Inleiding Arabische muziek bevat, net als Westerse, een grote verscheidenheid aan genres. In dit hoofdstuk leggen we uit welke genres hieronder vallen en welke muziek we wel en niet tot Arabaische muziek rekenen en geven we een korte introductie. Arabische muziek is net zo’n vaag en veelomvattend begrip als Westerse muziek of Europese muziek. Het beste kunnen we de term omschrijven als de muziek van de volkeren die het Arabisch als voertaal gebruiken. De muziek van de Turken en de Perzen in het oosten en van de Berbers in het westen, die allemaal een eigen taal hebben, rekenen we dus in deze webwijzer niet tot de Arabische muziek. Arabische muziek bevat, net als Westerse, een grote verscheidenheid aan genres. Ruwweg kunnen we daarbij een onderscheid maken in de muziek van de West-Arabische landen: Marokko, Algerije, Tunesië en Libië, die samen de Maghreb vormen, en die van de rest van de Arabische wereld: Egypte, Palestina, Libanon, Syrië, Irak en het Arabisch Schiereiland, die samen de Mashriq worden genoemd. In de loop van de geschiedenis heeft de Arabische muziek zich in beide gebieden verschillend ontwikkeld. De belangrijkste verschillen betreffen de stemming, het toonstelsel, de muzikale vormen en de instrumenten. Ook de beïnvloeding door andere muziekculturen heeft bijgedragen tot het verschil in Oost en West. Zo hebben de Turkse en de Perzische muziekculturen vooral in de Mashriq hun sporen nagelaten, terwijl de muziek uit West-Afrika haar invloed in de Maghreb heeft laten gelden. Naast de geografische indeling in oost en west kunnen we voor de Arabische muziek tot op zekere hoogte ook de indeling gebruiken die we voor de Westerse muziek hanteren: klassieke muziek, lichte of populaire muziek en volksmuziek. Klassieke muziek is een muziekgenre met een geschiedenis, een geschreven theorie en een repertoire dat soms al vele eeuwen wordt beoefend en zorgvuldig van generatie op generatie mondeling wordt doorgegeven. Het is de muziek die oorspronkelijk aan de hoven en door of voor de aristocratie en de burgerelite werd beoefend. Populaire muziek is de muziek die haar ontstaan en ontwikkeling in de twintigste eeuw vooral dankt aan de radio en de film en als massaproduct wordt geproduceerd en geconsumeerd. Volksmuziek is de muziek die traditioneel in kleine gemeenschappen wordt beoefend en door hen als eigen wordt beschouwd.
Muziek en islam De meeste Arabieren zijn moslims. In vergelijking met andere godsdiensten speelt muziek een minder prominente rol, mede door het verbod op muziekinstrumenten in de moskee. Toch zijn er enkele opvallende uitzonderingen op deze regel. Enkele voorbeelden van islamitische muziek zijn de oproep tot gebed (adhan), lofliederen op Allah en Mohammed en de muziek van de soefi-broederschappen. De oproep tot gebed klinkt vijf keer per dag vanaf de minaret van de moskee (tegenwoordig gewoonlijk via luidsprekers) en heeft een vaste melodische formule, die van streek tot streek kan verschillen. Daarnaast kan de koranrecitatie worden genoemd, waarbij vaste regels worden gevolgd die betrekking hebben op de uitspraak, de intonatie en de pauzes. De koranlezing (tajwied of tartiel genoemd) kan de vorm hebben van eenvoudig hardop voorlezen of van reciteren op een of meer toonhoogtes en met vaste begin- en eindformules. Het reciteren kan zelfs zo melodisch zijn dat je bijna van een arioso kan spreken. Tijdens de ramadan (de islamitische vastenmaand) en bij religieuze bijeenkomsten, zoals de viering van de geboortedag van de profeet Mohammed (mawlid) of van een plaatselijke heilige, worden lofzangen op Allah en de profeet Mohammad en andere liederen met een godsdienstige strekking gezongen. Meestal alleen door mannen; vaak begeleiden zij zich daarbij op de daff of de bandir (een soort tamboerijn, maar zonder schellen). Melodie-instrumenten zijn niet toegestaan, behalve de