GEMEENTE
HEERENVEEN
Beleidsnotitie antenne-installaties mobiele telecommunicatie
Vastgesteld door de gemeenteraad 1 oktober 2001
1
BELEIDSNOTITIE ZENDMASTEN HEERENVEEN
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING
2. TECHNISCHE ASPECTEN EN RANDVOORWAARDEN 2.1. Zendmasten voor commerciële doeleinden. 2.1.1. Bereik van zendmasten 2.1.2.“Site-sharing” 2.1.3. Gezondheidsaspecten 2.2. Zendmasten voor niet-commerciële doeleinden
3. DE HUIDIGE SITUATIE IN HEERENVEEN
4. PROVINCIALE RICHTLIJNEN
5. BELEIDSUITGANGSPUNTEN 5.1. Ruimtelijk gezien 5.2. Juridisch-planologische instrumenten
2
1. SAMENVATIING Het kabinet onderkent enerzijds de toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie en anderzijds dat zich problemen voordoen met het plaatsen van nieuwe antennes voor draadloze netwerken. In verband hiermee heeft het kabinet de nota “Nationaal Antennebeleid” vastgesteld. Uitgangspunt van het Nationaal Antennebeleid is dat er een win-win-situatie ontstaat, waarbij recht wordt gedaan aan de verschillende belangen van zowel: 1. de rijksoverheid, te weten het stimuleren en faciliteren van antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders; 2. de providers, te weten hun economische belangen; 3. de gemeenten en provincies, te weten de zorgvuldige politieke en bestuurlijke procedures met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten. Uit dit doel vloeit voort, dat het beleid zich richt op het bereiken van evenwicht tussen enerzijds het belang van een zorgvuldige toetsing aan de eisen van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid, en anderzijds het belang van een snelle realisatie van nieuwe draadloze infrastructuren. In verband hiermee zal de wet- en regelgeving worden aangepast en zal er duidelijke voorlichting plaatsvinden. Ter uitvoering van het vorenstaande zal er een permanent, herkenbaar uitvoeringsorgaan, te weten het Nationaal Antennebureau, worden ingesteld. Voorts zal er een Nationaal Antenneregister worden ingevoerd. Dit is een geautomatiseerd systeem voor het beheren van alle relevante gegevens terzake van de in gebruik zijnde antennes alsmede terzake van de uitvoering van het beleid. Ook de provincie geeft in de Handleiding Gemeentelijke Plannen van de Provincie Fryslân 2000 haar visie op de planologische inpassing van antennes voor mobiele telecommunicatie. De provincie merkt op dat de locatie, het aantal en de hoogte van de antennemasten, ruimtelijk relevant zijn en daarmee onder het gemeentelijk ruimtelijk ordeningsregiem vallen. In de gemeente Heerenveen zijn reeds de nodige antennemasten geplaatst, terwijl naar verwachting in de komende tijd nog de nodige uitbreiding zal plaatsvinden. Gelet op de behoefte om tot een planologisch en maatschappelijk verantwoorde inpassing van antenne-installaties te komen wordt voorgesteld beleidsuitgangspunten vast te stellen: Deze beleidsuitgangspunten (zie hoofdstuk 7) hebben o.a. betrekking op: Ruimtelijk gezien: 1. site-sharing (het gebruik maken van elkaars opstelpunten); 2. prioriteitsstelling bij plaatsing van antenne-installaties op: a. rijkseigendommen; b. gemeente-eigendommen; c. eigendommen van overige overheidslichamen; d. overige locaties. 3. plaatsing op woongebouwen zal pas worden toegestaan, nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en bewoners(commissies) instemmen met plaatsing.
3
Met betrekking tot de plaatsing van zend- en ontvangstinstallaties wordt een onderscheid gemaakt tussen het Buitengebied en de Kernen. In het Buitengebied worden installaties alleen toegestaan langs de A7, de A32 en de Schoterlandseweg. In de Kernen worden deze toegestaan op bedrijventerreinen, sportvelden, winkelcentra, kantoren, openbare en bijzondere gebouwen en eventueel op woongebouwen. Juridisch gezien. Publiekrechtelijk heeft de gemeente twee instrumenten om het plaatsen van antenne-installaties in goede banen te leiden: de bouwvergunning en het bestemmingsplan. De Rijksoverheid gaat er in haar brochure over de plaatsing van antenne-installaties van uit dat vrijwel elke antenne-installatie aan de bouwvergunningsplicht is onderworpen. Zij laat daarbij wel ruimte aan gemeenten om hiermee naar bevind van zaken om te gaan.Verder is er wet- en regelgeving die het leggen van kabels in gemeentelijke grond toestaat en het privaatrechtelijk contract bij gemeentelijk grondgebruik
4
2. INLEIDING De mobiele telefonie heeft de laatste jaren een explosieve groei doorgemaakt en naar verwachting zal deze groei zich de komende jaren in sterke mate voortzetten In verband hiermee heeft het kabinet op 8 december 2000 de nota “Nationaal Antennebeleid” vastgesteld. Het Nationaal Antennebeleid richt zich primair op de volgende groepen: 1. de burgers, die enerzijds gebruik willen maken van de nieuwe mogelijkheden van draadloze communicatie, maar anderzijds de zekerheid moeten hebben dat hun gezondheid, leefmilieu en veiligheid daarmee niet in het geding komen; 2. de mede-overheden (gemeenten en provincies), die de primaire zorg dragen voor het beschermen van de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid van de burgers op hun grondgebied; 3. de exploitanten van antennes voor draadloze netwerken (de ‘providers’), die op een zorgvuldige manier aan de wensen van hun netwerkgebruikers moeten voldoen, zodat de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid op geen enkele wijze in gevaar kunnen komen. Uit de nota blijkt, dat er sprake is van een toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie. Tegelijkertijd doen zich evenwel toenemende problemen voor met het plaatsen van nieuwe antennes voor draadloze netwerken. Uitgangspunt van het Nationaal Antennebeleid is dat er een win-win-situatie ontstaat, waarbij recht wordt gedaan aan de verschillende belangen van zowel: 1. de rijksoverheid, te weten het stimuleren en faciliteren van antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders; 2. de providers, te weten hun economische belangen; 3. de gemeenten en provincies, te weten de zorgvuldige politieke en bestuurlijke procedures met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving. Gemeenten kunnen binnen de uitgangspunten van het Nationaal Antennebeleid eigen beleidsuitgangspunten vaststellen. Hoewel gemeenten daarbij een grote mate van beleidsvrijheid hebben om tot een goede ruimtelijke inpassing van de zendmasten te komen, betekent dit niet dat antenne-installaties met een algemeen verbod kunnen worden geweerd, als men dat zou willen. Artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat een vrijheid van meningsuiting voorstaat, voorkomt dit. In deze notitie zal worden ingegaan op het Nationaal Antennebeleid, de provinciale richtlijnen en vervolgens zullen beleidsuitgangspunten voor de gemeente Heerenveen worden geformuleerd. Deze beleidsuitgangspunten zijn opgesteld ten einde samen met de belanghebbenden (de providers) tot een planologisch en maatschappelijk verantwoorde inpassing van de antenne-installaties te komen. De notitie fungeert dan ook als onderlegger voor eventuele aanpassingen van bestemmingsplannen en als toetsingskader bij artikel 19-procedures.
