“Het bekt zo lekker” Een focusgroeponderzoek naar de redenen voor en attitudes ten opzichte van het Engels in ons dagelijks leven en taalgebruik
Bachelorscriptie Communicatie en Informatiewetenschappen Auteur: Marli van Boekel ANR: 327224 Begeleider: Dr. A.M. Backus Tweede lezer: Dr. A. El Aissati Universiteit van Tilburg Faculteit Geesteswetenschappen Januari 2012
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Aanleiding tot het onderzoek 1.2 Doel van het onderzoek
Blz. 2 Blz. 2 Blz. 2
2. Theoretisch kader 2.1 Engels als wereldtaal 2.2 Attitudes en verschillen hierin tussen leeftijdsgroepen 2.3 Tegenstanders 2.4 Redenen 2.5 Taal en identiteit
Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 5 Blz. 6 Blz. 7
3. Methode 3.1 Focusgroepdiscussies 3.2 Operationalisering 3.3 Materiaal 3.4 Samenstelling respondentgroep 3.5 Procedure 3.6 Verwerking van de gegevens
Blz. 8 Blz. 9 Blz. 11 Blz. 12 Blz. 13 Blz. 18 Blz. 19
4. Resultaten 4.1 Thema’s groepsdiscussies 4.2 Evaluatie groepsdiscussies
Blz. 20 Blz. 20 Blz. 35
5. Conclusie
Blz. 36
6. Discussie 6.1 Onderzoeksmethoden 6.2 Resultaten
Blz. 39 Blz. 39 Blz. 40
Literatuur
Blz. 43
Bijlage 1: Voorbeelden van Engelse woorden Bijlage 2: Vragenlijst ter ondersteuning van focusgroepdiscussies Bijlage 3: Interview beoordelingsopdracht
Blz. 45 Blz. 46 Blz. 52
1
1. Inleiding
1.1 Aanleiding tot het onderzoek Het Engels is de taal van de dollar en Amerika, van technologische ontwikkelingen, macht en vernieuwing. De rol die deze taal in ons leven speelt is door de jaren heen steeds groter geworden en hij is overal te zien en te horen: in advertenties, reclames, op tv, op de radio en in films. Sommige Nederlanders spreken de taal elke dag, bijvoorbeeld omdat ze voor een internationaal bedrijf werken. Anderen hoeven het zelf minder vaak te gebruiken, maar niemand ontkomt eraan er regelmatig mee in aanraking te komen. Nu lijkt dit vooral veroorzaakt te worden door invloeden van buitenaf: we hebben er als Nederlander niet voor gekozen zoveel Engels in ons leven tegen te komen. Toch gebruiken we Engelse woorden en zinnen niet alleen als de situatie dat vereist (bijvoorbeeld als we praten met een Engelsman), we gebruiken ze ook in ons dagelijks taalgebruik. Het gebruik van (Engelse) leenwoorden is in het verleden vaker onderzocht (zie o.a. Haspelmath & Tadmor, 2009; Täuschel, 2008; Stoll, 2007). Een leenwoord wordt door Haspelmath en Tadmor (2009) gedefinieerd als een woord dat op een bepaald punt in de geschiedenis is geïntegreerd in het lexicon van een taal door het te lenen van een andere taal. Hoewel veel Engelse woorden dus geïntegreerd zijn in onze taal (zoals computer, keeper, airbag), zijn er ook woorden en uitdrukkingen die wel af en toe gebruikt worden, maar waarschijnlijk niet door iedereen en door verschillende mensen in verschillende mate (zoals ‘whatever’, ‘to the point’, ‘off the record’).
1.2 Doel van het onderzoek Het achterhalen van de redenen dat mensen met name deze laatste groep woorden en uitdrukkingen gebruiken is een van de hoofddoelen van het huidige onderzoek. Ook zal geprobeerd worden te achterhalen wat de attitudes hierover zijn: wat vinden mensen nu eigenlijk van de invloed die Engels in ons leven is gaan spelen en het feit dat we Engelse woorden tussen onze Nederlandstalige communicatie door zijn gaan gebruiken. Naast het gebruik van leenwoorden is ook de invloed van Engels in (baan)advertenties en reclames regelmatig onderzocht (zie o.a. Renkema, Vallen & Hoeken 2001; van Meurs, Korzilius & Planken, 2007). Deze onderzoeken zijn in de meeste gevallen gedaan met behulp van surveys en eventueel aanvullende interviews. Met het huidige onderzoek wordt er echter beoogd 2
achter de persoonlijke en minder aan de oppervlakte liggende redenen en attitudes van mensen te komen. Wat voor verschillen ervaren mensen tussen de Nederlandse en de Engelse taal? Wanneer wordt een Engels woord geprefereerd boven een Nederlandse en wanneer niet, en waar komt dit door? Om hier achter te komen is gekozen voor het gebruik van focusgroepen. De precieze voordelen van focusgroepen voor dit onderzoek in vergelijking met andere onderzoeksmethoden worden in hoofdstuk 3 belicht. Hier voor wordt er in hoofdstuk 2 een literatuuroverzicht gegeven van de invloed van de Engelse taal en wat er tot nu toe bekend is over redenen en attitudes op dit gebied. Ook wordt de link gelegd tussen taal en identiteit. Na hoofdstuk 3, de methodesectie, worden in hoofdstuk 4 de resultaten van het huidige onderzoek besproken. Hierop volgen hoofdstuk 5, de conclusie, en tot slot hoofdstuk 6, de discussie.
3
2. Theoretisch kader
2.1 Engels als wereldtaal Het Engels is wereldtaal nummer één. De taal wordt als vak gegeven in meer dan 100 landen en een kwart van de wereldbevolking (minstens 1.5 biljoen mensen) spreekt de taal redelijk tot vloeiend (Täuschel, 2008). Volgens Täuschel ligt de reden dat een taal een wereldtaal wordt niet in het aantal sprekers, maar wie de sprekers zijn en of zij politieke, militaire of economische macht hebben. Ook noemt hij als mogelijke redenen het hebben van esthetische kwaliteiten of een bepaalde expressionele helderheid. Of deze laatste twee redenen van toepassing zijn op de Engelse taal is de vraag, maar op het gebied van macht heeft de taal zich zeker bewezen. Tijdens de 19e eeuw zorgde de Britse kolonisatie ervoor dat het Engels verspreid werd over heel de wereld. Dankzij de economisch oppermachtige positie van de Verenigde Staten en de dollar heeft het Engels zijn gunstige positie steeds weten te behouden. De invloed die de hedendaagse Engelse taal, als gevolg hiervan, op andere talen heeft is niet makkelijk te overschatten. Het is voor iedereen zichtbaar en vandaar dat bijna iedereen er een mening over heeft. Volgens Görlach (2007) zal deze mening in de meeste gevallen negatief zijn. Toch is het Engels de taal die, in onder andere Nederland, het meest gewild, gestudeerd en gebruikt wordt. De toenemende blootstelling aan het Engels, door onder andere films, muziek, internet en wetenschap, doet denken dat Nederlanders de taal steeds beter zijn gaan beheersen en daarom mogelijk ook meer zijn gaan waarderen.
2.2 Attitudes en de verschillen hierin tussen leeftijdsgroepen Uit onderzoek naar de invloed van het Engels in Finland blijkt dat Engels een taal is geworden die veel jonge Finnen nodig hebben en gebruiken zonder dat ze het nog ervaren als iets ‘buitenlands’ (Jousmäki e.a., 2011). Het blijkt dat de verspreiding van het Engels geen eenrichtingsverkeer is waar de Engelse taal de Finse maatschappij overneemt, maar een proces waarbij Finnen selecteren uit de Engelse taal wat ze nodig hebben voor bepaalde communicatieve, sociale en culturele doelen. Dit onderzoek heeft laten zien dat in plaats van dat Finnen gedwongen worden Engels te gebruiken om verder te kunnen komen in hun (professionele) leven, ze zich bewust worden van het effect van meer dan één taal in hun leven en deze op zo’n manier gebruiken dat ze er de vruchten van kunnen plukken. Ook zien de Finnen het Engels niet als een bedreiging voor hun moedertaal of de Finse cultuur. Ze blijken vrij praktische en neutrale houdingen te hebben tegenover de invloed van de Engelse taal en meer dan de helft van de participanten ziet het als een positieve aanvulling op het Fins. 4
Er bleek wel een verschil tussen de jonge en oudere participanten van dit onderzoek. De jongste groep vond dat iedere inwoner van Finland Engels zou moeten kunnen spreken en dat de Finse maatschappij zowel in het Fins als in het Engels zou moeten kunnen functioneren. Oudere respondenten vonden de invloed van Engels minder noodzakelijk en minder positief. Dit laatste lijkt een resultaat van de centrale rol die Engels bij jongeren heeft ingenomen. Een reden voor de groeiende invloed van het Engels op onder andere het Nederlandse taalgebruik zijn de technologische ontwikkelingen van de laatste decennia. Met name door de invloed van de Verenigde Staten op het gebied van computers en mobiele telefoons zijn er veel Engelse termen bijgekomen. De Haan, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt: “We maken een verandering van maatschappijtype mee. De industriële revolutie voltrok zich in een periode van honderd jaar. Internet kwam, zag en overwon in een tijdsbestek van tien jaar”. De jongeren van tegenwoordig groeien vrijwel allemaal op met digitale media, zij worden daarom ook wel de digitale generatie genoemd. De groep digibeten, oftewel de mensen die van deze ontwikkelingen geen verstand hebben, bestaat voor het grootste deel uit 50-plussers (De Haan, 2007 in Langerveld, 2007). Uit zowel het onderzoek van Jousmäki e.a. (2011) als in dat van Berns e.a. (2007, in Jousmäki e.a., 2011) naar de aanwezigheid van Engels in de levens van jongeren in België, Frankrijk, Duitsland en Nederland blijkt dat Engels in het leven van jonge mensen een integrale rol speelt en dat deze rol steeds groter wordt. De taal is, volgens deze respondenten, onlosmakelijk verbonden met hun taalrepertoire, sociale relaties, hobby’s en interesses. Voor velen is het een hulpmiddel om hun emoties te verwoorden en door sommigen wordt het zelfs beschouwd als een zeer belangrijke factor voor de constructie van hun identiteiten.
2.3 Tegenstanders Naast de vrij positieve en neutrale attitudes die hierboven besproken zijn, zijn er ook mensen die zich grote zorgen maken over de invloed van het Engels. Volgens Jousmäki e.a. (2011) ontstaan deze zorgen onder andere uit het ontbreken van een goede Engelse taalvaardigheid, de wens om de moedertaal niet aan te tasten of negatieve gevoelens tegenover verschijnselen als codewisseling (wat door sommigen vulgair of banaal gevonden wordt). In Nederland zijn verschillende taalorganisaties actief, die zich inzetten tegen het (onnodig) gebruik van Engelse woorden. De prominentste organisaties zijn de Stichting Nederlands, het Ampzing Genootschap en de Stichting Taalverdediging. Deze organisaties hebben als doel, naast het bestrijden van het Engelse leenwoord, het tegenhouden van Engels als voertaal in bijvoorbeeld het onderwijs (Grezel, 2011). Deze organisaties stellen namelijk dat het zonde is 5
om van de investering van het leren van onze moedertaal geen optimaal gebruik te maken. Bovendien zou Engelstalig onderwijs het niveau van onderwijs in de moedertaal nooit kunnen halen.
2.4 Redenen Onafhankelijk van wat er gedacht wordt van de invloed van de Engelse taal op het Nederlandse taalgebruik, het is niet te ontkennen dat het Engels altijd “at the right place, at the right time” is geweest (Crystal, 2003). Volgens Crystal is de Engelse taal synoniem geworden voor moderniteit. Hij stelt dat met nieuwe technologieën nieuwe linguïstische kansen kwamen. Het Engels diende zich als eerste aan in industrieën die elk aspect van de maatschappij beïnvloedden (zoals de pers, radio en televisie, film en communicatie). Awedyk (2009) voegt hieraan toe dat in sommige landen, waaronder Nederland, de culturele en politieke effecten nog verder reiken en Engels de taal van macht en prestige is geworden, en een cruciale factor is in de sociale en economische vooruitgang. Waarom de Engelse taal zo’n grote invloed heeft op ons land en het gunstige effecten kan hebben om deze taal te beheersen, is uit het bovenstaande af te leiden. Het Engels is een wereldtaal, die ervoor zorgt dat we op globale schaal kunnen handelen en communiceren. Het onderwerp van het huidige onderzoek gaat echter verder dan de rol die Engels in de wereld heeft. Dit onderzoek heeft namelijk als doel het achterhalen van zowel de attitudes op het gebied van de Engelse taal, als de persoonlijke redenen voor het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen in het dagelijks taalgebruik. Uit het eerder genoemde onderzoek van Jousmäki en anderen (2011) blijkt verstaanbaarheid creëren de minst voorkomende reden te zijn om de Engelse taal te gebruiken. Als we tijdens onze Nederlandse spraak Engelse woorden en zinnen gebruiken kan dit nuttig zijn, maar het is niet per se bevorderend voor de begrijpelijkheid van een gesprek of boodschap. Het Engels wordt, volgens Jousmäki e.a., gebruikt als bron voor het creëren van sociale en culturele betekenissen. Een andere, meer voor de hand liggende reden voor het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen is het ontbreken van een Nederlands equivalent. Dit is bijvoorbeeld het geval bij nieuwe technologische ontwikkelingen (zoals computer en airbag), die worden geïntroduceerd in Nederland zonder dat daar een nieuw Nederlands woord bij wordt bedacht. Ook voor woorden als ‘brainstormen’ en ‘feedback’ is het moeilijk een goed Nederlands alternatief te vinden, wat de keuze voor het Engels bevorderlijk maakt. In een onderzoek naar de invloed van het Engels in Duitsland noemt Hilgendorf (2007) nog een reden voor het gebruik van Engelse woorden. Ze stelt dat waar politici 6
Engelse woorden kunnen gebruiken omdat ze vager of onbeduidender zijn dan Duitse varianten (‘Koruption’ wordt geprefereerd boven ‘Bestechung’), in het juridische domein Engelse woorden en uitdrukkingen juist kunnen helpen om specifieker te zijn. Woorden als ‘leasing’ en ‘punitive damages’ worden gebruikt vanwege hun heldere en precieze betekenis. Tenslotte wijst Stoll er, in een ander Duits onderzoek, op dat de woorden die geleend worden uit het Engels vaak korter zijn dan hun Duitse equivalenten.‘Club’ is korter dan ‘Vereinigung’ (of ‘vereniging’) en ‘city’ is korter dan ‘Innenstadt’ (of ‘binnenstad’).
