mr.J.W.Groesbeek ••
• f
f (~ (
s. _
.Pap1
Heemstede inde historie SC
»•Y*
J*
Heemstede in de historie
uitgegeven in 1971 door het Gemccntcbestuui
mr. J. W. Groesbeek
Heemstede inde historie leven, werken, handel en koehandel in de woonplaats van Emece
Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove.
inleiding
Nu het manuscript van dit boek voor mij ligt, voel ik de vragen van de lezers op mij afkomen: "Waarom liebt u dit of dat zo en zo gedaan ? Waarom hebt u zoveel aandacht besteed aan dit onderwerp, terwijl liet andere, dar mij nu interesseerde, onbesproken is gebleven ? Ik erken, dat ik op die vragen een antwoord moet geven. Aan het gemeentebestuur van Heemstede stond voor ogen, dat er een boek /.on verschijnen waarin aan de inwoners en vooral ook aan de toekomstige inwoners, iets verteld zou worden over de geschiedenis van Heemstede als dorp, over de buitenplaatsen etc. Dat was geen eenvoudige opgave. Schrijven is altijd een persoonlijke aangelegenheid, is ook altijd min of meer subjectief, /owe! wat de keu'/.e van de stof aangaat als wat betreft de hoeveelheid aandacht die aan een bepaald aspect besteed wordt. Dit laatste wordt ook sterk beïnvloed door hetgeen er al over gepubliceerd is. Aan de geschiedenis van de buitenplaatsen is in dit boek vrij veel aandacht besteed, la de eerste plaats omdat een samenvattend overzicht ontbrak, anderzijds omdat er zoveel nieuws te vinden was, dat publicatie ervan voor de hand lag. Gerechtvaardigd leek dit ook door de enorme belangstelling die er op het ogenblik voor kastelen en buitenplaatsen bestaat. Toch moest ook hier een sterke beperking toegepast worden, daar anders de omvang te groot geworden zou zijn. De geschiedenis van deze buitenplaatsen is zo opgezet, dar een bijzonder interessant: beeld ontstaan is van de eigenaars; zo zijn zoveel mogelijk de prijzen vermeld, waarvoor de buitens aangekocht en verkocht werden.
Daardoor ontstaat een beeld van het prijsverloop voor onroerend goed in Heemstede en van de invloed van de sociale positie van kopers en verkopers en het verloop van de conjunctuur. Ook wordt de kijk op bekende persoonlijkheden uit de vaderlandse geschiedenis bepaald anders, als men achter de schermen van hun financieel beleid kijkt. Om niet de aandacht eenzijdig op de buitenplaatsen te richten, werd ook aandacht besteed aan bepaalde neringen, ambachten en boerderijen. Jammer is het daarbij dat de archieven, die wij voor ons doel hadden kunnen gebruiken nog in het geheel niet of nauwelijks toegankelijk waren. In het algemeen eindigt de geschiedenis van het onroerend goed omstreeks 1800. Een enkele maal is hiervan afgeweken. In principe hebben we ons beperkt tot de grenzen van het huidige Heemstede, hetgeen eigenlijk jammer is, want dit maakt het beeld onvolledig. Ook voor de andere onderwerpen moest een eindjaar gezocht worden: de tweede wereldoorlog leek hiervoor een geschikt punt. De oorlogsjaren en de stormachtige ontwikkeling daarna vormen een studieobject op zichzelf. Men kan gaan discussiëren over de wij/.e van behandeling van de stof. De ervaring leert, dat belangstellenden in de historie een wezenlijke inhoud prefereren boven gezellige verhaaltjes zonder werkelijke inhoud. Een vlotte pen en grote kennis van zaken is een zeldzame combinatie! Tenslotte: bronvermeldingen in de tekst werken erg storend en zijn dus achterwege gebleven. Achter in dit boek vindt men de bronnen opgegeven waaruit geput is. Zijn dit archivalia dan /.al een werkelijk geïnteresseerde de bron zeer gemakkelijk in het archief kunnen terugvinden. Rest mij nog een woord van erkentelijkheid aan het adres van het gemeentebestuur van Heemstede. Ik wil hier met name noemen de gemeentesecretaris, mr. J. M. Kruitwagen, wiens belangstelling /.o stimulerend gewerkt heeft en die mij al het benodigde materiaal ter beschikking stelde. Ook mag hier niet de naam ontbreken van de wethouder, de heer H. J. Verkouw, die mij nuttige wenken gaf. De heer J.Persman, als archivist A verbonden aan het rijksarchief te Haarlem, is mij ook zeer behulpzaam geweest. Het gemeentearchief van Haarlem stelde mij welwillend veel afbeeldingen voor het boek ter reproductie beschikbaar.
Heemstede in de historie
schijnwerper op de historie
Heemstede is niet zo bijzonder oud en heeft geen wereldschokkende geschiedenis gehad. Het dorp ligt, evenals Haarlem, op de zogenaamde oude binnenduinen. We zouden nu een uiteenzetting kunnen geven over de vorming van de zeekust en het daarmede samenhangende probleem van de vorming van onze duinen. We doen dat echter niet, er is heel veel litteratuur over dit onderwerp en het is voor ons doel van ondergeschikt belang. In het kort alleen dit: deze binnenduinen moeten gevormd zijn door de Noordzee, die ver het land indrong. Daarna begon de zee zich weer terug te trekken en legde een eind verder westelijk een nieuwe duinenrij: de zeeduinen die wij uu nog kennen. Misschien is er nog verder westelijk sprake geweest van een derde rij, die weer verdween toen de zee opnieuw naar het oosten begon op te dringen. In dir verband valt te denken aan het befaamde kasteel Brittenburg, dat aan de monding van de Oude Rijn bij Katwijk lag, maar geheel in de Noordzee is verdwenen. Nog verder zecwaarts vindt men op de kaart uit de iée eeuw een toren aangegeven. Dat is de zogenaamde 'toren van Calla'; de maten ervan waren aan de maker van de kaart blijkbaar bekend. Dit alles bewijst, dat de in cultuur gebrachte gronden zich veel westelijker hebben uitgestrekt. Bij een flinke storm sloeg er bij Callantsoog een groot stuk duin weg en op de plaats waar dat gelegen had kwam een akker met ploegsporen voor de dag! We kunnen dus wel aannemen dat er hier en daar onder de duinen oude cultuurgronden verborgen liggen. Jammer is het, dat vondsten niet altijd in de
publiciteit komen. Wordt een belangrijke oudheidkundige vondst gedaan dan wordt de/e vaak ver/, wc gen. Men wil het gevondene graag voor zichzelf behouden of ziet er geldelijk gewin in. Aannemers van bouw- of cultuurtechnische werken zien bij vondsten stagnatie in bun werkzaamheden opdoemen en vernietigen de vondsten voordat men er iets van weet. Dat is jammer, want hierdoor wordt de opbouw van de oudere geschiedenis van ons land en onze streek ernstig belemmerd. Om tot ons onderwerp terug te keren: het is wel waarschijnlijk dat zich onder de zandgronden in Heemstede oudete cultuurgronden bevinden. Men wist in oude tijden nog niets van helmbeplanting en zo stond de boer machteloos toe te kijken als zijn akkertje onder het stuivende zand verdween. Dat gebeurde óók nog in historische tijd, tot zelfs in de 17e en 18e eeuw toe. Overigens moeten we bet belang van de aanwezigheid van deze oude cultuursporen niet overschatten, want op grond daarvan mogen we niet zeggen dat bijvoorbeeld I [eemstede al heel vroeg bestaan heeft. Zo is het niet, want voor een langdurig bestaan van een dorp is continuïteit in de bewoning noodzakelijk. Het is nu juist dat laatste wat vrijwel ovctal in onze provincie ontbreekt. Steeds talrijker worden de sporen van bewoning in eeuwen vóór onze jaartelling en in de ie en 2e eeuw daarna, doch dan stuiten we op een hiaat.
een ander Heemstede Pas in de Merovingisehc-Karolmgische tijd treedt opnieuw bewoning op. Voor Heemstede is zelfs dat feit nog niet belangrijk, want het dorp bestond toen nog niet. Men zal mij tegenwerpen : Heemstede wordt toch al in de 8e eeuw en daarna nog eens in 1064 genoemd? Ik moet de Heemstcdenaren, die graag in een dorp van hoge ouderdom willen wonen, teleurstellen. Mr is inderdaad sprake van een Heemstede in de genoemde jaren, maar dat is niet ons Heemstede. Met dat oude Heemstede is bedoeld een gehuchtje op de grens van Heemskerk en Castricum. De constatering van dit feit biedt ons ook een betere vetklating voor de naam 'Heemstede' dan de tot nu toe gebtuikelijke. Men zag in Heemstede twee woorden: heem
•ehijan er per op de bisi
of heim CU Stede. Dus Heemstede betekent: 'de plaats van het heim'. Nu is verklaring van plaatsnamen een bijzonder moeiliik terrein. De wetenschappelijke beoefening van deze tak van wccnscliap dateert pas van de laatste jaren. Voor een met-des kundige op dat terrein is het dan ook oppassen geboden. Toch ga ik mijn verklaring van de naam u niet onthouden. Het oude Heemstede ligt op de grens van Heemskerk en Castricum. In Heemskerk vinden we het woord heem eveneens. Het is zeker dat 1 leemskerk verklaard moet worden als de kerk die door heer Emece of vrouwe Emeca gesticht is. Het is dan verleidelijk in Heemstede de stede te zien waar heer of vrouwe Emeca woonde (ook in de provincie Utrecht ligt bij Vreeswijk een kasteel Heemstede). Mogelijk is het dan dat de naam Heemstede van dat oude dorp in latere tijd op ons Heemstede is overgegaan. In dat verband wijs ik u erop dat er een Schalkwijk bij Haarlem ligt, maar óók vindt men een Schalkwijk in de provincie Utrecht. Men heeft wel verband tussen beide verondersteld, maar een aanwijzing daarvoor is tot nu toe niet gevonden. Ik stel dus voor het tot nader order er maar op te houden dat Heemstede betekent: de woonplaats van zekere heer of vrouwe, die de naam van Emece droeg. Aangezien de naam vermoedelijk van elders (I Ieemstede bij Castricum?) hierheen is gekomen behoeven we ons niet te verdiepen in de vraag, wie die Emece (man of vrouw) dan wel geweest kan
nog aan deze oude toestand. Ondanks het feit, dat in historische tijd elke boom van de Hout in Heemstede stond, heeft de oude naam zich weten te handhaven en is nooit door die van 'Heemstederhout' verdrongen. Haarlem was dus het hoofddorp van een uitgestrekt gebied waarin zich op verschillende tijdstippen nederzettingen gingen ontwikkelen: Heemstede, Bennebroek, Zandvoort, Aalbrechtsberg, Tetrode, Vogelen sang, Berkenrode, Akendam, Schoten. Deze vormden dus tezamen een bestuurlijke eenheid 'het Haarlemmerambacht'. Ook op kerkelijk terrein waren zij één: de parochie Haarlem. Deze kerkelijke eenheid is veel langer gehandhaafd dan de bestuurlijke, want nog toe de Reformatie was er slechts één parochie en Heemstede kwam kerkelijk zelfs pas in 162.5 l o s v a n Haarlem. De oude bestuurlijke eenheid moet eeuwenlang voortbestaan hebben, tot de situatie opeens veranderde. Ik zou bijna zeggen door een enkele pennestreek. Onze graaf Willem 11 gaat op 23 november 1245 aan het dorp Haarlem stadsrecht verlenen. Eeuwenlang heeft men gestreden over de beantwoording van de vraag: wat is het essentiële vaneen stadsrecht? De meest verschillende antwoorden zijn gegeven. We zullen daar niet verder op ingaan, want we zijn het er nu wel over eens, dat het essentiële van een stadsrecht is, dat de nieuwe stad een eigen bestuur en eigen rechtspraak krijgt. Haar grondgebied wordt als het ware losgemaakt van haar oude omgeving die onder het gewone landrecht blijft ressorteren.
dorpje Haarlem
Aangezien een stadsrecht een privilege is, een voorrecht, wordt dit slechts verleend aan een eng begrensd gebied. Dit gebied wordt vaak door de bewoners van de stad met wallen muren, grachten en poorten omgeven. Zo moet het met Haarlem gegaan zijn na 23 november 1145.
De oudste, en oorspronkelijk de enige, nederzetting in dit zuidelijk deel van Kenuemerland was het dorp Haarlem, dat al in de 8e eeuw genoemd wordt. Van dat oude Haarlem uit die tijd moet men zich geen overdreven voorstelling maken. Het was niet meer dan een klein dorp, van niet veel meer betekenis dan het Heemstede uit de 13e en 14e eeuw. Uit het feit dat het hele gebied tussen het Haarlemmermeer, de zee, de grens met Zuid-Holland en in het Noorden die met Velsen, tot Haarlem gerekend werd, valt wel af te leiden, dat alle gemeenten die nu binnen deze grens liggen, niet of nog nauwelijks bestonden. Hier en daar een boerderijtje of woonhuis, aan de zee een paar ' veel meer was er niet. De naam 'Hanrlennnerh<
ambachten Voor de omgeving van Haarlem had deze stadwording een zonderlinge consequentie. Het harr van het Haarlemmerambacht werd uitgesneden en de rest kwam dus volkomen in de lucht te hangen. Er was geen bestuurscentrum meer en een herstructurering van de omgeving van Haarlem was een dwingende noodzakelijkheid geworden. Graaf Willem 11 en daarna graaf Floris V moeten er dus toe overgegaan zijn om de bestaande bewoningscentra, thans los van Haarlem,
Heemstede in de historie
om te vormen tot ambachten (bestuurs- en rechtskringen). Zo moet het ook met Heemstede gegaan zijn. Heemstede moet een zelfstandig ambacht geworden zijn onmiddellijk na de stadwording van Haarlem. Nu kon de graaf met deze nieuwe ambachten weer twee dingen doen. Hij kon er schout en schepenen benoemen die namens hem bestuur en rechtspraak uitoefenden, of hij kon het ambacht in leen geven aan een van zijn leenmannen. Dit in leen uitgeven was een van de meest gebruikelijke wijzen om een leenman te belonen voor bewezen diensten. Misschien hecfr Floris v Heemstede nog een tijdlang laten besturen door een schout, die hij zelf benoemd had, maar op het eind van zijn leven is hij ertoe overgegaan Heemstede in leen te geven aan een edelman, die hem bijzondere diensten bewezen had. Dit moet geweest zijn Dirk van Hoijlede of diens vader heer Reynier van Hoijlede, behorende tot een geslacht dat uit Vlaardingen stamde en in het Westland gegoed was. In de geschilderde gang van zaken zien wij duidelijk de twee elementen waarop de grafelijke politiek steunde: de leenmannen en de steden. Aanvankelijk steunde de graaf bijna geheel op de hem toegewijde leenmannen en de geestelijkheid; steden waren er maar weinige. Maar langzamerhand worden beide eerstgenoemde groeperingen in de ogen van de graaf te veeleisend. De graaf gaat zijn gunsten verplaatsen naar de boeren en de ambachtslieden, in de hoop zo een tegenwicht te vormen tegen zijn vroegere gunstelingen. Heel sterk zien we dat bij graaf Floris v die de bijnaam kreeg van 'der keerlen god'. Deze politiek stuitte vanzelfsprekend op felle tegenstand van de kant van de adel, die 'der keerlen god' renslottc vermoordde. In de dertiende eeuw zien we dat de graven aan nederzettingen van ambachtslieden en kooplieden stadsrecht verlenen. Deze nieuwe steden ontvingen hierbij een grote mate van zelfbestuur. Dat zij hiervoor belangrijke sommen gelds aan de graaf moesten offeren, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Dat de graven hierdoor opnieuw in een afhankelijke positie raakten, is blijkbaar te laat tot hen doorgedrongen. Het gevormde tegenwicht tegen adel en geestelijkheid richtte zich tenslotte tegen de schepper van dit tegenwicht en holde diens macht dusdanig uit dat er in de iée eeuw vrijwel niets en in de 17e eeuw helemaal niets meer van over was. Met de afzwcring van koning Philips n kwam ook het einde van de grafelijke macht, al kwam die toen theoretisch bij de
staten te berusten. Ook de adel ging ten onder evenals de wereldlijke macht en de financieel sterke positie van de geestelijkheid.
een kasteel Maar we dreigen al te ver af te dwalen. Er kwam dus een adellijk heer uit Vlaardingen naar Heemstede. Wat een kroon is voor een vorst, is een kasteel voor een adellijk heer. Er wordt dus in Heemstede een kasteel gebouwd. Wanneer dat heeft plaatsgevonden weten we niet precies. Waarschijnlijk in het laatste kwart van de 13e eeuw, misschien omstreeks Ï300. Waarom deze edelman zijn huis niet gesticht heeft op de hoge zandgronden blijft duister. Of is het een aanwijzing, dat hij zijn slot bouwde aan de oever van het Spaarne? Heeft hij de illusie gehad daar tol te kunnen heffen van de vele voorbijgaande schepen ? Het Spaarne was immers de doorvaartroute Amsterdam-Haarlem-naar het Zuiden. Als dat zo was, heeft hij /.ich verrekend, want er is nooit een tol gekomen. De graaf hief zelf tol te Sparendam. In diezelfde tijd, misschien iets later, duikt een tweede edelman in Heemstede op, één die de weinig welluidende naam heer Jan Scheven draagt. Meestal komt hij voor onder de naam heer Jan Scheven van Bennebroek. Dit Bcnnebroek was niet identiek met het huidige. Het strekte zich uit van Hillegom tot het slot van Heemstede en werd aan de westzijde begrensd door de weg van Heemstede naar Bennebroek (de Binnenweg). Wat ten Westen van die weg iag hoorde er dus toen nog niet bij. Heer Jan Scheven bouwde zich ook een kasteel. Dat stond op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en het Spaarne en moet er al geweest zijn voordat deze gracht gegraven werd. De noordelijke toegang tot dit kasteel moet gevormd zijn door de huidige Gravinncsteeg (vanouds Burggravinnesteeg), een zijstraat van de Kleine Houtstraat. Meer zuidelijk herinnert het Rozcnprieel aan dit oude kasteel. Voor zover wij weten heeft heer Jan Scheven geen bestuursrechten over Bcnnebroek uitgeoefend, want dit bleef tot Heemstede behoren. Eveneens binnen Heemstede werd nog in de 13de eeuw het huis 'Berkenrode' gebouwd, dat aanvankelijk ook in het geheel geen rechtsgebied bezat: de heren van Heemstede
schijnwerper op de historie
bezaten over het gehele gebied 'de ambachtshccrlijkheid' dat wil zeggen het bestuur en de lagere rechtspraak. Misdrijven werden door de baljuw van de graaf berecht.
de grote buur We kijken nu weer even naar de grote buur in het Noorden: de stad Haarlem. Ik stel mij zo voor, dat de stadsrechtverlening in 1245 daar met grote feestelijkheden gevierd is. Eindelijk had men dan een grote mate van zelfbestuur en een eigen dcionsieariparaat. Grachten worden gegraven, wallen opgericht. Misschien direct al poorten en torens (dat is niet helemaal zeker). Maar als men achter de Grote Kerk de Warmoesstraat inloopt in de richting van de Anegang, zou de hoge ligging van deze straat kunnen verraden dat we hier de oudste stadswal van Haarlem moeten zoeken. Zelfs al zou men hier tegen in willen brengen, dat de hoge ligging van de Anegang te verklaren is uit het feit dat hier een hoge zandrug eindigt, dan verandert dit toch niets aan onze opvatting, dat hier de oudste stadsomwalling gezocht moet worden. Maar dan is dat ook het punt waar het ambacht van Heemstede begint. Dat was de keerzijde van de medaille voor Haarlem! Had Haarlem zich als dorp onbelemmerd naar alle kanten kunnen uitbreiden, dat was nu afgelopen. Als stad lag Haarlem ingekapseld binnen zijn grachten; de stad had «een enkele cxpansiemogelijkheid meer. Bij elke schrede over de grachten bevonden de Haarlemmers zich op 'vreemd' grondgebied. Dan begint Haarlem de strijd aan te binden tegen de dorpen waarmede de stad vroeger in vreedzame coëxistentie had samengeleefd. Zij weet maar al te goed, dat zij de graaf op haar hand zal krijgen, die immers financieel afhankelijk is van de steden. Ook kasteelheren zijn gevoelig voor geld. De familie Scheven wordt weggekocht; zij vertrekt uit Heemstede en vestigt zich te Leiderdorp. De ka steel terreinen worden bestemd voor bouwterrein. De heer van Heemstede wordt teruggedrongen tot over de huidige Gedempte Oude Gracht. Nog in de 14e eeuw dringt Haarlem op tot de tegenwoordige Raamvest-Gasthuisvest-Kampervest. Van tegenweer horen we niet, misschien zwichtte de heer van Heemstede voor fikse financiële tegemoetkomingen. Waarschijnlijker is echter dat de graaf deze financiële tegemoetkoming in
eigen zak gestoken heelt, door deze vergroting van Haarlem toe te staan op een moment dat hij ruzie had met heer Gerrit van Heemstede. Ik kom hier nog nader op terug.
weer in ongenade Dat de heer van Heemstede gedwongen werd zich bij de vergroting van Haarlem neer te leggen, staat wel vast voor de volgende stadsuitbreiding van 142.8. Ook op dat moment is de heer van Heemstede weet: in ongenade gevallen en wordt al zijn grondgebied ten Zuiden van de Grote Houtpoorr (Houtplein) bijna tot aan de Meester Lottelaan geconfisqueerd. Zogenaamd krijgt hij schadevergoeding, en wel 20 gouden Franse croncn, een zelfs voor die tijd belachelijk laag bedrag. Toen was het voorlopig uit met de expansie van Haarlem naar het Zuiden. Hieraan zal ook wel meegewerkt hebben, dat de Haarlemmerhout toen een natuurlijke bufferzone tussen Haarlem en Heemstede vormde. Een tweede reden zal geweest zijn dat meer invloedrijke geslachten hun intrede op het slot te Heemstede deden. Een tijdlang zetelde daar de stadhouder-generaal van Holland, Zeeland en Friesland, heer Lodewijk van Brugge, graaf van Winchester, prins van Steenhuizen. Vooral de invloedrijke familie van de raadpensionaris Adriaan Pauw vormde wel ceu tegenwicht tegen territoriale aanspraken van Haarlem. Een derde misschien wel voornaamste - reden: de welvaart van Haarlem was door het beleg en de daarop gevolgde overgave geknakt. De stad raakte voor een deel ontvolkt en veel behoefte aan nieuwe uitbreidingen zal er niet geweest zijn. Wel horen we in de 17e eeuw van een uitbreiding der stad naar het Noorden. Enige eeuwen lang bewaakten 'de blauwe stenen' - met aan de ene zijde het wapen van Haarlem, aan de andere zijde het wapen van Heemstede - de in 1418 vastgestelde grenzen. Zo lang stonden zij op dezelfde plaats, dat zij af en toe wegens slijtage vervangen moesten worden. Volledigheidshalve moet hier tenslotte nog vermeld worden dat Haarlem in 1480 (79) haar bevoegdheid om halsmisdaden te berechten uitgebreid zag tot een kwart mijl buiten haar bestaande rechtsgebied. Dit ging echter niet ten koste van de ambachtshcren, die deze misdrijven toch niet be-
'•f, "7. % TRW** % £ s w t f ^ C & w ï W ^ * G 9
4;
If "« BSENs.»
mmm 'Geïicht in her Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Andri< doorj.de Wit, 1801.
rechten mochten. Alleen de baljuw van Kennemerland zag zich in zijn rechtsgebied enigszins beperkt.
uitbreidingsplannen Pas in de 19c eeuw probeert Haarlem opnieuw gebiedsuitbreiding in zuidelijke richting, dus ten koste van Heemstede, te verkrijgen. Dergelijke pogingen werden gedaan in 1867, 1869, 1880/81 en tussen 1893 en 1896. Toen echter bleek dat het onmogelijk was een plan tot stand te brengen dat zowel voor Heemstede als voor Haarlem aanvaardbaar was, werd de zaak door Gedeputeerde Staten op de lange baan geschoven. Ook in 190z horen we van territoriale
verlangens van Haarlem, die echter niet werden ingewilligd. In 1914 begon Haarlem een nieuwe aktie. Het liefst zou de stad alle omliggende gemeenten zonder meer geannexeerd hebben, maar toen bleek dat hiertegen bij het provinciaal bestuur overwegende bezwaren bestonden, veranderde zij van taktick en verklaarde zich bereid een kleiner plan, door Gedeputeerde Staten opgesteld, wel te willen accepteren. Doch ook tegen dit kleinere plan kwam Heemstede in verzet. Het gemeentebestuur gaf zelfs in 192.5 een brochure hierover uit. Deze is zeer gematigd van toon, zoals het een gemeente van standing past. Zij begint met een opsomming van de argumenten van de tegenpartij. 1 Haarlem is een dichtbevolkte gemeente, de bevolkings: blijft achter bij die van het rijk en de provincie
schijnwerper op de historie
'waartegenover enkele aangrenzende gemeenten zich bovenmatig kunnen ontplooien'. 2. Haarlem behoeft terreinen voor de volkshuisvesting en voor het uitvoeren van industrie- en i) aveu plannen. Binnen de bestaande grenzen zijn die nier beschikbaar. 3 De omliggende gemeenten parasiteren op Haarlem. Zij genieten wel van de lusten die de stad biedt, maar onttrekken zich aan de hieraan verbonden lasten. Op goede gronden weerlegt Heemstede alle aangevoerde arg runen ren en onderstreept deze weerlegging nog eens door een memorie toe te voegen, opgesteld door mr.dr. J.van der Grinten, hoogleraar te Nijmegen, die zich ook zeer sterk tegen de annexatieplannen keert. Als al dit geschut in stelling is gebracht, speelt Heemstede een hoge troef uit: al de argumenten die Haarlem opsomt dienen slechts om te verbloemen, dat het erom te doen is om de gegoede belastingbetalers, die nu in Heemstede wonen, binnen Haarlems grenzen te brengen ! Als men de brochure geloven mag, was er in 1915 al een uittocht van gegoede belastingbetalers uit de bedreigde gebieden begonnen. Dit had tot gevolg, aldus de brochure, dat veel huizen daat leeg kwamen te staan, hetgeen weer gepaard ging met een belangrijke waardevermindering. De annexatie zou dus min of meer de ondergang van een krachtige gemeente ten gevolge hebben. Toch ging de annexatie door en al het Hccmsteedsc gebied tussen de Meester I.otrelaan en de Crayencstersingel werd bij Haarlem gevoegd. In een bewogen raadszitting bracht de burgemeester op 21 april 1917 dank aan al degenen die meegeholpen hadden in de strijd regen de annexatie, die onder leiding van mr. van der Plaats en daarna van baron van Hardenbrock van Ammerstol gevoerd was.
1 vereniging van Berkenrode met Heemstede. Toen men 1.S4S wilde komen tot vermindering van het aantal, ge1 de provincie Noord-Holland, werd overwogen Heemstede, Bennebroek, berken rode en V'ogelensang tot één gemeente te verenigen. Dit was het advies van een commissie uit Gedeputeerde Staten, dat in 1851 wetd uitgebracht. Maar nog in hetzelfde jaar adviseerde de commissie om Vogclensang buiten deze combinatie te laten. Het enige wat er van dit plan tenslotte uitgevoerd is, was de vereniging van Berkenrode met Heemstede in 1854. Ook nu weer (1969) hoort men amicxatiegcluiden. Men krijgt wel eens de indruk dat de roep om annexatie van naburige gemeenten door de grote steden een soort van afleidingsmanoeuvre is, een kreet die de aandacht van de interne problemen moet afleiden. Alles zal wel betet gaan als men eerst maar bet grondgebied van de buurman gekregen heeft. Deze geluiden kennen we al jaren lang in de wereldpolitiek. Het valt moeilijk in te zien hoe annexatie zou kunnen meehelpen om interne problemen op te lossen. Hoogstzelden zal dit voorkomen. Ook het feit dat de grote stad een zogenaamde centrumfunctie vetvult, dat wil zeggen allerlei kosten moet maken voor extra voorzieningen, die dan voor een belangrijk deel ren goede /.ouden komen aan de buitengemeenten, kan geen argument voor annexatie opleveren. Tegenover die extra kosten, die óók weer extra baten opleveren, staan weer inkomsten die de steden genieten doot de trek naat de stad van het winkelende publiek etc. Als men bijvoorbeeld bekijkt hoe de door Amsterdam geannexeerde gemeenten boven het IJ in het algemeen nog steeds achtergebleven gebied gebleven zijn, levert deze situatie bepaald geen argumenten op voor annexatie.
schadevergoeding
blijvende wrijvingen
e vorderde van Haarlem een schadevergoeding van ƒ2.000000, een eis die maar zeer ten dele ingewilligd werd. Ondanks de sombere voorspellingen van het gemeentebestuur herstelde de gemeente zich snel van deze slag. Is hiermede een eind gekomen aan de strijd van zes eeuwen ? Er zijn ook andere pogingen gedaan om de grenzen van Heemstede te veranderen. Reeds in 182.9 was er sprake van
Ik heb de opmerking gemaakt, dat Heemstede sedert het optreden van de familie Pauw geen last meer had van tetritoriale aanspraken van de stad. Dat is wel juist, maar grotete en kleinere wrijvingen waren toch niet van de lucht. De grondoorzaak hiervan was, dat velen trachtten zich aan het straffe stedelijke regime te onttrekken, door zich in de randgemeenten te gaan vestigen. Zo was de Haarlemmerhout één voortdurende conflicts-
ItrnHSteJe hi de bistorh
bron. De positie van de Hout was dan ook bijzonder ingewikkeld. Van oudsher weiden aile bossen, wildernissen, stranden, zeeën etc. gerekend te behoren tot het kroondomein. Zo kwam de Hout dan ook na het zelfstandig worden van de graven van Holland onder het beheer van deze graven. Zij stelden er een houtvester aan, die met meesterknapen een zekere mate van bestour en rechtspraak over de Hout uitoefende. Maar de Hout lag óók in de anibachtshectlijkheid Heemstede. Dus ook deze heer pretendeerde vrij ver gaande rechten in de Hout te bezitten. Om de complicaties nog te vergroten gaven de Staten van Holland op n december 1583 'de grond waar het Haarlemsche bosch op heeft gestaan' voor 32.5 pond 's jaars aan de stad Haarlem in erfpacht, onder voorwaarde dat binnen twee jaar niet de hevbeplanvin^ begonnen moest worden. Als vierde autoriteit treedt dan ook nog op de baljuw van Kennemcrland die belast was met de berechting van 'halsmisdrijven'. Dit laatste was ook een doorn in het oog van de heer van Heemstede, en ook van de stad Haarlem. Beide partijen vonden elkaar in deze oplossing: Haarlem ging er mee akkoord, dat Heemstede verheven zou worden tot hoge heerlijkheid, waartegenover Heemstede aan Haarlem de middelbare en lage jurisdictie over de Hout zou afstaan. Bij de hoge overheid kon dir voorstel echter geen genade vinden (1655); er is dus van dit plan niets terechtgekomen. Om u eens een indruk te geven van de ruzietjes tussen Haarlem en Heemstede, zal ik u een paar punten noemen uit het akkoord van 1055: 1 Een ruzie over het drijven van schouw in de Houtvaart. z Een ruzie over het drijven van zwanen in eikaars jurisdictie. Blijkbaar vingen de Haarlemmers de Heemsteedse zwanen die de grens clandestien passeerden, en omgekeerd. 3 Haarlem protesteerde tegen een veiling van ossen in een herberg in de Hout. De heer van Heemstede verbood deze veiling tenslotte. 4 Heemstede protesteerde tegen een veiling van hout te houden door een stadsbode van Haarlem in de Hout. Tenslotte ging deze veiling wel door, want de heer van Heemstede had deze 'tot continuatie van de goede vrientschap' bij provisie goedgevonden. 5 Het spreekt wel vanzelf dat ook de aanleg van de Lcidse Trekvaart door het grondgebied van Heemstede nieuwe
moeilijkheden gaf (1656). Visserijrechten van de heer van Heemstede werden aangetast, en er moest een brug komen in de Manpadslaan. 6 Een doorn in het oog van Haarlem was ook dat tal van neringdoende ingezetenen zich onttrokken aan de stedelijke accijnzen doot zich in Heemstede te vestigen. Het krioelde van herbergen in en om de Hout. Bakkers, wevers en chirurgijns vestigden zieh in de Meester Lottelaan, die toen nog tot Heemstede behoorde. Zo af en toe verbood de heer van Heemstede dan een neringdoende zich in deze laan te vestigen, maar een einde werd er niet aan gemaakt. 7 Haarlem plaatste in de Hout verbodsborden, verbiedende 'te lopen en te springen op en langs de nieuw gemaakte dijk bij het bosch tussen 'de blauwe Engel' en 'het Dronken huisje' ofte die te beschadigen op een boete van ƒ 3'. Toen Heemstede daartegen protesteerde, verontschuldigde Haarlem zich met de opmerking dat bet helemaal niet in de bedoeling lag de rechten van de Heemsteedse heer aan te rasten. 8 Op 2.8 juni 1664 verbood de stad Haarlem aan Hermanus Cappoen om in zijn herberg 'Napels' te Heemstede een veiling van schilderijen te houden. Dit zijn maat een paar voorbeelden uit de lange reeks. Van sommige gevallen weten we hoe het geschil afliep, van andere weten we dat
conflicten met de baljuw Ook met de baljuw van Kennemetland waren er voortdurend moeilijkheden: 1 Over de aanstelling van de schouten. De heer van Heemstede bezat het recht om een schout aan te stellen, maat de baljuw meende dat hij de benoeming moest goedkeuren. 2 De heer van Heemstede had het recht keuren, wij zouden zeggen politieverordeningen, uit te vaardigen, maar in allerlei gevallen werd hem dat techt door de baljuw bc-
De Heemsteedse - en ook de Haarlemse kermissen, die in de Hout werden gehouden, waren een voortdurende bron van moeilijkheden tussen Haarlem - Heemstede - baljuw. Ik hoop hier afzonderlijk enige aandacht aan te wijden,
schijnwerper op de hist
omdat men hieruit ook allerlei folkloristische bijzonderheden kan aflezen. Een geval, dat misschien niet direct met de ketmis samenhing noem ik hier. In 1730 had de heer van Heemstede 'aen seecker inwoonder geconsenteerd aen sijn huijs een olyphant re mogen laten kijken, ende daattoe een schilderije uijt te hangen.' De baljuw nam dit niet, bekeurde de man en legde hem een boete van / 25 op. De man deed zijn beklag bij de heer, en deze raadde hem aan de boete niet te betalen. De zaak bleef verder zonder gevolgen 'also de baljuw die saak niet durfde voort te setten'.
de kermis van Heemstede In de tijd toen er wat amusement betreft weinig te beleven viel, was de kermis het jaarlijks weerkerende festijn. Het voorjaar bracht een dolle Vastenavond, in september vond de kermis plaats. Van het vieren van de Vastenavond weten we niet zo heel veel. We moeten niet vergeten dat we in de archieven meestal ambtelijke stukken aantreffen, Waarin wc slechts hier en daar sporen vinden van het vieren van feesten. Meestal betreft het dan nog feestviering die over de schreef ging, en zodoende onder de strafrechtzaken terechtkomt. Wat nu die Vastenavond betreft: de heer van Heemstede moet zijn toestemming geven voor bepaalde evenementen, en dat zien we dan ook gebeuren. Zo geeft de heer op 19 februari 162,6 zijn toestemming 'dat in de a.s. Vastelavontsdagen de jonge blijden ende andere sulex begerende, in den dorpe van Heemstede sullen mogen treeken ende rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen, ofte doen ende gebruyeken gclijcke exerciticn, mits 't selve niet sal mogen geschieden onder ofte gedurende de predicatie, ende dat sij haer voorts sullen onthouden van alle moetwille ende in solen tien'. Dat 'trecken ende rijden de gans ofte snoeck ende eonijnen' was een bij/on der wreedaardig volksvcrmaak, dat in heel Nederland in gebruik was. Het bestond hieruit, dat men te paard, in een wagen of op de schaats en ook te voet probeert de met vet besmeerde kop van een aan zijn poten opgehangen gans eraf te trekken. Bij het zogenaamde 'gansknuppelen' moest de kop van de gans er met een stok afgeslagen worden. Ter Gouw zegt
hiervan in zijn 'Volksvermaken': 'wel begint men het katknuppclcn en ganstrekken ook op de boerekermissen al wat wreedaardig te vinden, maar 't gaat er daarom niet minder jolig en dartel toe. In Venlo moesten zes ganzen hun kop verloren hebben voordat "het spel" ophield'. Het was al op het eind van de 19e eeuw toen Ter Gouw dit neerschreef ! Het was bijzonder kies van de heer van Heemstede, dat hij dergelijke spelletjes tijdens de predikatie verbood, en dat hij aankondigde baldadigheden niet te zullen tolereren. Zestien jaar later (2.2. febmari 1642) verbood de Heer 'het ganstrecken en ander vasrenavondspclen' op zondagen. Ook het knuppelen van hazen en konijnen was een geliefde bezigheid, waarvan de naam wel voor zichzelf spreekt. De kermis bood andere geneugten. Zoals reeds gezegd, vond de kermis in september plaats. 'Van ouden herkommen' viel de kermis op een datum om en nabij de 11e september. Eigenlijk genoten de Hcemsredenaren van twee kermissen, want ook de Haarlemse Sint janskermis werd voor een groot deel buiten de stad in de Haarlemmerhout gevierd.
lotritreckkramen Al vroeg bleek het nodig deze festiviteiten binnen de perken te houden. Zo werd er in 1597 reeds een keur (politieverordening) uitgevaardigd op 'het stellen van de couck-, freuijt(fruit)-, wafel- en rijffclkramen' in de Hout. Ook nu kunnen we deze nog op onze kermissen aantreffen, behalve de rijffclkramen, waarin gedobbeld en aan loterij gedaan werd. Die loterijen konden een grore omvang hebben. We vinden namelijk op 10 juni x6zj een verzoek van Rogier Louwersz. van Amsterdam, die er zijn beroep van gemaakt had met 'lotritreckkramen' op de kermissen rond te reizen. Hij wil nu voor de Sint Janskermis een dergelijke kraam opstellen, waarin van drie tot zesduizend gulden omgezet zou mogen worden. Verloot zouden worden 'verguit ende s il ver wc rek, schoone spiegelen, schilderijen ende meer andere cleynodien'. Zijn verzoek werd ingewilligd. Koorddansers - 'koordespclcrs' - vormden een vast onderdeel van het programma. Iets meer omstreden waren 'de earner- ofte rerhoriekspeclders'. Hun aanwezigheid op de kermis werd niet altijd toegestaan.
Heemstede in de butane
De comedianten van 't schouburgh van Amsterdam kregen in 1656 verlof op de Heemsteder kermis 'eenige comédien ende tragédien publijckelijek re mogen vertoonen'. Zij voerden hun stukken binnenshuis op - in 1656 ten huize van Willem Frcccken - en de voorstelling verliep zonder incidenten.
verstoorde schouwburgvoorstelling Dat was een jaar daarvoor wel anders geweest! Toen hadden enige comedianten permissie ontvangen om in de Hout een toneel te mogen oprichten 'tot vertoninge van hare speelden geduurende de Hacrlemmerkermis'. Zij begonnen hun voorstellingen op maandag 28 juni (1655). Maar halverwege de voorstelling kwam de substituut-baljuw van Kenncmerland en verbood de spelers met hun voorstelling door te gaan, daar zij geen permissie aan de baljuw hadden gevraagd. De schout van Heemslede gelastte echter de voorstelling voort te zetten. De substituut-baljuw kwam toen met zijn vier dienaren, versterkt door twee of drie dienaren van de schout van Haarlem 'met zeer groot geweld en furie inloopen tot op het toneel' om de spelers te arresteren en beslag te leggen op hun bezittingen. Hij dreigde het theater te zullen afbreken. De comedianten waten dus verwikkeld geraakt in een machtsstrijd tussen de baljuw en de schout. Zij trachtten de baljuw gunstig te stemmen door ook aan hem verlof te vragen om met spelen te mogen voortgaan. De baljuw stemde hierin toe als zij de aanplakbiljetten veranderden. Daarop moest voortaan te lezen staan dat zij speelden 'in de jurisdictie van Kenncmerland in den banne van HeemDe baljuw wilde de heer van Heemstede een ptoces hierover aandoen, maar was bang dat hij de kosten daatvan uit eigen zak zou moeten betalen. Hij vroeg daarom aan de Rekenkamer in Den Haag de kosten van dit proces te betalen. Toen de Rekenkamct dit weigerde, liet de baljuw zich zonder verzet door het Hof van Holland veroordelen. De baljuw zou zich voortaan moeten onthouden van het belemmeren van de schout van Heemstede 'in het geven van consenten aan cenijiu comedian 11/11, kamcrspeelders, rethorijkers en andere personen'. De heer van Heemstede gaf voortaan weer die consenten af, maar alleen onder
voorwaarde dat de aanvragers een verklaring aflegden, dat zij niet aan de baljuw hetzelfde verzoek gedaan hadden. Bij het opsommen van spelen waarbij beesten te pas kwamen mag ook een vermelding van 'het papegaai schieten' niet ontbreken. Al in 162,6 verleende de heer aan Jacob Pietersz., inwoner van Heemstede, verlof om 'regens den tijt dat het sact van het velt sal wesen' op de molcnwerf 'een stenge met papegaijen' op te stellen 'om bij eenige liefhebbers mette hantbusse ofte roer afgeschoten te worden. De condities, prijzen etc. moest hij echter van te voren aan aan de schout opgeven. Dat et in de hetbetgen viool gespeeld en gedanst werd behoeft nauwelijks vermeld te worden. Merkwaardig is het te zien dat de heet in 1644 'het uijtsteecken ende laten waeijen van vlaggen op de Heemstederkermis' verbood. In de winter van 1656 kreeg Leendert Jetoensz. echter consent met een tent met een vlag op het ijs te staan. Het vertonen van mismaakte personen op de kermis vormde ook een trekpleister. Het is geen wondet dat we in Heemstede daatvan ook sporen vinden. Philips de Moor verzoekt in het jaar 1676 gedurende de Sint Janskermisdagen van Haarlem in de Haarlemmer hour ten huize van Direk Willems te mogen vertonen 'seecker vrouwspersoon, hebbende aen beijdc handen maer 4 vingers en nochtans connende mitte selve doen allet hantwerk'. Hij verzoekt om voot het huis 'een conterfeitsel (afbeelding) van deselve' te mogen ophangen en een entree re heffen van een halve stuivet. We hebben nu getracht een beeld te geven van de geschilpunten met de stad Haarlem, of anders uitgedrukt: van de bedreigingen van Heemstede's onafhankelijkheid vanuit het Noorden. Deze bedreiging duurt tot de huidige dag voort.
stuifzand Dat kan niet gezegd worden van een bedreiging uit het Westen. U zult niet zo gemakkelijk raden, wat hiermede bedoeld wordt, want tegenwoordig speelt dit probleem nauwelijks meer een rol. De vijand die Heemstede uit het Westen aanviel was het stuifzand. Machteloos moest men toezien hoe grote stukken cultuurland aan deze vijand geofferd moesten worden. Strenge voorschriften ten aanzien van helmbeplanting vormden wel een b es ttij ding s middel,
'Ongewoone Waterbeweging in het Hunrlcmmer Meer, bespeurt op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn.
maar grote aantallen konijnen richtten vernielingen in de beplantingen aan en... het schijnt een sport bepalingen te ontduiken. Veel verloren terrein werd in later tijd weer teruggewonnen door omvangrijke zandafgravingen, die herwinning van oude cultuurgrond opleverden. Hoe erg de zandverstuivingen aanvankelijk wel huishielden, blijkt uit een rekening van het jaar 1586. Hierin wordt verteld dat in één jaar tijds 3,5 morgen door duinveistuiving verloren is gegaan. Ook de ontwrichting van ons economisch bestel gedurende de 80-jarige oorlog was funest voor dit terrein.
het Haarlemmermeer Her meest had Heemstede echter te lijden van haar vijand in het Oosten: het Haarlemmermeer. Tussen de jaren 1544 tot 1596 gingen 37 ha land verloren, in de volgende jaren bedroeg het verlies 12. ha. In een periode van 70 jaar was de oeverlijn gemiddeld 140 merer teruggeweken. In de volgende 100 jaren (1Ó45 tot 1740) gingen er nog 38 ha verloren, maar tussen 1740 tot 1846 slechts 6. Over een periode van 300 jaren (1544 tot 1848) verdwenen er 94 ha land te Heemstede in de golven. Verzwolgen werd hierbij ook een stuk land dat de naam droeg van 'het oude kerkhof'. Dit lag juist ten zuiden van de plaats waar het (oude) Spaarne in het meer uitmondde. Al in 1303 droeg het terrein die naam. Iets wat in 1300 reeds 'oud' heet, moet voor onze begrippen wel heel oud
zijn. Hier staan we nu voor een van de onopgeloste raadsels uit de geschiedenis van Heemstede. Wat was dat oude kerkhof? Lag dat oorspronkelijk bij een kerk en is deze kerk dan verdwenen zonder één enkel spoot na te laten? Maar als daar al zo vroeg een kerk gestaan heeft, waar is dan het dorp gebleven, dar er bij hoorde? Of was het misschien her kerkhof van de heren van Heemstede? Hun slot lag in de onmiddellijke nabijheid, maar kan in 1300 nog niet oud geweest zijn en bovendien /.uilen /.ij hun familiegraf wel in de Sint Bavo te Haarlem gehad hebben. In de 15e en 16e eeuw werden trouwens alle inwoners van Heemstede binnen Haarlem begraven. Een eigen kerk bezat her dorp pas sedert 1(325! De kapel die er vóór de Reformatie sedert het midden van de 15e eeuw stond, had geen beg raaf recht. Geeft de ligging van het oude kerkhof, precies op de hoek van het (oude) Spaarne en het meer, een aanwijzing voor het doel? Men zou zich kunnen voorstellen, dat er op dit punt nogal eens scheepsougelukken gebeurden en misschien werden de slachtoffers daar meteen begraven. Dat gebeurde immers ook met verdronkenen uit de zee; zij werden niet naat de kerk overgebracht, maar in de duinen begraven. Al met al blijft het een verklaring van het raadsel, die ook niet ten volle bevredigt. Er is namelijk nog een andere mogelijkheid : er heeft een dorpje van vissers aan het meer gelegen, dat geheel is weggespoeld. Hiervoor is echter tot nu toe nog geen enkele aanwijzing gevonden. U hebt wel gezien dat er gesproken is over het (oude) Spaarne. De oorspronkelijke uitmonding van het Spaarne lag namelijk oudtijds een eindje zuidelijker dan nu het geval is. De Haarlemmers was het blijkbaar een doorn in het oog dat het Spaarne zo dicht langs hel I Iecmsteedse slot liep. Zij verlegden her Spaarne over enige afstand en gaven het een nieuwe uitmonding. Het oude Spaarne was nog lange tijd in het landschap terug te vinden en ook op oude kaarten zijn de restanten ervan duidelijk te zien.
Leeghwater .litbreiding van het Haarlemmermeer vervulde de overheid met grote /ort; on op allerlei manieten werd getracht deze binnen de perken te houden. Onze pionier
r her Kaartboek van Rhijnlatul, door M. Bolstra, 1687/1740.
op het gebied van grote droogmakerijen, Jan Adriaansz. Lccghwater, legde reeds in september 1630 een plan tot droogmaking van het meer voor aan Adriaan Pauw, de toenmalige ambachtsheer. Men achtte echter de onderneming vooral financieel te riskant. Er is dus nooit iets van gekomen. Alle andere plannen ondergingen hetzelfde lot. Het moest tot diep in de eye eeuw duren voordat de droogmaking een feit werd. Het is hier niet de plaats om uitvoerig op de land-wording van het Haarlemmermeer in te gaan. De gevolgen waren voor Heemstede belangrijk genoeg: de oostgrens van de gemeente was nu voorgoed beveiligd. De droog m aki ngswerkzaamheden brachten voor de gemeente nogal beslommeringen mee, want tal van arbeiders die hierbij te werk gesteld werden, vestigden zich tijdelijk in het dorp. Zoals elke medaille haar keerzijde heeft, zo was het ook met de droogmaking van het meer. Wat sommigen gevreesd hadden, werd werkelijkheid. De vaarten in Heemstede misten nu hun natuurlijke uitstroming in het meer. At in 1858 baart de vervuiling van de Blekersvaart zorgen. Voor de Hccmstecdse blekcrijcn vooral dreigt deze gang van zaken catastrofale gevolgen te krijgen. Advies werd gevraagd aan prof. Von Baumhauer en ir. Van Diesen. Beide heren stelden voor om een door paarden gedreven watermolen te plaatsen, die het water zou moeten verversen. De Blekersvaart was echter eigendom van de gezamenlijke blekers langs deze vaart en zij oordeelden dit plan een te kostbare investering. Nog jaren lang lezen we van klachten over de watervervuiling. Dit probleem is dus voor Heemstede niet nieuw. Aan de drie kanten had Heemstede zich dus te verweren tegen aanslagen op zijn grondgebied. In het Noorden tegen Haarlem, in het Oosten tegen het Haarlemmermeer, en in het Westen tegen het stuifzand. De zuidelijke grens was de rustigste. Deze is in de loop van de eeuwen nimmer bedreigd geweest, want deze vormde de scheiding tussen Kcnnemerland en Noord-Holland. Deze laatste naam is geen drukfout, want hoe verwarrend het u in de oren mag klinken: liet oude Noord-Holland eindigde vroeger precies daar waar tegenwoordig Noord-Holland begint. Misschien nog iets duidelijker aldus geformuleerd: het oude NoordHoiland was de naam van het grootste deel van de tegen-
woordige provincie Zuid-Holland. Heemstede lag dus oudtijds niet in Noord-Holland, doch in Kennemerland.
afstand van Berkenrode en van Bennebroek Tot nu toe hebben wij het gehad over bedreigingen aan het adres van Heemstede. Min of meer vrijwillig heeft Heemstede afstand gedaan van Berkenrode en van Bennebroek. Wat Berkenrode betreft: in 1466 staat Jan van Heemstede zijn rechten op bestuur en rechtspraak aldaar af aan de bezitter van het kasteel Berkenrode. De afscheiding van Heemstede was echter niet blijvend, want op het einde van de 18e eeuw kocht de vrouwe van Heemstede deze rechten terug. Dit verhinderde niet dat Berkenrode in 1796 een zelfstandige gemeente wetd en deze zelfstandigheid tot 1857 wist te bewaren. Toen weid Berkenrode definitief met Heemstede verenigd. Ingrijpender en van veel groter omvang was het verlies van Bennebroek. "Bennebroek" heette de strook I kemsteeds grondgebied, die zich uitstrekte vanaf Hillegom tot het oude slot toe, in het Oosten begrensd door de Binnenweg. De bczittct van Heemstede, de raadpensionaris Adriaan Pauw, behoorde tot dat soort mensen, dat graag alles 'geregeld' wil zien. Vandaar dat hij in 1610 al begon met het afstaan van Bennebroek aan Nicholaas Seys Pauw, de enige zoon uit zijn eerste huwelijk. De/.e stelde blijkbaar weinig prijs op dit bezit, want hij stond het acht jaar later al weer af aan zijn halfbroer Adriaan Pauw. Toen de raadpensionaris in 1653 overleed, had hij de verdeling van zijn nalatenschap al bij zijn leven geregeld. Een boedelscheiding kwam dan ook vlot en zonder ruzie (!) tot stand. De Staten van Holland gaven al in hetzelfde jaar toestemming voor de afscheiding van Bennebroek. Een afscheiding die nooit meer ongedaan is gemaakt. Bennebroek dateert als afzonderlijke rechts- en bestuurskring dus van 1653. Het omvat ook niet het oude Bennebroek, waarvan een groot deel bij Heemstede werd gevoegd, terwijl al het Bennebroeks gebied ten Wesren van de Glipperweg van Heemstede werd afgenomen. Herhaaldelijk sprak ik over de beren van Heemstede, zonder iets te zeggen over hun lotgevallen. De oudste heren droegen ook de naam 'van Heemstede'. Het meest in het oog vallende is wel dat /.ij vrijwel steeds op het verkeerde paard
Heemstede in de historie
wedden. Wonder boven wonder loopt het af en toe, te alle verwachtingen in, nog vrij goed af, maar zij ginger uiteindelijk toch aan ten onder.
jonkvrouw Aleid vermoord Heer Gerrit van Heemstede kiest de kant van keizerin Margaretha die in oorlog raakt met haar zoon graaf Willem. Toen de keizerin het graafschap Holland aan haar zoon afstond in 1349, dreigden haar aanhangers in een moeilijke positie te geraken. Bij de winnende partij, die van graaf Willem, waren deze volkomen uit de gratie. Vandaar dat de keizerin nog op het einde van het jaar 1350 aan een aantal edelen, o.a. heer Gerrit van Heemstede, moet beloven hen te beschermen en bovendien belooft zij garant te staan voor de schade die zij zullen lijden. Dat deze bclolte wei nodi^ was, bewijst een akte van 1351, waarin graaf Willem heer Gerrit onder zijn vijanden noemt. Het resultaat van deze vere was dat graaf Willem aan heer Gerrit het huis Teylingen weer ontnam dat hij hem in leen gegeven had. De gemoederen raakten zo verhit dat heer Gerrit zijn kasteel in Heemstede moest verlaten om in het buitenland zijn toevlucht te zoeken. Hij ging naar Utrecht en leende daar van de bisschop 100 oude schilden, terug te betalen zodra hij in Heemstede teruggekeerd zou zijn. Pas in 1355 schenkt graaf Willem hem vergiffenis. Zijn vrouw deelde zijn ongenade niet en was rustig (?) in Heemstede blijven wonen. In 1355 keerde heer Gerrit naar zijn slot terug, waarschijnlijk na een flinke financiële aderlating ondergaan te hebben. Hij verschijnt zelfs weer aan het Hof van de graaf, en maakt daar mee dat deze in 1358 krankzinnig wordt. Diens broer hertog Albrecht van Beyeren wordt dan regent en neemt heer Gerrit in zijn 'Raad' op. Zonder verdere wederwaardigheden sterft heer Gerrit in 1375 en wordt opgevolgd door zijn zoon heer Jan. Diens ster steeg aanvankelijk hoog; hij verkeerde in de hoogste hofkringen, maar dan komt een vrouw ten tonele. De bijzonder mooie jonkvrouw Aleid van Poelgeest weet in de gunst te komen bij de al wat oudere hertog Albrecht. Dat was niet zo heel vreemd in die dagen; vreemd is wel dat de hertog volkomen onder de invloed komt van de politieke denkbeelden van zijn maîtresse. Het kon niet anders of dat moest noodlottige gevolgen
hebben voor heer Jan van Heemstede, die vurig Hoeksgezind was, terwijl jonkvrouw Aleid de Kabeljauwse partij in bescherming nam. In heer Jan's gedachte rijpte een moordplan: Aleid moest uit de weg geruimd! Op 21 september 139z werd zij op het buitenhof in Den Haag vermoord, 's Hertogen hofmeester Willem Cuser, die haar te hulp snelde, vergezelde haar in de dood. Een wilde razernij maakte zich van de oude hertog meester om het verlies van zijn geliefde vriendin. Alle kastelen van zijn vijanden moesten tot de grond verwoest worden en... hun bezittingen verbeurd verklaard! In november 1393 geeft de hertog opdracht aan de stad Haarlem om het slot Heemstede tot de grond toe af te breken. De hertog wist wat hij deed, want met grote vreugde en grondigheid braken de Haarlemmers het slot van hun tegenstander af.
heer Jan op de vlucht Heer Jan moest naar het buitenland vluchten. Evenals zijn vader had hij op het verkeerde paard gewed. Een voor hem gunstige bijomstandigheid was evenwel dat ook de zoon en troonopvolger van de hertog, graaf Willem van Oostcrvanr, bij de dubbele moord betrokken was. Ook hij was gevlucht. Het gezin van heer Jan, dat hij niet achter had durven laren, vond voorlopig onderdak bij de gravin van Oostervant. De hertog wilde echrer geen definitieve breuk met zijn troonopvolger en verzoende zich reeds in 1394 met zijn zoon. Deze nam het op voor zijn strijdmakkers, maar het duurde nog twee jaar voordat de oude hertog zich met heer Jan van Heemstede wilde verzoenen. De hertog begon snel af te takelen en liet het bestuur hoe langer hoc meer aan zijn zoon over. Met de ster van de hertogelijke zoon rees ook weer die van zijn vriend en bondgenoor heer Jan. Graaf Willem logeerde zelfs bij hem. Gezamenlijk broedden zij daar plannen uit voor een wraakneming op de medestanders van de oude hertog Albrecht. Nu herhaalde zich de loop der gebeurtenissen in omgekeerde richting; wéér werden tal van edelen gedood, beroofd of het land uitgejaagd. Intussen is het huis van Heemstede herbouwd, althans in 1401 staat het er weer, tot grote ergernis van de Haarlemmers. De dood van hertog Albrecht in december 1404 gebruiken zij om zich opnieuw van het gehate slot te ont-
Heemstede in de eerste helft van de rade eeuw (de afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment kaart (zie ook omslag) uit archief Grote Raad van
doen. Zij verwoesten de pas herbouwde burcht. Dit was voor graaf Willem, die zijn vader opvolgde, een bijzonder pijnlijke aangelegenheid. Hij kon de hulp (vooral financieel) van de steden niet missen en anderzijds kon hij zijn vriend, heer Jan van Heemstede, nier in de steek laten. Er vindt, maar pas vijf jaar later, een verzoening plaats. Heer Jan schenkt de Haarlemmers (waarschijnlijk wel tegen betaling) vergiffenis (1409) voor beide verwoestingen van zijn kasteel. Ook graaf Willem vi doet er wat bij en zo kan heer Jan weer aan de herbouw gaan werken. Of hij die beleefde is niet helemaal zeker, want drie jaar later overleed hij. Zijn zoon, heer Jan van Heemstede de jonge, was een echte vechtjas. Waar er wat te vechten was, werd hij genoemd. Maar evenals zijn vader en grootvader gedaan hadden, wedde ook hij weer op het verkeerde paard. Toen zijn beschermer overleed, koos hij de zijde van diens dochter, gravin Jacoba. Met vreugde zal hij op zijn beurt deelgenomen hebben aan het beleg van Haarlem, dat partij koos voor Jacoba's oom, hertog Jan van Beyeren. Er zijn berichten, dat het slot door de Haarlemmers opnieuw verwoest werd, maar dit blijft voorlopig onbewezen. Dat gravin Jacoba tenslotte het onderspit moest delven tegen de nieuwe troonpretendent hertog Philips van Bourgondië, die als lachende derde uit de strijd kwam, behoef ik nauwelijks te vermelden. Dat Haarlem zou trachten zich op Heemstede te wreken, had ook hertog Philips wel begrepen en als een voorloper van de Verenigde Naties, had hij aan beide partijen bevolen zich met elkaar 'te verdragen'. Dat 'verdragen' resulteerde tenslotte hierin, dat heer Jan van Heemstede al zijn grondgebied tussen de Raamsingel (Houtplein) en de Meester Lottelaan aan de stad Haarlem moest afstaan. Haarlem betaalde hem voor deze afstand van grondgebied 20 gouden Franse kronen. Het is niet zo eenvoudig de koopkracht van deze zo kronen vast te stellen, maar erg veel lijkt het niet.
gevoelige knauw Eén troost was er voor heer Jan: Haarlem slaagde er niet in beslag te leggen op zijn kasteel, al was dat dan ook zwaar gehavend of ten dele zelfs verwoest. De financiële positie van zijn geslacht had echter opnieuw een gevoelige knauw gekregen en zwaar verarmd daalde heer Jan in 1437
•Jpr -
S -t -
"
ten grave. Met zijn zoon had hij nog getracht hun financiën wat te verbeteren door het verkopen van bezittingen. Dat was natuurlijk op zichzelf geen ongeoorloofde daad, maar wel wanneer het de verkoop van leengoederen betrof, tenzij de graaf zijn toe-stemming had gegeven. Verkoop, zonder de vereiste toestemming, van leengoederen was niet alleen verboden, maar werd zelfs als een misdrijf beschouwd. Vader en zoon maakten zich hieraan schuldig: zij verkochten (in het geheim) leengoederen. Niemand had dit opgemerkt. Toen echter de zoon, heer Gerrit van Heemstede, in 1446 stierf begon de narigheid. Zijn zoon Jan vroeg aan hertog Philips belening met de vootvaderlijke goederen en toen kwam aan het licht dat zijn vader en grootvader een deel daarvan wederrechtelijk verkocht hadden. Of kleinzoon Jan al beweerde, dat zijn vader en grootvader grote vorderingen hadden op het grafelijk huis, die nooit voldaan waren, het hielp hem niet. De hertog weigerde de gevraagde belening, en het duurde zestien jaar voordat deze kwestie werd geregeld. Opnieuw was een Van Heemstede bet kind van de rekening geworden. Hij kreeg inderdaad de nog resterende goederen in leen, maar hij móest een streep halen door al zijn vorderingen op het grafelijk huis, tot een bedrag van 300 Hollandse schilden, ['«wcndicn werd hem een boete van 15 ponden opgelegd. Tenslotte behield de hertog zich het recht voor om alle verduisterde lenen terug te vorderen. Daar is hij ook inderdaad mee begonnen, maar waarschijnlijk met weinig resultaat. Er kwam een nogal vervelende bij-omstandigheid aan het licht, namelijk dat het
Ilermstrili' in tin bin
Bernarditenkloostcr (thans het seminarie Hageveld) gesticht was op ontvreemde grond! Uit respect voor deze geestelijke instelling kon de hertog niet veel anders doen dan haar deze grond maar te schenken. Het klooster had de grond cadeau gekregen van een priester, die deze te goeder trouw van de heer van Heemstede gekocht en uit eigen zak betaald had. Deze aderlating was teveel voor de financiële positie van de heet van Heemstede. Hij moet Heemstede verkopen en hij doet dat aan de stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland, Lodcwijk van Brugge heer van Gruijthuijze, een ZuidNederlander die hem wellicht al financieel gesteund had. De laatste heer Jan van Heemstede had echter één dochter, Hadewij geheten, die ook met een Vlaming getrouwd was, Roeland Ie Fèvre. Roeland vond het blijkbaar toch wel heel erg dat het voorvaderlijk kasteel in vreemde handen geraakt was en begon pogingen te doen om het terug te kopen. Lodewijk van Brugge voelde er wel wat voor om Heemstede aan Roeland over te doen en zo kwamen de Le Fèvre's in het bezit van Heemstede. Roclands kleinzoon Roclant Ie Fèvre stak zich echter zodanig in de schulden, dat zijn bezittingen bij executie werden verkocht. Het huis Heemstede werd toen uit de failliete boedel gekocht door Cornelia van Driebergen, weduwe van Gerrit van Lochorst (155z). Zij doet het goed weer over aan haar zoon Vincent van Lochorst (1565). Deze vermaakte het aan jonkvrouw Anna van Arkel, gehuwd met Walraven van Gent. Dit is de laatste adellijke bezitter van het kasteel. In 1607 komt het in handen van Hendrik Hovijnc, koopman te Amsterdam, voor de som van f 75 000. Diens erfgenamen transporteren de Heemsteedse bezitting aan Adriaan Pauw.
duldden, werden zij financieel uitgeput. Daarbij kwam, dat de edelen het vennoten misten om zich bij de veranderde omstandigheden aan te passen. Het paste een edelman niet een beroep uit te oefenen. We zien in de 15c eeuw nog een soort ambtenaren-adel opkomen, voornamelijk gevormd door het ambtenarencorps, dat Philips van Bourgondië om zich heen formeerde, maar deze personen behoorden van huis uit niet tot de oude Hollandse adel. De 16e eeuw en vooral het begin van de 17e eeuw zien weer een nieuwe soort adel opkomen, één van rijk geworden kooplieden. Niet tevreden met hun rijkdommen, kijken deze met jaloerse blikken naar de leefwijze van de nog resterende adel. Het behoren tot de adel wordt een fel begeerd statussymbool. Geld speelt hierbij geen rol; zij gaan erop uit om de kastelen te kopen, die de verarmende oude adel thans weer tegen een goede prijs van de hand kan doen. Heerlijkheden zijn bijzonder in trek. Buitenlandse vorsten, maar ook keizer Karei V, waren bereid tegen Hinke financiële tegemoetkomingen aan kooplieden adellijke titels te verlenen. Huwelijken met rijke koopmansdochters vergulden het verweerde blazoen van oude ridd erge si achten echter slechts tijdelijk. Huwelijken van rijke kooplieden met adellijke dochters geven in het algemeen een beter resultaat. Maar een kasteel en het bezit van een heerlijkheid kunnen een burgerlijke afkomst wel vergulden, doch niet elimineren. Gewetenloze lieden zien in deze situatie weer brood en fantaseren een adellijke afkomst voor een burgerlijk geslacht. Ook Adriaan Pauw valt hieraan ten offer. Hem wordt op bestelling een gefingeerde afstamming geleverd uit een familie Pauw, die in de middeleeuwen tot de kleine adel in de Betuwe behoorde.
oude adel gaat teniet
De Grebber
We zien hier een interessante sociale ontwikkeling aan de gang; een maatschappelijke herstructurering. De oude Hollandse adel gaat in de loop van de 15e eeuw vrijwel geheel teniet. De gang van zaken ten aanzien van de oude Van Hccmstede's is illustratief voor de oude Hollandse adel. In de steek gelaten door hun natuurlijke beschermers, de Hollandse graven, voortdurend bedreigd door de Hollandse steden, die geen kastelen in hun onmiddellijke nabijheid
Het is wel tragisch dat een dergelijke bekende figuur uit onze nationale geschiedenis hierdoor zo zijn kleinburgerlijke geestesgesteldheid manifesteert. Een tragedie die eigenlijk des te zieliger is, omdat hij in werkelijkheid uit een oud adellijk geslacht stamde, dat reeds in de 13e eeuw in onze provincie voorkomt al droeg het toen een andere naam, namelijk die van 'De Grebber'. Deze De Grebbers voerden zelfs het wapen van de oude
ichijuweriier op de bisi
heren van Waterland. Maar de familie was aan lager wal geraakt en de oud-adellijke afkomst was vergeten. Het geld met koophandel verdiend schiep de basis voor her fantaseren van een nieuwe adellijke herkomst. In deze geestesgesteldheid kocht Adriaan Pauw de heerlijkheid en het slot te Heemstede. Van het slot maakte hij een herenhuis, dat waardig was om vorstelijke personen te herbergen. Anderzijds bleef hij koopman genoeg om aan alles mee te doen waar wat mee te verdienen was. Toen de blekcrijcn goede inkomsten in het verschiet stelden, richtte Adriaan Pauw er een paar op en liet die door anderen beheren. Hij deelde in de inkomsten van blekerijcn die niet zijn eigendom waren, door de gronden die hiervoor nodig waren eerst te verhuren aan de blekers. Zodra het bedrijf dan goed liep gaf hij de grond in erfpacht, soms tegen een erfpachtcanon die gedurende een aantal jaren (meestal zeven) steeds hoger werd, zodat hij in ieder geval deelde in de betere inkomsten van de bedrijven. Veel risico liep hij daarbij niet, want het ging in het algemeen om waardeloze gronden, die hij - ook al tegen betaling! - eerst had laten af zanden. Adriaan Pauw paarde dus een goed koopmansinzicht aan bestuurlijke kwaliteiten. Hij was driemaal raadpensionaris en in die functie was hij in 164S aanwezig bij het sluiten van de Vrede van Munster. Het was zonder meer duidelijk dat het bezit van een heerlijkheid niet alleen rechten gaf maar ook verplichtingen. Het recht om een predikant te benoemen schiep de verplichting ook voor de uitoefening van de eredienst zorg te dragen. Adriaan liet dus de kerk herbouwen en verbond daaraan een predikant, die wel in grote hoofdzaak door hem onderhouden zal zijn. Toen de kleinzoon van Adriaan Pauw, eveneens Adriaan Pauw geheten, in 1704 de heerlijkheid afstond aan zijn neef Gerard Hoeuft, deed dus een ander geslacht zijn intrede in Heemstede, dat zich echter 'Pauw geboren Hoeuft' gaat noemen. Leonardus Pauw geboren Hoeuft doet zijn Heemsteeds bezit over aan Johanna Maria Dutry, gescheiden vrouw van jan Frederik Hendrik de Drevon, in 1793. Toen zij vrouwe van Heemstede was kwam de Franse revolutie, die voorgoed een einde maakte aan de wezenlijke inhoud van de heerlijke rechten. Mevrouw Johanna Maria Dotty aanvaardde de nieuwe orde bijzonder lakoniek. Vandaar dat wij niet veel merken van
spanningen. Men respecteerde haar blijkbaar en haar titel vrouwe van Heemstede bleef een zeker respect inboezemen. Een van de weinige conflicten waarvan wij horen, is dat met haar schout Jan Dolleman. Jan Dolleman weigerde namelijk de recognitie te betalen die hij aan de vrouwe van Heemstede verschuldigd was. ilet schontsambt werd namelijk door de heren van Heemstede verpacht voor een bepaald bedrag. Zij ontslaat hem als zodanig, maar onze schout sluit zich aan bij de nieuwe orde en behoudt zodoende zijn schout- en secretarisambt. Wel wordt hij in 1799 door het Hof van Justitie veroordeeld tot betaling van de verschuldigde recognitie aan de voormalige vrouwe van Heemsrede. Onze Jan Dolleman koopt in 1809 het slot te Heemstede en laat het meteen tot de grond toe afbreken. Zijn weduwe Elisabeth der Kinderen verkoopt de plaats waar het gestaan heeft in 1811 aan Jacob Scholting, die zich sedert 1809 heer van Heemstede mocht noemen. Sedert 181Ö is de voormalige atnbachtsheerlijkheid in handen van de familie Beels. Maar zoals gezegd: een wezenlijke inhoud had de titel ambachtslied' \-.\n Heemstede toen al nier meer.