5
3. VOORONTWERP-NOTITIE (2000). In de afgelopen vijf/zes jaar is de GSM-communicatie voor het bredere publiek bereikbaar geworden. Eind 1999 is deze markt dan ook geliberaliseerd, waardoor er naast KPN nieuwe providers op de markt verschenen. Deze nieuwe providers zijn Dutchtone, Libertel, Telfort en Ben. Als gevolg van deze liberalisering is het aantal bouwaanvragen ten behoeve van antenne-installaties snel toegenomen. Om deze aanvragen aan objectieve criteria te kunnen toetsen, is vorig jaar dan ook een voorontwerp“beleidsnotitie antenne-installaties mobiele communicatie” opgesteld. Deze voorontwerp-notitie hebben wij 27 juli 2000 ten behoeve van inspraak naar de providers toegezonden. Naar aanleiding hiervan hebben KPN en Libertel bij brieven van respectievelijk 11 augustus 2000 en 1 augustus 2000 (bijgevoegd als bijlage 1 en 2) een reactie toegezonden. Met betrekking tot de reactie van KPN verwijzen wij kortheidshalve naar hun brief van 11 augustus 2000.. Libertel verzoekt in de brief van 1 augustus 2000 het voorontwerp te herzien, met name voor wat betreft het plaatsen van antenne-installaties op woongebouwen. Voorts is Libertel van mening, dat antenne-installaties niet bouwvergunningsplichtig zijn en dat een toetsing aan het bestemmingsplan niet noodzakelijk is. In dit verband willen wij echter verwijzen naar hetgeen is vermeld in paragraaf 7.1. (onder “Bestaande woongebieden”) respectievelijk paragraaf 7.2. (onder “Bouwvergunningplicht” en “Bestemmingsplannen”). Voorts is de voorontwerp-notitie op 26 juli 2000 voor overleg naar de Commissie van Overleg van de provincie gezonden met het verzoek de notitie onder de werking van artikel 19 lid 2 WRO te brengen. Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân hebben op 20 november 2000 (als bijlage 3 bijgevoegd) hiermee ingestemd (zie ook hoofdstuk 5 “Provinciale Richtlijnen”). Nadien heeft het kabinet, zoals in de Inleiding vermeld, op 8 december 2000 het Nationaal Antennebeleid vastgesteld. Dit was aanleiding om de voorontwerp-notitie aan te passen. 4. NATIONAAL ANTENNEBELEID. Mobiele communicatie neemt in de maatschappij een steeds prominentere plaats in. Draadloze toegang is een sterke marktkracht, die invloed zal hebben op alle gebieden van communicatie, van draadloze netwerken tot draadloze Internettoegang, integratie van vast en mobiel, etcetera. 4.1. Typen netwerken: Kenmerkend voor een draadloos netwerk is, dat het is opgebouwd uit zend- en ontvangstinstallaties met de daarbij behorende antennes. Er is sprake van diverse typen netwerken, namelijk: 1. ten behoeve van mobiele communicatie. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in: a. digitale mobiele telefonie, gebaseerd op de standaarden GSM-900 (Global System for Mobile communicaties) en DCS-1800 (Digital Communication System), ten behoeve van commerciële doeleinden. De antennes worden laag tot middelhoog opgesteld (van 10 tot circa 30 meter) en hebben een gering zendvermogen van minder dan 100 Watt tot circa 250 Watt Er zijn landelijk circa 8.000 antennes geplaatst; b. digitale mobiele communicatie, gebaseerd op de nieuwe standaard UMTS (Universal Mobile Telecommunications System), ten behoeve van commerciële doeleinden. De antennes zullen laag tot middelhoog worden opgesteld en zenden voor het merendeel met een zeer gering vermogen van minder dan 100 Watt; c. digitale mobiele communicatie voor besloten gebruikersgroepen, zoals politie, brandweer en ambulance.
6
Het betreft hier in hoofdzaak zendmasten voor niet-commerciële doeleinden, waarbij de antennes middelhoog worden opgesteld (tot circa 50 meter) en een laag vermogen hebben. Hieronder valt ook het overheidsnetwerk C-2000 (zie onder 4.1.1.- C-2000 netwerk); 2. ten behoeve van omroepnetwerken. Hieronder vallen de analoge AM en FM omroep en de digitale radio en televisie. De antennes zijn hoog (van circa 50 - 100 meter) en zenden veelal uit met een hoogvermogen, (100 tot 150 kWatt); 3. ten behoeve van overige netwerken. Bijvoorbeeld voor luchtverkeersleiding en Wireless Local Loop (WLL). Deze laatste maakt het mogelijk de aansluiting van abonnees op het vaste telefonienetwerk te vervangen door een draadloze aansluiting. De antennes zijn laag tot middelhoog en zenden uit met een laag tot zeer laag vermogen. 4.1.1. C-2000 netwerk. C-2000 is een project onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in samenwerking met de departementen van Justitie, Defensie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het project beoogt door middel van samenwerking op radiocommunicatiegebied tussen brandweer, ambulance, politie en Koninklijke Marechaussee (KMAR) de hulpverlening aan, en de bescherming en veiligheid van de burgers te verbeteren. Ook de veiligheid van de medewerkers van genoemde diensten verbetert door het optimaliseren van het communicatienetwerk. De doelstelling van het project is dat tussen 1999 en 2004 een radiocommunicatienetwerk wordt opgeleverd, zodat er een netwerk ontstaat dat de samenwerking tussen bovengenoemde diensten bevordert. De diensten gaan gezamenlijk gebruik maken van het netwerk, dat gebaseerd is op een nieuwe digitale techniek. Aan dit net worden hogere eisen gesteld dan aan het net voor de commerciële telefonie. Hierdoor is het niet mogelijk dat het C-2000 netwerk voor commerciële doeleinden gebruikt gaat worden. Het net staat volledig ter beschikking van de publieke service van de overheid en is een zogeheten ‘gesloten’ netwerk. De kwaliteit van de verbindingen in het C-2000-netwerk hangt, evenals bij de commerciële netwerkje, af van de hoogte en de locaties van de antennemasten. De hoogte is bepaald vanuit de technische, operationele en financiële randvoorwaarden. De exacte antennehoogte is afhankelijk van de hoogte en de plaats van omliggende masten en de lokale terreinomstandigheden. De masten zullen tussen de 45 en 53 meter hoog moeten zijn. Voor de realisatie van het C2000-netwerk zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande locaties van brandweer, ambulance, politie en de Koninklijke marechaussee. De eisen van beschikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid maken deze locaties het meest geschikt. In het beleid van het Ministerie staat vervolgens beschreven dat zoveel mogelijk van bestaande masten van de betreffende diensten gebruik moet worden gemaakt. Indien de bestaande mast niet toereikend is of omdat er geen mast aanwezig is, zal de bestaande mast worden vervangen of zal er een nieuwe mast moeten worden geplaatst, bij voorkeur op of naast het gebouw. Rondom de plaats waar de mast staat is de dekking optimaal, wat het mogelijk maakt dat de medewerkers van de diensten in de gebouwen ook via het netwerk communiceren. Het ministerie onderkent dat de rol van provincie en gemeente van essentieel belang is voor de mogelijkheid tot realisering van het netwerk. Zonder de noodzakelijke bouwvergunning en daaraan voorafgaande vrijstelling van het bestemmingsplan, is het immers niet mogelijk om het netwerk te realiseren. Bij de planologische inpassing van de zendmasten ten behoeve van het C-2000-project dienen de eisen van beschikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid, belangrijke uitgangspunten te zijn. Het loslaten van deze eisen zou immers een gevaar kunnen opleveren voor de operationaliteit van brandweer, politie, ambulance en KMAR.