2.5 Taal en identiteit Taal is niet alleen een communicatiemiddel, het zegt iets over de onderlinge verhoudingen tussen mensen. Net als met kleding, muzikale voorkeur of houding kan men via taal aangeven welke identiteit men bezit, of wenst te bezitten. Met een bepaalde uitspraak, woordkeuze, woord- en zinsbouw kunnen mensen uitdrukken wie ze zijn of waar ze staan in de samenleving (Bennis e.a., 2004). Ook geeft taal mensen de mogelijkheid zichzelf te onderscheiden van anderen. Een voorbeeld hiervan is jongerentaal of straattaal. Volgens Van den Braak (2002) is een van de belangrijkste kenmerken van het verschijnsel jongerentaal dat het veel leenwoorden uit het Engels/Amerikaans bevat. Straattaal is een vorm van jongerentaal en onderscheidt zich door zich ook te laten beïnvloeden door minderheidstalen, zoals het Marokkaans-Arabisch, het Sranan of het Turks. Jongeren geven door middel van straat- of jongerentaal een draai aan de woorden die ze voor handen hebben, uit welke taal dan ook, en onderscheiden zich daarmee van anderen. Ook laten ze zien bij welke groep ze horen: het heeft een ‘wij-gevoel’. In het huidige onderzoek wordt aandacht besteed aan de vraag in hoeverre het gebruik van Engels in plaats van Nederlands, door zowel jongeren als volwassenen, hiermee vergeleken kan worden.
7
3. Methode
Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van twee zogeheten focusgroepen. Er zijn meerdere redenen voor deze keuze boven andere onderzoeksmethoden, zoals het afnemen van surveys of interviews. Omdat vragen naar de diepere redenen voor het gebruik van Engels en attitudes hierover moeilijk te vormen en te beantwoorden zijn, is niet gekozen voor een survey. Ook in een interview zou dit een probleem zijn, aangezien respondenten hierbij vaak streven naar beknopte en eenduidige antwoorden. Om achter de attitudes ten opzichte van het gebruik van Engels te komen is het eerste, meest voor de hand liggende antwoord vaak niet voldoende. Met focusgroepdiscussies is het mogelijk voor participanten om te reflecteren op anderen en henzelf, hun mening bij te stellen en gaandeweg te beseffen wat ze nu eigenlijk vinden en bedoelen. Dit is nodig om een volledig beeld te vormen van wat nu precies de redenen zijn voor Nederlanders om Engels te gebruiken en hoe zich daarbij voelen. Volgens Smithson (2000) leveren focusgroepdiscussies een grote variëteit aan meningen op en zorgen ze voor meerdere vormen van interactie. Bij de laatste hoort bijvoorbeeld de ‘collective voice’ strategie, waarmee bedoeld wordt dat in samenwerking met alle leden van de groep een gezamenlijk perspectief of argument wordt gevormd in plaats van het perspectief van slechts één persoon. Ook leveren gesprekken in een groep vaak verscheidene alledaagse vormen van communicatie op, zoals grappen, anekdotes en meningsverschillen. Dit kan nuttig zijn, omdat de kennis en meningen van respondenten vaak niet volledig uit de verf komen in formele antwoorden op gestructureerde vragen, zoals bij surveys en interviews het geval kan zijn (Kitzinger, 1995: 299). Juist de voorbeelden uit het dagelijks leven van de respondenten en mogelijke meningsverschillen die ontstaan kunnen het beste beeld geven van hoe ze in werkelijkheid tegenover het gebruik van Engelse woorden en zinnen staan. Daarbij zijn groepsdiscussies bijzonder geschikt om erachter te komen wat nu precies de verschillen zijn tussen de meningen en perspectieven van (groepen) mensen. Dit komt omdat mensen aangemoedigd worden om elkaar vragen te stellen, verhalen uit te wisselen en commentaar te geven op elkaars argumenten. Voor het huidige onderzoek is dit nuttig, omdat binnen een focusgroep de participanten kunnen reageren op elkaars Engelstalig woordgebruik, de redenen hiervoor en attitudes hierover. Ook kunnen zo het beste de twee leeftijdsgroepen vergeleken worden. Met focusgroepdiscussies is het zowel mogelijk erachter te komen wat mensen denken, als hoe ze denken en waarom ze dat op die manier doen. De groepsprocessen die van 8
kracht zijn tijdens dergelijke discussies helpen mensen om erachter te komen wat hun standpunten nu precies zijn en om deze toe te lichten, op een manier die bij interviews minder toegankelijk is (Kitzinger, 1995: 299). Personen die in andere omstandigheden het idee hebben niet veel over het onderwerp te weten of te zeggen hebben, zullen als het ware meegetrokken worden in de discussie die anderen begonnen zijn en zo mogelijk wel hun mening durven geven. Bovendien bieden focusgroepen de onderzoeker de kans om door te vragen om erachter te komen welke onderwerpen de respondenten het belangrijkst achten en waarom. Deze kans ontbreekt bij vragenlijsten, waar alleen gekeken kan worden naar wat mensen noteren en niet wat ze de daadwerkelijk doen of bedoelen (Gibbs, 1997).
Wat volgt is een toelichting van de kenmerken van onderzoek met focusgroepen (3.1). Hierna zal de operationalisering (3.2), het materiaal (3.3), de samenstelling van de groepen (3.4) en de procedure (3.5) van het huidige onderzoek worden besproken. Tenslotte komt de wijze waarop de gegevens zijn verwerkt aan bod (3.6).
3.1 Focusgroepdiscussies Een focusgroep is een groep mensen samengesteld door een onderzoeker, die de opdracht heeft om vanuit persoonlijke ervaringen te discussiëren over en commentaar te geven op een door de onderzoeker gekozen onderwerp (Powell & Single, 1996). Een focusgroep maakt gebruik van “begeleide, interactionele discussies om achter de rijke details van complexe ervaringen en de beweegredenen achter [iemands] acties, aannames, percepties en attitudes te komen” (Carey, 1995 in Powell & Single, 1996, eigen vertaling). Er zijn, volgens Morgan (1996) een aantal voorwaarden waaraan een focusgroep moet voldoen. Ten eerste kan de groep het beste bestaan uit 6 tot 10 participanten. Kleinere groepen zijn het meest geschikt voor gevoelige of zwaarbeladen onderwerpen. Voor neutrale onderwerpen, zoals het onderwerp van de huidige studie, kunnen grotere groepen gebruikt worden. Focusgroepdiscussies kunnen het beste plaatsvinden in een formele setting en de interviews moeten min of meer gestructureerd zijn, hoewel dit per onderzoek kan verschillen. Focusgroepen kunnen het beste gebruikt worden voor vragen die geen ‘ja of nee-antwoorden’ tot gevolg hebben. Ook stelt Morgan dat het nuttig kan zijn om groepen te onderscheiden waarvan de onderzoeker denkt dat deze verschillen zullen vertonen op het gebied van het gekozen onderwerp, zoals jonge en oudere participanten. De onderzoeker kan zich volgens Morgan het best beperken in het aantal vragen dat hij of zij stelt, zodat hij of zij de discussie niet te veel zal domineren. Ook is het belangrijk dat de discussie niet te lang duurt: één tot 9
anderhalf uur is de norm, hierna zal de aandacht van de participanten kunnen verslappen. Tenslotte kan het nuttig zijn aan het einde de participanten te laten evalueren op het verloop van de groepsdiscussie: zijn er belangrijke onderwerpen niet aan bod gekomen en heeft iedereen zich volledig en vrij uit kunnen drukken? Homogene focusgroepen worden vaak geprefereerd boven groepen met een zeer uiteenlopende respondentgroep. Hoewel een heterogene groep kan zorgen voor een uiteenlopend aanbod aan perspectieven over een onderwerp, zorgt homogeniteit ervoor dat de gedeelde ervaringen en meningen van een groep ten volle benut worden. Bovendien minimaliseert het mogelijke hiërarchische effecten, zoals intimidatie door statusverschillen. De groepen kunnen zowel bestaan uit personen die individueel geselecteerd zijn door de onderzoeker, of uit personen die als zodanig al een groep vormen, zoals de groep vrienden in het huidige onderzoek. Kiezen voor een reeds bestaande groep kan voor interacties zorgen die lijken op “natuurlijk voorkomende” data, zoals ook het geval is bij observationele onderzoeksmethodes. Een ander voordeel is dat personen die elkaar al kennen zich beter kunnen inleven in elkaars persoonlijke voorbeelden. Ook kunnen ze commentaar geven als blijkt dat er tegenstellingen voorkomen in wat een respondent beweert en hoe deze zich in het dagelijks leven gedraagt (Kitzinger, 1995). Ondanks dat wetenschappers al vanaf de jaren 20 van de vorige eeuw gebruik maken van focusgroepdiscussies, kwam de onderzoeksmethode pas echt onder de aandacht vanaf het midden van de jaren 80. In 1987 vergeleek Robert Merton zijn eigen vooruitstrevende werk over wat hij noemde “focused interviews” met het gebruik van focusgroepen voor marketingonderzoek (Morgan, 1998; Merton & Kendall, 1946 in Morgan, 1996). Hierna volgden vele artikelen over het gebruik van focusgroepen in onderzoek, die allen uitwezen dat deze onderzoeksmethode steeds vaker voorkwam. Ook blijkt dat waar focusgroepen in het verleden voornamelijk gebruikt werden in combinatie met andere onderzoeksmethoden, er een groei was ontstaan in onderzoeken waarbij het de enige gebruikte methode is (Morgan, 1996). Hoewel focusgroepen een vorm van interviews zijn, is er toch een belangrijk verschil met andere groepsinterviews. De laatste betreft namelijk het interviewen van een aantal mensen tegelijkertijd, waarbij de nadruk ligt op de vragen en antwoorden tussen onderzoeker en respondent. Bij focusgroepen gaat het echter om de interactie binnen de groep die tot stand komt door de onderwerpen die de onderzoeker opwerpt. Het belangrijkste punt dat een focusgroep anders maakt dan andere onderzoeksmethoden is het inzicht en de gegevens die ontstaan dankzij interactie tussen participanten. Dit effect moet echter niet overschat worden. 10
Uit onderzoek blijkt dat als het gaat om het aantal ideeën dat geproduceerd wordt, interviews hoger scoren (Morgan, 1997). Groepsdiscussies kunnen voor participanten een aantrekkelijke onderzoeksmethode zijn om aan deel te nemen. Ze worden hierbij namelijk beschouwd als experts en krijgen de kans actief samen te werken met onderzoeker(s) (Goss & Leinbach 1996 in Gibbs, 1997). Toch hoeft dit niet voor iedereen te gelden: een risico van focusgroepen is dat stille, verlegen personen overschaduwd kunnen worden door dominantere participanten. De onderzoeker moet dit proberen te voorkomen zonder zelf een te groot stempel op de discussie te drukken. Dit effect kan ook beperkt worden door hierop te letten bij de selectie van de participanten, zoals door het kiezen voor een homogene groep van mensen die al in bepaalde mate met elkaar vertrouwd zijn. Een ander gevaar van focusgroepdiscussies is dat bij gevoelige onderwerpen het voor participanten lastig kan zijn hun persoonlijke meningen en ervaringen aan andere toe te vertrouwen. Focusgroepen zijn bovendien nooit volledig anoniem, omdat alle data met de andere groepsleden worden gedeeld. Aangezien het gebruik van Engels in het dagelijks leven niet als een gevoelig onderwerp beschouwd wordt, zal dit effect in het huidige onderzoek minimaal zijn.
3.2 Operationalisering Voor dit onderzoek is een aantal thema’s onderscheiden op basis van het huidige literatuuraanbod op het gebied van de invloed van de Engelse taal, besproken in hoofdstuk 2. De thema’s en bijbehorende vragen zijn tijdens de focusgroepdiscussies aan de participanten voorgelegd. In tabel 1 zijn deze thema’s opgesomd.
Thema
Toelichting
Globalisering
Mede door deze ontwikkeling heeft de Engelse taal een grotere invloed op ons dagelijks leven gekregen, zonder dat we hier zelf voor hebben gekozen
Domeinen
De mate van Engels taalgebruik verschilt mogelijk per domein (bv. op het werk, met familie, met vrienden, met vreemden)
Redenen
Door middel van voorbeelden uit het dagelijks leven kan worden stilgestaan bij de
11
diverse redenen voor het gebruik van Engelse woorden en zinnen Attitudes
Het doel van het huidige onderzoek is erachter te komen wat, naast de redenen voor het gebruik van Engels, de attitudes ten opzichte hiervan zijn
Noodzaak
Met dit thema wordt achterhaald in hoeverre de participanten genoodzaakt zijn Engels te spreken in hun dagelijks leven
Engels vs. andere talen
Hier wordt de invloed van de Engelse taal vergeleken met invloeden van andere talen en straattaal.