Willem Terninc rooide een berkenbos Het slot en heerlijkheid Berkenrode hadden een heel wat minder stormachtige geschiedenis dan Heemstede. Een zekere Willem Terninc rooide daar een berkenbos en de vrijgekomen grond werd daarna gegeven aan een zekere Jan van Haerlem ver Aleijdcnzone, de stamvader der larere Van Berkenrodes. We weten verder niet veel van hem. Z'n moeder moet de weduwe van een ridder geweest zijn, die vermoedelijk hertrouwd was met een man van mindere komaf. Om te tonen dat er toch adellijk bloed door zijn aderen stroomde, noemt Jan zich naar zijn moeder. De Van Berkenrode's bekleedden allerlei regeringsfuncties tn Haarlem en woonden dus niet permanent op het huis Berkenrode, dat vóór het jaar 1466 zelfs in het geheel geen rechtsgebied bezat. In genoemd jaar staat de heer van Heemstede zijn bevoegdheden over dit gebied af aan Gerrit van Berkentode en daarmede is de ambachtsheerlijkheid Berkenrode geboren. Een rol in de geschiedenis heeft Berkenrode n Het schijnt zelfs in de Spaanse tijd r
Heemstede in de historie
De familie Van Berkciirode blijft de rooms-katholieke godsdienst trouw, is dus uitgesloten van het bekleden van regeringsambten en sterft in het begin van de 17e eeuw uit. Slot en heerlijkheid vererven dan op de eveneens roomskatholiek gebleven familie Van Alkemadc in Berkenrode. n bezitters en Maar dan eindigt ook hier de adellijke in die van komt Berkenrodc in koopmanshanden, Mattheus Benjamin Poulie (1691) en daarna in di Heemstede, Lestcvenon. Johanna Maria Diitry, kocht in 1799 ook de heerlijkheid Berkenrode, waarvoor zij ƒ2.000 betaalde. Op 2.8 juni 1809 nam Jacob Scholting, vroedschap van Haarlem, deze bezitting van haar over voor ƒ3500, doch dezelfde dag transporteert hij zijn aankoop weer aan mr. Jan Pieter van Wickevoort Crommelin, Staatsraad van Z.M. de koning van Holland, die er ƒ592.5 voor betaalde, zodat de magistraat Scholting op één dag aan deze transaktie ƒ2.425 verdiende! Zo groot was de drang naar het bezit van een adellijk huis, dat Pieter de la Court, schepen van Amsterdam, zijn naast Berkenrode gelegen huis 'Oud Berkenrode* noemde, zonder dat hij daartoe ook maar het minste recht bezat (1745).
2.5 april 1304 geleverd zou zijn tussen de Haarlemmers en de Vlamingen. EcuwenIaap, leerden de kinderen van de overwinning van Witte van Haemstede, die zelfs opgenomen werd in de rij van onze nationale helden. We leven nu in een tijd waarin we aan alles gaan twijfelen. Kenau zou geen heldenfiguur geweest zijn; de slag aan het Manpad zou nooit gestreden zijn. Met overtuiging ziet men deze stellingen verdedigd. Natuurlijk is het goed, dat we allerlei dingen kritisch bekijken, maar het gaat fout als men van een vooropgestelde mening uitgaat: Kenau is geen heldin; de slag bij het Manpad werd nooit gestreden. Evenals de schrijvers over deze gebeurtenissen het recht nemen en vanzelfsprekend het recht ook hebben om deze materie kritisch re bekijken, heeft de lezer weer het recht om de geleverde kritiek kritisch te bekijken. We krijgen dan allereerst te maken met de kernvraag: op wie rust de bewijslast voor de waarheid van bepaalde historische gebeurtenissen? Moer degene die deze in de middeleeuwen optekende bewijzen, dat zij werkelijk hebben plaats gevonden en mogen wij er ons toe zetten om te kijken of wij dit bewijs al dan niet geslaagd vinden? Mer andere woorden: indien wij het bewijs niet geleverd vinden, mogen wij dan zeggen: die verhalen zijn niet waar?
de slag bij het Manpad
Wij kunnen ons óók op het standpunt stellen: die verhalen zijn door de tradirie van waarde geworden en een hedendaagse historicus moet dan maar bewijzen, dat de verhalen ntel waar zijn. We staan hier voor een onoplosbare moeilijkheid. Ik zou het de hedendaagse historicus niet al te moeilijk maken: als hij ons geloof in de historiciteit van een verhaal aan het wankelen weet te brengen, dan geloof ik dat dit wel voldoende is. Maar strikte voorwaarde is dan ook dat de aangevoerde argumenten inderdaad steekhoudend zijn, dat zij inderdaad twijfel wekken aan de juistheid. Nu blijkt het bij kritische lezing, dat hieraan nogal eens wat ontbreekt. Een bijzonder uitvoerige studie over Kenau, die moest dienen om haar te onttronen als de heldin van Haarlem, bracht mij juist tot de stellige overtuiging, dar zij wél een heldin geweest is!
Een van de weinige gedenktekenen, die Heemstede rijk is, bevindt zich op de hoek van de Manpadslaan. Daarop staal uitgebeiteld: TER EERE VAN WITTE VAN HAEMSTEDE GRAVE FLORISZOON VAN HOLLAND EN \ LN
DE BRAVE BURGERS VAN HAARLEM DIE MET HEM DE VREEMDE MANNEN LANGS DIT PAD VERDREVEN D ( E N ) XXV APRIL MCCC1I1I. EN TER EERE VAN HEN DIE TOT ONTZET VAN HAARLEM BIJ DIT MANNEPAD HUN LEVEN WAAGDEN D E ( N ) VIII JULY MDLXXIII
:t deze gedenknaald er dus om de herinnering levendig te houden aan de slag die daar op
geen druppel bloed ? Voor ons ligt nu de al enige jaren geleden verschenen studie van prof. Hugenholtz over de slag aan bet Manpad. Zijn
schijnwerper op de historie
eindconclusie luidt: deze slag heeft nimmer plaats gevonden en er is geen druppel bloed gevloeid. Als u mij nu vraagt: wordt deze conclusie gerechtvaardigd door de argumenten die de schrijver te berde brengt, dan luidt mijn antwoord: neen! De schrijver blijft met teveel omstandigheden zitten, waar hij geen verklaring voor weet of hij geeft een verklaring die ook bestrijdbaar is. Even een resumé van de feiten: de Vlamingen worden door de koning van Frankrijk, die opperleenheer van Vlaanderen Js, tot de orde geroepen. Toen zij niet wilden gehoorzamen, zond hij een leger, dat in de Gulden Sporenslag in 1302. door de Vlamingen verpletterend verslagen werd. Overmoedig geworden door hun succes achtten de Vlamingen de tijd gekomen om Zeeland te veroveren, dat volgens hen onrechtmatig in het bezit was van de Hollandse graven. Het beleg wordt geslagen voor Zierikzce. Toen deze stad niet onmiddellijk veroverd kon worden, besloten zij tot een blokkade, en om bevrijdingspogingen te verijdelen vielen zij Holland binnen. Alleen Dordrecht hield stand, waarschijnlijk door zijn geïsoleerde ligging. Het werd voor de Vlamingen een militaire wandeling, zegt prof. Hugenholtz, de ene stad na de andere viel zonder slag of stoot in hun handen. Alle steden... behalve Haarlem. Haarlem viel dus niet in handen van de Vlamingen. Hier hebben we dan meteen een zwak punt in het betoog, want de vraag hoe het kwam, dat Haarlem niet viel, blijft onbeantwoord. Tijdens het beleg van Zierikzee is Witte van Haemstede, een onechte zoon van graaf Floris v, uit deze stad ontsnapt en naar Zandvoort gevaren. Toen men in Haarlem van zijn komst hoorde, trok een enthousiaste menigte hem tegemoet. In triomf werd hij in Haarlem binnengehaald. Daar ontrolde hij de Hollandse banier, en de Haarlemmers huilden van vreugde, dat zij de zoon van hun geliefde graaf Floris v in hun midden hadden. Het fatalisme was opeens verdwenen. Uit wijde omgeving rukten hulptroepen aan. En toen, wat gebeurde er toen ? Volgens prof. Hugenholtz: niets. Het verhaal van de kroniekschrijver breekt hier plotseling af, hij gaat op een ander onderwerp over: de bevrijding van de srad Utrecht. Het bevreemdt de schrijver wel, dat het verhaal zo abrupt afbreekt, maar toch concludeert hij: er gebeurde dus niets; Witte van Haemstede
deed niets, is van het toneel verdwenen en een tijd later als een vergeten burger gestorven. Er is echter een geheel andere gedachtengang mogelijk: Witte van Haemstede is aan het hoofd van een bijeengeraapte krijgsmacht de Vlamingen tegemoet getrokken, heeft ze in de pan gehakt en zo was Haarlem gered. Maar als het zo gegaan is, waarom zegl de kroniekschrijver er dan niets van en breekt hij zijn verhaal plotseling af als hij de heldendaden van Witte van Haemstede moet beschrijven? Het antwoord is even eenvoudig als verrassend. Melis Stoke, de kroniekschrijver, was verbonden aan het hof van de Hollandse graaf, die, let wel, tot het Henegouwse huis behoorde. Zou de Henegouwse graaf de vrees gekoesterd hebben, dar Witte van Haemstede, 1 (zij het dan niet legale) uit het oude Hollandse gra lijke rivaal zou kunnen worden? Het abrupte einde van de zegetocht v 1 Witte is te opvallend, dan dat we hieraan zonder n r voorbij kunnen lopen. De kroniekschrijver mocht en/of wilde hie: melding maken. Het verhaal van de slag is echter bij het volk blijven leven en de kroniekschrijver Johannes à Leidis stelt het in de 15e eeuw te boek. Hij is de eerste die zegt dat er slag bij her Manpad geleverd werd. Zie je nu wel, zegt prof. Hugenholtz, hij heeft het Manpad verzonnen, want geen van de oudere schrijvers noemt deze plaats. Ik kan dat niet zo tragisch vinden: het Manpad stelde niets voor, het was een bospad, dat van de Heereweg in de richting van Aerdenhout liep. Men moest plaatselijk al goed bekend zijn om van het bestaan ervan te weten. Men kan dus gaan /.eggen: in de volksmond werd de plek van de slag nog steeds aangewezen en Johannes à Leidis wil deze plek voor zijn lezers vastleggen, het was 'an 't Manpad'.
bewijzen We beschikken overigens over bewijzen, dat er van een militaire wandeling geen sprake was, want we weten (oorkonden van 2.9 en 30 december 1306} dat de Haarlemmers 21 doden in de strijd tegen de Vlamingen te betreuren hadden en talrijke gewonden. Zij hadden ook voor 2.000 ponden schade geleden. Velsen, Beverwijk (5 doden), Oostzaan, Wormer, Heemskerk (3 doden), Westzaan (16 doden),
Heemstede in de historie
Aalsmeer, Sparenwoude en 't Hofambacht (2. doden), Sloten, Nieuwetkerk (1 dode), Rietwijk (1 dode) getuigen behalve van hun doden ook van hun grote materiële verliezen. Allemaal plaatsen in de omgeving van Haatlem. Is het nu zo vreemd om verband te zoeken tussen deze verliezen en de door Witte van Haemsrede ontketende aktie? Ik hoor het verweer hiertegen al: deze verliezen zijn natuurlijk geleden bij de verdediging van Zierikzee! Er zijn echter vier akten, namelijk van Schieland, Bergen op Zoom, Dordrecht en van de heer van Putren en Strijen, die nadrukkelijk zeggen dat hun schade en verliezen geleden zijn op Duiveland. Maar deze plaatsen liggen dan ook alle in de onmiddellijke nabijheid van het strijdtoneel. Is het toeval dat verder alleen de dorpen om Haarlem verliezen leden ? Het komt mij voor dat deze verliezen een gevolg waren van strijd in de onmiddellijke omgeving van Haarlem. Dat deze gebeurtenis zich afspeelde bij het Manpad moeten we dan maat op gezag van Johannes à Leidis geloven. Hij had geen enkele teden om hier de geschiedenis te vervalsen. Zijn verhaal was voor de Haarlemmers en Heemstedenaars veel te gemakkelijk te controleren, want zo vetschrikkelijk lang was het toch ook weer niet geleden en bovendien zal het wapenfeit een grote indruk gemaakt hebben. De eindconclusie uit dit alles is dus mijns inziens, dat de aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om de slag bij het Manpad uit de geschiedenisboeken te schrappen. De gedenknaald kan wat mij aangaat rustig op zijn historische plek blijven staan, zonder de geschiedenis geweld aan te doen. Of het Manpad zijn naam ontleend heeft aan de slag, Iaat ik hierbij in het midden. Is er hier sprake van een staaltje van Volksetymologie of is er sprake van een herinnering aan het gebeurde? Of betekent 'Manpad' voetpad? Nog even wil ik hier een misverstand uit de weg ruimen. We moeten bij een veldslag bij het Manpad vooral niet denken aan een goed geregeld, georganiseerd leger. Het waren benden met een folkloristisch aandoende uitrusting met en zonder helmen, harnassen, speren, stokken etc. Zo moet men ook Kenau niet zien als een generalissima aan het hoofd van een goed bewapende, in het gelid marcherende vrouwencolonne. Dit zou allemaal veel te modern gedacht zijn. Ook van de aantallen sttijdenden moet men zich vooral geen al te ovetdreven voorstelling maken. Dat is ook niet zo belangrijk. Belangrijk is dat de redding van Haarlem het begin was van onze bevrijding. De slag
bij het Manpad was de vonk die Holland uit zijn lethargie deed ontwaken en spoedig waren Holland en Zeeland weer van de Vlamingen bevrijd. Het is en blijft een historisch gebeuren van ver gaande strekking.
tweede veldslag De gedenknaald houdt de herinnering vast aan een tweede veldslag, die van 8 juli 1573. De uitslag hiervan besliste over het lot van Haarlem, want een te elfder ure uitgerukt bevrijdingsleger, dat deze stad had moeten ontzetten, werd op die dag volledig in de pan gehakt. Toen de nood van Haarlem steeds hoger steeg begon Prins Willem van Oranje op 2 juni met het bijeenbrengen van troepen re Sassenheim. Een legermacht van 4 à 5000 man werd daar op de been gebracht en trok op 8 juli naar Noordwijkerhout, waar het leger rust hield. Daarna trok het leget op 'om langs Hillegom en het Mannepad' Haarlem te bereiken. De prins voerde het leger niet zelf aan; de Staten verboden hem dat, en de leiding van de expeditie was opgedragen aan de heer van Batenburg. Er was echter verraad gepleegd, zodat de Spanjaatden op de hoogte waten van de komst van het leger. Zij trokken zich in de Hout terug en lieten hun schans, die lag op de plaats waar nu de kraamkliniek 'Uit den Bosch' ligt, onbewaakt liggen. Batenburg meende dat de Spanjaarden de wijk genomen hadden, trok onbezorgd verder, tot hij onverhoeds door 5000 man vanuit het Westen aangevallen werd en vanuit het Oosten doot de troepen die zich in de Hout verborgen hielden. Van een veldslag was nauwelijks sprake. Het bevrijdingsleger werd gewoonweg afgeslacht. Johan van Oldenbarnevelt, die als vtijwilliget meegegaan was, wist zich met vele anderen doot de vlucht te redden, maar r 500 man aan gesneuvelden bleven op het slagveld achter, volgens Alva 3000. Hierdoor was alle hoop om de stad te bevrijden de bodem ingeslagen. Dat was dus de tweede slag bij het Manpad. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat het dorp Heemstede wel zwaar te lijden gehad zal hebben. Vast staat dat de kapel vetwoest werd. Minder zeker is dit ten aanzien van het slot van Heemstede en het huis Berkenrode. Heemstede kwam ook deze zware beproevingen weer te boven en er begon een nieuwe periode van bloei.
schijnwerper op de hist
Aan Hccmsri.dc zelf gaan Je gebeulte nissen uit de 17c en 18e eeuw vrijwel spoorloos voorbij. Zelfs de Franse revolutie vermocht niet veel ent hou si a s nie te wekken. U kimt hierover le/en het boekje van de heer G. van Duinen, getiteld 'Heemstede in de Franse tijd'. Het eerste spoor dat de heer Van Duinen van de nieuwe tijd vond, was een vergadering die op 13 februari 1795 te Haarlem gehouden werd. Deze was bijeengeroepen om een afgevaardigde te benoemen, die de Vergadering der Provisionele Representanten in Den Haag moest bijwonen. Aangewezen werd hiervoor ds. Maximiliaan den Appel, predikant te Bennebroek, De/.e wilde de benoeming wel aannemen als zijn collega's in de omtrek zijn ambt in Bennebroek wilden waarnemen. Als vergoeding zou de dominee / 5 per dag ontvangen plus vergoeding van de gemaakte onkosten. Die afvaardiging van ds. Appel kostte in totaal f620, waarvan Heemstede ƒ168 moest betalen. Daar kwam nog bij, dat de dominee met geen enkel positief resultaat thuiskwam. Ik /ou de woorden van de heer Van Duinen tot de mijne willen maken: 'Het oude afbreken gaat vrij vlug, maar het nieuw opbouwen kost veel tijd en veel moeite'.
belangrijke verandering Toch was de verandering, die er plaatsgreep, wel een belangrijke. De ambachtsheerlijkheden werden afgeschaft, dat hield in dat de rechtspraak niet meer uitgeoefend mocht worden door of namens de ambachtshecr en dat deze ook niet meer de plaatselijke ambtenaren mocht aanstellen. Zo werd op 2. juni een vootlopigc municipaliteit gekozen door de burgerij /elf. Dit nieuwe college was in feite een voortzetting van het oude college van schout en schepenen. Aan de zaak werd niets veranderd, alleen een verandering in personen vond plaats. In december 1795 werd een definitieve municipaliteit gekozen. De heer Van Duinen vertelt ons hoe dat toeging: Alle stemgerechtigde burgers moesten in de kerk verschijnen Zij kozen daar tien kiezers, die op hun beurt weer zeven leden voor de municipaliteit kozen (tevens schepenen). Verder werden er vier plaatsvervangers aangewezen en bovendien werd een schout benoemd. Zoals dat ook nu nog pleegt te gebeuren: ook toen werd
een onderzoek ingesteld naar de politieke gezindheid van de ambtenaren. Dat men weinig clementie had met^uidersdenkendeu lag in de lijn van die tijd. Zelfs gebeurtenissen van acht jaar geleden konden voor iemand noodlottig zijn. De schoolmeester jan Terwogt wctd wegens zijn oranjegezindheid ontslagen; ds. Rijnink, de predikant, werd voor enige maanden geschorst. Hij overleefde dit niet lang, want hij stierf in september 1796. Dat Heemstede soldaten moest leveren voor de verdediging van het vaderland was te verwachten. Hoewel er van Heemstede slechts twee soldaten gevraagd werden, bood zich niemand aan. Een ronselaar in Amsterdam wilde wel twee soldaten leveten voor /160 per stuk. Her gemeenrebesruur bood ƒ80 per sruk. Of de transaktie is doorgegaan, vermelden de notulen niet. De nieuwe orde was moeilijker te verwezenlijken dan men gedacht had. Prof. Brugmans zegt: 'Men vindt dat het zo niet langer kan; maar hoe het dan wel moet, daarvan hebben de mecsten zo goed als geen voorstelling. Vandaar dan ook, dat bijna iedere revolutie, na haar eerste voorspoedige aanloop, zeer spoedig haar vaart begint te minderen'. De Heemstedenaar Gerrit Munk Jr. had het goed gezien: er was alweer een nieuwe groep elite-burgers aan het ontstaan. Gtote steden, kleine steden en hef platteland bekeken elkander met de grootste argwaan. De bevolking had de macht in handen gekregen, maar als keerzijde van de medaille: zij had nu ook de verplichting om te delen in alle lasten die aan de gemeenten werden opgelegd. En... aan de democratische gezindheid van de nieuwe machthebbers ontbrak ook wel het een en ander. Op xi maart 1798 verschenen er twee 'agenten van het administratief bestuur van het voormalig gewest Holland' in Heemstede, die eenvoudig alle leden van de municipaliteit, met inbegrip van de schout, ontsloegen uit hun ambt. Zij kozen met hun beiden een nieuw college, waarin slechts enkele leden van de oude municipaliteit zitting kregen. Wel werd de schout Jan Dolleman herbenoemd.
schoolmeester en vroedvrouw ontslagen Het nieuwe college beschouwde blijkbaar een hernieuwd onderzoek naar de politieke gezindheid van de gemeenteambtenaren als haar voornaamste taak. Behalve de school-
Ih'Oiisicdv in du bhu.
:r, kreeg ook de dorps vroedvrouw ontslag. De overigen, legden de verklaring van 'onveranderlijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeringloosheid', al dan niet onder dwang af. De ambachtsvrouwe van Heemstede liet alles lakoniek over zieh heen gaan. We horen niet van conflicten. Ei was ook bij het nieuwe bewind nog een natuurlijk respect voor haar bewaard gebleven. I lieraan is het ook te danken, dat de graftombe van de familie Pauw in de kerk gespaard gebleven is voor vernieling. Elders werden de wapens van de grafzerken afgehakt, graftombes vernield en de wapenborden uit de kerken verwijderd. Waarschijnlijk heeft de vrouwe van Heemstede een grote invloed behouden, omdat haar financiële rechten niet waren aangetast door de revolutie. Iemand die dus huizen of land of blekerijen van haar in huur, pacht of erfpacht had, moest als tevoren zijn financiële verplichtingen blijven nakomen. We naderen nu de eeuwwisseling. De 19e eeuw gaat zijn intrede doen. Voordat de/c kwam moest Heemstede weer negen man leveren voor de verdediging van het vaderland. Er kwam wéér niemand vrijwillig opdagen. Toen een ronselaar te veel vroeg: ƒ15 en 15 stuiver per soldaat, plaatste het gemeentebestuur een advertentie in 'de oprechte Haarlemse courant'. Dat leverde één man op. Deze antimilitaristischc gezindheid belette de bevolking niet feest te vieren ter ere van de overwinning op het Engels-Russische leger. De voorzitter van de munieipaliteit, Gerrit Jacob Ris van Haffen, hield daarbij (op 19 december 1799) een brallende toespraak.
geschil met de ambachtsvrouwe In 1800 horen wc voor het eerst van een verschil van mening met de anibaehtsvrmiwe. Gelden die haar rechtens toekwamen, waren in de dorpskas terecht gekomen. Dat dit zo was, erkent bet gemeentebestuur met zoveel woorden door het aanbieden van een vergoeding van ƒ300. Catharina Dutry vorderde echter ƒ800. Als volleerde zakenlui werden de partijen het na veel loven en bieden eens op het gemiddelde: ƒ550. Juridisch advies werd ingewonnen bij een jurist te Amsterdam, of dit nu wel aanvaardbaar was. De jurist adviseerde om de ƒ550 maar te betalen en voor het vervolg met vrouwe Dutry een overeenkomst te sluiten, die zou
gelden tot de zaak van hogerhand geregeld was. Ondanks het feit dat er bij de nieuwe staatsregeling van 1798 bepaald was, dat deze niet binnen vijf jaar gewijzigd mocht worden, kwam er in 1801 alweer een nieuwe constitutie tot stand, die volgens goede democratische beginselen door de kiezers moest worden goedgekeurd. Resultaat: 16500 stemden vóór de nieuwe grondwet, 51000 tegen. Door de 347000 thuisblijvers als vóórstemmers te beschouwen werd de concept-grondwet voor aangenomen verklaard. De heer Van Duinen vertelt ons, dat er in Heemstede drie kiezers opkwamen, die alle drie tegenstemden. Toen et in 180z een reglement voor het bestuur van het departement Holland ter goedkeuring aan de Heemsteedse kiezers werd voorgelegd, verscheen er van de 496 kiezers niemand! Het gemeentebestuur schreef daarop aan Den Haag, dat niemand zich er tegen had verklaard.
ernstige beroering Een ernstige beroering wekte het plotselinge ontslag van Gerrit Jacob Ris van Haffen als voorzitter van de municipaliteit. De heer Van Duinen meent dat zijn al te fel patriottisme niet meer paste in de nieuwe verhoudingen, maar mijns inziens speelden malversaties een rok Even dreigde een nieuw conflict met de a m ba cht s vrouwe. De toenmalige Heerenlaan (thans Kerklaan) was in 1646 door Adriaan Pauw op eigen kosten aangelegd. Tegen vergoeding van ƒ50 per jaar, te betalen uit de dorpskas, mochten de inwoners gebruik maken van deze weg. Dit was altijd goedgegaan, maar in 1802. weigerde de municipaliteit te betalen. Mevrouw Dutry liet toen een dam over de weg aanleggen, zodat deze afgesloten werd voor alle verkeer. De municipalitcit moest daarop voor de aandrang van de ingezetenen zwichten en betaalde weer gedwee haar f so. Een nieuwe schrik veroorzaakte een brief die in 1806 van mevrouw Dutry ontvangen werd, want daarin bevond zich een rekening van ƒ5087, die het gemeentebestuur haar schuldig was. Natuurlijk had zij begrip voor de leegte van de dorpskas. Zij stelde dus voor ƒ87 contant te betalen en voor de resterende ƒ5000 een schuldbekentenis op te maken, met een rente van 5% en een aflossing van ƒ500 per jaar. Het gemeentebestuur kon niet veel anders doen dan dit
schijnwerper op de htetorii
voorstel maar te accepteren. Typisch is liet wel, dat juist in deze jaren een aanvang werd gemaakt met het bcstraten van verschillende wegen. Men zou zo denken, dat een lege kas nu niet bepaald een aanmoediging is om tot wegenaanleg over te gaan.
vreemde mentaliteit Een eigenaardige kijk op de mentaliteit in die Franse tijd krijgt men, als men nu eens een Raadsbesluit van 2.4 januari 1813 legt naast dat van 21 december van hetzelfde jaar. Op 24 januari 1813 nam de Raad het navolgende besluit: 'De gemeente van Heemstede, van hart en gevoelens voor altoos aan liet Rijk verecnigd, verlangt niets vuriger dan hare verknochtheid aan den dag te leggen, teneinde tot de groote oogmerken van den kcijzcr krachtdadig mede te werken met andere gemeenten in het canton Heemstede, verlangt te worden toegelaten, om twee wel uitgeruste manschappen te mogen aanbieden'. Op zi december 1813 neemt men het navolgende besluit: 'Het provisioneel bestuur der gemeente Heemstede heeft de eer aan Zijne Koninklijke Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nassau, Souverein Vorst der vcreenigde Nederlanden, door deeze te verklaaren, dat de gemeente Heemstede opregtelijk en van harte deelt i: de wen sehen en gevoelens door de steeden Amsterdam < 1 's Graven Hagt openlijk aan den dag gelegd, en dat dezelv niet meerder verlangt dan den Heere Prince ' :n Nassau te huldigen en ZK H als souverein : der vereen igde Nederlanden te erkennen en da alle ingezetenen dezer gcmeente geene andere begeerte e 1 voorneemens hebben, dan om zich als hoogst Jes/elfs «etrun we onderdanen te gedragen en voor het behoud der tegenwoordige zoo gewenschtc als onverwagte d.uitgestelde regecring al het hunne bij te dragen'. 'Het kan verkeren' /.eggen we met de heer Van Duinen on: levenswijze Bredero na. Dezelfde mensen die de eed van onoverwinnelijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur etc hadden afgelegd, boden nu weer hun diensten aan ten behoeve van de souvereine vorst. Er zijn van die figuren in de krause rijd geweest die grandioos kans gezien hebben om met alle winden mee te waaien. Kunnen en moeten we hen dat verwijten ? Uit het
feit, dat ze onder hel koninkrijk weer geaccepteerd werden, zou men kunnen afleiden, dat men het zo erg niet vond, dat er op grote schaal gecollaboreerd was met een 'bevrijder' die zich ontpopte als een absolute heerser (in de persoon van Napoleon}, onder wie ons zellslaiidig bestaan als natie geheel verloren was gegaan [inlijving bij Frankrijk}. Gaarne geloven we dar velen uit idealisme gehandeld hebben. Zij hoopten en verwachtten, dat het nieuwe bewind aan allerlei wantoestanden een einde zou maken. Zij konden ook niet voorzien dat onder ideële leuzen een keiharde veroveringspolitiek schuil ging.
kritischer visie In onze geschiedenisboekjes is men vroeger nogal eens luchtig voorbijgelopen aan 'de samenwerking mer de vijand'. Na de tweede wereldoorlog werd ons echter als het ware een vergelijking opgedrongen van de toestand tussen 1795 tot 1813 en 1940 tot 1945. Als gevolg hiervan zijn wij thans geneigd allerlei figuren uit de eerste periode kritischer te bekijken dan we tot nu toe gedaan hebben. We zijn intussen de 19e eeuw binnengegaan en zouden nu feitelijk voort moeten gaan met het hoofdstuk geschiedenis. Aangezien de heerlijkheid Heemstede had opgehouden te bestaan en de heren van Heemstede ook geen rol meer speelden in de nationale politiek, lijkt het ons beter om aan verschillende onderwerpen afzonderlijk enige aandacht te schenken. Ik doe dat niet zonder aarzeling want de 19e eeuw en in nog sterkere mate de 20e eeuw gaat ons reeksen cijfers leveren. Cijfers zijn belangrijk en worden steeds belangrijker. Zij registreren met een bijna leil!u/e zekerheid allerlei feitenmateriaal en maken het ons mogelijk daaruit allerlei conclusies trekken. Het zou wetenschappelijk gesproken noodzakelijk zijn deze in statistieken vast te leggen. We zouden dan precies kunnen zien hoeveel scholen, hoeveel onderwijzers, hoeveel leerlingen, en dan nog gesplitst naar verschillende geestelijke stromingen, er waren, en hoe enorm de kosten van het onderwijs gestegen zijn. Persoonlijk vind ik cijfers onleesbaar, maar er is niet aan te ontkomen. Ik bepaal mij cttoc hier en daar een greep te doen. Maar voordat ik hiermede begin eerst nog iets over het wapen van Heemstede.
Wapen in de gevel van hei R;i;itilmis foto van een officiële ontvangst op ifi april 1910 t.g.v. de Internation Lik: lîloomeiitentoonsrelling).
zeven rode mereltjes en een vrij kwartier
Slaat men de officiële registers van de Hoge Raad van Adel - gevestigd in Den Haag - op, dan vindt men het wapen van Heemstede als volgt beschreven: 'Van goud au franc canton of quartier, beladen met zeven canettes van keel geplaatst en orle, het schild gedekt met een kroon en vastgehouden door twee terugziende griffioenen, alles van goud'. Aldus werd het op %6 juni 1816 vastgesteld en in de registers ingeschreven. Het is duidelijk dat de gemeente hiermee het wapen heeft overgenomen zoals dat door het oude geslacht van Heemstede gevoerd werd en dar door de grore heraldicus, J.B.Rietstap, aldus beschreven wordt: 'In goud en zeven zoomsgewij/.e gerangschikte roode mccrltjes, de plaats van het achtste ingenomen door cen rooden schildhock (derhalve van boven twee mecrltjes, aan elke schildzijdc één, en van onderen drie)'. Behalve door de familie van Heemstede werd dit wapen óók gevoerd door het geslacht van Hoylede (Holy), dat in de omgeving van Vlaardingcn thuishoort. Op goede gronden kunnen wij wel aannemen dat beide families aan elkaar verwant waren. Men neemt tegenwoordig zelfs aan, dat een jongere telg uit het geslacht Hoylede naar het hoge Noorden trok, zich in Heemstede vestigde en daar een kasteel bouwde. Misschien, heel misschien, was er toen al een kasteel, dat hij geërfd of aangekocht had. Opgravingen op het terrein van het oude slot zouden er evenwel op kunnen wijzen, dat hij het bouwde. Men vraagt natuurlijk direct: waarom is het rijtje mereltjes langs de schildrand onderbroken door dat rode vierkantje
in de linker bovenhoek? Dat rode vierkantje is een zogenaamd vrijkwartier, waaruit - met enige voorzichtigheid cen belangrijke conclusie te trekken zou zijn. Een vrijkwartier wijst er namelijk vaak (altijd?) op, dar degene die zo'n wapen voerde van onechte geboorte was. Voor ons geval kan dir betekenen dat de stamvader van de Van Hoyledes en dus ook van de Van Heemstedes een onechte telg was uit een adellijk geslacht, waarvan de vader onbekend wenste te blijven of als wapen een effen schild van rood voerde. Deze onechte telg moet dan als moeder een dame gehad hebben die de zeven mereltjes langs de schildrand als wapen voerde. Dit gegeven kan dus weer een uitgangspunt vormen voor een nieuw onderzoek naar de herkomst van de oudste Van Heemstedes.
gastarbeiders in de zeventiende eeuw
Vanzelfsprekend interesseert ons ook de vraag: hoeveel mensen woonden er nu wel in Heemstede in de loop der rijden? Voor de vroegste tijden ontbreekt elk gegeven. We kunnen uit het ontbreken van een eigen kerk wel concluderen, dat er maar weinig mensen woonden. Dat wordt bevestigd door een enquête die de overheid in het jaar 1494 liet instellen. Er waren toen 65 haardsteden, waarvan er 7 leeg stonden. Hoewel 'haardstede' strikt genomen niet vertaald mag worden met 'huis', mogen we in dit geval wel aannemen dat er dus 58 bewoonde huizen waren. Gaat men uit van een gemiddelde bewoning van vier personen, dan zou Heemstede plus Bennebrock zo ongeveer 2.2.4 bewoners gehad hebben. Zelfs als men het gemiddelde getal bewoners per huis wat hoger stelt, dan komt men toch niet boven een schatting van 300. >nderzock werd ingesteld, telde Toen in 1514 opnieuw men 82, haardsteden, i er 7 leeg stonden. Een aantal van 75 bewoonde lu dus volgens dezelfde maatstaf eer 300 opleveren. In deze toestand kwam in de volgende honderd jaren maar weinig verandering, want in 1632 werd het aantal huizen gesteld op 83, waarvan er ook wel enige leeg gestaan /uilen hebben. Een eenvoudige berekening brengt dan ook het aantal inwoners op tussen 300-400. Uit verklaringen die in 1651 afgelegd zijn, kan men opmaken dat er toen 330 huisgezinnen in Heemstede woonden Dit zou neerkomen op een bevolking van 1300 à 1400 zielen. Een stijging dus van ca. i oco personen in 2,0 jaar tijd. Hoe is deze snelle toename te verklaren ? Op deze vraag
: gelukkig een antwoord geven: door de snelle s van het aantal blekerijen. In de 12 grote lijnwaaden camerixdoekblekerijen werkten 30 à 60 personen en in de 28 kleerblekerijen 10 à 12 personen. Er was dus een beroepsbevolking van 800 a 900 personen geïmporteerd. Het aantal echte Heemstedenaren kan dan begroot worden op 400 à 500. Al deze cijfers /.ijn natuurlijk globaal, maar /ij geven toch wel een indruk hoe het ongeveer geweest moet zijn. De aanwezigheid van grote aantallen werkkrachten van buitenaf en een groot aantal buitenplaatsen, waarvan we niet precies weten of zij al dan niet permanent bewoond werden, hetzij door eigenaars hetzij door huurders en/of personeelsleden, maakt een schatting voor de 17e en 18e eeuw bijzonder moeilijk. Toen er in 1731/32 dan ook 271 percelen geteld werden, waren daar behalve de woonhuizen ook blekerijen en buitenplaatsen, ja zelfs stalletjes en schuurtjes bij inbegrepen. Indien de stads- en dorpsbeschrijver L. van Ollefen in 1796 goed geteld heeft zouden er in 1796 ongeveer 400 huizen met ca. 2200 ingezetenen in Heemstede geweest zijn. Zelfs voor de 19e eeuw moeten we ons met globale cijfers behelpen. De verschillen zijn wel niet zo groot, maar kloppen doen de cijfers toch niet. We besebikken namelijk over twee reeksen getallen: de opgaven die de gemeente jaarlijks doet en de resultaten van de tienjaarlijkse volkstellingen. Het volgende staatje-kan een en ander verduidelijken. INWONERS VAN HEEMSTEDE
839 849 »Ï9 869 879 889 »99 909 910 930
1332 2632 2744 2870 3165 3748 4722 7071 10483 14417
947 2-3755 960 25896
-
3139 2939 3165
3743 4722 7095 10481 14386 22128 25886
wettige bevolking; feitelijke 1846 oorspronkelijk opgegeven 3178 oorspronkelijk opgegeven 3872 oorspronkelijk opgegeven 4931
: Kerkplein mer kerk o i brug omstreeks 1900.
seks 1900. Onder: Bij de
De verklaring van de verschillen zal te vinden zijn in het feit, dat bij de sterk fluctuerende personeelsbezetting van de blekerijen de gemeente niet altijd op de hoogte gehouden werd van aankomst en vertrek.
vrouwenoverschot De ogenschijnlijk 20 droge cijfers geven aanleiding tot méér interessante beschouwingen. Een van de meest opvallende conclusies die men trekken kan, is wel bet permanente verschijnsel van het 'vrouwenoverschot'. Met deze term is niets denigrerends bedoeld, maar het is de technische term om aan te duiden dat bet aantal vrouwelijke inwoners dat der mannen overtreft. Tot het jaar 1870 wonen er steeds ongeveer too vrouwen méér in Heemstede dan mannen. In de volgende jaren begint dit verschil af en toe tegen de zoo te lopen, om dan weer te dalen tot ca. 100. Het getal blijft wisselen tussen de 100 en 200, en stijgt na de eeuwwisseling tot 300. In 1904 stijgt het zelfs tot boven de 400; in 1910 boven de 600! 15(12.; ca. 800; 1915; ca. 900; 1918 bijna rooo. Merkwaardig is te zien dat Heemstede bij de annexatie (192.7) het grootste deel van zijn vrouwen o verse hot aan Haarlem overdoet. Op 1 januari 1917 woonden er in Heemstede 1239 méér vrouwen dan mannen, op 31 december waren dat er nog maar 32.2! Dat klopt ook wel als we zien dat er 2275 mannen en 3234 vrouwen van Heemstedenaars tot Haarlemmers gemaakt werden. Merkwaardig is het te zien, dat het vrouwenoverschot zich dan weer opnieuw in stijgende lijn gaat bewegen: ca. 500 in 1928; ca. 600 in 1930, 685 in 1934, 843 in 1935, bijna 1000 in 1936, iets meer dai m 1940. Om een verklaring te vinden \ r dit chronische vrouwenoverschot zullen we vooral me n denken aan her grote aantal vrouwelijke arbeidskrachtei1 dat bij de blekerijen werkzaam was. De cijfers geven e 1 vrij sterk vestigingsoverschot van vrouwen te zien. Het ligt in ieder geval niet in het feit dat er meer meisjes dan jongens in Heemstede geboren werden, want in de periode 1853 t/m 1900 werden er in Heemstede in totaal 145 méér jongens dan meisjes rer wereld gebracht. Zo kan men verder nog constateren, dat het sterftecijfer bijzonder laag ligt, vooral als men daarbij in aanmerking
trek in Heemstede genomen hebben. Ook merken wc op dat het aantal vestigingen het aantal vertrekkenden voortdurend in ruime mate overtreft. De bevolkingstoename vertoont bijzonder grote schommelingen. Het kleinst was deze in 1918, namelijk 0,42%, het hoogst in 1923: 12,60%. Ook het daaraan voorafgaande jaar, 1922, laat een bijzonder hoog percentage zien, namelijk van 11,83 Zo kan men nog allerlei belangwekkende conclusies uit de cijferopstellingen trekken, maar dat zou voor dit boek veel te ver voeren. Wij hebben hier en daar wat cijfers uitgepikt, zonder de behoefte te gevoelen om deze systematisch te gaan verwerken.
wat kwam er uit de (stem)bus ?
schrijvingen en voorschriften. De grondwetsherziening v; 1848 en de gemeentewet van 1851 legden de grondslag v de moderne gemeenten.
kiezen bij aanslag van tien of twintig gulden
Een beetje vreemd onderwerp, zulc u misschien opmerken. Bovendien niet erg interessant. Daarin vergist u zich toch wel, want we kunnen het hierbij hebben over de vraag: welke invloed konden de Heemsteden aten uitoefenen op het plaatselijke, het provinciale en het landsbestuur? Die invloed was vóór 1795 wel bijzonder gering. Het platteland had op het landsbestuur vrijwel geen invloed. Ten aanzien van het dorpsbestuur ligt de kwestie wat moeilijker. We moeten hierbij onderscheid maken tussen theorie en praktijk. In theorie kwamen aan de ambachtsheer verstrekkende bevoegdheden toe. Hij stelde schout en schepenen aan. In zoverre zou men dus kunnen zeggen, dat hij het voor het zeggen had. In de praktijk viel dat allemaal wel heel erg mee. Met de uitoefening van rechtspraak en bestuur bemoeide de ambachtsheer zich nauwelijks. Het college van schout en schepenen oefende zelfstandig rechtspraak uit en ook keuren (dat wil zeggen politieverordeningen) werden door hen vastgesteld en deze werden hoogstens achteraf door de ambachtslied- goedgekeurd. Zo was het niet overal; elders horen we soms van ernstige conflicten tussen de dorpsregering en de ambachtsheer. De heren van Heemstede hadden het ook te druk met hun koopmansaffaires en in de nationale politiek, dan dat zij tijd hadden om zich met allerlei kleinigheden te bemoeien. Na 1795 kwam er geheel en al een einde aan de invloed van de ambachtsheren op bestuur en rechtspraak. Maar ook de verwachte vrijheid bleef uit; een strak gecentraliseerde staatsbemoeiing bedolf de dorpsbesturen onder aan-
De kieswet van Thorbecke (1850) stelde het kiesrecht feitelijk in handen van de welgestelde burgerij. Men moest ƒ2.0 belasting betalen, wilde men als kiezer voor de Tweede Kamer kunnen optreden. Om aan de verkiezingen voor de gemeentebesturen deel te kunnen nemen behoefde men slechts ƒ 10 in de belastingen bij te dragen. Bekijken we de cijfers van het aantal kiezers in Heemstede dan moeten we wel tot de conclusie komen dat de gemeente niet bijzonder welvarend was. Van de 1283 mannen, waarbij dus ook gerekend zijn degenen die te jong waren om aan de verkiezingen deel te nemen, mochten er in het jaar 1853 slechts 72 aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer en voor de Provinciale Staten deelnemen. Voor de gemeenteraad waren er 106 kiezers toegelaten. Op een totale bevolking van 2,645 waren er dus maar weinig kiesgerechtigden (de vrouwen hadden in het geheel geen kiesrecht). Het aantal kiezers ging slechts langzaam omhoog. Zo waren er op 1 januari 1887 bij een totale bevolking van 3654 (waarvan 1790 mannen) nog slechts 112 kiezers voor de Tweede Kamer, 110 voor de Provinciale Staten en 165 voor de gemeenteraad. De grondwetsherziening van 1887 gaf het kiesrecht aan alle mannen, die voldeden aan 'door de kieswet te bepalen kentekenen van geschiktheid en maatschappclijken welstand'. Voor Heemstede hadden de nieuwe bepalingen tot gevolg dat het aantal kiezers meer dan verdubbelde; de gemeente kon nu (1888) 234 kiezers leveren voor de Tweede Kamer en voor de Provinciale Staten. Voor de gemeenteraad waren het er precies 233. Maar de drang naar vergroting van de volksinvloed hield aan. Op r januari 1897 trad een nieuwe kieswet in werking, die het kiezer-zijn niet alken afhankelijk stelde van het betalen van belasting. Er werden loon-, huur-, spaar- en examenkiczers geschapen. Een en ander had tot gevolg dat het aantal kiezers in 1897 steeg van 301 (in 1896) tot 538 voor de Tweede Kämet, 533 voor de Provinciale Staten en 471 voor de gemeenteraad.
De gemeenteraad in 1504. V.l.n.r. staande: J.H.M, van Houten, H.H.Höcker, A.G. A. baron Collot d'Escury, secretaris A.H. van Wickevoort Crommelin, J.Beelen sr., J.C. van de Eijkcn. Zittend: M. J.Roozen, J. van den Berg, A. van de Weiden, A. van de Horst, H.Peeperkorn Jr., jhr.J.B. van Merlen.
algemeen kiesrecht Ook Heemstede moest wachten tot 1917 voordat het algemeen mannen kiesrecht ingevoerd werd waarna het vrouwenkiesrecht in 1919 volgde. Van de bijna 10000 inwoners was toen ruim de helft kiesgerechtigd geworden. Bij dit Hcemsteedse overzicht mag Berkenrode niet ontbreken. Deze gemeente telde bij haar vereniging met Heemstede (1857) 4 kiezers voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten en 5 voor de gemeenteraad. Interesseert u zich voor de verschillende soorten kiezers, die er sedert 1897 waren? Ik geef u voor één jaar de cijfers, om hiervan een indruk te kijgen: In 1911 telde de gemeente 3408 manlijke inwoners (minderjarigen inbegrepen). Daarvan waren er 1119 kiesgerechtigd (voor de Tweede Kamer). Men telde hieronder 1010 belasting kiezers, 81 loonkiezers, 12. woningkiezers, 9 examenkiezers en 7 spaarbankkiezers. Op welke partijen stemden de kiezers ? Ook hier zullen we moeten volstaan met een enkel voorbeeld. Zo werden bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1923 uitgebracht 4665 geldige stemmen. Bijna 16% van de kiezers was niet op komen dagen. Van deze 4665 stemmen verkreeg de RoomsKatholieke Staatspartij er 1366, de Vrijheidsbond 815, de Christelijk Historische Unie 596, de Rooms-Katholieke Arbeiderspartij 519, de Vrijzinnig Democraten 440, de Liberalen 245 en de Antirevolutionaire Partij 233. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1931 (er waren toen 6596 kiezers): de RK Staatspartij: 2256; de Vrijheidsbond: 994! de Sociaal Democratische Arbeiders Partij 748; de CHU 591; de ARP 549 en de Vrijzinnigen 544. Een merkwaardig resultaat als men deze cijfers vergelijkt met die van de in hetzelfde jaar gehouden verkiezing voor de Provinciale Staten. Bij deze verkiezing verwierf de RK Staatspartij z 35 o stemmen (dat is dus bijna 100 meer dan bij de gemeenteraadsverkiezing); de CHU 1048 (tegen 591!); de Vrijheidsbond 992. (994); de SDAP 669 (tegen 748); de A * P 533 (549) en de Communistische Partij Nederland 38. Dat de Nationaal Socialistische Beweging in Heemstede aanvankelijk weinig aanhangers telde bewijzen de Tweede Kamerverkiezingen in 1933. De NSB verwierf hierbij 5 stemmen, en de Nederlandse Fascisten Unie 9. Het stemmenaantal van de CPN steeg hierbij van 38 op 93.
Van een oplaaiende sympathie voor de NSö getuigen de Provinciale Statenverkiezingen van 1935. Van de 7S16 uitgebrachte geldige stemmen kwamen er in Heemstede 1013 ten goede aan de NSB (bijna 13% van het totaal). Het enthousiasme voor het nationaal-socialisme daalde echter weer even snel als het opgebloeid was. In 1937 stemden 706 Heemstedenaren op de NSB, maar in 1939 nog slechts Ó63. Het percentage was dus gedaald van 13% tot 7,4% en 6,7%. Nog een verkiezingsuitslag van het jaar vlak voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten en de gemeenteraad werden bij een totaal van 10982 kiezers (waarvan er minstens 10% niet kwam opdagen) de navolgende s te m men aantallen verkregen: De RK Staatspartij 3289 resp. 3236; de Vrijheidsbond 1648; de Vrijzinnig Democratische Partij 951 (beide laatste partijen deden samen bij de gemeenteraadsverkiezingen: 2154 stemmen); de CHU 960 (1133); de ARP 878 (731); de SDAP 796 (1084); de NSB 663 (deed niet mee aan de gemeenteraadsverkiezingen); de CPN 152 (130). De cijfers russen haakjes geven het aantal stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen aan. Men ziet hieruit hoe in een en hetzelfde jaar de aantallen stemmen op dezelfde partij kunnen verschillen. Vermoedelijk spelen persoonlijke gevoelens ten opzichte van de kandidaten hierin een vrij belangrijke rol. Wellicht ten overvloede wijzen we erop dat alleen de stemmenaantallen der grotere partijen vermeld zijn. Vanzelfsprekend namen een aanral snipperpartijen aan de verkiezingen deel.
een buitenplaats als tweede huis
bestuur over de heerlijkheid zetelde. Berkenrode ontwikkelde zich pas veel later tot een heerlijkheid (15e eeuw). Een eigenlijke dorpskern zal heel lang ontbroken hebben. Toen in 1348 de kapel gesticht werd, zal deze wel gebouwd zijn op de plaats waar de bebouwing dichter was dan elders. De bebouwing in deze kern was echter niet zo dicht, dat de kapel uitgroeide tot een parochiekerk en zo bleef Heemstede tot de Hervorming kerkelijk onder Haarlem ressor-
verbindingen
Bij de behandeling van de geschiedenis van de gemeente stellen we vanzelf sprekend ook de vraag aan de orde: hoe is de groei van- het dorp geweest ? Hoe heelt her zich van een minuscule buurtschap ontwikkeld rot de steedse gemeente die het nu is ? Wat Heemstede betreft zijn er gelukkig een aantal documenten en oude kaarten bewaard gebleven, die ons daarover kunnen inlichten. Het valt bij her bekijken daarvan niet helemaal re vermijden, dar we ons ook op Haarlems en Bennebroeks grondgebied moeten begeven, omdat Heemstede een groor deel van zijn territoir aan Haarlem geofferd heeft, en Bennebroek als zelfstandige gemeente van Heemstede is afgesplitst. We hebben al gezien, dat Heemstede vóór de stadwording van Haarlem deel uitmaakte van her grondgebied van Haarlem, en pas daarna een eigen leven is gaan leiden (rwcede helft van de 13e eeuw). In die tijd zien we dan ook kastelen op Heemsteed s grondgebied verschijnen. Het slot te Heemstede, waarvan we de povere resten nu nog kunnen zien. Het kasteeltje Berkenrode, waar niets meer van over is (de restanten liggen in een vijvertje op het terrein van het tegenwoordige huis Berkenrode). En in de derde plaats het huis van de familie Scheven van Bennebroek, waaraan de Gravinncsteeg (een zijstraat van de Kleine Houtstraat) binnen Haarlem, en het Rozenprieel (een buurc binnen Haarlem ten Zuiden van de Kampervest aan bet Spaame) de herinnering nog bewaren. Dit laatste kasteel moet reeds in de 14e eeuw verdwenen zijn. Het voornaamste van de drie was wel het slot, waar het
De Hout drong oorspronkelijk veel verder naar het Noorden op dan thans het geval is. Door de Hout liep eigenlijk maar één grote weg, de Wagen- of Heerenweg. De tegenwoordige (Haarlemse) Dreef was aanvankelijk slechts een bospad, dat geen rechtstreekse verbinding met Heemstede gaf. Ook de Kleine Houtweg was maar een onaanzienlijk bospad, dat tenslotte op het eerstgenoemde bospad uitkwam. Ook de vaarten, die wij nu kennen waren er toen nog niet. Zij werden pas op het eind van de 16e en in het begin van de 17e eeuw gegraven. Voor de aanleg van de Lcidse Vaart werd gebruik gemaakt van delen van reeds bestaande vaarten. De weg, die Heemstede met Bennebroek verbindt, zal zijn ontstaan te danken hebben aan de turfwinning in het gebied van Bennebroek. De Wagenweg liep dus feitelijk een heel eind buiten de dorpskern van Heemstede om. Verbindingen met het Westen, met Aerdenhout en Vogelensang en het verder gelegen Zandvoort, waren er ook maar weinig. De venen van de beer van Brederode vormden een natuurlijke barrière. De Zijlweg verbond Haarlem met Overveen. De tegenwoordige Zandvoortsclaan bestond toen nog niet. Er was wel een weg, Gasthuislaan geheten, maar deze vormde slechts de toegang tot her gasthuis dat daar in de 14e eeuw gesticht was. De verbinding met Aerdenhout werd toen mogelijk gemaakt door de Aerdenhoutslaan, die noordelijker lag. Deze raakte evenwel buiten gebruik en werd vergraven in de buitenplaatsen. De Manpadslaan was wel een doorgaande weg. Daarlangs kwamen de troepen die van Noordwijkerhout oprukten om het beleg van Haarlem door de Spanjaarden te dootbreken. Het kan dan ook nauwelijks toeval zijn, dat deze laan twee-
i Croesbeek i de Hartecamp* 3 Huis re Manpad* 5 6 7 8 3
Duin en Vaart Berkenrode* Knapenburg Westerduin* Oud Berkenrode* Kcnnemerduin (PosthuisJ* i Kcnnemeroord (Dorstige Kuil)* : Bosch en Hoven I O'
14 15 16 17 ï8 19 20 2.1 ii 13
de Meermin Meeren berg* Bosbeek* Grocnendaal* M e e r e n Eoseh* Valkenburg Meer en Dorp het oude Slot* Meermond het Clooster (seminarie Hageveld) 14 Lee uwen h o oft 25 Craycnest 2.6 Bronsree * nog bestaand
Moderne plattegrond van Heemstede, met aanduiding van de gevolgde route bij de beschrijving van de buitenplaatsen.
lal ter sprake komt hij belegeringen van Haarlem. Misschien zijn de Vlamingen hier ook wel langs getrokken in 1304, toen zij daar door Witte van Haemstede werden verEen al te weidse voorstelling moet men zich echter ook t van de/.e Manpadsla.m maken. De naam wijst er al op, dat er oorspronkelijk niet veel meer dan een pad was, dat zich bovendien niet voortzette door het duingebied van de Vogelensang. Dar. was wel het geval met de Jan Lottelaan die de zuidelijke grens vormde van Berkenrodc, maar ook 1 deze laan is geen spoor meer te vinden. Al met al is het duidelijk dut Heemstede tamelijk geïsoleerd lag. Ook de wegen binnen de heerlijkheid waren maar gering in aantal, om een paar van de oudste te noemen: de Camplaan, de Hoflaan, de Voorweg, de Achterweg. Het dorp ontwikkelde zieh aanvankelijk ook niet om een eigenlijke dorpskern, maar er groeiden verschillende buurtschappen. In het Zuidoosten ontstond Bennebroek, waarvan de Glip de kern vormde. Toen de Glip bij de vorming van de heerlijkheid Bennebroek (ca. 163:,) voor Bennebroek verloren ging (want deze buurt bleef bij I lecmstedc) ontstond een nieuwe kern om de Reek heen (Schoolstraat etc). Aan de Rijksstraatweg bij de grens met 1 lillegom vormde zich, in i nog weer later stadium, de tegenwoordige dorpskern n Bennebroek. In het Noorden van Heemstede zien we een drietal van deze buurtjes tot ontwikkeling komen. Om de stedelijke accijnzen en het straffe gildewezen te ontlopen vestigden zieh tal van neringdoenden juist buiten de grenzen van Haarlem. Zij profiteerden dan wel van de lusten, maar deelden niet in de lasten van de stad. Dat gebeurde overal n de omgeving van de grotere steden. We zien dan ook de redelijke overheden voortdurend in conflict met de 0111iggende dorpen. Binnen Heemstede zien wc een bewoningskeru ontstaan in de omgeving van de Pijlslaan, langs de Meester Lottelaan n een kleinere aan de Kleine Houtweg. Deze buurtschappen, die in feite dus meer op Haarlem dan op Heemstede georiënteerd waren, vormden een stevige prikkel voor de annexatieneigingen van Haarlem. Een structurele verandering vond plaats door de komst van de blekerijen en het graven van de Zandvaarten. Aan de Gasrhuiszandvaart (nu de Crayenestersingcl) ontstaat de
buurtschap het Crayenest. Door dir gehuchtje liep de enige rechtstreekse verbinding met Haarlem. Dergelijke buurtschappen ontwikkelden zich ook aan de Prineevaart en de Heeren Zandvaart. In een belastingkohier, opgemaakt in het jaar 1731 vinden we Heemstede onderverdeeld in een vijftal districten: de Princcbuurt (telde 67 percelen), het dorp (55 percelen), de Heeren Zandvaart (69 percelen), het Crayenest (27 percelen) en tenslotte de Hout (49 percelen). 'De Hout' vormt hierbij een opsomming van alle percelen, die niet tot een der andere buurtschappen behoorden. Men ziet hieruit dat de eigenlijke dorpskern slechts 55 percelen telde, 212. percelen lagen daarbuiten. Deze cijfers geven dus wel een goede indruk van de eigenaardige structuur van Heemsrede.
buitenplaatsen Van bijzondere invloed op deze structuur was ook het gtote aantal buitenplaatsen. De eigenaars daarvan woonden meestal elders, vooral in Amsterdam, maar ook in Haarlem. Zij vertoefden maar enkele maanden in het jaar op hun buitengoederen en onderhielden dan een levendig contact met hun collega's-eigenaren van landgoederen. Van een wezenlijke betekenis van deze tijdelijke inwoners voor de dorpsgemeenschap kon geen sprake zijn. Wel kunnen we zeggen, dat de buitenplaatsen een bron van welvaart vormden voor de dorpsbewoners. Maar zelfs de heren van het dorp, zoals de familie Pauw, zagen hun slot meer als een buitengoed, waar zij alleen maar uit een oogpunt van recreatie of représentai ie verhlijl hielden, dan als het centrum van een leefgemeenschap. Het contact met de bevolking werd dan ook hoofdzakelijk door de rentmeesters onderhouden. Aan deze functionarissen werden de renten, huren, pachten en recognities afgedragen. De akten werden wel op naam van de heer gesteld, maar in veel gevallen zal deze zich nauwelijks in de inhoud ervan verdiept hebben. Wel is aannemelijk, dat de heren aan de rentmeesters voorschriften gaven omtrent het financieel beheer. De geraffineerde financiële politiek die Adriaan Pauw voerde zal wel persoonlijk door hem ontworpen zijn. Opvallend is het, dat in Heemstede al vroeg buitenplaatsen voorkomen. In een artikel over Bennebroek ('Neerlands Volksleven', nummer 4, 1965) wezen we op een aantal
m: NoUenburg, Hoppenburg, Swarczenburg. al in de 16e eeuw buitengoederen geweest zijn. Wij zouden daar nog bij kunnen voegen 'de rode Hel', waaraan de Rooheller Zandvaart zijn naam ontleent. Maar van deze 'burgen' is vrijwel niets bekend. Hier ligt nog een terrein van onderzoek braak, dat zeket wel de moeite van het bestuderen waard is. Om een enkel voorbeeld te noemen: iets ten Zuidwesten van het huis te Manpad, aan de overzijde van de Lcidse Vaart, lag het huis 'Crocsbeek', ook wel 'Schapenbos' geheten. In het boek van dr. Hoekstra over Bloemendaal vinden we dit huis vermeld onder de buitenplaatsen die op het einde van de 17e eeuw in Bloemendaal ontstonden. Het een noch het ander is waar. Croesbeek lag in Heem-
stede, al liep de grens met Vogelensang er vlak langs en lag een deel van de landerijen onder Vogelensang. Het meest interessant is echter, dat dit buiten al uit het begin van de de 16e eeuw moet dateren. Het eerste spoor dat we ervan gevonden hebben is dat het huis in het bezit was van Gerrit Dirksz. van den Anxter, die in 1476 schepen van Amsterdam was en ca. 1513 ovetlecd. Hij was gehuwd met Machteid Bicker, die eveneens tot een Amsterdams regentengeslacht behoorde. Een dochter van dit echtpaar - Ael Duijnen geheten - huwde in 151a met Jacob Pietersz. Schaap, die geboren was in 14SÓ en in 1544 overleed. Ael Duijnen bracht het huis Croesbeek in het bezit van de familie Schaap. Vandaar dat het ook met de naam 'Schapenbos' aangeduid wordt.
;s als tweede buis
Daar liet goed tot in de iSc eeuw steeds in de familie bleef is er maar weinig van bekend. Feu versterkt huis of kasteel is het waarschijnlijk nooit geweest. •moeten dus wel aannemen, dat een Amsterdamse regentenfamilie hier in ca. 1500 al een soort buitenverblijf bezar. Waar de naam vandaan komt is duister. Zij wordt altijd geschreven als 'Croesheek' of 'Kroesheek' en nooit Groesbeek. Dat er omtrent de lóe eeuwse buitenplaatsen nog 7.0 weinig bekend is, zal wel een gevolg van de Ko-jarigc oorlog. Vele zijn er toen verwoest en nooit meer herbouwd. Bovendien zijn heel wat documenten verloren gegaan, waaruit wc gegevens hadden kunnen putten. Wc stellen ons voor het dorp eens wat nader in details te bekijken, en zullen daartoe een soort rondwandeling door de gemeente maken en tl een en ander vertellen omtrenr letgeen er nog te zien is of wat soms helemaal verdwenen s. We vangen deze tocht aan op de grens, die Heemstede van Bcnnebroek scheidt.
de Hartekamp Komend uit Bcnnebroek zien we dan allereerst aan onze linkerzijde 'de Hartekamp', nog altijd indrukwekkend al heeft het landgoed zijn oorspronkelijke bestemming verloren. Het is voor het laatst door mejuffrouw Andreas besproken het boekje 'Bennebroek-Vogelenzang', hoewel het in geen van beide dorpen ligt, en er dus feitelijk niet in thuis hoort: 'de Hartekamp' maakt nog altijd deel uit van de gemeente Heemstede. Een zeer klein deel van het grondbezit bevindt zich in Bennebroek. de schrijfster begint de geschiedenis van 'de Hartekamp' laat. Zij noemt ons als eerste 'bewoner' de wolwever Jan Hinlopen. Een jaartal wordt daarbij niet genoemd, r deze Jan Hinlopen moet wel dezelfde zijn als de heer Johan Hinlopen, postmeester te Amsterdam, die op 14 lari 1693 het goed kocht. Een buitenplaats was het toen nog niet, het wordt omschreven als 'een huijsmanswoninge, bestaande in huizingc, brede stallinge, weij- en tccllandcn, it in het geheel iz morgen, 178 roeden'. De koopprijs bedroeg / 5 000. Het valt op, dat er in de akte staat dat het huis van ouds 'de Hattecamp' heette. Vóór het jaar 1693 heeft 'de Hartc-
eamp' dan ook reeds een geschiedenis gehad, die we nu over een tijdvak van bijna anderhalve eeuw kennen. Dat was het resultaat van een nieuw onderzoek, dat door mij werd ingesteld naar de oudste geschiedenis van 'de Hartecamp'. Deze kunnen wc uu in grote trekken als volgt reconstrueren: de gronden, waarop later de buitenplaats gebouwd werd, behoorden vanouds aan de heren van het nabijgelegen 'Berkenrode'. In Duitsland en Engeland was het gewoonte, dat de oudste zoon het familiegoed verkreeg en zijn broers en zusters daarvoor op de een of andere manier moest schadeloosstellen. Zo was het echter niet bij ons. Alle kinderen ontvingen hun deel, ook van het onroerende goed. Dit gaf aanleiding tot een steeds verdergaande versnippering van familie-eigendommen. Dat gebeurde ook bij de Van Berkenrode's. Adriaan van Berkenrode was het achtste kind uit een gezin en zou dus menselijk gesproken nooit heer van Berkenrode worden. Wel verkreeg hij een deel van hei Berkenrodese landbezit. Hij werd geboren in 1543, bekleedde regeringsfuncties in Haarlem en overleed daar in 1605. Een dochter van hem, Catharina van Berkenrode geheten, was zijn zesde kind, maar zij overleed vóór haar vader in 1599. Zij was getrouwd met Franc van Th oren vliet, burgemeester te Leiden, die in 1612 nog leefde. Hun zoon Cornells van Thorenvlict was toen nog minderjarig. Cornells trouwde daarna met Catharina van Khijn, die we ook met de naam van haar man als Catharina van Thorenvliet vermeld vinden (1631). Deze Catharina bezat 'de Hartccamp', die dus afkomstig was uit de boedel van baar schoonvader. Twee dochters van dit echtpaar (Cornelis van Thorenvliet en Catharina van Rhijn), Johanna en Wcyduna geheten, zouden dus na de dood van hun ouders 'de Hartecamp' erven. Maar hun stond nog een Berkenrodese erfenis te wachten. Hun oudoom Hendrik van Berkenrode blcel ongehuwd en maakte (afgezien van grote legaten aan zijn bastaardzoon) zijn achternichtjes Johanna en Wcyduna tot zijn erfgenamen. Johanna overleed echter vóór haar oudoom, zodat Weyduna het van twee kanten gekomen Berkenrodese bezit - waaronder 'de Hartecamp' - erfde. Weyduna huwde met Gillis van Heussen Steffensz., een lid van een bekende Haarlemse familie. De erfgenamen van jonkvrouw Weyduna van Thorenvlict verkochten op 3 april 1661 'de Hartecamp'
aan Heyndrick van de Camp, de bewoner van hec huis te Manpad. De 'Hartecamp' wordt omschreven als 'een wooninge, als huijs, bargh, potinge ende plantinge, mer weij-, teel- en hooyland, samen groot io morgen, 152 roeden.' De koopprijs, ƒ8880, wijst erop dat het toen een buitenplaatsje geweest moet zijn. Heyndrick van de Camp gaf het buiten zijn naam 'de Hartecamp' waarbij 'Camp' dus herinnerde aan zijn familienaam en tegelijk dienst deed om een verblijfplaats voor herten aan te duiden. Of er een echte 'Hertecamp' bij bet huis was weten we niet. Hendrik woonde dus zelf op het huis te Manpad en ook zijn zoon Gillis van de Camp bewoonde de Hartecamp niet. Hij woonde eetst in Haarlem en later in Amsterdam. De Hartecamp moet toen in verval geraakt zijn, misschien werd het herenhuis zelf afgebrokcn.Ditmoeten we afleiden uit het feit dat Gillis van de Camp 'de Hartecamp' als boerderij verkoopt aan zijn zwager de heer Jacobus Heyblok, rector van de Latijnse school te Amsterdam en wel op 7 december
jaar later (10 maarr i6yo) draagt luj zijn bezit weer over aan de gerechtsbode van Heemstede, Crijn Crijnsz. de Jongh geheten. Hij had blijkbaar toen nog geen kans gezien om ook maar iets van de hypotheek van ƒ3000 af te lossen. De koper nam de hypotheek over en gaf de verkoper ƒ376
1Ó80.