7
4.2. Antennebehoefte in de komende vijf jaar. Er heeft een inventariserend onderzoek plaatsgevonden naar de antennebehoefte de komende vijf jaar ten behoeve van genoemde netwerken. Daarbij geeft het onderzoek ook inzicht in de behoefte aan nieuwe antenne-opstelpunten. Dat is namelijk niet hetzelfde. Soms is het mogelijk verscheidene antennes op één opstelpunt te plaatsen, ook als die antennes eigendom zijn van verschillende partijen. Uit het onderzoek blijkt, dat met name de mobiele communicatie (GSM en UMTS) in de komende jaren om grote aantallen nieuwe antennes vraagt. Vanaf 2002 moet begonnen worden met de plaatsing van ongeveer 600 middelhoge antennes en enkele duizenden lagere antennes, met een lage frequentie, om tijdig een landelijke dekking te kunnen bieden voor het UMTS-netwerk. Veel van deze antennes zullen bijgeplaatst kunnen worden aan al bestaande antenne-opstelpunten. Daarnaast zullen vele duizenden kleine verdichtingsantennes nodig zijn, met een straal van slechts circa 100 meter (pico-cellen). Voor de omroepnetwerken zijn veel minder nieuwe antennes nodig, maar deze antennes zijn wel veel groter en hebben een aanzienlijk hoger zendvermogen. Qua ruimtelijk beslag en mogelijke effecten op het leefmilieu is deze categorie niet vergelijkbaar met de categorie antennes voor mobiele communicatie. 4.3. Knelpunten bij het plaatsen van antennes. De vijf providers (KPN, Libertel, Telfort, Dutchtone en Ben) die vergunningen hebben zijn bezig hun netwerken in te richten en hebben duizenden antennes geplaatst. Zij trachten daarmee te voldoen aan de vraag van burgers en bedrijven naar voldoende communicatiecapaciteit. Hierbij doen zich echter een aantal knelpunten voor, namelijk: 1. Diezelfde burgers, die een steeds grotere communicatiecapaciteit wensen, vragen zich in toenemende mate af of hun gezondheid niet in gevaar komt in de nabijheid van een antenneinstallatie. Dit leidt tot een grote politiek-maatschappelijke druk op de gemeentelijke overheden. 2. Gemeenten vrezen een ‘wildgroei’, die zich slecht verdraagt met het lokale welstandsbeleid. In enkele (recente) bestemmingsplannen is rekening gehouden met het plaatsen van antennes. De meeste bestemmingsplannen zijn echter tot stand gekomen in een periode waarin intensief gebruik van mobiele communicatie nog niet aan de orde was en voorzien derhalve niet in het plaatsen van antennes. De veelheid aan bouwvergunningsaanvragen voor het plaatsen van antennes en de benodigde specifieke expertise leidt vaak tot een beduidende verzwaring van de administratieve lasten van de gemeenten. Dit leidt dan vaak weer tot een restrictief lokaal beleid, dat vaak een adhoc karakter heeft. Men weet niet welke eisen men kan stellen en of er nu wel of geen werkelijke gevaren bestaan. Dit geldt ook voor antennes van omroepzenders. Doordat deze antennes in het algemeen hoog en dus goed zichtbaar zijn en met grotere vermogens uitzenden, is het beduidend moeilijker om voor deze antennes locaties te vinden die aan alle eisen van gezondheid, milieu en welstand voldoen. 3. In landelijke gebieden rijst steeds vaker de vraag in hoeverre antennes op vrijstaande masten bijdragen aan ‘horizonvervuiling’. 4. Door de schaarste aan opstelpunten kunnen belemmeringen voor een vrije economische mededinging ontstaan. Conclusie: Het plaatsen van antennes voor mobiele telefonie voorziet in een sterke maatschappelijke behoefte, maar roept tegelijkertijd steeds meer maatschappelijke weerstand op. Het is daarom van groot belang, dat een gericht antennebeleid wordt gevoerd om de juiste randvoorwaarden te scheppen, die een snelle en zorgvuldige plaatsing van antennes mogelijk maken.
8
4.4 Doelstelling en uitgangspunten Nationaal Antennebeleid.. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten. Uit dit doel vloeit voort, dat het beleid zich richt op het bereiken van evenwicht tussen enerzijds het belang van een zorgvuldige toetsing aan de eisen van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid, en anderzijds het belang van een snelle realisatie van nieuwe draadloze infrastructuren. Het basisprincipe van het nationaal antennebeleid is, dat de doelstelling alleen bereikt kan worden dankzij een nauwe samenwerking tussen de betrokken partijen (rijksoverheid, mede-overheden en providers), met behoud van eenieders verantwoordelijkheden en met begrip voor de wederzijdse belangen. Deze relaties betreffen: 1. relatie rijksoverheid en mede-overheden. De rijksoverheid stelt de landelijke kaders vast waarbinnen de mede-overheden hun lokale beleid vorm kunnen geven. Daarnaast verwachten de mede-overheden van de rijksoverheid concrete hulp inzake advies, voorlichting en technische begeleiding. Voorts wenst de rijksoverheid inzicht te hebben in alle geplaatste antennes, teneinde het antennebeleid voortdurend te kunnen afstemmen op de actuele situatie (zie ook onder hoofdstuk 4.9. Uitvoeringsmaatregelen “Nationaal Antenneregister”). 2. relatie rijksoverheid en providers. Het betreft hier de vergunningverlening voor het gebruik van frequenties, alsmede het beschikbaarstellen van opstelpunten door de rijksoverheid. 3. relatie mede-overheden en providers. Het betreft hier veelal het lokale antennebeleid. Sommige gemeenten sluiten convenanten af met de providers over de wijze waarop de partijen met elkaar zullen omgaan. Voorts gaat het om de behandeling van plaatsingsverzoeken, informatie-uitwisseling, communicatie met en voorlichting aan burgers, alsmede het beschikbaarstellen van opstelpunten van de gemeente zelf. Het is onmogelijk en onwenselijk om het antennebeleid te richten op elke afzonderlijke samenwerkingsrelatie. Het is wel mogelijk uit de samenwerkingsrelaties steeds terugkerende thema’s te lichten, die de belangrijkste oorzaak vormen voor de huidige knelpunten. Door het beleid hierop te concentreren kunnen naar verwachting binnen de samenwerkingsrelaties knelpunten worden weggenomen. Deze thema’s worden hieronder nader uiteengezet. 4.5. Wet- en regelgeving. Sommige van de knelpunten kunnen alleen worden opgelost door het aanpassen van de wet- en regelgeving. Het is zaak om wet- en regelgeving inzake de volksgezondheid, het milieu, de bouw en de ruimtelijke ordening zorgvuldig op elkaar af te stemmen. Antenne-installaties zijn onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent, dat ze op grond van artikel 40 Woningwet bouwvergunningsplichtig zijn. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank te Haarlem vallen antenne-installaties niet onder de uitzonderingen van artikel 43 Woningwet, voor zover ze tevens omvatten een mast en een techniekkast. Dat geldt voor alle antenneinstallaties ten behoeve van draadloze netwerken. De nota “Nationaal Antennebeleid” wil aansluiten op de deregulering op het gebied van bouwvergunningverlening, zoals geformuleerd in een voorstel tot wijziging van de Woningwet. Volgens dit wijzigingsvoorstel wordt onderscheid gemaakt in bouwwerken waarvoor de reguliere bouwvergunningprocedure geldt, bouwwerken waarvoor de lichte procedure geldt en bouwwerken die uitgezonderd zijn van de bouwvergunningplicht.