Identiteit
Met dit thema wordt bekeken in hoeverre participanten bewust of onbewust bezig zijn met het uitdragen van een bepaald beeld van henzelf door middel van hun (Engels) taalgebruik
3.3 Materiaal Zeven dagen voordat de focusgroepen samenkwamen om te discussiëren zijn alle participanten gevraagd bij te houden wat voor Engelse termen en zinnen zij gebruikten en opmerkten in hun dagelijks leven. Ze werden gevraagd er hiervan 5 tot 10 op papier te zetten en mee te nemen naar de onderzoekslocatie. De groepsleider zelf had ook 20 woorden en uitdrukkingen verzameld (zie bijlage 1). Doel hiervan was de participanten bewust te maken van het gebruik van Engels van henzelf en anderen en door de woorden en zinnen van anderen te horen hierover na te denken en een mening te vormen. Voor het op gang zetten van de daadwerkelijke discussie zijn per thema een of meerdere (sub)vragen opgesteld. De complete vragenlijst die bij de discussie is gebruikt is terug te vinden als bijlage 2. Wat nu volgt is een samenvatting van de vragen die gesteld zijn. Bij het thema ‘globalisering’ werden de participanten gevraagd in te gaan op de huidige trend van Nederlandse bedrijven en instellingen, zoals Tilburg University (de voormalige Universiteit van Tilburg), die Engelse namen en slogans aannemen. Ditzelfde gold voor Nederlandse televisieprogramma’s (o.a. The Voice of Holland, Try Before you
12
Die). Met behulp van deze vraag werd geprobeerd attitudes te achterhalen met betrekking tot het groeiende gebruik van Engels in onze leefomgeving. Met betrekking tot de verschillende domeinen waarin de Engelse taal zijn invloed heeft uitgeoefend werd vooral naar de meningen gevraagd over het gebruik van Engelse termen in het zakenleven. Storen de participanten zich hieraan of gebruiken ze het zelf veel op hun werk? Ook werd gevraagd naar de domeinen waarin ze het meeste Engels gebruiken en waar of tegen wie juist minder. Daarnaast gingen de participanten in op het gebruik van Engels in het onderwijs en de wetenschap. Moeten universiteiten streven naar zo veel mogelijk Engelstalige colleges of maakt dit het voor sommige studenten te moeilijk? En hoe staan de focusgroepen tegenover Engels in het middelbaar onderwijs en de opkomst van TTO (Tweetalig Onderwijs). Bij het thema ‘redenen’ was het de bedoeling dat de participanten, met behulp van de door henzelf en de onderzoeker verzamelde voorbeelden, gingen nadenken over hun beweegredenen tot het gebruik van deze woorden en zinnen. Zijn er nou eenmaal geen goede Nederlandse equivalenten voor? Of blijkt dat ze Engels gebruiken om minder specifiek of juist duidelijker over te komen? En zijn er nog andere redenen te bedenken? Het thema ‘attitudes’ werd benaderd door vragen over Engelstalige muziek en films aan te snijden. Luisteren de focusgroepen liever naar Engelse dan naar Nederlandse muziek en zo ja, waarom? En wat vinden ze ervan dat, in tegenstelling tot andere Europese landen, in Nederland films ondertiteld in plaats van nagesynchroniseerd worden? Bij dit thema hoort ook de eventuele negatieve kant van de Engelse invloed op de Nederlandse taal. Wordt het gebruik van Engelse woorden tussen Nederlandse discours door de participanten wel eens als negatief ervaren en in welke gevallen? Ook werd bij dit thema ingegaan op het gebruik van Nederlands als werktaal binnen de EU. In hoeverre wordt het geprefereerd of is het nodig dat Nederlanders met functies op Europees niveau Nederlands kunnen blijven praten, of is voor hen de Engelse taal voldoende om zichzelf te uiten? Bij het vierde thema, ‘Engels als noodzaak’, werd de vraag gesteld in hoeverre men Engels nodig heeft in Nederland. Komen de participanten op hun werk of in hun vrije tijd vaak mensen tegen die geen Nederlands spreken en hoe makkelijk en graag gaan zij in zulke gevallen over op het Engels? Vervolgens werd er naar Engels gekeken als een ‘hippe’ taal, waarbij de participanten gevraagd werd deze zienswijze te vergelijken met de invloed van het Frans op onze taal enkele decennia geleden, en het verschijnsel straattaal met invloeden uit onder andere het Marokkaans. 13
Taalgebruik wordt in de literatuur regelmatig gekoppeld aan het thema identiteit (o.a. Pietikäinen & Dufva, 2006; Blommaert & Varis, 2011). In hoeverre denken de leden van de focusgroepen dat ze een bepaald beeld uitdragen naar de buitenwereld door middel van hun taalgebruik en, specifieker, door het gebruik van de Engelse taal? Wat voor beeld hebben zij zelf bij mensen die op een bepaalde manier (Engelse) taal gebruiken? Er is er gebruik gemaakt van een tussenopdracht (zie bijlage 3). Op ongeveer de helft van discussie werd de respondenten een Nederlandstalig interview voorgelegd met een bekende Nederlandse danser. Het was de bedoeling dat zij een streep zetten onder de Engelse woorden en/of uitdrukkingen die zij als onnodig en/of storend ervoeren. Dit was een middel om de twee focusgroepen te vergelijken op tolerantie jegens het gebruik van Engels. Bovendien functioneerde de opdracht als een pauze voor de respondenten waarin ze even tot rust konden komen van de discussie. Aan het einde van de discussie werd de focusgroepen nogmaals het doel van de huidige studie uitgelegd: achter de redenen voor en de attitudes ten aanzien van het gebruik van Engels in het dagelijkse taalgebruik komen. Vervolgens werd er gevraagd of er over dit onderwerp in de afgelopen discussie iets belangrijks onbesproken is gebleven. Ook werd gevraagd naar een algemeen oordeel over het verloop van de groepsdiscussie. Tenslotte is er naast de bovengenoemde vragen ook een korte vragenlijst opgesteld om de persoonlijke gegevens van de respondenten (leeftijd, geslacht, vroegere en huidige woonplaats, moedertaal, opleiding/beroep en opleidingsniveau) te achterhalen. Ook werd gevraagd om op een schaal van 1 t/m 10 jezelf een cijfer te geven voor Engelse taalvaardigheid. Zo kon tijdens de verwerkingen van de gegevens gekeken worden of deze factoren een mogelijke invloed hebben op de attitudes tegenover en het gebruik van Engelse woorden en zinnen.
3.4 Samenstelling respondentgroepen Mede op basis van in hoofdstuk 2 besproken literatuur is in deze studie gekozen voor twee focusgroepen bestaande uit participanten van verschillende generaties. Uit het onderzoek van Jousmäki (2011) naar de attitudes van Finnen op de Engelse invloed, bleek dat jongeren positiever tegenover het Engels stonden dan oudere participanten. Ook zagen zij de beheersing van de Engelse taal als iets noodzakelijks, in tegenstelling tot oudere Finnen. De jongeren van tegenwoordig groeien op met digitale media en komen hierdoor veelvuldig in contact met Engels. Dit lijkt minder het geval bij 50-plussers (o.a. CBS, 2011). Op basis hiervan is gekozen voor een focusgroep die bestond uit acht jongeren van rond de 20 jaar oud 14
(19-22 jaar) en een groep bestaande uit acht 50-ers (51-55 jaar). Door deze twee generaties te vergelijken kan worden vastgesteld of de groepen verschillen in attitudes en gebruik van Engelse woorden, aangezien jongeren schijnbaar meer geconfronteerd worden met Engels dan ouderen (en het mogelijk ook beter spreken), dankzij veelvuldig gebruik van digitale media. Er wordt niet verwacht dat geslacht een rol speelt in dit onderzoek, maar om hier wel rekening mee te kunnen houden en een evenwichtige groep samen te stellen is gekozen voor een ongeveer gelijke verdeling van mannen en vrouwen per groep. Ook de woonplaats wordt niet verwacht van invloed te zijn in het gebruik van en de attitudes tegenover Engels taalgebruik. Hiermee is geen rekening gehouden bij de samenstelling van de groepen. In tabel 2 en 3 is een overzicht te zien van de respondenten en hun demografische gegevens. Om de voordelen van groepsdiscussies in een homogene groep, zoals in hoofdstuk 3 is beschreven, te benutten is gekozen voor personen uit dezelfde sociale klasse met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Volgens Stewart en anderen (2007) stimuleert gelijkheid in intelligentie en kennis bovendien de communicatie. De jongste groep bestond geheel uit universitaire studenten en de 50-plussers waren allen op minimaal hbo-niveau opgeleid. Om een completer beeld te krijgen van de samenleving hadden ook andere groepen, bestaande uit bijvoorbeeld laag opgeleiden, aan de studie toegevoegd kunnen worden. Op basis van het tijdsbestek van deze scriptie is echter gekozen voor slechts twee groepen. Bovendien is de data van de uitgevoerde groepsdiscussies vrij uitgebreid, waardoor het mogelijk is een gedetailleerd beeld te schetsen van deze laag van de samenleving. Ook is gekozen voor groepen met personen die elkaar al kenden, en elkaar allemaal ongeveer even goed. Dit laatste zorgde ervoor dat er geen aparte kliekjes gevormd werden die aparte gesprekken met elkaar gingen voeren en hierdoor elkaar mogelijk beïnvloedden. Er is gekozen voor een reeds bestaande groep, omdat de respondenten hierdoor niet eerst aan elkaar hoefden te wennen en er een open setting kon ontstaan waarin mensen vrijelijk voor hun mening uit konden komen. Er is bij het kiezen van de participanten ook rekening gehouden met de persoonlijkheden van de respondenten. Volgens Stewart e.a. (2007) kan een dominant of agressief persoon er bijvoorbeeld voor zorgen dat de andere participanten sommige meningen of reacties voor zichzelf houden. Personen waarvan bekend was dat ze een dergelijke persoonlijkheid hebben zijn daarom niet geselecteerd voor de focusgroepen van dit onderzoek.
15
Participant Leeftijd
Geslacht
Huidige woonplaats
Studie/werkfunctie
Vrouw
Stad/dorp waar grootste deel van de jeugd is doorgebracht Woerden (Utrecht)
Veerle
22
Tilburg
20
Vrouw
Beers (N-Brabant)
Tilburg
Teun
21
Man
Waspik (NBrabant)
Tilburg
Nick
19
Man
Angerlo (Gelderland)
Tilburg
Milou
20
Vrouw
Born (Limburg)
Tilburg
Eline
20
Vrouw
Weert (Limburg)
Tilburg
Leo
21
Man
Rotterdam (ZHolland)
Tilburg
Maxime
20
Vrouw
Steenbergen (NBrabant)
Tilburg
Master Comm. & Info. Wetensch. / Bijlesdocente Bachelor Interculturele comm. / Horeca Master bedrijfscomm. & digitale media / ober Bachelor Comm. Comm. & Info. Wetensch. / winkelmedewerker Bachelor Comm. Comm. & Info. Wetensch. / Bachelor Comm. Comm. & Info. Wetensch/ studentassistent Bachelor Comm. Comm. & Info. Wetensch /sportjournalist Bachelor Comm. Comm. & Info. Wetensch. / Oproepkracht groenteboer
Inge
Tabel 2. Demografische gegevens van focusgroep 1
16
Participant Leeftijd
Geslacht
Stad/dorp waar grootste deel van de jeugd is doorgebracht Veldhoven (NBrabant)
Huidige woonplaats
Studie/werkfunctie
Tiny
55
Man
Veldhoven
Veldhoven (NBrabant) Veldhoven (NBrabant) Veldhoven (NBrabant) Eersel (N-Brabant)
Veldhoven
Man
Veldhoven (NBrabant)
Eersel
54
Man
Veldhoven (NBrabant)
Veldhoven
53
Man
Veldhoven (NBrabant)
Veldhoven
Landbouw Universiteit / Directie School Verpleging/ verpleegkundige Dir. Secretaresse/ schooldirectie Verpleging/ verpleegkundige Administratief medewerker Mo-A Nederlands/ Functioneel ontwerper Business administration/ Treasurer HAS – Levensmiddelen technologie / Sales Manager
Ine
53
Vrouw
Inge
52
Vrouw
Rineke
51
Vrouw
Hanny
55
Vrouw
Peter
55
Piet
Ad
Veldhoven Veldhoven Eersel
Tabel 3. Demografische gegevens van focusgroep 2
3.5 Procedure Voorafgaand aan de groepsdiscussies die gebruikt zijn voor het huidige onderzoek is een pilotstudy gedaan. Hierbij zijn vier hoogopgeleide personen de vragen voorgelegd die de onderzoeker beoogde te stellen in het daadwerkelijke onderzoek. Deze personen werd gevraagd aan de hand van de vragen met elkaar in discussie te gaan, maar ook om kritisch te reflecteren op deze vragen. Uit dit vooronderzoek bleek dat sommige vragen moeilijk te beantwoorden waren of juist te makkelijk, waardoor er geen goede discussie op gang kwam. Aan de hand hiervan zijn enkele vragen aangepast. De uiteindelijke groepsdiscussies werden gehouden op twee verschillende locaties. Aangezien studenten van focusgroep 1 allen studeren op de Universiteit van Tilburg en hier dus regelmatig te vinden zijn, was dit een praktische locatie om de focusgroep bij elkaar te zetten. Er is gekozen voor een collegezaaltje waar de tafels en stoelen verschoven konden worden, zodat één grote tafel gevormd kon worden met daaromheen, in de vorm van een kring, de stoelen. Zo konden de participanten elkaar allemaal goed aankijken tijdens de 17
discussie en zat elke participant tegenover meerdere personen. Dit zou de discussie kunnen bevorderen, aangezien personen die tegenover elkaar zitten significant meer praten tegen elkaar dan personen die bijvoorbeeld naast elkaar zitten (Stewart e.a., 2007). Dezelfde positionering vond plaats bij de focusgroep met ouderen. Deze groep werd uitgenodigd in het ouderlijk huis van de onderzoeker, waar ze in een rustige ruimte zaten in een kring van stoelen en banken. Deze locatie was bekend bij de participanten, aangezien ze bevriend zijn met de eigenaren van het huis. De discussies duurden beide rond de anderhalf uur (78 en 95 minuten), inclusief een aantal minuten waarin aan de opdracht gewerkt werd. De focusgroepdiscussies werden opgenomen met behulp van een digital voice recorder. De onderzoeker maakte daarnaast tijdens de discussies aantekeningen van wat de respondenten zeiden. Het tempo waarop reacties elkaar afwisselden was echter zo hoog dat dit slechts beperkt bleef. Als er getracht werd alles te noteren wat gezegd werd, zou de discussie niet meer goed volgbaar zijn voor de onderzoeker omdat tijdens het schrijven de aandacht voor de proefpersonen zou verslappen. Het beperkte aantal aantekeningen leidde echter niet tot probleem voor het onderzoek, omdat de opnamedata zonder aantekeningen voldoende waren om te analyseren. In de discussie zal kritisch worden gekeken of er andere eigenschappen van het onderzoek zijn die tot negatieve of niet optimale resultaten hebben geleid en of er voor toekomstig onderzoek dingen beter anders gedaan hadden kunnen worden. Ook zal geflecteerd worden op de gebruikte onderzoeksmethode en besproken worden in hoeverre focusgroepen, achteraf gezien, de juiste keuze is geweest voor dit onderzoek.