gasba (fluit) of de zurna (hobo). De gezongen melodieën zijn vaak afkomstig van wereldlijke liederen, zoals mouwashahs, maar dan met een religieuze tekst. Een bijzondere plaats neemt muziek in bij de soefibroederschappen van de islam, zoals de Qadiriya of de Mevlevi (de dansende derwisjen). Hun belangrijkste gebedsoefening is de dhikr (letterlijk: herhaling), die zowel individueel als collectief kan plaats vinden. De oefening houdt in het voortdurend herhalen van de naam van Allah of van formules zoals ‘God is groot’ (Allahu Akbar) en 'Er is maar één God’ (La ilaha ilallah). Het heeft als doel om in trance te komen en zo in direct contact met God. Op een religieuze bijeenkomst gebeurt dit collectief en spreekt men van hadhra. Een van de gebedsformules wordt dan collectief en ritmisch in een steeds sneller tempo herhaald. Vaak wordt tegelijkertijd door de voorzanger een of meer liederen ter ere van God gezongen. Na het bereiken van een climax wordt vrij abrupt gestopt met reciteren, waarna tot slot van de oefening de leider van de bijeenkomst een korte gebedsformule uitspreekt. Een belangrijke gebedsoefening van sommige broederschappen, waarbij muziek een grote rol speelt, is de sama (letterlijk: luisteren). Het is een trancedans, waarbij de danser zich beweegt zoals de aarde om de zon tolt, en daarbij zijn rechterhand opwaarts en zijn linkerhand neerwaarts gericht houdt, en daarmee de verbinding tussen God en de aarde symboliseert. De bijbehorende muziek volgt daarbij altijd hetzelfde ritmische patroon. Vroeger waren alleen de daff en de nay (rietfluit) als begeleidingsinstrumenten toegestaan. De nay werd zelfs geassocieerd met de goddelijke, levensbrengende adem. In loop van de negentiende eeuw zijn ook snaarinstrumenten als de kanoun (een soort cither), de oud (luit) en de kamanja (viool) gebruikelijk geworden.
Het Arabische muziekidioom Arabische muziek kent een andere stemming en ordening van tonen dan Westerse muziek. In dit hoofdstuk leggen we uit hoe het komt, dat Arabische muziek in de oren van Westerse luisteraars zo anders klinkt. Het toonmateriaal, dat de basis van een compositie of improvisatie vormt, wordt in de Arabische muziek geordend door: 1. de stemming: de vaststelling van de specifieke toonhoogtes, 2. de maqam: de scalaire (en vaak ook hiërarchische) ordening van de toonhoogtes die in een compositie of improvisatie worden gebruikt, 3. de wazn: de ordening van de toonduren. Stemming Een opvallend verschil met de Westerse muziek is de stemming van de Arabische muziek. Naast de halve en de hele toonstap kent zij ook een toonstap die daar precies tussen ligt: de ¾ stap. Vaak wordt gesproken van kwarttonen of microtonen in de Arabische muziek, maar dat is onjuist. De kwarttoon (het verschil tussen een halve en een driekwart toon, of het verschil tussen een driekwarttoon en een hele toon) is een zuiver theoretische afstand en komt in de praktijk niet voor. Ook de term microtoon is onzin; de driekwarttoon is immers groter dan de halve. Maqam Een kernbegrip in de Arabische muziek is maqam. De eenvoudigste betekenis is toonladder. Daarnaast wordt elke maqam gekenmerkt door zaken als de wijze van beginnen, de manier waarop wordt geëindigd, bepaalde melodische formules, belangrijke tonen, en de relatie tot andere maqams. Er zijn maqams waarvan de toonladder net als de Westerse majeur en mineurladder, alleen uit hele en halve toonstappen bestaat. Daarnaast zijn er maqams waarvan de ladder uit hele en ¾ stappen bestaat en maqams waarin alle drie de toonstappen voorkomen. Er zijn ongeveer dertig maqams. Belangrijke maqams waarin de twee opeenvolgende driekwart toonstappen voorkomen, zijn rast, bayati en sika. De bekendste maqams met alleen halve en hele toonstappen zijn ajam (lijkt op het Westerse majeur), nahawand (lijkt op het Westerse mineur) en kurdi. Bijzondere maqams zijn