9
Concreet heeft het kabinet de volgende beleidsvoornemens: • Handhaven van de vergunningplicht voor antennes hoger dan 40 meter; • het lichte regime voor antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, van 5 meter tot een hoogte van 40 meter; • het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, met een hoogte tot 5 meter in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is. De vrijstelling van de bouwvergunningplicht voor antennes tot 5 meter zal pas worden gerealiseerd onder de voorwaarde, dat er eerst een convenant zal komen met de VNG, de providers, de woningbouwcorporaties en de rijksoverheid. In het convenant moet de optimale samenwerking op het gebied van site-sharing (zie punt 4.7.1 - “Site-sharing”) en planning van de providers blijken. De providers dienen een totaal dekkingsplan in hun bespreking met gemeenten te maken en niet voor iedere afzonderlijke antenne in gesprek gaan. Antenne-installaties waarvoor geen bouwvergunning nodig zijn moeten ‘visueel inpasbaar’ zijn. Wat visueel inpasbaar is, zal nog in een algemene maatregel van bestuur worden neergelegd. Plaatsing op woongebouwen kan pas nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en bewoners(commissies) instemmen met plaatsing. Er zullen apart procedureafspraken gemaakt worden waaruit de instemming van bewoners moet blijken. De antenne-installaties in bebouwd gebied vanaf 5 meter tot 40 meter zullen worden opgenomen in de lijst zoals genoemd in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro), waardoor de procedures verkort kunnen worden. Voor antenne-installaties groter dan 40 meter en antenne-installaties in het buitengebied vanaf 5 meter, blijft een verklaring van geen bezwaar van de provincie noodzakelijk. Met betrekking tot deze laatste categorie merken wij op, dat Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân bij brief van 20 november 2000 hebben besloten artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) op deze beleidsnotitie van toepassing te verklaren (zie ook onder hoofdstuk 5 Provinciale Richtlijnen). Dit betekent dat voor antennemasten, die passen binnen de uitgangspunten van de onderhavige beleidsnotitie, geen afzonderlijke verklaring van geen bezwaar bij GS behoeft te worden aangevraagd. 4.6. Gezondheidsaspecten en blootstellingslimieten. In de Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, worden diverse zogenaamde essentiële eisen genoemd die van toepassing zijn op alle apparatuur. Eén van de essentiële eisen is de bescherming van de gezondheid. Op dit moment zijn er nog geen geharmoniseerde normen of delen daarvan bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen. Er bestaat al wel overeenstemming over de wijze waarop de norm bij voorkeur zou moeten worden ingevuld. Wat de volksgezondheid betreft is het beleid gericht op het hanteren van de Aanbeveling van de Raad van Ministers van de Europese Unie van 12 juli 1999. Deze aanbeveling geeft concrete normen voor een maximale blootstelling van de bevolking aan radiofrequente elektromagnetische velden, die de gezondheid niet in gevaar brengt (de ‘blootstellinglimieten’). De normen zijn vastgesteld met inbegrip van een veiligheidsfactor van 50 voor de algemene bevolking. Op basis van het door de Gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek is het kabinet van mening dat daarmee in voldoende mate aan het voorzorgprincipe is voldaan. Omdat er nog geen bekendgemaakte geharmoniseerde Europese normen zijn, kiest het kabinet er voorlopig voor om in de nationale milieuwetgeving te verwijzen naar de Aanbevelingen van de Raad van Ministers van de Europese Unie. Het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer biedt
10
hiervoor een mogelijkheid. Dit Besluit voorziet in een melding aan het college van burgemeesters en wethouders. De mede-overheden, gemeenten in het bijzonder, zijn als eerste aanspreekbaar voor hun burgers op het gebied van volksgezondheid. Om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen zal de Rijksoverheid daarvoor alle gewenste hulp, die nodig is, bieden. Het beleid is erop gericht om heldere, eenduidige en adequate informatie te verschaffen over de blootstellinglimieten en hoe die gemeten kunnen worden. Daarnaast kan de Rijksoverheid desgewenst advies en begeleiding bieden bij het verstrekken van berekeningen en metingen. Het beschreven beleid vergt aanpassingen in verschillende wetten en regelingen en kan derhalve niet op korte termijn worden gerealiseerd. Om deze termijn te bekorten stelt het kabinet voor om binnen het kader van de huidige wet- en regelgeving een overgangsregime te stimuleren, gericht op de samenwerking tussen alle betrokken partijen in de geest van de nieuwe wet- en regelgeving. De samenwerking kan gestalte krijgen in de vorm van bestuurlijke convenanten. 4.7. Ruimtelijk beslag. Het beleid terzake van het ruimtelijk beslag is enerzijds gericht op het beperken van de behoefte aan opstelpunten voor antennes, anderzijds gericht op het beschikbaar krijgen van zoveel mogelijk geschikte antenne-opstelpunten. De rijksoverheid zal een actief beleid voeren en zich ook belasten met de coördinatie van de uitvoering daarvan. Beperking van de behoefte aan antenne-opstelpunten kan door het delen van opstelpunten, “sitesharing” genaamd (zie onder punt 4.7.1. “site-sharing”). Daartoe wordt in artikel 3.11 van de Telecommunicatienet voorgeschreven, dat vergunninghouders tegen redelijke voorwaarden van elkaars opstelpunten (mede) gebruik mogen maken, tenzij dat op technische bezwaren stuit. Het verkrijgen van meer plaatsen verwacht de Rijksoverheid onder andere te bereiken door opstelpunten die in eigendom van de overheid zijn, zoals kantoorgebouwen, bruggen, sluizen en wegportalen, ter beschikking te stellen. 4.7.1. “Site-sharing” De providers van het mobiele netwerk zijn over en weer, door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-installaties (site-sharing). Een vergunninghouder zal medegebruik over het algemeen slechts kunnen weigeren wanneer dit op technische bezwaren stuit, zoals storing van de gebruikte frequenties, beschikbare ruimte of draagkracht van de installatie. Providers die over “site-sharing” geen overeenstemming bereiken, kunnen hun geschil voorleggen aan OPTA (Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit). Als medegebruik mogelijk is, zal daaraan voorkeur worden gegeven omdat plaatsing van een nieuwe zendmast vaak niet opweegt tegen de inbreuk op bestaande ruimtelijke belangen. Het gevolg van site-sharing is wel, dat veelal een grotere hoogte dan de gebruikelijke 25 meter nodig is voor een mast. Er moet dan al snel uitgegaan worden van een hoogte van 40 tot 45 meter hoog. Site-sharing bergt wel het risico in zich, dat zij die nabij bestaande antennes werkzaamheden uitvoeren kunnen worden blootgesteld aan stralende antennes. Mocht het gevaar bestaan, dat de blootstellinglimieten worden overschreden dan dienen de desbetreffende antennes te worden uitgeschakeld. In hoofdstuk 4.9. - “Uitvoeringsmaatregelen”, zal aandacht worden besteed aan het voornemen om een landelijk register op te stellen en bij te houden, waarin alle in gebruik zijnde antennes en hun opstelpunten zullen worden opgenomen. Dit register zou een rol kunnen spelen bij de coördinatie en
11
de één-loket-functie ten aanzien van het plaatsen van antenne-installaties op onder andere overheidseigendommen. 4.8. Communicatie en voorlichting. Een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen vereist dat zij op de hoogte zijn van (en waar mogelijk begrip hebben voor) elkaars belangen en knelpunten en dat zij beschikken over adequate informatie. Het communicatie- en voorlichtingsbeleid, als onderdeel van het Nationaal Antennebeleid, volgt daarom twee sporen: 1. Het informeren van de betrokken partijen en het stimuleren van de onderlinge communicatie, gericht op samenwerking. 2. Het verstrekken van voldoende, begrijpelijke en eenduidige informatie aan het publiek. Ad 1. Primair richt het beleid van informatievoorziening zich op gemeenten, opdat zij hun verantwoordelijkheden daadwerkelijk kunnen invullen. Hiertoe heeft de rijksoverheid de VNG mede gefaciliteerd. Verder wordt onderzocht hoe een herkenbaar en gezaghebbend informatiepunt kan worden gerealiseerd waar gemeenten ook op langere termijn met praktische vragen terechtkunnen (zie ook hoofdstuk 4.9. - “Uitvoeringsmaatregelen” onder Nationaal Antennebureau). Het stimuleren en faciliteren van de onderlinge communicatie kent de volgende doelen: A. Het vroegtijdig signaleren van knelpunten en waarmogelijk vinden van gezamenlijke oplossingen. B. Het vinden van de gemeenschappelijke belangen, die het antennebeleid een voldoende breed draagvlak verschaffen. Ad 2. De doelstelling is een bijdrage te leveren aan de bekendheid van alle aspecten die verbonden zijn aan het plaatsen van antenne-installaties. De publieksvoorlichting bestaat enerzijds uit gerichte publicaties en presentaties over alle relevante aspecten en de ontwikkelingen rondom antennes en anderzijds uit het beschikbaar maken van aanvullende informatie. Deze dient door een genuanceerde berichtgeving in de media te worden ondersteund. Dit onderdeel komt tot stand door een aantal toonaangevende media doorlopend nauw te betrekken bij het onderwerp. De staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat (V&W) is primair verantwoordelijk voor de regievoering. 4.9. Uitvoeringsmaatregelen. Of het Nationaal Antennebeleid zal slagen de knelpunten bij het plaatsen van nieuwe antennes afdoende te ondervangen, is in hoge mate afhankelijk van de uitvoering. Het gaat daarbij steeds weer om het regisseren en faciliteren van de samenwerking tussen alle betrokken partijen, zodat alle deelbelangen voortdurend op elkaar kunnen worden afgestemd en met elkaar in evenwicht gehouden kunnen worden. Teneinde de uitvoering van het beleid gecoördineerd en met de verenigde inzet van alle vereiste expertise ter hand te kunnen nemen, acht het kabinet het wenselijk dit te concentreren bij een permanent, herkenbaar uitvoeringsorgaan, te weten het Nationaal Antennebureau.