3.6 Verwerking van de gegevens De opnamedata zijn eerst getranscribeerd. Vervolgens zijn de transcripten onderverdeeld volgens de thema’s uit paragraaf 3.2. Als een fragment uit de discussie niet in een van de thema’s paste werd een nieuwe thema bedacht. Quotes van de twee groepen werden samen, maar nog wel te onderscheiden van elkaar, bij de thema’s geplaatst. Hierna is een samenvatting per thema geschreven van wat beide groepen over het onderwerp te zeggen hadden. Hierbij is ook vermeld als de groepen contrasteerden in meningen of argumenten, hoe vaak iets werd gezegd en soms ook de wijze waarop participanten tot hun argumenten kwamen, bijvoorbeeld met wat hulp van de onderzoeker of een focusgroepslid.
18
4. Resultaten 4.1 Thema’s focusgroepdiscussies Zoals besproken is in paragraaf 3.2 zijn er een aantal thema’s en bijbehorende vragen geformuleerd om de discussie te begeleiden. Als uit de discussies subonderwerpen ontstonden die niet vooraf vastgelegd waren mochten de participanten hier verder op doorgaan, mits ze gerelateerd waren aan het onderwerp van het onderzoek. Ook de volgorde van de thema’s lag niet vast. Als er uit een onderwerp een discussie voortvloeide die inging op een ander thema werd de volgorde van de vragen hierop aangepast. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de groepsdiscussies besproken, aan de hand van de uiteindelijk besproken (sub)thema’s. Er wordt gekeken naar de reacties van de participanten, de wijze waarop zij (samen) tot een argument of standpunt komen en wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de twee leeftijdsgroepen.
4.1.1 Verschillen focusgroepen en verzamelde Engelse woorden en zinnen De cijfers die de participanten zichzelf gaven voor hun eigen Engelse taalvaardigheid verschilden van een 6 tot en met een 8. De focusgroep met studenten gaf zichzelf gemiddeld een 7.4 en de groep ouderen had gemiddeld een 6.8. Gezien de kleine verschillen onder de participanten en het kleine aantal participanten per groep, waardoor generalisatie beperkt moet blijven, is hier geen rekening mee gehouden in de bespreking van de resultaten. Uit de opmerkingen van de participanten was vaak af te leiden, of expliciet te horen, in hoeverre zij de Engelse taal onder de knie hadden. Het niveau van Engels leek in sommige gevallen wel een rol te spelen in de attitudes jegens Engels, zoals te zien zal zijn in onderstaande resultaten. Ook in de resultaten van de tussenopdracht, waarbij storende woorden en/of zinnen in een interview moesten worden onderstreept, bleek weinig verschil tussen de groepen. Binnen de groepen was er wel grote variatie: de studenten varieerden in aantal tussen de 4 en 12 en de 50-plussers varieerden van 2 tot en met 14 onderstreepte woorden. De participanten hadden allen minstens vijf, maar meestal een aanzienlijk groter aantal voorbeelden van Engelse woorden en zinnen die ze in hun dagelijks leven waren tegengekomen genoteerd en meegenomen. In de appendix is een aantal van de woorden en zinnen te vinden, samen met lijst die de onderzoeker had samengesteld. Tijdens het voorlezen mochten de andere participanten reageren als zij iets over een voorbeeld van hun leeftijdsgenoot of de onderzoeker te zeggen hadden. Hierdoor kon 19
vastgesteld worden dat een groot deel door alle participanten herkend en gebruikt werd, maar er ook een aantal Engelse woorden of uitdrukkingen waren die voor (bijna) alle participanten ‘te ver gingen’ (bv. ‘off the record’, ‘one of a kind’, ‘fake’). De studenten bleken meer van de genoemde Engelse woorden en uitdrukkingen te gebruiken dan de 50-plussers (bv. ‘nice’, ‘whatever’ en ‘chickie’ werden door alle studenten gebruikt, maar niet door de oudere participanten). Bij sommige woorden die de onderzoeker noemde wezen de 50-plussers er ook op dat hun kinderen ze wel veelvuldig gebruikten, maar zijzelf niet. Ook bleek dat sommige voorbeelden alleen door de vrouwelijke participanten gebruikt werden (bv. ‘whatever’, ‘nevermind’, ‘bad hair day’).
4.1.2 Engels versus Nederlands Een oudere participant kwam voordat er zelf een vraag werd gesteld met een anekdote van zijn werk bij de directie van een school. Hij vertelde dat de website van de school voor een groot deel in het Engels geschreven is. De opleidingen en lessen die aangeprezen worden hebben allen Engelse namen. Uit marktonderzoek was gebleken dat de doelgroep (jonge tieners) Engels het aantrekkelijkst vond. Nu is de vraag ontstaan of dit nog steeds het geval is of dat er intussen meer behoefte is aan het Nederlands. Engels werd volgens de participant destijds gebruikt om van een bepaald stoffig imago af te komen, maar nu lijkt er juist een vraag te ontstaan naar degelijkheid en zekerheid en daar past mogelijk de Nederlandse taal beter bij. Een hieraan gerelateerd voorbeeld, dat bij de studenten ter sprake kwam, is de verandering van de bedrijfsnaam TNT naar Postnl. Volgens deze groep was de aanleiding hiervoor meer binding te krijgen met de klant en een bepaald imago te creëren. Het werd een “vette actie genoemd” en iedereen van deze focusgroep ervoer dit als iets positiefs. Ook noemde een student het “gaaf om oude mannetjes te horen praten in ouderwets taalgebruik”, met onder andere oude uitdrukkingen. Beide groepen vonden het een goed idee om terug te gaan naar meer Nederlandse merk- en bedrijfsnamen . Er werd gewezen op een “gevoel van nostalgie”. Een oudere respondent uitte: “..er zal altijd dat retro-idee blijven bestaan, van terug naar de goede oude tijd, en dan horen daar ook typische Nederlandse uitdrukkingen […] bij. Maar die trend van Engels zal steeds meer groeien”
20
In de discussie zal verder worden ingegaan op deze behoudende, vertrouwde eigenschappen van de Nederlandse taal en hoe deze zich verhouden ten opzichte van het progressieve, moderne karakter van het Engels. Mocht het Engels het Nederlands uiteindelijk vervangen dan zouden de 50-plussers dat jammer vinden, maar iedereen dacht dat het uiteindelijk gaat gebeuren. Er werd gereageerd met: “Ik denk dat dat al beslist is” en “Ik denk dat het onontkoombaar is”. Maar ook: “Dat maken wij alleen misschien niet meer mee”. Er wordt gedacht dat dat over een paar generaties van kracht zal zijn. De snelheid van deze groei wordt vergeleken met andere ontwikkelingen: “Als je al kijkt hoeveel er al veranderd is bij onze generatie, vanaf dat wij rond de 20 waren, op tv- en computergebied” “Dialect is ook uit aan het sterven, dat is precies hetzelfde. Nog een generatie en dan is dat afgelopen hoor”
Alhoewel eerder werd verklaard dat de Nederlandse taal uiteindelijk totaal zal gaan verdwijnen, werd deze uitspraak later wel wat genuanceerd. Er werd namelijk niet gedacht dat aan de eettafel bij mensen thuis Engels gesproken zal gaan worden. Dit werd vergeleken met de Friezen – zij spreken thuis ook nog vaak Fries en daarbuiten Nederlands. Enkele reacties van de studenten over dit onderwerp waren: “Ik denk niet dat de Engelse taal de Nederlandse taal gaat vervangen”. “Maar ik denk wel dat je er steeds minder onderuit kan om de Engelse taal te gebruiken” “Het gaat een grotere rol innemen, maar dat Nederlands weggaat, dat niet”
Als het gaat om het vasthouden aan onze taal werden Nederlanders hierin over het algemeen niet erg sterk gevonden. De ouderen stelden: “Wij Nederlanders zijn ook zo gek ons meteen aan te passen” en “Dat getuigt niet bepaald van respect naar het Nederlands”. Het wordt buitenlanders soms kwalijk genomen dat ze zelf niet hun best doen Nederlands te leren, maar dit ligt volgens een van de de 50-plussers aan de Nederlanders zelf: 21
“…het is voor een Engelsman verschrikkelijk moeilijk om hier Nederlands te leren, want iedereen praat terug in het Engels…”
De jongeren vonden het ook een typisch Nederlandse eigenschap om ons aan te passen aan buitenlanders: “Wij zijn een export land” en “Nederland is sowieso heel erg naar buiten gericht. We leren Nederlands, Engels, Duits, Spaans eventueel. Dat wordt bijna nergens anders in Europa gedaan”. “Dat komt omdat wij een distributieland zijn” vulde een ander aan. En weer een ander stelde: “Dat is ook niet erg, je wordt er mee opgevoed”. Op de vraag of Engels ten koste gaat van het Nederlands reageerden de participanten met: “Soms weet ik het Nederlandse woord niet eens meer” en “Dan komt het niet eens in me op het Nederlandse woord te gebruiken”.
4.1.3 Werktalen Om erachter te komen in hoeverre Nederlanders liever vasthouden aan hun moedertaal werd de vraag gesteld of Nederlands als werktaal in de EU afgeschaft mag worden. Zowel de studenten als de volwassenen vonden dat op dat niveau iedereen wel Engels zou moeten kunnen spreken en dat Nederlands dan ook niet nodig is in die context. Een aantal nadelen van Nederlands als werktaal behouden zijn volgens de participanten: “Ik heb liever Nederlands, maar dat ze daar met 15 tot 20 talen zitten te werken is niet praktisch” en “… al die tolken moeten allemaal betaald worden, en daardoor krijg je ook verschillende interpretaties, ook verkeerde interpretaties”. Mensen met zo’n hoge functie zouden volgens alle studenten alleen aangenomen mogen worden als ze een goede Engels taalvaardigheid hebben. Er bleef echter wat onenigheid op dit punt. Een student beweerde: “Ik denk wel dat je je ideeën wel het beste in je moedertaal kan uitdrukken”. Een ander stelde echter: “Maar als je alles in het Nederlands houdt, verbetert er ook niks. Ze mogen gedwongen worden het te verbeteren”. De oudere participanten noemden als voorwaarde dat het niet mag leiden tot het minder goed kunnen uitdrukken van hun eigen standpunten. Het mag geen handicap zijn. Maar volgens een participant wordt dit risico vanzelf kleiner naarmate de rol van Engels in Nederland groter wordt: “als Nederland overstapt naar Engels dan heb je in het begin misschien nog een beetje nadeel, maar dat houdt dan ook op”. 22
Het verschil tussen de studenten en de 50-plussers lag er vooral in dat de laatste groep zich als het ware had neergelegd bij het feit dat het Engels het Nederlands uiteindelijk zal gaan overnemen, en de meesten hadden dit ook al geaccepteerd. De studenten daarentegen geloofden niet dat de Nederlandse taal zal gaan verdwijnen en zien dit ook als een veel negatievere ontwikkeling dan de ouderen.
4.1.4 Engelse namen voor Nederlandse instellingen en tv-programma’s Als er wordt gekeken naar de trend van Engelse namen voor Nederlandse bedrijven, instellingen of instituten ligt de acceptatie hiervan vooral aan de grootte ervan en de mate waarin het op het buitenland gericht is. “Het ligt aan de ‘exposure’ die het krijgt” merkte een oudere participant op. Een universiteit richt zijn onderzoek ook op het buitenland, dus het is niet storend dat de Universiteit van Tilburg ‘Tilburg University’ is gaan heten. Al werd het door sommige jonge participanten ook wel als overbodig en ‘geldverspilling’ gezien. In de context van tv-programma’s werd het door alle participanten prima gevonden dat the Voice of Holland een Engelse titel heeft, aangezien “het de bedoeling [was] om het aan het buitenland te verkopen, dus daar is over nagedacht”. Bij de ouderen vatte een respondent de mening van de groep op het gebied van Engelse namen voor Nederlandse programma’s samen als “eerder negatief dan positief”, nadat de participanten elkaar aanvulden met voorbeelden van programma’s en van mening waren dat er ook prima Nederlandse namen zijn voor programma’s. Alle Nederlandse programma’s met Nederlandse namen (bv. “Goede Tijden Slechte Tijden”, “Wie is de Mol”, “Expeditie Robinson”) worden niet minder bekeken omdat ze Nederlandse namen hebben. Toen de jongeren echter het programma ‘Get the Picture’ als voorbeeld namen, gaven de studenten toe dat als het de Nederlandse naam ‘Raad je Plaatje’ zou heten dat het hen minder zou aanspreken. Engelse programma’s klinken volgens hen toch “toffer” en “gewoon leuker”. Een jonge respondent merkte ook op dat ze zich het onderscheid in Engelse en Nederlandse titelnamen nooit gerealiseerd had. Pas toen ze de voorbeelden hoorde van de andere participanten besefte ze dat er een redelijk triviale verdeling lijkt te zijn in Nederlandse en Engelse programmatitels. Waarom het ene programma een Engelse naam heeft, zonder dat het op het buitenland gericht is, en het ander een Nederlandse is namelijk niet duidelijk
23
4.1.5 Engels in het bedrijfsleven en de vorming van nieuwe woorden Het gebruik van Engelse woorden in en uit het bedrijfsleven werd over het algemeen niet storend gevonden. Het wordt door een oudere respondent juist als iets natuurlijks ervaren. “Ik vind het ontzettend natuurlijk, want het zijn allemaal nieuwe woorden, heel veel, van allerlei nieuwe uitvindingen, bijv Iphone. Bijvoorbeeld als je naar visnamen gaat kijken, vroeger waren de grenzen heel ver weg. Vissen hebben echt totaal andere namen, die namen zijn al duizenden jaren oud. Maar elk woord wat nu ontstaat […] dat is logisch dat dat Engels is” Dit werd niet als een bedreiging voor het Nederlands gezien. Een student zegt: “Het zijn gewoon termen die in de Nederlandse taal worden ingevoerd, het Nederlands gaat daardoor nog niet weg.”. Op deze praktische en nuchtere instelling wordt in de discussie dieper ingegaan. Beide groepen hadden het idee dat de meerderheid van de door Nederlanders gebruikte Engelse woorden door technologische ontwikkelingen zijn ontstaan en dat het logisch is dat hiervoor Engelse benamingen worden gegeven. Is er echter ook een goed Nederlands voor, dan werd dit door sommigen wel als onnodig ervaren: “Er zijn nieuwe woorden, zoals laptop, daarvan is het logisch; wat voor naam moet je er anders voor verzinnen? Maar je hebt ook woorden waar gewoon een goed Nederlands woord voor is, en als je daar een Engels woord voor gebruikt dat vind ik toch wel schelen”
Een 50-er stelde dat het veelvuldig gebruik van Engelse termen in het bedrijfsleven afhankelijk is van de bedrijfscultuur. Het gaat volgens de participanten vaak niet om het ontbreken van Nederlandse equivalenten, maar om de manier waarop een bedrijf wil overkomen. Een participant vertelde dat hij heeft gewerkt bij een internationaal bedrijf en daar werd veel minder Engels gesproken dan bij een ander IT-bedrijf waar hij nu werkt. “Daar wil men veel meer veel meer die Nederlandse cultuur behouden en Nederlandse woorden blijven gebruiken”, stelt hij. Bij zijn huidige bedrijf worden “alleen maar” Engelse termen gebruikt, terwijl dit bedrijf helemaal niet op het buitenland is gericht. Een jonge respondent stelde over het gebruik van Engels in een bedrijf: “Ik denk dat het ook een soort groepsgevoel is wat ze proberen te creëren”. Anderen voegde hier de argumenten toe: “Het klinkt interessant”,“het is gewoon voor status”.