De gerechtsbode overleefde zijn aankoop helaas niet lang, want het was Gcertruijd Vermerck die als zijn weduwe op 24 januari 1693 'de Hartecamp' overdeed aan de postmeester Johan Hinlopen, met een winst van ƒ1000. Met Johan Hinlopen waren we onze beschouwingen over 'de Hartecamp' begonnen. Met hem ging 'de Hartecamp' een derde of vierde fase in zijn geschiedenis in. Die geschiedenis was: van boerderij tot buitenplaats en van buitenplaats weer tot boerderij. De postmeester maakte van de boerderij weer een buitenplaats. Hij liet er een herenhuis bouwen en stichtte er een 'orangehuys, een thuynmanshuys en een speelhuys'. Ook is aan hem een nieuwe tuinaanleg te danken, gezien de 'cingelen, lanen, vijvers en verdere plantagie', die we er aantreffen.
Zeven jaar lang schreef Heyblok in zijn vrije tijd gedichten op zijn boerderij, maar vooral bezong hij het aan zijn zwager toebehorende huis te Manpad. Maar daarna had hij echter al weer genoeg van zijn buitenbezit, want hij droeg dat op 4 december 1Ó87 over aan Arien Willemsz. van Brelofsbcrgen, die schepen van Heemstede was. Rijk was deze blijkbaar niet want hij kon maar 10% van de koopsom van ƒ4000 contant betalen. Waarschijnlijk was de gehele aankoop ver boven zijn macht gegaan, want drie
Dat alles kreeg hierdoor een verkoopwaarde van ƒ2,1000. Die prijs betaalde tenminste de heer George Clifford, koopman te Amsterdam, toen hij het buiten op 5 mei 1709 van de erfgenamen van de postmeester overnam. De heer Clifford is vooral in de geschiedenis van Heemstede blijven voortleven als de grote beschermheer van de beroemde botanicus Carolus Linnaeus, die van 1736 tot 1738 in het huis verblijf hield. Bijna tachtig jaar lang bleef 'de Hartecamp' in het bezit
I De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Afbedding nil zijn 'Gu/igrcn in de omstreken van Haarlem'.
van de familie Clifford, die het landbezit enorm uitgebreid bad tot in Bennebrock toe. De 2.6 morgen werden er nu 42. en daar kwamen verder bij een smllmg voor 2.1 paarden I en koets- en wagenhuizen. Bovendien vinden we er nog de 'thuynmanswoninge, knegtskamcr (klein buis), groot orangehuis, speelhuis en diverse cabinettcn, broei- en andere I kassen, en een menagerie'. Deze aanwinsten rechtvaardigen \ toch'wel de prijs van ƒ34500 die de erfgenamen van mr. Picter Clifford in 178S van de nieuwe eigenaar, de heer Jan Clicquet te Amsterdam, bedongen. Voor ongeveer dezelfde prijs werd Johan Christiaan Meijer er in 1803 eigenaar van, maar zes jaar later was deze reeds overleden en verkocht zijn weduwe 'de Hartecamp' aan de heer Christiaan Stumphius te Beverwijk. Er zijn vele dingen die wij niet weten en een daarvan is de reden van de aankoop in 1809, want nog geen jaar later doet Stumphius de buitenplaats al weer van de hand, thans voor een bedrag van /zSooo, terwijl hij et zelf ƒ41354 voor betaald bad. Het ziet er dus naar uit dat bij een verlies leed van ƒ14354. Dit behoeft echter niet zo te zijn als hij een deel van het land afzonderlijk verkocht had. De nieuwe eigenaar was de heer Daniel Ruijsch. We zijn j nu echter gekomen in de 19e eeuw. De lotgevallen van de bewoners uit die tijd zijn uitvoerig besproken in het alleraardigste boekje van jonkheer F.J.E.van Lennep, getiteld 'Honderd jaar Hartekamp'. Een waarschijnlijk wel definitief einde als buitenplaats beleefde lier landgoed toen het in 1951 werd aangekocht door een instelling, die et een tehuis voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten vestigde, j dat zich, ten koste van het prachtige park, steeds verder uitbreidt.
het huis te Manpad Ofschoon we dit huis nog iedere dag kunnen zien en er reeds heel veel over is geschreven, zijn de problemen er omheen nog lang niet opgelost. In een ander hoofdstuk van dit boek heb ik uiteengezet dat ik nog steeds geloof, dat we ons bij het Manpad op historische grond bevinden, namelijk op de plek waar de twee veldslagen werden geleverd. De een, die van 1304, die de stoor gaf tot de bevrijding van Holland, de andere die een tragische episode in onze nationale geschiedenis inleidde: de val van Haarlem.
Dat de naam 'het Manpad' de herinnering zou zijn aan de veldslag van 1304 lijkt onwaarschijnlijk. Het Manpad was oorspronkelijk een gewoon pad, dat daar door het bos liep; misschien is de naam identiek met 'voetpad'. Het pad is dus al erg oud, het bestond reeds in 1304 en het wordt in de tweede helft van de 14e eeuw al met de naam 'Manpad' aangeduid. Men vindt het ook wel eens aangeduid als 'Mannepad', maar die naam werd er pas in de 16e eeuw aan gegeven en hield geen stand. Het was niet meer dan een krampachtige poging om aan de legendarische herkomst van de naam als 'pad waar veel mannen gesneuveld waren' een taalkundige achtergrond te geven. Dat er bij het Manpad een kasteel gestaan zou hebben lijkt eveneens onwaarschijnlijk. Er is nooit een spoor van een middeleeuws kasteel gevonden. Minder zeker is het of er al dan niet in de 16e eeuw een kasteelacbtig huis heeft gestaan. Op gezag van Jacob van Lennep moeten we geloven dat er een tekening van het huis bestaat met de titel: 'het huis te Manpad in de 16e eeuw', waarop het huis voorkomt als een ruim en statig kasteel met een /ware hoektoren en enige kleine torens. Er bestaan een paar akten waarin misschien sprake is van het hier besproken 'huis te Manpad'. Op zó mei 1535 wordt 'het huis bij het Mannepad' genoemd als grens van het gebied buiten Haarlem, waarvoor een tapverbod gold. Dat er in dat huis wel getapt mocht worden, doet de vraag rijzen of bier soms sprake is van een herberg. Op de oudste kaart van Heemstede, die în verband met deze tapkwestie gemaakt werd, Staat deze omgeving afgebeeld als een bosgebicd. Een huis is er niet te zien. Van 'het huis te Manpad' is sprake in een akte van 16 november 1558. Willem van Lockhorst ontvangt verlof om een op dit huis rustende rente af te lossen. Vermoedelijk is dit huis in de Spaanse tijd verwoest, want in het testament van vrouwe Anna van Atkel, vrouw van Vincent van Lockhorst wordt genoemd 'het etf van het huis aan bet Mannepad', Is dit nu hetzelfde huis als het volgende? Jonkvrouw Maria de Groot, dochter van Hugo de Groot te Delft, een familielid van de bekende Hugo de Groot draagt namelijk als weduwe van Abtaham van Almond e, haar bezitting aan de Manjiadslaan over aan Pieter Woutersz. Vogelesanck te Haarlem. Dit moet wel het huidige huis te Manpad zijn. De datum van deze verkoop is niet bekend.
Heemstede. In de his\
Wel weren wc dat Pieter Woutcrsz. Vogelesanck en zijn zijn zoon Jan op zz februari 1Ê34 het gehele complex overdroegen aan 'de eersame sinjeur Cornells Heuts, koopman te Amsterdam'. Her wordt daarbij omschreven als 'seeckere hofstede, als woninge, bouwhuys, schuur, erf, werff, boomgaerden en landen, groot 6 morgen'. Verkopers bewoonden het nier zelf, maar Cornel is Cornells/.. Landrman bewoonde het huis als huurder. De koopsom, fj 500, is gezien het geringe landbezit (6 morgen) zó hoog, dat men wel moet aannemen dat het huis enige allure gehad moet hebben, hetgeen ook wel blijkt uit een tekening vervaardigd door A. van de Velde. De conclusie uit de naamrocvoeging 'landman' getrokken namelijk dar hier slechts van een boerderij sprake was, is dus volkomen ongegrond. Landman kan ook de familienaam van Cornells geweest zijn. Ds. Ludolf Smids, die het hele land doortrok om zo veel mogelijk bezienswaardigheden te bezichtigen, bracht er op 2,5 mei 1706 een bezoek. Hij zag een 'vernieuwd heerenlandhuis', dat volgens hem leek op het kasteeltje 'Amaliastern' bij Vianen. Hij zegt er uitdrukkelijk bij, dar het helemaal niet leek op de afbeelding die jacobus Heyblok er in het jaar 1660 van gaf. Jacobus Heyblok, rector van de Latijnse school in Amsterdam, die wij als eigenaar van 'de Hartecamp' ontmoetten, en die tevens getrouwd was met de stiefdochter van de eigenaar van het huis te Manpad, moet wel zeer goed met de plaatselijke situatie bekend geweest zijn. Hij geeft een afbeelding van een werkelijk kasteel met slotkapel en al,
gelegen vlak aan het • Leidse Trekvaart, die
', dat niet anders kan zijn dan de vlak achter het landgoed langs
Er is echter aanleiding te veronderstellen dat de afbeelding op fantasie berust. Op de voorgrond van de gravure zien wc namelijk een ronde brug. Boven op de brug staat een soort wachthuisje van waaruit de brug met een ketting afgesloten kon worden. Een bruid en bruidegom met een hond bestijgen vanal de linkeroever van het water de brug, waarbij de bruidegom de bruid op hoofse wijze vóór laat gaan. Aan de overzijde, dus bij het huis te Manpad zien we een reusachtige heistelling. Een grote massa mensen is bezij die heistelling te bedienen. Bij deze gravure bevindt zich een gedicht, dar als titel draagt
Heij - Geschreeuw over 't samen-rukken van de Eerw. Hooftman over Hondert D.Jacob Heijblok Bruydegom Ende d' eer boa re joffrouw Maria de Lange, Bruydt Gepleegt op den eersten dag van de Bloedt-Vlietende Maend, En daags dacmia neu de Gcnaoden itijtgegeven, in het jaar 1650. Als ondertitel staat er nog 'Aen de Campse Heijblok Treckers', blijkbaar een toespeling op de naam van zijn schoonvader (van de Camp) en die van hemzelf. De gravure moest dus dienen als .symbool van zijn eigen huwelijk, dat op het huis te Manpad gesloten en gevierd werd. De brug, die daar nooir gelegen heeft, de heistelling, alles wijst op een symbolische voorstelling. Dat kan dus ook het geval zijn met de afbeelding van 'het huis te Manpad'. Maar... die conclusie gaat misschien te ver, want op de kaart van Rijnland, in 1647 vervaardigd door Cornelis Danckert, komt het huis te Manpad voor als een aanzienlijk huis met een oprijlaan. Misschien kunnen we alle moeilijkheden oplossen door aan te nemen dat er in de 16e eeuw een kasteclachtig landhuis
- *x5' " "
TWSH :...'..'.•
•••: ••',:
Het Huis re Manpad. Stotiulruk van P. j.Lutgers, ca. 184c Links: Het Huis te Manpad naar een fantasie (?) van J.Hciblocq. Afbeelding uit zijn boek 'Farrago l.ariiKi-lk'lgica', enz.
gestaan heeft, dat in de Spaanse tijd vervallen toestand gelegen heeft, zodat kaartmakers het niet de moeite waatd vonden het te vermelden en daarna weet hersteld is, vermoedelijk door sinjeur Cocnelis Heuts, die her in 1634 kocht. Cornells 1 ïcuts was gehuwd met Hester du Pire, die na de dood van haar man hertrouwde met Hendrik van de Camp, de schoonvader van onze rector Heyblok. Niet onvermeld mag blijven, dat Heyblok ook de 'Lof van het huis te Manpad' dichtte, dat zelfs gezongen kon worden op de wijs van 'O, Heilig, zaalig etc.'. Dit gedicht had op ds. Ludolf Smids zo'n indruk gemaakt, dat hij er enige coupletten van overneemt, namelijk het eerste en het derde. Dit is door de heer van Duinen noch door mejuffrouw
dr. Kurtz opgemerkt. Wa; verzwegen? Dir luidt:
1 wordt het tweede couplet
'Voor zulke geevels wijken zelf De plaatsen van bekende buuren: De toppen reiken aan 't gewelf Des Heemels, die de nijd verduwen'. De reden is ons nu duidelijk. Ds. Smids wilde zijn andere gastheren en opdrachtgevers niet voor het hoofd stoten doot het opnemen van een gedicht, waarin het huis te Manpad verheven wordt boven de andere buitenplaatsen in de omgeving! Toen Cornelis Heuts het huis kocht stond er op de hoek
tlriTilStvdc Vi! lil' hifi
van de Manpadslaan en de Heerenweg nog het huisje van de duinmeier, Yeff Reyersz. geheten. De ondergrond van het huisje had hij in erfpacht van de heer van Heemstede. De heer Heuts kocht het huisje met zijn ondergrond en voegde dat bij het huis te Manpad. Hij begon zijn bezit door verdere aankopen te vergroten, maar of hij het huis zelf is gaan bewonen weten we niet. Toen hij gestorven was, hertrouwde, zoals reeds is gezegd, zijn weduwe, Hester du Pire, met Hendrik van de Camp, eveneens koopman te Amsterdam. Na haar dood blijkt ook haar zuster Maria du Pire medegerechtigd te zijn, want de erfgenamen van de beide zusters dragen het huis te Manpad over aan de heer Daniel Lestevenon, ook al koopman te Amsterdam (2,7 juli 1666). Op het landgoed was intussen 'het kleine huis te Manpad' gebouwd. Dat was niet bij de koop inbegrepen, maar werd op dezelfde dag verkocht aan een makelaar in Amsterdam. Niet lang daarna overleed Daniel Lestevenon en zijn weduwe, juffrouw Elisabeth l'Egillon, kocht 'het kleine huis te Manpad' van de makelaar terug en verenigde het weer met het huis te Manpad (19 februari 1668). Zij hield beide huizen nog zeven jaar lang in haar bezit, maar verkocht ze toen tezamen aan de heer Cornells van Goor, ook een Amsterdammer (13 oktober 1675). De nieuwe koper beijverde zich zijn bezit verder uit te breiden. Van de regenten van het Sint Elisabcthsgasthuis te Haarlem kocht hij een stuk land, 'Rouwkoop' geheten, grenzend aan zijn bezit. Ook kocht hij het huis 'de Capel', gelegen op de zuiderhoek van Leidse Vaart en de Manpadslaan. Dit huis zou een tijdlang gediend hebben als schuilkerk voor de Rooms-katholieken. Men leidt dit waarschijnlijk af uit de naam. In 1661 werd de grond waar later dit huis op gebouwd werd door de heer van Heemstede in erfpacht gegeven aan een zekere Dammis Pietersz. Vóór 1677 werd er een huis gebouwd, dat in genoemd jaar eigendom was van zijn zoon Gerrit Dammisz. Riethoorn. Diens weduwe is echter verplicht het huis met een hypotheek van ƒ600 te belasten. Die som leent zij van de eigenaar van het huis te Manpad (2, april 1704). Blijkbaar was de schuldenlast te groot, want vier jaar later moet zij het huis voor fSoo aan Cornells van Goor overdoen. Het huis te Manpad is 45 jaar lang in het bezit van de familie van Goor gebleven. De kinderen van Cornells van
Goor verkopen het, samen met her huis 'de Capel', aan mr. Wigbolt Slichcr Jr., schepen van Amsterdam. Merkwaardig is het dat de koopsom van ƒ2.0000 volledig als hypotheek gevestigd wordt. Maar hij genoot niet lang van zijn bezit. Zijn weduwe, vrouwe Brcgitta Rendorp, hertrouwde met Jan Reael, vrijheer van Vreeland, en deze verkocht de hofstede op 2,8 oktober 1730 aan de heer Dirk van der Meer, president-schepen van Amsterdam, voor ƒ2.8 000. Diens weduwe, vrouwe Debora Elias, verkocht het gehele complex, dat thans uitgegroeid is tot een bezitting Lennep, in wiens familie het tot 1954 gebleven is. Nu er aan deze periode al zoveel aandacht besteed is, schijnt het weinig zinvol dat alles nog eens te herhalen. Nog een enkel woord over de bouw van het huis. De heer Van Duinen zegt op bladzijde 84 van zijn 'het huis te Manpad' dat het in vijf bouwperioden tot stand is gekomen. 'In zijn oudste vorm verroonde het de gedaante van een vermoedelijk in het tweede kwartaal van de 17e eeuw onrsraan, uit onregelmatig gegroepeerde vleugels bestaand complex'. Dit zou na 1720 gemoderniseerd zijn door afbraak van de uitstekende vleugels en opvijzeling van het overblijvende vierkante hoofdgebouw. Indien dit juist is hoe kan ds. Ludolf Smids dan in 1706 spreken van 'een vernieuwd heerenlandhuis', dat er heel anders uitzag dan op de afbeelding die de heer Heyblok ervan gaf?
Iepenrode De gronden, die tot lepenrode behoren, hebben van ouds gedeeltelijk onder de heerlijkheid Berkenrode gelegen. Zij moeten dus tot het kasteel Berkenrode behoord hebben, maar zijn daarvan al vroeg afgescheiden. De kern van het latere iepenrode' wordt gevormd door de hofstede 'de Voorkoekoek', die wel 5 morgen groot was, maar slechts via een uitweg over Berkenrodes gebied de Heerenweg kon bereiken. Zo was de toestand toen Pieter Symonsz. Ruyter zijn hofstede in 1608 overdeed aan Cors Cornelisz. van Pollcnburch. Diens weduwe droeg in 1616 'de Voorkoekoek' over aan Carharina van Gonbau (Goban), de weduwe van Maximiliaan Laignier. Catharina zette hiermede de politiek van haar overleden man voort, die zich eveneens met
ii baïtfiijil.i.its ,ili t'.L'Ccdc huis
grondaankopen in deze omgeving had beziggehouden. Hij bezat ook reeds 'de Ach ter koekoek'. Of 'de Voor- en Achterkoekoek' oorspronkelijk één geheel gevormd hebben is niet zeker. 'De Voorkoekoek' lag aan de oostzijde, 'de Achterkoekoek' aan de westzijde van de Leidse Va; t, die echter pas later gegraven is. Het is nogal ilingewikkeld met die Koekoeken. Of met de overdracht v in 5 morgen 50 roeden land, op 13 maart 1606 door de erve a Fransen aan mr. Frans van Nesse reeds 'de Voorkoekoek' bedoeld is, blijkt niet duidelijk, maar aangezien de grootte precies overeenkomt mer die van 'de Voorkoekoek' zou het mogelijk zijn. In dat geval ontbreekt dan echter een akte waarbij mr. Frans van Nesse deze 5 morgen aan Pieter Symonsz. Ruyter transporteert, want Pieter was in 1608 eigenaar van 'de Voorkoekoek'. We zullen ons de zaak zo moeten voorstellen, dat er oorspronkelijk één 'Koekoek' geweest is, die later in verschillende delen gesplitst is: 'Voor- en Achrerkoekoek'. Ook is er nog een gewone 'Koekoek' blijven bestaan, want in de 18e eeuw bestaat er ook nog een buitenplaats die de naam 'Koekoek' draagt. Dit alles maakt het niet eenvoudig om de gang van zaken te reconstrueren. Vast staat in ieder geval dat zowel 'de Voor-' als 'de Achterkoekoek' toebehoord hebben aan het echtpaar Laignier-Goban (Gonbau), dat beide hofsteden tezamen in één koop op 4 april 1641 overdroeg aan Cornells Fransz. van der Wiel, brouwer in her Fortuyn re Haarlem. Door allerlei aankopen breidde van der Wiel zijn bezit belangrijk uit. Toen de Edeie Franciscus van der Wiel, doctor in de medicijnen en mr. Pieter van der Wiel, beiden wonende re Haarlem, 'de Voorkoekoek' op 10 januari 165z transporteerden aan de Edele Cornclis Ormea, luidde de omschrijving precies als die van de 'de Hartecamp' en 'het huis te Manpad' namelijk 'een hofstede als huysinge, schuur etc'. Alleen de grootte verschilt. De 'Voorkoekoek' telt 17,5 morgen wei- en teelland. De koopsom bedraagt ƒ18000. Dat er toen al een herenhuis stond is nier waarschijnlijk. Noch de Laignicrs (ook l.ongicr genoemd) noch de Van der Wiei's hebben er verblijf gehouden, want in 1641 was 'de Voorkoekoek' reeds verhuurd aan Mcyndert Elbertsz. en deze had er in r652 nog een jaar huur aan. Ormea beëindigde de huur en bouwde er 'een heerschapswoningc'; het oude huis bleef waarschijnlijk als boerenwoning voortbestaan. De grootte bedroeg toen reeds 2.1
morgen 300 roeden. 'De Voorkoekoek' bleef in het bezit van de familie Ormea tot 1688. De herenhuizinge en de boerenwoning kwamen voor ƒ15000 in dat jaar in handen van de heer Hendrik Honthom. Hij vergrootte het bezit tot ruim 25 morgen, maar ook in zijn familie bleef het niet zo heel lang. Voor bijna ƒzIO0O ging het in 1716 over in handen van mr. Abraham Guldewagen, die gehuwd was met Maria Dix, die toen reeds weduwe genoemd wordt van Franchoys Druyvesteyn. Haar enige zoon mr. François Aernoud Druyvesteyn, raad en president schepen van Haarlem erfde van zijn moeder het buiten, dat in hun tijd de naam iepenrode' ontving. Zijn moeder en hijzelf breidden her landbezit uit tot ruim 34 morgen. Toen mr. François het in 1738 aan Abraham Tarelinck, koopman te Amsterdam, verkocht, bracht het een prijs van ƒ28000 op. Met een verlies van ƒ2000 droeg diens zoon Jan het zes jaar later al weer over aan mr. Constantijn Sautijn, secretaris van Amsterdam. Diens weduwe, vrouwe Catharina Jacoba Geelvinck, liet het buiten in 1759 na aan haar broer mr. Nicolaes Geelvinck, die het (een maand na de boedelscheiding) overdeed aan de heer Abraham Dedel, commissaris der stad Amsterdam, die gehuwd was met Anna Jacoba Geelvinck, dochter van de zoeven genoemde mr. Nicolaes Geelvinck. De prijs die hij ervoor betaalde was /iêooo. Ook Abraham Dcdel breidde het grondgebied opnieuw uir mer gronden die oorspronkelijk aan Leiduin behoord hadden. Vermoedelijk heeft hij ook het huis vergroot met een aanbouw aan de achterzijde. Uit zijn huwelijk met Magdalena Antones Muyssart werden geen kinderen geboren. Zij overleed in 1793 en Abraham op 11 december 1798, een vermogen van ƒ837400 nalatende. Bij zijn leven had hij zijn neef, mr. Jan van de Poll, al in zijn zaken betrokken. Aan deze neef vermaakte Abraham het huis IepenToen deze overleed werd het buiten toebedeeld aan zijn weduwe Katharina Valckenier, die het bij haar dood in 1842. weer naliet aan haar dochter Sara Johanna van de Poll, weduwe van jonkheer mr. J. W. Calkoen. Haar dochter, gehuwd met baron van Boetzelaar, liet het buiten weer na aan haar dochter die gehuwd was met een graaf van Bijlandt. Zij verkoche het aan de heer H. van Wickevoort Crommelin, die het huis niet zelf bewoonde
maar aan verschillende families verhuurde. Dat het huis toen in verval raakte is bijna vanzelfsprekend. Een periode van bloei begon weer voor het huis toen jonkheer Deurz van Lennep het in 1890 kocht en tot 1906 bewoonde. De daarop volgende eigenaar, mr.Johan Enschede, heeft veel voor de verfraaiing gedaan. Heel lang heeft hij van zijn nieuwe bezitting niet kunnen genieten, want hij ovetleed reeds in 1911, waarna zijn weduwe het huis tot haar dood in 192.1 bezat. Nadat haar oudste zoon, eveneens mr.Johan Enschedé geheren, het tot zijn dood in 1938 bezeten had, kwam het in handen van zijn jongere broer, mr.B.F.Enschedé. Nu, in 1970, is er weer een einde gekomen aan de bewoning door de familie Enschedé. Iepenrode is opnieuw in andere handen overgegaan.
Duin en Vaart Tussen lepenrode en Berkenrode lag oorspronkelijk een buirenplaats, die in latere tijd de naam 'Duin en Vaart' droeg. Een lang leven is daaraan niet beschoren geweest; zij heeft ongeveer 100 jaar bestaan. Als hofstede is zij echter ouder. Wc weten hiervan dat er in her begin van de 17e eeuw een 'hofstede en woningc' stond die toebehoorde aan een zekere Hendrik Outgersz. Karrcman, die reeds vóór het jaar 1(132. overleed. De hofstede was blijkbaar 12 morgen groot, en grensde aan de noordzijde aan de Jan Lottelaan, die zoals wij zagen een verbindingsweg vormde met Vogclcnsang. De erfge-
namen verkochten hun porties bij gedeelten aan Wendel Feyntensdoehter, weduwe van Matheus Corsz. Heemskerk en aan Cornelis Cornclisz. Denijt, maar in 1644/45 kocht de heer Andrics Stilte het geheel weer op. Hoewel deze aankopen hem meer dan ƒ19000 kostten, had hij daarvoor dan ook een huis met 12, morgen land verworven. Aangezien de koopprijs bij/onder hoog zou zijn voor een gewone hofstede, kunnen we vermoeden dat de Heemskcrk's er reeds een herenhuis bezaten. In ieder geval ging Andries Stilte zich op zijn nieuw verworven bezit vestigen, dat hij omschrijft als 'zijn huysinge, hofstede, boomgaarden, cingels, visscherijen, plantagic, landerijen, zo wey- als teelland, groot 14 morgen'. Maar het oude huis was hem niet fraai genoeg. Hij moest zijn bezit wel met hypotheken belasten, maar zo kwam hij dan ook in het bezit van 'een welgelegen woninge versien met een schoon, nieuw, weldoortimmert huys, met een welbeplantc boogert, manteling, peerdestal, wagenhuys, woonhuys voor de stalknecht, schone vijver, weyland, met twee lanen, waarvan de enen 'Jan Lottelaan' geheten, gelegen onder Berkenrode'. In 166z wordt al dit fraais echter verkocht voor ƒ2.0000 aan de heer Lcendert Marcelis. Zeven jaar later blijkt de heer Marcelis reeds overleden te zijn, maar de buitenplaats blijft in de familie, want zijn weduwe draagr die voor ƒ20000 over aan de heer Frans van Marcelis, heer van Kallenburg. Het bezit van een heerlijkheid rechtvaardigde wel dat aan de eenvoudige voornaam Mareelis een 'van' werd toegevoegd.
ca. 1840.
11 straatweg'. Steendruk v
Het grondbezit was toen al weer ingekrompen tot ruim 6 morgen. Een koopje had Frans er beslist niet aan, want het bracht slechts ƒ13750 op toen hij het buiten in 1685 overdeed aan de heer Rogier van Waert {ook Van Weert geheten) koopman in Amsterdam. Deze moet behept geweest zijn met een bijzonder goed zakelijk inzieht, want nog in hetzelfde jaar verkoopt hij alles met een winst van ƒ1250 aan de heer Jeronimus de Haese de Giorgio, raad en oud-schepen van Amsterdam. Toch moeten we eerder aannemen dat de heer van Marcelis een te lage koopsom bedongen had, dan dat we moeten geloven dat de kopet de Haese de Giorgio te veel betaalde, want toen deze laatste na twee maanden reeds spijt kreeg van zijn aankoop, wist hij het herenhuis aan de heer Willem Adriacn van der Stel, te Amsterdam, van de hand te doen tegen dezelfde prijs die hij ervoor betaald had. De prijs beweegt zich dan verder in opgaande lijn. De heer van der Stel, die schepen van Amsterdam geweest is, verkoopt het ruim elf jaar later (1697) voor ƒ17600 aan de heer Daniel Kick, koopman in Amsterdam. Bijna een halve eeuw blijft het in zijn bezit maar toen hij overleden was verkocht zijn executeur testamentair op 2.4 april 1743 de 'hofstede genaamd Duin en Vaart, met deszelfs heeienhuis, stalling voor 8 paarden, koets-, tuinmans- en orangehuis, met vier staande uijlgehouwcn stenen beelden niet peedestallen, een Triton en een Mercuriusbeeld van lood, groot ruim 6 morgen', voor ƒ18100 aan de heer Matheus Lestevenon heer van Berkenrode. Het deftige huis zo onmiddellijk naast zijn buiten Berkenrode moet hem dusdanig gehinderd hebben, dat hij het onmiddellijk liet afbreken. Aan de overzijde van de Leidse Trekvaart lag een boerderij, die de naam 'Duyn en Vaart' nog lang bleef dragen, maar ondanks zijn grootte, bijna 30 morgen, niet meer waard geacht werd dan ƒ3000 à ƒ3300. De boerderij scheen een nieuwe toekomst tegemoet te gaan, toen hij op 2 mei 1781 voor het exorbitante bedrag van ƒ9018 werd aangekocht door de heer Diederik Johan van Hogendorp. Of hij het plan gekoesterd heeft hier een buitenplaats te bouwen, weten we niet. Wel weten we dat hij alle belangstelling voor 'Duin en Vaart' verloren had toen hij door zijn gemachtigde de boerderij op 9 januari 1790 aan de heer Johan Nicolaes van Eijs liet verkopen. Dat hij hierbij een verlies leed van ƒ628 deerde hem blijkbaar niet. In de akte wordt hij nu genoemd Diderik Johan grave van Ho-
gendorp van Horwegen, here van Tilburg. Bij zulk een titulatuur past geen verdriet over financiële tegenslag. Ook de boerderij is thans verdwenen. Zij bestond nog in de vorige eeuw.
Berkenrode De Jan Lottelaan scheidde het zoeven besproken 'Duin en Vaart' van 'Berkenrode', hoewel later ook deze laan tot 'Duin en Vaart' ging behoren. Over 'Berkenrode' is heel wat geschreven, zowel over het huis als over het geslacht van die naam. We zullen de daarbij gerezen vragen laten rusten en willen slechts constateren dat Jan van Hacrlem ver (— vrouwe) Aleidenzone van Graaf Floris v een camp land ontving die 'Berkenrode' geheten was. Hij nam zelf nog niet de naam ervan aan, dat deed wel zijn zoon Arend. Deze noemde zich Van Berkenrode, evenals zijn nageslacht, dat zich op het einde van de ifie eeuw terecht of ten onrechte 'Van Haarlem van Berkenrode' is gaan noemen. Over het slot sprak de heer Van Duinen in zijn boekje over de geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode. Over de Van Berkenrode's publiceerde mejuffrouw dr.G.Kurtz een studie, die later aangevuld en verbeterd werd door de heer Thierry de Bije Dolleman. Het heeft dus weinig zin hier nog eens te herhalen wat er reeds allemaal ge/.egd is. Anderzijds kunnen we de lezers hier ook niet met een vacuüm laten zitten. Wc willen dus toch een paar punten aanstippen. De Van Berkenrode's verkregen wel van de graat de camp tand die 'Berkenrode' heette, maar geen bestuursrechten, met andere woorden 'Berkenrode' werd geen heerlijkheid, en bleei dus onder Heemstede ressorteren. Op 18 augustus i_|rt6 droeg Jan van Heemstede zijn heerlijke rechten op 'Berkenrode' over aan de toenmalige bezitter van het huis 'Berkenrode', die er op 1 oktober 1466 mede beleend werd. Gerrit van Berkenrode Jans/., mocht zich toen voortaan ambachtsheer van 'Berkenrode' noemen. Of de Van Berkenrode's al spoedig een huis op hun terrein gesticht hebben, is onzeker. Uitdrukkelijk wordt het huis pas in 1451 vermeld, en dit zou kloppen met het resultaat van de opgravingen op het terrein van 'Berkenrode', waarbij geen oudere resten dan uit de 15e eeuw aangetroffen wer-
i stede in de historù
den. Bovendien is het wel zeker dat de Van Berkenrode's hun hoofdverblijf binnen Haarlem hielden, waar zij allerlei regeringsfuncties bekleedden. Toch blijven wc het een vreemde zaak vinden dat een min of meer aanzienlijke familie zich zou noemen naar een stuk land dat 'Berkenrode' heette omdat de betken, die er oorspronkelijk op stonden, gerooid waren, zonder dat er een huis gestaan zou hebben. Dit is vrijwel onaanvaardbaar. Aannemelijker lijkt het dat et reeds in het begin van de 14e eeuw een huis, al was het dan misschien geen kasteel, gestaan beeft op een andere plaats. Hoc het ook zij, het oudste huis, dat bij de opgravingen is Teruggevonden, vertoont niet het beeld van een echt kasteel, maar meer dat van een landhuis met een kasteelachtig uiterlijk. Bij het beleg van Haarlem ging het in vlammen op en het bleef als ruïne liggen. De Van Berkenrode's hielden immers binnen Haarlem verblijf, de noodzaak van een herstel van het oude sramhuis werd niet zo gevoeld. De omstandigheden waren intussen veranderd. De Reformatie was zich gaan voltrekken, maar niet alle Van Berkenrode's gingen met de nieuwe leer mee, zodat hun rol in Haarlem uirgespeeld raakte. Dirk van Haerlem van Berkenrode, de laatste mannelijke afstammeling uit het oude geslacht, die zich nog heer van Berkenrode mocht noemen, liet het voorgedeelte van het huis in bewoonbare staat brengen en vestigde zich daar met een of twee ongetrouwde zusters. Een triest einde voor een aanzienlijke familie die een belangrijke rol gespeeld heeft in de geschiedenis van Haarlem. Er is geen enkele akte gevonden waaruit kan blijken dat hij ooit gehuwd geweest is. Toch meldt een schrijver ons dar hij op latere leeftijd nog gehuwd is met Anna Christina barones Taets van Amerong.cn, maar bewezen is dit, voor zover hekend, nog steeds niet. Als laatste afstammeling van zijn geslacht werd hij op 29 november 1642. met schild en helm in de Sint Bavokerk te Haarlem begraven. Zijn zuster Goedele, die getrouwd was met haar achterneef Floris van Alckemade, was zijn universele erfgename. Na de dood van zijn zoon Hcndrick van Alckemade geraakte 'Kerken rod e' definitief in vreemde handen. Voor de som van fzçi 2.50 werd op 17 februari 1691 Benjamin Poulie er eigenaar van. Hij was evenais bijna alle
kopers van landgoederen koopman van beroep. Door aankoop van de ambaclushccrlijklicid van Berkcnrode, waarvoor hij aan de Staten van Holland nog eens /ioooo betaalde, was hij nu in de gelegenheid om zich heer van Berkenrode re noemen, maar daarmede was hij nog niet in de Hollandse adel opgenomen. In het buitenland echter was alles wat men begeerde voor geld te koop. Vooral de nieuwe rijken uir de 17e eeuw waren tuk op adellijke titels en forse geldleningen of -schenkingen maakten vaak diepe indruk op buitenlandse vorstenhuizen. Zo werd aan Benjamin Poulie door de koningin van Engeland in 1701 de riddcrtitcl verleend. Zijn vrouw, I-'.lisabeth Tiellens, schonk hem echter geen kindeten. Zij was zijn enige erfgename en troostte zich over het verlies van haar man door een huwelijk met Jan Trip, een aanzienlijk Amsterdammer. Zij liet ook bij hem geen kinderen na. Haar bezittingen - ter waarde van ƒ1900000! kwamen aan neven en nichten. Haar man kreeg voor zijn leven het vruchtgebruik van 'Berkenrode', dat zij in eigendom naliet aan haar neef Mattheus Lestevenon. Benjamin Poulie had het huis 'Berkenrode' geheel laten restaureren, zodat het gehele huis weer bewoonbaar werd. De nog bestaande gebouwen op het voorplein lier hij echter afbreken en door andere vervangen. Ook brachr hij een geheel nieuwe tuinaanleg tot stand. Maar ook aan het gcrestauteerde huis was geen lang leven beschoren. Volgens de verhalen, die de een van de ander overschrijft, btandde het in de nacht van 4 op 5 mei 1747 af. Het huis was geïllumineerd met kaarsen en vetpotjes, waardoor op een of andere wijze brand ontstaan was. Eigenaar van 'Berkcnrode' was toen Mattheus Lestevenon de jonge. Hij liet het huis op de oude grondslagen herbouwen. Maar ook dit nieuwe huis hield maat een halve eeuw stand. De kinderen van Mattheus waren kennelijk patriottisch gezind, want zijn dochter Maria Jacqueline was gehuwd met Pierre Domonique 'prevost brigade-gen e ra ai ten dienste van de Franse republiek, gcc'mployecrd in de noordelijke armee in Holland', zoals blijkt uit een akte van 2.9 september 1797, waarin van haar broer Willem Anne Lestevenon gezegd wordt 'thans uitlandig'. Hij was dus blijkbaar gevlucht. De Franse gezindheid zullen zij wel van hun vader geërfd hebben, want deze was van 1749 tot 1791 ambassadeur bij het Franse Hof.
lJiti^eeriQrae.jivkleâri,'tSwtBezlceni-oa&bcJ^n-,,
' ( t / o e r i v o o n a die Sixun. noch <m,îkyr/BeiUro
n)(uj£m.vaivJ-ùurlaTCààtyan ûfiferiGwefotttfina•, Jlùn •u^ien.vtmîh.Uiru wand Zfvader-moQzd^inq.
srbtsrirofe:
ß^'tsfatifimest vernield.!Jk->vttiftb janont'ditn.dmj. 'Dat Goddieed'U Stam, eiiJY'bS toi wuiven- maa. &
: lîcrkenrode. Gra
Broer en zuster waren blijkbaar niet gerust op de afloop van de Franse inmenging in Nederlandse aangelegenheden en ontdeden zich bij de genoemde akte van 2,9 september 1797 van hun Berkcnrodcse bezittingen. Als koper was bereid op te treden Jan Pieter Wickevoott Crommelin te Amsterdam, die er f64000 voor neer telde. Voor de titel 'heer van Berkenrode' was blijkbaar niet direct een koper te vinden. Wat de vrouwe van Heemstede bewogen heeft om voor de titel op 9 juli 1798 ƒ2000 neer te tellen, weten we niet. Wellicht stond haar voor ogen dar door deze aankoop de oude heerlijkheid Heemstede, waarvan 'Berkenrode' in de 15e eeuw afgesplitst was, weer hersteld was. Toch bleek de band met Heemstede niet blijvend te zijn, want de executeur testamentair van de vrouwe van
Heemstede verkocht de heerlijkheid Berkenrode op 18 juni 1S09 voor ƒ3500 aan Jacob Scholting, vroedschap van Haarlem, die wel fijntjes geglimlacht zal hebben toen hij op dezelfde dag nog de heerlijkheid Berkenrode voor ƒ5935 doorverkocht aan mr. Jan Pieter van Wickcvoort Crommelin, die er wel spijt van gehad zal hebben dat hij het geheel niet voor ƒ2.000 in 1799 gekocht had. .Misschien was de/.e spijt mei nodig, want mr. Jan Pieter was intussen Staatsraad en Kanselier van koning Lodewijk Napoleon geworden. Toen Holland bij Frankrijk werd ingelijfd trok hij zich uit al zijn functies terug, om na het hersrei van onze onafhankelijkheid zich opnieuw en met succes in de politiek te begeven. Het is moeilijk te begrijpen waarom mr. Jan Pieter terstond
Knapenburg. Steendruk van
na de aankoop van het huis 'Berkenrode' in 1797 dit tot de grond toe heeft laten afbreken. Het stond er nog geen 50 jaar en de ruime beurs waaruit het gebouwd was, wettigt toch wel het vermoeden dat het een solide bouwwerk was. Zelfs het puin werd verkocht. Als woonhuis op zijn bezitting benutte mr. Jan Picter voortaan het huis 'Westerduin', aanvankelijk een afzonderlijke buitenplaats. Het is wel opvallend dat 'Berkenrode' althans in latere tijd in het geheel niet aan de Herenweg lag. Oorspronkelijk moet dat wel zo geweest zijn, want van bet terrein, dat de stamvader van de Van Berkcnrode's in 1284 ontving, wordt uitdrukkelijk gezegd dat het door de Herenweg in het Oosten belend werd. Op kaarten van omstreeks 162.0 ziet men dan ook nog du la,u,c oprijlaan die hel huis 'Berkenrode'
met de Herenweg verbond. In 1670 is er sprake van 'de oude laan na het huys Berkenrode'. Toen moet de 'nieuwe' laan dus ook reeds bestaan hebben. De nieuwe laan iiep niet rechtstreeks naar de Herenweg, maar eindigde bij de Jan Lottelaan, die 'Berkenrode' voortaan met de Herenweg verbond.
Knapenburg "We bespraken onmiddellijk vóór 'Berkenrode' de hofstede 'Duin en Vaart' die op de zuidelijke hoek van de Jan Lottelaan en de Herenweg lag. Bij deze hofstede behoorde ook het land ten Noorden van genoemde laan. Vermoede-
'i buitenplaats als tweede hui
lijk werd ecu duel hiervan weer verkocht aan de heer Dirk Tulp, OLid-schepcn van Amsterdam en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie. De heer Tulp gebruikte zijn lankoop blijkbaar als buitenverblijf, want hij heeft er twee 'paviljocnc' aan de Herenweg (2,8 juli 1670). Zijn drie dochters erfden het buiten van hem en zo zien we het dan ook in 173z staan op naam van mevrouw Ester Elisabeth Tulp, weduwe van mr. Jan van den Bempden, in leven president-schepen en raad van Amsterdam. Nog geen twee jaar later doet zij het over aan de heer Guiljclmus Roel, doctor in de medicijnen en professor in de e te Amsterdam. Hij betaalde er (10 september 1734) maar ƒ2,800 voor. Veel kan het zo op het oog dan ook niet geweest zijn 'de hofstede Knapenburg met zijn huysinge, spcelhuys. wagenhuys, groot 3Z0 roeden'. Vijf jaar later doet hij zijn bezit voor precies hetzelfde berer aan de heer Abraham Engelgraaf. Deze nieuw huis gebouwd hebben. Zijn weduwe verkocht het op 16 april 1781 als 'een welgelegen en vermakelijke buitenplaats genaamd Knaapenburg, mer deszelfs hegte, sterke en logeable hccrenhui/ingc. Mailing voor 7 , koets- en wagenhuis, tlminmanswomnge, grote koepel'. De prijs voor al dat fraais lag dan ook aanzienlijk hoger: ƒ13100! De koper, Isaac de Neufville van der Hoop hield het er nog geen tien jaar uit. Cornelis I [artsen bood er ƒ18500 voor en de verkoop was een feit. Of de verkoper winst maakte van bijna vijfeneenhalf mille is niet zeker, t de 'extra plaisante en goed gesitueerde hofstede' was itgebreid met een overturn 'zijnde nieuw plant1 en aangelegd tot slinger bossen, laanen, boomgaerden, gaarden, goud vise lik om, bergjes, wandelingen en andere aangename partijen en agrementen'. Na een aantal wisselingen van eigenaars, onder andere de familie van Eeghen, werd het in 1909 gesloopt. De 'overplaats' maakte deel uit van 'Kenncmcrduin'. We zouden hier dus weer de zo vaak misbruikte woorden 'Sic transit gloria mundi' kunnen gebruiken.
Rooms-katholieke kerk en pastorie Deze stonden ten Zuiden van Knapenburg. Het is hier nii de plaats om iets te vertellen over de Rooms-katholieke
parochie, dat gebeurt hierna. Het gaat dus hier slechts over de gebouwen zelf. Het eerste spoor ervan vindt men in een akte van 21 oktober 1695, waarin de heer Benjamin Poulie, heer van Berkenrode, aan de heer Franciscus Basius, pastoor van 'de Catholycque gemeente' in erfpacht geeft een 'croft lants, waarop nu staat de huysinge en opstal van de voornoemde Basius', ter grootte van 492 roeden 72 voeten. De erfpacht bedroeg ƒ63 per jaar. Het huis stond er dus reeds vóór die tijd, zonder dat er iets voor betaald werd. Hoelang dat het geval geweesr is, weten we niet. De heer Poulie stapte hiermede af van de patriarchale bescherming die de vorige heren van Berkenrode aan de Rooms-katholieken verleend hadden. Er verrees ook een kerkje dat pas in 1817 vervangen werd; het oude verkeerde toen in een vergaande staat van bouwvalligheid. Drie jaar later moest het nieuwe kerkgebouw al weer vergroot worden, en in 1851 kwam er een kerkhof bij. Na een ruim 60-jarig bestaan werd ook dit kerkje weer gesloopt (in 1880). Het werd vervangen door de nu nog bestaande kerk aan de overzijde van de weg, op de boek van de Kerklaan.
Westerduin Zoals wij reeds gezien hebben werd 'Knapenburg' aan de zuidzijde begrensd door kerk en pastorie. Aan de noordzijde lag echter weer een buitenplaats 'Westerduin' genaamd. Dit is de hofstede die thans, dus ten onrechte, de naam 'Berkenrode' draagt. De heer Van Duinen begint de historie Van 'Westerduin' pas met het jaar 1700. De geschiedenis gaar echter vee! verder terug. Reeds op 1 januari 1637 vinden we hier de heer Cornelis Bol als grondbezitter. Hij stichtte er een buitenplaatsje, voorlopig naamloos. Evenmin als 'Knapenburg' had het een grote omvang, het was slechts 1740 Rijnlandse roeden groot. De prijs die de dochters van Cornelis Bol er op 12 augustus 1658 voor bedongen, namelijk ƒ8000, wijst er echter op dat het huis enig aanzien gehad moet hebben. Ook de naam van de koper staat hier garant voor. Dit was de Edele heer Gerard Colterman, raad en vroedschap van Haarlem. Behalve de 'hofstede ofte woninge' was er nog een huysmanswoning en een wagenhuis en zelfs een boomgaard.
Heemstede in de historie
Het was een zo aantrekkelijk verblijf dat de heer Hans Aux droeg de naam over op 'Westerdi: Brebis, te Amsterdam, het op 6 december 1663 aankocht draagt van het huis 'Berkenrode'. voor ƒ9500. Enigszins vreemd doet het aan dat er gezegd wordt dat de heer Aux Brebis samen met zekere Christoffei Jansen in 1654 een nieuw huis bouwde, terwijl wc zoeven het rechthuis zagen dat de heer Aux Brebis pas in 1663 eigenaar van 'Westerduin' werd. Misschien bezaten beide genoemde Aan weerszijden van de laan die van de Herenweg toegar heren een huis, dat zij in 1663 vergrootten door de aankoop gaf tot het huis 'Berkenrode', stonden nog twee huisjes. Een van 'Westerduin'. daarvan deed gedeeltelijk dienst als "het reehthnis' van de Hiertegen pleit echter dat dit buiten in 1658 groot was 1740 heerlijkheid 'Berkenrode' - wij zouden het raadhuis genoemd roeden, hetgeen in 1679 nog steeds het geval was. In dit hebben - en gedeeltelijk werd het huis bewoond door de jaar was de heer Aux Brebis reeds overleden en verkochten chirurgijn. Het andere buis diende tot woning voor de zijn erfgenamen de hofstede - nu voor ƒ12000! - aan de gerechtsbode. Veel meer is er niet van te vertellen, want heer Joan François Massis, wederom een koopman te beide huizen waren eigendom van de heer van Berkenrode. Amsterdam. Een koopman overigens die op dat moment blijkbaar slecht bij kas was, want de volle koopsom moest als hypotheek op bet huis gevestigd blijven. Oud Berkenrode Misschien was de koopsom veel te hoog geweest of misten zijn kinderen bet zakeninstinct van vader, een feit is dat Ook dit buiten is gespaard gebleven (tot nu toe!). We zij er op 19 juni 1700 van Thomas Boddens slechts ƒ5500 kunnen bet nog steeds zien liggen even voorbij het begin als koopsom voor ontvingen. Vermoedelijk is de laatste van de Zandvoortsclaan, aan de westzijde van de Herenweg. veronderstelling juist, want de weduwe van Thomas Het draagt zijn naam helemaal ten onrechte. Wel hebben Boddens, Johanna van Ghcscl, die intussen hertrouwd was de gronden waarop het gebouwd is, oorspronkelijk deel met mr. Willem van Ham, schepen van Amsterdam, beurde uitgemaakt van 'Berkenrode', maar het huis Berkenrode er ƒ 102.50 voor (1709) van Cornelis de Hulter. Dezelfde heeft daar nooit gestaan. Honderd jaar lang is er door de prijs die hij ervoor ontving toen hij het buiten drie jaar eigenaren van 'Berkenrode' geprocedeerd over het mislater (1712.) overdeed aan zijn stadgenoten de heren Willem bruiken van de naam 'Oud Berkenrode'. Zonder succes en Hendrik van Uchclen. overigens, want het huis is de naam 'Oud Berkenrode' blijven dragen. Deze heren hebben voor het tot dusverre naamloze buiten De heer Van Duinen zegt: 'De eerste gegevens over de de naam 'Westerduin' bedacht. Die naam droeg het althans eigenaren dateren uit 1637.' Dat is een beetje wonderlijke toen mr. Cornelis Hop, schepen en raad van Amsterdam uitspraak, wanr de heer Van Duinen noemt reeds ^bewoners' het in 1728 voor ƒ13 500 kocht. De prijs was dus weer in 1553. Zonder veel moeite is de lijsr van eigenaars reeds hoger geworden, maar aankopen van gronden hadden de 100 jaar vóór 1637 te reconstrueren. grootte op drie morgen gebracht. De geschiedenis leert ons dan dat de hofstede eigendom was Mr. Cornelis Hop bewoonde het buiten zo uu en dan van mr. Gerrit Gerritsz. van Berkenrodc, die geboren moet evenals daarna zijn enige zoon Jacob Hop, die ook zijn ca. 1455 en op 13 juni 1533 overleed. Zijn dochter Haze regeringsfuncties te Amsterdam bekleedde. Toen liet echter erfde de bezitting van hem. Deze trouwde in 1531 met de beer van Berkenrode zijn oog op 'Westerduin' vallen. Engbrecht Willemsz. Ramp. In ca. 1630 was haar kleindochter Dit leek hem een geschiktere woonplaats dan het buis Catharina van Mate er eigenares van. De neef van 'Berkenrode'. Het kostte hem echter (in 176z) ƒ11000 om Catharina, Henrick van Alckemade heer van Berkenrode zich eigenaar van 'Westerduin' te kunnen noemen. zegr heel oneerbiedig van baar erfgenamen dat deze 'een Zijn opvolger in bet bezit, mr. Jan Pieter van Wickevoort krul of worm in den bol of kop gekregen hebben' door hun Crommelin (1797) liet het huis 'Berkenrode' afbreken en huis de naam 'Oud Berkenrode' te geven.
••Hfiliiiits als tivcsdr huis
Aanvankelijk moert het een boerderij geweest zijn, doch Philippus van Holten liet er kort na 1654 twee huizen onder een dak bouwen, waarvan er één bewoond werd door zekere Engel Cornelisz. Philippus van Hülfen wordt in een kohier van 16(35 n o 8 a l s naar genoemd. Kort daarna moet hij echter overleden wam toen 'de hofslecde., boogaert, mitsgaders thuynmanswoninge en landerijen', tezamen groot 15 morgen, op 7 juli 166H verkocht werden, trad als verkoper op Francisais van Hulten, zoon en erfgenaam van Philippus van Hulten. Als koper (voor de aanzienlijke som van f16000) trad op de Edele I larmanus van den Nicupoort, wiens vrouw de zoeven genoemde Engbrecht Ramp haar bet-overgrootvader mocht noemen. I let goed was dus toen nog steeds in handen van rechtstreekse afstammelingen van de oude Van Berkenrode's. Toch woog deze traditie bij hem blijkbaar niet zwaar. Toen hij de hotstede voor de/.elfde prijs kon verkopen die hij ervoor gegeven had, deed hij deze over aan de heer Jacob Backer, een lid van de bekende Amsterdamse regeringsfamilie van die naam (10 augustus 1679). Bijna honderd jaar lang wordt het buiten niet meer in de transportregisters genoemd. Dat was geen wonder, want het vcrerfde steeds. Van Jacob Backer kwam het op zijn zuster Elisabeth Backer, gehuwd met Matthews Lcstevcnon de oude. Hun zoon, die zich Jacob Backer Lestevenon noemde en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie en ook schepen van Amsterdam, Üet het na aan zijn dochter Sara Maria Lestevenon, die getrouwd was met mt.Pieter de la Court, secretaris van Amsterdam. We hebben hiermede de eeuw overbrugd die ons scheidt de akte van zS oktober 1775, waarbij mt.Adriacn Salomon van der Hoop, óók bewindhebber van de OostIndische Compagnie, als erfgenaam van zijn vrouw Anna de la Court, dochter van mr. Pierer, het buiten met zijn overtuin overdroeg aan vrouwe Margaretha Elisabeth Loot, vrouwe van Schoten etc, weduwe van de heer Pieter Marrens. Zij telde er het enorme bedrag van ƒ52.000 voor neer. Het was blijkbaar een begeerde bezitting want toen jonkvrouw Cornelia Catharina Hodshon haar op 9 november 1773 kocht, was de prijs gestegen tot ƒ75000. Haar broer Izaak Hodshon maakt zij in 1818 tot eigenaar. Zijn twee :hten, die het van hem erfden, verkochten het in iSSó
aan mr. Jacob Pieter Crommelin, secretaris van het hoogheemraadschap Amstelland. Thans heeft ook dit huis zijn staat van buitenplaats verloren. Het heeft ecu zakelijke bestemming gekregen, die momenteel het uiterlijk nog niet hinderlijk beïnvloedt. Dat deed wel de min of meer rommelige bebouwing op de hoek van de Zandvoortselaan, die nu - in 1970 - gelukkig
het tolhuis Achter op het terrein van 'Oud Berkenrode', aan de Leidsc Vaart, bouwde de stad Haarlem in 1654 het tolhuis, dat op naam van de heren commissarissen van 'de Leytse Trekvaart' kwam te staan. Tegenover de Posthuislaan verrees óók een tolhuis. De grond hiervan werd door de directie van de Straatweg van Haarlem op den Haag, van heer Jacob Scholting heer van Heemstede in erfpacht genomen voor ƒ2,0 's jaars (7 maart 1810). We zijn nu bij de Zandvoortselaan gekomen. Het zal u daarbij opgevallen zijn, dat op onze wandeling alleen aandacht besteed werd aan de buitenplaatsen, die westelijk van de Herenweg liggen of gelegen waren: de Hartekamp, het Manpad, lepenrode en Berkenrode. Historisch gezien was er aan de oostzijde van de Herenweg niets te beleven. Al de daar gelegen terreinen behoorden tot 'de wildernis'. Een aarzelend begin van ontginning was het aanleggen van overtuinen, die soms tot zelfstandige buitenplaatsen uitgroeiden. 'Eikenrode' op de hoek van de Prinsenlaan, 'DennenheuveP daar tegenover gelegen, 'Kennemcroord' en 'Kennemerduin' - beide tegenover 'Berkenrode' - zijn alle nieuwe creaties. 'Grocnendaal', 'Bosbeek' en 'Meer en Berg' zijn ouder, maar die bespreken we liever bij de Glipperdreef.
het Posthuis Een merkwaardige instelling aan de oostzijde van de Herenweg willen we niet onvermeld laten en wel het oude Posthuis. Iedere rechtgeaarde Heemstedenaar zal de oude Posthuisstraat nog wel kennen. Deze loopt van de Herenweg
'Aan her Posthuis onder Berkenrode' Tekenaar onbekend.
naar de Burgemeester van Lcnnepwcg. Geen lange straat, maar wel het enige wat ons nog herinnert aan het Posthuis, dat gestaan heeft op de noorderhoek van de Herenweg en de oude Postluiislaan. Wanneer dat Posthuis daar gesticht werd heeft nog niemand precies nagegaan. Het stond er al op 3 juni 1672. en behoorde toen aan sinjeur franco Bisdommer en zijn compagnons, die 'beleijders en participanten van de postwagens rijdende van den Hage op Amsterdam' genoemd worden. Het Posthuis was wel eigendom van genoemde heren, maar de ondergrond niet. Deze hadden zij in huur van de heer van Heemstede. Zij wilden deze basis graag wat verstevigen en verzochten aan Gerard Pauw, ridder, heer van Heemstede, de 40 roeden grond waarop het Posthuis gebouwd was, in erfpacht te mogen ontvangen. Aan dit verzoek gaf de heer van Heemstede gevolg en de erfpachtscanon werd op de reeds genoemde datum vastgesteld op ƒ6 per jaar. De bedoeling waarmee het Posthuis gesticht was, is wei duidelijk. Het moest de plaats zijn, waar de postkoetsen van paarden wisselden. De verse paarden werden er voor de koets gespannen en de vermoeide kregen er een plaatsje in de stal. Of er ook een mogelijkheid tot recreatie voor de inzittenden van de postwagens was, blijkt niet uit de akten. Daarin wordt niet gesproken over een herberg of bierstal. Of is de 'relaijsplaats voor de Haagschc postwagen' zoals het Posthuis in T777 genoemd wordt, ook een 'relaijsplaats' voor personen? Pas in 1795 lezen we van een 'kleyn huysje op deselve grond, waarin thans de tapnering van de passagiers van de postwagens' uitgeoefend wordt. Oorspronkelijk /uilen er twaalf aandeelhouders geweest zijn, die hun aandelen echter weer geheel of gedeeltelijk verkochten, zodat de situatie tenslotte geheel veranderd was. De waarde van zo'n twaalfde part laat zich berekenen op ongeveer ƒ1100. Het erin gestoken kapitaal moet dan ongeveer ƒ13000 bedragen hebben. Een van de aandeelhouders noemden we reeds: Franco of Frans Bisdommer, die 'commissaris van de uytheemse depechen van de Staten Generaal' of ook wel 'commissaris van de uitbeemse brieven te 's-Gravcnhage' genoemd wordt. Een andere aandeelhouder was Hugo du Bois 'commis-fiscaal ter recherche over de gemecne landsmiddclcn van Holland'. Een derde aandeelhouder was mr. Jacob van der Hoeve heer van Heeswijk en Dimer, oudburgemcester en pensionaris van 's-Gravenhage.
In 1695 was iets minder dan de helft van de aandelen in handen gekomen van een makelaar te Amsterdam, sinjeur Nicolaes Dtiijst geheten. Diens familie ging toen een belangrijke rol in het postverkeer Amsterdam-Den Haag spelen. De heer Gommarus Duijst 'postmeester van de Hacgschc postwagen' wonende te Amsterdam, nam in 1725 nog meer grond van de heer van Heemstede in erfpacht. In 1731 vinden we hem nog als eigenaar van het Posthuis, maar daarna moet het oude Posthuis verdwenen zijn. Dit blijkt uit een akte van 15 mei 1743 waarin de heer van Heemstede aan D.Pannentier vergunt om een nieuw Posthuis te mogen bouwen op de plaats van het oude fundament. De erfgenamen van Gommarus Duijst, waartoe vermoedelijk ook de genoemde Parmentier behoord zal hebben, breidden hun bezit nog verder uit door het aangaan van nieuwe erfpachtcontracten. Zij kwamen ook in het bezit van alle aandelen in het Posthuis, dat blijkbaar toch aan waarde had ingeboet want de heer Johannes Scbastiaan van Naamcn betaalde er op 2.2 november 1777 nog slechts ƒ10050 voor, een bedrag dat hij geheel op tiet Posthuis als hypotheek liet rusten. Hij woonde te Amsterdam, maar toen hij als muntmeester te Utrecht benoemd werd, moest hij zich daar gaan vestigen. Gelegenheid om zich met de postdienst te blijven bemoeien had hij niet meer, dus hij verkocht het 'hnys met dubbele paardestallingc, koetshuis, bergen, koestal, wagenhuis, tuin en lanen, groot 434^ roeden, thans gebruikt tot buitenverblijf en tot relaisplaats van de postwagens'. Bij de verkoop was ook inbegrepen het octrooi voot bet rijden met postwagens tussen Amsterdam en den Haag. Dat octrooi had hij op 4 december 1777 van de erven van Gommarus Duijst overgenomen tegelijk met 40 postpaarden, 7 postwagens en 4 chaisen tot de posterij behorende. Als koper trad op de heer Thcodorus Jan Baptist de Surmont de Bas, woonachtig te Bodegraven, over wiens merkwaardige levensloop wij lezen kunnen in een artikel, nog niet zo lang geleden verschenen in 'Amstelodamum'. De politieke veranderingen die zich rond 179s voltrokken gaven waarschijnlijk de doodsteek aan het postbedrijf. In maart 1795 compareert de heer de Surmont de Bas, thans wonende te Haarlem, om het Posthuis te verkopen aan de heer Jan Ledeboer. Het woord 'heer' mocht toen echter al niet meer in akren gebruikt worden, het werd doorge-
ïaald en vervangen door 'burger'. Blijkbaar was de akte -erder ook niet geheel correct, vandaar dat er op zo juni daaraanvolgend een nieuwe gepasseerd werd. De burger Jan Ledeboer en Gezina van Egmond kopen iet geheel, echter zonder het octrooi voor het postvervoer, /4000. Blijkbaar bezat Jan Ledeboer geen geld genoeg en werd hem de koopprijs voorgeschoten door Gezina van Egmond, zijn schoonmoeder. Een half jaar later was Jan ..edehoer echter iaillict verklaard. De beheerders van de noedel verkochten dan ook op 13 januari 1796 'een huijs en 't buitenverblijf, 'l Posihuis in de wissel plaats van de Haagse en Amsterdamse postwagens, drie paardestallingen resamen voor öo paarden, schuur gebruikt als koestal en wagenhuis, een hooiberg en nog een woonhuis waarin tapnering wordt gedaan'. Koper was David Cornells van l.enncp te Amsterdam, die er ƒ2.2.385 voor betaalde, liet Posthuis had dus thans een dubbele functie gekregen: Het was een buitenverblijf geworden, maar het oude Posthuis met zijn consumptie-gelegcnheid was óók nog in bedrijf. Later ging de tweede functie geheel verloren en werd het oude Posthitis een landgoed onder de naam Kcmienierduin'.
Kenncmeroord Evenals het ten Zuiden van dit buiten gelegen Kcnnemeriin, heeft dit oorspronkelijk een geheel andere bestemming bad. We bevinden ons bier namelijk op het terrein van de
oude herberg 'de Dotstige Kuijl'. Kort vóór het jaar 1651 moet Dirck Huygen Woclinonl een herberg gebouwd hebben aan de oostzijde van de Herenweg, even ten Zuiden van de Koediefslaan. De grond waar hij zijn herberg op gebouwd heeft was niet zijn eigendom, maar hij huurde deze van Adriaan Pauw, de heer van Heemstede. Daar gehuurde grond een wel wat al te wankele ondergrond is voor een goed beklante herberg, zette bij deze huur om in een erfpacht. Sedert 1 mei 1651 betaalde hij daarvoor een erfpachtcanon van / i o 's jaars. Op dezelfde dag nam bij, behalve deze 100 roeden, ook nog ecu stuk grond in erfpacht ter grootte van 50 roeden, gelegen ten Noorden van 'de Dorstige Kuijl' en in eigendom toebehorende aan het Sint Elisabcthsgasthuis te Haarlem. Zijn kinderen waren nog minderjarig toen hij kort daarna overleed. Hun voogden verkochten daarop de herberg voor ƒ3980. Als kopers traden op een viertal inwoners van Haarlem, waarvan Arent Arentsz. Coster de helft van de koop voor zijn rekening nam (2.5 januari 1655). Zijn aandeel kwam dus op bijna /2.000 te staan. Ruim 6 jaar later kocht hij echter ook de andere helft, waarvoor hij slechts f 1 300 betaalde, of liever gezegd moest betalen, want de koopsom bleef volledig als hypotheek op het perceel gevestigd. De bedongen aflossing van de hypotheek moest hij financieren door het vestigen van een nieuwe hypotheek. Hij slaagde er echter in voor een bedrag van ƒ335 de op de grond rustende erfpachten af te kopen (1681). Hij wordt hospes in 'de Dorstige Kuijl' genoemd. Zijn enige zoon, ook Arent Arentsz. Costcr geheten, had
'Oude Roomtn hnyrtn Haarlem'. Tekening v D.A. Clemens, 1770.
geen zin om hot bedrijf van zijn vader voort te zetten en toen Adam Hcndriksz. Schouten hem er ƒ1500 voor bood verkocht hij hem op 15 mei 1687 'de vermaarde en neringrijke herreberg genaamd "de Dorstige Kuijl", voorzien met veel verschcydenen vertrecken, met twee welbeplante tuynen aen beyde sijden van dese herberg gelegen, met een vijver daer beneffens. Item nog een koestal en een paardcnstal.' Van een kapitein rer zee, Johan de Jongh geheten, leent hij ook nog eens ƒ2.500 als bedrijfskapitaal. Vóór 1705 was Adam Schouten echter al weer overleden en was zijn weduwe hertrouwd met Huybert Verstraet, die het bedrijf wel wilde voortzetten. De koopsom, ƒ4000, moest weer in zijn geheel op de herberg blijven rusten, bovendien leende hij nog eens ƒ5000 als bedrijfskapitaal. Toch wist
hij zich financieel niet te redden, hij yjng failliet en de beheerders van zijn boedel verkochten 'de Dorstige Kuijl' op 2.5 mei 1719 voor ƒ1580 aan de heer Jacob Backer Lestevenon, de eigenaar van 'Oud licrkenvode', wiens vader een som van ƒ5000 aan de kastelein van 'de Dorstige Kuijl' geleend had. De opbrengst was dus bij lange na niet voldoende om de hypotheken af te lossen. Jarenlang bleef de herberg eigendom van de bezitters van 'Oud Berkenrode'. Deze exploiteerden de herberg met zetba/en. Dat ging blijkbaar nogal goed, want toen 'de Dorstige Kuijl' op 15 augustus 1771 door de erfgenamen van mr. Pieter de la Court verkocht werd, betaalde Qimelis I lout, kastelein, er ƒ7100 voor (waarvan ƒ6000 als hypotheek).
n hiaii-ujil.i.ili ,ils Iifi'cdf
Hem trof hetzelfde lot als bijna alle kasteleins; hij ging te gronde aan geldgebrek. Op i augustus 1793 wist hij nog ƒ2.500 te lenen om schulden af re lossen, maar op 2.7 oktober daaraanvolgend moet hij zijn bedrijf verkopen. Toch kon hij met klagen over een slechte gang van zaken, want de verkoop leverde hem ƒ9000 op. De koper was Jan Baptist van Geulen te Amsterdam. Deze hief de herberg op en transformeerde deze in de buitenplaats 'Kennemeroord'. Hij bouwde een nieuw herenhuis en een biljartkamcr, koepet en menagerie en verder de gebruikelijke andere gebouwen, koetshuis, stalling, tuinmanswoning en loodsen. Toen de heer Van Ceulcn deze hofstede, die hij 'Kennemeroord' genoemd had, te koop zerte, werd zij voor ƒ19750 gekocht door de heer Herman Rahuzen te Amsterdam, uit wiens bezit 'Kennemeroord' op 11 februari 1835 voor ƒ2.8000 overging aan de beer Lodcwijk Raphael Bisschoffsheim die er op "zijn beurt slechrs ƒ23000 voor ving toen hij het op 16 december 1843 overdeed aan de heer Gerrit Jan Dijk te Amsterdam.