12
Nationaal Antennebureau. Het takenpakket zal zich in eerste instantie vooral moeten richten op het faciliteren en informeren van mede-overheden en burgers, het ondersteunen van mede-overheden door het geven van technische adviezen en het beheren en verspreiden van informatie ten behoeve van de beleidsvorming. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het bureau zich gaat bezighouden met radioplanning. Gestreefd wordt om het bureau in de loop van 2001 operationeel te hebben en bij de Rijksdienst voor Radiocommunicatie te positioneren. Nationaal Antenneregister. Ter ondersteuning van het Nationaal Antennebureau zal een Nationaal Antenneregister worden ingericht. Dit register is een geautomatiseerd systeem voor het beheren van alle relevante gegevens terzake van de in gebruik zijnde antennes en antenne-opstelpunten, alsmede terzake van de uitvoering van het antennebeleid in het algemeen. Het register richt zich met name op: • het adviseren en assisteren van de mede-overheden bij het bewaken en handhaven van de blootstellinglimieten in gebieden waarin antennes zijn geplaatst (gezondheidsbescherming); • het bewaken en bevorderen van een zoveel mogelijk gemeenschappelijk gebruik van antenneopstelpunten (“site-sharing”); Daarnaast kan het goede diensten bewijzen bij het vervaardigen van beleidsinformatie en het uitvoerden van statische onderzoeken ter evaluatie van het antennebeleid. Bovendien kan het tezijnertijd een bron van informatie zijn bij het zoeken naar geschikte opstelpunten. Daartoe zal ook het bestand van beschikbare opstelpunten op rijksobjecten er in worden opgenomen. Het beschikbaar stellen van gegevens zal geschieden op basis van een strikte toegangsregeling en met inachtname van de voorschriften van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Gedragslijn antennes op rijksobjecten. Antennes leggen beslag op de schaarse ruimte. Daarom is het, bekeken vanuit zowel het maatschappelijk belang als dat van uit het belang van de providers, gewenst dat objecten in eigendom van de Staat - onder strikte voorwaarden van volksgezondheid en leefmilieu - beschikbaar komen voor het plaatsen van antennes. Daardoor krijgt de rijksoverheid een regulerende invloed op de plaatsing van antennes en kan zij daarmee bijdragen aan het voorkomen van wildgroei. In verband hiermee is een Gedraglijn antennes op rijksobjecten vastgesteld. Deze gedragslijn ziet op de uitoefening van de privaatrechtelijke bevoegdheden van de Staat, gebaseerd op de uitoefening van het eigendomsrecht. Doel hiervan is dat zowel voor alle rijksdiensten als voor de eigenaren van de antenne-installaties helderheid bestaat over de voorwaarden die gelden voor het plaatsen van antenne-installaties op of aan objecten in eigendom van de Staat. De plaatsing van de antenne-installatie dient te voldoen aan de wettelijke kaders en andere randvoorwaarden, die in de Gedragslijn en in de bijbehorende algemene plaatsingsvoorwaarden zijn gesteld en in de overeenkomst tussen de eigenaar van het object en de eigenaar van de antenneinstallatie nog zullen worden gesteld. De Algemene Plaatsingsvoorwaarden hebben betrekking op: 1. Informatieplicht.
13
2. 3. 4. 5.
Beheerder en gebruiker worden ruim van tevoren schriftelijk geïnformeerd voordat tot plaatsing wordt overgegaan. Eisen ten aanzien van de antenne-installatie. De minimale omvang van de veiligheidszone rondom de antenne-installatie. Deze wordt bepaald door de blootstellingslimieten. Een regeling ter beperking van de schade van het object. Financiële voorwaarden.
5. PROVINCIALE RICHTLIJNEN. In de Handleiding Gemeentelijke Plannen van de Provincie Fryslân 2000 geeft de provincie haar visie op de planologische inpassing van antennes voor mobiele telecommunicatie. De provincie merkt op dat de locatie, het aantal en de hoogte van de antennemasten, ruimtelijk relevant zijn en daarmee onder het gemeentelijk ruimtelijk ordeningsregiem vallen. Een antenne-installatie is in het algemeen (bouw)vergunningsplichtig, omdat deze meestal bestaat uit een apparatuurkast, een mast en antennes. Slechts antennes in de strikte zin van het woord (uitsluitend de staaf of spriet met dwarssprieten) tot 5 meter hoogte en geplaatst achter de voorgevelrooilijn, zijn volgens artikel 43 van de Woningwet vergunningvrij. Daarmee zijn ze aan de gemeentelijke bestemmingsplantoetsing onttrokken. Volgens het bovengenoemde principe zijn niet alleen hoge antennemasten vergunningsplichtig, maar in de meeste gevallen ook antennes met toebehoren, die op bestaande gebouwen worden geplaatst. De bestuursrechter in Haarlem heeft inmiddels (bij uitspraak van 16 juni 1999) bevestigd dat ook de bouw van GSM-antennes op daken bouwvergunningplichtig is. Verder geeft de provincie aan dat het in veel gevallen niet mogelijk is een antenne-installatie binnen de vigerende bestemmingsplannen te realiseren. Indien de gemeente desondanks bereid is tot medewerking, is (vooruitlopend op een herziening van het bestemmingsplan) een artikel 19-procedure noodzakelijk. Voor de beoordeling van daarmee samenhangende aanvragen voor een verklaringen van geen bezwaar heeft de provincie aan aantal (globale) richtlijnen ontwikkeld. • de aanbieders dienen in het algemeen uit te gaan van het principe van “site-sharing” (zie paragraaf 4.7.1.). Indien dit om technische of andere redenen niet mogelijk is, dient dit voldoende gemotiveerd te worden aangetoond. • bij de plaatsing van antennemasten moet, waar mogelijk, worden aangesloten op/bij bestaande verticale elementen (gebouwen, torens, bestaande masten). • ter voorkoming van onevenredige landschappelijke / ruimtelijke verstoring, geeft de provincie de voorkeur aan plaatsing van enkele hogere masten boven meerdere lagere masten; technisch noodzakelijke afwijkingen van deze voorkeur moeten voldoende worden gemotiveerd. • bij de plaatsing voor opstelpunten en antennemasten binnen de bebouwde kom, voor zover geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande verticale elementen, geeft de provincie de voorkeur aan bedrijventerreinen. In het landelijk gebied moet voor de locatiekeuze, naast de voorwaarde van een voldoende bereikbaarheid en ontsluiting, zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaande elementen in het landschap. Daarbij moet worden gedacht aan bosjes, wegaansluitingen, kunstwerken, openbare nutsgebouwtjes, etcetera.; • de gebieden die in het Streekplan Friesland (1994) zijn aangeduid als “stabiele gebieden” (de natuur- en EHS-gebieden) dienen bij de locatiekeuze zoveel mogelijk te worden ontzien; • voorzover hierboven niet aangegeven, dienen afwijkingen van de voorgaande richtlijnen bij de aanvraag om verklaring van geen bezwaar (artikel 19 WRO) steeds van een voldoende motivering te worden voorzien. Met betrekking tot het vorenstaande wordt opgemerkt, dat, zoals onder paragraaf 4.5 inzake het Nationaal Antennebeleid is vermeld, de antenne-installaties in bebouwd gebied vanaf 5 meter tot 40 meter zullen worden opgenomen in de lijst zoals genoemd in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro). Dit betekent, dat artikel 19 lid 3 WRO kan worden toegepast, waardoor
14
de procedures verkort kunnen worden (het verzoek behoeft slechts vier weken ter inzage te worden gelegd). Voor antenne-installaties groter dan 40 meter en antenne-installaties in het buitengebied vanaf 5 meter, blijft in principe een verklaring van geen bezwaar van de provincie noodzakelijk. Om de procedure echter te kunnen verkorten hebben wij bij brief van 26 juli 2000 de Commissie van Overleg van de provincie Fryslân verzocht de concept-beleidsnotitie inzake antenne-installaties mobiele telecommunicatie op de provinciale lijst ex artikel 19 lid 2 WRO te plaatsen. Bij brief van 20 november 2000 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân hiermee ingestemd. Hierbij zijn o.a. de volgende voorwaarden gesteld: • de vrijstellingverlening is uitsluitend toegestaan voorzover de Commissie van Overleg heeft ingestemd met de voorontwerp-beleidsnotitie; • verlening van vrijstelling overeenkomstig artikel 19 lid 2 WRO is slechts toegestaan gedurende maximaal 3 jaar na datum van de brief van 20 november 2000. GS gaan er daarbij vanuit, dat de inhoud van deze beleidsnotitie redelijkerwijs binnen deze termijn kan zijn verwerkt in de bestemmingsplannen.