24
4.1.6 Wanneer en met wie gebruik je het Het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen werd door alle respondenten als iets onbewusts ervaren. Als een persoon lang heeft gewerkt voor een bedrijf met een internationale bedrijfscultuur bijvoorbeeld,“sluipt het er langzaam in”. Ook ligt het eraan tegen wie je praat. Een respondent uit de 50+-focusgroep zei tegen haar kinderen vaker Engelse woordjes te gebruiken dan tegen leeftijdsgenoten. Ze liet weten: “tegen mijn kinderen zou ik bijvoorbeeld wel zeggen “ik heb vanavond een ‘party’, tegen vrienden niet”. Maar tegen vrienden gebruikten de 50-plussers vaker Engels dan tegen minder bekenden. Een informele setting werd een belangrijke factor gevonden. In beide focusgroepen werd de vergelijking met dialect gemaakt, aangezien de participanten dit ook minder vaak zouden gebruiken tegen vreemden en in een formele context. Een student vertelde: “ik merk dat als iemand veel Engels praat ik dat dan overneem en als iemand weinig Engels praat dan doe ik dat ook niet”. Medestudenten merkten op dat zij het vaakst Engels gebruikten met leeftijdsgenoten, want: “Met [hen] gaat het makkelijker, je zit in dezelfde ontwikkelingen met computers en ‘whatsapp’ enzo”.
4.1.7 Redenen De studenten komen ten eerste met de reden dat het leuk of minder serieus klinkt om Engels te gebruiken. Een aantal quotes hiervan zijn: “Het klinkt gewoon leuker”, “Ik gebruik het eigenlijk puur omdat ik het gewoon grappig vind om te zeggen” en “Het bekt lekkerder”. Ook noemen ze voorbeelden: “’Daten’ klinkt gezelliger en leuker dan ‘een afspraakje hebben’” en “Ik gebruik ‘issues’ omdat ‘problemen’ gelijk zo serieus klinkt”. Een oudere respondent voegde aan dit punt toe dat Nederlands “hoekiger” klinkt dan Engels. De 50-plussers kwamen eerder dan de studenten tot de conclusie dat er ook praktische redenen zijn , zoals dat een Engels woord een boodschap extra kan benadrukken of juist vager kan maken. Een respondent beweerde: “Als je woorden juist echt wil aandikken, extra duidelijk wil maken bij wijze van spreken, dan kan dat met Engels. Maar aan de andere kant, als je bijvoorbeeld ‘motherfucker’ zegt zoiets, en dat in het Nederlands vertaald dan klinkt dat nog grover. Omdat je op tv en in elk liedje hoort. Dus het kan beide kanten op”
Een andere 50-plusser noemde een specifiekere reden voor het gebruik van Engelse woordjes en zinnetjes: 25
“Engels is iets kernachtiger dan het Nederlands, in één woord kan meer verteld worden dan in het Nederlands” Hij noemde als voorbeeld: “Brainstormen is kernachtiger dan overleggen”. Een ander kwam met ‘not done’. Hoewel één participant vond dat hier een goed Nederlands equivalent voor is (‘dat hoort niet zo’), vond de meerderheid van de groep 50-plussers het de Engelse variant kernachtiger of directer. Hiermee hangt een andere genoemde reden samen, namelijk dat Engels “Soms gewoon korter [is]”. Het woord ‘all-in’ is bijvoorbeeld een stuk korter dan ‘alles inbegrepen’. Dit woord werd ook als voorbeeld gebruikt voor de ‘inburgering’ van Engelse woorden in de Nederlandse taal. Niemand zou ‘alles inbegrepen’ meer gebruiken als ze ook ‘all-in’ kunnen zeggen. De Nederlandse vertaling komt simpelweg niet meer in hen op, vertelden ze. Een studente merkte ook dat ze sommige Engelse woorden intussen als een soort stopwoord is gaan gebruiken. Ze vertelde dat als het tijdens het tennissen niet goed gaat, ze blijkbaar tegen zichzelf ‘come on’ roept, in plaats van een Nederlandse variant als: ‘kom op’. Haar medestudenten vallen haar bij door te zeggen dat veel Engelse scheldwoorden voor hen ook een stopwoord zijn geworden. Op dit onbewuste, automatische gebruik van de Engelse taal wordt teruggekomen in de discussie. Een participant uit de jongste focusgroep noemde eerder dat ze de uitdrukking ‘to the point’ wel eens gebruikte, met als reden dat het beter klinkt. Pas toen de onderzoeker de groep aanspoorde goed na te denken of er ook geen andere redenen zijn om ‘to the point’ in plaats van bijvoorbeeld ‘maak je punt’ te gebruiken, besefte de groep dat de Engelse uitdrukking toch een iets andere lading had. De studenten noemden deze variant “minder streng”, “minder dringend” en “verzwakkend”. Hetzelfde gold voor het voorbeeld ‘zit mij eens niet zo te pushen’ dat de 50-plussers aandroegen. De Engelse variant had volgens hen net een andere, mildere connotatie dan ‘zit mij eens niet zo onder druk te zetten’. Een oudere participant kwam met nog een voorbeeld: “Bijvoorbeeld ‘fair’, dat klinkt iets zachter, iets sympathieker. Eerlijk is een harder woord dan fair. Vind er iets meer gevoel in liggen”
Een andere participant haakte hierop in door te bevestigen dat het soms een gevoelskwestie is, met de opmerking: “Je vindt het soms beter passen bij je gevoel”. 26
Een andere 50-plusser kwam met een reden voor de verzachtende werking van Engelse woorden: “Maar het is soms ook minder expliciet, minder hard, ook omdat het een vreemde taal is. Daarom gebruik je het misschien ook makkelijker, omdat iedereen Nederlands spreekt en je dan daarvan afwijkt”
In de groepsdiscussie van de studenten werd iets vergelijkbaar gesteld. Een van de participanten in deze groep legde uit: “Ik denk dat je in een andere taal makkelijker dingen zegt. Bijvoorbeeld ‘love you’ zeg je sneller dan ‘ik hou van jou’, dat floep je er veel makkelijker uit. En ik denk dat het ook heel anders bedoeld is, minder serieus” Een persoon probeerde dit toe te lichten door te zeggen dat ‘ik hou van je’ in je moedertaal is, en dat maakt het directer, omdat je daarin sowieso goed kunt uiten. “Engels heb je ‘er bij’, dan wordt het minder serieus genomen”. Door de studenten werd met betrekking tot dit onderwerp ook zingen in het Nederlands genoemd. Dit komt volgens hen “dichterbij” dan Engelse songteksten. Nederlandse songteksten werden “harder” en “concreter” genoemd, en “je begrijpt meteen wat er bedoeld wordt”. Ook werd als reden voor het gebruik van Engelse woorden genoemd dat je simpelweg meer woorden hebt om uit te kiezen: “Eigenlijk maakt het de taal nog breder, je hebt meer alternatieven om net een ander woord te gebruiken”
4.1.8 Onderwijs in het Engels De meningen waren verdeeld over de kwestie van Engels als instructietaal in het hoger onderwijs. In de groep 50-plussers waren sommige participanten erg positief over het idee om op universiteiten uitsluitend Engels les te geven en er klonken reacties als: “Het is heel zinvol” en “Het heeft eigenlijk geen nadelen”. Een reactie hierop van een andere participant was echter:
27
“Is het niet oneerlijk dat als je heel intelligent bent, maar niet goed in Engels, je daar de dupe van wordt?”
Bij de studenten waren vooral tegenstanders van een puur Engelstalige opleiding. Het was volgens hen niet nodig om Engels te gebruiken als iedereen in het college Nederlands spreekt. Engels maakt het volgens deze groep “onnodig moeilijk”. Slechts één participant vond dat je nu eenmaal niet aan Engels ontkomt en je het nodig hebt. Zij stelde: “het hoort erbij en het is goed voor je ontwikkeling” en“je leert [het] door het te doen”. Ze vond dus dat Engelse taalvaardigheden vanzelf verbeteren als je ertoe ‘gedwongen’ wordt het te horen en te spreken. De studenten vonden het belangrijk dat de hoeveelheid Engels opgebouwd wordt naarmate studenten verder volgen in hun studie. Als personen met een lage Engelse taalvaardigheid meteen in hun eerste studiejaar Engelstalige colleges krijgen, zouden ze het te moeilijk krijgen. Een oudere participant merkte echter op: “Als je kijkt wat er allemaal geschreven en gepubliceerd wordt, en je zou je beperken tot het Nederlands.. dan wordt de wereld kleiner” Maar, “Het ligt aan de opleiding, de richting waar je opgaat”, zegt een student. En een groepsgenoot vulde haar aan met: “… er zijn ook mensen die na hun studie gewoon in Nederland gaan werken en niks internationaal gaan doen. Zo’n Engelse cursus is dat wel goed voor hun om artikelen te zoeken, maar daarna is het wel vervelend voor hun dat ze er nog aan vast zitten”
De groep jongeren vond dat je de keuze moet hebben of je in het Engels of Nederlands college wil volgen. Bij de volwassenen was de mening hierover verdeeld op het gebied van hogere educatie, maar op het niveau van middelbaar onderwijs vond ook iedereen dat het een keuze moet zijn. Al zou het volgens hen beter zijn als er meer Engels zou zijn op het voortgezet onderwijs, er moet wel eerst een basis gewerkt worden. Een respondent zei hierover: “Als je je havo diploma niet kunt halen, omdat je geen voldoende voor wiskunde haalt alleen omdat die les in het Engels gegeven wordt dan heb je toch wel pech. Dat gaat te ver” 28
Een oudere participant zag een toekomst met meer Engels, op vroege leeftijd en ook buiten de educatieve sector, in elk geval als een positieve ontwikkeling: “Je hebt nu mensen die goed zijn in Engels en mensen die minder goed zijn, maar als je iedereen nou van jongs af aan Engels leert, bijna dubbeltalig opvoedt dan is dat probleem veel minder”
4.1.9 Engels als noodzaak en lingua franca Op een student na was niemand het van deze groep eens met de stelling: ‘Nederland is een klein land en we moeten nu eenmaal Engels kunnen spreken om mee te tellen’. Reacties ontstonden als: “Dadelijk gaat de hele Nederlandse taal verloren!” en “Je moet je eigen cultuur toch behouden”. De volwassenen leken deze risico’s minder ernstig in te schatten en voorspelden een grotere rol voor Engels in de toekomst van Nederland en de wereld “Over 10, 20, 30 jaar wordt er misschien nog niet alléén maar Engels gesproken, maar ik zie het wel gebeuren dat Europa straks één taal heeft”. Dit dacht bijna heel de groep, al “duurt [dat] echt nog heel lang” volgens een participant. Een andere 50-plusser was het hier echter niet mee eens: “Maar hoeveel Nederlanders leven er nu in Nederland die per se Engels nodig hebben? […] Ik heb het over 70, 80% van de bevolking die helemaal geen Engels praten, of kan of hoeft te praten, en die ook nog goed functioneren” “Jullie hebben het over een e-mail in het Engels verzenden, dat doe ik nooit, één keer per jaar misschien. En ik kan me volgens mij redelijk redden. Niet in het Engels, maar wel op m’n werk. Al heb ik er af en toe last van dat ik niet goed Engels spreek, omdat ik het nooit gebruik, maar op m’n werk red ik me prima”
Hieruit blijkt een duidelijk meningsverschil tussen de participanten binnen de groep. Sommigen geloofden stellig dat het Nederlands over een niet heel lange tijd vrijwel verdwenen zal zijn, anderen stelden dat de invloed van Engels door hen sterk wordt overschat. Door de gekozen onderzoeksmethode van een groepsdiscussie is het mogelijk gemaakt dit soort meningsverschillen aan het licht te brengen en de participanten de kans te geven anderen te overtuigen of juist hun eigen mening bij te stellen. Op de vraag van een leeftijdsgenoot of 29
over enkele generaties Engels het Nederlands wel vervangen zou kunnen hebben, antwoordde de participant van de twee laatste quotes dat hij dat wel mogelijk acht. Waar hij eerst fel tegen de mening van de andere participanten leek te zijn, zorgde de discussie ervoor dat bleek dat hij het toch voor een deel met hen eens was. Van de groep jongeren dacht niemand dat de Nederlandse taal in zijn geheel door het Engels vervangen zou worden. De helft van deze groep dacht wel dat er over 20 jaar alleen nog Engels les wordt gegeven. Een student van de andere 50% zei: “ik denk dat je toch altijd een beetje dat Nederlandse wil houden. Ik denk dat je anders mensen afschrikt als je alles in het Engels wil doen”
De frequentie waarmee de participanten Engels nodig hebben als lingua franca in hun dagelijks leven verschilde sterk, voornamelijk door hun dagelijkse bezigheden. Reacties van de 50-ers liepen uiteen van: “Alleen als mensen die bellen vanuit het buitenland”, “Nu veel minder nu ik niet meer voor een Engels bedrijf werk” , “Eén keer in de week”, tot “90%” en “het is bij ons zelfs zo dat als we onder collega’s met elkaar praten dat ook wel eens in het Engels gebeurt.” Twee studenten zeiden veel contact te hebben met internationale studenten en moesten daardoor veel in het Engels praten en spreken in studie context. De rest hoefde dit alleen sporadisch: “Als een buitenlander de weg naar de bushalte vraagt”, “Af en toe klanten”, “In het restaurant [waar ik werk] heel af en toe”.