Koediefslaan Slechts één erf scheidde 'de Dorstige Kuijl' van de Koediefslaan. Van deze laan is niet veel bekend. De naam zal wel de herinnering bewaren aan het feit dat daar een koeiendief woonde, maar wie dat was weten we niet. Ook nier hoe oud de laan wel is. Op kaarten daterend uit het begin van 7e eeuw is er iets van een vaart of weg te zien. Op 5 april 1718 vinden we dat er een huis staat op de zuidelijke hoek van 'het Koedief s vaart je' en de Herenlaan. Dat huis behoorde toen toe aan Huybert van Meurs. Toen Jacobus van Meurs het huis uit de boedel van zijn ouders kocht, werd ervan gezegd dat het lag op de zuidelijke hoek de Koediefslaan en de Herenweg. De ondergrond ervan behoorde aan het Sint Elisabethsgasrhuis, waaraan de eigenaars van het huis jaarlijks een erfpacht van n guldens, 13 stuivers en 8 penningen moesten betalen. Heel lang bleef dit huis in het bezit van de familie van Meurs, want nog op [5 oktober 1809 draagt mejuffrouw Elisabeth Crayevanger, weduwe van Jacob van Meurs, het huis, met nog een klein huisje, koepel en timmerloodsen over aan haar zoon Jacobus Johannes van Meurs.
huis
We krijgen de indruk dar de gronden langs de Koediefslaar pas laat in exploitatie genomen zijn. Erasmus Reckman neemt 50 roeden in erfpacht op 8 maart 1784. Dit terrein lag achter het zoeven genoemde huis van de familie van Meurs. Erasmus Reckman en de zijnen verkochren het huis dat hij erop gebouwd had aan de heer van Keulen, de stichter van de buitenplaats 'Kennemeroord'. Op de noordhoek van de Koediefslaan en de Binnenweg vinden we pas in het jaar 177z melding gemaakt van een huis. Op de zuidelijke hoek aan de oostzijde van de laan liet de gemeente in 1857 een tolgaarderswoning bouwen. Het huidige huis 'de Dorstige Kuil' dateert uit de ige eeuw.
Zandvoortseiaan Deze laan heette reeds in 12.84 de Gasthuislaan en vormde toen, evenals later, de noordelijke grens van Berkenrode. Vanzelfsprekend vormde de laan tevens de zuidelijke grens van het gasthuisland. Daar stond namelijk reeds in de 13e eeuw een gasthuis. Dat zou allemaal heel duidelijk zijn en geen moeilijkheden opleveren, indien niet de heer van Berkenrode het nodig gevonden had op 3t mei 162,9 (de heer Van Duinen dateert deze akte ten onrechte op het jaar 162,0) enige inwoners een verklaring te laten afleggen. Deze verklaring achtre hij blijkbaar noodzakelijk voor het vaststellen van de noordelijke grens van zijn heerlijkheid. In deze verklaring wordt gesproken van een in het jaar i6z8 nieui 'j gemaakte Gasthuislaan. Betekent dit dat deze nieuwe Gasthuislaj t lag op de plaats van de oude? Of is er alleen n r sprake van verbetering van de besraande toestand e kilde de heer van Berkenrode slechts vastleggen dat er hie : geen sprake was van een nieuwe laan, en dat de grens va 1 zijn heerlijkheid voortaan door 'de nieuwe' laan aangegeven werd? Als 'de nieuwe' laan nier op de plaats van 'de oude' laan gelegd was, waar lag dan die oude laan? En waarom laar de heer van Berkenrodc een nieuwe grenspaal (van eikenhout) oprichten aan de oostzijde van de Herenweg? We zijn geneigd te geloven dat de nieuwe laan lag op de plaats van de oude, daar de nieuwe laan lag ten Noorden van de 'woninge van Matius', waarmede 'Oud Berkenrode' aangeduid wordt. Benoorden de laan lag een 'crochte ge-
Heemstede in de historie
nacmt het ou de Gasthuis'. Op de/.c 'crochtc' stond bet oude Gasthuis. De personen die dit verklaren weten dat precies, omdat één van hen 2,0 jaar en een ander 5 jaar lang in dit oude Gasthuis gewoond hebben. Zij verklaren tevens dar het oude Gasthuis thans is afgebroken en dat zelfs de oude fundamenten zijn uirgebroken. De precieze ligging wordt niet nader aangeduid. Toch kunnen we die vrij nauwkeurig vaststellen, wane op 10 mei 1762, transporteren de regenten van het Sint Elisabethsgasthuis te Haarlem aan de heer Jan van Vollenhoven Jr. te Amsterdam 'een warmoestuin genaamd 'hel oude Cis/buis', waarvan de opstal toebehoort aan Härmen Jansz.', groot 172,5 roeden. Bij de koop is inbegrepen de Raanlaan 'daarnevens (dat wil zeggen naast de warmoestuin) gelegen, groot 56 roeden, met de boomen voor de tuyn op de Heereweg'. De 'oude Gasrhuys'-tuin lag dus op de hoek van de Raanlaan en de Wagenweg en er stond een huis op, dat toen nog aan Hannen Jansz. toebehoorde. Dit is het huis dat Härmen Jansz. op 4 december 1744 voor ƒ568 kocht van de erfgenamen van Lccndert Pappers, bij de koop waren de te velde staande kool, spinazie en sla inbegrepen. Deze Leendert Pappers of Pappius was al in 1732. als eigenaar van het huis te boek gesteld. Het lijkt dus niet gewaagd hieruit te concluderen dat het oude Gasthuis gestaan heeft op de hoek van de Wagenweg en de Raanlaan. Dit wordt op een frappante manier bevestigd door de kaart van Balthazar Florisz. van 1621 tot 1612.. Het enige huis, dat op deze kaart is aangegeven, staat precies op de hoek van de Wagenweg en de Raanlaan! Maar waar lag dan de Raanlaan? De naam van de laan is ontstaan uit 'Radelaan' en dit woord is identiek met 'Rodelaan'. Het is dus de laan die toegang gaf tot de 'rode' waarop het Gasthuis gebouwd werd. Deze laan moet dus heel oud zijn. Op de zoeven genoemde kaart vinden we twee lanen. De ene is 'de oude Aerdenhoutslaan' die de zuidgrens vormde van de buitenplaats 'Vredenhof', die onmiddellijk aan 'Elndenhout' grensde. Die oude Aerdenhoutslaan moet dus gelegen hebben ongeveer ter plaatse waar nu de grote nieuwe verkeersweg gekomen is. I-,ven ten /uiden daarvan vinden we 'de Raanlaan'. Deze moet gelegen hebben ongeveer op de tegenwoordige grensscheiding met Haarlem, op de hoek van de weg die vanaf de Wagenweg naar het Coornhertlyceum leidt. Bijna al het land, begrensd door Wagenweg, Zandvoortse-
laan, Leidse Vaart en Raanlaan, was in gebruik voor de groenteteelt, het waren zogenaamde 'warmocsicrslandcr
bloemisterij Rozenburg In tien jaar tijd (1760-1770) werden de/e 'warmoesierslanden' echter voor het grootste deel opgekocht door de heer Johannes Rosenkrans. Tenslotte mocht hij zieh eigenaat noemen van alle gronden benoorden de Zandvoortselaan, vanaf de Wagenweg tot aan de Leidse Vaart toe. Hij vestigde er een bloemisterij, die lange tijd zelfs een internationale faam genoot. In plaats van de kleurrijke bloemenvelden zien we er nu 'de bloemcnbuurt' (Asterkade, Rhododendronplein, Zandvoortse allee etc.). Wilde men in deze namen nog de oude bestemming van de gronden in herinnering houden?
Bosch en Hoven Aan de overzijde van dit complex, dus aan de oostzijde van de Wagenweg, lag de uitgestrekte buitenplaats 'Bosch en Hoven'. Het was aanvankelijk 'een hofstede met huysinge en boomgaard', gelegen op de grond die aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde en door de bezitters van de hofstede van dit gasthuis voor ƒ137 's jaars in erfpacht werd gehouden. De oudste geschiedenis van dit huis is nog niet helemaal duidelijk. Op 2. april 1671 verkopen mejuffrouw Machteld Bas, weduwe van Abraham de Vïsschet te Amsterdam en haar kinderen de hofstede aan sinjeur Gillis van de Camp (de eigenaar van het Manpad) voor ƒ3 400. Kocht sinjeur Gillis de hofstede voor een te lage som van de genoemde weduwe? Of verkocht hij die voor een te hoge som aan een andere weduwe? In ieder geval staat het vast dat sinjeur Gillis zijn hofstede met een winst van liefst ƒ600, op 1 juni 1674, vetkocht aan juffrouw Elisabeth Valck, weduwe van sinjeur Thomas de Swaen, te Amsterdam. Zes jaar later kon zij haar bezit weer voor dezelfde prijs overdoen aan de heer Hendrik van Beinlingen (10 december 1680). Diens weduwe deed met een bescheiden winstje van ƒ2.00 (il februari 1698) de hofstede over aan de heer Benjamin Dutry, heer van Haeften en bewindhebbet van
'iil'ldciti als tweede huis
de Oost-Indische Compagnie. Deze breidde zijn grondbezit van 2. morgen tot 5 morgen uit. Het is vrij zeker dat hij een nieuw huis bouwde, anders valt het niet te verklaren dat zijn eigen zoon er ƒ8000 voot moest betalen toen hij het buiten van zijn vader op 2.5 oktober I7Î.Z overnam. Vermoedelijk is deze prijs zelfs aan de lage kant geweest, want nog geen 4 jaar later verkoopt r.Jan Dutry (de zoon van Benjamin) het buiten voor ƒ15000 aan de heer Jacob Alewijn Ghijsen fiÊ mei 1716). Een naam draagt het dan nog steeds niet. De naam 'Bosch Hoven' troffen we voor de eerste maal aan in de akte van 6 november 1793, toen de executeur testamentair van jwe Maria Fcitsma, weduwe van Jan van Vollenhoven Jr. 'de hofstede Bosch en Hoven' met alles wat erbij hoorde :n dat was ook nog een overplaats, die zich uitstrekte tot : Leidse Vaart - voor ƒ71000 overdeed aan de heer Willem Willink te Amsterdam. Op de kaart van Nautz uit het jaar 1856 is te lezen dat "Bosch en Hoven' toen nog steeds eigendom was van de familie Willink.
de Princebuurt Wc hebben nu een wandeling gemaakt vanaf Bennebroek langs de Herenweg en de Wagenweg tot aan de grens met Haarlem. Een zelfde wandeling maken we nu vanaf Bennebroek langs de Glipperweg en de Glipperdreef. Wc been ons hier in dat deel van Heemstede, dat aangeduid werd met de naam van 'de Princebuurt'. Vóór de afscheiding van Bennebroek van Heemstede heette hele buurt aan de oostzijde van de Glipperweg en -dreef : aan het oude slot toe 'Bennebroek'. Bij de scheiding tussen Heemstede en Bennebroek werd geheel Bennebroek Noorden van de Swartsenburgerlaan bij Heemstede gevoegd, terwijl de buurt waar nu het raadhuis van Bennebroek staat een vergroting van Bennebroek naar het Westen betekende met gronden die nimmer tot lebroek beloord hadden. Dat blijkt trouwens al t broek' worden de lage veengronden aa uid langs de Haarlemmermeer. De grens met Bennebroek werd aan deze zijde sedert 1632. gevormd door de Swartsenburgerlaan. Was deze laan er geweest, dan zou men de overgang van Bennebroek r Heemstede in het geheel niet opgemerkt hebben. Er
lag een bijna ononderbroken rij blekerijcn langs de oude Binnenweg. Ter afwisseling bevond zich op de hoek van de Swartsenburgerlaan en de Glipperweg een blamvselmakerij. En verder zien we in noordelijke richting almaar blekerijen, die in de loop van de eerste helft van de zeventiende Hun bestaan is voor de economische ontwikkeling van Heemstede van groot belang geweest. Veel bezienswaardigs boden deze blekerijcn overigens niet, al kan men daar verschillend over denken. Dichters hebben de bleekvelden bezongen en men kan zich voorstellen, dat dergelijke velden, bedekt met kleurige lappen textiel, deden denken aan de huidige bloembollenvelden, maat de vergelijking lijkt ons
herberg 'de Pauw' Aan de oostzijde van de Glipperweg zouden we in de 18e eeuw - aan de Glipperweg - een van de vele herbergen gezien hebben die Heemstede rijk was. Deze heette 'de Pauw', maar veel bijzonders kan het niet geweest zijn, want de koopsom bedroeg nooit veel meer dan föoo-fSoo. Pas Jacob Abraham van Lennep bood er in 1793 ƒ1000 voor, maar dat deed hij waarschijnlijk om de herberg te kunnen opheffen. Op de hoek van de Princelaan lag in 1674 al een bakkerij, die het beter deed dan de herberg, want de waatde was toen ƒ1000, maar hij ging toch teniet of wetd misschien verplaatst, want in 1693 vinden we even verderop een bakkerij die in 1S10 nog besrond. Deze bakkerijen zijn overigens niet bijzon«'
korenmolen de Nachtegaal Al in het jaar 1535 is er sprake van een korenmolei Heemstede, maar die viel ten offer aan het beleg va lern in 1573. In 1596 verrees er een nieuwe op de n lolenwerf. Ook hieraan was geen lang leven beschoren, v verdween alweer in het jaat 1618. Sedert die: v geen korenmolen meer tot Cornells Pietersz. van der Kade, molenaar te Rijnsaterwoude in 1650 aanbood een nieuwe koren- en grut(=gort)molen aan de Glip te bouwen.
Heemstede ia de historie
Hij wilde dit alleen doen, indien de inwoners van HeemStede zich verbonden al hun koren bij hem te doen malen. Dat beloofden zij bij akte van 5 januari 1651. Cornelia was echter niet kapitaalkrachtig iienoeu. 0111 het bedrijf geheel zelf re financieren, zodat hij geld moest lenen van de heer van Heemstede. Bovendien moest hij elk jaar f6 aan deze heer offeren voor het zogenaamde windrecht. Het gebruik van de wind die over de heerlijkheid I leemstede woei kwam alleen toe aan de heer van de heerlijkheid. Tenslotte moest Cornells gratis voor de heer al het koren malen dat deze nodig had. Al deze lasten drukten zwaar op de nieuwe molen, zodat Cornells in 1656 opnieuw geld moest lenen, thans van een koopman in Leiderdorp. Nog dertien jaar lang wist hij het bedrijf vol te houden, maar dan vertrekt hij opeens naar Leiden. De molen doet hij (op 1 april 1669) voor ƒ3200 over aan een Hecmstcdcnaar, Cornells Clacs/.. V.ilekooch geheren. De gehele koopsom moet als hypotheek op de molen gevestigd blijven. Tussen 1669 en 1678 komt de/c molen in handen van Benjamin Polamis, korenmolenaar, die het er ook niet redt, en zijn molen aan de Glip tenslotte maar overdoet aan een concurrent, Wit Pietersz. Vis geheten, die eigenaar was van de korenmolen aan de Baan in 1 laarlem. Ook hij betaalt de koopsom met een hypotheek van ƒ12.00, terwijl hij nog eens ƒ1800 moet lenen voor bedrijfskapitaal. Ondanks deze zware lasten wist hij het bedrijf tot bloei te brengen, want toen hij de molen op 2 mei 1690 verkocht aan een inwoner van Santpoort, Evert Cornclisz. Beeck, kreeg hij er boven de bestaande hypotheek van /1800 nog ƒ4100 voor. Precies een jaar hield Evert het vol. Met een verlies van ƒ150 vond hij een koper in de persoon van Cornell's Gangeloisz. Komcijn (7 mei 1691). Een tijdlang zien we dan twee personen als eigenaars optreden, tot Jan de Jongh beide delen weer in één hand brengt. Voortdurend zien we hem dan echter in financiële moeilijkheden. In 1733 moet hij zelfs ƒ6000 lenen van de heer Abraham Tijier te Haarlem. Met een lening van ƒ429 in het jaar 1744 was zijn krediet waarschijnlijk uitgeput. Het jaar daarop moet hij de molen verkopen. Dat het bedrijf wel floreerde blijkt uit de koopsom, ƒ10010,50, die de koper betaalde. Dat was een Cornells Breek, die we ook weer steeds geld zien lenen. Op 24 maart 1760 ontvangt hij toestemming van de heer van Heemstede
om de oude molen door een nieuwe van steen te vervangen. Cornells bezat blijkbaar ook een korenmolen te Hillegom. Beide molens werden na zijn dood toebedeeld aan zijn zoon Pieter Breek. Zij waren samen getaxeerd op ƒ8400. Als wij dan zien dat hij alleen al op zijn molen in Heemstede een hypotheek van ƒ 12000 vestigt, krijgen wc het gevoel dat de staar van zijn financiën niet bijzonder rooskleurig was. Zo zouden we door kunnen gaan, maar dat heeft niet veel zin. Laten we volstaan met het vermelden van het feit, dat de windkracht in de 19e eeuw heeft afgedaan, zodat we in 1883 lezen van de stoomkorenmolen van de heer Hoeker (Hoeker) die drie werklieden in diensr had. In 1901 wordt het bedrijf nog korenmolen licnocmd, maar in 1906 is ook het woord molen uit de naam verdwenen, het heet dan; de meelfabriek H.H.Hoeker, die met 7 man werkt. Vanzelfsprekend wisselt het aantal personeelsleden, maar in 1935 tellen we er weer zeven. Ook nu bestaat de stenen romp van de molen nog; in i960 had deze zijn tweehonderd jarig bestaan kunnen vieren.
Overmccr Even voorbij de korenmolen (vanuit her Zuiden gerekend) vonden wc vroeger de buitenplaats 'Overmeer'. Deze lag aan de westzijde van de weg, op de noorderhock van de Prince Zandvaart, tegenover de korenmolen. De heer Overmeer vond het eerste spoor van dit buiten pas in her jaar 1708. Het is echter veel ouder, want op 10 juni 1665 verkoopt Pieter van der Meulen, gehuwd met Maria Patijn, die reeds weduwe was van Maximiliaan Bardoel en te Haarlem woonde, 'een hofstede, huizinge, boogaert etc., groot 535 roeden'. Koper was (voor ƒ4000) Cornelis Clacsz. Valckooch, die wij reeds hebben ontmoet als eigenaar van de korenmolen. Waarschijnlijk moest hij zijn huis verkopen om de korenmolen te kunnen betalen, want in april 1669 koopt hij de molen en op 22 mei 1669 verkoopt hij zijn huis aan mr. Engelbert van der Mijl, advocaat bij het Hof van Holland, voor dezelfde prijs die hij ervoor heraaid had. Drieëntwintig jaar lang genoot mr.Engelbert van zijn nieuw bezit, dat intussen sterk in waarde gedaald was, want de heer Philippus Muije die het op 21 oktober 1692 van mr. Engelbert kocht, betaalde er slechts ƒ2.000 voor. De we-
'Aan de Glip tussen Heemstede H.Tavenier, 178a.
1 Benncbroek'. Tekening v
ve van Philippus werd echter drie jaar later failliet verklaard en haar aandeel weed bij executie (3 augustus 1695) voor ƒ975 verkocht aan Cornelis van der Lacn. Het volgend jaar kocht deze van ds. Wilhelmus Muije, de vader van Philippus, diens helft voor ƒ1000 erbij, zodat Cornelis voor bijna fzooo eigenaar van het geheel werd. Echtelijke twisten brachten echter het huwelijk van Cornelis tot ontbinding en beide echtelieden werden voor de helft eigenaar, doch verkochten elk hun helft aan Herman Hilbart, inwoner van Heemstede. Cornelis maakte fiooo voor zijn helft, zijn gewezen vrouw slechts ƒ900. Misschien speelde Herman slechts de rol van makelaar, want ruim anderhalve maand later verkocht hij de hofstede alweer - met een zeer beseheiden winst van ƒ75 - aan de Haarlemse advocaat mr.Adriaen van der Sprongh. Daar deze vanuit zijn hofstede uitzicht had op het Haarlemmerr, gaf hij de naam 'Overmeer' aan z'n buitentje. Toen hij overleden was, werd zijn nalatenschap door twee curators beheerd. Zij verkochten samen met de executeurs testamentair van mr.Adriaans vrouw, juffrouw Weyntje Bontemantel, die ssen ook overleden was, 'de hofstede Overmeer met zijn heerenhuys, koets- en tuynmanshuys, stalling, boomgaart en tuinen' aan de heer Reynier Brant. Hoewel het een echte buitenplaats was, betaalde hij er maar ƒ3 400 voor (29 oktober 1708). Negen jaar later toonde een schepen van Amsterdam, François de Vicq, er inreresse voor. Hij behoefde er maar ƒ3000 voor neer te tellen (zé juni 1717). Met een winstje
van ƒ300 deed deze het drie jaar later (13 oktober 172,0) over aan de kapitein ter zee Jan van der Waeyen. Merkwaardigerwijs zien we François de Vicq op zo maart 172,4 het buiten weer voor dezelfde prijs terugkopen, om het twee jaar later (23 april 172,6) nu met een verlies van ƒ250 te verkopen aan juffrouw Janeton la Vange, de aanstaande bruid van de heer Pieter Croonenburgh. Toen zij geld nodig had leende zij ƒ 1000 van de heer Pieter Teyler van der Hulst te Haarlem (23 mei 1738). Een tijd lang horen wc nier meer van het buiten, dat intussen vererfd was op Petrus van der Upwïch. Deze overleed echter en zijn kinderen verkochten 'Chcrmccr' voor slechts ƒ1955 a a r l Whing van der Zee, broodbakker te Heemstede. Deze liet het huis slopen, want op 2 juli 1794 verkocht hij 'een stuk weiland, zijnde van ottds geweest een hofstede genaamd Overmeer' aan een klccrbleker geheten Faas Lccnderrsz. Faas. Dit weiland bracht zelfs meer op dan de herenhuizing de laatste maal waard gebleken was: er werd ƒ2200 voor betaald! Zo was er weer een Heemsteeds buiten verdwenen, zij het dan ook niet een van de belangrijkste.
de Meermin Belangrijker dan 'Overmeer' was het even verderop, nu weer aan de oostzijde van de Glipperdreef gelegen buiten 'de Meermin'. Ds. Matheus Hooft, die toen reeds emeritus predikant te Heemstede was, kocht van zijn medeërfgena-
De hofstede 'Meer e: Tekening van H. Schouten, i8d
men de helft van 'de Meermin' die toen (10 juli 1671) ƒx0000 waard geweest moet zijn. Het bleet in zijn familie toen mr. Jacob Hooft eenderde van het huis erfde en de resterende tweederde parten er bij kocht (8 april 169z). Zijn kinderen vervreemdden echter het familiebezit, dat toen 4 morgen 365 roeden groot was. Koper (op 3 april 1711) was sinjeur Jan Laars, brouwer in de Engel te Haarlem, voor ƒ4275. Hij herdoopte 'de Meermin' ïn 'Engelrust'. Lang genoot hij niet van zijn rust, want voor 18 augustus 1719 was hij reeds overleden en verkocht zijn zoon Matheus Laars, eveneens brouwer in de Engel, zijn buiten 'Engelrust' aan de heer Nicolaas van Strijen, secretaris van Amsterdam, voor f6000. Deze hergaf aan zijn aankoop de oude naam van 'de Meermin'. Hij bracht tal van verbeteringen aan - onder andere een nieuwe oprijlaan - misschien bouwde hij er zelfs een nieuw herenhuis. Hij bezat ook de drie blekerijen aan de overzijde van de weg gelegen. Hij had echter te hoog gegrepen en zijn bezittingen en die van zijn vrouw werden onder curatele gesteld. De curators verkochten 'de Meermin' voor ƒ16000 aan de heer Aarnout Diderick te Amsterdam (6 septembet 1734). Het grondbezit was uitgebreid tor ruim 15,5 morgen. Diens weduwe, vrouwe Sara Susanna Couck, liet het na aan vrouwe Maria Barbara Didcricks, die het als weduwe van mr. François Antonie Leyssius verkocht aan Frederik Kaal. Weliswaar betaalde deze er ƒ14000 voor, maar als aartssloper moet ook 'de Meermin' aan zijn sloopwoede ten offer zijn gevallen, wanr het buiten verdwijnt sedert 2.6 april
M eer en berg 'Mccrenberg' is ontstaan uit de vereniging van twee buitenplaatsen, waarvan de een de naam droeg van 'Meerenbergh' en de andere die van 'Leeuwenbergh'. Van 'Leeuwenbergh', het meest zuidelijk gelegen, weten wc niet veel meet dan dat het op 12 novembet 172,9 door vrouwe Aletta Sclkaert, weduwe van mr. Mattheus Geerraerts, in zijn leven raad en burgemeester van Haarlem, verkocht werd aan de heer Nicolaas van Strijen, secretaris van Amsterdam, de eigenaar van 'de Meermin'. Hij behield 'Leeuwenbergh' niet, want reeds een half jaar later verkocht hij het voor
ƒ4000 aan de heer Dirk van Lennep te Amsterdam, die ook eigenaar was van 'Meercnbcrgh' waarmede het verenigd werd. Van 'Mccrenbcrgh', ren Noorden van 'Leeuwenbergh' gelegen, weten we iets meer. In de tweede helft van de 17e eeuw bezat de heet Cornells Gijsbettsz. van Goor hier reeds een 'hofstede' met zijn huysing, plantagie, laan, moestuin, weiland, droochbereh of duin en nog de Santsloot streckende van de Bennebroekerweg tot de Haarlemmermeer, met nog een stukje weiland ten einde van deselve sloot tegen Hij geeft dit alles als huwelijksgocd aan zijn dochter juffrouw Maria van Goor, echtgenote van Nicolaas Nicolai, secretaris van Haarlem. Het was getaxeerd op ƒ8000. Het is niet helemaal duidelijk waarom de heer Van Goor bijna drie jaar later (10 april 1677) de helft van deze hofstede nog eens voor ƒ4000 verkoopt aan zijn schoonzoon, die voor de helft eigenaar was. Hoe dit ook zij, de heer Nicolacs Nicolai kon zich nu alleen eigenaar noemen. Hij woonde echter te Amsterdam en had vermoedelijk met zijn buiten in Heemstede niet veel op, want teeds drie jaar later deed hij het van de hand. Of werd hij door een zoet winstje van ƒ1623 t(3t verkoop verleid ? Kopers waren (1 april i68r) de heren Jacob en Louis Trip te Amsterdam, die ook reeds de hofstede bezaten die ten Zuiden van 'Leeuwenbergh' gelegen was. Maar ook Louis Trip stelde niet veel belang in zijn buitenhuis, want nog geen drie jaat later verkoopt hij zijn helft aan zijn broer Jacob Trip (5 maart 1Ó84). Het heeft dan nog steeds geen naam. Deze werd er aan gegeven door Mathias Trip, de derde broer, die het huis van Jacob erfde. Hij bedacht de naam 'Meetcnbcrg', maar het verhaal wordt haast eentonig - ook Mathias stierf. Zo kwam 'Meerenberg' in het bezit van diens minderjarige kinderen, die nog onder voogdij stonden. De voogden verkochten de hui/.mge enz., groot ruim 6 morgen, mer nog ruim 9 morgen aan de overzijde van de weg, aan sinjeur David de Neuvile (Ncuffillc), koopman re Amsterdam, voor De kinderen van vrouwe Catharina de Neuffille, die gehuwd was met Dirk van Lennep brachten 'Meerenberg' samen met 'Leeuwenberg' op 27 december 1732 in het bezit van vrouwe Petronella de Neuffille weduwe van Jacob van Lennep Aarnouts. Het blijft dan verder in handen van hun
iakomelingen, die allen de naam van Van Lennep vor. De genoemde akte îs blijkbaar de enige omtrent 'Meei berg' die de lieer Overmccr heeft kunnen vinden. Na vele wisselingen van eigenaar werd 'Meerenberg' i 1948 door de gemeente I leem stede aangekocht. D< langs de weg en aan de overzijde daarvan tot aan de ringet, werden voor woningbouw bestemd. De Staatsheden irt verrees er. Verreweg het grootste deel van de terlen werd bij het wandelpark 'Grocncndaal' gevoegd. Niet onvermeld mag blijven, dat de oorspronkelijke tuinnleg gemaakt is door de beroemde tuinarchitect Daniel Marot. In 1794 werd de tuin echter geheel opnieuw aangelegd door jan David Zocher Sr.
Groenendaal De ontstaansgeschiedenis ervan is bijzonder ingewikkeld, want 'Groenendaal' is een combinatie van 'Groenendaal', 'Overthoorn', 'Bosbcek', 'Meervliet' en 'Pauwenbosch'. Over de laatste vier buitens eerst een paar notities.
Daniel Godin. Uit de naam zou men kunnen afleiden, dat het huis stond tegenover een toren. Deze toren zou dan gestaan moeten hebben op het terrein van het latere 'Bosbeek', maar verder weten we er niets van. 'Overthoorn' vererfde op jonkvrouw Catharina Godin, die gehuwd was met mr. Cornelis Bors van Waveren, pensionaris van Amsterdam. Veel te betekenen had het buitentje niet, want mr. Benjamin Witheijn, advocaat te Amsterdam, die het kocht van jonkvrouw Catharina, betaalde er slechts ƒ2.500 voor. Hij breidde zijn bezitting uit door de aankoop van ruim 3 morgen land, zodat het geheel ƒ3600 opbracht toen hij het op 3 juni 1717 verkocht aan de heer Anthony Turck te Amsterdam. Deze was het blijkbaar alleen om winst te doen, want zeven maanden later {2.5 december) verkocht hij het weer voor ƒ4400. De 'nieuwe' eigenaar droeg de weidse naam van mr. Cornelis Bors van Waveren, heer van Leusden, Hamersvcld en Donkelaar, schepen en raad van Amsterdam. Hij handhaafde 'Overthoorn' niet als buitenplaats, want toen zijn dochter het tezamen met 'Bosbeek' en 'Meervliet1 verkocht heette bet 'een boerewoning, gelegen over de voors. hofstede (Bosbeek), van outs geweest zijnde een hofstede'. 'Overthoorn' volgt dan de lotgevallen van 'Bosbeek'.
Overthoorn 'Overthoorn' lag aan de overzijde, dus de oostkant van de Glipperwcg en bestond reeds in 1640, in welk jaar Jan Lubbertsz. Busch, koopman te Haarlem 'seckere huysinge ] hofstede, genaamd 'Overthoorn" verkocht aan de heer
Meervliet Tussen 'Meerenberg' en 'Bosbeek' bevond zich nog 't hofstede met zijn landerijen genaamd 'Meervliet', mei
llrcniitctii' in de historie
zijn liny singe, stallmge, boerewoning, groot i morgen 241 roeden'. Deze huizinge met al wat daar bij behoorde werd door de executeur testamentair van Matheus Trip op 12 april 1696 verkocht aan mr. Cornells Bors van Wavercn, die in 1717 ook 'Oveith00in' kocht. Het herenhuis was reeds in 1731 afgebroken.
Bosbeek Dit buiten heeft dezelfde afkomst als 'Ovcrthoorn', want op 21 juli 1Ö31 wordt het door Jan Lubbertsz. Bus (Busch], koopman te Haarlem, verkocht aan sinjeur Hendrick Coijmans, koopman te Amsterdam. Het heet dan 'een woningc en boomgaert mette huysingc en landerijen' en er was een doolhof en ook nog een vijver, aantrekkelijkheden die de heer Coijmans deden besluiten er ƒ9500 voor neer te tellen. Zijn zoon de Edele Caspar Coijmans, eveneens koopman te Amsterdam, verkocht het aan de heer Coenraat Coijmans ook al koopman van beroep, voor ƒ10000. Diens zoon sinjeur Willem Coijmans verkocht het echter op 24 februari 1661 voor iets meer dan de helft (ƒ5460) aan de heer Edmont Schardinel, ook al weer koopman te Amsterdam. Hij gaf zijn buiten de naam van 'Rustmeer'. Of Sevcrijn Schardinel, die 'Rustmeer' erfde, meer gerust dan gewerkt heeft, weten we niet. Wel weten we dat zijn boedel in staat van faillissement verklaard werd, en dat 'Rustmeer' door de curator op 12 november iSyo voor ƒ4900 verkocht werd aan mr. Cornells Bors van Waveten, die zes jaar later 'Meervliet' en nog later 'Ovcrthoorn' aankocht. Hij of zijn dochter jonkvrouw Khsabeth Jacoba herdoopte 'Rustmeer' in 'Bosbeek'. Die naam droeg het buiten toen zij het op 29 december 1731 tezamen met 'Meervliet' verkocht aan de heer Hendrik Hermans, koopman te Amsterdam. De omschrijving luidt dan 'de hofstede Bosbeek of van outs genaamd Rustmeer, met heerenhuysinge, st.illingc, koetshuis, orangerie, speelhuys en tuynmanswoninge. Met de daarnaast gelegen plaats 'Meervliet', met de stallingc, waarvan het huis is verkoeht en afgebroken, en met 'Overthoorn' daar tegenover gelegen, tezamen groot 2M morgen 308 roeden'. Vijf jaar later (op 1 mei 1736) verkoopt de heer Hermans 'Bosbeek' e.s. aan mr.Gerrit Aarnoud Hasselaar. Deze be-
taalt hem ƒ22500, maat bij de heerenhuizinge waren dan ook inbegrepen 'de behangels in hetzelve huijs, spiegels en schilderijen in de schoorstenen, beelden, borstbeelden, vaasen, piëdestallen, zitbanken' en verder nog 'stalling, koetshuis, speelhuis, tluiyiimanswonmg, ihuynmansgcrecdschap, visnetten, vinkenenen en het vinkehuis'. De grootte was gelijk gebleven, de hoge prijs /.ou dus kunnen wijzen op een kostbare inventaris. De weduwe
Groenendaal Het grote wandelbos was nog maar een heel bescheiden buitentje toen sinjeur h'ranchois Tierens het op 20 april 1Ö44 voor ƒ4800 overdroeg aan sinjeur Abraham Wijs te Amsterdam. Toen deze het verkocht aan Johannes Boots bracht het nog ƒ5000 op (3 februari 1648). De financiën van Johan Boots stonden er echter bij zijn dood niet rooskleurig voor, zodat zijn kinderen de erfenis van hun vader slechts aanvaarden konden onder 'beneficie van inventaris'. Zij verkochten 'Groenendaal' voor slechts ƒ2050 aan Margaretha Goos weduwe van Daem ter Eijeke te Amsterdam (23 februari 1671). Dat was een koopje geweest, want toen zij her buiten verkocht (24 februari 1677) ontving zij er ƒ3000 voor. Het kan ook zijn, dat onbekendheid met de plaatselijke omstandigheden de kopers te veel deed betalen. Die kopers waren namelijk inwoners van Dordrecht. Het waren de heren Philip op de Beeck, lid van de regering te Dordrecht, en Adriaau Hagoort, notaris aldaar. Laatstgenoemde was gehuwd met juffrouw Anna Paradijs. Groenendaal grensde toen noch aan de Herenweg noch aan de Glipperdreef. Van de Berglaan was het gescheiden door 'Pauwenbos'. Het is niet duidelijk waarom die Dordrcchtcnaren het buitentje aankochten, want zouden zij, toen zij het op 24 februari 1677 voor ƒ1000 kochten, geweten
••npLuits tils tweed? huis
hebben dat zij het op 4 juli al weer zouden verkopen voor nog geen ƒ2. 000 ? Op genoemde darum werd mr.Mijndcrc Vyanen, raad en id-schepen van Haarlem, er eigenaar van om her nog geen :s jaar later weer voor ƒ2,650 over te doen aan de heer Nicolaas Schuijt, koopman te Amsterdam (14 januari 1683). De heer Schuijt kocht ook 'het Pauwenbosch', een stuk land of wildernis mei eikenbomen beplant, waardoor Grocnendaal aan de oostzijde een toegang kreeg tot de Berglaan. TOUW van Nicolaas Schuijt, Maria van Cuijk, gaf 'Groenendaal' en 'Pauwenbos' als huwelijksgeschenk aan haatdochter Johanna Schuijt, die gehuwd was met mr. Reynier Gerrit van Ruytenbergh, raad en pensionaris van Purmerid. Mer een fors verlies, haar vader had voor het complex ƒ3900 betaald, verkochten zij hun buiten voor ƒ1900 aan juffrouw Catharina Straatman, weduwe van de heer Jacob Denijs (3 mei 1701). Precies dezelfde prijs betaalde de heer Johan d'Otville erop 3 november 1709. Dertig jaar later doet hij 'Groelaal', met de daarbij behorende boerderij groot 12 morgen 371 roeden, over aan zijn zoon Jacobus Philippus d'Orville (r; juli 1739)- Vóór 13 september 1752, was Jacobus overleden, want op die datum verkocht diens ecuteur testamentair alles aan mr. David van Lennep, ad en schepen van Haarlem. Vermoedelijk had Jacobus er een nieuw herenhuis laten jouwen 'met behangen kamers, spiegel voor de schoorsteen liet huis' en bovendien nog een 'tuinmanswoning, stallingen, koets- en wagenhuizen, broeikassen, ananas- en idere broeibakken met de glasen en andere ramen'. Bij de koop waren ook de wagens en chaise inbegrepen en tevens het beeld en pedestal aan het einde van de orangelaan. Uitdrukkelijk uitgezonderd waren de marmeren beeldengroepen. 'Groenendaal' zelf was toen 17 morgen 250 roeden groot en lag aan de westzijde van de Berglaan. Bij de koop waren thans ook inbegtepen de 31 morgen 590 roeden erfpachtsland, die 'Groenendaal' scheidden van de Herenweg. Dit land was namelijk op 6 oktober 1750 door de heer Aarnoud van Lennep voor ƒ2.41 en 18 stuivers aan de heer d'Orville in erfpacht gegeven. Ook inbegrepen was de tegenover 'Groenendaal' gelegen boerderij, groot 2. morgen 2,50 roeden, tussen de Berglaan en de Glipperdreef. Tenslotte nog 2 morgen
450 roeden weiland, grenzend aan het Haarlemmermeer. Dit alles rechtvaardigde wel de koopprijs van ƒ22.000, want de heer Jan Hope, schepen van Amsterdam, betaalde et op 15 juli 1767 zelfs ƒ27000 voor toen hij 'Groenendaal' c.s. van mr. David van Lennep kocht. 'Bosbeek' en 'Overthootn' maakten deel uit van 'Groenendaal' toen een gemachtigde van de heer Henry Philips Hope te Londen het op 28 juni 1802. voot ƒ42500 verkocht aan de heer Adriaen Elias Hope te Amsterdam, wiens familie 'Groenendaal' in 1854 nog in eigendom bezat, Er is nog één buitentje, dat met 'Groenendaal' vetenigd werd, niet genoemd en wel één dat de eigenaatdige naam van 'bet Lam' droeg. Deze naam droeg het nog niet toen de heer Lodewijk de Bas, brouwer te Amsterdam, het op 20 augustus 1643 kocht van de heer Jacob Reepmaker Jr. te Amsterdam. Her buitentje kreeg de naam, en dat is ook de reden dat wij et aandacht aan besteden, van Jan Meusz. [ = Miense] Molenaar 'constschildet' of 'constrijk schilder' te Haarlem. Deze schilder bezat geen geld, maat had wel behoefte aan een buitenhuis. Hij kocht dan ook het buitentje (op 24 november 1648) van Lodewijk de Bas. De koopsom van ƒ8200 bleef er geheel als hypotheek op rusren. Onze schilder was blijkbaar zo slecht bij kas, dat hij op 8 juli 1654 een rente op 'het Lam' moest vestigen. Kennelijk had de schilder een veel te hoge prijs betaald, want toen zijn erfgenamen op 3 juli 1670 'het Lam' verkochten, werd de koopprijs gesteld op bijna ƒ4500. Als koper trad op jonkheer Willem de Kies, die het negen jaar later tegen een nog lagere prijs (ƒ3900) overdeed aan sinjeur Jacob Denijs, koopman te Amsterdam (22 maart 1679). Zijn kleindochter Catharina Denijs trouwde met de heer Johan d'Orville en zo werd 'het Lam' ook met 'Groenendaal' verenigd. Intussen was de naam 'het Lam' vcranderd in 'Wesrberglaan', een naam die herinnert aan de ligging ten Westen van de Betglaan. De Berglaan had een aaneengesloten bebouwing, want aan de noordzijde van 'het Lam' lag weer een hofstede met 600 roeden land, die door ds. Petrus Reepmaker, predikant te Heemstede, voor ƒ6000 verkocht werd aan juffrouw Margaretha Gommers. Haar erfgenamen, waaronder ds. Jacobus Reepmaker, die in eerste echt verbonden was geweest met Matgaretha Gommers, verkochten de hofstede voor ƒ5 100 aan de heer Pierer van de Venne te Amsterdam (1 mei ié 5 i).
'^Jk'iï t: eBSSEit&ä
Het dorp Heemstede. Tekening v Bc [ken rode, 19 januari 1617.
We zouden niet over de hofstede gesproken hebben, indien deze niet evenals 'het Lam' door een schilder gekocht was. Het naamloze huis werd namelijk op 4 februari 1653 eigendom van de edele Gerrit bleeckcr, 'constnjek schilder' te Amsterdam. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat ook deze schilder de koopsom van ƒ4150 niet kon betalen en dus een hypotheek moest nemen voor het volle bedrag van de aankoopsom. Zijn kinderen, Dirck BIccckcr, meester-schilder, Catharina en Maria Bleecker, bewoonden de hofstede, die nu de naam draagt van 'de Driesprong', permanent. Zij breidden hun bezit door grondaankopen uit, maar de financiële basis ontbrak feitelijk, zodat zij op 28 en 2.9 augustus 1658 ƒ5000 aan hypotheken op hun buitentje moesten vestigen.
Twee jaar later lenen /ij nog eens ƒ1000. Het verwondert ons dan ook niet, dat zeven jaar later (op 4 maart 1667) 'de Driesprong' bij executie verkocht wordt en dan slechts ƒ3700 opbrengt. Koper was Mattheus Schatter, raad en oud-schepen van Haarlem. Van hem vererfde het huis op Anna Schatter, gehuwd met de heer Johan Christoffel l'retorius, die het op 30 december 1709 verkocht aan de heer Johan d'Orville. Het huis werd in 1741 afgebroken en het terrein bij 'Groenendaal' gevoegd. Aan de overkant, dus aan de oostzijde van de Berglaan, lag ook een boerderijtje, dat in 1 - ; 1 toebehoorde aan de heer Adriaan van Rijn, advocaat te Haarlem, wiens erfgenamen het op 13 juni 1736 verkochten aan de heer Jacob
Fruyt, koopman te Amsterdam, voor ƒ2600. Voor een •ag van f5250 kwam het op 10 oktober 1739 in handen mr. Jacob Philippns d'Orville. Weer aan de westzijde van de Berglaan lag nog een boerderijtje, dat van Barrel van Brienen, brouwer in 'het Haarner Wapen' te Haarlem, de naam ontving van 'de drie Corenaren'. Hij had er maar ƒ540 voor betaald toen hij het op 3 maart 1644 van Govert Willemsz. van der Heyde (Verheyde) kocht. De 'Corenaren' ook 'de Corencamp' geheten, kwam reeds op 11 maart 1704 voor ƒ12.00 in handen van de heer Johan d'Orville. Het blijkt dus wel duidelijk dat de familie d'Orville de grondslag gelegd heeft voor het uitgestrekte Crocncndaal-eomplcx. De Berglaan is erin opgenomen en de bebouwing aan deze laan is geheel ifgebroken.
Westermeer Een deel van de weg die van Heemstede naar Bennebroek toerde, droeg in het begin van de 17e eeuw nog de naam «•an 'Heemsteder Houtweg'. Deze naam hield de herinnering vast aan 'de Heemsteder Hout', die onmiddellijk grensde aan de zuidzijde van 'de Cleyne Geest'. In deze Heemsteder Hout bevond zich 'een schoone plaijsante hofstede, wel icn van veelderhande weidragende boomen, rontsomme een schoone maiitelmgc van abelen, olmen en andere boomen. Met een welbetimmert huys en bocrewoning, gaders een groote stolp, dorsvloer en stalling, met 663 roeden land'. Wij kunnen ons begtijpen dat juffrouw Clara Hortensius • deze aanlokkelijke aanbieding zwichtte en et f6900 neertelde in handen van Pietet Bon, brouwer in 't Brantijser te Haarlem {2.5 augustus 1643). Als gewezen huisvrouw van Claas Adriaansz. Roos hertrouwde zij met de heer Fije Tiarcx Hcydcma, die aanvankelijk burgemeester Leeuwarden was, maar later raad ter admiraliteit te Amsterdam genoemd wordt. Op 10 juni 1650, toen haar tweede echtgenoot nog burgemeester van Leeuwarden was, rkochr zij 'Westermeer' aan Gerrit IJsbrantsz., koopman te Amsterdam. Blijkbaar ging deze koop niet door, of werd later ongedaan gemaakt, want toen Clara overleed behoorde 'Westermeer' 3g tot haar nalatenschap. Haar erfgenamen verkochten
de hofstede echter voor ƒ3 670 aan sinjeur Isaack Delmonte, koopman te Amsterdam. Nog geen zeven jaar later wordt 'Wcstcrmcer' door de curator over de insolvente geabandonneerde boedel van Isaack Delmonte, alias Delsotto, voor ƒ4730 overgedragen aan de heer Burchart van Aswede te Amsterdam. Zijn weduwe verkocht het voor ongeveer dezelfde prijs aan de heer Jan Nuijrs (3 februari 1684}, wiens weduwe en kinderen er slechts ƒ42.00 voor ontvingen toen zij 'Westermeer' verkochten aan de heer Daniel Fruijt te Amsterdam. Aan Jacob Fruijt is de bouw van het herenhuis te danken. Ook de 'stallingen, koetshuis, thuynmanswoning, speelhuis, volière, hoender- en duivenhokken, vinkenhuysen, schuytenhuys' zullen wel aan hem re danken zijn. Zijn erfgenamen verkochten dat alles voor ƒ92.00 aan de heer Dirk Daam te Amsterdam. Bij de koop was ook inbegrepen een huisje en schuur van ouds genaamd 'het Ruijpenest', ook 'Rijpenest' genoemd, dat aan de overzijde (westzijde) van de weg lag en zich uitstrekte tot de Berglaan. De erfgenamen van de weduwe van Dirk Daam verkochten op iz december 1759 zowel 'Westermeer' als 'het Ruijpenest' voor ƒ1052.5 aan de heer Robbert Makreel, die het op 19 mei 1762 weer overdeed aan de heer Leenden Pieter de Neufvüle te Amsterdam, voor slechts ƒ8200. Deze gaf aan 'het Ruijpenest' een niet alledaagse bestemming. Hij vestigde er een 'zilverraffinaderij' in. Hij ging echter failliet en zijn bezittingen werden door curatoren verkocht. 'Westermeer' en 'het Ruijpenest' kocht de failliete koopman uit zijn eigen boedel voor ƒ7450 weer terug. Dit terugkopen bewijst, dat Lccndett wel enig koopmansinstinct bezat, want op 30 augustus 1775 verkocht hij zijn bezitting voor ƒ15475 aa n vrouwe Regina Martens, weduwe van de heer Jan Elias Buys, schepen van Amsterdam. Toen het buiten na haar dood verkocht werd (4 november 1786) betaalde de heer Frederik Lodewijk Braunsberg, koopman te Amsterdam, er ƒ17025 voor, met nog ƒ1500 voor de aanwezige losse goederen. Dezelfde prijs ontving hij toen hij 'Westermeer' op 5 november 1798 overdeed aan de heer Jean Jacob Faesch te Amstetdam. Nog 4 3 5 boerderijtjes treilen we aan weerszijden van de Berglaan en de driesprong, maar we zullen die verder laten rusten. De wandeling door de Princebuurt is hiermede ten
Heemstede in de historie
Meer en Bosch Het oudste gegeven, waarover wij op het ogenblik omtrent dit huis beschikken, vinden we in een akte van 7 maart 1643. Deze stelt ons ervan in kennis dat juffrouw Anne du Pire, weduwe van Aertes de Cordes, wonende te Amsterdam, verkoopt aan de heet Cornells de Vrij, bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie 'zeeckcre huysinge en boomgaard genaamd 'het Paradijs', zoals zij dat bewoond heeft'. Uit de koopprijs, die f3150 bedroeg, kunnen we wel afleiden dat het een buitentje van niet veel betekenis was. 'Het Paradijs' vererfde op zijn dochter Geertruyt de Vrij, gehuwd met dr.Roetert Ernst. Deze kocht ook de ten zuiden van 'het Paradijs' gelegen boerderij, die toebehoord bad aan Hendrik Jansz. Langeveld (12 februari 1668). Hij betaalde voor de boerderij ƒ1800. Men zou dus denken dat zijn bezit nu een waarde had van / 3 15° + /1800 = ca Is 000, maar deze berekening blijkt onjuist te zijn, want toen dr. Roetert Ernst op 2S januari 1685 overleden was, verkochten zijn erfgenamen de hofstede enz. voor slechts ƒ1911 aan de heer Nicolaes van der Hage, wonende te Amsterdam. Wellicht bouwde hij er een nieuw buitenverblijf. Dit zou de prijs van ƒ8000 kunnen verklaren die zijn erfgenamen er op 22 maart 1696 voor bedongen van de heer Jan Jappin. De koper genoot nog geen drie jaar lang van zijn 'Paradijs', want juffrouw Agatha Temmingh, weduwe van de heer Joan Engelbert Japijn (Jan Jappin), te Amsterdam verkocht het op 7 maart 1699 voor ƒ8000 aan de heer Aarnoud van Lennep, koopman re Amsterdam. Mogelijk lieten de Van Lennep's er een nieuw huis bouwen, maar zeker is dat niet. Wel zeker is dat zij het grondbezit uitbreidden tot 30 morgen, waarop zij een koepel en een menagerie (voor de aanleg van de menagerie waren vijf woonhuizen bezuiden de kerk aangekocht en afgebroken), met de gebruikelijke tuinmanswoning, koetshuis en stalling lieten bouwen. Bossen, lanen en Engelse plantsoenen dienden tot verfraaiing van het geheel. Moes- en broeijtuinen waren meer op nuttig effect berekend. De kleindochter van Aarnoud van Lennep, Jacoba geheten, huwde in 1750 met de heer Daniel Bierens. Na diens dood verkochten zijn zoons 'het Paradijs' voor ƒ11100 aan de heer Hendrik Gabriel Certon (19 november 1798). Zeven jaar
later heeft 'Meer en Bosch' - want de heer Certon had die naam eraan gegeven - al weer een nieuwe eigenaar. Mr. Johan Valkenaar te Leiden kocht het op 2 oktober 1805 voor ƒ32000. Hij verhuist daarna naar Amsterdam, waar hij een hypotheek van ƒ20000 op 'Meer en Bosch' vestigt. Dat gebeurde op 29 januari 1810, maar op 4 september 1810 bevindt hij zich in Parijs, waar hij opdracht geeft om zijn 'Meer en Bosch' voor ƒ11100 te verkopen aan de heer David du Bois te Amsterdam. Op 19 november vertoeft hij nog steeds te Parijs, waar hij aan de koper van 'Meer en Bosch' ook zijn boerderij en landerijen te Heemstede verkoopr voor ƒ5000. Van David du Bois gaat 'Meer en Bosch' in 1819 voor ƒ26000 over aan de heer H.J.C.Koek te Amsterdam, die het in 1830 voor ƒ18000 overdoet aan de heer J.D.N, van der Trappen te Langbroek. Zo zien we een reeks eigenaren komen en gaan, tot het buiten in 1855 wordt aangekocht voor de verpleging van 'lijderessen aan vallende ziekten'. Onder de naam 'Zoar' had deze verpleging in het jaar 1882 te Haarlem zijn begin gevonden. Eerst konden daar vijf, later acht meisjes verpleegd worden. Twee jaar later werd 'Bcthe-sda' gesticht, ook nog te Haarlem. Hier konden dertig meisjes verpleegd worden. Toen ook daar het ruimtegebrek te nijpend werd, werd de verpleging in 1885 in 'Meer en Bosch' ter hand genomen. Een snelle uitbreiding ging het instituut nu tegemoet. In 1889 werd het nieuwe huis 'Salem' ingewijd, in 1895 volgde 'Eben Haëzcr' en in 1905 werd 'Nieuw Zoar' gebouwd. Intussen was er in juni 1901 ook een eigen kerkje aan het complex toegevoegd. Deze bijzonderheden kan men vinden in het gedenkboekje. Vooral voor de geschiedenis van 'Meer en Bosch' in de 19e eeuw leze men het boekje van de heer C.Peper: 'Historie hofstede 'het Paradijs' later 'Meer en Bosch".
Valkenburg De naam Valkenburgerplein bewaart de herinnering aan de oude buitenplaats 'Valkenburg'. Sinjeur Jacob Brouwer kocht op 3 januari 1623 en 27 maart 1624, dus in twee partijen, 'een huysinge, hofstede en boomgaard'. Hij vestigde zich op zijn nieuwe bezit, dat zeker enig aanzien genoten moet hebben. Dit kunnen we opmaken uit de prijs
buitenplaats ais tweede huis
(ƒ13000) die juffrouw Johanna Va loken burgh, weduwe van sinjeur Hans Vianen, ervoor betaalde toen zij het op iz mei 1640 van sinjeur Jacob Brouwer kocht. Zij hertrouwde met de heer Charles Loten. Zowel zijzelf als - na haar dood - haar man breidden 'Valkenburg' uit, zodat het een groot deel van de terreinen op de hoek van de Camplaan en de Voorweg tegenover de kerk besloeg. Deze hoek heer in de akten 'het dorpsplein'. Na de dood van Charles l.oten verkochten zijn kinderen Je buitenplaats die toen 2, morgen 94 roeden groot was, >r /Ï5000 aan de heer Pieter Trip. Diens weduwe verkocht 'Valkenburg' op 16 maart 1675 aan drie kopers, doch de heer Pieter de Graeff, vrijheer van Zuid Polsbroek, kocht op 8 juni 16S4 zijn mede-eigenaren uit en was toen alleen eigenaar. Hij vergrootte 'Valkenburg' opnieuw door op 10 februari 1697 de ten Zuiden ervan gelegen 'wclbcplante lioomgaart met zijn huysinge' aan te kopen, die de naam van 'Duin en Dorp' dtoeg. Van ouds had het de naam van Keyckenrodc' gedragen. Toen de heer van Zuid Polsbroek overleden was, kocht zijn dochter, vrouwe Agneta de Graeff, weduwe van mr. Jean Raptista de Hochcpied, schepen van Amsterdam en bcwindhebber van de West-Indische Compagnie, ook nog de naastgelegen herberg 'het Wapen van Heemstede' aan voor slechts ƒ800. Ook deze werd bij 'Valkenhur»' getrokken. Na de dood van haar man deed zij echter zowel 'Valkenburg' als 'Duin en Dorp' op 13 november 1714 voor ƒ14000 over aan mr, Jacob Boudacn Coeurten, raad ter admiraliteit te Amsterdam, die het op zijn beurr, - en wel op ié november 1748 - verkocht aan de heer Daniel Hendrik van Hamel - voor slechts ƒ5400. We lezen van 'een heerenhuizinge, thuynmanswoning, calling, koetshuis, menagerie, cabinetten en achtkante koepel' met alle daarbij behorende landerijen, genaamd ^de Lage Weyde', en 'de Horst' in een akte van 18 januari 1771, waarbij de executeur testamentair van vrouwe Catharina Buckingh, weduwe van de heer van Hamel, haar bezit voor ƒ11050 verkocht aan jonkvrouw Sara Wilhelmina Martens. Haar erfgename, vrouwe Regina Martens, weduwe van de lieer Jan Elias Buijs, verkoopt het weer op 1 juni 1780 voor ƒ11000 aan Margaretha Sautijn, weduwe van de heer Jan Cornelisz. Lampsins, die het op 20 mei 1788 voor ƒ15000 overdraagt aan de heer Gerard van Hogeveen. Nadat mr.
Gerard er twee jaar lang eigenaar van geweest was, deed hij zijn bezit over aan de heer Christiaan Gotthelf Meijer, voor het enorme bedrag van ƒ17500. Zijn zoon, Johan Christiaan Meijer, liet beide huizen, zowel 'Valkenburg' als 'Duin en Dorp', afbreken en verkocht de gronden waar ze op gestaan hadden. Ren deel ervan werd door de eigenaar van 'Meer en Bosch' aangekocht. Thans vindt men er het Valkenburgerplein, waarop de Valkcnburgcrlaan en de Heemsteedse Dreef uitkomen.
het kerkgebouw De kerk werd als kapel in de 14e eeuw gesticht, op grond die aan de graven van Holland toebehoorde. Of er toen al een school en een pastorie stonden is een moeilijk te beantwoorden vraag. Het lijkt niet waarschijnlijk. De kapel zal bediend zijn door een kapelaan die elders woonde en aan een school zal nog weinig behoefte geweest zijn. Degenen die onderwijs voor hun kinderen verlangden, stuurden dc/.c naar Haarlem. De kapel werd in 1573 verwoest en bleef lang als ruïne liggen. De kerkdiensten werden gehouden in een huis, dat 'de stecnen earner' genoemd werd en daar vlak in de buurt gelegen moet hebben. Niet alleen de ketk stond op grond die van de graven van Holland in leen gehouden werd, maar ook de huizen ter weerszijden van de kerk. Twee van die percelen werden op 6 juli i6zs door schout, schepenen en kerkmeesters gekocht van de grafelijke leenman Jan Jans/,. Oiatman. Op deze grond werden ten Westen van de kerk een pastorie gebouwd en een kosters won ing die tevens als school dienst deed! De kerk hield deze percelen voottaan in leen van de Staten van Holland. Toen de pastorie zo bouwvallig gewotden was, dat er elders een nieuwe gebouwd moesr worden, werden beide percelen door de Sraren uit de leenband omslagen (1756) en door de kerk verkocht. We weten zelfs nog doot wie en voor welk bedrag de oude pastorie gebouwd was: dit was Jan Allcrtsz., timmerman te Leiden, voor de som van ƒ1815. Werden de gronden van de kerk en naaste omgeving in leen gehouden van de graven van Holland, al de andere percelen aan de oostzijde van de Voorweg stonden op 'de leencrogt' van de heer van Heemstede. Deze 'Iccncrocht' is
'Heemstede, koomeiide van Haerlcm ti H.Spilman, ca. 1750. 7.0 ongeveer tussen 1620-1S2.1 volgebouwd. Alle percelen werden daartoe door de heer van Heemstede bij stukjes en beetjes in erfpacht uitgegeven en vervolgens bebouwd. Verdere bijzonderheden zijn vermeld onder het hoofdstuk
Meer en Dorp Aan de rechterkant van de kerk, op de hoek van de Achterweg en de tegenwoordige Laan van Insulinde lag oudtijds zelfs nog een buitenplaatsje, 'Meer en Dorp' geheten, en het zogenaamde 'Hofje van Panhuizcn'. De oorsprong van het hofje kunnen we vinden in de akte van 12 november 1667, waarbij Gerard Pauw, heer van Heemstede, in erfpacht geeft aan jonkheer Servaes van Panhuys, gehuwd niet Anna Cornelia Pauw, 56 roeden waarop hun nieuw getimmerde huis staat op de hoek van de Achterweg. Deze 56 roeden waren afgenomen van de kwekerij van de heer van Heemstede. Mevrouw van Panhuys stichtte hiet een hofje, dat naar haar vernoemd werd : 'het Hofje van Panhuys'. Bezuiden dat hofje en grenzend aan de noordzijde van 'Meer en Bosch', bezat Hendrich van Loon reeds vóór 1639 een hofstede, die hij in dat jaar voor ƒ6635 verkocht. Deze hofstede werd in 1673 eigendom van de heer Isaack Minuit voor ƒ2.500. Hij kocht tien jaar later ook het hofje voor ƒ710. Na enige wisselingen van eigenaar kocht de heer Dirk van der Meer, president-schepen van Amsterdam, de
hofstede, het land en het hofje voor ƒ3000 (18 oktober 1712). Hij gaf er de naam 'Meer en Dorp' aan. Met een zoet winstje van ƒ2 000 stond hij 'Meer en Dorp' reeds in 1730 weer af aan de heer Carolus Georgius Serrius, wonende te Amsterdam. Deze herdoopte het buitentje in 'Carelstust', een toespeling op zijn eigen voornaam. Toen zijn weduwe, die intussen hertrouwd was, 'Carelsrust' verkocht had (6 april 1737) kreeg het zijn oude naam weer terug en behield deze tot vrouwe Susanna van Lennep weduwe van de heer Abraham Sttaalman Jr. het huis aan de kerk verkocht (19 septembet 1756). De koopsom bedroeg ƒ5000. Het huis werd daarna als pastorie in gebruik genomen.
herberg het Wapen van Heemstede In veie dorpen vond men vlak bij de kerk een café, waar de dorstigen onder de kerkbezoekers na afloop van de dienst hun dorst konden lessen en de dorpsnieuwtjes bespreken. Dergelijke café's werden vaak geëxploiteerd door de schout van het dorp, die dan in zijn café tevens de zittingen van het gerecht kon houden, hetgeen hem een extra verdienste oplevetde. Aan deze beide voorwaarden voldeed ook 'het Wapen van Heemstede'. Deze hetberg lag - en ligt nog steeds - aan het Wilhelminaplein, dat vroeger Dorpsplein heette, tussen de Achterweg (waarvan dit deel ook wel Kerkweg genoemd werd) en de Hoflaan.
van Asch, die van 1616 tot 1643 schout van Heemstede was, had op deze plaats een huis, dat evenwel stond op grond, die hij van de heer van Heemstede in pacht had. I tnmiddellijk na zijn dood moest zijn weduwe geld lenen n haar verplichtingen te kunnen nakomen. De heer van ! Icemstcde was wel zo vriendelijk haar ƒ1500 re lenen, waarvoor zij hem een rente toezegde van ƒ100 per jaar. Maat op gepachte grond een huis bezitten geeft weinig zekerheid. Vandaat ook dat zij de grond van haar huis op o december 1665 in erfpacht neemt, tegen betaling van ƒ40 en iz stuivers per jaar. In de akten wordt niet met zoeel woorden gezegd, dat de weduwe een herberg in het buis hield, maar de prijs die zij ervoor ontving toen zij het perceel op 7 mei 1667 verkocht, ƒ5010, wijst erop dar het geen gewoon huis was. De akte van 21 mei 1677 noemt het huis 'een vermaarde herberg', maar dit verhinderde niet dat de helft van het perceel op die dag wegens belastingschuld verkocht werd. Als koper rrad op de gerechtsbode, Crijn Crijnsz. de Jongh geheten. Op 1 februari 1688 kocht de gerechtsbode ook de mdere helft erbij. Ondanks het feit dat ook hij steeds in ticld verlegenheid verkeerde, wist hij zich tot zijn dood in 'iet bedrijf staande te houden. Zijn weduwe voelde er echter niet voor de tapperij aan te houden en verkocht deze op 25 april 1702 aan Cornelis Pietersz. Helburgh. Bij de koop was inbegrepen het recht om 'een visblock in het Spaarnc te mogen houden om vis in leven te houden'. Hij telde er ƒ3800 voor neer in de vorm van een hypotheek, maar vijl jaar later werd hij failliet verklaard en werd de herberg bij executie verkocht voor slechts ƒ1560. In deze verkoopakte van z maart 1707 treffen we voor het eerst de naam 'het Wapen van Heemstede' aan. [)c vijf personen, die her bedrij] gekocht hadden, hielden maar vier jaar vol. Een kapitaalkrachtige koper was noodzakelijk. Zij vonden die in de persoon van de heer Ysaacq Clifford, koopman te Amsterdam, die bereid was r ƒ1000 voor te betalen. Hij zal er wel een zetbaas in gehad hebben, blijkbaar met weinig resultaat, want ruim elf jaar r was hij de helft van zijn kapitaaltje al weer kwijt. De heer Dirk van der Meer, pres id ent-schep en van Amsterdam, gaf er op 18 oktober 1722 slechts frooo voor. Het bedrijf schijnt dan een rijdperk van bloei tegemoet te gaan, want Frcdcrik Adolff Vogelesang betaalt er op 9 juli 1771 zijn schoonmoeder ƒ4000 voor. Om ƒ2000
kunnen betalen, moest hij een lening sluiten voor dit bedrag. Nog meer geld moesr hij lenen om het bedrijf gaande te houden, maar ook hij kon her niet bolwerken. Voor ƒ8000 deed hij de herberg met kolfbaan op 9 september 1788 over aan Pieter Stork. Diens weduwe hertrouwde met Pieter van Keulen, die we dan ook bij de eeuwwisseling als kastelein zien optreden. Zijn weduwe zet tot 1837 bet bedrijf voort. Tot in deze eeuw is 'het Wapen van Heemstede' zijn functie blijven vervullen.
het oude slot De archaeologen houden het er op, dar dit omstreeks het jaar 1300 gebouwd zal zijn. Over de herhaalde verwoesringen en latere herbouw zijn we tegenwoordig vrij aardig ingelicht. We verwijzen hiervoor naar het hoofdstuk 'schijnwerper op de historie' en vanzelfsprekend naar de bestaande literatuur. Na een 500-jarig bestaan viel het een roemloos einde te beurt. Jacob Scholting, vroedschap te Haarlem, wilde als president-leenman in de Hooge Vierschaar van Kennemerland, niet zelf de slopershamer hanteren. Toen hij op i.S juni 1809 de ambachtsheerlijkheid Heemstede kocht, was daar ook het slot bij inbegrepen, maar op 30 oktober daaraan volgend deed hij het slot over aan de heer Jan Dolleman, schout en secretaris van Heemstede. Deze begon met het slopen van het oude bouwwerk, maar voordat de sloping geheel voltooid was stierf hij. De poort was nog aanwezig, nier een woonhuis er boven op, dat apart verhuurd werd. Verder waren er nog een woonhuis, een schuur en land ter groorte van 11 morgen, roen Elisabeth der Kinderen, weduwe van Jan Dolleman, 'de geweezene Hofsreede oft sloth van Heemstede' weet overdeed aan de zoeven genoemde Jacob Scholting. De verkoop vond plaats voor een bedrag van ƒ3500, onder conditie dat de poort niet mocht worden afgebroken en dat de koper tot uiterlijk 1 maart 1812 moest toestaan dat het puin van het afgebroken slot op het voorplein werd gestort. Bovendien moest hij een vrije uitgang toestaan over 'de gewezen Hoflaan'. De Hoflaan liep van het slot rechtstreeks naar het dorpsplein vóór de kerk. De naam is geheel verloren gegaan, een deel ervan heet Javalaan en een deel Slotlaan.
Ili-rnntfd? in de bisltii
Merkwaardig voor de eigendomsverhoudingen in de oude tijd is het feit, dat de heer Johan van der Poel, schout en secretaris van Nieuwer kerk, op het voorplein van het slot een stal in eigendom bezat, die hij op 5 februari 1713 overdroeg aan de heer Thamis de Jongh, schout en secretaris van Heemstede. Voor de ondergrond werd jaarlijks ƒ13 huur betaald. Zijn weduwe schonk deze paai derailing op 17 mei 1732 aan haar zoon Cornelis de Jongh, eveneens schout en secretaris van Heemstede. Nu we toch dicht bij het Spaame zijn, willen we er nog eens nadrukkelijk op wijzen, dat het Spaame oorspronkelijk vlak langs het slot liep en zich even verderop naar het Oosten boog om in het Haarlemmermeer uit te monden. De tegenwoordige uitmonding in de ringvaarr is pas in de 15e eeuw door de Haarlemmers gegraven. Het eiland dat tengevolge daarvan ontstaan was, vindt men op de kaarten aangeduid als 'Voorburg'; het lag ook vóór de burcht. Op de uiterste punt van de oude monding van het Spaame lag 'het oude kerkhof'. Later vinden we er 'de Tonnecamp', die aan de stad Haarlem toebehoorde en diende voor de bebakeniug van de ingang van her Spaarne.