6. DE HUIDIGE SITUATIE IN HEERENVEEN In de vijf/zes jaar dat de GSM-communicatie voor het bredere publiek bereikbaar is zijn er door KPN op een aantal plaatsen antenne-installaties gebouwd. Meestal op (KPN)-gebouwen, soms op afzonderlijke masten. Na de liberalisering van de GSM-markt, eind 1999, is het aantal antennes snel gegroeid. Niet alleen de nieuwkomers (Libertel, Telfort, Dutchtone en Ben) gingen om het hardst op zoek naar locaties (sites) voor hun antennes, maar ook KPN ging zijn netwerk verder uitbreiden.. Het beeld van de situatie per maart 2001 in de kern Heerenveen is als volgt: In 1999 gerealiseerd: • Wetterwille 27
antenne-installatie
Nokia
Verleende vergunningen (vanaf 1999): • Schoterlandseweg t.o. Houtlaan Nieuwehorne • Venus (De Kavels) • Munt 141 - 210 (C-2000) • Munt 1 - 70 • Marktweg 73A • Uhlweg 7 • Klein Scharweg Terband • nabij Wetterwille
antennemast antennemast antennemasten (2) antenne-installatie antennemast antenne-installatie antennemast antenne-installatie
Libertel KPN Politie Dutchtone Libertel KPN Libertel Dutchtone
In behandeling zijnde aanvragen: • Europalaan 2 • Oranjewoud-flat • Munt 141 - 210 • Jagtlustweg 2 • De Zanden (nabij sportpark) • Sportpark Ten Woude • Bisschoplaan/W.A. Nijenhuisweg Katlijk • Ericasingel 24A Jubbega (C-2000)
antenne-installatie antenne-installatie antenne-installatie antennemast antennemast antennemast antenne-installatie antennemast
Telfort Telfort Ben Libertel Dutchtone Libertel Telfort Politie
Overige vóór 1999 geplaatst.
15
Hierbij wordt opgemerkt, dat het hier een momentopname betreft. Zoals vermeld is de verwachting dat er de komende tijd meer aanvragen zullen worden ingediend. 7. BELEIDSUITGANGSPUNTEN. Zoals in de Inleiding is vermeld, kunnen gemeenten binnen de uitgangspunten van het Nationaal Antennebeleid eigen beleidsuitgangspunten vaststellen. In dit hoofdstuk zijn, vanuit de verschillende invalshoeken, beleidsuitgangspunten geformuleerd ten einde samen met de belanghebbenden (de providers) tot een planologisch en maatschappelijk verantwoorde inpassing van de antenne-installaties te komen. 7.1. Ruimtelijk gezien. Het beleid terzake van het ruimtelijk beslag is enerzijds gericht op het beperken van de behoefte aan opstelpunten voor antennes, anderzijds gericht op het beschikbaar krijgen van zoveel mogelijk geschikte antenne-opstelpunten. Beperking van de behoefte aan antenne-opstelpunten kan door het delen van opstelpunten (“sitesharing”), terwijl het verkrijgen van meer plaatsen volgens de Rijksoverheid onder andere kan worden bereikt door opstelpunten die in eigendom van de overheid zijn, zoals kantoorgebouwen, bruggen, sluizen en wegportalen, ter beschikking te stellen. Gelet hierop stellen wij voor de volgende beleidsuitgangspunten vast te stellen. 1. Bij plaatsing van zend- en ontvangstmasten dienen de providers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten (site-sharing). Een vergunninghouder zal het medegebruik slechts kunnen weigeren, indien hij nadrukkelijk aantoont dat het medegebruik op technische bezwaren stuit, zoals storing van de gebruikte frequenties, beschikbare ruimte of draagkracht van de installatie. 2. Indien site-sharing niet mogelijk is, wordt met betrekking tot plaatsing van zend- en ontvangstapparatuur de volgende prioriteit gehanteerd: a. rijkseigendommen, zoals op en aan kantoorgebouwen, terreinen en kunstwerken als bruggen, sluizen, wegportalen; b. gemeente-eigendommen; c. eigendommen van overige overheidslichamen, zoals provincie, waterschappen; d. overige locaties. 3. Plaatsing op woongebouwen zal pas worden toegestaan, nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en bewoners(commissies) instemmen met plaatsing. 4. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen dienen te worden ontzien. 5. Er bestaat nadrukkelijk de voorkeur voor één hoge mast boven meerdere lage masten. 6. Bij plaatsing binnen de bebouwde kom verdienen bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur boven woongebieden. 7. Bij plaatsing in het landelijk gebied dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij bestaande bouwwerken of bebossing. 8. De antenne-installaties dienen zoveel mogelijk te worden geïntegreerd in de omgeving, zowel ruimtelijk als bouwkundig. 9. Met betrekking tot zendmasten zijn de volgende hoogtes toegestaan: a. in of nabij woongebieden maximaal 40 meter; b. in geval van site-sharing maximaal 45 meter; c. op bedrijventerreinen maximaal 45 meter. 10. De gemeente Heerenveen zal medewerking verlenen bij het opstellen van een Nationaal Antenneregister. 11. De publieksvoorlichting zal enerzijds uit gerichte publicaties en presentaties over alle relevante aspecten en de ontwikkelingen rondom antennes bestaan en anderzijds uit het beschikbaar maken van aanvullende informatie.