4.1.10 Muziek Het bleek dat alle participanten liever naar Engelstalige muziek luisteren dan naar Nederlandse. Op de vraag waar dat aan ligt ontstonden verschillende reacties: “Heeft te maken met dat kernachtige, Engelsen kunnen in een paar woorden veel meer dingen uitdrukken dan in het Nederlands” “De klank” “het klinkt soepeler” “80% van Nederlandstalig is onze smaak niet” 30
“Het loopt lekkerder, het swingt meer” “Zoals jij dat al zei daar straks, Nederlands is hoekiger, en dat vind ik met zang zeker”
De laatste reactie geeft een duidelijk voorbeeld van interactie en samenwerking tussen respondenten. De opmerking tijdens een ander thema dat het Nederlands hoekiger is dan het Engels wordt opnieuw aangehaald in de deze context. Het is soms lastig om attitudes te verwoorden. Tijdens een focusgroepdiscussie kunnen participanten elkaar helpen de juiste woorden te vinden, zoals hier is gebeurd. Volgens de studenten zorgt zingen in het Nederlands voor een ander effect dan in het Engels. Zingen in het Nederlands “komt dichterbij”, volgens de participanten, is “harder” en “concreter”,“Komt harder aan, is zwaarder, meer impact” en “je begrijpt meteen wat er bedoeld wordt”. Ook negatievere aspecten van Nederlandse talige muziek werden genoemd: “Nederlands is boerser” “meer voor oude mensen”. Alleen als het een goede tekst is, is het soms mooier in het Nederlands, vonden de oudere participanten. Uit de bovenstaande paragraaf blijkt dat de link met taal een stuk groter is bij muziek dan bij alledaagse communicatiesituaties. De participanten gaven aan duidelijk andere gevoelens en attitudes te hebben bij Engelse dan bij Nederlandse liedjes. Ook bleek dat dit zeer persoonlijk was, terwijl bij de redenen voor het gebruik van Engels woorden en zinnen in Nederlandse communicatie vaker gedeeld werden.
4.1.11 Films Het onderwerp films werd ingeleid om erachter te komen wat de participanten vinden van de internationale manier waarop Nederland hiermee omgaat. Engelse filmtitels worden niet (meer) vertaald naar het Nederlands en er wordt in plaats van nasynchronisatie gebruik gemaakt van Nederlandse ondertiteling. De participanten vonden dit allemaal positief en bevorderlijk voor de Engelse taalvaardigheid van Nederlanders. Een reactie hierop was: “Daardoor hebben Nederlanders wel meer gevoel voor Engels dan een Duitser bijvoorbeeld”. Het werd goed gevonden dat we filmtitels niet vertalen, want hier werd op gereageerd met: “Ik verwacht dat er Nederlands gesproken wordt als een film een Nederlandse titel heeft” en “Ik vind een film bij voorbaat slecht als ie een Nederlandse titel heeft”.
31
De dominantie van het Engels in muziek en film wordt niet in alle landen breed geaccepteerd. Uit het voorgaande blijkt dat de Engelse invloed in deze domeinen voor de participanten van het huidige onderzoek wel degelijk geaccepteerd en zelf aangemoedigd wordt.
4.1.12 Storend De participanten uit beide groepen vonden het zelden storend als iemand Engelse woorden of zinnen gebruikt. Een oudere respondent kon wel een voorbeeld noemen dat haar stoorde, namelijk het woord ‘locker’ (i.pv. kluisje).“Daar is gewoon een goed Nederlands woord voor. Dat vind ik dan helemaal niet nodig zoiets”, vertelde de participant. Ze gaf hierna echter wel toe dat het haar niet opgevallen was als haar niet gevraagd was om er voor dit onderzoek op te letten. Het ligt er volgens een participant ook aan waar het woord of de uitdrukking gebruikt wordt: als ze het woord locker in de sportschool hoort klinkt dat volgens haar normaal, maar bij de lokale voetbalclub zou het lachwekkend zijn. Een andere 50+-er beaamde dat het aan de context ligt: “Het ligt eraan wie het zegt en hoe je het zegt, in welk verband”. Opmerkingen die bevestigen dat het gebruik van Engelse woorden en zinnen meestal onbewust gebeurd waren: “Sommige woorden zijn geaccepteerd” en: “Je gaat niet denken: ik ga nu een Nederlands woord gebruiken, je gebruikt wat het eerste in je opkomt. En bij de een is dat locker en bij de ander is dat kluisje”
De participanten merkten allemaal dat steeds meer Engelse woorden geaccepteerd en geïntegreerd worden in de loop van de tijd. De woorden ‘all-inclusive’ en ‘burn-out’ werden door de 50-plussers als voorbeelden aangedragen voor woorden die nu geaccepteerd zijn en door iedereen gebruikt worden, maar 20 jaar geleden nog niet. Een jongere participant had een dergelijk voorbeeld. Een aantal jaar geleden werd het gebruik van het woord ‘flabbergasted’ door haar irritant gevonden. Het werd toen volgens haar een soort trend dat woord te gebruiken. Maar als ze het woord nu hoort stoort ze zich er niet meer in. Grenzen liggen volgens de participanten per persoon, en worden steeds verder opgerekt. Volgens de studenten is het pas irritant als mensen Engels gebruiken ‘om populair te doen’ . “Als mensen het doen ‘om het doen’” zegt er een. Het valt ze over het algemeen echter niet op, het stoort niet. “Maar” merkt een student op,
32
“er zijn natuurlijk ook weer mensen die buiten onze categorie staan, want oudere mensen vinden ons taalgebruik natuurlijk misschien weer overdreven, terwijl wij dat gewoon zo hebben geaccepteerd”
4.1.13 Een leven zonder Engels De deelnemers werd gevraagd of ze zonder de Engelse taal zouden kunnen leven. Of het nog een keuze is om Engels te spreken, of dat ze zich anders niet meer zou redden in de maatschappij. Dit laatste werd door beide groepen beaamd. De oudere participanten stelden:“Op den duur zal je buitengesloten raken”. Een 50-plusser vertelde: “ik heb er wel eens last van dat ik niet goed Engels spreek, dat ervaar ik wel als een handicap. Als je het beter zou kunnen, en vaker zou moeten doen, dat zou beter zijn”
Het wordt vooral praktisch gevonden om goed Engels te spreken. De participanten willen bijvoorbeeld niet graag Engels spreken om de reden dat ze het een mooie taal vinden, maar voornamelijk omdat ze er verder mee kunnen komen in hun leven. Op de vraag of de participanten zonder de Engelse taal zouden kunnen antwoordde iedereen ontkennend. Omdat veel woorden in Engelse vorm geïntegreerd zijn in onze taal ontkomen we er volgens de participanten niet aan Engelstalige woorden te gebruiken. Een student zei hierover: “In alles wat je gebruikt zit Engels, bijvoorbeeld alles op je telefoon is in het Engels. Als je je wilt uiten daarin (bv. whatsapp) kan dat niet eens in het Nederlands”
De focusgroep met de 50-plussers dacht echter niet dat alle Nederlanders op hoog niveau Engels kunnen (en hoeven te) spreken. Enkele reacties hiervan: “Niet iedereen spreekt Engels. Je hebt nu wel te maken met de hoogopgeleiden – dat is een select gezelschap” “Productiewerkers, dat is toch ongeveer de helft van Nederland, die praten echt geen Engels hoor, hooguit wat termen”
33
“De lageropgeleiden praten wel net zo vaak Engelse woordjes, ze weten misschien alleen niet altijd wat het betekent”
4.1.14 Engels in vergelijking met invloeden van het Frans, het Latijn en straattaal De Engelse taal werd in dit deel van de discussie vergeleken met de invloed van de Franse en Latijnse taal van een aantal eeuwen geleden. Een participant zei hierover: “Vroeger werden er meer Franse woordjes gesproken, nu Engels”. Toch vonden de volwassenen ook dat er een verschil is, namelijk dat de rol die Engels nu vervult in Nederland niet snel weer vervangen zal worden door een andere taal. Hij stelde: “Maar ik dat het in zoverre anders is dat het niet over een paar jaar meer Duits zal zijn bijvoorbeeld”. Een ander merkte op, met instemming van de rest van de groep: “… na de tweede wereldoorlog werd er bijvoorbeeld automatisch veel meer Engels gesproken. En daarvoor was het bijvoorbeeld de elite die het sjiek vond om Frans te praten. En afhankelijk van economische en politieke ontwikkelingen zullen we straks misschien wel meer Chinees gaan praten. Engels is in zoverre anders dat het meer basistaal is voor iedereen, en misschien wel een wereldtaal. Je zult de invloed die Engels nu heeft op het Nederlands nooit meer met een andere taal meemaken.”
De groep studenten merkte op dat Engels minder elitair is dan dat Frans was en het wordt gebruikt in heel de samenleving. De invloed van Engels werd vervolgens vergeleken met het gebruik van straattaal in grote steden. De studenten waren van mening dat jongeren zich met straattaal voornamelijk willen onderscheiden en een bepaalde identiteit uit willen dragen. In eerste instantie vonden ze dat dit niks met het gebruik van Engelse woordjes te maken heeft: “Straattaal is allemaal verzonnen, ze maken hun eigen taal” en “Engels is bekend bij iedereen dat staat gewoon vast”. Een respondent merkte echter op: “Ik denk wel dat Engels zorgt voor een bepaald groepsgevoel, als we bijvoorbeeld zeggen dat we gaan ‘daten’ en gaan ‘meeten’, en dat is hetzelfde wat zij doen”. Het ‘erbij willen horen’ en het overnemen van het taalgebruik van een ander zijn beide ook van toepassing op Engels taalgebruik, vonden de meeste participanten.
34
4.1.15 Identiteit Aan de participanten werd gevraagd wat taal te maken heeft met identiteit. In hoeverre zijn de participanten bewust of onbewust bezig met het uitdragen van een bepaald beeld naar de buitenwereld met hun (Engelse) taalgebruik? Er bleek vooral verschil in taalgebruik te ontstaan door de mensen waartegen wordt gesproken. “Als ik aan de telefoon ben [voor mijn werk] praat ik anders dan dat ik hier praat”, en “Met vrienden praat ik veel platter”. Ook bleek dat de participanten een beeld vormen van mensen naar aanleiding van hun taalgebruik, al zijn dit volgens de participanten vaak vooroordelen. “Het geeft een indicatie, het gebruik van woorden. Je merkt wat voor type iemand is” zegt een oudere participant.
4.2 Evaluatie groepsdiscussies Ter afsluiting werd aan de participanten gevraagd of ze in de afgelopen groepsdiscussie een thema vonden ontbreken dat wel relevant zou kunnen zijn voor de huidige studie, en of ze nog iets toe wensten te voegen. Een 50-er kwam met de verschijnsel van interferentie van de Engelse op de Nederlandse taal, met betrekking tot zinsbouw. Andere participanten viel het ook op, dat sommige mensen een Engelse zinsbouw toepasten op Nederlandse zinnen. Dit werd een “degradatie van de Nederlandse taal” genoemd en storender bevonden dan het gebruik van Engelse woordjes. Dit verschijnsel werd namelijk nooit als een meerwaarde gezien en woordjes of uitdrukkingen soms wel. Een andere 50+-er noemde dat er op verpakkingen van producten en levensmiddelen tegenwoordig voornamelijk Engels gebruikt wordt. Deze voorbeelden hebben allen te maken met de invloed van het Engels in Nederland, maar zijn bewust buiten beschouwing gelaten om de aandacht volledig te kunnen richten op het onderwerp van deze studie. De studenten vonden dat alle onderwerpen die zij relevant vonden voor dit onderzoek aan bod waren gekomen en wilden niks toevoegen. Hiernaast waren alle participanten, ongeacht leeftijdsgroep, tevreden over het verloop van de discussies en het grote aantal thema’s dat aan bod was gekomen.