verder hijaz, waarin de overmatige secunde als toonstap voorkomt, en saba, dat een verminderde kwart heeft. Wazn (ritme) De Arabische muziek kent een grote verscheidenheid aan ritmes, die wazn of iqa worden genoemd. De wazn vormt de metrisch-ritmische basis van een compositie of improvisatie en wordt uitgevoerd op een slaginstrument. Elke wazn bestaat uit een reeks zware en lichte slagen. De zware slagen heten dum en de lichte tak. Eenvoudige binaire wazns zijn malfuf, wahda, masmudi en maqsum; een veel voorkomende ternaire wazn is yuruk of darij, die vaak een afwisseling laat horen tussen een ¾ en een 6/8 maat. Een gecompliceerdere wazn is de 10-delige sama’i thaqil (5+5).
Kunstmuziek van de Oost-Arabische wereld De kunstmuziek van de Oost-Arabische wereld (Mashriq) heeft een lange geschiedenis en gaat terug op de muziek die in de achtste eeuw onstond aan het hof van de kalief van Damascus (in het huidige Syrië). Hoe deze muziek geklonken heeft, is onbekend. Een praktisch muziekschrift, zoals dat zich in Europa vanaf de tiende eeuw ontwikkelde, bestond niet. De belangrijkste bronnen uit die tijd zijn ‘Het Liedboek’ (Kitab al-aghani) van de schrijver al-Isfahani en ‘Het Grote Muziekboek’ (Kitab al-musiqi al-kabir) van de filosoof en muziektheoreticus al-Farabi. In deze eerste eeuwen heeft de Arabische muziek vooral onder de invloed gestaan van de Perzische muziek en waarschijnlijk ook, zij het in mindere mate, van de muziek van het Byzantijnse hof. Ook de Turkse hofmuziek oefende een grote invloed uit op de Arabische muziek. De Turkse dynastie der Mamelukken regeerde al vanaf 1250 over Egypte, maar het waren de Osmanen die in de zestiende eeuw vanuit Istanbul praktisch de gehele Arabische wereld veroverden. In de daarop volgende eeuwen introduceerden zij de Turkse hofmuziek in het grootste deel van de Arabische wereld. In de loop van de negentiende eeuw neemt de muzikale invloed vanuit Istanbul weer langzaam af. Tot de belangrijkste klassieke genres van de Arabische muziek, die in de afgelopen eeuwen, waarschijnlijk mede onder invloed van de Turkse en Iraanse hofmuziek zijn ontwikkeld, behoren de Irakese maqam al-iraqi en de Egyptische en Syrische wasla. Uit latere tijd, eind negentiende en begin twintigste eeuw dateren vocale vormen als de ughniya en instrumentale vormen als de lunja en tahmila. De maqam al-iraqi De maqam al-iraqi (ook wel 'Iraqi maqam' genoemd) bestaat uit een uitgebreide, deels geïmproviseerde, vocale voordracht van een gedicht door een solozanger, die begeleid wordt door een klein instrumentaal ensemble; de maqam wordt voorafgegaan door een instrumentale inleiding en gevolgd door een eenvoudig volkslied, dat door de aanwezige musici gezamenlijk wordt gezongen. Het geheel duurt een minuut of twintig; op een concertavond worden verschillende maqams uitgevoerd. Het ensemble dat de zanger begeleidt bestaat uit santour (een op de Hongaarse cymbalon gelijkend instrument met 23 snaren dat met stokjes worden aangeslagen), jawza (een tweesnarig strijkinstrument), tarr (een kleine tamboerijn) en de naqqara (twee aan elkaar gebonden paukjes). De wasla De Egyptische en Syrische wasla is een deels vocale, deels instrumentale suite. De wasla begint met een instrumentale compositie, een bashraf of een sama’i. Daarna volgt een reeks vocale stukken, mouwashahs of dawrs. Deze worden afgewisseld met vocale en instrumentale improvisaties (layali’s, en taqsims). De reeks wordt besloten met een of meer vrolijke dansliederen (qads). Traditioneel bestaat het wasla-ensemble uit een zanger en een aantal instrumentalisten en soms een klein koor. Vaak wordt dat gevormd door de instrumentalisten zelf. De instrumenten die zij bespelen zijn oud (luit), kanoun (een soort citer), kamandja (gewoonlijk de Europese (alt)viool), nay (een rechte fluit), daff (tamboerijn) en daraboukka (vaastrommel) .