16
Deze dient door een genuanceerde berichtgeving in de media te worden ondersteund. Dit onderdeel komt tot stand door een aantal toonaangevende media doorlopend nauw te betrekken bij het onderwerp. 12.Alle antenne-installaties zullen vooralsnog als bouwvergunningsplichtig worden aangemerkt. Indien het rijk een convenant heeft gesloten met de VNG, de providers en de woningcorporaties met betrekking tot de vrijstelling van de bouwvergunningplicht voor antennes tot 5 meter (zie paragraaf 7.2. - “Bouwvergunningplicht”) kan de beleidsnotitie overeenkomstig worden aangepast. 13.De gemeente Heerenveen zal met de providers een convenant sluiten met betrekking tot de plaatsing van zend- en ontvangstapparatuur. Hierin zullen o.a. de Gezondheidsaspecten en blootstellingslimieten worden geregeld, alsmede de procedure waaruit de instemming van bewoners blijkt bij plaatsing op een woongebouw. 14.Bij plaatsing op gebouwen/bouwwerken gelden de volgende specifieke richtlijnen: a. alleen op gebouwen hoger dan 15 meter; b. maximaal 3 installaties per gebouw/bouwwerk; c. masthoogte maximaal 6 meter; d. mast + bedrading zoveel mogelijk opnemen in architectuur van gebouw/bouwwerk; e. voor zover mogelijk centraal op het dak van een gebouw; f. indien plaatsing op rand van het dak nodig, in verband met invalshoek, worden er meer eisen aan vormgeving en kleur gesteld. In de gemeente Heerenveen vinden we gebieden met verschillende kenmerken: het landelijk gebied en de (hoofd)infrastructuur daarin, bestaande woonkernen en dorpen, nieuwe woongebieden (Skoatterwâld) en bedrijventerreinen. Voor elk van deze gebieden gelden zowel algemene als specifieke regels voor de plaatsing van zend- en ontvangstinstallaties. Daarbij wordt een onderscheid aangehouden tussen het Buitengebied en de Kernen. De uitgangspunten zijn vertaald naar een ruimtelijke zonering. Er zijn hierop zones aangegeven waarin onder voorwaarden antenne-installaties kunnen worden geplaatst. Het accent ligt hierbij op bedrijventerreinen en zones langs de Rijkswegen. BUITENGEBIED:
Alleen toestaan langs de A7, de A32 en de Schoterlandseweg. Uitgaande van de huidige situatie is binnen de genoemde locaties gebiedsdekking aanwezig. Hoewel de Schoterlandseweg een uitgestrekt gebied omvat, hebben wij deze locatie niet gezoneerd omdat, zoals hieronder is aangegeven, natuurgebieden en open landschappen al zijn uitgesloten. Voorwaarden situering: met inachtneming van eerdergenoemde beleidsuitgangspunten masten situeren op of bij aanwezige hoge obstakels zoals hoogspannings-masten, hoge bomen, voedersilo’s, etcetera. De voorkeur gaat daarbij uit naar situering op erven van boerderijen. Niet toegestaan: in natuurgebieden en open landschappen.
KERNEN:
Toegestaan op: bedrijventerreinen, sportvelden, winkelcentra, kantoren en op openbare en bijzondere gebouwen. Voorwaarden situering: met inachtneming van eerdergenoemde beleidsuitgangspunten,
17
1e voorkeur: 2e voorkeur:
plaatsen op gebouwen, schoorstenen, hoogspanningsmasten, en dergelijke. vakwerk mast op bedrijfsterreinen in de nabijheid van bedrijfsgebouwen
winkelcentra: plaatsen nabij expeditieruimten sportvelden: plaatsen nabij kantine, sporthal of op een lichtinstallatie kantoren: plaatsen op gebouw of achter het gebouw op parkeerterrein BESTAANDE WOONGEBIEDEN:
TOEKOMSTIGE WOONGEBIEDEN:
Uit oogpunt van aantasting woongenot en de vrees bij een deel van de bevolking voor ‘langere-termijn-gezondheidseffecten’, is het uitgangspunt installaties zoveel mogelijk te weren uit woongebieden, ofwel op of bij woongebouwen. Om toch voldoende ‘dekking’ te verkrijgen zullen in sommige gevallen toch installaties toegestaan moeten worden op of bij woongebouwen, omdat geen alternatieven voorhanden zijn. Met name in het gebied Nijehaske + de Greiden (ongeveer 10.000 inwoners) zal het probleem van onvoldoende dekking zich voordoen, wanneer hier niet een aantal mogelijkheden worden geboden antenne-installaties te plaatsen. Als geschikte locaties hiervoor worden aangewezen; het winkelcentrum “de Greiden”, op de serviceflat “Heerenhage” of Coornhertstate en op de flatgebouwen aan de Zwanedrift. Dit wordt, zoals gezegd, alleen toegestaan als er geen alternatieven zijn Wel achten wij het hierbij van belang dat de direct omwonenden goed geïnformeerd worden. De ongerustheid bij bewoners die dicht bij een antenne-opstelpunt wonen, heeft namelijk te maken met de onbekendheid van de materie. Een juiste weergave van feiten kan veel spookverhalen voorkomen. Conform het Nationaal Antennebeleid kan plaatsing op woongebouwen pas worden toegestaan, nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en bewoners(commissies) instemmen met plaatsing. Er zullen aparte procedureafspraken gemaakt dienen te worden waaruit de instemming van bewoners blijkt. Daarnaast dienen de belangen van de direct omwonenden nadrukkelijk mee te wegen bij de besluitvorming omtrent antenne-installaties.
In het bestemmingsplan Skoatterwâld is voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en/of ontvangstmasten in de algemene vrijstellingsbepaling de mogelijkheid opgenomen de bouwhoogte hiervan te vergroten tot ten hoogste 30 meter. Voor hogere masten zal derhalve een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO gevolgd moeten worden. In verband met de ‘dekking’ zal in / in de buurt van dit gebied hoogstwaarschijnlijk een antenne-installatie nodig zijn. Als geschikte locaties kunnen daarvoor aangewezen worden; • aan de rand van het woongebied ( “Sportvelden Skoatterwâld”); • langs de voorzieningen zone (winkelcentra, scholen en kerken etc.).
Uitgangspunten C-2000-project. De bovenstaande uitgangspunten voor het commerciële telecommunicatie netwerk gelden in beginsel tevens voor het C-2000-project. Omdat aan het netwerk van het C-2000-project strengere eisen
18
gordden gesteld (zie paragraaf 4.1.1.) kunnen aan het bovenstaande de volgende uitgangspunten worden toegevoegd: de antenne-installaties dienen, uit veiligheidsoverwegingen, nadrukkelijk niet voor commerciële doeleinden te worden gebruikt; ze staan volledig ter beschikking van de publieke service van de overheid; de technische en operationele randvoorwaarden maken dat de masten tussen de 45 en 53 meter hoog moeten zijn; bij voorkeur worden de antennemasten op/bij gebouwen geplaatst die in eigendom/beheer van brandweer, politie, ambulance of KMAR zijn; de eisen van beschikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid die door het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties aan het netwerk worden gesteld, dienen in acht te worden genomen; er dient zoveel mogelijk van de bestaande masten van overheidsdiensten gebruik te worden gemaakt; indien een bestaande mast niet toereikend is, of er is nog geen mast aanwezig, dan zal de bestaande mast worden vervangen of zal een nieuwe mast moeten worden geplaatst, bij voorkeur op of naast het gebouw. 7.2. Juridische instrumenten. Publiekrechtelijk heeft de gemeente twee instrumenten om het plaatsen van antenne-installaties in goede banen te leiden: de bouwvergunning en het bestemmingsplan. De Rijksoverheid gaat er in haar brochure over de plaatsing van antenne-installaties van uit dat vrijwel elke antenne-installatie aan de bouwvergunningsplicht is onderworpen. Zij laat daarbij wel ruimte aan gemeenten om hiermee naar bevind van zaken om te gaan.Verder is er wet- en regelgeving die het leggen van kabels in gemeentelijke grond toestaat en het privaatrechtelijk contract bij gemeentelijk grondgebruik 1. Bouwvergunningplicht Antenne-installaties zijn onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent, dat ze op grond van artikel 40 Woningwet bouwvergunningsplichtig zijn. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank te Haarlem vallen antenne-installaties niet onder de uitzonderingen van artikel 43 Woningwet, voor zover ze tevens omvatten een mast en een techniekkast. Dat geldt voor alle antenneinstallaties ten behoeve van draadloze netwerken. De nota “Nationaal Antennebeleid” wil aansluiten op de deregulering op het gebied van bouwvergunningverlening, zoals geformuleerd in een voorstel tot wijziging van de Woningwet. Volgens dit wijzigingsvoorstel heeft het kabinet de volgende beleidsvoornemens: • handhaven van de vergunningplicht voor antennes hoger dan 40 meter; • het lichte regime voor antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, van 5 meter tot een hoogte van 40 meter; • het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties, inclusief mast en techniekkast, met een hoogte tot 5 meter in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is. De vrijstelling van de bouwvergunningplicht voor antennes tot 5 meter zal pas worden gerealiseerd onder de voorwaarde, dat er eerst een convenant zal komen met de VNG, de providers, de woningbouwcorporaties en de rijksoverheid. In het convenant moet de optimale samenwerking op het gebied van site-sharing (zie punt 4.7.1 - “Site-sharing”) en planning van de providers blijken. De providers dienen een totaal dekkingsplan in hun bespreking met gemeenten te maken en niet voor iedere afzonderlijke antenne in gesprek gaan. Antenne-installaties waarvoor geen bouwvergunning nodig zijn moeten ‘visueel inpasbaar’ zijn. Wat visueel inpasbaar is, zal nog in een algemene maatregel van bestuur worden neergelegd.