Molenwerfslaan Iets meer naar het Noorden liep vanaf de Cloosterlaan de Molenwerfslaan in de richting van het Spaarne. Thans is er nog een klein stukje van deze laan over, die verder vergraven werd voor de Cruquiusweg. Aan het einde van deze laan stond bij het Spaarne Heemstedcs oudste korenmolen. Op 26 december 1535 erkent Gerrit Jansz., molenaar, f3 's jaars aan de heer van Heemstede schuldig te zijn voor het gebruik van de wind voor een molen staande op het Hoofd aan het Spaarne. De mout, gerst, tarwe en rogge, die de heer van Heemstede en diens castelcin op het slot voor hun persoonlijk gebruik nodig hebben, zal hij gratis voor hen malen. Op 2 mei 1537 doet Gerrir Jansz. deze molen over aan Claes Claesz. Twintig jaar later zijn er drie eigenaars, waarvan er één, Cornells Arijsz., poorter van Haarlem, zijn eenderde part overdraagt aan Jacob Hermansz., molenaar te Heemstede (6 april 1557). Tijdens het beleg van Haarlem wordt de molen verwoest, en het duurt tot 159(1 voor er weer een molenaar komt opdagen, die de molen wil herbouwen. Hij
huurt een deel van de molen werf van de gemeente voor fz 's jaars, voor de termijn van 6 jaar en aan de vrouwe van Heemstede belooft hij jaarlijks ƒ3 voor het windrecht te betalen. De nieuwe eigenaar was Dammas Dircsz., molenaar te Noordwijkerhout (27 mei 1596). Een van zijn opvolgers, Louris Gornelisz. Schipper, molenaar, komt in conflict met het ambachts(—gemeente)bestuur en krijgt bevel om de molen en molenwcrf te ontruimen. Hij voldoet echter niet aan dit bevel, zodat er een proces ontstaat, dat op 17 oktober 1617 door het Hof van Holland in zijn nadeel wordt beslist: de molen moet worden afgebroken. Her duurt dan tot 1651 voor er elders een nieuwe korenmolen gebouwd wordt. Het terrein waar de oude molen gestaan heeft, 'de moienwerf' genaamd, wordt gebruikt voor de opslag van mest en van materialen. Het is intussen 1667 geworden. In dat jaar valt de aandacht van Comelis Pietersz. Snap op 'de molenwerf'. Hij vond dat een geschikte plaats om een herberg te bouwen. Van Gerrit Meinders, houtcoper tot Saerdam, krijgt hij de benodigde materialen geleverd, ter waarde van ƒ400, waarvoor een hypotheek gevestigd wordt op het nieuwe huis. Nog eens f1600 worden elders geleend (1668) en de leverantie van bier kan beginnen. Er wordt bij Willem Keijser, brouwer te Haarlem, wel bier gekocht maar niet betaald, zodat de rekening in twee jaar tijd oploopt tot /iooo. Daar er geen geld is, wordt ook dit bedrag als hypotheek op de herberg gevestigd. Dan gaat het snel bergafwaarts. Het ene gat wordt met het andere gestopt, totdat de zaak niet meer te redden is. Op 16 april 1675 doet Cornelis Snap zijn herberg voor ƒ3400 over aan Philips Cornelisz. de Moor. Toen diens weduwe de herberg tien jaar later overdeed aan Härmen Emptinck ontving zij nog f3800, maar onder zijn bewind gaat de waarde hard achteruit. Bij verkoop in 1699 krijgt hij er slechts /2.000 voor terug. Dit bedrag werd ervoor gegeven door Pieter Jansz. Borst uit Limmen, maar ook hij wist het verval niet meer te stuiten. De prijs, die de weduwe Borst er in 1713 voor ontvangt, is ƒ1400. De koper, Jan de Jeught, ziet de waarde in zeven jaar tijd tot ƒ235 dalen en dat was dan de prijs voor het huis, want de herberg 'de Molenwerf' was teniet gegaan (3 augustus 1729). Die ƒ235 was blijkbaar nog teveel geweest, want elf jaar later is de prijs gezakt tot ƒ50 en nog weer drie jaar
'Gezigt tussen 't huys re Crajcnest en Bronsré'. Tekening v ! I.Spilman, ca. 1750.
later wordt het huis door de heer van Heemstede overgenomen tegen de lasten die op het huis rusten: ƒ30 erfpachtscanon en 16 stuivers voor het recht om een visblok 1 het Spaatnc te hebben. Dat hier een drama heeft plaatsgevonden is wel duidelijk, Hoe dat in zijn werk gegaan was blijkt uit het volgende. r stond nog een ander huis op 'de molcnwcrf', waarin :n zekere Jacob Pietersz. Molenwerf een herberg hield. Deze herberg werd op 28 maart 1653 door Philips Cornelisz. Je Moor, zijn schoonzoon, voor ƒ800 overgenomen. Op 19 april 1673 verkoopt Philips deze herberg voor /6ooo(!) aan de weduwe van Jacob Jacobsz. van Sijp. In de verkoopakte wordt het 'een neringrijke herberg, van outs genaamd e Molenwerf' genoemd.
Dal Philips op 16 april 1675 de concurrerende herberg in de buurt kocht, is begrijpelijk, maar een handig zakenman was hij wel, toen hij die met ƒ400 winst wist te verkopen. De 'Molenwerf' bracht aan de weduwe van Jacob Jacobsz. van Sijp weinig geluk, want ook zij valt in handen van de Haarlemse brouwer Willem Keijser, die het bedrijf ter voldoening van haar schuld aan hem overneemt (10 december 1676). Toen brouwer Willem Keijser overleden was verkochten zijn kinderen het huis, dat belast was met een erfpacht van ƒ33 en nog een recognitie van 2 stuivers 's jaars, voor ƒ25 aan Willem Tijssen, herbergier buiten de Grote Houtpoort te Haarlem (2,5 januari 1693). Daarna horen we er niet
Ui-emitcdt: in de bhtor
M eer mond Dit buiten Inj; wel bijzonder excentrisch, namelijk op de noordhock van de Molenwcrfslaan en het Spaarne. Al vóór het jaar 1641 bezat Jan Lubbertsz. Bus, koopman te Haarlem, op die hoek een hofstede met 3 morgen land en nog 600 roeden in afzonderlijke stukjes. Dit waren allemaal gronden die oorspronkelijk bij het Bernai ditenklooster behoord hadden en door de stad 1 laarlem verkocht waren. Het lijkt wel vreemd dat een Rotterdammer, Pieter Jansz. Blanckcrt, 'schepen van Sehieland', zijn oog liet vallen op deze afgelegen hofstede en er ƒ8000 voor over had om die op 2 april 1641 van de heer Bus over te nemen. Dit is des te onbegrijpelijker als wij zien dat hij een jaar later zijn bezit weer overdoet aan de beer Matthens Hoeufft heer van Buttingc, koopman te Amsterdam. Deze liet er 'een seboone en treffelicke huysinge' bouwen en 'een welbepkmtc boomgaard' aanleggen, die echter op 3 maart 16S7 door zijn erfgenamen voor ƒ7 500 verkocht werden aan Geertruijd Bedt, Caibarina .Muiic en Philippus Muije, allen wonende te Amsterdam. De buitenplaats was toen 5 morgen 2.6 3 roeden groot. Toen l'hilippns Muije overleden was, werd zijn weduwe failliet verklaard. Haar aandeel in bet buiten werd bij executoriale verkoop voor ƒ1675 a a l 1 de heer Cornelis van der Laen, wonende te Amsterdam, verkocht. Veertien dagen later kocht hij van ds. Wilhelmus Muije, te Amsterdam, die voor de helft erfgenaam was van zijn zoon PMippus, het resterende deel voor ƒ1800, zodat Cornelis voor ƒ3475 eigenaar van het geheel geworden was. Cornelis gaf er de naam 'Meermond' aan. Zijn erfgenamen wisten er van de heer Pieter Grijspeert, koopman te Amsterdam, op 7 juni 1718 een som van ƒ8000 voor los te krijgen, maar er was nu bij de koop inbegrepen een huis aan de overzijde (zuidzijde) van de Molen werf slaan gelegen, dat de heer van der Laan op 22 april 1698 voor ƒ500 gekocht had. Juffrouw Sara Blok, de weduwe van de heer Pieter Grijspeert, behield 'Meermond' tot haar dood toe, maar daarna werd het door haar executeur testamentair voor slechts ƒ2900 verkocht aan de heer Albertus Adrianus Houwink te Amsterdam (2.9 oktober 1757). Toen deze heer her buiten al gedurende 25 jaar bezeten had, geraakte hij in financiële moeilijkheden. Hij leende van de heer Willem Dolleman op 18 februari 1781 ƒ6000 met
'Meetmond' als onderpand. Hiermede was de situatie echter niet gered; er werd een sequester over zijn boedel aangesteld, die op 22 april 1786 het buiten overdeed aan de heren Willem Dolleman, schout van Heemstede, voor tweederde deel en Jan Slcgbt en Cornelis van der Boon, tezamen voor eenderde deel. De drie eigenaars sloopten hef herenhuis. Alleen schuitenhuis, vinkenhuis en koepel bleven intact. De afbraak was nog vóór het einde van het jaar voltooid, want op oudejaarsdag nam Willem Dolleman het eenderde part dat hem nog niet toebehoorde van zijn mede-eigenaars over voor fs-33Het geheel, bestaande uit 'twee stukken weiland, zijnde weleer geweest een hofstede genaamd 'Meermond', en nog een steenen gebouw aan de overzijde', verkocht Willem Dolleman voor ƒ4700 aan de heet Abraham Gerarclus Blasius te Amsterdam, uit wiens bezit het weiland weer overging aan Cornelis Gerardus baron de Wijekerslooth van Grevenmachern. Thans wordt het terrein in beslag
een buitenplaats ten Noorden van Meer mond Aan de noordzijde van 'Meermond' en eveneens aan het Spaarne vinden we oudtijds nog een buitenpla; de naam in de transportakten niet genoemd wordt. In 1667 wordt het bezit omschreven als 'een hofstede met 9 morgen weij- en teelland, huismanswoning, boomgaert acn 't Spaerne'. Het werd in dat jaar door mr. Pieter Bol, burgemeester van Haarlem, gekocht van de erfgenamen van de dames Anna en Johanna de Haen. Dat het een tamelijk belangrijk bezit was, bewijst de koopsom van ƒ6000 waarvoor vrouwe Magdalena Ruijl, weduwe van de heer Pieter Bol, het overdeed aan vrouwe Aletta Bol, weduwe van de heer Johan Ruijl (16 juni 1700). Het was toen nog een boerderij, doch tussen 1700 en 173 t werd er een herenhuis gebouwd, dar in laatstgenoemd jaar staat op naam van julltouw Beatrix Ruijl. Het werd op 2.1 februari 1753 door haar erfgenamen - en door die van de weduwe van de heer Johan Ruijl - voor ƒ1805 verkocht aan de heer Arnoldus Petrus Bleesen, de eigenaar van de buitenplaats 'het Cloostcr'. Het naamloze
H e t K.-J oojtcj* F ORTA
C O£1 1 of
H em el-s
Poort
der I>fti*üiirditcji t o t Heemjtcde,
buiten werd in 1754 afgebroken en de gronden werden bij 'het Clooster' getrokken. Evenals 'Meermond' had dit naamloze buiten gestaan op grond die oorspronkelijk aan het Bernarditenklooster toebehoord had. Elders vonden wij dat het 'Spaar en Burg' geheten heeft.
het klooster De oorsprong van dit klooster, het zogenaamde 'Bernar-litcnklooster', ook wel 'Porta Coeli' of 'Hemelpoort' geheten, is te vinden in het voornemen van Jan Claesz., is in de Sint Bavo te Haarlem, om 'tot de eere Gods ei zijne gebenedijde moeder ende des heiligen vaders St. Ber-
nardc' een klooster te stichten. Dat voornemen legde hij vast in een akte, die dateert van 14 april 1455. Hij stelt hiertoe een aantal landerijen in handen van de prior van het klooster van Warmond 'te hulpe (om) een cloostre mede te maken in de ban van Heemstede op een hofstede die geheten is 'Willegen Hom', welke hofstede mr.Huich van Assendelft daertoe ghescict ende gegeven heeft'. Deze landerijen worden door hem geschonken onder voorwaarde, dat binnen twee jaar met de bouw begonnen moet zijn. Er blijkt uit die akte tevens, dat heer Hugo van Assendelft 'de Willegen Horn' reeds vóór 14 april 1455 voor de stichting van het klooster gegeven had. De akte waarbij hij dat doet zou echter van 3 april 1456 dateren. Vermoedelijk is deze datum dus fout en vond de schenking door mr. Hugo plaats op 3 april 1455. De bedoelde 'Willcgen Horn' bestond uit 'een huys met een hofstede, metten boemgaert, met schuyr, barch hoijs, ende een barch van 5 roeden'. Er behoorden 6 morgen weiland en 13 achelen saetlands toe. De hofstede met land waren tot nu toe verhuurd geweest voor 36 gouden Wilhelmusschilden (munteenheid) 's jaars. De stichting van het klooster moest echter goedgekeurd worden door de bisschop van Utrecht, die dat op 30 maart 1457 deed en door hertog Philips, die zijn consent reeds op TO oktober 1456 verleende. Toen alles dus geregeld was en met de bouw een aanvang was gemaakt, kwamen er onverwachte moeilijkheden. Het bleek namelijk dat hier sprake was van een 'verduisterd' leengoed, want 8 maden van de door mr . Hugo geschonken landerijen waren afkomstig van heer Jan van Heemstede, Deze hield ze met nog 4 maden in leen v an de graven van Holland, doch had het land in 1408 stilletjes verkocht. Begrijpelijkerwijs was hertog Philips hierover zeer verbolgen, maar de klok kon nier meer teruggedraaid worden. Hij had toestemming tot de bouw gegeven en daar was mee begonnen. Er bleef hem dus niet veel anders over dan 'uijt gratie' de 8 maden maat aan het nieuwe klooster cadeau te doen. Ook met de heer van Heemstede dreigden er moeilijkheden, want deze had blijkbaar het oog geslagen op de landerijen, die russen zijn kasteel en het klooster lagen, maar tot het bezit behoorden van Claes Spaarmansz. en Jan Bouwensz. de Prior en het convent des kloosters ter Hemelpoorte der ordo Sancte Beernds leden de nederlaag in dit conflict, want op 25 juni 1458 moesten zij beloven de bedoelde landerijen
lleeimtcdc in de hist*
niet te zullen kopen of zelfs huren zonder roesremming van de heer van Heemstede. Uit al deze gegevens kunnen we afleiden, dat het klooster in 1458 gereed gekomen is. Grote omvang kreeg her niet en een rol van betekenis heeft het niet gespeeld. Het klooster lag aan de oostzijde van de Grootc Geest. De toegangsweg werd gevormd door 'de weg die gaet nae Willigenhorn', waarmee waarschijnlijk de latere Munnekenlaan bedoeld wordt, die nog weer later 'de Cloosterlaan' genoemd wordt. Wellicht is 'Willigenhorn' niet afgebroken, maar als boerderij bij lier klooster blijven bestaan.
conflict met de stad Haarle: Toen de bezittingen van het kloos r bij bell de Staten op 2.2 december 1581 aan d n Leider werden toegewezen, ontstond hierover een conflict met de stad Haarlem, die deze goederen voor zich opeiste. Haarlem kreeg zijn zin en de kloostergoederen kwamen onder beheer van het 'geestelijk Comptoir van Haarlem', die ze weer gedeeltelijk van de hand deed. Zo kwam 'een hofstede, wonnige en binden, gecomen van het Bernarditenconvent' ter grootte van 42 morgen, 3 hont en 23 roeden, in handen van Boudewijn van Loo, rentmeester-generaal van Vriesland, wiens erfgenamen de hofsrede op ay april 1S13 verkochten aan sinjeur Hans Fabri, koopman te Haarlem. Diens beide zoons, Johan en Arnoudt Fabri, verkochten op 28 april 1653 aan de heer Balthasar Coijmans, ridder, 'de helft van 5 percelen, ongescheyden, op de caert getekent mette letter T, genaemt 'het Binnenclooster' bestaende in huysinge, bouwhuys, stallingc, voorpoort, huysinge omtrent de voorpoort, schuitenhuis, lanen, munnickenvaart zo ver als het Binnenclooster strekt, ende deselve vaert daarvandaan tot in 'tSpaerne toe. De visschcrij in de vaart. Met alle goudleren en gestreepte of diergelijke behangsels. Noch het horlogie met de koocker daeromme, binnen de huysinge'. Uir de akte blijkt niet duidelijk of de kloostergebouwen verbouwd waren tot herenhuis, of dat er een geheel nieuw gebouwd was. Ook de andere percelen, getekend met de letters A r/m S, werden door de heer Balthasar Coijmans, koopman-ridder, voor de helft gekocht. De andere helft had hij reeds van zijn schoonvader de heer Johan Herre-
wijn verkregen. Hij betaalde voor de helft /zSyéi en 10 stuivers, een enorm bedrag voor die tijd, want het geheel valt dan op bijna ƒ54000 te taxeren, een prijs die door geen andere buitenplaats in Heemstede geëvenaard wordr. Voor ƒ50000 deden de heren Balthasar Coijmans, heer van Streefkerk, ridder, raad en schepen van Haarlem en mr. Joan van Herrewijne (Johan Herrewijn), president-leenman van Kcnnemerland, hun bezitting op 2.4 januari 1677 over aan vrouwe Sophia Trip, weduwe van de heer Joan Coijmans, en de heer Johan Burnarts, beide wollende te AmSterdam. De omschrijving luidt nu 'een hofstede genaamr het Bernardhenklooster met woonhuys, boomgaert, plantagien, stallinge, boerenwoning, berg, schuren, en landen daaraan gelegen, groot 4S morgen. Streckende van de ko lek van de Santvaart (—de Crayenestersingel) ten Oosten langs het Spaarne tot de Monnickenvaarr toe' enz. Toen de erven Coijmans 'het Bernarditenklooster' op 2.5 november 1701 aan de heer Cornelis Biesen, koopman te Amsterdam, verkochten, betaalde deze er slechts ƒ2.7533 en 7 stuivers voor. Het buiten wordr dan gedurende 150 jaar nier verkocht. Maria Biesen huwde in 1751 met mr. Denis Adriaan Roest van Alkemade. Hun dochter Gccrcruida Roest van Alkemadc trouwde in 1774 met Cornelis Gerardus Josephns de Wijckerslooth de Grevcnmachern. Hun dochter Maria Geertruida, die in 1832 te Amsterdam overleed, huwde met Johannes Stephanus Schaep, overleden 21 oktober 1833. De heer Binncwiertz, die in 1854 over Heemstede schreef, meldt ons: 'De graaf van Westerholt heeft in 1850 dit goed aan de heeren Dolleman verkocht, die reeds bezig zijn om dit schoone en lustige landgoed in weiland te herscheppen'. De prijs die de heren Dolleman ervoor betaalden was ƒ70000. De kopers braken dus het herenhuis af. Er werd echter in 1873 een nieuw huis gebouwd ren behoeve van de heer J.Ph. Dolleman, burgemeester van Heemstede. Diens weduwe verkocht het huis in 1903 aan de familie Aberson. Tenslotte werd er in 192.0 het seminarie 1 lageveld gevestigd.
Crayenestersingel De Crayenestervaarr, waaraan de singel zijn naam ontleent, heeft niet altijd zo geheten. Deze vaart heette vanouds de Gasthuis Zandvaart.
•i buiteujifojts tils tweede huis
t was voor het Sint Elisa bethsgasthuis wel een bijzonder fortuinlijke dag, die 5e april 1461, de dag waarop hertog Philips van Bourgondie' aan het gasthuis in erfpacht gaf 11 vierkant stuk verwaaid zandduin, gelegen in de ban 11 Heemstede, begrensd aan de westzijde: de Heerenweg (nu: Wagenweg); aan de oostzijde: de Heemstederwech flater: Binnenweg en Bronsteewcg) ; aan de noordzijde: de Voorhout (Haarlemmerhout); aan de zuidzijde: de Traprsberg, 'roijende aan de ijseren ctuijslaan toe'. Daar we :ten dat deze gronden gestrekt hebben tot iets ten zuiden n de huidige Koediefslaan, moet de 'Trappers-* of 'Trappenberg' wel gezocht worden op het terrein van 'KennemerDe erfpachtscanon bedroeg 40 scellingen 's jaars. Wij noemden dat een fortuinlijke transactie. Misschien waren de regenten zich in 1461 hiervan niet zo erg bewust en bleek dat pas later toen het gasthuis deze gronden in exploitatie ging brengen. Het begon waarschijnlijk wel met het aanen van de Gasthuis Zandvaart. Hiermede werd tweeërlei doel beoogd: het verkopen van zand en anderzijds het herscheppen van duingrond in teelgrond en later in bleekheiden. De gronden werden door het gasthuis in kleine percelen in erfpacht uitgegeven, maar het stichtte ook zelf een aantal blekerijen (eind 16e, begin 17e eeuw) die verhuurd werden. Zo vinden we op kaarten uit het begin van de 17e eeuw :n buurtschap 'het Crayenest' geheten, gesticht op gronden van het Sint F.Iisabethsgasthuis. 1 Haarlem uit kon men deze buurtschap langs de Dreef bereiken, maar als men voetganger was, kon men laf de Wagenweg tegenover 'het huis met de beelden' voetpad volgen langs de tegenwoordige kraamkliniek en men bereikte dan zonder moeilijkheden de Gasthuis Zandvaart (Cray enester vaart). Dit voetpad droeg van •uds de naam van Emauslaan. Voordat men de brug over deze vaart passeerde, zag men dan aan zijn linkerhand een buitenplaats.
Leeuwen h ooft was een Haarlemse brouwer, Hugo van Oudenburch geheten, die op die plaats 'een woonhuys, bouwhuys, ichuren, boomgaert en plantagien' bezat, alles gelegen op
grond die hij van het Sint Elisabethsgasthuis in erfpacht hield. Het terrein was 310 roeden en een halve bont groot en de erfpacht bedroeg ƒ41 en 10 stuivers 's jaars. Hugo had er een hypotheek op genomen van ƒ2000. Dit had tot gevolg, dat toen hij zijn bezit op 16 december 1661 overdroeg aan sinjeur Pieter van de Rijp, koopman te Amsterdam, hij slechts ƒ400 in handen kreeg. Juffrouw Maria van de Rijp erfde het, maar zij gaf er opnieuw een hypotheek op, nu van ƒ1500. Zij ontving deze som van haar neef, sinjeur Johannes van de Rijp, koopman te Haarlem. Belast met de f1500, die er reeds op gevestigd was, bedroeg de totale hypotheek thans ƒ4000. Deze last was blijkbaar voor Maria te zwaar, vandaar dat zij de hofstede op zo mei 1685 voor maat ƒ1500 (boven de lasten)! overdeed aan haar reeds genoemde neef. Deze had blijkbaar niet de bedoeling de hofstede met 'een bequacni woonhuys' in eigendom te houden, want anderhalf jaar later verkocht hij deze aan sinjeur David Leeuw, koopman te Amsterdam, die het perceel reeds enige jaren in huur bezeten had. Hij betaalde er ƒ3000 voor, boven de lasten (23 oktober 16S4). Als we nu bovendien nog weten dat de vrouw van David Leeuw Cornelia Hooft heette, dan behoeven we ons niet te verbazen over de naam 'Leeuwenhooft' die het buiten van David Leeuw ontving. Zijn docht« Wijntie Leeuw trouwde met de heer Aarnout van Lennep. Zij verkochten de hofstede op 17 november 1725 voor ƒ1500 aan de heer Anthony van Waarden, gehuwd met juffrouw Anna Cromhout. Na drie jaar had dit echtpaar al weer genoeg van zijn bezit en droegen zij het over aan ds. Johannes Noorbeek, predikant te Amsterdam, die er ƒ3000 voor betaalde. Het buiten strekte zich toen uit tot aan de Wagenweg toe. Maar na zes jaar ontdeed ook onze dominee zich weer van zijn hofstede, toen Samuel Gideon Wobina, koopman, hem er ƒ2210 voor gaf {\6 april 1734), maar nog geen tien jaar genoot Samuel van het buitenleven, want hij kwam te overlijden, waarna vrouwe Petionella Sophia Bols, zijn weduwe, de hofstede voor ƒ1125 overdroeg aan de heer Diedcrik Smit, wonende te Amsterdam (2 februari 1744). Een merkwaardige bestemming kreeg het buiren in zijn tijd, er werd een 'campherstokerij' in of bij gevestigd. Lang hield dit bedrijf geen stand, want toen de weduwe van Dicderik Smit 'Leeuwenhooft' verkocht, werden van de verkoop uitgezonderd 'de kopere ketels, tinne slange, loode bakken
Heemstede in de historie
en koopere helmen staande ten dage der verkoping in het zogenaamde Lthortttoriitni', dat thans verwijderd is. Vermelding verdient ook nog wel het feit, dat de eigenaar aan de stad Haarlem f s 's jaars moest betalen voor 'een perspectief in de Hout'. Als koper trad op haar schoonzoon, de heer Nicolaes Konauw, die er de vrij aanzienlijke som van ƒ11400 voor over had ( n juni 1774). Zakelijk gezien een goede transactie, want zijn weduwe b e d o n g van de lieer Jacob Abraham van Lennep een k o o p s o m van f12.1,00 (2.2. juli 1783). Deze ontving er slechts ƒ8000 voor terug toen hij op 3 oktober 1798 de heer Pietcr Kops Goedschalksz. er eigenaar van maakte.
Em aus Wc kwamen langs de Emauslaan en passeerden aan de linkerhand 'Lccuwcnhooft'. Passeren wc nu de brug over de vaart die naar de Bronsteeweg leidt, dan zien w e recht tegenover de brug de huizen, die g e b o u w d zijn op de plaats waar vroeger de herberg 'F.maus' stond. De Bronsteeweg droeg toen de naam van 'Heemstederwagenweg'. 'Emaus' is niet steeds een herberg geweest, want toen de advocaat Paulus van Bcrestcijn het bezat in 1633 was het 'een herehuyzinge genaamd P.matis'. Aanvankelijk stond er aan de oostkant nog een huisje, maar dit werd door mr. Paulus in 1631 voot /5K gekocht en bij ' l i m a n s ' gevoegd. In 1633 verkocht mr.Paulus zijn herenhuizing aan Meyndert Pietersz., brouwer in 'de Bril' te Haarlem. Veel te betekenen had de herenbui/ing blijkbaar niet, want hoewel er een hypotheek je van slechts ƒ300 op rustte, betaalde Meijndert er maar ƒ900 voor. Er ontstond echter verschil van mening tussen de verkoper en koper, zodat de k o o p in 1638 geannuleerd werd, maar toch zien w e later (2.5 augustus 1650) Meyndert l'.maus, brouwer in 'de Bril', het perceel verkopen. Wc moeten dus hieruit wel afleiden, dat de ruzie bijgelegd werd en Meyndert opnieuw 'Emaus' in eigendom verwierf, w a a r v a n hij de naam zelfs als familienaam ging dragen. Zoals reeds gezegd, verkocht hij 'l'.maus' in 1650. Als kopers rraden toen op Jan Jansz. van Aclst, schout van Berkenrode, en Steven Schut, wonende te Amsterdam. De koop e ook de ernaast gelegen herberg 'de Hollander',
waarover w e nog iets zullen zeggen. Beide herbergen bleken niet meer waard dan (tezamen!) ƒ 1.2.00. Steven Schut zou 'Emaus' exploiteren, zijn zwager Johan van Aelst 'de H o l Steven Schut moet er goed geboerd hebben, want na een bijna 20-jarige exploitatie was de waarde van het perceel vrijwel verdubbeld. Gerrit Jansz. Keijser betaalde er op 22 november 1669 ƒ1000 voor o m daar ook eens zijn geluk te proberen. Dit lukte echter niet bijzonder goed, want toen hun vader overleden was m a a k t e n zijn kinderen er slechts ƒ850 voor (2. mei 1703), terwijl bij de koop nog 6 andere huisjes inbegrepen waren. Koper was Dirk Dierkens, wonende in Berkenrode. Zijn weduwe liet de herberg bij testament na aan juffrouw Elisabeth Maria van der Kruijssen, die hem echter verkocht aan Jan Claesz. van Kampen :< ' S februari 1735]. Het bedrijf was toen blijkbaar vrijwel teniet gegaan, want in de beschrijving staat 'een huys en erve, herrebergh off boerewooning, daer Emaus uitgehangen heeft'. Het bord met de naam was dus reeds verdwenen, maar van K a m p e n hing er weer een nieuw op en probeerde, zonder succes, een nieuwe klantenkring op te bouwen. Hij overleed en zijn w e d u w e hertrouwde met Simon Lelyveld, aan wie zij de herberg ten huwelijk bracht, maar deze deed de zaak op 9 september 1757 voor slechts ƒ735 over aan Jan Stroman. Hij herdoopte 'Emaus' in 'Rosendael'. Hij leende links en rechts geld om zijn bedrijf te verbeteren en legde er zelfs een overdekte kolfbaan bij aan. Het begon weer te lopen, hetgeen wc kunnen afleiden uit de verkoopprijzen: ƒ1600 (in 1781), ƒ1200 (1783), ƒ1400 (in 1795), en op 7 februari 1S10 wist de eigenaar er zelfs ƒ3500 o p te
De Hollander Bij de bespreking van 'l-.maus' stipten we reeds aan dat deze herberg aan de zuidzijde begrensd werd door de herberg 'de Hollander'. Ook dit was oorspronkelijk een particulier woonhuis. We weten zelfs dat mr. Paulus van Beresteyn het op 24 februari 163 ; gekocht had van de eigenaar-bewoner, Pieter Jacobsz. Vianen voor slechts ƒ300. Mr. Paulus verkocht 'de Hollander' echter weer aan Meyndert Pietersz. Emaus, de eigenaar van 'l'.maus', m a a t deze verkocht 'de
Hollander* weer op 13 december 1639 aan Guillaume van langera al. Deze was echter niet in staat om de koopsom van ƒ300 te betalen, zodat zijn enige dochter 'de Hollander' op 10 juli 1650 weer aan de verkoper moest teruggeven, die zich ruim Kn maand later weer van zijn bezit ontdeed, want de eigenaars van 'Emaus' telden hem ƒ1200 uit vooi het concurrerende bedrijf. Zoals wij zagen bleef Steven Schut 'Emaus' exploiteren, terwijl zijn zwager Johan van Aelst het bedrijf 'de Hollander' gaande moest houden. Dit lukte niet, want ook 'de Hollander' ging als herberg al vóór het jaar 1663 teniet. Het werd weer een particulier woonhuis, dat later weer in kleinere huisjes gesplitst werd.
Curieus is het nog wel dat 'de Hollander' in 1633 tot zuidelijke buurman had 'het huis en erf toebehoord hebbende (aan) Adriaen de Martelaar'. Dit moet dus gestaan hebben ongeveer op de hoek van de Bronsteewcg en Overboschsttaat (noordzijde).
herberg Jerusalem Aan de oostzijde van 'Emaus', recht tegenover de Zuidcrhoutlaan, lag ook weer een herberg, die óók weer een bijbelse naam droeg, namelijk 'Jerusalem'. Deze stond dus ongeveer ter plaatse waar nu de Heemsteedse Dreef begint. Dit was een strategisch punt, want al het rijdend verkeer
Heemstede in de historie
uit Haarlem, reed recht op 'Jerusalem' aan. De weg liep daar niet verder. Men moest dan reclus.if slaan om langs 'Emaus', via de huidige Bronsteeweg, het dorp in te gaan. 'Jerusalem' is waarschijnlijk de oudste' van de drie naast elkaar gelegen herbergen ('Jerusalem', 'Emaus' en 'de Hollander'). Hier hing tenminste reeds in 1631 'Jerusalem' uit. Eigenaar was toen Willem Jansz. Jerusalem, die dus ook de naam van zijn herberg als familienaam aangenomen had. Behalve de oudste was 'Jerusalem' ook de belangrijkste van de drie. Dat blijkt wel uit de koopsom van ƒ3970 die de erfgenamen van Hillegond Willems, weduwe van Dirck Eliasz. Probatum, er op 19 oktober 1671 voor bedongen van Jan Brouwer. Met geen cent aan kapitaal kocht bij de herberg, maar ging dan ook failliet en op 4 juni 1673 werd 'Jerusalem' voor ƒ3400 verkocht aan Huybert Lecndertsz. Ook hij was slecht bij kas en moest ƒ1000 lenen. Hij deed dat notabene van zijn concurrent, de eigenaar van 'Emaus'. Verbaast het u dat ook Huybcrt failliet ging en dat daarop 'Jerusalem' voor slechrs ƒ1805 verkocht werd (9 september 1675)? Koper was Dirck van Venbergen, brouwer in 'de Klimmende Leeuwen' te Haarlem, die ook wel een van de krediteuren geweest zal zijn. Een bijzonder onvoordclige transactie. Het is maar gelukkie,, dat hij nice geweren heeft, dat zijn vrouw als weduwe de zaak voor slechts ƒ300 zou moeten verkopen. Zij verkocht namelijk de herberg voor dat bedrag op 13 juni 1689 aan Hendrik van Oostctzee. Ook hem bracht 'Jerusalem' geen geluk. Hij vluchtte nog geen jaar later het land uit. Samuel Pietersz. nam het bedrijf over, maar wilde er niet meer dan ƒ150 voor neettellen (7 mei 1691). Het dieptepunt in de gang van zaken werd bereikt op 4 oktober 1702., toen de weduwe van Samuel Pietersz. slechts ƒ100 ontving voor de herberg. Voor dezelfde prijs werd het Sint Elisabethsgasthuis er op 14 februari 1719 eigenaar van. Het bedrijf was toen al teniet gegaan. Het pand werd in drie huisjes gesplirst, die afzonderlijk verhuurd werden, totdat het in 1803 geheel werd gesloopt.
herberg Rome Aan de oostzijde zoeven dat 'Jerus
1 'Jerusalem' lag 'Rome'. We zeiden 11' de oudste en belangrijkste herberg
was, maar die wordt ongetwijfeld dicht op de voet gevolgd doot 'Rome'. De oudste akte die we van 'Rome' kennen dateert van T november 1628. Op die datum verkoopt Anna Adriaensdr. weduwe van Baert Dircsz. 'de opstal van een huysinge daer tegen wou rdig lioomen uyihangr' aan Bancraes Vos, brouwer in 'bet Haarlemmer Wapen' te HaarMet een gerust hart kunnen we hieruit afleiden dat de herberg bij de brouwerij in de schuld stond. Bancraes of ook wel Paneras Vos zal er een zetbaas in gehad hebben. Het bedrijf floreerde nogal en daarom bleef hij tot zijn dood eigenaar. Zijn weduwe, Claertje Dircsdr., verkocht de herberg echter op 9 mei 1640 voot ƒ1000 aan Jan Willemsz. Pars, koopman te Amsterdam. Tien jaar later betaalde Gijsbert Dirks/., ikiot aan de erfgenamen van de heer Pats er ƒ1750 voor (1 december 1650). Weer drie jaar later was de prijs gestegen tot ƒ1965. Deze som bedong Gijsbert Boot ervoor van Andreas Akersloot, regent van het Sint Elisabethsgasthuis (17 januari 1653). Onder diens directie ging 'Rome' teniet. Het wctd herschapen in 'een hofstede met zijn huysinge, stallinge, wagenhuis en boomgaard', maar de/e bracht slechts ƒ750 op toen Jan Huybertse Heemskerk er op 24 juni 1715 eigenaar van werd. Deze veranderde de hofstede in 'een herrebergh off huijsmanswoning version met verscheidene vertreeken, wijn- en stiijvclkclders, koe- en paerdesralling, twee hooijbargen, wagenhuys en kanihuys met dessclls erf, kolfbaan, en welbeplanre tuyn met sehoone vruchtdragende boomen, aspergievacken, tcsamen groot 54K roeden, en genaamd 'de Verloore Koe". Het was dus een herberg annex boerderij en tuinderij. 1 loewel de/.e omschrijving een goede indruk maakt, was de werkelijkheid wat minder fraai, want hoe is het anders te verklaren, dat het met deze aanbeveling hij verkoop op 10 mei 1730 slechts ƒ630 en 7 stuivers en 8 penningen opbracht, een prijs die in 1735 reeds De kopet die de herberg op 9 maart 1735 voor dit lage bedtag verkreeg, was Laurens van Schooten, maar toen hij niet lang daarna overleed, werd zijn boedel in staat van faillissement verklaard. De curator verkocht de herberg voor ƒ635 aan de heer Jacob kek ra, koopman te Amsterdam. Intussen was de naam van 'de Verloren Koe' weer vervangen door 'Oud Rome'.
't biihnijiliUili nis tweede buis
De heer Isekia bracht het bedrijf weer rot bloei en zal met genoegen de fiooo geïnd hebbben, die Huijg Laugeveld op 6 mei 1752 bereid was ervoor neer te tellen. De weduwe van Huijg, Niesje Jans van Blijdesteyn geheten, ging een nieuwe huwelijk aan en wel met Jan Gerrits/.. Kuijper. Aan hem en aan de kinderen uit haar eerste huwelijk viel het geluk te beurt, dat de heer Jan Nicolaas van Eijs, koopman te Amsterdam, als eigenaar van de recht tegenover 'Oud Rome' gelegen buitenplaats 'Middellaan' zijn oog op 'Oud Rome' liet vallen. Voor /6ooo(!) deden zij 'Oud Rome' op 7 februari 1776 n de heer Van Eijs over. Het lot van de herberg was hiermee bezegeld. De grond maakte voortaan deel uit van 'Middellaan', gelegen op de boek van de Zui der houtlaan en de Crayenesterlaan.
de galg 'Oud Rome' moet dus gelegen hebben ongeveer aan de huidige Jeroen Boschkadc. Zouden we onze weg van de Jeroen Boschkade in oostelijke richting voortzetten tot het punt waar de Crayenestetvaart in het Spaarne uitkomt, dan den we daar de plaats vinden, waar reeds in 1529 de j;alg stond. Ook op kaarten uit het begin van de 17e eeuw staat deze plek als 'het gerecht' aangeduid. Nu dient het terrein voor een heel wat vreedzamer doel : de huizen van de Breirncr- en van de Weisscnbruchweg zijn er thans op >ebouwd.
het jonge Gasthuis Ongeveer op de plaats waar de J.C.van Oostzanenlaan bij de Crayenesrervaart uitkomt lag oudtijds een huismanswoning, die aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde. Dit huis dtoeg de naam van 'het jonge Gasthuis', kennelijk bedoeld als tegenhanger van 'het oude Gasthuis', dat ten Noorden van de Zandvoortselaan gestaan had. Ook dit perceel werd door de grootgrondbezitter mr. Jacob Hop, een Amsterdammer, aangekocht en wel op 4 januari 1759 voor f5400. Bij al de besproken percelen in de buurtschap moeten we :nkcn - en dat geldt eveneens voor de nog te behandelen
- dat deze zich bevonden op grond, die aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde. De eigenaars van de opstallen moesten dus allemaal een zekere ctfpachtscanon aan genoemd gasthuis betalen. In enkele gevallen slechts was de etfpacht afgekocht en behoorde de grond aan de eigenaar van de opstallen. We keren nu weer terug naar de plaats waar de Bronstecwcg begint. Daar maakren we reeds kennis met 'Emaus', dat aan de oostzijde geflankeerd werd door 'Jerusalem', dar op zijn beurt weer als oostelijke buurman had 'Rome' (later 'de Verloren Koe' en nog later 'Oud Rome'}. Aan de zuidzijde werd 'Emaus' begrensd door 'de Hollander'.
Galgcroft Slechts twee petcelen aan de Bronsteeweg scheidden oudtijds 'de Hollander' van 'de Galchcroft'. Deze naam wijst erop, dat ook hier een tijdlang een galg gestaan moet hebben. Als oudste eigenaar van dit land, waar toen reeds een huis op stond, vinden we op 16 januaii i6zg een zekete Jacob Pietersz. Altena. Bij gedeelten wist Olivier Egbertsz. van Loon, wijnkoper te Haarlem, het gehele terrein aan te kopen waar toen reeds twee huizen stonden. Hij maakte et een herberg van die de naam 'de Vtieseman' kreeg. Deze naam vinden we voor het eerst in een akte van z8 juni 1661, waarin Olivier de herberg voor ƒ 1100 overdroeg aan Willem Jansz.. Vier jaar later echter koopt Olivier deze weer terug van Willem Jansz., voor slechts ƒ300! Dat deze prijs niet itreëel was, wordt wel bewezen door het feit dat de stiefzoon van Olivier et na zijns moeders dood, ook niet meet dan ƒ300 voot tetug kreeg van mr.Nicolaas Soutman, advocaat te Haatlem. Vermoedelijk was het bedtijf dan ook tceds eerder teniet gegaan. Mr.Nicolaas Soutman vertoefde met zijn gedachten zeker in de riddertijd; hij gaf namelijk aan zijn huis de naam van 'de Ridderlijcke hofstede'. Was het toen weet een herberg? Zeker is, dat toen zijn kleinkinderen op iS januari 1694 het perceel verkochten aan dr.Isaack Gorsius, het omschreven werd als 'een huys en erve waer althans uythangt 'het Ridderlycke Rusthof'. Dit doet toch wel sterk denken aan een herberg met een uithangbord.
llct'iüsti'ilu in de biïtui
Dr.Gorsîus was eigenaar van 'het huis te Crayenest'. De aankoop werd daarbij gevoegd en deelde dus verder het l<
het huis te Crayenest Dat dit huis vanouds een kasteel geweest zou zijn, is volkomen uitgesloten. Of de ondergrond oorspronkelijk aan het Sint Elisabethsgasthuis toebehoorde is niet zeker. We! staat vast, dat er van erfpacht geen melding wordt gemaakt in de akten die wij op het ogenblik kennen. In 161.9 behoorde het toe aan een zekere Alphert Jansz., terwijl in 1630 en in 1633 een Jacob Gerritsz. als eigenaar voorkomt. Het blijkt dat het perceel in 1641 reeds in eigendom toebehoort aan sinjeur Hendrïck Lernens die nog in 1657 als eigenaar voorkomt, maar vóór of in het jaar 1662 overleden is, waarna zijn weduwe, Mcynsje de Wolff, eigenaresse blijft. Met haar beide zoons, Hendrik en Abraham Lernens geheten, transporteert zij op 9 februari 1682. 'het huis te Craijenest' voor ƒ4150 aan de heer Isaack Gorsius te Amsterdam. De hofstede is dan slechts 1100 roeden groot. Zoals wij reeds gezien hebben, kocht deze heer 'het Ridderlycke Rusthoff', ten Noorden van zijn buitenplaats gelegen. Ook de tegenover gelegen blckerij werd door hem gekocht. De heer Gorsius, die als medicine doctor 'het huis te Craijenest' bewoonde, deed echter reeds op 5 maart 1701 zijn hele bezit van de hand. Koper was de heer Hendrik Meulcnaer, koopman te Amsterdam, voor ƒ7500. Mr.Amoldus Elias, die - met Jacob Elias - de bezitting kocht (27 januari 1725), verkocht op 2 december 172.7 zijn helft voor /2 500 aan laatstgenoemde. Deze Jacob Elias, die te Amsterdam woonde, bleef eigenaar tot 7 juni 1758, want op die dag droeg hij 'het huis re Crayenest' en 'het Ridderlycke Rusthof' voor ƒ7500 over aan de eigenaar van 'Bronstec', mr. Jacob Hop, oud-schepen der stad Amsterdam en bewindhebber van de West-Indische Compagnie.
De laan die toegang gaf tot 'Bronstee', begrensde 'het hui; te Crayenest' aan de zuidzijde. 'Bronstee' zelf werd aan de zuidzijde begrensd door 'de IJzeren Cruyslaan', die al in
het jaar 1467 genoemd wordt en gelopen moet hebben ter plaarse van de Oosterlaan, een zijstraat van de Binnenweg, of misschien nog iets zuidelijker. De terreinen waarop 'Bronstee' gebouwd werd, behoorden aanvankelijk toe aan Jacob Gerritsz., dezelfde man als de Jacob Gerritsz., die ook eigenaar werd van de terreinen van 'het huis te Crayenest'. Maar vóór het jaar 1668 is de heer Johan Fonrcyn, ook Fontaine geheten, eigenaar geworden want op 2 oktober 1668 wordt bij verloting van zijn nalatenschap 'Bronstec' toebedeeld aan zijn dochter juffrouw Agneta Fontaine, gehuwd met de heer Jacob Schardinel, koopman te Amsterdam. Het was een grote bezitting, die zich met zijn 14 morgen land uitstrekte van de Bronsteeweg tot aan het Spaarne. De heer Luycas Schorer, hoofdingeland van de Beemster, wonende te Amsterdam, moest dan ook diep in zijn buidel tasten om er eigenaar van te worden. Dit gelukte hem op 18 november 1677 voor de som van ƒ28000. Niet lang genoot hij van zijn nieuw bezit, want kort voor zó april 1681 was hij reeds overleden en op genoemde datum werd 'Bronsree' voor ƒ30000 door zijn erfgenamen verkocht aan de heer Pieter Rendorp te Amsterdam. Welk doel deze met zijn aankoop beoogde blijft in het duister. Hij zal het buiten toch wel niet gekocht hebben met het doel het een jaar later met ƒ3000 verlies te verkopen. Zo is het tenminste gegaan; op 1 mei 1682 verkocht de heer Pietet Rendorp 'Bronstec' voor ƒ27000 aan de heer Cornells van Bambeek, schepen te Amsterdam. Laatstgenoemde vergrootte de hofstede met nog 5 morgen, zodat deze bij verkoop op 3 oktober 1713 ƒ13900 opbracht. Als koper trad op mr. Joan de Graeff, heer van Zuid Polsbroek, schepen en raad van Amsterdam. Het blijft ons verborgen waarom de heet Tomas Perrin bereid gevonden werd ƒ11683 a's koopsom aan de weduwe van mr. Joan de Graeff te betalen (23 november 1720). Maar het verwondert ons niet dat Tomas Perrin het volgende jaar al failliet ging; wel verbaast het ons dat de curator over de failliete boedel het buiten voor ƒ19100 wist te verkopen en wel aan mr. Joan Fontaine, koopman te Amsterdam f20 augustus 1721). Mr. Jacob Hop, die zich vrijheer van de Lek, Lekkerkerk en Zuidbrock mocht noemen en bovendien nog schepen en raad van Amsterdam en tevens commissaris van de pilotage
••: hititoijtihiti
we reeds enkele malen optreden als gvootgvondi Heemstede. Hij verwierf ook 'Bronstee'. Toen r testa men ra ir van vrouwe Cecrtruid Lesteenon, weduwe van mr. Jacob Hop, tot liquidatie van de alatenschap overging, bood hij te koop aan:
als tweede buis
besproken: 'Crayencst', 'Leeuwenhooft' en 'Bronstee'. De beide andere lagen op grondgebied dat nu tot Haarlet behoort; dat waren 'Zuiderhout' en 'Middellaan'.
de buurtschap Heerenzandvaart i de hofstede 'Bronstee', t herenhuizing, stalling, koetshuis, tuinmanswoning en land. i een boerenbruiker genaamd 'Oud Bramtee', ter zijde van de voors, hofstede gelegen, met huisnianswoning, stal, hooi- en wagenhuis, en land. 3 een boerenbruiker genaamd 'Nieuw Bronstee', naast de : oors. hofstede gelegen, met luiismanswoning etc. Groot 70 morgen, gelegen in en tegen de Schouwbroekerpolder, strekkende van (de Bronstee]weg tot het Spaarne. Voor ƒ80800 mocht mr. Jacob Alewijn, commissaris der stad Amsterdam, zich eigenaar noemen (2 mei 1783). Het geheel was bovendien nog belast niet ƒ2.025 tegen vier pro.t toekomende aan Jan Maximiliaan Leopold, prins van Rubempré. De tijdsomstandigheden werden slechter, dat ondervond de weduwe van mr. Jacob Alewijn, die - toen zij het gehele bezit op 5 november [798 overdeed aan de heer Frederik Lodewijk Braunsberg te Amsterdam - er slechts ƒ56000 voor ontving.
Hieronder werd in 1732. verstaan de buurtschap die zich groepeert rond de huidige Blckersvaart. Het zou mogelijk zijn precies aan te geven welke huizen tot een bepaalde buurtschap behoorden, doch het komt mij voor dat dit niet veel zin zou hebben. We zijn hier in een buurtschap, die voor bijna de helft uit blekerijen bestond. Van de 70 in 1732 geregistreerde percelen waren er op dat moment 33 als blekerijcn in gebruik, tegen 35 als gewone woonhuizen. 'Bouwhuizen' (boerderijtjes) waren er in deze buurtschap slechts twee. Geen enkele buitenplaats werd hier aangetroffen. Onder de woonhuizen waren ook de herbergen begrepen, zoals 'de Nieuwe gekroonde koe' en 'de FrisscJie roemer'. In tegenstelling tot de buurtschap 'het Crayenest' waren vrijwel alle gronden van 'de Heerenzandvaart' in handen van de heren van Heemstede, die deze aanvankelijk verhuurden en later in erfpacht uitgaven.
Je buurtschap Crayenest
de Lanckhorst
Van de 28 percelen die het belastingkohic 1 1732 ii e buurtschap kent, waren er slechts veertien als woonhuis geregistreerd, drie deden als 'bouwhuis' (boerderijtje) dienst en drie als warmoestuin (tuinderij). Een achttal blckerijen completeerde het geheel. Hiervan werden er twee rechtstreeks door het Sint Elisabethsgasthuis geëxploiteerd, vanzelfsprekend via een zetbaas; in de zes andere werd het bedrijf uitgeoefend voor particuliere rekening. Deze hadden hun blekerijen echter gebouwd op grond die aan het gasts bleef toebehoren en waarvoor zij dus erfp ach tsrecht n betalen.
Een van de twee boerderijtjes, die deze buurt rijk was, droeg de naam 'de Lanckhorst'. Dit is al een heel oude naam, die oorspronkelijk alleen maar door een stuk land gedragen werd, dat aan de heer van Heemstede toebehoorde. Immets Roeland Ie Fèvre, heer van Heemstede, droeg op 3 februari 1502 'de Lanckhorst', zonder enige opstal, over aan het Sint Elisabethsgasthuis. Later kwam het land in handen van de familie van Heemskerk van Bekesteijn. Er stond misschien nog geen boerderij toen jonkheer Boudewijn van Heemskerk van Bekesteijn op 2 september 1653 van zijn bezit 52 roeden afstond aan zijn buurman de heer Johan van Nes. Jonkheer Boudewijn droeg toen namelijk over 'zeker stukje land groot 52 roeden, zijnde het zuiderhoekske van een stuk weiland genaamd 'de Lanck-
In de tweede helft van de i8e eeuw werden ook de beide blekerijen van het gasthuis aan particulieren overgedaan. Van de vijf herenhuizen uit 1732 hebben we er maar drie
I li't'ii:.
Hoe het allemaal precies in 'zijn werk gegaan is, weten we niet, maar vast staat Jar Je familie van Nes op een gegeven moment in het bezit is van 'seeckere woninge en hofstede genaamd 'Lanckhorst' en 'het Nieuwe lant' en 'Boelhoudersweïjde". Juffrouw Maria van Nes, wonende te Haarlem, had de/e bezitting geërfd van vrouwe Anne van Nes, weduwe van de heer van Puts. Juffrouw Maria zou op haar beurt 'de Lanckhorst' bij haar Jood nalaten aan mr. Matheus Steijn, ouJ-burgemeester, raad en vroedschap van Haarlem. Zij bedacht zich echter en droeg nog tijdens haar leven - en wel op 17 oktober 1671 - haar bezitting aan mr.Steijn over. Het landbezit van de boerderij was toen meer dan 12, morgen groot. Een vijftigtal jaren later mag vrouwe dementia Boeckhoven weduwe van de heer Johan Suijst, in leven burgemeester van Gouda, zich eigenares noemen. De boerderij is dan ruim 11 morgen groot, en gaat voor ƒ2.000 over aan de heer Aamout van Lennep, koopman te Amsterdam (19 juli 1717)De heer Van Lennep had nog geen jaar lang plezier van zijn aankoop, want op 13 augustus 172.8 draagt zijn weduwe de boerderij, met nog slechts 7 morgen land, voor ƒ1400 over aan Jan Huybertsz. Heemskerk, inwoner van Heemstede. Toen zijn vrouw was overleden, deed hij de boerderij op 10 mei 1730 voor ƒ1640 van de hand. Cornelis Hout was op die datum koper van 'een boerewoningh genaemt 'Lanckhorst' met zijn schoone verwulfde suijvelkelJeis, koe- en paerdestalling, en appartc woningies daer annex, hooyberg etc. Een hooge croght daeraen en boomen daerop staande, groot 4 morgen 500 roeden, omtrent de Heere Zandvaart, aan de Schouwbrockerpolder, waardoor het voetpad van Heemstede naar Haarlem is lopende, hetgeen de koper zal moeten gedogen." Met dit voetpad naar Haarlem wordt bedoeld de weg die thans deels Binnenweg, deels Bronsteeweg heet. Deze liep dus door de landerijen die aan de eigenaar van 'de Lanckhorst' toebehoorden. Jan Hout die 'de Lanckhorst' in 1753 bezat, was gehuwd met Huybertjc Heemskerk, die na de dood van haar man hertrouwde met Hendrik van Roon. In deze periode wordt de naam 'Lanckhorst' vervangen door 'Nazareth'. Hoewel 'Nazareth' slechts 1 morgen 2,50 roeden groot was, betaalde de heer Jan Nicolaas van Eijs, te Amsterdam er op 7 december 1780 een bedrag van ƒ1475 voor. Deze breidde zijn
in Je l.!if,
bezir met bijna 1 morgen uit en plantte er 'hyacinthen en Kaapse bollen', waaraan hij zo gehecht was dar hij deze aan zich behield toen hij zijn bezit - thans weer 'Lanckhorst' genoemd - voor ƒ4000 overdeed aan Geerlich van de Nulft te Amsterdam (9 mei 1789).
een complicatie Deze geschiedenis van 'Lanckhorst' lijkt volkomen aanvaardbaar, maar er doet zich een complicatie voor. Wij zagen dat 'de Lanckhorst' in het jaar 1502 aangekocht werd door het Sint Eüsabethsgasthuis. Nu bezitten we een akte, gedateerd op 6 maart 1761 waarbij de regenten van het ibethsgasthuis toestemming ontvangen om 'de daarbij behorende landerijen te verLa nek horst Dit 'Lanckhorst' wa; iin 16 morgen groot. De ligging is nauwkeurig ie bep.ili want het werd aan de noordzijde begrensd door de Ij! n Cruyslaan, die ongeveer liep ter plaatse % de huidige Spaarnzichtlaan. De landerijen strekten itelijk uit tot in de Schouwbroekerpolder. Dit uitgestrekte 'Lanckhorst' werd in vijf kavels gesplit; Hoewel de koopprijs van het herenhuis met oprijlaan, groot 42.9 roeden, slechts ƒ350 bedroeg, kwamen er vijf(!) kopers aan te pas om deze som op te brengen en wel vier kleerblekers: Pieter van der Eist, Jan van Eijk, Jillis van der Moor en Huybert Pietersz. Kuyper, en nog als vijfde koper: Jacob van Meurs. Deze bezaten dus de boerderij gezamenlijk in eigendom. De vijf kavels, waarin de landerijen verdeeld waren, werden door de vijf genoemde personen gekocht, maar niet gezamenlijk. Elk van hen kreeg één kavel in privébezit. Een bijzonder merkwaardige transactie: gezamenlijk bezaten de heren de boerderij, maar elk van hen had zijn privé landbezit. Er heeft dus nog een 'Lanckhorst' bestaan. Dit kan niet identiek zijn met het eerste 'Lanckhorst'. De conclusie ligt voor de hand, dat op het oude onverdeelde landbezit twee boerderijen gebouwd zijn, die beide de naam 'Lanckhorst' bleven dragen. Beide boerderijen zijn nu historie geworden, zij verdwenen onder de bebouwing aan weerszijden van de Binnenweg. Alleen de naam Lanekhorstlaan houdt de herinnering eraan nog levend.
twee openbare rebouwen
het raadhuis .et 'officiële' dorpsleven concentreerde /.ich oudtijds om de kerk. In een huis, dat aan de kerk toebehootde en aan Jü kerk grensde, was de school gevestigd. Hier woonden ook de onderwijzer en zijn gezin. Eén kamer in het huis was gereserveerd voor de vergaderingen van het dorps bestuur. De heer van Heemstede bepaalde op i oktober 166&, dat schout en schepenen op de eerste donderdag van iedere uaand (behalve op Hemelvaartsdag, dan kwam men bijen op de eerstvolgende donderdag; des middags om 12 uur n het rechthuis 'rechtdach' moesten houden. Schout en schepenen zouden bij niet verschijnen boete moeten betalen. Nog in de 19e eeuw kwam her gemeentebestuur in een gehuurd huis bijeen. Op 1 mei 1855 werd door de gemeente ander pand gehuurd voor 10 jaar met een opzeggingstermijn van 2 jaar. Dit was huize 'Overlaan' (Raadhuisplein 9). Alle vergaderingen werden daar gehouden en daar s ook de secretarie gevestigd. Bij raadsbesluit van 14 oktober 1873 werd dit gebouw als raadhuis aangekocht van jonkheer J.B.van Merlen. De prijs bedroeg ƒ5000. tn 1905 kwam het voorstel ter tafel voor de bouw van een iw raadhuis. Reeds in 1906 kwam het gereed en werd het aangewezen 'als huis der gemeente'. Het oude raadhuis werd verkocht.
het postkantoor Over her postverkcer hebben we reeds een en ander meegedeeld bij de bespreking van 'het oude Posthuis'. Het plat
om een eigen postkantoor te bezitten, kwam in de loop van 18S8 in behandeling. In 1S89 werd aanbesteed 'de bouw van een gebouw ingericht voor post- en telefoonkantoor met directeurswoning voor de som van ƒ11245'. Een 'telephoorjh ou der dreef de hele affaire voor een jaarwedde van ƒ125, die echter in 1898 op ƒ 175 gebracht werd. Het postkantoor \wix\ in 1899 verbouwd in verband met de vervanging van het 'rijkstelephoonkantoor' door een 'njkstelegraafkantoor' in vereniging met de postdienst. Het gebouw behoorde toe aan de gemeente, die het voor ƒ72.5 per jaar aan het rijk verhuurde. De opmars van de telefoon verliep aanvankelijk traag: het duurde tot 1903 voordat werd besloten om 'het raadhuis tclcplionisch te verbinden'. Pas in 1921 werd begonnen met de bouw van een Post- en Telegraafkantoor aan de Raadhuisstraat, volgens ontwerp van de architecten J.T.J. Cuypcrs en P.Cuypers, voor de som van ƒ72516. Twee jaar later werd het vroegere postkantoor verbouwd tot politiebureau. Onmiddellijk voor de tweede wereldoorlog werd het postkantoor door het rijk van de gemeente gekocht. De telefoondienst zou erin gevcsiigd blijven, doch het postkantoor /.on overgebracht worden naar de villa 'Land en Spaarn/acht'. Misschien is het een goed slot van dit hoofdstukje om te vermelden, dat in 1931 het bovengrondse telefoonnet ondergronds gemaakt werd. Interesseert bet u misschien ook nog, dat op 2.6 februari 1929 aan de NV Heemsteedsche Radiocentrale concessie werd verleend voor radiodistributie} Later werd dit alles aan de PTT overgedaan. Spoedig zal ook dat weer verleden tijd zijn.
Ih'i'iiiilcdc in île his,
naar zelfstandig kerkelijk leven
Hcelï r over het o 'an kerken maar weinig bekend. Moeizame archacologische opgravingen in en om nog bestaande of geheel verdwenen bedehuizen moeten dan meewerken om bij benadering de ouderdom ervan te bepalen. Dat laatste lijkt op het eerste gezicht niet zo belangrijk, want - zo zou men kunnen redeneren - wat doet het er eigenlijk toe of een kerk nu bijvoorbeeld uit de n e of uit de 13e eeuw stamt ? Als men zo spreekt, dan ziet men over het hoofd, dat het bestaan van een kerk een zeer belangrijk gegeven kan opleveren voor het ontstaan van een stad of van een dorp. Immers wordt er meestal pas een kerk gesticht als het getal inwoners van een plaats zo groot geworden is, dat de stichting van een eigen kerk noodzakelijk wordt. Passen we deze stelling {die vanzelfsprekend ook vele uitzonderingen kent) op Heemstede toe, dan bemerken we dat hij voor deze gemeente opgaat. We zagen reeds, dat de bevolking er uiterst klein was en dat er dan van een eigenlijke dorpskern geen sprake is. De schaarse bevolking woonde in verspreide buurtjes. Kerkelijk ressorteerde dit alles tot aan de Hervorming toe onder de Sint Bavo of Grote Kerk te Haarlem. Hoewel de afstand van het uiterste zuidpunt van Bennebroek tot de Bavo in Haarlem bijzonder groot was, scheen dat nauwelijks problemen op te leveren. We spreken over een tijd waarin het als normaal beschouwd werd, dat men, als men niet een of ander vervoermiddel bezat, urenlang moest lopen om zijn godsdicnstplichtcn te kunnen vervullen.
Het is merkwaardig te zien hoe een politieke gebeurtenis van invloed geweest is op de stichting van de kerk te Heemstede. Graaf Willem IV (1337 tot 1345) wilde namelijk het werk, door zijn voorgangers begonnen, voltooien. De opgave bestond in het volledig onderwerpen van Friesland aan zijn gezag. Hij rustte daartoe een expeditie uit, die per schip daarheen werd overgebracht. Met ongeveer 500 man landde de graaf bij Warns en rukte naar het Noorden op. Zijn legertje werd echter door de Friezen omsingeld en geheel in de pan gehakt. Het verhaal zegt dat de graaf door een bijlslag op zijn hoofd gedood werd juist op de oude 'dingplaats', waar zijn voorvaders recht plachten te spreken in Friesland. Pas tien dagen later werd zijn lijk gevonden en in het Friese klooster Bloemkamp begraven. Deze nederlaag bad ontzettende gevolgen: een burgeroorlog brak uit in het graafschap Holland. Maar we komen te veel buiten het terrein van ons onderwerp. Wel willen we even aanstippen, dat het graafschap in handen kwam van de zuster van graaf Willem (daar deze laatste wel gehuwd was doch geen kinderen naliet). Deze zuster, Margaretha geheten, was getrouwd met keizer Lodewijk. Het verwondert ons dan ook niet, dat dit echtpaar in de machtsstrijd over de opvolging in het graafschap Holland de overwinning behaalde. Zij lieten de regering daar echter uitoefenen door hun zoon, de latere graaf Willem v. Deze rekende het tot zijn plicht om iets te doen voor het zieleheil van zijn gesneuvelde oom. Zo wordt er in Heemstede een kapel gebouwd voor diens nagedachtenis, waar zielemissen werden opgedragen en verder alles plaatsvond wat ten dienste van het beoogde doel was afgesproken. Voor de stichting van deze kapel werd geld geschonken en er moeten ook goederen aangewezen zijn, waaruit de aan de kapel verbonden kapelaan onderhouden moest worden. De nieuwe kapel voorzag blijkbaar in een behoefte en deed zelfs de wens opkomen om geheel onafhankelijk te worden van de Sint Bavo te Haarlem. Aan een kapel waren immers slechts beperkte rechten verbonden : in het algemeen mochten daar bijvoorbeeld de sacramenten niet bediend worden. Graaf Willem v gaf aan de aandrang gehoor en verleende op 14 april 1348 zijn toestemming om de kapel te Heemstede tot een parochiekerk te verheffen.
I zctlstuiiiiig kerkelijk Sen-
i)c p a s t o o r van 1 t a a r l c m , v o o r wie een reveling getroffen
h o u d e n . H e t blijft v o o r l o p i g een o n o p g e l o s t raadsel.
ivertl d a a r hij een deel van zijn i n k o m s t e n verloor, ging er
M e e r d a n t w e e h o n d e r d jaar lang k o m t er in d e t o e s t a n d
nee a k k o o r d en o o k d e bisschop van U t r e c h t gaf er reeds
geen v e r a n d e r i n g . H e t d u u r d e tot 1558 v o o r d a t d e H e e m -
up i mei zijn t o e s t e m m i n g voor. Fn toch ging de verheffing
stedenaren de b e s t a a n d e situatie als bezwaarlijk b e g o n n e n
tot p a r o c h i e k e r k nier d o o r , of liever gezegd: d e verheffing
t e voelen. Zij w e n d d e n zich d a n o o k t o t de p r o o s t van d e
heeft geen enkel gevolg gehad. H o e dal g e k o m e n is, is niet
k e r k te H a a r l e m met het verzoek a a n h u n k a p e l a a n t o e te
duidelijk.
s t a a n de s a c r a m e n t e n te bedienen en de d o d e n in de k a p e l
We z o u d e n ons eerst de v r a a g k u n n e n stellen: w a a r o m is
te d o e n b e g r a v e n . Dit verzoek w e r d niet t o e g e s t a a n .
.ie kapel juist te H e e m s t e d e gesticht? V o o r zover wij w e t e n
Begrijpelijk, w a n t de kerk te H a a r l e m vreesde een d e r v i n g
iieeft graaf 'Willem i v in geen enkele relatie tot H e e m s t e d e gestaan. Vermoedelijk is de o o r z a a k geweest d a t heer . ierard van H e e m s t e d e - onmiddellijk na Willems ' t r o o n s bestijging' - een v a n d e meest intieme raadslieden v a n d e
verwarring en onzekerheid
iwe graaf g e w o r d e n is. Heel huiselijk z o u d e n we ons v o o r k u n n e n stellen, d a t graaf
O p n i e u w m o e s t de hogere politiek de a a n l e i d i n g zijn t o t
Willem v , als z o o n van keizer Lodewijk, in H o l l a n d vol-
een ingrijpende v e r a n d e r i n g . Bij het beleg v a n H a a r l e m w a s
• cimen o n b e k e n d w a s . T o e n bij hem de w e n s o p k w a m o m
de kapel in juni 1573 verwoest. Een tijd van v e r w a r r i n g e n
î kapel te stichten ter ere v a n zijn gesneuvelde o o m , a a n
onzekerheid volgt, I let blijkt niet duidelijk of de k a p e l
e hij tenslotte o o k het begin v a n zijn carrière te d a n k e n
onmiddellijk weer h e r b o u w d w e r d . Uit het feit d a t er
had, z o u heer G e r a r d h e m a a n g e r a d e n k u n n e n h e b b e n de
geboekstaafd is, dat ds. J a c o b u s C a m p i u s , p r e d i k a n t t e
kapel te d o e n verrijzen in zijn bossen. Wie kan het h e m
H a a r l e m , zijn eerste p r e e k te H e e m s t e d e o p i a juni
,;alijk n e m e n , d a t deze r i d d e r t r a c h t t e het belang van zijn
i6zz
hield ' b i n n e n de r u ï n e v a n de k a p e l ' , z o u men k u n n e n
dorp in te passen in de w e n s e n van de graaf?
afleiden d a t de k a p e l niet h e r b o u w d w a s .