Kunstmuziek van de Maghreb Het noorden van Afrika heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de Arabische kunstmuziek. Marokko, Algerije en Tunesië kennen elk hun eigen klassieke traditie, respectievelijk de ala, de gharnati en de malouf. In het algemeen wordt aangenomen dat de oorsprong van deze tradities geheel of gedeeltelijk in het Moorse Spanje ligt. Daar ontstond in de elfde eeuw een nieuw liedtype, gebaseerd op een strofische dichtvorm, de mouwashah, dat al snel in de gehele toenmalige Arabische wereld populair werd. Mouwashahs worden in een reeks, nawba genoemd, uitgevoerd. De eerste berichten over de uitvoering daarvan dateren uit de dertiende eeuw, maar de huidige manier van uitvoeren is niet verder terug te voeren dan tot de achttiende eeuw. De nawba kan het beste vergeleken worden met een suite. Het bestaat uit een reeks van meestal vijf composities, die allemaal in dezelfe melodische modus (tab‛) staan, maar verschillen in metrum en karakter. In de loop van een nawba-uitvoering neemt het tempo geleidelijk aan toe. Voorafgaand aan een nawba worden vaak een of meer instrumentale stukken uitgevoerd; de nawba kan ook onderbroken worden door een vocale of instrumentale solo-improvisatie. De nawba wordt traditioneel uitgevoerd door een klein ensemble (firqa) bestaande uit een zanger en een aantal musici, die de zanger instrumentaal en vaak ook vocaal begeleiden. Het instrumentarium verschilt per traditie, maar algemeen zijn de oud, kamandja, tarr (soort tamboerijn) en daraboukka (vaastrommel). In Tunesië wordt ook de fluit (nay) gebruikt. De viool wordt gewoonlijk op de knie geplaatst bij het spelen in plaats van aan de schouder. Zij is de moderne opvolger van de traditionele tweesnarige rebab. Tegenwoordige ensembles zijn soms vele malen groter dan vroeger en maken naast traditionele instrumenten ook gebruik van Westerse zoals de cello, de piano en de klarinet.