19
Zolang bovengenoemd convenant nog niet tot stand gekomen is, dienen alle aanvragen als bouwvergunningsplichtig te worden behandeld. Na vaststelling van het convenant kan een heroverweging plaatsvinden. Daarbij zou gedacht kunnen worden om plaatsing in openbare ruimtes niet toe te staan, maar alleen op private terreinen. 2. Bestemmingsplannen. Voor wat betreft de bestemmingsplannen van de gemeente Heerenveen kan het volgende worden opgemerkt. De meeste bestemmingsplannen zijn tot stand gekomen in een periode waarin intensief gebruik van mobiele telefonie nog niet aan de orde was en waarbij derhalve nog geen rekening kon worden gehouden met de ontwikkelingen op dit gebied. De oudere bestemmingsplannen bevatten dan ook geen bouwregels voor deze bouwwerken. Bij de toetsing van aanvragen voor antenne-installaties aan zo’n bestemmingsplan kan geen bouwvergunning worden verleend, omdat het bestemmingsplan deze niet toelaat. In de meeste gevallen is derhalve een vrijstelling ex. artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van het bestemmingsplan noodzakelijk om mee te kunnen werken aan het plaatsen van een antenne-installaties. Deze vrijstellingsbevoegdheid biedt de gemeente de mogelijkheid sturend op te treden. Met betrekking tot de toepassing van de artikel 19-procedure wordt verwezen naar hetgeen onder hoofdstuk 5 - ‘Provinciale Richtlijnen’ is vermeld. In het onderstaande zijn twee manieren naar voren gebracht waarop Beleidsnotitie Zendmasten Heerenveen in de toekomst juridisch-planologisch geregeld kan worden. Voor het regelen van op te richten antenne-installaties in bestemmingsplannen dient onderscheid te worden gemaakt tussen geldende en nieuwe bestemmingsplannen: Bij geldende bestemmingsplannen door middel van een (integrale) bestemmingsplanherziening (paraplu”-bestemmingsplan). Bij nieuwe bestemmingsplannen in de algemene vrijstellingsbevoegdheid “Paraplu”- bestemmingsplan Een mogelijkheid voor een juridisch-planologische inpassing van de antenne-installatie bij geldende bestemmingsplannen, is een herziening van alle vigerende bestemmingsplannen door middel van één “overkoepelend” thematisch bestemmingsplan, waarin alleen de juridisch-planologische regeling voor antenne-installaties zijn opgenomen. Zo’n bestemmingsplan moet de officiële procedure doorlopen. Algemene vrijstellingsbevoegdheid De meeste bestemmingsplannen bevatten een algemene vrijstellingsbevoegdheid, op basis waarvan onder bepaalde voorwaarden de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten kan worden vergroot tot ten hoogste 25,00 meter. Echter wanneer de masten gezamenlijk door meerdere providers, volgens het principe van “site-sharing”, worden gebruikt, zal 25,00 meter niet toereikend zijn. Door in toekomstige bestemmingsplannen een ruimere algemene vrijstellingsbevoegdheid op te nemen, die een mast van ten hoogste 55 meter hoog mogelijk maakt, kan in veel gevallen aan de bouwaanvraag tegemoet worden gekomen. Ook het opnemen van een vrijstellingsbepaling van antennes op gebouwen behoort tot de mogelijkheid. In de bij het bestemmingsplan behorende Beschrijving in Hoofdlijnen (BiH) kunnen dan toetsingscriteria worden opgenomen. Als er geen BiH is, kan een korte beleidstoelichting, op basis van deze notitie, aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. 3. Telecommunicatiewet In het kader van de liberalisering van de telecommunicatiemarkt werd op 15 december 1998 de telecommunicatienet (TW) van kracht. Voor gemeenten betekent deze wet: a. meer gegraaf in openbare grond, wat de gemeente moet gedogen;
20
b. een nieuwe gemeentelijke coördinatietaak bij het leggen, instandhouden, en opruimen van kabels in openbare grond. c. het opstellen van een nieuwe telecommunicatieverordeningen bijbehorende legesverordening, waarin de opgelegde wettelijke taken geregeld worden. De telecommunicatieverordening is vastgesteld bij raadsbesluit van 15 november 1999. Ten aanzien van het gedogen van het leggen van kabels in gemeentelijke grond moet nadrukkelijk gesteld worden dat de gemeente bepaalt welk tracé gevolgd zal worden. 4. Privaatrechtelijke contracten. Daar waar de gemeente het verzoek krijgt toe te staan dat de antenne-installaties worden gebouwd op gemeentelijke grond of opstallen, heeft de gemeente de mogelijkheid de aanleg van de installatie middels contracten privaatrechtelijk aan banden te leggen, en commerciële prijzen te vragen voor het geven van die toestemming. In verband hiermee is Houdringe Rentmeesterskantoor BV te Assen gevraagd informatie omtrent huurprijzen van opstelpunten te verstrekken. Bij brief van 19 februari 2001, kenmerk AZ/aw, heeft genoemd bureau de gevraagde informatie toegezonden. Hieruit blijkt, dat de huurprijzen per site f 8.000,-- tot f 10.000,-- per jaar bedragen. Aangezien telefoonaanbieders onderling ruimte moeten aanbieden aan hun concurrenten (‘sitesharing’) en voor die ruimten forse huurprijzen bedingen, ligt het voor de hand om een deel van die opbrengst te bedingen bij de totstandkoming van een huurovereenkomst tussen eigenaar en telefoonmaatschappij. De ervaring leert, dat telefoonmaatschappijen bereid zijn om naast de huurprijs een afspraak te maken waarbij wordt vastgelegd dat elke maatschappij die een zend- en ontvangstinstallatie naast de bestaande installatie aanbrengt, een huurprijsverhoging genereert van f 4.000,-- per maatschappij (of meer of minder naar rato van gebruiksintensiteit van de apparatuur). Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening, dat: • de minimum-huurprijs op een bedrag van f 8.000,-- per jaar dient te worden vastgesteld. • uitgangspunt tijdens de onderhandelingen met de provider dient te zijn een huurprijs tussen f 8.000,-- en f 10.000,-- per jaar te realiseren. • de huurprijs eventueel te vermeerderen met een bedrag van f 4.000,-- per jaar per maatschappij (of meer of minder naar rato van gebruiksintensiteit van de apparatuur) indien een zend- en ontvangstinstallatie naast de bestaande installatie wordt aangebracht. 5. Wet Milieubeheer. Antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie zijn op zichzelf niet milieuvergunningplichtig omdat gewerkt wordt met opgenomen vermogens die lager zijn dan 4 kilowatt. De algemene zorgplicht op grond van de Wet Milieubeheer is uiteraard wel van toepassing. Deze houdt in dat degene die weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige milieugevolgen kunnen optreden, verplicht is dat handelen na te laten of passende maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.