35
5. Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat de participanten het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen –van henzelf of anderen - in de meeste gevallen niet opvalt. Pas doordat ze voorafgaand aan dit onderzoek gevraagd zijn hier op te letten, en er tijdens de discussie over gingen nadenken, kwamen attitudes op basis van dit fenomeen naar boven. Om deze attitudes beter te begrijpen is het nuttig gebruik te maken van twee sociolinguistische dimensies: power en solidariteit. De Engelse taal, door de participanten gekoppeld aan (technologische) vooruitgang en moderniteit hoort bij de eerste dimensie. Het Nederlands, dat een gevoel van nostalgie en vertrouwen met zich meebrengt, hoort bij de tweede. Beide groepen zien Engels als een taal de je helpt verder te komen in het leven en een taal die een steeds belangrijkere rol in ons leven inneemt. Tegelijkertijd wordt het Nederlands, als tegenhanger hiervan, ook gewaardeerd, omdat het onder andere een groepsgevoel kan creëren. Een interessant en onverwacht resultaat van het huidige onderzoek is dat met name de jongeren positief tegenover het Nederlands staan. De oudere participanten leken positiever gestemd ten opzichte van het Engels dan de studenten. Verder blijken er weinig verschillen te bestaan tussen de attitudes van de 20-ers en de 50-ers. Meestal wordt het gebruik van Engels niet storend gevonden: noch in het dagelijks taalgebruik, noch in namen van tv-programma’s of instellingen. Pas als iemand het vanaf een bepaalde mate gaat gebruiken, voornamelijk voor woorden die een adequaat Nederlands equivalent hebben, wordt het overdreven gevonden en ontstaat er een negatief beeld van die persoon. Veelvuldig gebruik van Engels leidt bij de participanten nooit direct tot het positief waarderen of intelligenter inschatten van een persoon. Waar de groepen wel in verschillen is de frequentie waarmee ze zelf Engels gebruiken. Een deel van de oudere participanten spreekt veelvuldig Engels in plaats van Nederlands, dankzij een leven in het (internationale) bedrijfsleven. Bij de studenten spreekt bijna iedereen slechts sporadisch Engels als lingua franca, maar deze groep gebruikt wel meer Engelse woorden en uitdrukkingen dan de 50-ers. Ook spreken de jongeren voornamelijk Engels tegen leeftijdsgenoten (in plaats van tegen hun ouders bijvoorbeeld) en gebruiken de ouderen vaker Engels tegen jongeren dan tegen generatiegenoten. Er wordt voornamelijk door de 50-plusser gedacht dat de invloed van het Engels steeds groter zal worden en dat deze taal uiteindelijk de Nederlandse taal (voor een groot deel) zal gaan vervangen. Vooral in het hoger onderwijs wordt Engels belangrijk gevonden: hoe beter (en vroeger) je de Engelse taal beheerst hoe gemakkelijker je het de rest van je leven 36
zult hebben. De helft van de studenten uit het onderzoek denkt dat al het hoger onderwijs over enkele decennia in het Engels zal zijn. Het andere deel van de participanten acht deze kans zeer klein en vindt dit ook onnodig. De studenten lijken een grotere trots en vasthoudendheid met betrekking tot de Nederlandse taal te hebben dan de 50-ers. Waar de oudere groep de overmacht van de Engelse taal over het Nederlands geaccepteerd lijkt te hebben, zijn de studenten (en één oudere participant) van mening dat voor een groot deel van de Nederlanders de Nederlandse taal voldoende is en niemand verplicht mag worden Engels te spreken en in deze taal onderwezen moet worden. Wel vinden de meesten dat voor een baan vanaf een bepaald niveau bekwaamheid in de Engelse taal verwacht mag worden. Er zijn verscheidene redenen genoemd voor het gebruik van Engelse woorden en zinnen. Beide groepen kwamen met de argumenten dat het leuker, vlotter, hipper en ‘cooler’ staat dan het Nederlands. Ook blijkt dat Engelse varianten minder serieus of sympathieker over kunnen komen en ze daardoor makkelijker of veiliger zijn om te gebruiken. De ouderen zijn van mening dat het Engels kernachtiger is en dat je er in minder woorden meer mee kunt zeggen dan in het Nederlands. Hierbij komt dat volgens de participanten Engelse woorden vaak korter zijn. Ook wordt genoemd dat je door het toevoegen van een Engels vocabulaire simpelweg meer woorden hebt om uit te kiezen. Tot slot melden de participanten dat veel Engelse woorden inmiddels ‘ingeburgerd’ zijn in onze taal, waardoor de Nederlandse variant vaak niet eens meer in hen opkomt of Engelse woorden zelfs als stopwoord worden gebruikt (bv. ‘Come on!’, ‘shit’).
37
6. Discussie
6.1 Onderzoeksmethode In het huidige onderzoek zijn verscheidene typische focusgroep-effecten te ontdekken. Door met een groep over het onderwerp te praten in een betrekkelijk informele setting kwamen de participanten geregeld op voorbeelden uit hun dagelijks leven. De participanten vulden zichzelf en anderen geregeld aan en gingen steeds verder nadenken over de besproken punten. Ook leerden de participanten van elkaar door achter elkaars inzichten en standpunten te komen. In een survey of interview worden vragen en onderwerpen afgesloten nadat een (vaak een relatief kort) antwoord is gegeven. In de groepsdiscussie van het huidige onderzoek is te zien dat er constant aanvullingen en aanpassingen worden gedaan op onderwerpen en opmerkingen, waardoor ook zaken die minder aan de oppervlakte liggen achterhaald kunnen worden. Er is gekozen voor twee focusgroepen waarvan de onderlinge participanten bevriend met elkaar zijn. Dit was een bewuste keuze, met als doel zoveel mogelijk vrijelijke spraak en discussie te genereren. Achteraf gezien is dit doel bereikt en kan dus positief geoordeeld worden over deze keuze. Het was mogelijk minder verstandig om voor de focusgroep met studenten participanten te kiezen die de onderzoeker zelf ook goed kende. Hoewel dit zorgde voor een open sfeer waarin alles gezegd kon worden, maakte dit het tijdens de groepsdiscussie moeilijker voor de onderzoeker om objectief te blijven en zich niet te veel met de discussie te bemoeien, en voor de participanten om deze als een buitenstaander te beschouwen. Hoewel de precieze invloed hiervan niet is vast te stellen is het in het vervolg mogelijk verstandiger om een groep bij de onderzoeker onbekende participanten te selecteren. Ook zou het voor vervolgonderzoek nuttig kunnen zijn meer dan twee groepen te selecteren en om deze groepen vaker dan één keer te laten discussiëren. Nu zijn twee leeftijdsgroepen van dezelfde sociale klasse vergeleken. Mogelijk komen andere sociale klassen, zoals laagopgeleiden, met andere nuttige inzichten met betrekking tot het huidige onderzoeksonderwerp en kan een breder beeld van de bevolking verkregen worden. In bijlage 1 is te zien dat met name de 50-plussers Engelse termen uit het bedrijfsleven als voorbeeld noemden (bv. ‘business plan’, ‘marketing’, ‘brainstorming’). Dit soort woorden worden waarschijnlijk minder gebruikt in banen waarvoor een lager opleidingsniveau voldoende is. Bij de studenten heeft hun universitaire studie mogelijk invloed op hun gebruik van de Engelse taal. Enkele participanten benadrukten tijdens de discussie dat niet iedereen Engels 38
nodig heeft en het goed spreekt (bv. “Niet iedereen spreekt Engels. Je hebt nu wel te maken met de hoogopgeleiden – dat is een select gezelschap”). Als laagopgeleiden inderdaad minder te maken hebben met het Engels dan hoger opgeleiden, gebruiken ze daardoor ook minder Engelse woorden en uitdrukkingen en hebben ze hier een afwijkende mening over? Aanvullend onderzoek met een groter aantal verschillende groepen zou hier een antwoord op kunnen geven. Idealiter wordt er per groep gediscussieerd totdat er een punt van verzadiging is bereikt, waarbij geen nieuwe inzichten en informatie meer worden gegeven. Hiervoor zijn meer focusgroepen en meer discussies nodig. In verband met de tijdspan en het doel van dit onderzoek is het bij het huidige aantal discussies gebleven.
6. 2 Resultaten De participanten bleken een redelijk goed (taalkundig) inzicht te hebben met betrekking tot hun redenen voor en attitudes tegenover het gebruik van Engels. Zo werd er genoemd dat het logisch is dat er nu veel Engelse woorden worden gebruikt, omdat veel technologische ontwikkelingen (zoals ‘laptop’, ‘android’, ‘apps’) hun Engelse naam behouden als ze is in Nederland worden geïntroduceerd. Het wordt ook niet nodig gevonden dit soort woorden te vertalen in het Nederlands. Ook hebben de participanten, soms na enige tijd, door dat er subtiele betekenisverschillen bestaan tussen Engelse en Nederlandse woorden en uitdrukkingen. Een keer probeert een participant deze verschillen over één kam te scheren, door te stellen dat het Engels in het algemeen kernachtiger is dan het Nederlands en je in deze taal meer kunt zeggen met minder woorden. Deze extrapolatie van een paar voorbeelden naar de gehele taal is echter niet mogelijk. Er blijken verschillende factoren te zijn die een Engels woord in een bepaalde context gepaster maken en het is moeilijk hierover een algemene conclusie te trekken. De stelling dat de toevoeging van een Engels vocabulaire de Nederlandse taal nu eenmaal breder maakt, en voor meer woorden zorgt om uit te kiezen (die een bepaalde lading beter dekken) is een voorbeeld van de pragmatische instelling die de meeste participanten blijken te hebben. Het Engels helpt om precies te zeggen wat we bedoelen als het Nederlands daar niet toereikend voor lijkt te zijn. Ook kan het een boodschap juist wat afzwakken of gewoon leuker maken. Daarbij hebben de participanten door dat ze Engels vaak niet bewust gebruiken, maar dat sommige woorden nu eenmaal in zoverre geïntegreerd zijn in onze samenleving dat de Nederlandse variant niet eens meer in hen opkomt. Soms worden Engelse
39
woorden zelfs als stopwoord gebruikt. De participanten hebben door dat je in taal niet alles met een reden doet, maar vaak gebruik maakt van automatismen. De eerder genoemde pragmatische instelling is ook terug te vinden in de attitudes van de participanten. Het afschaffen van Nederlands als werktaal in de EU wordt prima gevonden, want het inschakelen van zo veel tolken kost vooral veel geld en vergroot de kans op verwarring. In hoge functies mag je verwacht worden Engels te praten en het is logisch dat wij ons moeten aanpassen aan het buitenland, want Nederland is nu eenmaal een exportland. Nederlanders worden flexibel genoemd, en zij ontkomen hier ook niet aan, want in onze internationale focus ‘ligt nu eenmaal ons geld’. Het gebruik van Engels in bedrijfsnamen, titels van televisieprogramma’s, films, muziek, het onderwijs, in het dagelijks leven en op het werk blijkt breed geaccepteerd. Hoewel er in de maatschappij veel klachten lijken te zijn met betrekking tot de groeiende invloed van het Engels (o.a. Crystal, 2003, p. 3, 15; Bennis e.a., 2004) wordt dit door het huidige onderzoek niet bevestigd. Toch blijkt dat ook de Nederlandse taal nog steeds gewaardeerd wordt. Hoewel de 50plussers denken dat het Engels het uiteindelijk bijna geheel zal gaan overnemen van het Nederlands, zouden ze dit wel jammer vinden. De studenten blijken, hoewel dit niet werd verwacht door onder andere het eerder besproken onderzoek in Finland (Jousmäki e.a., 2011), nog meer waarde te hechten aan het Nederlands. De Engelse taal wordt door de studenten als een praktisch hulpmiddel gezien en als een leuke toevoeging op Nederlands taalgebruik, maar daar zou het volgens de sommige ook bij moeten blijven. Hoewel ze meer Engelse woorden en uitdrukkingen gebruiken in hun dagelijkse taalgebruik, hoeven ze minder vaak Engels te gebruiken als lingua franca, zoals de oudere participanten bijvoorbeeld op hun werk doen. Hoewel ze allen een universitaire studie doen, verwachten ze niet allemaal Engels nodig te hebben in hun toekomstige baan en ze vinden het dan ook niet nodig het hoger onderwijs uitsluitend Engelstalig te maken. De 50-plussers vinden van wel. Hoewel dit resultaat te maken kan hebben met het beperkte aantal participanten, waardoor er niet gegeneraliseerd kan worden naar een hele generatie, kan in ieder geval niet geconcludeerd worden dat door de huidige invloed van het Engels, met name op jongeren, dit heeft gezorgd voor een verwerping van het Nederlands. Dit kan gerelateerd worden aan de twee dimensies power en solidariteit die in de conclusie genoemd zijn. Hoewel deze dimensies in eerste instantie niet verenigbaar lijken, blijken Nederlanders in staat uit beide talen te halen wat zij nodig hebben en gepast of gewenst vinden per situatie. Beide dimensies, en dus ook beide talen, worden in verschillende contexten nuttig bevonden en vullen elkaar aan. Het Nederlands is behoudend, creëert een groepsgevoel en straalt nuchterheid uit. Het Engels is progressief en staat voor 40
internationaliteit en technologische vooruitgang. Toch hoeft deze taal niet te worden gezien als een bedreiging of vervanging voor de Nederlandse taal of identiteit, maar vooral als een positieve toevoeging eraan.
41
Literatuurlijst
Bennis, H., Cornips, L. E. A., van Oostendorp, M. (2004). Verandering en verloedering: normen en waarden in het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press Berns, M., De Bot, K. & Hasebrink, U. (2007). In the Presence of English: Media and European Youth. New York: Springer Blommaert, J., Varis, P. (2011). Enough is enough: The heuristics of authenticity in a superdiverse context. Van: http://www.tilburguniversity.edu/research/institutes-andresearch-groups/babylon/tcps/paper2.pdf Crystal, D. (2003). English as a global language: Cambridge University Press. Gibbs, A. (1997). Focus Groups. Social Research Update, 19. University of Surrey Görlach, M. (1997). Is airbagging hip or mega-out? A new dictionary of anglicisms. In Pütz, M. Language choices: conditions, constraints, and consequences: J. Benjamins. Grezel, J. A. (2007) “Als we niets doen, gaat het fout”. Kleinere taalorganisaties in gevecht tegen het Engels. Onze Taal, 2 (3) Haspelmath, M., & Tadmor, U. (2009). Loanwords in the world's languages: a comparative handbook: De Gruyter Mouton. Jousmäki, H., Leppänen, S., Pitkänen-Huhta, A., Kytölä, S., Törmäkangas, T., Nissinen, K…. Lähdesmäki, S. (2011). National survey on the English language in Finland: Uses, meanings and attitudes. Retrieved from: http://www.helsinki.fi/varieng/journal/volumes/05/ Kitzinger, J. (1995). Introducing focus groups. BMJ Publishing Group, 311(7000), 299-302 Langerveld, L. (2007). Zo overleven wij het digitale tijdperk. Plus Magazine. Van: http://www.plusonline.nl/mensenenmeningen/artikelen/artikel/18/zo-overleven-wehet-digitale-tijdperk Morgan, D. L. (1996). Focus groups. Annual Review of Sociology, 22, 129-152 Morgan, D. L. (1997, 2e editie). Focus groups as qualitative research. London: Sage. Pietikäinen, S. & Dufva, H. (2006). Voices in discourses: Dialogism, Critical Discourse Analysis and ethnic identity. Journal of Sociolinguistics 10(2), 205-224 Powell, R. A. & Single, H. M. (1996) ‘Focus groups’, International Journal of Quality in Health Care, 8 (5), 499-504 Renkema, J., Vallen, E., & Hoeken, H. (2001). Tuinapparatuur of garden equipment?