De gedachte is wel eens gerezen, dat heer G e r a r d de k a p e l
Er zijn echter aanwijzingen voor het tegendeel. D o o r d e
jesricht zou h e b h e n , o m de g u n s t v a n de n i e u w e landsheer
R e f o r m a t i e was namelijk de scheiding tussen kerk en s t a a t
'innen. Dit is echter h o o g s t onwaarschijnlijk, d a a r heer
een feit g e w o r d e n . Bevestiging van huwelijken bijvoor-
(ierard een eigen kapel had in zijn slot te I leemstede. Deze
beeld, die vroeger uitsluitend d o o r de kerkelijke overheid
slotkapel w a s reeds d o o r de o u d e r s v a n heer G e r a r d ge-
p l a a t s v o n d , m o e s t nu d o o r d e wereldlijke of kerkelijke
icht, d u s v ó ó r de gebeurtenissen v a n 1345 en volgende iren. D e h e r e n v a n H e e m s t e d e h a d d e n dus zelf geen behoefte a a n een n i e u w e kapel. .tiehting van een kapel was d a n o o k uitsluitend in het
overheid verricht w o r d e n . De H e e m s t e d e n a r e n h a d d e n deze bepaling zo uitgelegd, d a t zij v o o r de sluiting van een huwelijk niet m e e r n a a r H a a r l e m behoefden te g a a n . Zij gingen h u n huwelijken in
belang v a n de d o r p e l i n g e n en dat geldt o o k v o o r de ver-
H e e m s t e d e zelf v o l t r e k k e n hetzij v o o r de m a g i s t r a a t , hetzij
heffing v a n de k a p e l tot p a r o c h i e k e r k , een k e r k die niet
v o o r een p r e d i k a n t . Dit w a s niet n a a r de zin v a n de
afhankelijk z o u zijn v a n de heer v a n H e e m s t e d e m a a r v a n
s t a d s r e g e r i n g van H a a r l e m . Dit college v e r b o o d o p 4 j u n i
de graaf van H o l l a n d . Z o u hierin d e o o r z a a k gelegen zijn
TOOI a a n s c h o u t en schepenen van H e e m s t e d e de
tl het z o n d e r gevolg blijven van de verheffing? Graaf ••'. illcm zegt uitdrukkelijk, d a t hij deze verheffing stimu-
huwclijksafkondigingen te H e e m s l e d e te d o e n en d e b r u i d s p a r e n d a a r in het huwelijk te v e r b i n d e n .
leert o p a a n d r i n g e n v a n de i n w o n e r s v a n H e e m s t e d e , m a a r
N u k a n m e n hieruit afleiden, d a t er t o e n huwelijken gesloten
de akte is m e d e o n d e r t e k e n d d o o r heer G e r a r d als lid v a n
w e r d e n in de k e r k (kapelj v a n H e e m s t e d e . M a a r d a n m o e t
's graven R a a d .
deze d u s in b r u i k b a r e staat verkeerd h e b b e n , w a n t h u w e -
Men zou o o k k u n n e n d e n k e n a a n de mogelijkheid, d a t de
lijksbevestiging in een v e r w o e s t e k a p e l lijkt wel een w a t
nieuwe p a r o c h i e i leemstede niet in staat w a s o m z o n d e r
v r e e m d e z a a k . Deze o p v a t t i n g d a t de k e r k niet volledig
vermeerdering v a n i n k o m s t e n een eigen p a s t o o r te o n d e r -
v e r w o e s t of w e e r hersteld w a s , w o r d t g e s t e u n d d o o r de a k t e
waarbij burgemeesters van Haarlem aan de Heemsteden a ren toestaan hun doden in de kapel aldaar te begraven, want ook liet houden van rouwdiensten in een verwoeste kerk lijkt niet reëel (22 september 1601). In Heemstede werd van deze vergunning om daar te begraven direct een ruim gebruik gemaakt, zelfs een beetje al te ruim naar de zin van Haarlem. Dit blijkt uit het feit, dat schout en schepenen van Heemstede aan de kerkmeesters van de dorpskapel gelasten (14 oktober 1614) niet meer toe te laten dat de lijken van uitheemse, buitenlandse of vreemde lieden in of voor de kapel begraven werden. Daar Heemstede van dit verbod alleen maar derving van inkomsten ondervond, zal het wel op aandringen van Haarlem uitgevaardigd zijn. Tevens blijkt ook hier weer uit dat de kcrk(kapcl) nog in 1614 normaal in gebruik was, zij het dan ook niet meer voor de uitoefening van de katholieke eredienst. Toch waren er nog steeds mensen die vast geloofden in herstel van de oude orde. Deze gedachte moet ook de beide dochters van Jan Dircsz. Voechgen te Heemstede bezield hebben, toen zij op 31 mei 1605 'uit affectie voor de kapel te Heemstede' daaraan een stuk teelland van reo roeden gelegen in de Kleine Geest legateerden, onder beding van vruchtgebruik voor de langstlevende. Indien echter in de kapel 'geen ceremoniën of godsdiensten werden gedaan gelijk men in die kapel vóór 1572 deed' zal de rente van dit land uitbetaald worden aan 'de scamele en miserabele personen in de ban van Heemstede'. Het land zal niet verkocht mogen worden, zo was in het legaat bepaald, 'zonder consent van de pastoor in de St. Bavokerk te Haarlem'. Daar er geen katholieke erediensten meer in de kapel te Heemstede gehouden zijn, kwam het beheer over het legaat aan de dorpsregering die het land verhuurde ten bate van de armen.
kerkelijk zelfstandig Ondanks het feit, dat de kerkelijke band met Haarlem wel iets losser geworden was, was men in Heemstede niet tevreden. Men wendde zich tot de Staten van Holland, die op 20 december 162,1 beslisten dat te Heemstede 'de Christelijke religie publiekelijk zal uitgeoefend worden en een predikant beroepen op een traktement als andere
predikanten in de bijliggende dorpen genieten'. Door dit besluit werd de grondslag gelegd voor de kerkelijke zelfstandigheid van Heemstede. Daar het dorp klein was en het aantal protestanten gering, wendden zich de heer en de regering van Heemstede voor financiële bijstand tot de Staten en de grote steden 'om ondersteuning tot de opbouw van de kerk die in de laatste oorlog vernield was' {zoals wij zagen was dit niet helemaal juist; er moet althans een deel in gebruik gebleven zijn). Van verschillende steden weten we wat zij bijdroegen. De Staten van Holland begonnen met een gift van ƒ800, Leiden gaf ƒ 1000, Haarlem ƒ1000, Amsterdam ƒ600, Enkhuizen f300, Rotterdam ƒ2.00, Dordrecht ƒ150, Delft ƒ100 en Gouda ƒ100. We noteerden hier enige giften tot een bedrag van ƒ4250. Dit is stellig niet het totaal bedrag, want ook de heer gaf een belangrijke bijdrage. Dit bedrag was wei zo hoog, dat de regering van Heemstede hem het recht vergunde om predikanten aan te stellen. Bovendien staan zij hem het koor van de kerk af voor de stichting van een familiegraf. Zolang de kerk nog niet gebouwd was, werden de diensten gehouden in het huis genaamd 'de Steenen camer'. De eerste protestantse kerkdienst zou daar op 12 juni 1622 worden gehouden, maar her huis was niet groot genoeg om alle belangstellenden re bevatten. Vandaar dat de dienst gehouden werd 'binnen de ruïne van de kapel', in tegenwoordigheid van de familie Pauw, de pensionaris van Haarlem en vier professoren uit Leiden. Ds. Jacobus Campius, predikant te Haarlem, leidde deze eerste dienst. Nog voordat met de bouw van de kerk begonnen was, werd ds. Martinus Bruno, predikant te Middelie, Kwadijk en Hobrede, als predikant te Heemstede beroepen (13 juli 1Ó23). Op 20 augustus werd hij reeds in zijn ambt bevestigd 'onder den blauwen hemel wegens de grote toevloed van mensen'. Kort daarna werd het uitbreken van oude fundamenten en muren van de oude kapel aanbesteed benevens het metselwerk voor de nieuwe kerk, spoedig gevolgd door de aanbesteding van het houtwerk en binnenwerk.
blijvende bron nodig Er waren nu wel fondsen genoeg om de kerk te bouwen, maar er moest een blijvende bron van inkomsten aange-
boord worden. Deze werd gevonden door een verhoging n de indirecte belastingen. De Staten van Holland geven namelijk vergunning aan schout, schepenen en kerkmeesters 11 voor de bouw van kerk, predikantshuis en school te mogen heffen: / i van elke ton bier door de tappers ingeslagen, 2. penningen of i duit van elke mand turf en de 8oe penning op de verkoop van onroetend goed en van renten. Dit tarief zou ingaan op i Januari 1625 en tien jaar lang van kracht zijn. Maar op 12 april 1625 werd het octrooi al weer gewijzigd. Er zouden voortaan 8 stuivers geheven worden van elke ton bier door de tappers en 4 stuivers elke ton bier door de ingezetenen ingeslagen en r. duit voor elke mand turf. De 80e penning bleef gehandhaafd en de Juur van het octrooi werd verlengd tot 15 jaat. Deze bron fan inkomsten zou dus in 1640 gestopt worden. Tevergeefs werd toen op verlenging van het octrooi aangedrongen. De eerste predikant bleef ruim een jaar in Heemstede en uitrok vandaar naar Alkmaar. Toen werd ds.Isaac Plancius uir Amsterdam naar Heemstede beroepen en tijdens zijn ambtsperiode werd de nieuwe kerk in de zomer van 1Ô25 in gebruik genomen. Het daarop volgende jaar schonk Adtiaan Pauw aan de kerk een tente van ƒ75 per jaar om daarmede een theologisch student te onderhouden. Het geld mocht echter ook gebruikt worden voot verbetering van het traktement van de predikant, schoolmeester of koster, of ook voor reparatie van de kerk en tenslotte n de laatste plaats voot het onderhoud van de armen. Adriaan Pauw had er intussen goed aan gedaan, dat hij zijn recht op aanstelling van predikanten in een akte had laten
vastleggen, want de Classis Haarlem deed hem hierover een proces aan, dat pas op 7 november 1715 voor de Hooge Raad eindigde. Dit hoogste rechtscollege handhaafde de rechten van de heer van Heemstede. De kerk van Heemstede had dus geen enkele hand met Haarlem meer. Maar wat het Haarlem had aangedaan vóór het zover was, moest het zelf ondergaan toen Bennebroek zich kerkelijk van Heemstede wilde afscheiden. Toen de am bach ts heerlijkheid van Bennebroek werd afgesplitst van die van Heemstede, kwamen beide ambachtsheren, Gerard Pauw als heer van Heemstede en Adriaan Pauw als heer van Bennebroek, overeen dat de helft van alle gelden die in de kerk te Bennebroek gecollecteerd werden, elke zes maanden zouden worden uitgekeerd AAI\ de diakenen van Heemstede. Dat die van Bennebroek daar weinig voor voelden spreekt wel vanzelf en het verwondert ons dan ook niet dat het tot 1666 duurde voor het akkoord werd nagekomen.
kerk komt tot bloei ; de kerk tot bloei gekomen; het aantal lidmaten nam dusdanig toe dat al in 1636 de kerk te klein geworden was. Toch duurde het nog twintig jaat voordat de vergroting haar beslag kreeg. 'In den jare X V I C L I I (1652) den vi (6e) April heeft jhr. Adriaen Reyniers Pauw den eersten steen gelegd voor dit noorder Kruijspant tot vergrooting deser kerk.'
De gebrandschilderde glazen die in de kerk aangebracht werden in de loop der tijden, werden ook in diezelfde loop dier tijden weer vernield, ondanks de keur (politieverordening) die hiertegen op 2.8 juni 1671 werd uitgevaardigd. De heer Van Lennep meent dat de kleinste klok, in 14S7 door Gobelinus Moer gegoten, waarschijnlijk nog in de oude kapel gehangen heeft. Zekerheid hierover is niet te krijgen, want het is mogelijk dat de klok elders gekocht en naar Heemstede overgebracht is. Dit lijkt haast waarschijnlijker, gezien de voorliefde van de heren Pauw voor elders gekochte antiquiteiten. De heer Van Lennep vertelt ons ook nog dat het orgel pas in 1818 geplaatst werd. Dit klopt met wat de stads- en dorps beschrijver in 1796 van het gebouw zegt. We lezen: 'de zolder is geheel marmer geschilderd, aardig met fakken afgedeelt zijnde, in 't midden plat tegen de zoldering aan, is een uurwijzer'. Verder zijn er drie koperen kaarsenkronen, maar er is geen orgel. Twintig jaar daarvoor had aan de kerk een belangrijke reparatie plaatsgevonden en wel tot een bedrag van ƒ3700. Daarvoor moest een obligatie, groot ƒ1500, verkocht worden, de rest kwam ten laste van de kas van de diaconie.
onbesproken predikant Toen het gemeentebestuur verplichr werd jaarlijks zicht samen re stellen betreffende de toestand der gei werd daarin ook een hoofdstuk 'kerkelijke zaken' opgenomen. Het allereerste bewaard gebleven verslag, uit het jaar 1836, meldt ons: 'Er geschiedt geene de allerminste stoornis aan de uitoefening der verschillende eeredienste 11. Op het gedrag van de predikant der Hervormde gemeente, zijnde de eenige kerkelijke persoon alhier, valt geene de minste aanmerking'. Dir gunstige getuigenis betrof ds. Dionisius Hupkens, die reeds op 2.9 mei 1808 uit Oost- en West-Blokker naar Heemstede gekomen was, waar hij op 15 september 1839 overleed. Tot zijn dood vinden we in de gemeenteverslagen ieder jaar letterlijk hetzelfde getuigenis. In het ambt werd hij op 1 oktober 1840 opgevolgd door dr.Nicolaas Beets 'welke daarin ook bij voortduring tot algemeen genoegen werkzaam is'. Dat men over de schrijver van de 'Camera Obscura' ook als predikant tevreden was, bewijst het verslag over 1840. Hierin lezen we: 'de predikant der Hervormde gemeente doet door zijn gedrag en
kundigheden a; zijnen stand en de betrekking door hem bekleed, eer aa: En nog in 1843 wordt van hem gezegd: 'De betrekking dezelve is geroepen, wordt door hem met den ir Ijver en getrouwheid waargenomen'. Nicolaas Bcets 1 1 echter op 28 mei 1854 afscheid van de gemeente om na Utrecht te vertrekken, waar hij later
ruzie over opvolger Toen Beets' opvolger ds. Bernardus Gewin op 17 oktober 18Ó1 naar IJsselstein vertrok ontstonden er moeilijkheden over het beroepen van zijn opvolger. Er werd namelijk een commissie ingesteld die een nieuw beroep moest uitbrengen. Dat was in het geheel niet naar de zin van de heer W. A. Dolleman, de gemeenteontvanger. Hij schrijft er namelijk over: 'Intusschen moet het bevreemding baren, dat er door den consulent en door den collator dusdanige dwaze handelingen, welke ook door zeer invloedrijke personen binnen deze gemeente worden gewraakt - van een college dat en door hun zeer beperkte verstand en door hun maatschappelijke betrekkingen, ten eenenmale onbevoegd is om over de kunde en geschiktheid van een evangelieprediker te oordelen - zooal niet ten stelligste te worden afgeraden, dan toch stilzwijgend worden geduld - te meer nog daar in de nabijheid zeer geschikte predikers aanwezig zijn.' Dit alles verhinderde niet dat door de commissie ds.W.A. Geselschap, uit Aalburg in Noord-Br a bant, de meest geschikte kandidaat bevonden werd en op 2,9 juni 1862 te Heemstede in het ambt werd bevestigd. Vanzelfsprekend kan de heer Dolleman zich niet met dit beroep verenigen. Hij schrijft hierover dan ook: 'Geen van de bevoegde ledematen was daarbij gehoord, tengevolge waarvan thans alhier is beroepen een predikant van de orthodoxe rigting, die bij alle wei-denkende en verlichte christenen reeds geruime tijd alle gezag en steun heeft verloren, terwijl men in het algemeen op andere plaatsen bijna overal predikanten beroept die bij de vooruitgang en ontwikkeling der beschaving van de ware evangelische kennis in verband met de wetenschap, zijn doordrongen'. Ten bewijze van het feit dat de nieuwe predikant niet voldoet aan de eisen, die de vooruitgang der beschaving aan
:t dorp Heemstede. Tekening van H.T.-n
hem stelt, haalt de heer Dolleman als voorbeeld aan: : en bewijze daarvan kan strekken dar in die rede ( = de "itree-preek) bij herhaling /.ijn gehe/igd de woorden van bel, verdoemenis en eeuwig verderf en andere dusdanige 1 naijighcden, terwijl de bevestigde zover is gegaan dat hij lohzelf en zijn toehoorders als werktuigen voor de hel heeft .!geschilderd.' Was het tiit teleurstelling voor dit gebrek an begrip dat ds. Geselschap drie jaar later een beroep r IJsselmuiden aannam? Ook in vroeger tijden waren er wel eens strubbelingen leweest. Gaf het bovenstaande verhaal een duidelijk beeld an de 19e eeuwse mentaliteit, de echte regcntenmentaliteit inden we terug in de gebeurtenis die op 26 september 1713 te Heemstede plaatsvond. Op die datum verstoutte ds.
Johannes Mancx zich door de koster aan de heer van Heemstede te laten vragen of zij lidmaten van de kerk waren en zo ja, of hij hen dan mocht uitnodigen aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. De heet van Heemstede, Gerard Pauw geboren Hoeufft, gaf aan de koster tot antwoord de dominee te zeggen, dat hij het niet passend vond, dat de koster hem kwam uitnodigen en dat de dominee dat /elf bad moeten doen! De heer kreeg zijn zin en zo zien we dat hij op 26" maatt 1715 in een zeer beleefde en onderdanige btief, door de hele kerkeraad ondertekend, ten Avondmaal genodigd werd! Of de heer a.111 deze uitnodiging gevolg gaf weet ik niet. Het is te hopen voor hem, dar hij dat maar niet gedaan heeft, want de daarvoor noodzakelijke geestelijke gesteld-
Ui'i'iiiftcdt: in de hiitoi
Iicid was de heer Gerard Pai v geb. Hociifft blijkbaar geheel vreemd. Maar we moeten verder en kunnen niet al te veel aandacht aan de kerk besteden. Wel zullen we nog even vaststellen dat bij de geschetste mentaliteit ook het grafmonument past, dat tot nagedachtenis van Adriaan Pauw en zijn vrouw in de kerk werd opgericht.
tweede luidklok Aan de kerk zelf werd na 165z niet veel veranderd. In 1759 werd een tweede luidklok bijgeplaatst. Reeds is vermeld dat er in 1818 een orgel geplaatst werd, dat in 1906 door een nieuw vervangen werd. De verlichting werd aangepast aan de vootuitgang van de techniek, olielampen vervingen de koperen kaarsenkronen. Op hun beurt werden zij weer verdrongen door de petroleum die op zijn beurt weer jn 1909 vervangen werd door gas. Een vrij omvangrijke restauratie onderging de kerk tijdens het predikantschap van Nieolaas Beets (1854). In 1934 werd opnieuw de restauratie ter hand genomen. Hiermee was een bedrag van ƒ12.000 gemoeid, waarin bet Rijk ƒ4800 bijdroeg, de provincie ƒ1800 en de gemeente ƒ3000. Verder werd er toen nog een bedrag besteed van ƒ2.8 000 aan allerlei verbeteringen. Op ig oktober 1938 werd bet geheel gerestaureerde kerkgebouw opnieuw in gebruik genomen. Nog een paar cijfers? Het Aardrijkskundig Woordenboek van van der Aa (midden van de 19e eeuw) vertelt ons dat van een bevolking van 2 500 mensen in Heemstede er 650 Hervormd en 1700 Rooms-katholiek zijn. In 1863 bedragen deze getallen op een bevolking van 182.3: 62.0 Hervormden en bijna 2100 Katholieken. De andere godsdiensten vinden er nauwelijks enige aanhang: ro Walen, 16 Anglicanen, 51 Evangelisch Luthersen, 2 Hersteld Luthersen, z Doopsgezinden, 1 Remonstrant en 8 Afgescheidenen. Geen enkele Israëliet (in 1867:1) en 11 personen die tot geen enkele kerk behoren.
de Rooms-katholieke eredienst Met het verwoesten van de kapel te Heemstede, tijdens het beleg van Haarlem door de Spanjaarden, was ook een eind
gek< lan een kerkelijke traditie: bet gedurende ruim 100 jaar uitoefenen van de Rooms-katholieke eredienst in deze kapel. Officieel moest toen eveneens een einde gemaakt worden aan de overheersende positie van de kerk, ook in het maatschappelijk leven. In de praktijk was er echter een grote mate van verdraagzaamheid. De oude kerken werden weliswaar ten behoeve van de nieuwe eredienst in beslag genomen, maar de uitoefening van de Rooms-katholieke religie bleef in feite toegestaan, als men dat tenminste maar niet al te openlijk deed. De Rooms-katholieke kerken moesten min of meer verscholen liggen, vandaar de naam schuilkerken. Dat men daar in het geheim bijeenkwam is een sprookje dal lang opgeld gedaan heeft. Het Haarlemse kapittel was ook na de Hervorming blijven voortbestaan; dat was iets wat iedereen wist, maar niemand deed een serieuze poging om bet te doen verdwijnen. Ook de namen van de priesters waren algemeen bekend. Zo is het bekend, dat een priester, Joannes Ban genaamd en lid van een bekende Haarlemse familie, de zielszorg in Hillegom en Heemstede uitoefende in het jaar 162.8. Ook bij de Katholieken, waar de kerkelijke traditie nog sterk voortleefde, was het moeilijk te verwezenlijken dat Heemstede losgemaakt zou worden van Haarlem onder een eigen pastoor. De Rooms-katholieke eredienst werd uitgeoefend in de kapel op bet buis 'Berkenrode', maar ook in de kapel verbonden aan her buiten 'Koekoeksduin'. Beide huizen behoorden aan Rooms-katholieke families, die het ook financieel mogelijk maakten de oude tradities voort te Toen het buis 'Berkenrode' in Protestantse handen kwam, moesten de Katholieken op eigen wieken gaan drijven. Zij stichtten een eigen kerk met pastorie: de statie 'Berkenrode' aan de Herenweg op grond die van de heer van Berkenrode in erfpacht was verkregen. 13e nieuwe statie begon met ruim 500 leden, welk getal in 172.6 reeds gestegen was tot 9Z0, zodat de kerk in 1746 al weer vergroot moest worden. In 1807 wordt de kerk ons beschreven als een lang, bedompt gebouw, waarvan de muren waren verzakt. Met een belangrijke subsidie (ƒ2.000) van de regering werd op 1 juli 1817 de eerste steen gelegd voor de nieuwe kerk, waarna reeds op 7 oktober de inwijding volgde. Twintig jaar later blijkt het bedehuis al weer te klein en moest opnieuw tot
''
-
v
' '*. .;• • Ç'
' ic R.K. kerk St. Bavo te ISerkcnmde {gebouwd 1817, vergro 1 837 en gesloopt 1880).
vergroting worden overgegaan. Na het herstel van de bisehoppelijke hiërarchie in Nederland, hij pauselijke breve van 4 maart 1853, werd Heemstede een parochie in de kerkrechtelijke zin van het woord (18 februari 1856). De tijd schreed voort en begon ook weer te knagen aan het -erkgebouw. De toren was bouwvallig en de pastorie bijna ! ui bewoonbaar. Reeds in juni 1875 was door pastoor Muré e overplaats van het buiten 'Knapcnburg' gekocht. De heer E.J.Margry werd als architect aangezocht een plan voor een nieuwe kerk te ontwerpen. Op 4 april 1.878 werd de eerste steen gelegd door de bisschop van Haarlem, die op 1 oktober Ï879 tot inwijding kon overgaan. tien ramp trof de parochie toen er op 13 november 1944 Vi neerstortte in de tuin van de heer Jac.H. Kramer
in de onmiddellijke n.-bijlkid van de kerk. Het projectiel ontplofte niet en richtte dus geen schade aan. Doch de militaire overheid beval dat het monster op 15 november ter plaatse tot ontploffing gebracht moest worden. Dit gebeurde dan ook met alle noodlottige gevolgen van dien. 'De pastorie was van binnen een ruïne, het dak van de kerk was ontzet, de gewelven van de zuidelijke zijbeuk ingestort, alle glas-in-loodramen aan de zuid-west- en aan de oostzijde waren volkomen vernietigd. De in de omtrek gelegen scholen en gebouwen, die bij de kerk behoorden, ja zelfs het kerkhof waren allen min of meer beschadigd', zo beschrijft de heer B.J.van Houten de toestand. Op 2.8 maart 194J kon echter al weer voor het eerst de Heilige mis in de kerk worden opgedragen.
Heemstede in de historie
welvaart door bleken en wassen
Wat deden onze voorouders als hun dagelijks werk en waar leefden zij van, de oudste bewoners van Heemstede? We hebben daarbij nier het oog op de mensen, die omstreeks de ie eeuw na Chrisms hier en daar hun nederzettingen hadden, maar we kijken naar later tijden toen er sprake begon ce zijn van een blijvende bewoning. Dat tijdstip ligt voor Heemstede vrij laat. Misschien is dat wel fout gezegd, want we moeten eigenlijk zeggen dat Heemstede in de geschiedenis pas laat genoemd wordt (13e eeuw). De bewoners zullen toen een vrij armoedig bestaan gehad hebben. Zij woonden op de hoge zandgronden en die boden nu eenmaal niet veel mogelijkheden. Een beetje akkerbouw, een bqetje veeteelt en niet te vergeten: het turf delven. Dat gebeurde op de lage veengronden langs het Haarlemmermeer. Op grote schaal werd turf gewonnen om de behoefte aan brandstof in de steden te dekken en zelfs voor export naar het buitenland. Deze turfwinning, die meer op roofbouw leek dan op een planmatige exploitatie, kan mede verantwoordelijk gesteld worden voor de enorme uitbreiding van het Haarlemmermeer. De overheid trachtte dan ook zeer terecht het turf delven te regelen en te beperken. In Heemstede was in het laatst van de 15e eeuw al een einde gekomen aan deze tak van bedrijf, daar de venen 'alsnu teniet zijn', zoals in een officieel rapport uit het jaar 1494 wordt opgemerkr. Dat rapport ging over de economische toestand in Heemstede. We lezen daarin dat de welvaart onder het bestuur van hertog Karel de Stoute sterk geleden had en dat de economische achteruitgang nog lang daarna doorwerkte.
Verder waren de rijkste inwoners vertrokken. Bovendien was veel grondbezit in handen gekomen van personen die niet meebetaalden in de dorpslasten, waardoor de anderen des te zwaarder belast waren. Ook de dure rijden en oorlogsschatting die zij moesten betalen, hadden meegewerkt aan verarming der inwoners. Zoals wij zoeven al opmerkten, leefden zij van veeteelt en enige akkerbouw. Eén soort bedrijf ontmoeten we hier, dat we elders maar weinig tegenkomen: de vrachtrijderij. Deze moet zijn ontstaan te danken hebben aan een zeer oude verplichting, die op de inwoners van Heemstede rustte. Zij moesten namelijk de graven van Holland 'dienen mitten zweepe, ende moeten al "t wilt (ver)voeren, dat tusschen Maese ende Zijp gevangen wert'. Dat betekent dus dat de inwoners zowel de leden van het grafelijk huis en van de hofhouding moesten vervoeren per wagen, als ook de vrachten die te hunnen behoeve ten vervoer werden aangeboden. Bovendien rustte op hen de taak al het gevangen wild uit geheel Holland te transporteren. Dat hield dus in dat zij voortdurend wagens en paarden voor dat doel beschikbaar moesten houden. Wat ligt nu meer voor de hand dan dat zij zich in het algemeen met vrachtvervoer gingen bezighouden, ten einde de ongebruikte man- en paardenkracht beter te kunnen benutten ? Een nieuw rapport, in het jaar 1514 opgesteld, vertelt ons iets meer over het grondgebruik. Heemstede was toen 838 morgen groot, waarvan 600 morgen land 'dat van den besten gereeckend es' en wel 7z Rijns guldens de morgen waard was en wat aan huur 4 Rijns guldens per jaar opbracht. Land van iers mindere kwaliteit was direct de helft minder waard. De overblijvende 138 morgen waren 'van 't quaetste ende verdolven lant', daaronder viel ook het hoogland zoals bijvoorbeeld het Heemsteder veld. Daar kon men wel 10 morgen kopen voor 40 groten ( = 1 gulden); dit waren dan ook de onafgezande duingronden en het land dat opgeofferd was aan het turfsteken. Van de 838 morgen behoorden i8zi morgen toe aan geestelijke instellingen en personen (het Bernarditenklooster te Heemstede bezat er 46 morgen) en het ambacht bezat zelf nog 46 morgen. De rest van de gronden behoorde aan particuliere personen. Hieronder zal de heer van Heemstede een belangrijke plaats ingenomen hebben.
:-!fkerijcn door den Houdt', Tckcniu«; van Cl. [snsz. Visschcr, 17de eeuw.
•Ickerijen Me 80-3'arigc oorlog had ook voor Heemstede ernstige gevolgen. Tijdens het beleg van Haarlem werden er veel verwoestingen aangericht en ook zal er wel het een en ander geplunderd zijn. Maar deze oorlog legde, hoe gek dat op eerste gezicht ook mag klinken, de grondslag voor een nieuwe economische opbloei. Vele bewoners uit de Zuidelijke Nederlanden trokken naar :t Noorden en vestigden zich in groten getale in en om I laarlem. De zuiverheid van het water, de aanwezigheid van wind en zon vormden ideale omstandigheden voor het dichten van blekerijen. Was er vóór 1573 nog slechts één linnenwever werkzaam (blekcrijen worden er dan nog helemaal niet genoemd), in 1588 waren er in HeemstedeBennebroek tien lijnwaadblekerijen gevestigd. Hier kwamen
er nog twee bij, maar van deze twaalf waren er een eeuw latet nog maar vijf over. Nog weer later, in 1816, hadden Heemstede en Benncbrock elk nog maar één lijnwaadblek er ij, die kort daarna ook teniet gingen, zodat er in het geheel geen linnen meer gebleekt werd. Van de aanwezigheid van garcnblekerijen weten we veel minder. Volgens mevrouw Greup waren er hoogsrens drie. De klccrblekerijen waren veel groter in aantal, in 1651 telde men er z8. Anno 1800 waren er nog steeds 2.8 en in 1850: 24. Dit zijn de cijfers die mevrouw Greup vermeldt. Uit de gemeenteverslagen weten we dat er in 1835 een dertigtal k leer blek e rij en in Hcemsrede was. Er wordt van gezegd, dat zij alle in goede staat verkeren, hoewel de belastingen op zeep en brandstof als een al te drukkende last onder-
vonden werden, oorstel om deze bedrijven gedeeltelijkc vrijdoi i van de e lasten re verlenen werd geen gevolg gegeven. Vijf jaar later (1840) verkeren de blekerijen 'in vooruitgaande staat': 'Op één derzelve heeft men getracht door middel van een stoom werktuig de daaraan verbonden werkzaamheden re doen uitvoeren. Hetzelve heeft in de uitvoering echter zoovele bezwaren opgeleverd, dar de eigenaar gemeend heeft het genoemde werktuig weder te moeten wegnemen, en zijn werk thans weder op de vroeger gebruikelijke wijze verrigt'. Her is jammer dat dit experiment zo slecht afliep, maar her getuigt toch wel van grote voortvarendheid, dat men de nieuwe mogelijkheden zo spoedig in praktijk trachtte te brengen. Pas in 1853 deed 'een stoom werktuig' opnieuw zijn intrede in de gemeente, maar nu bij de duinwaterleiding.
zestienduizend 'wassen' uit Amsterdam De bloei van de kleerblekerijen blijft voortduren, al liep het aantal wat achteruit. De arbeidslonen in deze tak van bedrijf liepen van ƒ0,80 tot /r,zo pet dag. Het jaar 1854 levert ons een iets uitvoeriger beeld van de toestand. In genoemd jaat waren er in de gemeente 24 kleerblekerijen gevesrigd, die aan 80 mannen en 179 vrouwen werk verschaften. Het grootste deel van deze arbeidskrachten was 'intern' en daarom ook ongehuwd. Vooral Brabant en
Limburg leverden veel personeel voor de blekerijen. Na enige jaren verblijf in Heemstede sloten zij daar een huwelijk, moesten het bedrijf verlaten en vervielen tot armoede. Ruim 16000 'wassen' werden uir Amsterdam aangevoerd, maar de kwaliteit van het water ging achteruit rengevolge van de droogmaking van het Haarlemmermeer. Het water uit de Heeren Zandvaart stroomde niet meer door zoals vroeger. Op sommige bedrijven werd reeds machinale waterzuivering roegepast tet besparing van handenarbeid. Uiteraard werkte deze methode ongunstig op de produktiekosten. Vandaar dat de blekers zich rot de Provinciale Staten wendden met het verzoek om krachtige maatregelen te treffen voor verbetering van de zuiverheid van het water, of om de getroffen bedrijven te steunen. Het Prov. Bestuur wees echter beide oplossingen van de hand. Het jaar daarop (1855) begon ook de duurte van de levensmiddelen op de bedrijven te drukken. Daar vrijwel het gehele personeel inwonend was en het zware werk 'krachtig voedsel' vereiste, hadden de gestegen prijzen een ongunstige invloed op de exploitatiekosten. Ook de lonen trokken iets aan en bedroegen nu ƒ0,90 tot ƒ1,40 per dag. Weer rwee jaar laier {1S57} deed opnieuw een stoomwerktuig in een van de blekerijen zijn intree. Het was her bedrijf van de heer M.Thorp, dar nu de primeur had. Het werktuig werd met turf gestookt en leverde een vermogen van 3 PK. De eigenaar was over het resultaat bijzonder tevreden. Toch gaan de blekerijen langzaam maar zeker achteruit. 'Hoewel onze blekerijen nog als eerste in ons vaderland aangemerkt kunnen worden en de concurrentie op een
De IJzeren brus onder 11 cc m.stede over de Zandvaart'. fekening van Wij brand Hendriks, iSde eeuw.
waardige wijze weten vol te houden' schijnt 'deze tak van nijverheid door de hooge prijzen van alle voor het bedrijf .noodigde artikelen, niet zulke grootc voordeelen meer als vroeger af te werpen'. Aldus het verslag over i86x. De blekers gingen echter niet bij de pakken neerzitten en o lezen we dan weer in 1864, dat de bedrijven zich over het algemeen in bloeiende toestand bevinden. Maar de opleving was tijdelijk, want tegen 1870 verdwenen er weer vier a het toneel, zodat er in 1871 slechts 18 over waren. Nog maar 65 mannen en 124 vrouwen konden hier werk inden. Meer en meer kwam er ook een einde aan het in,'onen van personeel. De inwonende mannen ontvingen f 1 tot ƒ 3 per week plus kost en inwoning, en de inwonende rouwen ontvingen ƒ0,70 tot ƒ1,25 per week. De uitwonenc wasvrouwen verdienden ƒ4 à ƒ5 en de uitwonende n f6 à f-j per weck. n de oudste nu nog bestaande blekerijen is die van de familie Van Houten. Op 6 augustus 1783 kocht Anthony n Houten een k leer blek e rij, die 6 jaar later al niet meer bestond. Hendrik van Houten kocht 4 september 1793 een lecrblekerij die stand hield. De blekerij van H.Peeperkorn Jzn. wordt in 1871 genoemd r de bedrijven die op stoom waren overgegaan. De u had nu vaste voet gekregen en de 16 kleerblekerijcn r in 1883 waren, werden alle met stoom aangedreven, ["oen de eerste wereldoorlog uitbrak waren er nog 14. Het bedrijf van Peeperkorn werd in 1916 in een NV omgezet: 'NV Stoom-, wasch- en strijk in richting v/h J. Peeperkorn en Zn'. Het wordt in 192.0 de grootste blekerij te Heemstede genoemd, werkend met stoom en elektriciteit en met 4 personeelsleden (10 mannen en 44 vrouwen). i ijdens de eerste wereldoorlog sneuvelden er weer vier bedrijven, maar kort daarna klimt het aantal weer tot 14 à 15- Kort voor de tweede wereldoorlog telde Heemstede : : kleerblekerijen en één was- en strij kinrichting. Deze tak .111 bedrijf heeft zich tot vandaag aan de dag weten te handhaven.
duinwaterleiding De duinwaterleiding wordt in 1857 van groot belang voo de gemeente genoemd. Dit bedrijf was in 1857 al in het t van 'drie stoom werk tu igen van 70 PK ieder, met 6
ketels'. Een groot aantal ingezetenen vond daar werk. Vooral in de winter, wanneer er elders werkloosheid dreigde, had dit bedrijf arbeidskrachten nodig voor het ijsvrij houden van de waterbassins. Het had 17 personen in dienst, die van f6,60 tot ƒ35 per week verdienden, en nog een aantal losse arbeiders. Het aantal personeelsleden was in 189S rot 30 gestegen en nam voortdurend toe (in 1915: 54 en in 1918: 90). Bijzonderheden geven de verslagen verder niet en het valt buiten het kader van dit hoofdstuk om er meer van te vertellen.
krachtcentrale Het verslag over 1896, waarin de krachtcentrale v ENET voor het eerst voorkomt, onthult ons niet v letters betekenen. Evenmin lezen we hoeveel n werkzaam waren. Dat vinden we voor het eers dan lezen we dat de ENE Tram Maatschappij r t 8 man werkt. Dit aantal is in 1914 gestegen tot 5 vrouwen, waarvan er echter een deel werkzaam was bij de ESM. In 192,1 had dit gecombineerde spoor- en trambedrijf 106 man in dienst; vier jaar later was dit al weer op 167 gekomen. Uit het vorenstaande blijkt wel duidelijk, dat de blekerijen vanouds een belangrijke tak van bedrijf in Heemstede geweest zijn, maar dat er verder geen bedrijven van enige omvang te vinden waren.
ambachten Als wij de beroepenlijs ten uit de verschillende jaren bekijken, dan valt het meest op het grote aantal tappers (z6 in 1864). Het interessantste van de lijst uit genoemd jaar is wel de vermelding van 9 zanders (personen die zich bezighielden met het afzanden van gronden). Niet verbaasd zal men zijn als er 19 bloemkwekers op de lijst van 1867 voorkomen. Deze lijst onthult ons verder dat er - behalve 27 tappers nog 4 so ciëreirh ouders en 4 biljarthouders waren. Dat de Heemstedenaars ook cultureel wensten bij te blijven, daarvan getuigt de aanwezigheid van 2, boekverkopers. Een
Links: Molen van Höcker. Rechts: Rozenburg, het woonhuis van de heer Joh. Rosenkrantz.
'photograaf' verscheen er al in 1878. De 'zanders' ziet men in dit jaar zelfs ten getale van n op de lijst voorkomen. Een beroep, dat we nu niet meer veel aantreffen is dat van zadelmaker. In 1891 waren er z beoefenaars van dir beroep, die 5 knechrs in totaal in dienst hadden, terwijl de 3 wagenmakers in totaal maar r knecht hadden, regen nog 3 in 1886. In 1896 verzorgden 5 bakkers mer 14 knechts de broodvoorziening. De stoomkorenmolen van H.A.Höcker maalde zijn meel, met 3 man en 1 meisje als personeel. Verder vinden we natuurlijk de smeden, timmerlieden, metselaars, schilders, kopcrslagers en loodgieters. De komst van het rijwiel bracht een nieuw beroep op de (ijst, namelijk dat van rijwielhersteller. Hiervan waren er 8, die samen 7 mannen en 3 jongens in dienst hadden (igir). Na de komst van de anro doer pas in igzr 'een autogarage voor herstel en stalling' haar intree. De benzinevoorraad mocht ten hoogste 240 liter benzine bedragen.
verdere bedrijven Zuivelfabriek NV Boerderij 'Bronstee' vinden we met 14 man personeel op de lijst van 1911. In 192.9 blijken er drie zuivelfabrieken te zijn, waarvan 'Bronstee' met 13 man personeel verreweg de groorste was; de beide andere hadden respecrievelijk j e n i man in dienst. Sigarenfabriek van D.van Dam treffen we met 7 man en 1 vrouw als personeel aan in 1913. De fabriek die in 1918 nog 9 man in dienst had, komt in 1921 nog voor als sigaren-
makerij met 4 man, maar verdwijnt niet la onze gezichrkring. Drukkerij A.M.C.Schellekens verschijnt ii hetzelfde jaar als de voorgaande sigarenfabriek en wel met s man en 1 vrouw als personeel. Met name wordt dit bedrijf nog in 192.5 genoemd; het verslag over 1918 vertelt ons slechts dat er drie drukkerijen zijn en in 1935 zelfs vier. Waterverffabriek NV Handel Mij v/h A. Resink treffen we voor het eerst aan in 1917. Er werken dan in dit bedrijf 6 man en 1 vrouw, maar op de lijst van 1918 wordt dit bedrijf nier meer vermeld. Een toiletzeepfabriek krijgt in 1923 vergunning om zich re vestigen. Dit bedrijfje, in 1918 de zeepfabriek van E. van Galen genoemd, had slechts één arbeidskracht in dienst. De poetsdoekenfabriek van j.Walage vestigde zich met 5 man personeel in 1937 te Heemstede. En in hetzelfde jaar zien we de gummiwarenfabriek van A.J.Balk met 14 man personeel verschijnen. Het volgende jaar (1938) zagen we twee nieuwe bedrijven ontstaan: de metaalspuiterij NV Holmet (3 man personeel) en de NV Hollands-Zweedse Zaad Mij met 18 man. De vooroorlogse periode beëindigen we dan met de stichting van de asbestfabriek van G.Haalebos, die met 6 man startte in 1939. Deze gegevens werden geput uit de gemeenteverslagen. Vanzelfsprekend was het ondoenlijk deze summiere opgaven te verifiëren en uit te breiden. Dat lag ook niet in de bedoeling. We wilden u slechts een indruk geven van de bedrijvigheid in Heemstede.
van bouwland, bossen m bollen
:T.en groot deel van de beschikbare gronden was getrokken bij de buitenplaatsen, die er in de loop van de eeuwen in heemstede ontstonden. Ook de uitoefening van het blekersbcdrijf vorderde veel grond. Verder was er - op de lager gelegen gronden - weiland dat voor veeteelt in gebruik ä en dan nog wat landbouwgronden. Ook de zeer florerende bloembollenteelt eiste nogal wat grond voor zich op, maar lang niet alle terreinen waren daarvoor geschikt, in het jaar 1911 bedroeg de totale oppervlakte der gemeente 1157 ha en ói a. Hiervan waren 416 ha in gebruik als grasland, 2.2.6 ha als bos en hakhout, 205 ha als bloembollen grond, 54 ha voor tuinen en boomgaarden en 35 ha als bouwland. Het gebruik als grasland verminderde echter regelmatig. In 10 jaar tijd daalde dit tot 204 ha en kort voor de annexatie (192.7) was er nog 170 ha grasland. Grasland ging er door de annexatie nauwelijks verloren. Er was na de annexatie nog 168 ha en bij het uitbreken van e wereldoorlog 171 ha. Als bouwland waren er in 1911 35 ha in gebruik. Gedurende de eerste wereldoorlog daalde dit tot 31 ha in 1915, : ha in 1917 en nog slechts 2 ha in 1918. Hiermede was 1 -• landbouw geheel teniet gegaan. Tuinen en boomgaarden besloegen in 1911 54 ha, terwijl r 205 ha voor de bloembollenteelt in gebruik waren. Ook de bloembollenteelt zien we langzaam maar zeker achteruit gaan. In 1940 waren er nog slechts i n ha met bloemollen bepoot. De tuingronden lieten aanvankelijk een erke stijging zien. Een hoogtepunt vertoont het jaar 1921: : was toen 366 ha tuingrond (waarvan 123 ha warmoezcrij
en 140 ha bloembollen). Kort voor de annexatie: 310 ha tuingrond (99 ha voor de warmoezerij en 134 ha voor bloembollen). Deze cijfers bleven na de annexatie ongeveer gelijk, maar in 1940 was het als tuinbouwgrond benutte oppervlak gedaald tot 131 ha (waarvan slechts 12 voor de warmoezerij en i n voor de bloembollen). Met hout beplant waren er in 1881: 309 ha (opgaand hout 45 ha, eikenhout 90 ha, ander hakhout 172. ha en dennebossen 2 ha). In dertig jaar tijd was ook dit areaal verminderd met 83 ha tot 22e ha (in het jaar 1911). Ook hier zien we een aanvankelijk snelle achteruitgang; 166 ha in ^ ï S . *59 ha in 1920 en dit cijfer zien we ook nog in 1927, maar in 1928: 154 ha, in 1935: 150 ha. Dan vertoont zich in 1938 een plotselinge stijging tot 196 ha (87 ha opgaand loofhout, de rest hakhout). Hetzelfde cijfer treffen we in 1940 aan. Het met huizen en gehouwen belegde oppervlak bedroeg in 1918 slechts 5Ö ha. Twintig jaar later wordt een bebouwd oppervlak genoemd van 180 ha. Enige voorzichtigheid is bij het gebruik van deze cijfers wel geboden omdat ook de erven meegerekend zijn.
landbouw Al eerder is opgemerkt, dat deze in Heemstede altijd van weinig betekenis is geweest en dat was dus ook in de 19e eeuw het geval. Maar in r853 wordt de opmerking gemaakt dat de toestand in de landbouw is vooruit gegaan. Er is, zo wordt gezegd, grote animo voor de landbouw; zelfs schatrijken worden landbouwers of beleggen hun geld in grond. Het is dan ook niet te verwonderen dat de grondprijzen zich in stijgende lijn bewegen. Ook de huurwaarde van grond ligt hoog. In 1853 bedroeg de huur voor matig wei- of hooiland ƒ50 tot ƒ100 per bunder. Voor teelland, bouwland en aardappelvelden werd ƒ175 tot /200 aan huur per bunder betaald. Voor tuinland tevens geschikt voor bloembollen ƒ280 en voor echt bloembollenland f700 per bunder. In het jaar daarop werd een stuk grond, dat dertig jaar tevoren aangekocht werd voor ƒ1700, nu verkocht voor f14500. Twee jaar later waren deze prijzen voor grasland ƒ60 tot ƒ80, teelland ƒ140 tot ƒ175, bloembollenland ƒ700 en zelfs soms ƒ875 per bunder. Weer vijf jaar later (1859) horen we nog steeds van stijgende
Heemstede in de historie
grondprijzen: één bunder werd toen verkocht voor ƒ3500 en vier bunders voor ƒ9000. De huurwaarde van bollenland bedroeg toen echter ƒ400, maar het jaar daarop wordt hiervoor weer een huurprijs genoemd van ƒ700. Het jaar 1862 bracht nog steeds stijgende prijzen: vijf bunders slecht weiland in de veenpoldcr brachten bij verkoop ƒ10000 op. Maar dan is blijkbaar voorlopig een plafond bereikt, vier jaar lang wordt gesproken van onveranderde prijzen. Twee ha en zo a weiland, geschikt voor bloembollenteelt werd in 1870 verkocht voor ƒ11000. Dit perceel was belast met een erfpacht van ƒ60 per jaar. De buitenplaats Iepenrodc, groot 71 ha, 6 a en 96 ca bracht in 1874 de kapitale som op van ƒ161 52.0. In de huurprijzen van de gronden kwam niet veel verandering: in 1879 zien we de prijzen ongeveer op het niveau van 1853. Jammer genoeg worden niet ieder jaar prijzen genoemd. Pas in 1911 horen we dat bloembollengrond ƒ4000 tot ƒ6000 per ha waard is, en ƒ2.50 tot ƒ600 per ha aan huur doet. Wat het gebruik dur landbouwgronden aangaat, met haver waren 5 bunders bebouwd en met aardappelen 23 (1853). Het jaar daarop 36 bunders met haver en 32 met aardappelen. De aardappeloogst leverde 2,00 mud per bunder, die voor ƒ1,50 tot ƒ4 per mud verkocht werden. Veel hout werd gekapt om er teelland van te maken. De opbrengsten van aardappelen wisselden zeer. De lage gronden brachten wel 350 mud, de hoge slechts 150 mud per bunder op. De prijzen bedroegen toen (1857J: ƒ1,70 tot ƒ3,50 per mud. Toen waren 52 bunders met aardappelen beteeld.
tabak en granen Een proef met het telen van tabak leverde in 1858 zeer gunstige resultaten op, zowel wat kwantiteit als kwaliteit aangaat. Toch geloven we niet in dit succes, als we zien dat het bij die ene vermelding blijft. In 1858 leverden 6 bunders beteeld met winterrogge en 12. met zomerrogge een goede opbrengst, maar een blijvend succes bracht deze reelt voorlopig evenmin. Ook de teelt van gerst bleek in Heemstede niet goed mogelijk. Een probeersel in 1859 mislukte. Vanzelfsprekend zien we grote schommelingen in de aardappelteelt; zowel het bctcclde oppervlak als de opbrengsten
en niet te vergeten de prijzen, lopen sterk uiteen. Kenners van aardappelen zegt het misschien iets, dat ten aanzien van de vroege aardappelen de 'Srege hoe kers' en 'Noordwijkers' in trek waren en voor de latere 'Westlanders' en 'Negenwekers' genoemd worden. Rogge en haver vinden we tegen 1870 weer in bescheiden omvang terug; het hiermede bebouwde oppervlak komt per soort echter zelden boven de 6 à 7 ha. De opbrengst van rogge per bunder wisselt sterk met de weersomstandigheden, wc lezen van 35 mud per bunder, maar ook van 15, 24, zo en 30 hl per ha. Voor haver worden opbrengsten van 30, 2,5, 20, 30, 20 en zelfs eenmaal 10 genoteerd (1881), maar het jaar daarop een record van 40 hl. Tegen het eindt van de 19c eeuw weten alleen de winterrogge en de aardappelen zich te handhaven, maar de rogge verdwijnt bij het begin van de eerste wereldoorlog (1.914) geheel van het Een groot evenement was de tentoonstelling van landbouw-; en veeteeltprodukten, die door de Hollandse Maatschappij van Landbouw van n tot 16 september 1889 in onze gemeente op een terrein in de Hout werd gehouden. De gemeente had óók een prijs beschikbaar gesteld: een gouden medaille ter waarde van ƒ50. Een wellicht nog groter evenement was de 'Hora', gehouden in 1935. De heer Van Duinen ontdekte dat deze 'Flora' een voorganger gehad heeft, want reeds in 1798 werd er in Heemstede eer. bloememnarkt gehouden, die de naam van 'Flora' droeg. Her gemeentebestuur vond die 'Flora' zo belangrijk, dat de burger Jan Simons tot directeur ervan benoemd wordt tegen een provisie van vijf procent van de opbrengst van de verkochte ptoduktcn. Van deze oudste 'Flora' horen we echter later niet meer.
tuinbouw en boll en De tuinbouw ondervond bij voortduring veel schade van het wisselvallige weer en veel tuinbouwgrond werd dan ook benut voor de teelt van aardappelen. Ook van de bloembollenteelt wordt gezegd 'dat dit gewas bijna geen jaar zonder rampen is'. Het grote aantal hlocmbollenkwekers weet het verslag van 1S53 alleen te verklaren door aan te nemen dat de geleden schade door de hogere prijzen vergoed wordt.
^•nationale Blecinuiiicnt
I Heemstede, 1925.
Vandaar ook dat het volgend jaar opgemerkt kon worden, dat de bloembollencultu 11 r zich zeer uitbreidt. 'De bestellingen waren overvloedig en werden tegen goede prijzen geplaatst, hoe /.eer ook wegens de toestand in Europa de vrees bestond, dat die weinig aftrek zouden vinden'. 'De afzet van bloembollen, niettegenstaande de oorlog in het Oosten (we leven in 1855!), naar buitenslands is zeer gewild. Zal dat in 1856 nog meer het geval zijn, nu de zoozeer gewenste vrede tot stand gebracht is ? Deze cultuur wordt meer en meer uitgebreid daar over het algemeen degenen die zieh op de bloementeelt toelegden, een zekere welvaart genieten'. Er was toen ook een bloemisterij met een flinke export naar het buitenland. Dat was de zaak van de heet Jacobus Prcijde, die handelde onder de firma Joh.Rosenkrantz. Het bedrijf besloeg het hele terrein van de noordzijde van de tegenwoordige Zaudvoortsclaan, van de Wagenweg tot de Leidse Vaatt toe. Het gemeentebestuur constateerde dat dit bedrijf 'haar Europeischen roem op een waardige wijze blijft handhaven' (i86r). De bloembollencultuur stond er toen wat minder goed voor, daar de prijzen daalden door ovcrprodtiktie. Er wordt hiervoor ook nog een andere reden genoemd, namelijk dat 'vele kweckers die gewoon waren hunne soorten van mindere kwaliteit naar Ametica te verzenden, door de onlusten aldaar hierin verhinderd zijn geworden'. Tot overmaat van ramp ging door een ziekte bovendien nog een kwart van de voorraad verloren. Tegen 1870 trekken de prijzen weer iets aan. De verkoop gaat dan wel zeer vlot, maar de grote voortaden legden een druk op de prijzen. Ook animeerde de betere handel tot een grotere produktie. Zo leven we mee met de ups en downs van dit wisselvallig bedrijf. Stijgende prijzen gaven weer aanleiding om meer gronden met bollen te betelen en de hogere opbrengst drukte dan weer de prijzen. In 1882 doet een nieuwe ziekte in de bollen zijn intree: het 'nieuwziek'; twee jaar later wordt deze met de naam 'geelzick' aangeduid. In 1911 is er in de verslagen voor het eerst sprake van een afdeling Heemstede van de Algemene Vereniging voor Bloembolleneultuur en van een afdeling van het 'Hollandsehe Bloembollenkweekersgenootsehap'.
Hccmsreedse bollenpradit.
oorlog een ramp Het uitbreken van de eerste wereldoorlog was een ramp voor de bloembollenenltuur. Vele werkelozen en degenen die nog wel werk hadden, zagen hun loon soms wel met 25% verminderd. Een steuncomité werd opgericht en een ;9-tal personen werd in de werkverschaffing geplaatst. Enigszins vreemd doet in dit verband aan een ontleding van de handel in bollen en bloemen in hetzelfde jaar (1914) : 'vroege tulpen, gunstig, doch lage prijzen; late tulpen, gunstig, doch niet zeer loonend; Darwintulpen, vraag groot, zeer hooge prijzen; hyacinthen, redelijk, loonende prijzen; handel in narcissen vlug, crocussen e.a. bevredigend; heesters en gekweekte bloemen zeer goed'. De vraag naar vroege en naar Darwintulpen bleet goed, totdat ook Amerika in 1917 bij de wereldoorlog betrokken werd. Toen verplaatste de vraag naar deze soort tulpen zich echter naar de Scandinavische landen. Maar andere soorten nilpen, hyacinthen en krokussen waren bijna onverkoopbaar tengevolge van een in Engeland uitgevaardigd invoerverbod en tengevolge van de grote moeilijkheden, die transport naar Amerika en Rusland opleverde. Indanks de hoge prijzen, die voor het produkt gemaakt werden, was de teelt niet lonend door de sterk gestegen ürbeidslonen en de hoge mestprijzen. AI deze moeilijkheden ten spijt, overleefde de bloembollencultuur toch de oorlog. Er werd zelfs in 192.0 geconstateerd dat deze 'het hoofdIndrijf in de gemeente was'.
zwaar op deze cultuur gedrukt, aldus het rapport over 1939. De prognose van 1937 dat 'de gedeeltelijke opleving van de wereldmarkt de prijzen der bloembollen dusdanig heeft beïnvloed, dat thans weer van een loonende cultuur sprake kan zijn' werd dus wel ruw door de tweede wereldoorlog teniet gedaan. De algemene malaise en het omzetten van teelgrond in grond voor woningbouw hadden in de jaren daarvoor al een stempel van achteruitgang op deze cultuur in Heemstede gedrukt.
wortelen / i per mud
Ook van de eigenlijke tuinbouw zou men allerlei wetenswaardigs kunnen vermelden: bijvoorbeeld dat wortelen fi per mud, snijbonen f3 per mud, bruine bonen ƒ8 à ƒ10 per mud en appelen ƒ1,50 à ƒ2,50 per mud opbrachten in het jaar 1863. Sla en andijvie werden er blijkbaar ook geteeld, want de oogst daarvan mislukte in 1864, maar in dat jaar was er een overvloed aan appels en peren. Er werd ook bloemkool geteeld, want we lezen dat de opbrengst ervan in 1865 van nachtvorst had te lijden. Het jaar 1869 meldt allerlei nieuwe initiatieven: op 'de Hartekamp' waren 2 ha met wortelen bezaaid, die 1200 hl opleverden. Op de hofstede 'het Manpad' was in het voorjaar van 1866 een nieuwe wijze van snoei- en ooftbomenteelr ingevoerd, volgens de lessen van de heer J.J.Beuker te Antwerpen. Op kleinere schaal werd de methode-Beuker toegepast op de Was de export naar Duitsland en Rusland in 192.1 geheel hofsteden 'Bosch en Hoven', 'Berkenrode' en 'Oud Berkenweggevallen, drie jaar later zien we Duitsland op de markt rode'. Men wachtte drie jaar af, voordat men van deze als afnemer terugkeren. De hyacint hen cultuur ging langmethode kon zeggen dat zij met succes was toegepast. zaam maar voortdurend achteruit. Een tijdelijke opbloei beMaar er was te vroeg gejuicht, want reeds in 1871 moest efde de bloembollenhandcl in de jaren 192.4 t/m 192.9. Er gezegd worden dat 'de volgens de methode J.J.Beuker bev.ordt dan steeds gerapporteerd, dat de vraag het aanbod handelde ooftboomen, evenals de andere boomgaarden een overtreft. opbrengst hadden beneden het middelmatige'. Maar op het 'Manpad' meldde men het volgende jaar al weer betere I iet laatste rapport van vóór het begin van de tweede • creldoodog leert ons dat de produktie van krokussen en de resultaten. Op 'Bosch en Hoven' had men toen als nieuw Iris Anglica bijzonder goed was, doch wegens de abnormaal initiatief twee verwarmde druivenkassen aangelegd. Ook in de tuinbouw ziet men duidelijk de wisselende weersïage prijzen niet lonend meer. De Hollandse Iris en de Iris omstandigheden en de schommelingen in de conjunctuur. Hispanica en Gladiolus waren tamelijk verkoopbaar. Door De eerste wereldoorlog bracht langzamerhand schaarste de voortgezette sanering is de hyacimhencultuur zover 1 aan levensmiddelen. Op de buitenplaatsen van mevrouw 1 'gekrompen, dat zij van geen belang meer is. Enschedé en van de heer Aberson en ook op 'Groenendaal' ' ermindering van afzetgebieden, verhoging van invoerrechten en andere export bel e m meringen nebben hun stempel ging men £1917) bruine bonen en aardappelen verbouwen.
De oogst was wd niet groot: 404 kg bruine bonen en 8735 kg aardappelen, maar alles was welkom. De gemeen tewerk lied en kregen volkstuintjes in huur voor de verbouw van groenten. Verder werd er een centrale keuken ingesteld, waarvan een druk gebruik gemaakt wetd, want zij levetde 20000 porties at. Ook in 1918 ziet men op de buitenplaats van mevrouw Enschedé en op 'Groenendaal' weer bruine bonen telen. De aardappeloogst was nu belangrijk beter: 2.1250 kg. Maar nu was ook tertein van 'bet oude slot' voot dit belangrijke doel in gebruik genomen. De oogst van bruine bonen was ongeveer gelijk : 400 kg. Met het einde van de ootlog kwam ook weer goeddeels een einde aan dit initiatie!. Vermoedelijk werd de tuinbouw spoedig een t(
ïcn faktor in de gemeentelijke bedrijvigheid, • rslagen vindt men die niet meer terug.
veeteelt Er was in de 19e eeuw nog maar weinig veeteelt meer in Heemstede. Een grote omvang, zoals bijvoorbeeld in Assendelft, heeft zij ook nooit gehad. Zo zag de veestapel et in 1853 uit: bijna 400 runderen, 12,1 paarden, 144 schapen, gy bokken, 73 geiten, 20 ezels en 145 varkens, i echter 90 vroegtijdig geslacht moesten worden et nog 14. De schapen hadden veel van sneeuw en votst ti lijden.
In 1855 bracht het rundvlees ƒ0,70 per pond op (in 1853: ƒ0,55), het kalfsvlees ƒ0,80 (in 1853: ƒ0,60) en het schapenvlees ƒ0,50 (in 1853: ƒ0,50). Ook brood-, boter- en kaasprijzen vonden we in 1855 genoteerd: ongebuild tarwebrood ƒ0,24 Per pond, gebuild tarwebrood ƒ0,35 P e r pond, roggebrood ƒ0,15 per pond, boter ƒ1,10 tot ƒ1,30 per pond en Leidse kaas ƒ0,40 per pond (per 100 pond: ƒ32). De prijzen van vee waren in 1857: koeien ƒ90 tot ƒ150 per stuk, vette koeien ƒ200, kalveren ƒ120 tot ƒ180, grask ilveren ƒ25 tot ƒ45. Opgemerkt moer worden dat het uit Haarlem ingevoerde brood goedkoper was. Een Haarlems tarwebrood kostte ƒ0,11 (tegen ƒ0,25 een Hcemsteeds) en roggebrood ƒ0,075 (regen een Heemstecds ƒ0,095). Voor roggebrood betekende slat een flinke daling in prijs vergeleken met 1855: ƒ0,15. Leidse kaas was in prijs gedaald van ƒ0,40 tot ƒ0,27 per pond, terwijl zoete melkse kaas ƒ0,48 per pond kostte. In de veestapel komen uiteraard sterke fluctuaties voor, r raar er is wel een sterke stijging van her aantal koeien te constateren: van bijna 400 in 1S53 tot 590 in 1854. Daarna blijft dit aantal schommelen om de 500. De paardemoorid blijft schommelen tussen de 150 en 200, met een maximum van 241 in het jaar 1913. Er was toen veel vraag naar paarden, vooral in Duitsland. Het aantal schapen daalde geleidelijk en wel van 144 in 1853 tot 51 in 1915. 1 .irkens waren in een sterk wisselend aantal aanwezig: 2.45 l8 53, 115 in 1900, 203 in 1911 en 54 in 1914. We zagen reeds dat er in 1853 in Heemstede 2.0 ezels rondlit pen. Met grote schommelingen in dit kleine aantal kunnen er in 1877 nog 17 worden geteld, maar het volgend jaar is dit aantal gedaald tot 9, daarna vermindert het geleidelijk tot er in 1898 nog slechts 2 over waren. Dit cijfer daalde in 1899 tot o. Er keert er dan nog één terug om de eeuwwisseling te vieren, maar na 1902 verdwijnt ook dit ene •mplaar uit onze gezichtskring. Geiten en bokken weten '••• h aardig te handhaven, maar voor de eerste wereldoorlog da ilde hun aantal van 203 in 1911 tot 40 in 1914. Dat er hoenders, kalkoenen, eenden, pauwen, ganzen en vanen in Heemstede waren gelooft u wel met mij. Zij werden echter niet voor uitsluitend commerciële doeleinden gehouden, maar ook voor genoegen op de buitenplaatsen en enkele boeren bedrijfjes. Iets minder voor de hand ligt misschien wel dat er in 1894
nog 210 bijenkorven waren, die 15 kg honing per korf opleverden (en iè kg was). De honing bracht echter slechts ƒ1 en gezuiverde was ƒ1,60 per kg op. De bijenteelt kon dus geen commercieel succes zijn, temeer niet toen de prijs van honing in 1901 gedaald was tot ƒ0,50 per kg, de prijs van de was ligt dan iets hoger: ƒ1,80 per kg. Maar het verwondert ons niet, dat er in 1911 nog maar 20 bijenkorven zijn en dat we er daarna niet meer van horen. Trouwens de hele veeteelt verdwijnt na 1915 uit de belangstelling van het gemeentebestuur. De verslagen spreken er
acht en visserij Dat er op de buitenplaatsen en op particuliere terreinen druk gejaagd werd en dat er in het Spaarne en in enkele vaarten gevist werd, is wel duidelijk zonder dat we hierover uit cijfers een indruk krijgen. Een grote omvang zullen noch jacht noch visserij ooit gehad hebben. Het gemeentebestuur weet in 1853 niet beter dan 'grof wild is hier niet; klein wild We zouden dus aan dit onderwerp kunnen voorbijgaan, maar dat doen we niet in alle opzichten, want we vonden wel iets over zogenaamd 'schadelijk wild', dat wil zeggen dieren op het vangen waarvan een premie was gesteld. Deze bedroeg ƒ10,50 in de jaren 1855 en 1856, doch werd in r857 verhoogd tot ƒ20,70 om in de volgende jaren weer te dalen tot ƒ10,30 (i860). Het toezicht werd uitgeoefend door één bezoldigde jachtopziener en vijf onbezoldigde (1854). Om een indruk te geven waaruit dit 'schadelijk wild' bestond, volgt een overzichtje over de jaren 1853 tot i860: in de laatste drie maanden van 1853 werden 4 bunzings en 6 sperwers gedood; 7 bunzings, 5 wezels, 51 sperwers en 1 wouw in 1854; 20 bunzings, 1 hermelijn, 5 wezels, 1 valk en 8 sperwers in 1855; 13 bunzings, 4 hermelijnen, 1 wezel, 1 wouw, 20 sperwers en 1 havik in 1856; 10 bunzings, 5 hermelijnen, 12 wezels en 41 sperwers in 1857; 18 bunzings, 3 hermelijnen, 13 wezels en 27 sperwers in 1858; 13 bunzings, 1 hermelijn, 1 valk, 1 wouw en 28 sperwers in 1859; 2 valken en 39 sperwers in i860. Verdere opgaven worden in de verslagen niet meer verstrekt. Alleen het verslag over 1862 vermeldt nog, dar er overvloedig waterwild is.