Om Kalsoum en Abdul Wahab De Arabische populaire muziek heeft zich in de twintigste eeuw kunnen ontwikkelen en verbreiden dankzij de gramofoonplaat en de film. Artiesten als Om Kalsoum (1904-1975) en Mohammed Abdel Wahhab (1910-1991) werden sterren in de Arabische wereld en ver daarbuiten. Tijdens hun optredens lieten zij zich begeleiden door een tamelijk groot ensemble, de firqa. Dit bestond uit drie of vier westerse violen, een qanoun, twee luiten, twee fluiten (nay) en verder cello, contrabas, tabla en soms accordeon en klarinet. Een koor van ongeveer vijftien mannen en/of vrouwen zorgde voor vocale ondersteuning en begeleiding van de solozanger(es). Om Kalsoum Om Kalsoum zong aanvankelijk vooral klassieke, traditionele liederen; in de dertiger jaren begon haar jarenlange samenwerking met de belangrijke Egyptische componisten Mohammed al-Qasabji, Riad as-Sunbati en Mohammed Abdel Wahab, en de dichters Ahmed Shawqi en Ahmed Rami. Zij speelde in zes muziekfilms de vrouwelijke hoofdrol, trad op voor de Egyptische staatshoofden Farouk, Nasser en Sadat en beheerste een repertoire van zo’n vierhonderd liederen in allerlei genres, waarvan de ougniya en de qasida de belangrijkste zijn. Haar stem was in haar jeugd hoog en helder, later werd deze warmer, voller en een tikje nasaal. Vanaf 1935 gaf zij meer dan dertig jaar lang op elke eerste donderdag van de maand een concert voor Radio Cairo, dat in de gehele Arabische wereld te beluisteren was. Mohamed Abdel Wahab Mohamed Abdel Wahab was een zeer begaafd allround musicus en verwierf grote bekendheid als zanger, luitspeler, componist en fimster. In de jaren 1930-1950 werkte hij aan tenminste zeven films mee. Hij was de grote gangmaker van een muzikale vernieuwingsbeweging, die een synthese zocht tussen de Arabische en de Westerse muziek, en wordt gezien als de man die verantwoordelijk is geweest voor zeer verstrekkende veranderingen in de Arabische muziek. Het gebruik van Westerse instrumenten, de overname van het Wersterse majeur- en mineursysteem, de harmonie, de orkestratietechniek en de toepassing van Zuid-Amerikaanse dansritmes worden allemaal aan hem toegeschreven.
De jaren zeventig: Fairuz en Warda Jonge sterren geven de Arabische popmuziek in de jaren zeventig nieuw elan. Meest prominente artieste is de Libanese chanteuse Fairuz. Ook de Algerijnse Warda al-Jazaira en de Irakees Kazem Al Saher weten een groot publiek aan zich te binden. Fairuz Fairuz (Beiroet 1935) begon haar carrière in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Zij kreeg vooral bekendheid toen ze ging samenwerken met de gebroeders Mansur en Assi Rahbani, die meer dan twintig musicals schreven, die jaarlijks op het Festival van Baalbek in première gingen. In 1971 maakte Fairuz haar eerste grote tournee naar de Verenigde Staten, waarbij zij onder meer optrad in Carnegie Hall. Enkele jaren later volgde haar eerste TV-optreden in Europa. In 2010 trad zij op in Carré in Amsterdam. In de loop der jaren bracht Fairuz ongeveer 800 liederen uit. Haar laatste album ‘Eh... Fi Amal ('Er is hoop') verscheen in 2010 en leverde haar twee platina platen op. Warda al-Jazaira Warda al-Jazaira (1939-2012) was een Algerijnse zangeres die in de jaren zeventig van de vorige eeuw in Egypte ging wonen en daar carrière maakte. Zij behaalde grote successen met liederen van Abdul-Wahhab en Riad as-Sunbati. Vermoedelijk zijn er inmiddels honderd miljoen platen en cd’s van haar verkocht. Tot haar bekendste liederen behoren Khalik Huna ('Blijf hier'), Fī Yawm Wa Laila ('Op een dag en een nacht'), Law La Al-malama ('AIs er geen klacht is'), Haramtu Ahibbak ('Ik wil niet meer van je houden') en Wahashtuni ('Ik heb je gemist'). Kadim al Sahir Kadim al Sahir (1957) is zanger, dichter en componist. Hij volgde een klassieke muziekopleiding, wat te merken is in zijn keuze van de maqams van zijn liederen. Naast liederen over liefde en romantiek zingt Kadim al Sahir ook liederen met een politieke strekking en probeert hij de gevoelens van de door oorlogen geplaagde Irakese bevolking te vertolken. Sinds enkele jaren woont hij in Canada. Van zijn werk zijn inmiddels ruim dertig miljoen platen en cd’s verkocht.