42
Verschillen in betekenisnuance tussen Nederlandse en Engelse termen. Onze taal, 10(70), 257-259 Smithson, J. (2000). Using and analysing focus groups: Limitations and possibilities. International Journal of Social Research Methodology, 3(2), 103-119 Stewart, D., Shamdasani, P., & Rook, D. (2007). Focus groups: Theory and practice (2nd. ed.). London, England: Sage Publications. Stoll, H. (2007). English Influence on German (thesis). München: GRIN Verlag Täuschel, A. (2008). Anglicisms and their Influence on Other Languages (thesis). doi:10.3239/9783640228522 Van den Braak, J. (2002). Het verschijnsel straattaal: een verkenning. Respons. Mededelingen van het Meertens Instituut, Amsterdam. Gehaald van: http://depot.knaw.nl/8883/1/0504.jolanda.pdf Van Meurs, F., Korzilius, H., Planken, B. (2007) The effect of English job titles in job advertisements on Dutch respondents. World Englishes, 26(2), 189–205. doi: 10.1111/j.1467-971X.2007.00501.x
43
Bijlage 1 1.1 Voorbeelden van Engelse woorden en uitdrukkingen van de onderzoeker
Updaten Relaxt Cool down Love you Nice One of a kind Whatever Fake Meeten Daten Een ‘issue’ Jeans see you later bad hair day babyface off the record hottie chickie party
1.2 (Deel van) voorbeelden van Engelse woorden en uitdrukkingen van de participanten 1.2.2: 20-ers
1.2.3: 50-ers
Daten Damn Line-up Omg / Oh my God Living on the edge Yes Come on Epic Meeten What the fuck Good luck Whats up?
44
Database Password Long/short Moonboots Touch screen Trendy Management Businessplan Brainstorming Bullshit Fifty-Fifty Work out
Bijlage 2. Vragenlijst ter ondersteuning van focusgroepdiscussies
Globalisering In het dagelijks leven komt men steeds vaker Engelse termen tegen. De namen van Nederlandse instellingen en bedrijven hebben of krijgen Engelse namen of slogans. Denk aan Tilburg University (nieuwe naam UvT). Maar TNT is weer verandert in PostNL. Wat vinden jullie van deze trend? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ -
Ook Nederlandse tv-programma’s krijgen steeds vaker een Engelse naam geven? (Hotter than my Daughter, Down with Johnny, The Voice of Holland) Denken jullie dat deze programma’s aantrekkelijker gevonden worden of zelfs beter worden bekeken door deze Engelse namen? Zouden jullie liever hebben dat o.a. bedrijven en programma’s een Nederlandse naam houden? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Domeinen Er worden tegenwoordig onder andere in het bedrijfsleven veel Engelse termen gebruikt. Zo krijgen veel functies Engelse namen, zoals ‘Sales Manager’ i.p.v. Verkoopleider en CEO i.p.v. directeur. Maar ook termen als ‘brainstorming’ en een van een ‘meeting’ ‘gecancelled’ kijkt niemand nog van op. Wat vinden jullie van het vervanging van Nederlandse voor Engelse termen in het zakenleven? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
In welke context gebruiken jullie het meeste Engels en waar minder (bv. thuis, met familie, op het werk, met studiegenoten, vrienden thuis) __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ 45
Merk je ooit dat je hierbij oplet tegen wie je praat? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Domeinen/redenen Waar politici Engelse termen vaak gebruiken om een beetje vaag of onspecifiek te zijn, wordt er in het juridische domein vaak juist Engels gebruikt om specifiek, precies of helder over te komen. Denk aan: ‘relaxt’ ipv ‘doe rustig’, ‘babe’ in plaats van ‘schatje’ Love you, ipv Ik hou van je klinken minder overdreven ‘deleten’ en ‘updaten’ zijn specifieker dan ‘verwijderen’ en ‘bijwerken’ ‘Cute’ is specifieker dan ‘leuk’ of ‘schattig’ ‘brainstormen’ specifieker dan ‘overleggen’. Zou je zeggen dat je Engels gebruikt om duidelijker, specifieker of juist vager of minder overdreven over te komen? Of ligt dat aan de context? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Domeinen/attitudes - Twee van de domeinen waarin Engels een steeds grotere rol speelt zijn onderwijs en wetenschap. Steeds vaker, in sommige gevallen door de aanwezigheid van uitwisselingsstudenten, worden colleges op universiteiten (en hogescholen) in het Engels gegeven. Er zijn colleges waar zowel de taal van de boeken als de instructietaal van de docenten Engels is, maar soms geldt dit alleen voor de boeken en in weer andere gevallen spreekt alleen de docent Engels, maar zijn de boeken en/of slides in het Nederlands. Wat vinden jullie hiervan? Zouden universiteiten in Nederland alleen in het Nederlands college moeten geven, of zouden ze juist moeten streven naar zoveel mogelijk Engelstalig onderwijs? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Ook is er tegenwoordig een opkomst gaande van het zogenoemde TTO(tweetalig)-onderwijs. Hierbij kunnen leerlingen ervoor kiezen in de eerste paar jaar van hun middelbare school carrière in het Engels onderwezen te worden. Er zijn echter nog geen volledige Eindexamens in het Engels beschikbaar, dus in de 5e en 6e klas wordt er in alle gevallen weer overgegaan op Nederlandstalig onderwijs. Wat vinden jullie hier van? Zou dit misschien verplicht moeten worden, of juist afgeschaft? 46
__________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Noodzaak/lingua franca - Door de multiculturalisering en de globalisering van de Nederlandse samenleving redden we het in sommige gevallen simpelweg niet met Nederlands alleen. De kans dat je in contact komt met iemand die geen of beperkt Nederlands spreekt is de afgelopen decennia flink gestegen. Ook is het steeds gebruikelijker en gemakkelijker geworden met mensen te spreken die zich in het buitenland bevinden, bijvoorbeeld een buitenlandse collega. Als gesprekspartners met elkaar een andere taal gebruiken dan hun moedertaal als gemeenschappelijk communicatiemiddel noemt met dit een ‘lingua franca’. Zijn jullie in het dagelijks leven, in de vrije tijd of in de werksfeer, wel eens of regelmatig genoodzaakt Engels te spreken? Ook tegen niet-Engelstaligen, waardoor het Engels ingezet wordt als Lingua Franca? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Attitudes - Over het algemeen wordt er door Nederlanders meer naar Engelstalige muziek geluisterd dan naar Nederlandse muziek. In de top-40 vind je ook voornamelijk Engelstalige liedjes terug, zowel uitgevoerd door Engelstalige als door Nederlands- of anderstalige muzikanten. In welke taal luisteren jullie voornamelijk muziek? Is er iets met deze taal dat het aantrekkelijker of aangenamer is om naar te luisteren? Als jullie zelf liedjes zouden schrijven, in welke taal zou dit dan zijn en waarom? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Ook zijn films waarin Engels wordt gesproken populairder dan Nederlandse films, en doen wij niet aan nasynchronisatie, maar uitsluitend aan ondertiteling. Wat vinden jullie hiervan? Is het positief dat in Nederland zoveel Engelse films en series worden gekeken, zonder dat onze eigen taal daar een rol in speelt? Vroeger werden in Nederland Engelstalige filmtitels nog vertaald, wat nu in veel landen nog steeds gebeurd. Wat vinden jullie ervan dat de originele filmtitel hier nu behouden blijven? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ 47
-
Sommige mensen vinden het vele gebruik van Engels in het Nederlands zonde, onnodig en soms zelfs storend. Men spreekt van ‘taalverloedering’. Waar Frans en Latijn vroeger slechts in bepaalde mate en door een bepaalde elite werd gebruikt, lijkt nu iedereen Engels te gebruiken. Er is een proces van internationalisatie aan de gang, die onder andere goed te merken zijn in onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid. Vinden jullie het wel eens storend als iemand Engelse termen en uitdrukkingen gebruikt? Vinden jullie in het algemeen dat er te veel Engels wordt gesproken? Moeten we ons zorgen maken over het overvloedige gebruik van Engels, wat mogelijk zelfs ten koste zou gaan aan het Nederlands? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Er is vanuit de EU weleens het voorstel gekomen het aantal werktalen te beperken en het Nederlands daarbij te schrappen (rapporten komen dat niet meer in het Nederlands uit bv.). Zou dit moeten kunnen? Hoe groot is de kans dat het Nederlands verdwijnt/overbodig wordt? Zou dit erg zijn? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Denken jullie dat je als het ware gedwongen wordt Engels te gebruiken? Zou eraan kunnen ontkomen? Is dat iets negatiefs? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Kun je zonder Engels? En wat heeft het gebruik van woordjes en zinnetjes in het dagelijks leven hiermee te maken? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Hip taalgebruik/ straattaal - Ontlening is geen recent verschijnsel. Omdat er tot de 19e eeuw nog in veel huishoudens Frans werd gesproken, en Nederlands als inferieure taal werd beschouwd, zit onze taal vol 48
met woorden uit het Frans en Latijns. Waar vroeger Franse of Latijnse woorden gebruikt werden vanwege hun prestige, worden door o.a. woorden uit het Engels en Sranan gebruikt omdat zij nu ‘in de mode’ zijn. Vergelijk het taalgebruik van een eeuw geleden (bv. een quote uit Eline Vere: ‘Hij is een echte gommeaux, maar een beste jongen’), met Nederlandse straattaal (bv. Oh my god, hij is echt fucking spang (=knap)). Wat vinden jullie van jongerentaal, rap of het algemeen gebruik van Engelse, of bijvoorbeeld Marokkaanse, woorden in de taal van de jeugd? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Taal en identiteit - Taal wordt vaak gerelateerd aan identiteit. Mensen kunnen met hun uitspraak, woordkeus en zinsbouw een bepaald beeld geven van wie zij zijn en wat ze willen uitstralen naar de buitenwereld. Denken jullie dat jullie (soms) bewust of onbewust door middel van jullie taalgebruik een bepaald beeld overbrengen of een identiteit uitdragen aan jullie omgeving? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Kun je wel eens aan bepaald taalgebruik dat je hoort in je omgeving (of op tv) wel eens afleiden wat voor persoon iemand is? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ Kunnen jullie andere voorbeelden noemen waarmee jullie een bepaalde identiteit uitdragen (zoals met kleding, gedrag, muziek)?
Ik probeer met dit onderzoek erachter te komen waarom er zo veel Engelse woorden en uitdrukkingen worden gebruikt in het dagelijks leven van mensen. Is er iets wat je hebt gemist in de vragen en graag nog zou willen toevoegen? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ 49
__________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
Hoe vonden jullie het gaan? Hebben jullie nog algemene op- of aanmerkingen? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________
50
Bijlage 3. Beoordelingsopdracht met behulp van interview WIE: Lorenzo van Velzen Bottazzi (21) WAT: Danser, freerunner, entertainer DEED: So You Think You Can Dance DOET: Body Language, 'de eerste dansfilm van de Lage Landen' MAAKT: Extremotion 'The World Is Our Stage', een creative lifestyle Je bent net terug uit New York , wat heb je daar gedaan? 'Ik was door verschillende dansstudio's en dansscholen uitgenodigd om workshops te geven en custom shows te doen voor opdrachtgevers. […] 'Ik hou van New York. Alles is daar groter, mensen durven meer. Het is echt de ultieme playground voor freerunning. Maar tegelijkertijd blijft Rotterdam mijn home. Ik heb de laatste tijd veel gereisd maar there's no place like home. 'Rotterdam heeft me gemaakt tot wie ik ben. Hier is het begonnen. Trucs doen met vrienden om mensen te vermaken. Alles wat we leerden op turnles pasten we toe op straat. Het entertainen en de reacties van mensen, dat is verslavend. Mijn moeder heeft me altijd enorm gesupport. Ze stuurde mij naar de Havo voor Muziek en Dans. Daar heb ik vijf jaar lang de vooropleiding van de Rotterdamse dansopleiding van Codarts gedaan. Het is een harde wereld, je moet knokken om er iets van te maken. Discipline was voor mij nooit een probleem. Samen met een goede vriend werkten we keihard om ons doel te bereiken – entertainen door middel van beweging. […] Jouw dansstijl is goedbeschouwd toch […] één grote trucendoos? 'Ik zal ook nooit ontkennen dat het trucs zijn. Die trucs doen het hem juist! De specialiteit van mijn dansstijl is het creëren van een 'wow-effect'. Het is begonnen met turnen en freerunning. Daaruit is de dansstijl Extremotion geboren. Ik deed al aan freerunning toen die term nog niet bestond. Freerunning is een sport, maar ook een art. Je hebt niks anders nodig dan je eigen lichaam, een goed paar schoenen en imagination. […] Hoe doe je dat de eerste keer , tegen een muur aanrennen en een salto maken? 'Als je het vaak doet, weet je hoe snel je kan roteren, hoe hoog je kan springen, hoeveel air time je creëert. Het is een kwestie van visualiseren en durven. Natuurlijk is het gevaarlijk, je kunt het gemakkelijk verkeerd inschatten. We trainen in gymzalen om het risico zoveel mogelijk te beperken. Een sprong eerst uitproberen op matten, totdat je voelt dat je het onder controle hebt. Daarna op gras of zand en als dat goed lukt pas op steen of asfalt. 'Van een underground hype ontwikkelt freerunning zich tot een wereldwijde sport. Ik ben een periode gesponsord door een bedrijf in buitenmeubelen. Zij maakten ook echt gecertificeerde freerun-obstakels. En er was een tijdje een freerunpark in Rotterdam.' […] Wat is Extremotion? 'Extremotion is mijn bedrijf en tegelijkertijd een creative lifestyle. Van lesgeven tot showconcepten bedenken en kleding ontwerpen, muziek ontwikkelen voor mijn choreo's, noem maar op. Extremotion is meer dan alleen Lorenzo van Velzen Bottazzi. Het voelt als mijn kindje. Mijn slogan is: The World Is Our Stage. […] Ik heb niks zomaar gekregen en er altijd hard voor moeten werken. Mijn carrière gaat nu alleen maar vooruit en omhoog. Ik heb geen reden om te klagen. One dream at a time.’
Bron: http://profielen.hro.nl/magazine/profielen_90/item/lorenzo_van_velzen_bottazzi 51