Heemstede in de historie
kijkje in de gemeentelijke kas
De ogenschijnlijk vaak zo dorre cijfers k a n n e n dikwijls een verrassend inzicht geven in de gemeentelijke h u i s h o u d i n g . M o e s t de gemeente het in 1803 doen met ƒ3000, in 1811 w a s er bijna f4100 nodig om de begroting in evenwicht te h o u d e n . In veertig jaar tijd k w a m dit bedrag op ƒ7472,19 ( a n n o 1853). Aan j a a r w e d d e n werd hiervan uitgegeven: j a a r w e d d e van de burgemeester ƒ300; van de w e t h o u d e r s ƒ40; van de secretaris ƒ250; van de o n t v a n g e r ƒ260. D e p o s t b o d e bad een g e m e e n t e t r a k t e m e n t van ƒ30 per jaar, terwijl de gemcentcveldwachier zijn huishouden met ƒ230 per j a a r d r a a i e n d e moest h o u d e n . De gemeente Berkenrode had geen eigen veldwachter, m a a r deelde deze met H e e m s t e d e , tegen een jaarlijkse bijdrage van ƒ8,25. Voor de Hcciiisiecdse onderwijzer betaalde Berkenrode ƒ5 per jaar en voor de dito v r o e d v r o u w ƒ4, z o d a t Berkenrode, toen n o g zelfstandig, ƒ17,15 per jaar bijdroeg in de gemeentelijke huishouding van H e e m s t e d e . V o o r het o n d e r h o u d van het u u r w e r k en het t r a k t e m e n t vai de klokkenist was ƒ24 uitgetrokken, voor het o n d e r h o u d van de b r a n d s p u i t e n ƒ45, terwijl de b r a n d w e e r l i e d e n een gratificatie van ƒ25 genoten. I let o n d e r h o u d van de s t r a a t verlichting vergde ƒ70. Alles per jaar berekend.
salaris ontvanger verhoogd Er w a s een batig saldo in 1854 van ƒ38,815. Bepaald zorgw e k k e n d w a s , dat dit batig saldo het volgend jaar n o g slechts ƒ8,455 bedroeg, terwijl de bijdrage van Berkenrodc
n o g wel van ƒ17,2.5 o p ƒ2.1,25 g e b r a c h t w a s . M a a r het salaris van de o n t v a n g e r was d a n o o k met ƒ15 per jaar verh o o g d . H e t jaar 1856 leverde een d i e p t e p u n t o p , het batig saldo w a s geslonken t o t ƒ0,27, m a a r na de vereniging mee Berkenrode k o n het in het volgende jaar weer stijgen t o t ƒ1,995. D a a r t e g e n o v e r s t o n d dat de gemeentelijke schuld, ten bedrage van ƒ925, geheel k o n w o r d e n afgelost. H e t geringe batig saldo van 1857 kreeg de navolgende toe lichting: de o p b r e n g s t van de tol aan de Koediefslaan was in een snel t e m p o van ƒ1000 gedaald tot ƒ771,16. M e n ontsloeg toen o p 17 juli de tolgaarder 'wegens ongeschiktheid' w a a r n a de o p b r e n g s t weer verdubbelde, z o d a t de tol uiteindelijk toch n o g ƒ1029,14 o p b r a c h t . De begroting van 1858 h a d rekening te h o u d e n met het feit, dat het t r a k t e m e n t van de burgemeester van ƒ300 op ƒ450 g e b r a c h t w a s , van d e secretaris van ƒ250 o p ƒ350 en van de w e t h o u d e r s van ƒ40 o p ƒ50. D a a r bovendien n o g de b o u w van een t o l g a a r d e r s w o n i n g a a n de Binnenweg uit de g e w o n e middelen betaald moest w o r d e n , k w a m men Op een g e r a a m d batig saldo van ƒ0,49. In 1859 k o m t d e begroting voor het eerst boven de ƒ8000. D a a r n a treedt een vrij snelle stijging in. Een r e c o r d b e d r a g w a s in 1861 nodig namelijk ƒ161(17,32, een bedrag dat pas vijf j a a r later weer bereikt werd (1S66). Over het algemeen sloot de rekening met een batig saldo.
voor het eerst een nadelig saldo V a n een nadelig saldo horen we voor het eerst in 1864. De g e m e e n t e k w a m toen ƒ685,395 c e k o r t , m a a r pas veertien j a a r later h e r h a a l d e zich dit, w a n t 1878 leverde een tekort op van ƒ290,52. T o t het jaar 1900 k w a m dit n o g é é n m a a l voor, m a a r toen w a s het dan o o k goed raak : het jaar 1885 werd afgesloten met een t e k o t t van liefst ƒ2800,25. Het sptcekt vanzelf, dat d e bedragen van de batige s a l d o ' sterk wisselden, m a a r meestal was er wel een overschot van een p a a r duizend gulden. Vooral d e jaren vlak v ó ó r d e eersti w e r e l d o o r l o g waren voor de gcnicentehnancién bij/.onder gunstig. Over de jaren 1909 t / m 1913 w o r d e n er overschotten genoteerd van respectievelijk/46424,935, ƒ49706,17, ƒ36578,14, ƒ55513,275 en ƒ50907,54! H e t jaar 1914 leverde echter een tekort o p van liefst
kijkje in de gemeentelijke kas
ƒ182672,345. De twee volgende jaren laten nog weer een overschot zien van ruim ƒ20000 en ƒ35000, maar dan beginnen de tekorten ook in Heemstede min of meer chronisch te worden. In 1919 zelfs liefst f346805,86, maar dat was dan ook op een begroting van boven de ƒ3000000. Pas in 1915 overschreed de begroting voor het eerst een bedrag van ƒ1000000 en is daarna niet meer beneden dit bedrag gekomen. Van 1933 tot 1939 zien we dat de gewone inkomsten en uitgaven sluiten met een batig saldo, doch de buitengewone inkomsten en uitgaven voortdurend een nadelig saldo opleveren. Voor 1939 kunnen we u het volgende overzichtje geven: gewone inkomsten ƒ1959 499,66 gewone uitgaven ƒ1833585,92 batig saldo
ƒ 125913,74
buitengewone inkomsi buitengewone uitgavei
ƒ1446400,94 ƒ1887659,31
schuldenlast der gemeente Het laagste bedag dat wij - sedert bet jaar 1885 - tot 1940 hieromtrent aantroffen was een schuld van ƒ3,65 per hoofd van de bevolking, op 1 januari 1906. Het hoogst was de schuld op 1 januari 1933, namelijk ƒ328 per hoofd. !' 'Vtii : Gtiiïiiliiriiu-ivil «i.v..v^. o| Onder; Rust bij de Koedk'fiol.
belastingen Tussen de jaren 1930 en 1940 waren 4500 à 5000 personen in Heemstede aangeslagen in de inkomstenbelasting. Het gemiddelde inkomen lag toen tussen de ƒ3244 en ƒ3803 per aangeslagene. Het aantal aangeslagencn in de vermogensbelasting bedroeg in dezelfde periode (1930 tot 1940) 1013 tot 1327 personen. Het gemiddeld vermogen in jy;o bedraagt ƒ 113000 per aangeslagene. Het daalt tot ƒ79000 in 1936 om daarna opnieuw - na een stijging in 1937 - te dalen tot ƒ86000 in 1939/1940.
Heemstede in de h
strijd voor gezondheid
Het zou mogelijk zijn een overzicht samen te stelle de gezondheidstoestand van de Heemstedenaren. Aangezien dit echter niet past in de opzet van dit boek, beperken we ons ook hier weer tot een greep uit enkele in het oog vallende gebeurtenissen. Het eerste verslag waarover wij beschikken dateert uit 1835. In dat jaar vertoonde zich geen van de gewone heersende ziekten en het sterftecijfer was dan ook niet hoog. Het verslag over 1841 vond de gezondheidstoestand der ingezetenen wel voldoende, slechts 'één voorwerp' (!) is door de kinderziekte aangetast. Over het algemeen zijn de geluiden nogal optimistisch, behalve in 1847. Er wordt in dat jaar wel gezegd dat de toestand voldoende was, maar daar volgt dan op dat er meer koortsen waren dan het vorig jaar en dat het getal van overledenen dat van vorige jaren verre overtreft. Er waren veel sterfgevallen onder de kinderen. Het verslag over 1849 vertelt ons: 'De gezondheid der ingezetenen is dit jaar zeer voldoende geweest, behalve dat slechts een tiental personen door de cholera zijn aangetast, waatvan er 8 aan de wetken van de droogmaking van het Haarlemmermeer behoorden.'
kosmische invloeden Over het jaar 1853 brengt dr. Langelaan een zeer uitvoerig verslag uit. We kunnen de verleiding niet weerstaan om zijn beschouwingen over te nemen. Dr. Langelaan stelt zich eerst de vraag welke maatstaf men bij zijn beoordeling
van de gezondheidstoestand van de bevolking m Hij antwoordt hierop: 'Men kan als maatstaf, als eenheid van de mectdete of mindere gezondheid van een plaats, volgens de overtuiging van vele artsen, voor alle landen stellen de tusschenpozende koorts (febris intermittens) als zijnde type van eenziektevorm,diezich naar de verschillende klimaten wijzigt en zich onder verschillende vormen voordoet, welke bij een nauwkeurige ontleding tot die grondvorm kunnen worden teruggebracht. De meeste epidemieën, die ons land en andere landen in Europa in vorige eeuwen, en in de laatst verlopen jaren geteistetd hebben, waren meestal ontaardingen van deze type, en wezen allen op bloedvergiftiging. De oorzaken zijri buitengewone warmte, volksevcneineuten, schadelijke uitwasemingen van meeren, moerassen, stilstaande wateten en bij bestaande dispositie, ondoelmatige woningen, ongeschil c plaatsen van geheime gemakkeu, als andetsins en bij individuen slecht voedsel, onmatigheid, onreinheid, wellust.' Tot zover dr. Langelaan. Onze dokter gaat na deze algemene inleiding over op Heemstede, wijst op de nabijheid van de Haarlemmermeer en vervolgt dan: 'Vooral vestig ik hier de aandacht, om van andere met te spreken, op de Molenwerf en de Clip, waar vele van de bovengenoemde gelegenheidgevende oorzaken in ruime mate aanwezig zijn.' Dr. Langelaan ziet als remedie: 'Neem de mesthopen weg, bevordert de afloop van water, houdt politie (dat wil zeggen toezicht) op de arbeiderswoningen en het bouwen daarvan, en ik geloof dat men de dispositie zelf zou wegnemen.' Hij had alle reden tot klagen, want in 1853 waten et elf cholcrapaticnten, waarvan er zeven stierven. De dokter gelooft stellig in 'kosmische invloeden' op de gezondheid, wantin r§55 merkt hij op dat deze gezondheidstoestand gekenmerkt wordt door vier verschillende epidemieën, 'welke de uitdrukking waren van duidelijk waar te nemen kosmische invloeden. De eerste rij epidemische krankheden : de influenza of griep, waarvan het voor den oppervlakkigen onderzoeker reeds dadelijk in het oog viel, dat zij in een direct oorzakelijk verband stond met de lang durige lage temperaturen der dampkring. Goedaardig in haren aard, tastte zij een gtoot gedeelte van de bevolking dezet plaats aan, en ontaardde soms in Pneumonien, bronchitis en plcutitis. Waarna de ziekte in den zomer standvastig bleef uitdrukken de atmosferische invloeden die haar altijd beheersten'.
Ms tweede rij epidemische krankheden noemt dr.Langelaan: 'alicusc diarrheen, inticciiisc cholera, koortsen van een bilieus synachaal karakter, welke zich eindelijk oplosten in gewone herfst-intermitterende koortsen.' Dit jaar traden . ien gevallen van cholera orientalis op, slechrs één patient iverleefde deze ziekte. Als derde noemt dr. I .angelaan de mazelen, waardoor vijfzesde van alle kinderen aangetast worden en zelfs enkele . olwassenen.
vrijwel geen long-tbc Een belangrijk feit in de medische historie dezer gemeente indt dr.Langelaan het vrijwel ontbreken van longtering. a Engeland sterft eenderde van de bevolking aan deze dekte, die in ons land speciaal in Gelderland voorkomt. Maar vier jaar later (1857) heeft de longtering ook in leemstede zijn intrede gedaan. Veel sterfgevallen, niet alleen aan longtering, maar ook tengevolge van storingen •an maag, lever en ingewanden en van vocht in de longen. In zomer en herfst was tweederde van de schoolkinderen wegens ziekte afwezig. Het volgend jaar (1858) roont een nog slechter beeld. Dr.Langelaan zegt hiervan: 'In beide afgelopen jaren was de temperatuur hoog bij aanhoudende droogte, waardoor Je ontwikkeling der miasmata of smetstoffen zeer bevorderd werd'. Het sterftecijfer steeg tot 119 wat betekent drie iirocent van de bevolking. Twee nieuwe ziekten worden geconstateerd. 'Vele gevallen van vliesaehtigc keelontsteking of croup, die meest dodelijk afliepen, en een pokkenepidemie.' Dr.Langelaan bood kosteloze vaccinatie aan, waarvan • ledits weinigen gebruik maakten. Dr.Langelaan had tot nu toe de armenpraktijk alleen gedaan, maar in 1859 werden hiervoor ook benoemd de doktoren G. Hoffman en Th. W. van Luenen. De gezondheidstoestand bleef ongunstig, weliswaar was er maar één holerapatiënt, maar 'de gevolgen van het bovenmate heersenen van intermitterende koortsen waren vooral bloedarmoede, bleekzucht, waterzuchr en scheurbuik, "cngevolge hiervan trad typhus op'. De drie doktoren moesten op een jaarwedde van ƒ50 per dokter al deze ickten bestrijden. Zij leverden daarbij voor ƒ659,63 aan medicijnen voor de armenpraktijk. Een gemeentelijke
vroedvrouw was beschikbaar voor het opvoeren van het inwoneraantal. De verbetering van de gezondheidstoestand in het volgend jaar (1860) werd toegeschreven aan veel regen en wind. 'Na de Pinksterstorm werden bijna geen kranken meer aangetroffen'. Ook in 1861 heet het dat er veel minder zieken zijn. 'De oorzaak is de groote en snelle afwisselingen in te m pc nu uur en hei daardoor voorkomen van wind en regen'. Wel trad er een epidemie van kinkhoest op. De beide volgende jaren, 1862, en 1863, worden 'gunstig' genoemd. Alleen trad in laatstgenoemd jaar een epidemie op van een ziekte, die in geen 15 jaar voorgekomen was 'de dwalende roosachtige oorspeeksclklicrontsteking'.
1864: noodlottig Het begin van 1864 was noodlottig voor ouden van dagen en kinderen. Typhus, hevige longontstekingen en een dreigende pokkenepidemie. Ook mazelen, roodvonk en kinkhoest traden veelvuldig op. Van cholera wordt in deze jaren geen melding gemaakt. Deze ziekte teisterde de gemeente weer in 1866. De kermis moest deswege afgelast worden. Woningen werden met chloorkalk gezuiverd en mestvaalten opgeruimd. Op negen plaatsen werd de choleradrank van dr.BIccker, met gedrukte gebruiksaanwijzing, gratis beschikbaar gesteld. Er werd zelfs f868,48 uitgetrokken voor de inrichting van een ziekenhuis voor lijders aan cholera. Twee cholerapatienten overleden. Een kwaadaardige kinkhoest, angina diphtetitica en pokken eisten hun tol. Een nieuwe cholera-epidemie teisterde het land al weer in het volgende jaar (1867). Opnieuw werd de kermis afgelast en de choleradrank van dr. Bleeker gratis iiitgereikr. Ook werd carbolzuur beschikbaar gesteld voor het desinfecteren. Vijf kinderen beneden de 5 jaar stierven aan diphteritis, twee kinderen aan croup en één aan kinkhoest, terwijl twee volwassenen aan typhus bezweken. De doktoren slaakten de verzuchting: 'Het tegengaan van (onder|verdeling van woningen en het verstrekken van zuiver drinkwater zou veel ziekten kunnen vootkomen'. Vijf personen stierven aan ryphus in 1869, terwijl deze ziekte in 1870 bijna niet voorkwam; evenmin waren er gevallen van pokken, roodvonk en kinkhoest. Maar de 'kwaadaardige keelziekte bepaalde zieh bij één gezin, waar-
Schadelijke uii wasem iniiet! ? 'Giippi.Twc;! aan de Glip'. Tekening van P.van Loo, 1768.
i n 7 leden w e r d e n aangei st, doch slechts (onderstreping i n mij!) drie kinderen die lei [gevolde overleden. H e t huis erd gedesinfecteerd'.
doktersrapporten Die uitvoerige dokters r a p p o r t e n geven y.u'n bij/onder goed beeld van d e s t a n d van de w e t e n s c h a p en van de gezondheidstoestand der dorpelingen, d a t wij niet k o n d e n nalaten hier w a t uitvoeriger o p in te g a a n . W e z o u d e n d o o r k u n n e n g a a n , m a a r l a n g z a m e r h a n d TOU dit eentonig w o r d e n . H e t jaar 1S75 b r a c h t een reorganisatie van de a r m e n p r a k tijk. De gemeente w e r d ingedeeld in drie wijken. De a r m e n -
doktecs van wijk 1 en 11 ontvingen een salaris van ƒ500, die van wijk 111 ƒ300. Alle drie d o k t o r e n ontvingen bovendien n o g een toelage van ƒ50. A a n d e scheidende v r o e d v r o u w w o r d t een gemeentelijk pensioen van ƒ150 per j a a r toegekend (1S79). In aktieve dienst had zij een t r a k t e m e n t van ƒ 12.5 per jaar g e n o t e n plut een bedrag per verlossing. In een eentonige regelmaat zien we mazelen, r o o d v o n k , diphteritis, p o k k e n , kinkhoest en t y p h u s o p t r e d e n . Van cholera horen we n o g zelfs in 1883. H e t w o o r d ' m a l a r i a ' valt v o o r bet eerst in 1885; vier jaar later w o r d t er een geval van ' R o o d e H o n d ' geconstateerd en in het laatste k w a r t a a l van dit j a a r een influcnza-epidemie. Deze laatste ziekte tastte in 1891 zelfs een k w a r t van d e bevolking a a n .
Dat diphtcritis-scruni gunstige resultaten oplevert, wordt in i i95 vermeld en liet volgend jaar herhaald. De in 1896 opgerichte afdeling van her Witte Kruis begint met de aanpak van her drinkwaterprobleem. Nog steeds wordt water uit vaarten en sloten en regenwater als drinker gebruikt. Een typhus-epidemie in de Molen werf s buurt tengevolge van het 'allerslechtste drinkwater' gaf de stoot tot het slaan van een Nortonput, 'die niet alleen steeds goed drinkwater levert, maar ook aan 't stormlopen en rameien Jet wilde jeugd weerstaat'. De kwalificatie 'goed drinkwater' was echter te optimistisch. Het water bleek sterk ijzerhoudend en daardoor bijna ondrinkbaar te zijn, zodat nieuwe voorzieningen getroffen moesten worden: op de Nortonpomp werd een ontij/en ngsinstallatie geplaatst. 11e gunstige resultaten brachten het Witte Kruis er roe een pomp te slaan aan de Glip (1900). Een jaar later werden, volgens overeenkomst met het Amsterdamse Waterleidingbedrijf, vier standpijpen geplaatst. Een adres van het Witte Kruis om een drinkwaterleiding te verkrijgen (1905), had pas vier jaar later resultaat, want in 1909 sluit de gemeente een overeenkomst met de Amsterdamse Waterleiding Maatschappij voor de levering van drinkwater. Een gemcenrelijke du in waterleiding wordt gesticht (1910), die een aanvang maakt met het aanleggen van waterleidingen. Alles wat gedaan kon worden om de haarden van epidemieën uit te roeien werd gedaan. Er kwam • 11 straatvecgmachine en een sproeiwagen werd aange•••.haft om de reinheid van de wegen te verbeteren. Merkwaardigerwijs werd tijdens de eerste wereldoorlog dezelfde ervaring opgedaan als tijdens de oorlog 1940-1945 (afgezien van de hongerwinter). In beide oorlogen verwachtte men een versleehrering van de algemene gezondheidstoestand. Deze verwachting werd niet bewaarheid, integendeel, er trad zelfs een verbetering op. Al in 1917 constateerden de doktoren: 'de wat schrale voeding werkt r veel mensen gunstig'.
Spaanse griep i 'e beruchte Spaanse gricp-cpidemie in 1918 maakte il ! leemstede 40 slachtoffers, dat wil zeggen er waren 4c "erfgevallen, het aantal grieppatiënten lag veel hoger. leide gemeente-artsen genoten toen een honorarium v
respectievelijk ƒ1030 en /iooo. Twee jaar later werden deze op ƒ1750 en ƒ1700 gebracht. De gemeente vroed vrouw had haar salaris tot ƒ550 zien stijgen plus ƒ5 voor elke verlossing. Deze bedragen weiden in 192,1 op ƒ1100 en ƒ10 gebracht. Met vreugde constateert het verslag, dat de wintermaanden van 1911 vrij waren van influenza, hetgeen in geen dertig jaar gebeurd was. Maar, zegt het verslag voorzichtig, 'het ligt voor de hand dat de levensvoorwaarden van de muggen talrijke zijn, en dat met het bestoken van een van zijn vestingen de vijand niet op eenmaal verslagen b Dat dit juist gezien was, bewijst het volgende jaar al, te influenza-epidemie optrad en zich 344 ni malaria voordeden. In 1915 horen we voo • het eersr van een onderzoek op de scholen. De Openbare • en de Bosch en Hovenschool krijgen een pluim voo de uitstekende toestand waarin zij verkeren. De Nicolaas Bectsschooi komt er minder goed af. De luchtverversing k t er te wensen over en er werd hoofd iheid geconstateerd. Ook de schooltandarts doet zijn intrede. Hij verzucht in 192.6: 'De meer ontwikkelden en beter gesitueerden hebben belangstelling voor mondhygiëne. Degenen, die deze her meest nodig hebben blijven weg'. Een gezondheidshuis wordt in 1933 aan de Lieven de Keylaan gesticht. Daar worden de Wijkverpleging, her Consultatiebureau, het Witte Kruis etc. gevestigd. Het sterftecijfer was in dit jaar (1933) bijzonder laag: 76. Ook toen was de kanker al een gevreesde vijand, wanr van deze 76 stierven er 17 aan kanker. Verder stierven er 19 aan hartziekten, 9 aan hersenbloedingen, 6 aan longontsteking, 3 aan bronchitis, 4 aan nïerziekte en zelfs nog 3 aan tbc. In Nederland srierven in die jaren 12 inwoners per 1000 aan kanker. Heemstede lag dus belangrijk boven het nationale gemiddelde en het aantal kankergevallen nam nog steeds toe. Ondanks het feit, dat Heemstede vele oudere personen onder zijn ingezetenen telde, lag het sterftecijfer betrekkelijk laag. Tussen de jaren 1840 en 1878 bedroeg het landelijk sterftecijfer 23 per 1000. Daarna trad een voortdurende daling op, tot 8,5 per 1000 in 1938 (in Heemstede: 7), terwijl de leeftijdsgroep boven de 54 jaar was gestegen van 12,3% tot 14,6%. Het jaar 1940 had voor Heemstede bij/onder slechte gevolgen. Er stierven toen 220 personen, tegen her jaar daarvoor 140. En verder: 'door het oorlogsgeweld s de gemeente'.
Heemstede in tie historie
armenzorg en werkverschaffing
O o k het a r m w e z e n v o r m t een afzonderiijk hoofdstuk in de 19C-CCUWSC gemeenteverslagen. D e mededeling van het eerste verslag, d a t het a r m w e z e n in dezelfde staat blijft als het vorig jaar, m a a k t ons niet veel wijzer. T o c h vinden we er n o g enkele bijzonderheden in (1835). Er blijkt namelijk een commissie te b e s t a a n , die opzettelijk opgericht w a s o m a r m e n te o n d e r s t e u n e n . M e t b e h u l p van particulieren w e r d e n er zeer aanzienlijke uitdelingen van kleren, brandstoffen en e e t w a r e n g e d u r e n d e de winter g e d a a n . In het enige aanwezige ' G o d s h u i s ' w a r e n 30 personen o n d e r g e b r a c h t , meestal o u d e en gebrekkige. Dit aantal bleef vrijwel c o n s t a n t , terwijl het a a n t a l 'thuiszittende a r m e n ' steeds t o e n a m . H e t verslag over het volgend jaar schrijft dit t o e a a n het feit, d a t vele vreemdelingen o p de blekerijen k o m e n werken, d a a r eerst in de kost zijn, m a a r zich tenslotte in H e e m s t e d e vestigen. Er is o o k een t o e n e m e n d gebrek aan werkgelegenheid (1843). D o o r de overheid moest in 1848 een 60-tal gezinnen gesteund w o r d e n . T w e e jaar later k o m t er een reorganisatie rot stand. Er k o m e n drie regenten, d zijn van de algemene (niët-kerkelijki H i e r a a n zijn toegevoegd
s bestuurders
n een penningBovendien w o r d t overgegaan tot de instelling van een fonds t o t werkverschaffing 'ten einde de bedceling in geld zoveel mogelijk te doen o p h o u d e n ' . Deze zaak belooft g o e d e resultaten, zegt het verslag. Intussen probeert m e n o o k theoretisch de o o r z a k e n van de a r m o e d e te analyseren. M e n k o m t t o t de conclusie d a t de h o o f d o o r z a k e n van de t o e n e m e n d e a r m o e d e zijn:
i Een aanzienlijk aantal Limburgers treedt, na vier jaar i de blekerijen gewerkt te hebben, in het huwelijk en moet dan de bleken] verlaten. Vooral de gebrekkiger) en d e w e d u w e n blijven in H e e m s t e d e z o n d e r i n k o m s t e n w o n e n 2. H e t grote misbruik van sterke d r a n k . In de g e m e e n t e w o r d e n jaarlijks niet m i n d e r dan 54047 k a n n e n binnenlands gedestilleerd g e b r u i k t . 3 G r o t e s o m m e n moeten betaald w o r d e n v o o r p e r s o n e n dit; hier armlastig zijn, doel) elders w o n e n . D e i n k o m s t e n van het wees- en armenhuis en die van het Algemeen A r m b e s t u u r bedroegen ruim ƒ 3 000, terwijl de uitgaven ruim ƒ3500 bedroegen. Uiteindelijk w a s er een tekort van ƒ2,71,045. Objeklicf gezien was dit cijfer niet ongunstig.
sterke drank en onberaden huwelijken M e n is blijkbaar over d e o o r z a k e n van de a r m o e d e d o o r blijven d e n k e n . Een jaar later vertelt" het gemeentebestuur ons d a t de h o o f d o o r z a k e n gelegen zijn 'in sterke d r a n k en o n b e r a d e n huwelijken. Aangelokt d o o r de hoge lonen in de H a a r l e m m e r m e e r verlaat men d e blekerijen, t r o u w t , en daar het werk slechts lijdelijk is en zij geen s p a a r z a a m h e i d oefenen, vervallen zij spoedig t o t de behoef tigen, tenminste voor een deel van het jaar'. Krachtige beperking van de v e r k o o p van sterke d r a n k zou de a r m o e d e , volgens de o p vatting van het gemeentebestuur, zeker doen verminderen. H e t enthousiaste geluid over de werkverschaffing is intussen v e r s t o m d : 'werkvcrschniling is hier zeer moeilijk toe te passen'. H o e w e l de toestand ongunstig g e n o e m d w o r d t , valt dat niet zo direct uit de cijfers af te lezen. De inkomsten van het Algemeen A r m b e s t u u r over 1854 bedroegen ƒ6944,135, de uitgaven ƒ1193,89, terwijl voor het wees- en a r m e n h u i s nog eens ƒ32,99,015 werd besteed. H e t t o t a a l aan i n k o m s t e n bedroeg ƒ6944,135 en a a n uitgaven ƒ6636,2.15, z o d a t de a r m e n z o r g in de gemeente een batig saldo v a n ƒ307,92, opleverde. De H e r v o r m d e diaconie deelde aan h a a r armlastigen ƒ5819,305 uit, en de Vincendusvcrcniging ƒ690,91, terwijl het fonds-werkverschaffing ƒ116 uitkeerde. H e t a a n t a l bedeelden bedroeg over de verschillende instellingen t o e n : het Algemeen A r m b e s t u u r 102,; het wees- en a r m b e s t u u r z6; de H e r v o r m d e d i a e o m e 3 1 ; St. Vincentius ï o en bet fonds voor werkverschaffing 17. H e t d r a n k m i s b r u i k was in 1854 belangrijk minder dan in
'Het armhuis bij Je ij/.crcn brug te Heemstede'. Tekening v. P.vanLoo, 1768.
het vorig jaar: 34593 kannen gedestilleerd verdwenen in de dorstige keelgaten, tegen 54047 kannen in het jaar daarvoor. Op een bevolking van 2840 inwoners van bijna 19 kan per persoon per jaar nu verminderd tot ruim 12, kan! Toch geven deze cijfers geen reëel beeld van het drankgebruik van de ingezetenen, want de cijfers betreffen de hoeveelheid drank die in de gemeente geconsumeerd werd en daaronder was begrepen de omzet van de talrijke herbergen, waarvan de klandizie uitsluitend uit Haarlemmers bestond. Uit de cijfers van het jaar 1766, toen 62000 liter wijn en brandewijn omgezet werd, zou men op een bevolking (mannen, vrouwen en kinderen) van circa 2200 personen komen op een gemiddelde van ruim 20 liter per hoofd per jaar! In zoverre was de toestand in 1854 ongunstig, dat er van de
2840 inwoners bijna ioo bedeeld werden, dus bijna zeven procent van de bevolking. Het volgend jaar, 1855, bracht weer iets nieuws: 'de wet op het armbestuur (18 juni 1854} en het nieuwe algemeen reglement voor de besturen der parochiale en andere Katholieke instellingen van weldadigheid in het bisdom Haarlem, in werking getreden 2.1 februari 1855' gaat, zo meent het gemeentebestuur, goede resultaten opleveren 'daar de armen allengskens meer tot de kerkelijke weldadigheid worden teruggevoerd'. De gemeente kon dan ook volstaan met bet putten van ƒ1000 uit de gemeentekas ten behoeve van het Algemeen Armbestuur. In Berkenrode werd nog in hetzelfde jaar een Roomskatholiek parochiaal armbestuur opgericht, dat zich vooral
Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat meewerkte aan de droogmaking van het Haarlemmermeer. Steendruk naar W. Hckking, ca. 1845.
toelegde op de stichting van een soepkokerij. De deelneming aan de soepuitreiking was in principe voor iedereen opengesteld, doch geloofsgenoten kregen gedurende drie maanden zesmaal per week soep, 'particulieren' echter slechts tweemaal per week. 'Aan deze hoogst nuttige en doeltreffende maatregel is boven verwachting deelgenomen, en over het platteland is dit zeker een der beste maatregelen tot leniging der armoede'. De optimistische toon over de getroffen maatregelen ziet men echter weer langzaam verdwijnen. De werkgelegenheid vermindert nu de werkzaamheden aan de droogmaking van het Haarlemmermeer en de werken van de Duinwaterleiding voltooid zijn. Wordt in 1S58 nog gezegd dat het beeld van de armoede geflatteerd is door het feit, dat de Nederlands
Hervormden < 1 de Rooms-katholieken hun armlastigen zoveel mogelijk • aor eigen rekening nemen, het volgend jaar (1855) lezen w 1: 'Een groot deel van de Rooms-katholieken armen komt v or rekening van de gemeente, terwijl de Ned. Hcrv. di. rouie al haar armen zelf verzorgde'.
wees- en armenhuis opgeheven Om de lasten te verminderen ging de gemeente over tot opheffing van het wees- en armenhuis, waar toen nog maar één man, vier vrouwen en elf kinderen verbleven. Die werden bij particulieren ondergebracht, met een zeer gunstig resultaat. De gemeente besteedde voor de kost van de
armenzorg en tverkverscbaj
ouderen ƒ104 en voor de kinderen f60 per persoon per jaar. Tegen de verwachting in kwam echter het uitbesteden van wezen en armen duurder uit dan hun verblijf in het wees- en armenhuis. De kosten lagen nu ƒ2.00 per jaar 'loger, maar het Burgerlijk Armbestuur constateert 'dat de legen woo rdige wijze van verpleging gunstig werkt op de -cdclijkc ontwikkeling van de kinderen'. Een koude en langdurige winter teisterde Nederland in 1861, de aardappeloogst was vrijwel mislukt en de prijzen i'an de meest noodzakelijke levensbehoeften stegen sterk. Velen die in Haarlem gewerkt hadden, waren nu werkeloos, liet volgend jaar levert opnieuw een mislukte aardappeloogst. Ziekte onder de behoeftigen vergrootte de lasten. 'Eindelijk schijnt het, dat zij die eens hun tocvlugt tot de nmenkassen hebben moeten nemen, voortdurend op liefdadige ondersteuning blijven rekenen'. Ren lichtpuntje vormde het feit dat de opheffing van het wees- en armenhuis niet zo onvoordelig uitkwam als men gedacht had. Dat de Rooms-katholieke armen grotendeels ten laste van liet gemeentebestuur kwamen, zat dit college »lijkbaar nogal hoog; het is een steeds herhaalde klacht. Sedert 1865 kan het gemeentebestuur een wat optimistischer geluid laten horen. Het begint met: 'toestand niet ongunstig, geen meerdere armoede' tot 'enige verandering ten goede' (187z) en twee jaar later: 'overvloedig werk in alle vakken'. Dit nam niet w:eg, dat er toch nog 38 gezinnen doorlopend en 148 incidenteel gesteund moesten worden en nog 6 respectievelijk 13 loslopende personen. Maar in 1S87 komt er weer een omkeer: 'De toestand achteruitgaande wegens werkeloosheid'. Het verslag van 1891 voegt bieraan nog een nadere verklaring toe: 'groot aantal weduwen en andere niet tot werken in staat zijnde personen' en 'voortdurende vestiging van behoeftige gezinnen'. Een totaal van 63 gezinnen en 15 loslopende personen genoten toen voortdurend of incidenteel ondersteuning. Bij de eeuwwisseling wordt het gesticht 'Sint Bavo', een Rooms-katholiek wees- en armhuis aan de Kerklaan in georuik genomen.
zorgelijk beeld Het beeld over het jaar 1911 was bepaald zorgelijk. Ten laste van het Burgerlijk Armbestuur kwamen toen 164 ge-
ge/in-lcden en 41 zelfstandige personen. De 11 de Nederlands 1 lervurmde kerk steunde 2.6 . 12. personen, het Rooms-katholieke parochiaal armbestuur 30 gezinnen en 14 personen, en de Sint Vincentiusvereniging 39 gezinnen. Dit brengt het totaal der ondersteunde gezinnen op 285. Helemaal juist is dit cijfer waarschijnlijk niet, want uit een nader onderzoek zou moeten blijken hoeveel gezinnen uit meer dan één bron gesteund werden. Wat de aan de ondersteuning ten koste gelegde bedragen betreft, gaven het Burgerlijk Armbestuur en de diaconie der Nederlands Hervormde kerk meer uit dan zij ontvingen, terwijl het Rooms-katholiek armbestuur de inkomsten en uitgaven in evenwicht hield. Deze instelling boekte in 1911 een batig saldo van ƒ12.00 en in 192.1 een van ruim ƒ1000. De eerste wereldoorlog ging aan 1 leemstede niet spoorloos voorbij. Een steuncomité werd opgericht, dat aan 29 mensen werk verschafte. Bovendien werd een groot aantal Belgische vluchtelingen opgenomen: aanvankelijk 250, later zelfs 450. Er zouden bladzijden te schrijven zijn over alle maatregelen die toen getroffen werden: mobilisatie, distributie enz. Lijkt in de eerste jaren na de oorlog de toestand niet erg ongunstig, daarin begint tegen 1930 verandering te komen. Op ï december 192.6 werd in de gemeente een steunregeling vastgesteld, waaruit in 192.9 een bedrag werd uitgekeerd van /4775>35- Maar cle/.c regeling moest in 1930 worden beëindigd, want de uitkeringen moesten voortaan geschieden volgens de Armenwet. Het Burgerlijk Armbestuur werd op 27 november 1930 opgeheven en vervangen door de gemeentelijke dienst voor Maatschappelijk 1 lulpbetoon. Het aantal ondersteunde gezinnen steeg van 202 in 1930 tot 485 in 1931. Meer dan 500 werkzoekenden waren er bij het gewestelijk arbeidsbureau ingeschreven, waartegenover maar weinig vraag stond. Een record werd in 1938 bereikt: 544 werkzoekenden. Het volgende jaar daalde dit aantal echter weer tot 417. In december 1940 bedroeg het aantal ingeschrevenen 298. 'De werkloosheid, die in de eerste zeven maanden nog buitengewoon groot was, verminderde daarna belangrijk, doordat ten behoeve van de Duitse wcetmacht door Hollandse aannemers verschillende werken werden uitgevoerd en door plaatsing van arbeiders in Duitsland in totaal 9Ê personen konden worden tewerkgesteld', aldus het verslag over 1940.
ll'.riiifteilc m de hisi
hier onderwijst men de jeugd
regelmatig voorgekomen moet zijn. Ook de bepaling dat hij voor afwezigheid toestemming nodig heeft, wijst erop dat de schoolmeester her niet zo nauw nam met zijn schooltijden. Hij moest school houden van 's morgens acht rot elf uur precies, en 's middags van één tot vier uur. Tijdens de schooluren moest hij zich intensief bezighouden met het leren lezen, schrijven, cijferen en zingen. De toevoeging 'en andere gclijcke oeffeningen' laat nog enige speling voor het ontwikkelen van eigen initiatieven. Maar er werd toch van hem verwacht, dat zijn leerlingen in één à twee jaar de kunst van lezen en schrijven machtig waren.
honger naar kennis Over het onderwijs in Heemstede is zoveel te vertellen, dat de heer Van Duinen twee boekjes hierover kon samenstellen. Het kader van ons boek laat niet toe bijzonder diep op dit onderwerp in te gaan. We zullen trachten een samenvattend beeld te geven. In de middeleeuwen was het onderwijs over het algemeen een kerkelijke aangelegenheid. Het werd meestal gegeven door een geestelijke, maar toch zien we ook al vrij vroeg de combinatie koster-schoolmeester optreden. Later komen daar nog in veel gevallen de ambten van secretaris en voorzanger bij. Een combinatie, die geen hoge verwachtingen wekt ten aanzien van de resultaten van het onderwijs. Een school, althans die in Heemstede, was meestal een éénmansaangelcgenheid, zodat in geval van ziekte het hele onderwijs aan de jeugd stil kwam te liggen. Ook in geval van vacatures had de jeugd vrijaf. Het is altijd verkeerd om te generaliseren, maar wij krijgen toch wel de indruk, dat veel van deze functionarissen slecht voor hun taak berekend waren. Veel kerkeraadshandelingen worden gevuld met misdragingen van schoolmeesters (vooral dronkenschap!). Ook in de instructies voor de schoolmeesters-kosters staat vaak te lezen wat zij niet mogen doen. Daaruit kan men dan wel afleiden, dat dergelijke verboden handelingen tevoren min of meer veelvuldig voorkwamen. Als de instructie voor de schoolmeester, die in 1662. te Heemstede vastgesteld werd, aan de schoolmeester verbiedt om zich in de school door zijn vrouw of zoon te laten vervangen, mogen wc daaruit wel afleiden, dat dit vóór 1662.
Blijkbaar was de honger naar kennis in Heemstede nogal groot, want in 1637 heeft de schoolmeester al een ondermeester in dienst, die hij voor het grootste deel uit eigen zak moet betalen. Vaak vindt men in de litteratuur vermeld, dat de schoolmeesters slecht betaald werden. Er wordt dan gezegd : een schoolmeester verdiende soms maar ƒ30 per jaar. Dat is misleidend voorgesteld. De schoolmeesters hadden in het algemeen tal van nevenfuncties, die ook de nodige emolumenten opleverden. Over het algemee: hadden zij het dan ook niet zo slecht als wel eens gedacht wordt. Dat oude gewoonten een taai leven hebben, blijkt wel uit het feit dat ook de kerkeraad bemoeienis had met de benoeming van een schoolmeester. De kerkeraad draagt een tweetal personen voor dit ambt voor, waaruit de heer er dan één benoemt. Bijzonder lang beheerde Hendrik van Schendel de dorpsschool; bijna 20 jaar (1653 tot 1671)! Over het algemeen zijn de meesters maar vrij kon in Heemstede. Een ander bewijs voor het verband tussen dorpsschool en kerk levert ook de plaats, waar dit nuttige instituut gevestigd was: naast de kerk. Voor Heemstede was dit vóór 1630: achter de kerk. Maar dit oude gebouw was zo bouwvallig, dat in 1630 de school gevestigd werd in een huis ten westen van de kerk. Op deze plek is dus honderden jaren aan de jeugd onderwijs gegeven, want later stond hier nog steeds de Voorwcgschool. Merkwaardig is het feit, dat Protestantse en Katholieke kinderen gezamenlijk de (enige!) dorpsschool bezochten.
We lezen niet dat dit ooit moeilijkheden opgeleverd heeft. • et lijkt wel aannemelijk, dat de Katholieke kinderen stilzwijgend vrijgesteld waren van het leten van de Heidelbergse catechismus. wat de heel kleine kinderen betreft: Af ten toe horen we in Heemstede van het bestaan van een kleinc-kinderenchooltje, dat in de 19e eeuw met de naam van bewaarschool wordt aangeduid.
oneervol ontslag 'oeilijkheden met de school meesters beeft Heemstede niet .el gekend. Het is wel opvallend dat de beide eerste .: hooi m e esters die wij bij name kennen, Aart Buijsclmans en Paulus Pietersz., oneervol ontslagen werden. De eerste in het jaar 1621, de tweede in 1630. /.oals op elk terrein kwamen er in 1795 ook spanningen t het onderwijs. De Heemsteedse schoolmeester, Jan ! erwogt (die in 1790 benoemd was) weigerde vooralsnog c eed van trouw aan het nieuwe bewind af te leggen. Hij .vas een oranjeklant en deswege werd hij dan ook geschorst. Inmiddellijk werd het voorstel gedaan om een ander in zijn plaats te benoemen. Maar Jan Terwogt had een gezin 1 vijf kinderen en kon zich de weelde niet permitteren 1 verzet vol te houden. Hij legde dus op 7 februari 179a de eed af, maar deed geen afstand van zijn sympathie voor het huis van Oranje, zodat hij op 21 maart 1798 toch ontslagen werd. Ook de dorpsvroedvrouw werd om dezelfde reden ontslagen. Doch beiden protesteerden hiertegen bij de regering in den Haag en werden zelfs in bet gelijk gesteld, maar het gemeentebestuur van Heemstede weigert hen weer in dienst nemen. Krachtige steun ontving meester Terwogt van E Heemsteedse burgerij. Zeven burgers, waaronder dokter Jacob Groos, verklaarden in een request, dat Terwogt 'een mensch is van een stil, onbesproken en voorbeeldig gedrag, die zijn ambt ruim 7 jaar tot genoegen van de inwoners had vervuld'. Het mocht niet baten, het ontslag bleef gehandhaafd. Tot zijn opvolger werd benoemd een leerling van de Kweekschool voor onderwijzers te Haarlem, de toen 18-jarige Abraham Harrebomée. Hij moest 122. leerlingen onderwijs geven in het spellen, lezen, schrijven, rekenen, de Neder-
landse taal, vaderlandse historie, geometrie, Italiaans boekhouden en geografie voor een traktement van ƒ 100 's jaars uit de dotpskas, waaraan ƒ2.30 door de leerlingen als schoolgeld gesuppleerd werd. Gedurende 54 jaren onderrichtte Harrebomée de jeugd van Heemstede. Hij maakte dus ook de onderwijsvernieuwing in het begin van de 19e eeuw mee. De nieuwe schoolwet van 1806 bracht voor het eerst de later zo bekende formulering, dat de kinderen 'opgeleid worden tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden'. Ook waren er toen al (sedert 1S01] schoolopzieners. Nieuwe voorschriften werden door Gedeputeerde Staten in 1816 gegeven. Het traktement van Harrebomée werd van /100 op ƒ175 gebracht, aangevuld met circa ƒ225 aan schoolgelden.
schoolgebouw in verval Het oude schoolgebouw - daterend van 1630! - was in verval geraakt. Toen de huur in 1S1S eindigde en geen overeenstemming met de ketkmeesters bereikt kon worden over de wcderinhuring, keek de gemeente uit naar een andere lokaliteit. Het oog viel op een-huis toebehorende aan de wedtiwe Der Kinderen, gelegen aan de zuidoostzijde van het kerkhof. Dit werd door de gemeente voor 25 jaar gebuurd en school en raadkamer werden daarheen overgebracht. Toen er klachten ovet meestet Harrebomée binnenkwamen (vermoedelijk over het onderwijs aan behoeftige kinderen) werd een soort schoolcommissie ingesteld, die toezicht moest houden op de school en de onderwijzer. De gemeente vond goed dat de leermiddelen van de behoeftige kinderen voortaan niet meet ten laste van de ondetwijzer zullen komen, maar uit de dotpskas betaald worden. Er was nu echter wel een nieuw sehoollokaal (één lokaal met ca. 150 leerlingen), maar de inrichting ervan was geheel verouderd. Men had waarschijnlijk de meubilering van het oude sehoollokaal gewoon overgeplaatst. Op aandringen van de schoolopziener moest het sehoollokaal geheel gemoderniseerd worden (1S2.2). Er kwam nu echter zo'n toeloop van leerlingen, dat Harrebomée zijn 165 klantjes niet meer baas kon. Hij had de bevoegdheid om uit eigen zak een aan te stellen, maar hij meende dat dit onmogelijk v
/ in-ilH-lt'tlc in de bis-toi
rerzocht een subsidie van f ioo uit de dorpskas. De zaak werd toen zo geregeld dat hij ƒ50 uit de dorpskas en ƒ50 lit het fonds van do schoolcommissie ontving om een mdermcester te betalen. Tegelijkertijd werd een >i de onderwijzer vastgesteld.
te grote klas Het aantal leerlingen nam zo snel toe, dat de Gouverneur van Noord-Holland het schoollokaal in 1837 te klein vond. Hij drong op uitbreiding aan. De gemeente had echter het bestaande lokaal voor 25 jaar gehuurd en deze huur zou pas in 1843 eindigen. De gemeenteraad vond dat de oude toestand nog best tot dat jaat gehandhaafd kon blijven en wees de gevraagde veranderingen dus af. Maar toen het einde van de huurovereenkomst in het zicht was, begreep de gemeente dat et toch iets gebeuren moest. Het resultaat was dat het oude gebouw, waarin de school van 1630 tot 1818 gevestigd was geweest, weer werd aangekocht voor de som van ƒ750. Het werd blijkbaar niet gesloopt, zoals aanvankelijk in de bedoeling had gelegen, maar et wctd voor meer dan ƒ9000 aan vertimmerd. Er moest een lening van ƒ7000 voor gesloren worden bij baron van Westerholt, bewoner van de buitenplaats "t Clooster', die een persoonlijke garantie voor deze lening van de burgemeester eiste en verkreeg! De school telde voottaan twee klaslokalen, een belangrijke vooruitgang dus. Een doorbreking ook van her systeem
van het individuele onderwijs. Langzamerhand won de gedachte aan klassikaal onderwijs terrein. De eeuwige kringloop van de geschiedenis: tegenwoordig gaan er weer stemmen op voor het individueel onderricht. Van stands- en godsdienstverschillen merken wc in de dorpen weinig of niets. Er was, evenals in Heemstede, maar één school. Daarheen gingen de kinderen of ze nu Protestant of Katholiek waren en de minvermogenden kregen onderwijs op kosten van de onderwijzer of uit parriculierc fondsen. Alleen in de allerhoogste kringen kende men de particuliere onderwijzers, de zogenaamde gouverneurs, die in dienst waren van een 'heer' en aan diens kinderen thuis onderricht gaven.
ondermeester uit eigen zak betalen Een nieuw school reglement kwam in 1851 tot stand. Dat was ook wel nodig, want het vorige dateerde van r8z2.. Financieel belangrijk voor de onderwijzer was, dat hij geen toelage meer zou ontvangen uit de dorpskas. De schoolgelden werden verhoogd met ƒ0,40. Maar dit bedrag was niet voldoende om het gederfde inkomen uit de dorpskas goed te maken, zodat nogmaals een verhoging van schoolgelden nodig was. Vreemd doet het ons aan, dat de onderwijzet zijn ondermeesters uit eigen zak moest betalen. Toen de heer Harreboméc echter een tweede ondermeester nodig had, trok de raad daarvoor toch weer ƒ 100 uit. Aangesteld wetd in
'ertelselplaat bij Hoogeveen's verbeterde Leesplank. J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij .NV, Groningen-Djakac :s: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school).
deze functie de heer P. Vergers, die echter spoedig het vcr; oek indiende een particuliere school te mogen beginnen. Intussen was er een nieuwe burgemeester gekomen, mr. i.S.F.de Moraaz Imans. Nieuwe bezems vegen schoon :n zo besloot de nieuwe magistraat de 72-jarige heer [arrebomée, die liet onderwijs in Heemstede nu 50 jaar gediend had, maar ontslag te geven. De burgemeester wilde tem een pensioen van ƒ600 toekennen, doch de raad heloot maar ƒ400 te geven. Gedeputeerde Staten stelden nog oor om dit bedrag tot ƒ500 te verhogen, maar dat kon de : emeentekas blijkbaar niet lijden, want er moest ook al •' -9,50 uitgetrokken worden voor het examineren van de 5 kandidaten, die gesolliciteerd hadden naar de opengevallen functie.
Een request om de heer Vergers te benoemen had geen resultaat en de heer H.H.B.Binnewicrtz, een Katholiek hoofdonderwijzer uit Delft, werd met zes van de zeven stemmen door de raad benoemd. Het directe gevolg van deze op 1 november 1851 gedane benoeming was de oprichting van een Protestants Christelijke school. De heer Binnewiertz stak het niet onder stoelen of banken dat hij een goed Katholiek was, want na zijn indiensttreding op 15 januari 1851 verzocht hij in maart reeds aan de raad de school op Drie koningen, Onze Lieve-VrouwBoodsehap, Heilige Sacramentsdag, Heilige Petrus en Paulus en Aller Heiligendag te mogen sluiten. De raad was echter van mening, dat senoemde daj;en jiecn algemeen erkende feestdagen waren en stond het verzoek niet toe.
Alicen indien zich op die dagen geen zes leerlingen aanmeldden, zou hij de school mogen sluiten. Een aanmerkelijke verhoging van de schoolgelden moest het onvoldoende traktement van de onderwijzer op peil brengen. De school werd toen vrijwel uitsluitend door Katholieke kinderen bezocht. Er waren toen (1853) gemiddeld ± 180 leerlingen, waarvan er 80 gratis onderwijs genoten. De Protestants Christelijke school telde gemiddeld 75 leerlingen, waarvan 2.5 gratis. Van de ca. 260 leerlingen genoten er dus 105 kosteloos onderwijs. De Katholieken waren echter uitgesproken in her voordeel, daar hun school geheel door de gemeente werd bekostigd, terwijl de Protestantse school in het geheel geen toelage uit de gemeentekas genoot. Het salaris van het hoofd der openbare school werd in i860 sterk verbeterd. Het werd op ƒ1000 gebracht plus vrij wonen. De ondermeester kreeg ƒ300. Dit hoge traktement kon de heer Binnewiertz echter niet aan Heemstede binden, want nog in i860 aanvaardde hij een betrekking elders. Er moest dus een nieuw hoofd benoemd worden. Het gemeentebestuur plaatst in 'de Tijd' van 11 oktober i860 een advertentie: 'Katholieke hoofdonderwijzers' worden uitgenodigd naar deze betrekking te komen dingen, daar op één na alle 200 kinderen Katholiek zijn. Het gemeentebestuur wijt de gang van zaken aan 'de vroegere onverdraagzaamheid van de Protestanten, die toen er een Katholiek tot hoofd der school benoemd was, een Protestantse school hadden opgericht'. De advertentie vermeldde bovendien nog, dat van de elf raadsleden er zes Katholiek en vijf Protestant waren en dat een Katholiek dus wel van een benoeming verzekerd was. Ogenschijnlijk doet het een beetje vreemd aan, dat er in dezelfde advertentie stond, dat viervijfde van de bevolking Katholiek was. Het komt mij voor dat de mededelingen in de advertentie geheel in strijd waren met de juist bijzonder goede verstandhouding tussen heide geloofsgemeenschappen in Heemstede. Het is niet onmogelijk dat niet zozeer het feit dat meester Binnewiertz Katholiek was, als wel zijn persoonlijkheid de Protestanten gebracht heeft tot het stichten van een eigen school. Even kwam de tegenstelling Protestant-Katholiek nog om de hoek kijken in 1868. Er moest een hulponderwijzer benoemd worden, doch de burgemeester en de schoolopziener hadden op advies van het schoolhoofd drie Protestantse
kandidaten op de voordracht geplaatst. De raad moest ti tot een benoeming overgaan, maar de Katholieke raadsleden gaven stembriefjes af die alle van onwaarde waren Toen een herstemming hetzelfde resultaat opleverde, ver klaarde de burgemeester dat de heer J.C.de Jager, die vi verkreeg, benoemd was.
veel kosteloos onderwijs Hoofd van de school was toen Jacob van Term (1861 tot 1879), een man die in Heemstede zeer gezien was. 'Hij legt zich hoofdzakelijk toe op de zedelijke ontwikkeling der aan zijn zorg toevertrouwde kinderen, terwijl hun grotere vrijmoedigheid, meet beschaafde wijze van zieh uitdrukken en verbeterd gedrag, zowel in als buiten de school reeds aanvankelijk de goede door hem verkregen uitkomsten aantonen'. Dat wordt reeds na afloop van het eerste jaar van zijn benoeming van hem gezegd. Opvallend blijft het groot aantal kinderen dat kosteloos onderwijs geniet; zo bijvoorbeeld in 1861: 174 van de 214 leerlingen. Een scbooSinvcnlaris vinden we in het jaar 1871. Er waren toen 221 leerlingen (waarvan 100 kosteloos), die in twee(!) lokalen gehuisvest waren. De leermiddelen waarover zij beschikten bestonden uit: een schoolkaart van Europa, een wereldkaart, een kaart over Nederlandse maten en gewichten, een stel maten en gewichten, een stel lichamen voor de vormleer, Natuurlijke Historiekaarten van van Lummel!, een klok, 6 muzickborden, 4 borden, 1 lettermachine, 2 (later 3) boekenkasten. Een tiental jaren later zien we een opmerkelijke verandering in de leermiddelen (1881). Deze bestaan dan uit: 44 schoolbanken, 108 loden inktkokers, 1 schrij(lessenaar, 2 muzicklessenaars, een inktkruik, 2 gemeentelijke verordeningen (!), 5 verschuifbare schoolborden, 6 muzickplankcn, 4 school landkaarten op linnen (namelijk de aardbol, Europa, Nederland en Noord-Holland), 1 stel platen van aanschouwingsoefeningen van Van Lummell, de platen der leesmethode van Bouman, 1 verzameling plat beddingen van dieren, 1 dito met die van die: nuttig voor de landbouw, 1 stel gewichten, 1 meter, lichamen voor de vormleer, 1 telraam, 1 schoolklok, 1 pennebak met 2.00 penhouders. Weer drie jaar later
uitgebreid met i stel natuurkundige voorwerpen en benodigdheden bij de nuttige handwerken. liet salaris van de eerste onderwijzer bedroeg in 18S2 f600, doch de tweede ontving f8oo(\) en dat omdat hij ook 1 loogduits gaf buken de schooluren. Dar liet de eerste onderwijzer niet op zich zitren. Hij ging onderwijs geven in de Franse taal en toucheerde daarvoor f2.40. Maar beide cursussen voorzagen blijkbaar niet in een behoefte en werden dan ook in 1887 al weer gestaakt. Een sterk verloop was er onder de hulponderwijzers, zo zelfs dat de schoolopziener bij zijn bezoek aan de school in 1874 moest opmerken, dat er in één lokaal drie klassen gehuisvest waren, met tezamen 150 leerlingen en slechts één onderwijzer. In het andere lokaal waren JOO leerlingen met één onderwijzer ondergebracht.
I I I I
De heer Van Term moest op 1 juli 1879 wegens langdurige ziekte ontslag nemen en ontving een pensioen van ƒ500. I.)c nieuwe onderwijswet van 1878, waaraan de naam van ^appcyne van de Coppcllo verbonden is, betekende een nieuwe verzwaring van lasten, vooral voor het bijzonder onderwijs dat niet gesubsidieerd werd. : 'at de toestand van de school steeds voldoende genoemd werd, beaamde het nieuwe hoofd niet. Dat was de heer I etrus Johannes Staal, die van 1879 tot 1915 aan het hoofd van de school stond. Het aantal leerlingen was gestegen cot 154, waarvoor maar 3 leerkrachten (wettelijke eis: (,) en 2 lokalen beschikbaar waren. Men kocht in 1881 grond om de school met 5 lokalen te kunnen uitbreiden. De nieuwe aanwinst, met overdekte speelplaats, kon op 1 juli 1882 in gebruik worden genomen. De grond kostte ƒ2700 en de aanbouw ƒ2898. Er moest tegelijkertijd een onderwijzeres voor de nuttige handwerken benoemd worden. Hiervoor viel het oog op mevr. J.H. 1 • ogelesang-Maris, de vrouw van het hoofd van de 1 Christelijke school! Toen zij bedankte laaide de tegenstel: ng Protestant-Katholiek weer even op en pas na veel ge! arrewar werd in de vacature voorzien.
einde aan schoolverzuim De leerplichtwet van 1900, voorgesteld do Goeman Borgesius, maakte vrijwel een einde aan het enorme choolverzuim. De openbare school beleefde een tijd van
grote bloei: in r886 waren er 326 leerlingen (waarvan 137 kosteloos), die onderwijs ontvingen van 1 hoofd, 5 onderwijzers en 1 onderwijzeres. Een topjaar was 1895 met 455 kinderen (235 - ruim de helfr(!) - kosteloos). Nog in 1899 waren er 291 leerlingen. Door de oprichting van een Rooms-katholieke meisjesschool in 1899 daalde het leerlingenaantal tot 245 in 1901 om het volgend jaar al weer te stijgen tot 495. De oprichting van een Rooms-katholieke jongensschool in 1904 deed bet aantal leerlingen van de openbare school dalen tot 317 en dit bleef dalen tot in 1916 een dieptepunt van 82 bereikt werd. Intussen was de heer Staal, na 36 jaren de .school gediend te hebben, gepensioneerd. Tot hoofd wordt nu benoemd de heer J. de Jong. De eerste wereldoorlog deed her onderwijs geen goed. Soms werd wegens brand stofgebrek maar vier dagen per week lesgegeven en het schoolverzuim nam onrustbarend roe. De schoolcommissie maakt in 1921 de merkwaardige opmerking: 'dar juist die leerlingen waarvan bekend is dat zij rooken, in hun klas bij het lezen achterlijk of zeer achterlijk zijn'. De daling van het aantal leerlingen had tot gevolg gehad, dat een deel van de school aan de Voorweg door de dienst openbare werken in gebruik was genomen. In 1923 werd dit weer ongedaan gemaakt. l:r werd in 1924 ook een eigen gymnastieklokaal ingericht. Bovendien werd in dat jaar een schoolartsen dienst ingesteld.
snelle ontwikkeling ; dus in 1924 zo, dat er één openbare school was voor gewoon lager onderwijs met 190 leerlingen en nog een ULO-afdeling met zz scholieren. De kosten van deze school bedroegen ƒ80027,73. Verder was er een bijzondere Protestantse school aan de Adriaan Pauwlaan, voor lager onderwijs en ULO, met 273 leerlingen en aan de Voorweg een bijzondere Protestantse MULO-school met 156 leerlingen. De Rooms-katholieke jongensschool telde toen 185, en de Rooms-katholieke meisjesschool 348 leerlingen. Tenslotte was er dan nog een Montessorischool met 49 pupillen. Met vervolgonderwijs hielden zich twee scholen bezig. De kleuters werden opgevangen in drie bewaarscholen. Meisjes
Heemstede
Overzicht
van het aantal leerlingen r-.m de oj/cnb.ac
**£££:%* Va ^47 iSdeccmber 1917
1759
16.64
lódcccrabcr i j n j
"3S
MS
en bijzondere Si heden in de gemeente
ï*!« ï?"
1S3
17.4«
J« JS
in de historic
468
69
64,85
VS •t«
67
l é d e c e m b e r 1933 1 3 3 7 '
1,7*
16 december 1535 1 4 6 9 l é J c c c m b t r 1936 1 5 0 8
2,7c 1,5s
16september 1338 1 6 9 7 I ê september 1939 1 7 7 0
ï^S 1,70
«08 63 E
««
;ï
83?' Syo
5«" 76
"it
44^6
69 11,76
31,64
-6,84
164
W 4,3e 3,S8
fiOT
4^
«S
11%
BH
ZO.Si
-3>S6
t
18,66
5
879 EJ3
41,87
-1,4s 749 169 185
4»!«7
1,65 ,98
7
1 ! 1
„™,
X
™
Opening Bosch en Hovenschool L TO M Opening St. Augustinusschool LO Mole werfsla OtKüUiii'. Brunstftschou] 1.0, Broi
' i l i r a n a i : hitnhnschoo! [.0, Unci. m , l b Heere
* Verhoging tocUlinfilufligd lelkei ' Verhoging toelatingsL-cftijd tdkui
1 scholen
410
3°;
47,58
4^S8 3,46
,„ mi-.)
L^hi.k'l
• I - : M
:
ïï
£«9
iaan Pa
,6,16 998
; i j .
„Skluk
; :ik ••.,• 1,
cnion
1 klTilil
k llf^HH
maai» met J maand en.
k o n d e n de n a a i k u n s t m a e h t i g trachten re w o r d e n aan een naaischool. Een belangrijke instelling in de/.c gemeente w a s
derde openbare school, 'de Dreefschool', werd o p 2,5 augustus l y i o in gebruik genomen.
o o k het R o o m s - k a t h o l i e k e Bisschoppelijke seminarie
O o k het Rooms-katholieke onderwijs maakte in die periode
Hageveld. Eén regent, één e c o n o o m en 19 professoren be-
een snelle ontwikkeling door. Z o had het Rooms-katholieke
hartigden daar het welzijn van 346 leerlingen.
Kerkbestuur / e s scholen o n d e r zijn beheer (waarvan twee
Ik nam het jaar 1924 voor dit overzichtje, o m d a t dit het
U L O ) met bijna 900 leerlingen. Daar k w a m nog bij de Sint
jaar is, waarin een einde k w a m aan de bestaande toestand,
Aloysiusschool met 1. i.y leerlingen, onder het R o o m s -
dat er één openbare, één Protestantse en twee R o o m s -
katholieke Kerkbestuur van Onze-Lieve-Vrouwe-Hemel-
katholicke scholen waren. D e stichting van de 'Bosch en H o v e n s c h o o l ' in 15114 verstoorde deze status-quo. De ge-
De Vereniging Bijzondere Protestantse school beschikte in
meente meende toen o o k tot uitbreiding van het aantal
dat jaat over drie scholen (waarvan één M U L O ) met 570
openbare scholen te moeten overgaan. Z o werd op
leerlingen. D e vier openbare scholen (waarvan één M U L O )
5 september 192.7 'de ßronstcescliool', gebouwd onder
onderrichtten toen 703 jeugdigen. Het openbaar onderwijs
leiding van architect H . Korringa, officieel geopend. De
had /.ich in nog geen /.even jaar behoorlijk hersteld.
de zorg voor orde en recht
In de 17e eeuw en nog later lezen we van het optreden van '.Ie schone en zijn dienaren. Wc krijgen daaruit de indruk dat de ordehandhaving door meer dan een politieman werd bedreven. Of deze in vaste dienst waren is niet geheel duidelijk. Het kan zijn dat er mensen waren die incidenteel bijstand verleenden. En de 19e eeuw is er echter slechts sprake van één politieman. Toen de droogmaking van het Haarlemmermeer een aanvang nam en veel vreemde arbeiders naat Heemstede en Bennebroek trokken, was deze ene agent niet meer voldoende. Er werd dus in dienst van beide gemeenten 'een buitengewoon agent van justitie' gestationeerd (1841). Een nachtwacht bestond er toen nog niet in Heemstede; wel in ikrkcnrode. Maar vijf jaar later fungeerde er ook in Heemstede een nachtwacht, die niet door de overheid maar door particulieren werd betaald. De toenemende bedelarij maakte het volgend jaar reeds een "wcede veldwachter noodzakelijk, maar de gemeente kon : bekostigen en deze functionaris bleef op het verin. Uitkomst bracht de toezegging van de rijksoverheid om een gedeelte van de cavalerie als marechaussee in de gemeente te detacheren. Dit gebeurde dan ook en de maatregel had een goede uitwerking. Ondanks deze tevredenheid werd de detachering al drie jaar later beëindigd (1853). De veldwachter kreeg er toen echter drie 'buitengewone' veldwachters bij. De nachtwacht, die zoals reeds gezegd uit particuliere bijdragen werd betaald, bestond toen uit zes man, die in drie
ploegen van 's avonds 10 uur tot des morgens 5 uur dienst deden. Dit semi-politietoe/.ielu was een dringende noodzaak, want de straatverlichting was uiterst gebrekkig. In de hele gemeente waren maar drie straatlantaarns. De opheffing van het corps marechaussee bleek echter niet verantwoord te zijn, zodat het volgend jaar al weer gedurende de winter ecu brigade hulp-marechaussee gestationeerd werd. De veldwachter was intussen 60 jaar geworden en de gemeente moest toen ook wel overgaan tot de aanstelling van een tweede functionaris. Ook dit bleek niet voldoende en daarom werden er in 1858 rijksveldwachters gestationeerd, die een toelage uit de gemeentekas ontvingen van ƒ 10 per jaar. Maar, constateert het versla;.; van 1864: 'de grote uitgestrektheid der gemeente en de talrijke toeloop van vreemdelingen en de vele feesten en muziekuitvoeringen in de Haarlemmerhout, maken de benoeming van nog een bezoldigde veldwachter wenselijk'. Dit gebeurde dan ook, maar een reële verbetering bracht dit niet want de enige rijks veld wach ter werd toen naar Haarlem overgeplaatst. De gemeentelijke veldwachter genoot een salaris van ƒ300 per jaar, de buitengewone veldwachter ontving in het geheel geen bezoldiging. Bij de ƒ ;oo kwamen dan nog vrije woning en vrije brandstoffen. De oude veldwachter had intussen pensioen gekregen : ƒ 180 per jaar. Vanzelfsprekend zouden we een volledige opsomming van het wel en wee van het politiecorps kunnen samenstellen, dat zou echter een te dorre opsomming worden. We doen dus maar eens hier en daar een greep. Zo vonden we dat er in 1879 door de veldwachters 36 processen verbaal werden opgemaakt (iS wegens overtredingen en 18 wegens diefstal en dergelijke). Het anrsi.imeiilokaal huisvestte ±6 personen (9 wegens dronkenschap en 7 wegens gebrek aan nachtverblijf). Dat de tweede veldwachter geen bc/.oldigmg kteeg, kon natuurlijk geen blijvende toestand zijn. Zijn salaris werd in 1881 bepaald op f450 per jaar plus dienstkleding en wapens. Dit stimuleerde blijkbaar aanvankelijk het aantal processen verbaal, dat van 66 tot 133 steeg (1881) en het volgend jaar een record bereikte: 194 (waarvan liefst 104 wegens openbare dronkenschap). Lange tijd zien we dan, dat de helft van het aantal bekeuringen gemaakt wordt wegens dronkenschap.
Aanrijding op 8 juli 1914 op de Binnenweg c< üi- Kastanjclaan.
fietsen - een omwenteling Een omwenteling moet wel de aanschaffing van rijwielen voor de beide veldwachters in 1896 betekend hebben. Rond de eeuwwisseling 1899/1901 werd ook hun salarispositie verbeterd. Een tweetal verhogingen bracht het salaris van de veldwachter op ƒ450 plus ƒ75 kleedgeld en nog vrije woning en brandstof in het raadhuis. De tweede funcrionaris ontving ƒ550 pet jaar plus ƒ75 kleedgeld. De openbare dronkenschap was intussen verminderd. Negen van de 55 processen verbaal werden in 1904 wegens dat feit opgemaakt. Het jaat 190Ê bracht het aantal veldwachters op drie en in 1911 wordt aangekondigd dat bet politiecorps uitgebreid zou worden met een inspecteur en drie agenten, waar er echter nog twee bij zouden komen. In 1914 waren er al
zeven, die een wedde genoten van ƒ900 tot ƒ975 plus ƒ75 kleedgeld. De inspecteur genoot ƒ152.5 plus ƒ100 kleedgeld en ƒ200 voor huishuur. De enige veldwachter had een traktement van ƒ102.5, ƒ12.5 voor huishuut en ƒ75 kleedgeld. Met de uitbreiding van het politiecorps ging een stijging in het aantal processen verbaal gepaard. Het waren er in 1911 liefst 221, waarvan 60 wegens overtreding van de motoren rijwielverordening. Het was ook in genoemd jaar, dat de politiehond door een dief werd doodgeschoten. Verkeersonveiligheid gaf ook toen al de nodige drukte: 113 personen werden in 1913 bekeurd wegens rijden zonder licht op de fiets. 2.6 aanrijdingen en 2 overrijdingen constateerde de politie in dat/elfde jaar. Bij de 96 bekcutingen voor rijden zonder licht per rijwiel, kwamen in 1915 nog 57 bekeuringen wegens overtreding van de motor- en rijwiclwct. Ook met de woonwagens had de politie veel te stellen. Zo werden er in 1913 liefst 101 van deze rijdende woonhuizen over de (geineen re) g ren s gezet. De eerste wereldoorlog eindigt in iyi<X. De dreigende maatschappelijke ontwrichting brengt het politiecorps op 1 inspecteur, 1 hoofdagent, 4 agenten eerste klasse en ro agenten tweede klasse. Dit legde de basis voor het constateren van 150 overtredingen van de motor- en rijwielwet. Ook was er een Heemsteedse vrijwillige burgerwacht opgericht, die in Heemstede-Zuid een vaste kern had 'met veel geestdrift'. De belangstelling in Heemstede-Noord was echter bijzonder gering en dat bleef zo. Toch telde dit eorps 2.60 leden, maai', constateert liet verslag spijtig, 'men schijnt daar (in Noord) op een politieke donderslag te wachten, die weet war paraatheid moet brengen'. De inspecteur met 5 hoofdagenten en 15 agenten eerste klasse en 1 kantoorbediende namen in 1930, wat de verkeersveiligheid aangaat, 200 overtredingen van de motor- en rijwielwet voor hun rekening. 1940 bracht een record aantal verkeersovertredingen: in dat jaar werden 881 bekeuringen deswege opgemaakt, legen liet jaar daarvoor 576! In het gemeenteverslag over het jaar 1931 vinden we voor het eerst een ontleding van de aard van de verkeersongevallen. Er hadden er f59 plaats gevonden, waarvan 92 met alleen materiële schade. Er vielen 51 gewonden en 4 doden. Van deze 159 ongevallen kwamen er 91 door fouten van bestuurders van vervoermiddelen, 38 door de toestand van de weg en 6 door fouten van voetgangers. Dat is dus nu al bijna 40 jaar geleden!