Arabische pop De rai, jeel en chaabi ontstonden op straat. Via goedkope cassettes (en later cd's) veroverde deze opruiende muziekstijlen de harten van de Arabische jeugd. Vanaf de jaren negentig groeit ook de populariteit van Arabischtalige rap. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de amusementsindustrie, vooral de radio en de film in de Arabische wereld, zwaar gecontroleerd door de overheid. Met de komst van de goedkope en makkelijk te produceren muziekcassette en later van de cd, de dvd en het internet, werd het uitoefenen van deze controle moeilijker. Zo ontstonden er in verschillende landen allerlei nieuwe muziekgenres, zoals de Egyptische geel (ook gespeld als 'jil' of 'jeel'), de Algerijnse raï en de Marokkaanse chaâbi. In deze Arabische popmuziek werden vaak sociale misstanden en kritiek op de overheid werden geuit. De Egyptische geel De geel is een wat gepolijste vorm van popmuziek, waarvan Amr Diab veruit de bekendste en belangrijkste vertegenwoordiger is. De teksten van de geel-songs zijn vrijmoedig, reden waarom het de officiele zenders vaak verboden werd om deze uit te zenden. Amr Diab, wiens eerste album in 1983 verscheen, ontwikkelde een Arabische muziekstijl, waarin ook Westerse ritmes en instrumenten en stijlelementen uit de flamenco te horen zijn. Zijn bekendste song is Ya Nur Al ‘Ayn ('Licht van mijn oog'), dat in 1996 uitkwam. De Algerijnse raï De Algerijnse raï is vermoedelijk voortgekomen uit de wahrani, de cafémuziek die in de stad Oran (Wahran in het Arabisch) werd gezongen en gespeeld en waarin allerlei politieke en sociale misstanden aan de orde werden gesteld. In de jaren vijftig werd de wahrani vooral door de Algerijnse vrijheidsbeweging gebruikt om de Franse overheersing te hekelen. Een van de bekendste wahrani-zangeressen, die tegelijkertijd als de stammoeder van de raï wordt beschouwd, is Cheikha Remitti (1923-2006). De kritische toon van haar protestliederen inspireerden een generatie van jonge musici, die zich, om zich te onderscheiden van de oudere generatie musici, sheb (jonge man) of shaba (jonge vrouw) gingen noemen. In de nummers van deze nieuwe generatie was plaats voor stijlelementen uit de Westerse popmuziek. Vooral de Jamaicaanse reggae was van invloed. De belangrijkste musici van de eerste raï-generatie zijn Bellemou Massaoud en Cheb Khaled. De opkomst van de raï werd lange tijd eerst door de Algerijnse regering en later door islamfundamentalisten van de FIS zoveel mogelijk gedwarsboomd. Dit bracht Khaled ertoe om, uit angst voor een moordaanslag, de wijk te nemen naar Parijs. Een van zijn grote successen werd daar het nummer Aicha, dat de emancipatie van de vrouw bezingt. De Marokkaanse chaâbi De belangrijkste vertolker van de Marokkaanse chaâbi is de groep Nass el Ghiwane, die in 1971 in Casablanca werd opgericht. De groep wordt wel de Rolling Stones van Afrika genoemd. De musici ontwikkelden een eigen stijl, die gebaseerd is op de muziek van de Gnawa – de Zuid-Marokkaanse religieuze muziek – en stijlelementen bevat van de Berbermuziek, de Arabische muziek en de sub-Saharaanse muziek. De nadruk van hun muziek ligt op de samenzang, het ritme en de inheemse instrumenten. De teksten van hun liederen hebben vaak sociale en politieke misstanden in Marokko als onderwerp. Belangrijke albums zijn Essiniyya (1974) en Ghiwabiaye (2000). Andere chaâbi-groepen die in de zeventiger jaren ontstonden en Gnawa-muziek als uitgangspunt voor hun muziekidioom namen zijn Jīl Jilala en Lem Chaheb. Arabische hiphop De Arabische hiphop ontstond in Frankrijk, waar Noord-Afrikaanse musici deze