Onder: De Hecmstccdse Brandweer in de twintiger jaren.
vuur en water
Veel geld had men voor de brandweer nier over. Die kostte in 1891 slechts f2.11,-2., terwijl de politie ƒ930, en de straatverlichting ƒ540,495 uit de gemeentekas wisten te putten. Een brand op de buiten]"!laats 'Demicnlieuvel' legde in 1901 het koetshuis en de koetsierswoning in de as. Af en toe lezen we van brand in een der vele blekerijen. De brand van igoi stimuleerde de stichting van een nieuw brandspuitenhuis bij de tol en de aanschaffing van ecu nieuwe brandspuit. In 1906 werd van de stad Enschede een vierde brandspuit aangekocht. Op het terrein van de Elccirischc Spoorweg Maatschappij werd een hrandspiiitliui^e geplaatst.
algehele reorganisatie We weten allemaal, dat het met het blussen van branden oudtijds nogal primitief toeging. Had men water in de buurt dan werd een keten gevormd van personen, die de gevulde emmers aan elkaar doorgaven. Emmertje na emmertje water werd in de vuurhaard geledigd, meestal met weinig succes. De algemeen toegepaste houtbouw met rieten daken was er de oorzaak van, dat in de middeleeuwen hele stadswijken in de as werden gelegd. Een belangrijke verbetering bracht de door de bekende Jan van der Heijden ontwikkelde brandspuit, die echter wel niet direct op het platteland toepassing zal hebben gevonden. Van een brandspuit in Heemstede horen we in het jaar 1:760. De heer van Heemstede had deze op eigen kosten "doen in order brengen' en daar deze ook zou dienen voor de gemeenre, werd er door schout en schepenen een keur >p afgekondigd. De/e keuren noemde uien later verordeningen. Een verordening op de dienst der brandspuiten werd op 30 april 1855 vastgesteld, maar branden waren er niet in dat jaar. In het algemeen kwamen trouwens in onze gemeente maar weinig branden voor. Er waren in 1868 twee brandspuiten, waarvan er één gestationeerd was in het dorp bij de Hervormde ketk, en één bij de tol op de Binnenweg. In .1885 werd er één vervangen door een nieuwe zuig- en perspomp, die met slang en al ƒ365 kostte. Het brandweercorps bestond toen uit een kapitein, een eerste luitenant, een tweede luitenant, een sergeant-majoor, vier sergeanten en zeventig manschappen. Deze konden echter niet verhinderen dat in 1889 het huis van de heer A.H.van W'iekevoort Crommelin afbrandde.
Een algehele reorganisatie van de brandweer vond in 1911 plaats. Zij werd geheel 'vrijwillig' gemaakt. In 1920 werd de aanschaffing van een auto-motorbrundspiiir wenselijk geacht, maar het duurde tot 1924 voordat deze er werkelijk kwam. Het werd een Maginis antomobielbrandspuit, geleverd door de firma J.Geesink en zoon te Weesp. Ook verder was dit een voor de brandweer belangrijk jaar. Gebroken werd met het oude systeem van vier brandspuiten elk met twee brandmeesters, twee wekkers, veertien spuitgasten en brandwachten, aan het hoofd waarvan een opperbrandmeester en acht brandmeesters stonden. Voortaan zouden er één opperhrandmee-rer en drie brandin aan het hoofd van twintig spuitgasten, één ;h;iiilfeiif en twee reserve-chauffeurs.
: H« tolhuis n mpaal (1907).
lichtpunten in het donker
Nog in het jaar 1853 waren er in de gehele gemeente slechts drie straatlantaarns, één bij de tol, één bij de Glipperbrug en één bij de ijzeren brug. Twee jaar later werden er nog drie bijgeplaatst: één in de kom van het dorp, één voor het Raadhuis en één aan de Heerelaan aan liet begin van de Bleekcrsvaart. Nog een lantaarn erbij, die het totaal op zeven bracht, belastte de gemeentebegroting met ƒ157 per jaar voor de kosten van straatverlichting. Het daarop volgende jaar vroeg en verkreeg de heer F.B.Meijlink te Haarlem een concessie toe 'het daarstellen van een gaz verlieh ting', maar wegens gebrek aan geld ging de aanleg niet door. De opmars van de straatverlichting was begonnen, de achtste lantaarn kwam in 1861, de negende in 1864 en zo waren er in 1870 al twaalf.
Zij werden 'gestookt' met patentolie, maar in 1868 verscheen de eerste 'gazlantaarn', die geplaatst werd op de grens met Haarlem in de Hout. Van de rest 'liepen' er acht op patcntolie en één op petroleum. Toen het dozijn volgemaakt werd in 1870, was daarbij nog steeds maar één gazlantaarn, de andere elf hadden petroleum tot brandstof. Toen er in 1883 geconstateerd werd dat er 29 lantaarns waren, was de gazlantaarn daar niet meer bij, het procédé voldeed blijkbaar niet. Petroleum was de ideale brandstof voor straatverlichting. In 1891 kostten de 43 petroleum lantaarns aan de gemeente ƒ540,495. Een commissie van drie leden moest in 1905 onderzoeken of er een mogelijkheid bestond eentrale verlichting te krijgen. De kosten van de straatverlichting waren intussen verdubbeld. Bijna / i 100 moest de gemeente hiervoor uittrekken.
een eigen gasfabriek Het gas deed zijn intrede. Elke gemeente die zichzelf respecteerde stichtte een gasfabriek. Dat deed dus ook Heemstede. De bouwplannen werden in 1906 gemaakt en er werd grond aangekocht. Als eerste directeur werd in 1908 benoemd de heer G.F.H.Houbcn. Het gasbedrijf werd gesticht krachtens een raadsbesluit van 2, juli 1908. De firma Carl Francke te Bremen werd belast met de bouw van een steenkolengasfabriek met hoofd buizennet. Op 6 augustus 1908 werd reeds met de bouw begonnen en op 11 januari 1909 kon de eerste levering van gas plaats vinden. Nog in hetzelfde jaar werd besloten tot de bouw van een tweede gashouder. In 1908 werd tevens een commissie van bijstand ingesteld voor het beheer van de gasfabriek. Met Bennchrock werd een overeenkomst gesloten tot levering van gas ook aan de/e gemeente. Een paar jaar later, in 1913, werd het gemeentelijke elektriciteitsbedrijf gesticht, op grond van een daartoe op 30 april 1913 met de gemeente Haarlem gesloten overeenkomst. In datzelfde jaar werd de laatste petroleumlantaarn nog door een ga si an la a m vervangen. Doch ook het gas hield niet lang stand. Elektrische verlichting deed zijn intrede. Dat hierin weer tal van variaties mogelijk zijn, daarvan kunt u zich tijdens een avondwandeling overtuigen.
Heemstede in, Heemstede uit
zakelijk. Dit gebeurde natuurlijk niet alleen per wagen, maar ook per schip. Vooral de verbinding met Amsterdam werd door schepen onderhouden. Verder waren er veerdiensten op Haarlem. De slechte toestand van de wegen zal hieraan niet vreemd geweest zijn.
diligences
We constateerden al het merkwaardige verschijnsel, dat in oude tijden de inwoners van Heemstede - met die van nkele andere dorpen in de omgeving - belast waren mer het vervoer ten behoeve van het grafelijke huis. In de grafelijke rekeningen vinden we dan ook betalingen voor dit doel opgetekend. Waarom dit vervoer speciaal op Heemstede en omgeving geconcentreerd was, is niet helemaal duidelijk. Dit zal vermoedelijk wel in verband staan met de aanwezigheid van een uitgebreid grafelijk bezit in de omgeving van Haarlem. "We denken daarbij speciaal aan het oude huis Vogelenzang en het huis te Aalbcrtsberg, waar vooral graaf Floris v gaarne verblijf hield. Ook binnen Haarlem bezaten de graven een pied à terre, het tegenwoordige stadhuis. Een concentratie dus van grafelijke landgoederen, die behoefte hadden aan communicatiemiddelen met de grafelijke verblijven in den Haag en omgeving. Zelf zullen de graven zich meestal wel te paard verplaatst hebben, maar zo nu en dan reisden zij met hun familie ook per wagen. Ook die wagens werden door Heemstedenaren ï hun partners geleverd. Maar hoofdzaak was toch het vrachtvervoer. alles had tot gevolg dat men voorrdurend een wagenpark en de daarvoor benodigde paarden ïn staat van paraatheid houden moest. Toen de gevorderde diensten in de ngeving afnamen, begon men zich vanzelfsprekend op particulier vrachtvervoer toe te leggen. Dit was zelfs nog in de latere middeleeuwen een belangrijke bestaansbron. Ook de komst van de blekerijen maakte veel vervoer nood-
Heemstede zal ook geprofileerd hebben van de passerende diligences, die de verbindingen van Amsterdam-Haarlemden Haag onderhielden. In het oude Posthuis verwisselden de diligences van paarden en konden ook de reizigers een ogenblik pauzeren. Men zou dan ook verwachten dat het postvervoer vanuit dit oude Posthuis plaats vond. Misschien is dit oudtijds ook wel zo geweest, maar in 1835 zien we de brieven bestemd voor Heemstede door een bode te voet uit het postkantoor te Haarlem afhalen. Op zijn heenreis bezorgde hij daar de brieven die de Heem stedenaren hem hadden toevertrouwd. Aanleiding tot klachten gaf dit blijkbaar niet. De service werd in 1847 uitgebreid. De uit Haarlem meegebrachte brieven werden 's zomers driemaal per dag thuisbezorgd. Drie jaar later blijken er brievenbussen geplaatst te zijn, die door de postbode (nog steeds te voet) geledigd worden. Er werd bij bepaald dat voor het bezorgen van een brief niet meer dan i i cent in rekening gebracht mocht worden. Het personenvervoer gebeurde of per doorgaande diligence of per schip, of per wagen (al dan niet in eigen beheer). De doorgaande diligences boden maar een beperkte vervoersmogelijkheid. In 1836 probeerde stalhouder van Koppen een aparte diligeneedienst Heemstede-Amsterdam in het leven te roepen, maar deze leidde een kwijnend bestaan en moest in het najaar van 1842. weer gestaakt worden.
trein zonder nut De komst van de trein scheen nieuwe perspectieven te openen, maar 'de Hollandsche spoorwagen' snelde de gemeente voorbij en bleef dus 'zonder nut, daar zich alhier geen station bevindt' (1853). Met lede ogen moesten de Hcemstedenaren aanzien dat dit produkt van het menselijk vernuft wel in Vogelenzang stopte. Reizigers uit Heemstede
De tram op de IJzcre brug. s>d]a»keerd door vrouwelijke charme.
taling van de overeengekomen recognitie, maar terstond daarna vinden we dat - bij raadsbesluit van 11 december 1884 - de concessie tot exploitatie van een stoomtram binnen de gemeente is overgedragen aan de heren Broekman en Honders, makelaars te Amsterdam. Uit hun makelaarschap kunnen we wel afleiden dat zij niet van plan waren /.elf de exploitatie ter hand te nemen. Dat wotdt bevestigd door het feit dat de concessie liet volgende jaar (1885) al wordt overgedragen aan de Noord-Zuid Hollandsche Stoomtrammaatschappij Haarlem-Leiden. De ontwikkeling gaat dan snel voort, want nog geen vijf jaar later wordt begonnen met de aanleg van de elektrische tram Haarlem-Zand voort, waarvan Heemstede ook grote verwachtingen koestctde. dus naar Vogelenzang of naar Haarlem om van de trein gebruik te maken. Nog in 1870 wordt geconstateerd dat liet ontbreken van een station een groot ongerief is. Maar er kwam onverwachts steun voor Heemstede opdagen van niet verwachte zijde. De stroom van badgasten naar Zandvoort begon langzaam op gang te komen. Als gevolg daarvan lezen we in 1871: 'Van half juni tot medio september was er een halte aan de Zantvoottselaan ten gerieve van degenen die gebruik maakten van de baden te Zantvoort, en daartoe van Amsterdam en van elders Dnzc informatiebron: kwamen'. Tevreden n Heemstede hebben toen 'Zeer vele in- en opgc mede van da: gerief gebi nik gemaakt'. Mensen van het vak begonnen hier iets in te zien en poogden concessies te krijgen. Op een adres van de Haarlemse Tramwegmaatschappij werd echter afwijzend beschikt. Meer succes boekte de heer j.L.J.Jansen te Hillegom in 1879. Hij vroeg en verkreeg concessie voor het aanleggen en exploiteren van een stoomtramweg, voor her vervoeren van personen en goederen. Er werd echter nog niet direct met de aanleg begonnen, want er moest eerst overeenstemming komen over het tracé en de tarieven. Bovendien moest er een 'strafverordening vastgesteld worden op het rijden van de stoomtram binnen deze gemeente'. Toen dat allemaal voot elkaar was kon nog in het jaar 1880 met de aanleg worden begonnen. Op 1 juli 1881 kon de ttam officieel gaan rijden. Deze voorzag in een grote behoefte, maar voor de exploitant was het blijkbaat geen succesrijke onderneming. Hij vraagt vrijstelling van be-
Uiteindelijk bleek echter dat deze elektrische verbinding alleen van belang was voor het noordwestelijk deel van de gemeente. Ook de met zoveel gejuich ingehaalde stoomtramverbinding begon reden tot klachten te geven. Zo gaat het steeds: men hunkert naat een betete verbinding en als die er eenmaal is komen de klachten. Dan lezen we in 1907: 'De in 1881 in exploitatie gebrachte stoomtram van Haarlem op Leiden laat niet genoeg treinen rijden tussen Heemstede en Haarlem. Tusschcn iedere opvolgende trein verloopt ca. 5 kwartier en zulks komt niet overeen met de behoefte aan meer gelegenheid tot vervoer. Ook de goederendienst laat te wenschen over. De overlading van de Hollandsche IJzeren Spoor ie Haarlem geeft veel tijdverlies'. Dit laatste punt gaf aanleiding om nogmaals druk uit te oefenen om te komen tot liet stichten van een station aan de Zandvoortseiaan. Een tramcommissie, door de Raad benoemd, moest verbetering zien te brengen in het tramvervoer. Deze commissie boekte niet veel resultaat, omdat de NZH Tramweg Maatschappij naar haar oordcel veel te zware eisen stelde en bovendien, omdat het nog niet vaststond langs welke weg de aansluiting zou plaatsvinden aan hei eindpunt te Haarlem van de elektrische tram der NZH.
lokale tramverbinding Of de commissie op haar credit kon boeken de verbetering van de tramverbinding 1 lecmsvcde-1 laarlcm, die op 1 mei 1913 tot stand kwam in de vorm van een lokaaldienst
russen beide plaatsen, is niet helemaal duidelijk, maar wel waarschijnlijk. Ook hier echter weer een schaduwzijde: de lokale dienst bracht 'GroenendaaP binnen het bereik van de wandelaars uit Haarlem. Deze stomen zich nu allemaal op de tram die hen naar Grocnendaal kon brengen, zodat de tram niet in staat bleek deze stroom te verwerken. Deze stagnatie gaf weer de stoot voor de oprichting van « n NV Maatschappij tot exploitatie van een autobusdienst Gi'oenendaal-Heernstedc-Haarlem en terug. De gemeente nam 50 aandelen van elk /ioo in deze NV. Zo kon de dienst op 30 juni 1914 met twee wagens geopend worden. In juli moest er een derde autobus bij komen, want er werden in •-'én maand 29000 passagiers vervoerd. De wereldoorlog en het daaruit voortvloeiende gebrek aan - waren oorzaak dat het bedrijf op 4 augustus tijdelijk est worden. Op 15 augustus werd de dienst hervat, maar het elan was er uit. De exploitatie leverde verlies op en werd daarom op 2 november wederom gestaakt. In april 1915 werd de dienst opnieuw hervat. Op zondagen was het vervoer erg druk, maar in de week niet, :odat geen lonende exploitatie mogelijk bleek. Het bedrijf werd dan ook op 2.1 november 1915 failliet verklaard. Het gemeentebestuur liet het er echter niet bij zitten en zorgde voor een nieuwe verbinding. Op 29 maart 1916 verleende de Raad concessie tot de aanleg van een elektrische tramweg van Haarlem naar de Camplaan re Heemstede. In juli 1916 kon al met het elektrische vervoer een begin gemaakt worden. Maar het was nog steeds oorlog: het automobielverkeer kwam vrijwel stil te liggen en de
diensten van stoomtram en elektrische rr gekrompen worden. Pas in 1920 kon weer een van normale dienstverlening sprake zijn. Zo bestonden de stoom- en de elektrische tram nog enige jaren naast elkaar, terwijl ook autobusdiensten opnieuw hun aandeel in het verkeer opeisten. De spoorwegen zagen deze ontwikkeling met zorg aan en zo kon op 7 oktober 1928 de spoorweghalte 1 lecmstede-AerdenluHit officieel in gebruik gnomen worden. Ook de elektrische tram van de NZH kreeg er concurrenten bij, namelijk de ENET, die vanuit het oostelijk deel een vijfmintitcndicnst op Haarlem onderhield, en de EMS niet zijn vijftien-mimitendienst Amsterdam-Haarlem. Vcrdcr exploiteerde de NZH een autobusdienst (sedert 15 juni 1932.) van de Javalaan naar de Leidse Vaart. Het is duidelijk dat de NZH niet stilzat en de concurrenten wist uit te schakelen. Uit een opgave van het jaar 1934 blijkt dat het vervoer toen verzorgd werd door: 1 Nederlandse Spoorwegen: station aan Zandvoortselaan. 2 NZHTM: elektrische tram (in oostelijk deel), met vijf à zesminutendienst op Haarlem, vijftien-mi nu ten dienst op Leiden. 3 NZHTM: vijf-minutendienst op Amsterdam en Zandvoort. 4 NZHTM: tien à twaalf-minutendienst per autobus: station Haarlem-Leidse Vaart-Heemstede (Javalaan). 5 busdiensten op Noordwijk aan Zee, Hoofddorp en Nieuw Vennep en een autobusdienst Amstcrdam-Zandvoort. Dat de tram de tweede wereldoorlog nog overleefde en pas kortgeleden de concurrentie met de autobus definitief moest staken, ligt ons allemaal nog vers in het geheugen.
• inks: Heemstede. Driesprong. Tekening v i.Tave.nier, 1775.
Heemstede in de iorpsbeschrijvingen
-Uermede bedoelen we niet, u iets te vertellen over de manier waarop Heemstede in de literatuur bezongen en .icschreven is, maar wij hebben speciaal liet oog op hetgeen de voornaamste dorps beschrijvingen ons over Heemstede •veten mede te delen. iiijzonder veel aandacht worde er aan onze gemeente besteed in de 'Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden' (verschenen in 1750, deel 8, bladzijde 152). Het verhaal vangt aldus aan : 'Heemstede is een zeer aanzienlijke oude ambachtsheerlijkheid. Zij paalt ten Noorden rot aan de vrijheid der stad Haarlem, en heeft hier het regtsgebied van ambagtsheerlijkheid over een groot gedeelte van Jen Haarlemmerhout, hoewel, gelijk wij voorheenen gezegd hebben, de grond aan de stad Haarlem in erfpacht ioebehoort'. Dan volgt een beschrijving van de andere ons welbekende grenzen, en daarna lezen we: 'De begrooting der landen kunnen wij, volgens de quohieren der verponding niet net bepaalen. In den jaare 163z, stondt het in een gemeenen islag met Bennebroek en Berkenrode, voor welke drie ambachten resamen 94z morgen 344 roeden lands waren ïgetekend. Heemstede en Berkenrode (dus zonder Bennebroek!) zijn tegenwoordig (1750) aangeslagen op 944 irgen 575 roeden en Bennebroek op 97 morgen. (De cijfers kloppen dus niet!) Uit deeze drie gerechtsbannen werden, in bovengemclden jaare (163z), in 't geheel 89 zen in de lijsten der verponding gebragt, en in 't jaar 1732, uit Heemstede alleen, behalve 1 koorenmolen, 2.70 ten, waaronder 56 huizen met blecken. Sommigen
zeggen, dat Heemstede al in de negende eeuw is bekend geweest; hoewel men de hecren van dien naam eerst, met volkomene zekerheid gemeld vindt in den jaate 1334' (de schrijver twijfelt dus zelf terecht aan de vermelding in de 9e eeuw; met het Heemstede dat in die eeuw genoemd wordt, is Heemstede onder Castricum bedoeld). Nu vertelt de schrijver ons een en ander over de heren van Heemstede en het slot aldaar. Na verteld te hebben dat 'het dorp Heemstede zeer vcrmaakclijk legt op een afstand van 1177 roeden van Haarlem, en 190 van Bennebroek', wijdt de schrijver aandacht aan de kerk 'misschien gestigt nadat keizer Hendrik ïv, in den jare 1064, een stuk lands in Heemstede aan de Utrechtsche kerke geschonken hadt' (jammer, maar dit is Heemstede bij jutfaas). 'Het regtsgebied van Heemstede is zeet wijd uitgestrekt, en heeft verscheidene buurten, die ieder in 't bijzonder de gedaante van dotpen hebben. Van Haarlem afgaande, heeft men de buurt van 't Kraaienest, die zijnen naam heeft van het daar gelegen huis te Kraaienest, dat ook wel, en moogelijk teregt Kntaienhorsi genaamd wordt, en eertijds toebehoorde aan de edelen van dien naam' (geheel onjuist, het huis te Kraaienest heette nimmer Kvaaienhorst en is pas vrij laat als buitenplaats ontstaan). 'Het is thans een buitenplaats, welke toekomt aan den Wel. Ed. Gestrengen heere Jacob Elias, kollonel van de manhafte burgerij van Amsterdam. De Heere-Zanduaart en -Laan wordt door verscheide k leeren bleek ers bewoond. Ten Zuidoosten van het dorp is de Prince Zandvaart-täan en -buurt, nu de Glip genaamd'. Nu begint de schrijver lyrisch te worden: 'In alle deeze verdeelingcn van Heemstede wordt het oog door allerhande verscheidenheid van gezigten verlustigd. Hetzij de natuur haare bevalligheid ten toon stek in de graazige weilanden, omringd van de nahegelegene heuvelen en duinen en welig lommer; hetzij de kunst zig vertoont in de aangenaamc lustplaatsen, welke wij niet in staat zijn voor het kleinste gedeelte te noemen (wel wat overdreven : er waren er toen ca. 35), en waar in de bekoorlijkheid der beplantingen en de prägt in de bouwkunde der landhuizen malkander naar de kroon steeken'. Abrupt breekt de schrijver hier af om zijn beschrijving te beëindigen met: 'Behalven het hooge rechtsgebied van 't slot, behoort Heemstede voorts in het crimineel onder 't
Gezicht in de Hour. Tekening van Cl.Jansz. Visseher, 1607.
hoog baljuwschap van Kemicmerland en is aldus een ambagtsheerlijkheid. De regeering bestaat er uit een schout, die tevens secretaris is, en zeven schepenen'. Hiermede acht de schrijver zijn plicht tegenover Heemstede vervuld te hebben.
zes bladzijden over Heemstede Bijna 50 jaar later, in 1796, besteedt L.van Ollefen in zijn 'de Nederlandsche Stad-Dorp besebrij ver' aandacht aan Heemstede; in deel vier wijdt hij liefst zes gedrukte bladzijden aan het dorp. Als zijn voornaamste bron valt het artikel in de 'Tegenwoordige Staat' aan te wijzen. Hij neei
de lyrische beschrijving van zijn voorganger zelfs geheel letterlijk over. Aan eigen inspiratie ontleent hij: 'De weg van de stad Haarlem derwaards is ongemeen aangenaam, en in den hoogsten graad landlijk schoon, loopende gedeeltelijk door de verrukkelijke Haarlemmerhout; voorts door het buurtjen Kraajenest genaamd, en dat onder Heemstede behoort, verder vervolgr hij langs de bovengemelde trotsche buitenplaatsen; somtijds wordt het oog ook gestteeld door het gezicht van ongemeen lagenend moesland, hoog weiland, en zindelijke linnebleckcn - over het geheel is deeze weg met ongemeen hoog opgaande boomen beplant: de wandelaar vindt er ook eene uitlokkende verpoozingsplaats, in de plaisant gelegene en ruime herberg "t laatste stuivertje',
Heemstede in de dorpsbeschrijvingen
vanwaar men eene wandeling naar het daartegenover, en kort bij gelegene Berkenrode kan doen - de weg van Haarlem naar Heemstede gaat verder even vermaaklijk -.oord door de buurt de Heeren Zandvaart genoemd. Het dorp Heemstede op /ikzelf ligt ongemeen aangenaam groen, en is ruim in zijn bevang; doch de huizen, die echter allen van steen zijn, met pannen daken gedekt, staan enigszins verstrooid, en als blokken gebouwd - zij zijn zeer in het dorp ligt een zeer breede en zeer sehoone laan, voor welke op een sluitplank te leezen staat, het Clooster; dezelve behoort tot een hofstede van dien naam aldaar; uien gaat door deeze laan, en verder door het land, naar Haarlem, zijnde dit wel de kortste weg'.
regenwater voor koffie en thee Opmerking verdient hetgeen de schrijver zegt over het drinkwater: 'Door geheel de heerelijkheid van Heemstede heen, hebben de bewooners putten of pompen van zoet water; niettegenstaande, op het dorp zelf vooral, van de stcenen daken zorgvuldig regenwater gevangen wordt, want men geeft hetzelve de voorkeur, boven het grondwater, voor het drinken van gerrokken koffy en thee'. Bij de beschrijving van de kerk, waarbij hij constateert dat deze 'niet veel aanzien heeft en geheel niet beantwoordt lan de netheid en gestoffeerd h ei d waarmede het van binnen pronkt', vermeldt hij dat er in de toren een luiklok hangt 'welke binnen in de kerk getrokken wordt; dit geschiedt alle morgens ten elf uuren, wordende door middel van dat gelui de vrouwen op het dorp en in den omtrek te kennen .ecgeeven dat het tijd is om voor den maaltijd te zorgen, opdat de mans, die in het veld, of op afgelegene buitenplaatsen werken, ten twaalf uuren t'huis komende, het .:etcn gereed vinden; want hun bekrompen schofttijd (lees: schafttijd) laat niet toe, dat zij naar het gereed maaken nog zouden moeten wachten: ter plaatse alwaar de mans werken heeft men gemeenlijk mede groore [.lokken, door 't luiden van welken hem aangekondigd wordt dat het twaalf uuren is, en zij naar huis moeten om te maaltijden deeze schikking vindt men op meer Hollandsche dorpen, onder anderen in 't Gooiland'. Schrijver vertelt ons ook allerlei over de kerkelijke en
wereldlijke gebouwen en regering. Bij zijn verhaal over de regering vonden we een bijzonderheid, die wij elders niet aantroffen: '...voorts is er naar gewoonte een schout, die tevens secretaris is; beide amteu worden vooralsnog bekleed door den burger Jan Dolleman, schout en secretaris van Rictwijk en Rietwijkcroord, die ook de waardigheid bekleedt van baljuw en register mees ter van de lecnen van den huize van Heemstede. Door de tegenwoordige vrouwe is hij van zijne posten ontzet geworden; hij woonde op 't slot; doch begeerde bij zijne ontzetting geene sleutels te gee ven, aangezien hij der vrouwe (van Heemstede) eenig geld had geleend, dat zij hem nog niet gerestitueerd had; hij dagvaardde haar, doch in plaats van te compareeren, zond zij geld, waarna de schout gehoorzaamde en vertrok; thans echter is hij door de Volksstem weder aangesteld'. Blijkt hieruit reeds de politieke gezindheid van de heer Van Ollefen, dat hij een vurig 'patriot' en anti-oranjegezind was, blijkt uit de volgende regels: 'Door de gezegende Revolutie staar het bewind alhier nu aan eene Municipalité«:'. Even duidelijk laat hij zich kennen bij zijn beschrijving van de geschiedenis van Heemstede. Hij schrijft op bladzijde n : 'Bij de omsmijting van zaaken in den jaare 1787, zijn in het ambacht Heemstede geene Pruissen, maar vóór 1787 Staatskrijgsvolk geweest, en die schandelijke gebeurtenis is er, (trouwens er worden ook veele patriotten gevonden), zonder eenige onrustige beweeging afgelopen; gelijk ook bij de thands plaatshebbende gezegende revolutie alles in rust is gebleven; er zijn slechts één week eenige Franschcn geinquartierd geweest. Onder het gouvernement van den ex-stadhouder was er eene soort van Exercitiegenootschap, thans echter heeft men den nuttigen wapenhandel in deeze heerelijkheid nog niet ter hand genomen; doch de inwooners die de zaak des Vaderlands toegedaan zijn, meenen grond van hoop te hebben, dat zulks welhaast plaats zal vinden'. Na deze krijgslustige uitingen, eindigt de geschiedenis met de mededeling: 'Onder Heemstede is een leesgezelschap van bijna 200 leden'. Onder het hoofdstuk 'Bijzonderheden' zegt de schrijver nog eens: 'Het slot, waarvan wij reeds gesproken hebben, is zekerlijk der bezichtiging waardig, en mag met een recht eene bijzonderheid van Heemstede genoemd worden'. Wat zou hij wel gezegd hebben indien hij geweten had, dat het slot bijna zestien jaar later gesloopt zou worden en dat nog wel door de 'door de volksstem gekozen schout?'
vuur machine Interessant is verder hetgeen hij vermeldt over de bcvloeiing van de buitenplaats van de heer Hope: 'Voords is er ter bezieht]ginge, eene vuurmachine, aangelegd op order en koste van eenen Hope, welke aldaar een aanzienlijk buitengoed heeft; doch dat door deszelfs ligging somtijds gebrek aan water had, want daar andere sulke machines gebruikt worden om in eenen kleinen tijd eene ontzachlijke hoeveelheid waters uir te loozen, is dit werktuig aangelegd om het water in de doorsnijdingen van de hofstede in te brengen - de machine, vinden wij aangetekend, is zeer kunstig samengesteld door eenen Brouwer, een Fries van geboorte, maar die jaaren lang in Amsteldam gewoond
lanÄUijk Jplioon çVlcpVn )nt in ai aêlouilf i-ol -ran TLauds Gcltbäcüciiia teleacL, t n tïtans beroemd om zijne licrfäteixi i > TfnnrKEBMSTEÊSici! zo grooljirï ilirlctc in n i i n F i
(«gfen.
dding uit 'De Nederland.' he Stad- en Dorp beschrijver', L.van Ollcfen, 1796. Deel
heeft. - 'T is bijna ongeloovclijk met hoe weinig steenkolen te stooken deeze machine het vereischrc effect doet - Het stookhuis is beneden, en op de vuurplaats staat de met water gevulde ketel, waarvan de uitwa asem ing de overige gedeelten in werking brengt - Een groot plat bord, hangende aan een langen stok, die boven aan een zwaaren, net in het eveuwigt liegende balk is, gaat evenals een brouwersputstoel op en neder, en dir bord voert slag over slag eenige tonnen water op, die het in eene goot of bak overstort, en langs canaalcn door alle de beekjens, vijvers en andere waterplaatsen van dit landgoed rondvoert'. Van Ollcfen noemt behalve de herberg in de Voorhout, "t laatste stuivertje', ook "t Wapen van Heemstede', "t Bonte Paard' en 'het Schouwtje'. 'Voords nog eenigen van minderen rang'. Reisgelegenheden zijn er volgens Van Ollcfen niet. Men moet zich te voet of per as naar elders begeven, ook kan men naar de Manpadsbrug gaan om daar de trekschuit naar Haarlem te nemen 'doch men kan even spoedig naar Haarlem gaan, om aldaar de reisgelegenheden waar te nemen'. Ook A. J.van der Aa wijdt in zijn 'Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden' (deel vijf, bladzijde z66), verschenen in het jaar 1844, veel aandacht aan Heemstede. Zijn tekst ontleent hij aan de reeds bespraken 'Tegenwoordige Staat', met een aantal toevoegingen. Zo vermeldt hij dat Heemstede doorsneden wordt door 'den spoorweg van Haarlem op Leyden'. Van de Aa telde er nog zi buitenplaatsen: de Harteneamp, het huis te Manpad, Meer en Ben;, Bosbeek, Grocncndaal, Meer en Bosch, het Klooster, Ypenrode, Land en Spaarnzigt, Kennemeroord, Bosch en Hoven, Bronstee, Leeuwenhooft, Zuiderhout, Oostcrhout, Sparenhout, Wcstcrhout, Eindenhout, Vredenhoff, Gliphocve en Bosch en Vaart ! Het is ook niet aan zijn aandacht ontsnapt dat er een Departement der Maatschappij 'Tot nut van 't Algemeen' bestaat, dat op 2.7 juni 1818 is opgericht en tien leden telt. Na deze mededeling te hebben aangevuld met de vermelding dat de kermis op de tweede zondag in september valt, eindigt hij met: 'Heemstede is de geboorteplaats van Jacob van IJIpendam, eene der Teekenaars van het Verbond der Edelen, die den 2 3 Mei 1568 op last van Alfa te Brussel onthalsd werd'.
Heemstede in de
'Het Klooster bij Heemstede, van voor de buitenplaats). Gravure H . N u m a n , :
dorpsbeschrijvingen
lijst van geraadpleegde archivalia
s zijn aangegeven komen deze voor in: P.N.van Doorninck 'Inventaris van het archief van de heerlijkheid Heemstede', uitgave Haatiem 1911. ' N o 453. 11 augustus 1633. Kohier van de verponding van Heemstede, Bcnncbroek en Berkenrode opgemaakt door schout en gerecht, ingevolge aanschrijving der staten van Holland en Westvriesland van 19 juli 1632., tot redres generaal van de Verponding volgens het placaat van 3 augustus 162.7.' Met een bundel stukken.' 'No.465. Register, gemerkt: HoIIant van He menten band, met het wapen Holland. Inhoud: Afschriften van acten betrekking hebbende op Heemstede van 1387-1614. Daarna volgt een opgave der rechten, die betaald worden bij het overgaan van leenen van de grafelijkheid van Holland. Deze afschriften zijn voor het mccrendeel gewaarmerkte extracten uit de grafelij kheid s registers van Holland'. 'No.466. Register, gemerkt: Lockhorst van Heemstede, in perkamenten band, met het wapen Lockhorst. Inhoud: Inventaris van alle brieven bevonden in het sterfhuis van Vincent van Lockhorst, opgemaakt door Splinter van Hamersfclt, notaris te Utrecht, begonnen zK augustus 159z. van Heemstede, van Ovcrmaes, van Lockhorst, van Schuttershoef, van Wi]ck en Werckhoven, van Bunnik, van Jutphaes, van Vlueten, van Oegstgeest. De meeste afschriften zijn gewaarmerkt door den genoemden notaris. De akten betrekking hebbende op de bezittingen te Heemstede zijn geheel afgeschreven en gewaarmerkt door den notaris Hamersfelt. Van de akten regardeerendc de bezittingen op de andere plaatsen is alleen de korte inhoud vermeld.'
'N0.467. Register, gemerkt: Hovin van Heemstede, in perkamenten band, met het wapen Hovin. Inhoud: Derde quoyicr, inhoudende afschriften, door een der secretarissen van Amsterdam (in 162.6) gewaarmerkt, van alle brieven betrekking hebbende op Heemstede (1607-162.0) ten tijde van Hendrik d'Hovine en Cornelia van der Veeckc, zijn douarière, gepasseerd en gegeven, en aan den tcgenwoordigen heer van Heemstede Adriaan Pauw overgeleverd. Op fol. 160 volgen afschriften van erfpachtsacren van 16 september 1674 - zz september 1679 en een afschrift van de overschrijvingsacte van een graf in de Grote Kerk te 's-Gravenhage op Gerard Pauw, geboren Hoeufft, 26 september 1710. Deze laatste afschriften gewaarmerkt door een notaris.' 'No. 469. Registers Divers 1. Register van de leenen, boeten en houtverkoop in« en, mi is« aders lijste van de beampten in Heemslede. Inhoudende: Een lijst der ontvangen leenrechten, 1564-1792. Register op de leenactenboeken, 1546-1791. Een register der bekeuringen in de duinen en wildernissen van Heemstede, 165 4-1673. Een register van hetgeen van tijd tot tijd door den baljuw van Kennemcrland aan den heer van Heemstede is verantwootd, uit hoofde van breuken in der heerlijkheid gevallen, 1653-179Z. Register van houtverkoopingen, 1653-1791. Lijst van de beeren van Heemstede. Lijst van de bal ju wen, caslclcins en schouten. Lijst van de secretarissen van den huize. Lijst van de secretarissen van het dotp. Lijst v de houtvesters particulier van de duinen. de pluimgraven. de stadhouders van leenen. de rentmeesters van den huize. de ven du meesters. de nol:]rissen, 1640-1768. de schepenen, 162.1-1793. de kerkmeesters. de arm meesters. de predicanten, 162.3-1794. de secretarissen van de ge rechts rol Ie. de schoolmeesters en kosters. de boden en schutters. de molcnmeesters van den Veenpolder. de molenmeestcrs van den Nieuwen Westerh ou terp older. Lijf de molenmecsteis van de Nieuwen Schon wbroekerpolder. Lijst van de deken en vinders der buurt va den Hout e: Heerenweg. Lijst van de deken en vinders der buurt vj Lottenlaan. Lijst van de schouw meesters der greppeler omtrent den Hout en Gr. Houtweg. Lijst van de veerschippers op Amsterdam. Lijst van de veerschippers op Haarlem.'
'No.471. Sm dictie en praeminentien tot Heemstede. •t 162.1-1 november 1626. B van 29 januari 1617-27 mei r63r. achterin een akte van 18 maart 1662. c van 9 april 1631 - . . . van dit register alleen de ie bladzijde aanwezig. D van 2 mei 1 6 6 2 - . . . 1681. E van 31 maart 1692-6 mei 1719. F van 6 mei 1719-10 november 1730. Zes registers. De eerste twee registers bevatten mccrciKlccls akten omtrent de grenzen der heerlijkheid en de visscherij in het Spaarne. De volgende registers honden in consenten tot uitoefening van neringen plaatsen van kramen en geven van vertooningen bij de kermis, tot het daarstelleti van uitwegen, of uitbouwsels over den weg.' Gemeenteverslagen 1853-1926. 'Verhaal van al hetgeen merkwaardig is voorgevallen in en omtrent de Heerlijkheid van Heemstede voor soo verre zulks heeft kunnen nagespoort worden uyt de geschiedenissen en uyt de charters, boeken, documenten, registers en papieren, op 't comptoir aan den Huyzc van I leemstede berustende van de oudste tijden af', mer index. Aangelegd eind 18de eeuw en voortgezet tot en met 1863. Handschrift, zondi
Notariële archieven, 1691-1842.; inventarisnummers 1740-1773, voorkomend in 'inventarissen van Rijks- en andere Archieven van Rijkswege uitgegeven, voorzover zij niet afzonderlijk zijn gedrukt', in, uitgave 's-Gravenhage 1931. Oud-rcchterlijke archieven, 1555-1811; inventarisnummers 535-635 (Heemstede) en 636-640 (Berkenrode), in het bijzonder de transport registers, resp. 577-615 en 636-638, voorkomend in : B. M. de Jonge van Ellcmeet. 'Inventaris der ou d- ree liter] ij keen weeskamer-archieven', Uitgave 's-Gravcnhage 1932. Nieuw-rechterlijke archieven, 1811-1838; Inventaris getypt. Archieven van de Gewestelijke besturen, 1799-1815; Inventaris getypt. Archieven van de Gouverneur en van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, 1814-1850 (in het bijzonder de inventarisnummers 2.7-40: jaarverslagen van gemeentebesturen, 1S35-1843, 1843-1844,1846-1850, voorkomend in het Kabinetsarchief van de Gouverneur); Inventaris getypt. Verzameling aanwinsten (archivalia betreffende gemeenten, kloosters, familie's, e.d.); in het bijzonder de " 31-182: afschriften van 17de en 18de eeuwse registers var Leen- en Registerkamer van Holland (betreffen de periode 12.77-1ÓÓ4); Inventaris getypt.
lijst van geraadpleegde literatuur
Aa,A.J.van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel 1 (van Berkenrode) en deel 5 (van Heemstede). Uitgave Gorinchem 1840, 1844. Allan, F., Geschiedenis en beschrijving van i Iaarlem, deel 2. Uitgave Haarlem 1877. Arkcl,G.van, en A.W.Weissman, Noord-Hollandschc Oudheden, tweede stuk, tweede gedeelte (Kennemerland). Uitgave Kon. Olidheidk. Gem. Amsterdam, 1895. Bergh.L.Ph.C. v.d., Oorkondenbock van Holland en Zeeland, 2 delen. Uitgave Amstcrdam-'s-Gi-avcnhage 1866 • 1S73, met supplement, door J. de t-'remey, uitgave 's-Gravenhage 1901. Bericht betreffende het opknappen van de Hecmstcedsche slot-mine. In: Heemschut, 1947. Bcttitik,G.J., Van een schilder en zijn buiten, ISleckcr 'constrijk' schilder op de Driesprong te Heemstede. In: jaarboek Hacrlcm 1937. Binncwicrtz.H.H.R., Heemstede. Uitgave Rotterdam 1854. Bloys van Treslong Prins, P.C., en J.Bclonje, Genealogische en heraldische gedeukwaardigheden in en uit de kerken der provincie Noord-Holland, deel ut. Uitgave Utrecht 1929. Boer.M.G.de, In het huis 'Naast de twee Moriaantjcs' te Amsterdam (onder andere over het Huis te Manpad). In: Vier en veertigste jaarboek van liet genootschap Amstclodamum, 1950. Craandijk,J., Het landgoed de I lartekamp onder Heemstede en Bennebroek nabij Haarlem. Uitgave Amsterdam 1901. Damme,A. van, De buitenplaatsen te Heemstede, Berkenrode en Bennebroek 1618-1811. Uitgave Haarlem 1903. Doorninck.P.N.van, Inventaris van het archief van de heerlijkheid Heemstede. Uitgave l Iaarlem 1911. Drielsma.H. A., Een leenreehladvies van Simon van Leeuwen en de faculteit der rechtsgeleerdheid Ie Leiden betreifende Adriaan Pauw en de heerlijkheid Heemstede (2.9 april/11 mei 1653). In: Verslagen en mededeelingen van de Vereniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht, deel x i l , nrs. 1-3, i960-1965.
Duinen,G.van, Het wees- en armhuis te Heemstede 1790-1861. Uit de geschiedenis van de wezen-en armenzorg te Heemstede. Uitgave Heemstede 1952 (Vereniging Oud-Heemstede-Bennebroek). Duinen,G. van, Geschiedenis van het onderwijs in Heemstede; deel 1 1600-1800, deel 11 1800-1954. Uitgave Heemstede 19531954 (Vereniging Oud-Heemstcde-Bennebroek]. Duinen,G.van (en F.E. Rooscgaarde Bisschop], Het Manpad en zijn bewoners. Uitgave Heemstede 1955 (Vereniging OudHeemstede-Bennebroek). Duinen,G.van, Heemstede in de Franse tijd. Uitgave Heemstede 195a (Vereniging Oud-Heemstede-liennebroek). Duinen,G.van, De geschiedenis van de heerlijkheid Berkenrode. Uitgave Heemstede 1957 (Vereniging Oud-Heemstede-Bennebroek). Eeghen.P.van, Driehonderd jaar de stad uit. - Betreft onder andere 'Uit den Bosch' en 'Knapenburg', alsmede 'Oud-Bcrkcnroede'. In: Vier en vijftigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum, 1962. Eidon, Modelboerderij 'Bronsree' (te Heemstede). In: Op de Hoogte, 12 (1915). Elias.Joh.E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, z delen. Uitgave Haarlem 1903-1905. Enqueste ende informatie upt stuck van den reductie ende reformatie van den schilpaden, voertijis getaxeert ende gestelt geweest voer de landen van Hollant ende Vriesland gedaen in den jaere M C C C c x c m i , Uitgave Leiden 187Ó. Enschedé.A.J., Inventaris van het archief der stad Haarlem, 3 delen. Uitgave Haarlem 1866-1867; deel 3 bevat 3 platen /cgclaf beddingen. Fockema Andreae.S. J., Haarlemmerambacht. In: jaarboek Hacrlem Ï932. Fockema Andreae.S. J., De trekvaart Haarlem-Leiden driehonderd jaar. In: jaarboek Haerlem 1957. Gerstel,J.J., Een zeventiende-eeuw s monument voor de Vrede van Munster (opgericht doot Adriaen Pauw te Heemstede). In: Heemschui, jaargang 37, 1960. Glazcma.P., De slotbrug te Heemstede. In: Historia, 1946. Grijpink,P.M., Dat Klooster van de Bernardieten gelegen bij Heemstede genoemt Porta Codi. In: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, deel 30 (1906). Grijpink.P.M., Cistcrcienser-klooster te Heemstede. In: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, deel 34 (1911). Handvesten, privilegiën, octroyen, vrij-en gerechtigheden, aan de stad Haerlem en haare burgers verleend... Uitgave Haarlem 1751. H e i b l o c q J . , Farrago Latino-Belgica of Mengelmoes van Latijnsche en Duytsche gedichten, gepast op allerhande gelcgentheden en voorvallen. Uitgave Amsterdam 166z. Hoeven, W. van der, Westermeer, lusthof van den heere Jacob Fruyt, by Heemstee, buyten Haarlem, in vaerzen beschreeven. Uitgave c. 172.1. H o l t k a m p , C . P . M . , Register op de patoehiën, altaren, vicatieën en de bedienaars zooals die voorkomen in de middcleeuwsehe rekeningen van den offieiaal des aartsdiakens van den Utreeht-
sehen Dom, ontworpen en bewerkt doi '.M.Grijpink, deel 3, Kennemaria. Uitgave Haarlem (1950). Holtkamp Pr,C.P.M., De aristocratie op het voormalig Bemardijnenklooster te Heemstede. In: Haarlemsehe Bijdragen. (bouwstoffen van de geschiedenis van hei bisdom Haarlem), deel 61 (1946) -feestbundel, opgedragen aan Mgr.J.C.van der Houten,B.J.van, De 1 2 lierken rode-Heemstede. In: Bijdragen voor de gesehiedenis het bisdom van Haarlem, deel 45 (192.8), deel 46 (192.9). Hugenholtz,F.W.N., Historie en historiografie van de si;., het Manpad (1304). In: jaarboek Mij. Ned. Letterkunde Ï953-1955. Informatie Lip den staet fatnlteyt ende gelegenthcyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vricslant om daernae te reguleren de njeuwe schilpaele gedaen 111 den jaere MDXIV. Uitgave Leiden 1866. Internationale liloementciiloonsielliiig l'ltua 1935, Heemstede, onder bescherming van H.M.de Koningin. Offieiecle catalogus. Uitgave Haarlem 1935. Internationale gids van 1 Ieemstede. Geschiedenis van Heemstede Uitgave Heemstede 1915. Kalff,S., Adriaan Pauw en het slot Heemstede. In: Eigen Haard, 1905. K o k J - , Vaderlandsch woordenboek, 38 delen in 19 banden. Uitgave Amsrerdam 1785-1799. Kurtz,G.H., Het huis te Manpad. In: jaarboek Haerlem 1954. Kurtz, G. H., De straat, waarin wij in Haarlem wonen. Geschiedenis en verklaring der Haarlemse straatnamen. Uitgave Haarlet 1965. Lenncp.D.E.van, Schets der gesehiedenis van de kerk der Nederdmtsche Hervormde Gemeente van Heemstede. Uitgave Heemstede 1915. Lenncp.F.J.E.van, Honderd jaar Hartekamp. Uitgave Haarlem 195Ó. Lenncp,F.van, Appic en Ampie en hun nakomelingen. Mr. Jan Pieter van Wiekevoort Crominelin en zijn echtgenote Catharina van Lenncp. In: jaarboek Haerlem 1959. Loosjes.A., De tolpoort aan de Leidsche vaan onder Heemstede (afgebroken). In: Buiten 1926. Mendels, J.I.H., Wij denken a a n . . . Carl Linnaeus (onder andere 'Hortus Cliffortianus', en het buiten de 'Hartecamp' te Heemstede}. In; Kampioen, 1948. Mieris,F. van, Groot charterboek der Graaven van Holland van Zeeland en Heeren van Vriesland... delen 1, 3 en 4. Uitgave Leiden 1754, 1755 en 1756. M(oe)ns, (K.L.), Bij-inkomsten van Ridder Adriaan Pauw. Raadpensionaris van Holland en West-Friesland. In: Speelwagen : jaargang 3, 1948. Muller Fz., S and A.C. Bonman, deel 1; K. Hecringa, deel nj F.Kctner, deel i n , Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, delen I - n i . Uitgave Utrecht 1920, 1940, 1949. Deel 1 Heemstede N . H . ; deel 11 en III Utrecht. OiIefen,L.van, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver, rland. Uitgave Amsterdam 1796.
Overmeer,W.P.J., Namen van regeeringspersonen, R.K. geestelijken, predikanten, enz. in de dorpen van 'Kcnncmerland, in lkederode en do Baljuwschap van den Landen van Bloys', tot aan het begin der 19e eeuw. In: Algemeen Nederlands Familieblad, jaargang x v i , 1903. Overmeet.W.P.J-, en H.Korringa, Het oude slot te Heemstede, in: jaarboek Haerlem 1941 (rectificatie in idem 1941). P.(A. j . ) , Het huis ' T e Heemstede'. In: Katholieke Illustratie, j o
Tegenwoordige staat der Vcrccnigde Nederlanden; agste deel, zijnde het vervolg der beschrijving van Holland. Uitgave Amsterdam (bij Isaak Tirion) 1750. Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van gegeschiedenis en kunst, deel v, 1, de provincie Noordhollaiid (Uitgezonderd Amsterdam). Uitgave Utrecht 192,1. Vries, Jcro.de, Het kasteel van 1 hemstede, I n : Pelgrim m ages naar oude plekjes en oude tijden. Uitgave Haarlem 1901.
IJ9I6).
Peper,C, Historie hofstede het 'Paradijs' later 'Meer en Bosch' ie Heemstede. Uitgave Heemstede 1960 ; Vereniging OudHcc msted e- B e n nc bro ck ). Raadhuis, het, te Heemstede door Joseph T h . J . C u y p e r s en Jan Stuyt. In: Jonge Kunst, 11)06/1907. Raadhuis, het, van Heemstede, In: Geïllustreerd Gemeenteblad, 1919. Rapport der Provinciale Commissie ter bestudering van de gemeentelijke indeling van Noordholland, eerste deel. Algemene beschouwingen. Uitgave 's-Gravcnhage 1949. Regtdoorzee Grciip-Rolda[iiis,S. C., C.esebiedenis à\:r Haarlemmer bleekerijen. Academisch proefschrift. Uitgave 's-Gravcnhage 1936. Regtdoorzee Grcup-RoIdanus,S. C , Uit brieven van lijnwaaden ga ren b leek e rs. In: jaarboek Haerlem 193(1. R e n a u d , J . G . N . , Het huis en de heren van Heemstede tijdens de Middeleeuwen, 195a. Uitgave Vereniging Oud-HeemsredeBcn neb rock te Heemstede. R ö s s i n g J . H . , M r . Jacob van Lcnnep en zijn geslacht (Huis te Manpad). In: Eigen Haard 1902.. Ruys, Joh., Heemstede. Namen der Heeren en Vrouwen (11981902,) en van de leden der tegecring tot 1795. In: Wapenheraur, XIX, 1915. De leden der regecring van 1795-185Z. In: Idem. Rijk,F., Westermeer, lusthof van den beere Jacob Fruyt, bij Heemstee buyten Haarlem. Uitgave Amsterdam 172,1. Schepers,J.B., Het Hccnistcedse wandclbos. In: Buiten 1913. Springer.L.A., De hofstede Meer en Berg te Heemstede. In: Bouwkundig Weekblad, 190e. Springer.L.A., Berckenrode te Heemstede bij Haarlem. Een stukje tuinkunstgeschiedenis. Overdruk uit ' O p de Hoogte', september 192.2.. Springer,L.A., Oude Nederlandsche tuinen. Buitens in Kennemerland. 't Huis te Manpad (gemeente Heemstede). In: Landhuis Stcrck-ProotJ.M., De Haarlemsche Beek. In: jaarboek Haerler 1932. Sterck-Proot,J. M., De verwarring met ' D u i n e n Vaart'. In: laarboek Haerlem 1935. Srerck-Proot,J.M., Leydu . In: jaarboek Haerlem 1939. Srerck-Proot,J. M., De bulitenplaats Ipcnrodc. In: jaarboek Hacrlern 1943. Sterck-Proot,J. M., Woestduin. In: jaarboek Haerlem 1944-1945. Sterck-Proorj. M., Geschiedenis van Aerdenhout. Uitgave Haarlem 1946 (tweede vermeerderde druk). S[teynen),J., De ruïne van Heemstede. In: Buiten 1913.
i- ]•: \ 1
IN 192.7:
Adviezen van den Raad der gemeente Heemstede en van de Commissie uit de ingezetenen dier gemeente over het ontwerp van wet tot wijziging van de grenzen der gemeenten Haarlem, Vetsen, 15toemeiida.il, I leemstede, alsmede ! laarlemmcrlicde en Spaarnwoudc en opheffing der gemeenten Schoten en Spaamdam, welk ontwerp door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is toegezonden den 23ste!! November 192,1. Uitgave Gemeentebestuur van Heemstede 192,1. Critisehe beschouwingen omtrent de memorie van prof. mr.dr. J . v a n der Grinten inzake de voorgenomen toevoeging van een gedeelte van I leemstede bij de gemeente Haarlem. Uitgave Gemeentebestuur van I laarlem 1917. Grinten, J. van der, Memorie omtrent de toevoeging van een gedeelte der genieeiile I leemstede bij de gemeente 1 laarlem, voorgesteld in het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige ontwerp van wet tot wijziging van de grenzen det gemeenten Haarlem, Vetsen, ISlocmcndaal, I leemstede, alsmede Haarlemmerliede en Spaarn wonde en opheffing der gemeenten Schoren en Spaamdam. Uitgave Nijmegen 1916. Grinten,J. van der. Beschouwingen van prof. mr. dr. J.van der Grinten, Hoogleraar ie Nijmegen, over de heli.indeling van het Haarlemsche anncsatic-ontwerp in de Tweede Kamer. Uitgave Nijmegen 192.7. Kort verweer tegen de critisehe bischou wingiii der gemeente Haarlem omtrent de memorie van p r o f . m r . d r . J . v a n der Grinten inzake de grensregeling. Uitgave Gemeentebestuur van Heemstede J927. Korte samenvatting der Hecmsteedsehe bezwaren tegen annexatieplan Haarlem. Uitgave Gemeentebestuur van Heemstede 192,7. Verweer van Burgemeester en Wethouders van Heemstede tegen de door 1 laarlem voorgestelde grenswijziging, met Vervolg-ver weer. Uitgave Gemeentebestuur van Heemstede 19171918, 2. deeltjes. Verweer door de gemeente Heemstede tegen de memorie van antwoord inzake grenswijziging. Uitgave Gemeentebestuur van I leemstede 1916. Verweerschrift tegen de Haarlemsche Anne\atieplannen. Uitgave Gemeente Heemstede 192,5. Waarom en in welken omvang grenswijziging van Haarlem? Uitgave Gemeentebestuur, van Haarlem 1925.
lijst van bijschriften
i 4 Het raadhuis. Tekening van J.A. ten Hove. Verz. Heemstede l o 'Gezicht in het Haarlemmerhout'. Gravure naar J. Arianessen door J.de Wit, 1801. Verz. Prov. Atlas. 15 'Ongewoone Waterbeweging in het Haarlemmer Meer, bespeurt op den 1 November 1755'. Gravure T.Houttuyn. Verz. Prov. Atlas. 17 Afbeelding uit het Kaartbock van Rhijnland, door M. Bolstra, 1687/1746. Verz. Prov. Atlas. 19 Heemstede in de eerste helft van de lede eeuw (de oudst bekende afbeelding van het Slot en het Klooster). Fragment van een kaart (zie ook omslag] uit archief Grote Raad van Mechelen. Verz. Algemeen Rijksarchief Brussel (negatief Gemeentearchief Amsterdam]. 2.8 Wapen in de gevel van het Raadhuis (Fragment van foto van een officiële ontvangst op 16 april 1910 t.g.v. de Internationale Blocmententoonstelling). Verz. Prov. Atlas. 30 Boven: Kerkplein met kerk omstreeks 1900. Verz. Prov. Atlas. Onder: Bij de IJzeren brug omstreeks 1900. Verz. Prov. Atlas. }L De gemeenteraad in 1304. Verz. Heemstede. 34 Moderne plattegrond van Heemstede, met aanduiding van de gevolgde route bij de beschrijving van de buitenplaatsen. Vetz. Heemstede. }6 Het Slot te Heemstede omstreeks 1800. Tekening van Wijbrand Hendriks. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 58 De Hartekamp. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Afbeelding uit zijn 'Gezigtcn in de omstreken van Haarlem'. Verz. Prov. Atlas, (o Het Huis te Manpad naar een fantasie ( ?) van J. HeJblocq. Afbeelding uit zijn bock 'Farrago Latino-lklgica', e m . Verz. Stadsbibliotheek Haarlem. 11 Het Huis te Manpad. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz. Prov. Atlas. 14 'Ipenrode aan de zijde van den straatweg'. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz. Prov. Atlas. 17 Het Huis te Berkenrode. Gravure naar P.Zacnredam, ca. 1630. Verz. Prov. Atlas.
48 Knapenburg. Steendruk van P.J.Lutgers, ca. 1840. Verz. Prov. Atlas. 53 'Aan het Posthuis onder Bcckenrode'. Tekenaar onbekend. Verz. G e mee 11 te archief Haarlem. 54 ' O u d t Roomen buyten Haarlem'. Tekening van D.A. Clemens, 1770. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 59 'Aan de Glip tussen Heemstede en Bennebroek'. Tekening van H.Tavenier, 1781. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 61 De hofstede 'Meer en Berg'. Tekening van H. Schouten, 18de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 64 Het dorp Heemstede. Tekening van Balthazar Florisz. van Berkenrode, 19 januari 1017. Verz. Heemstede. 68 Heemstede, koomende van Haerlem te zien'. Tekening van H.Spilman, ca. 1750. Vetz. Gemeentearchief Haarlem. 71 'Gezigt tussen 't huys te Crajenest en Bronsté'. Tekening van H.Spilman, ca. 1750. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 73 Bibl. Sem Hagevcld Foto Verz. Prov. Atlas. 77 De Herberg Emaus. Tekenaar onbekend. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 83 Het postkantoor, later politiebureau. Verz. Prov. Atlas. 89 Het dorp Heemstede. Tekening van H.Tavenier, 18de eeuw. Verz, Gemeentearchief Haarlem. 91 De R.K. kerk St. Bavo te Berkenrode (gebouwd 1817, vergroot 1837 en gesloopt 1880). Verz. Heemstede. 93 'Blekerijcn door den Houdt'. Tekening van Cl.Jansz. Visscher, 17de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 94 ' D e IJzeren brug onder Heemstede over de Zandvaart'. Tekening van Wijbrand Hendriks, 18de eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 96 Links: Molen van Hoeker. Verz. Heemstede. Rechts: Rozenburg, het woonhuis van de heer Joh. Rosenkrantz. Verz. Prov. Atlas. 95 Internationale BI o e menten to onstelling Heemstede, 1915. Verz. Prov. Atlas. too Heemsteedse bollenpracht. Verz. Prov. Atlas. ioz Agrarische bedrijvigheid bij 'Bronstee'. Tekening van H. Schouten, iSde eeuw. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 105 Boven: Geüniformeerd gezag op de Ijzeren brug omstreeks 1900. Verz. Prov. Atlas. 105 Onder: Rust bij de Koedieftol. Verz. Prov. Atlas. 108 Schadelijke uitwasemingen? 'Glipperweg aan de Glip'. Tekening van P.van Loo, 1768. Verz. Gemeentearchief Haarlem, i n . 'Het armhuis bij de ijzeren brug te Heemstede'. Tekening van P.van Loo. Verz. Gemeentearchief Haarlem. 111 Het Stoomgemaal de Cruquius (thans museum), dat meewerkte aan de droogmaking van het Haarlemmermeer. Steendruk naar W.Hekking, ca. 1845. Verz. Prov. Atlas. 11Ö Links: Zonder pet niet op de kiek! (Parochiale school). Verz. Prov. Atlas. 117 Vertclselplaat bij Hoogevcen's verbeterde Leesplank. J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij N.V., Groningen-Djakarta. Platcncollectie Voorwcgschool Heemstede.
riz Aanrijding op 8 juli 1314 op de Binnenweg tegenover de Kastanjelaan. Ver/. Heemstede. [13 Onder: De Heemsuxdsi: l'.randweer in de twintiger jaren. Verz. Heemstede. [14 Onder: Het tolhuis met nog JAI'II sfeervolle ouwerwetse lantaarnpaal (1907]. Verz. Heemstede. 1:2.6 De tram op de IJzeren brug geflankeerd door vrouwelijke charme. Verz. Prov. Atlas. 1 vj 'k Heb m'n wagen vol geladen... (autobusdienst Groenendaal-Hixnisiede-1 laarlem in 1914). Verz. Heemstede. .18 Links: Heemstede. Driesprong. 'Tekening van H.Tavenier, 1775. Verz. Gemeentearchief Haarlem. L30 Gezicht in de Hout. Tekening van Cl. Jansz. Visschcr, r&>7. Verz. GemceiUearohiei i laarlem. 13z Afbeelding uit 'De Ncdcrlandsche Stad- en Dorpbeschrijver', door L.van Ollefen, 1796. Deel i v . Verz. Prov. Atlas. 133 'Het Klooster bij Heemstede, van vooren te zien', (uiteraard de buitenplaats). Gravure H . N u m a n , 1794. Verz. Prov. Atlas.
index op de persoonsnamen Ecglicii(v.),49 l'Egilbn,« Egtnond, 53 Elias, 41, So, 11t,
Hcyblok, ;S,4' Heyde{v. d.),< Heydcma.Ss Hcvdcn (v. d.).
H.xïma,
TOT
Hogevee (V-). ][< l: ,rh,,i to,Unnp.;,. d.),4
K:uk(v.,l.l, Camp [v. d.) Kam;,,,, (v.;
II,.|V,(,1 «3 s,Ä 5 lin-,;.,:..
Jeught(de),70 Jong (ds), 119
Ledeboer.'ji.jî
Fl l vrnski.Tk,44,7S.Si HftmsCL-Ji; (!-.;., Ï , ji, i j ;
index op de patronymica
Poulie, 46, 4£ Pretorias,^
'i'ulp Iure ,61 Uchel e n ! .1,50 U p w c h ( • d-).SS Vak , f «
R o z e n k r a n s (Ros. R u b e m p r i (de), Si Ruijl,?!
,6é
,5 S, J-j Janetor 0.40 we'f i { v . ) , 7 Ï Venn d.),é3
-,
Veld
Mijl {Y. d.), jB
Vianen,fi 3 ,fi7.7fi Vicq (de), 5» Vis, 58 Vocchgen, 86
Naamen(ï.),51
ijk (keizer), 8 4 , 8 5 ijk N a p o l e o n (koniii
Mem iv (graaf),84,85 II™ v (graai), 84, S3 Hem VI (graaf) i S
algemene index
- Deun en heuvel,; - Drie Corenarcn ! den opgenomen. De index
Ho
penburg, 36
m, 63,64 Lar KnSp-m/icht, 83,131 Lee iwcnberg.Éo L M «•uil.oott, 75, 76,131 Ma
p.Kl(lum,e), 38,39,4!, 43,
Ma |XiJ ih« kleint huis), 41 Me Me n-nhc.sdi.lïlS-éS, 132
(hi-lknds-hsj.w Bloc.WIIcnculiuu, (Algemene 'OStkamoor, Si, 1: •oslmeester, 37,38 aadhuis, 1.8,83,11
•uwenieo.e Malern: hetflrandMser.S; eE.tael',60,6, h«F..- U :..-'.4, ^
- Ruijpenest.fij - Rijpenest.Sj -Schapenbosch,,* - Slot (het oude), S,s>, is, i s - z i . n . j ï ,
- Rosendaal, 76,78 - bet Schouwtje 1« - de Veile™ K 0 e, 7 8, 79 - de Vrieseman, 73
" i ^ M h ^ (Heemstede) 8
^tedt.,..«..«*.«!.!» •,,=,,..!
I v S 0 t 0 ^ 4 ï WeMeidu^.4B.«.™
horlogie,74 !,,*, ™,
schiîd^kÙnV) 6, 64 ^1*1,64,67,83,87,10;
- Capel(de>,4! - Carelsiust, 68 - KenneniCi<1u...,1y.,i.sj K...n..„e—i.M,;, >, ,5 , K t ,i.i..o.:!,f6
::,
- C.;r:.n:ii.j Sd,Ti,3S,74, - Crmiuiii WER 70 - ruinu-ki ,7« - l.. 1 l ! .,L-, 1 (t(]: 1 ].d),7? - Cmhiii. - C A M I H I L ,-.t Haarlem),?
telefoon,S3 telegraaf, 83 M M * !
- Güpperdreef,$9,&•,«3 - Clipperweg,i6,;7,6i
• KiL ' i.lKkvKli-^.lui, 16
- Voorburg, 70 - Voorhoul [ H u r k
m t t k T 1 liimîvôi.
7 Z - Hoflaan, 3S - Horst (tin), d a m - Hoinpleill(Haa
',•1
(Haar i.:lli:i.
iL
(sch .ld,!. Kr
zerenB
Wam ,84
^""r
erl'ùhïtfc. ««rnhui;,
"•'"•
(oude), s d
- Meester Lottclai - Molen werf s laan - Munnikenlaan, Munniken vaart - Nieuweland (hel)
™" 103
I I 114 116
inhoud
inleiding schijnwerper op de historie zeven rode mereltjes en een vrijkwartiei gastarbeiders in de zeventiende eeuw war kwam er nie de (stem)bus een buitenplaats als rweede huis twee openbare gebouwen naar zelfstandig kerkelijk leven welvaart door bleken en wassen van bouwland, bossen en bollen kijkje in de gemeentelijke kas strijd voor de gezondheid armenzorg en werkverschaffing hier onderwijst men de jeugd do zorg voor arde en recht
lichtpunten in het donker Heemstede in. Heemstede uit Heemstede in de dorp s beschrijvingen lijst van geraadpleegde archivalia lijst van geraadpleegde lireratuur lijst van illustraties index op de persoonsnamen index op de patronymica algemene index
produktie Meijer Pers n.v., Amsterdam grafische verzorging Joop de Nijs gvn gedrukr bij Drukkerij Meijer n.v., Wormerveei
,.<^~^.
-
ÉÉfc
V ^i KT?
? <*
r'
I ?
r-
**>*&»> 4 ^ i ••• ' " t 5C f t »V««„., 5""'"> ~"
?
F
• it
I
'". '"f^-y-i*'<"•> e * f i 2
I 'f - S f be*«L
,-
^ . t » t « «