Amerikaanse muziekstijl overnamen en via samples gebruik gingen maken van elementen uit de Franse popmuziek en de Algerijnse raï. Van daaruit verpreidde deze stijl zich verder in de Arabische wereld. Zo ontstond in Israël de groep DAM en op de bezette West Bank Ramallah Underground. Hiphop heeft zich sindsdien een vaste plaats in de Arabische muziekwereld verworven en is onder meer te beluisteren op de zender MTV Arabia. Belangrijke onderwerpen die de hiphopartiesten in hun teksten aan de orde stellen zijn onder meer armoede, geweld, drugs en politieke misstanden. In de Arabische lente speelde de hiphop ook een duidelijke rol, met name door het nummer Rais li-bled (‘Staatshoofd’) van de Tunesische rapper El Général. Dit nummer, dat in november 2010 uitkwam, is een fel protest tegen de corruptie van de Tunesische president en werd een maand na het uitbreken van de opstand het 'volkslied van de jasmijnrevolutie'. Later werd het nummer ook in Egypte populair. Andere revolutionaire liederen van de Arabische lente zijn Sout al-huriya (‘Stem van de vrijheid’) van Hany Adel en Inkilab (‘Revolutie’) van de rapgroep DAM.
Volksmuziek De Arabische volksmuziek kent een grote verscheidenheid aan genres, vormen, instrumenten en ensembles. Om met de laatste te beginnen: overal kan je de combinatie van tweevellige trommels met een of meer hobo’s (zoukra of zourna genaamd) tegenkomen. Het is het standaardensemble waarmee belangrijke gasten worden ingehaald in een dorp, of waarmee op bruiloften de bruid naar de woning van haar echtgenoot wordt begeleid. Deze muzikanten ontbreken op geen enkel dorpsfeest. Instrumentarium Een ander geliefd instrument in de Oost-Arabische wereld is verder de rebab, een één- of tweeesnarig strijkinstrument, waarop de zanger of verhalenverteller zich begeleidt. In de Maghreb komt de rebab nauwelijks voor; hier is de qasaba (de kops geblazen rechte fluit) het begeleidingsinstrument bij uitstek. Andere volksinstrumenten die overal worden gebruikt zijn de bandir (tamboerijn), die meestal in combinatie met de qasaba voorkomt, en de mizwid (doedelzak). Een geliefde vocale vorm is de qasida, een lang, meestal verhalend lied, waarvan alle regels hetzelfde metrum en rijm hebben. Het bekendste epos is de Egyptische Sirat Bani Hilal, een serie verhalen over de rondzwervingen in de tiende en elfde eeuw van de stam Banu Hilal, die begonnen in het zuiden van het Arabisch Schiereiland en eindigden rond 1150 in Tunesië, waar de stam door de Marokkaanse Almohaden definitief werd verslagen. Dabka De bekendste volksdans is de dabka (of dabke), een stampdans waarbij de dansers een lange rij of een kring vormen en elkaar bij de hand of bij de schouder vasthouden. De dabka wordt overal in de Libanon, Syrië en Jordanië op bruiloften en andere feesten uitgevoerd. De Syrische zanger Omar Souleyman (in 2011 te zien op Lowlands) exporteert de dabka met succes naar het Westen. Fijiri Bijzonder is verder de fijiri, de muziek van de (voormalige) parelvissers in de kuststaten van het Arabisch Schiereiland. Dit repertoire werd oorspronkelijk gezongen om de verveling te verdrijven tijdens de lange uren dat de parelvissers op zee niet aan het werk konden. Het repertorire bevat zowel solo- als koorliederen.