Brussel – september 2008
Handleiding onderwijsvisitaties aangevuld protocol ter ondersteuning an de opleidingen in academisering DEEL 1
VLIR
Ravensteingalerij 27 B – 1000 Brussel TEL +32 (0)2 792 55 00 FAX +32 (0)2 211 41 99 WEB www.vlir.be E - MAIL
[email protected]
VLHORA
Ravensteingalerij 27/3 B – 1000 Brussel TEL +32 (0)2 211 41 90 FAX +32 (0)2 211 41 99 WEB www.vlhora.be E - MAIL
[email protected]
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-2-
Het aangevuld protocol is bedoeld als ondersteuning van de opleidingen in academisering die een zelfevaluatierapport moeten schrijven in de overgangsperiode (tot 2013) en de opleidingen die zich voorbereiden op de voortgangstoets academisering. De elementen in de huidige tekst van het protocol die betrekking hebben op de opleidingen in academisering worden gemarkeerd met een (a). Toegevoegde of aangevulde elementen zijn zichtbaar aangebracht. Het is de bedoeling de opleidingen optimaal te ondersteunen in het academiseringsproces en de daarbij horende rapporteringen door: - bijkomende administratieve verplichtingen tot een minimum te beperken; - het huidige protocol aan te vullen met ontbrekende en aanvullende elementen teruggevonden in: o de notitie van de Ministeriële Werkgroep Academisering, o de richtlijnen van het NVAO voor academiserende hogeschoolopleidingen in de overgangsperiode, o de leidraad.bij de ontwikkeling van de methodologie en de keuze van indicatoren voor de voortgangstoets, voorstel van ondersteuningstekst opgemaakt door de voorzitters van de associaties voor hoger onderwijs Op basis van de voormelde NVAO-richtlijnen worden enkel aanvullingen aangebracht in de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4. Daarnaast wordt gevraagd in het inleidend hoofdstuk in te gaan op het algemeen beleid inzake academisering en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek. Voor de tabellen verwijzen we naar het boekje ‘handleiding onderwijsvisitaties deel 2’ – versie septemer 2008. De Checklist is aangevuld met aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces. Hiervoor zijn de NVAO-richtlijnen nauw gevolgd. De handleiding voor opleidingen in academisering is goedgekeurd door de bestuursvergadering van VLHORA op 14 juni 2007 en door de VLIR op 18 juni 2007; de actualisatie naar de handleiding versie september 2008 is hierin opgenomen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-3-
INHOUD
1 1.1 1.2 1.3
1.4
1.5
2
Algemene inleiding
6
Kwaliteitszorg en kwaliteitszorgstelsels
7
Het begrip kwaliteit in het hoger onderwijs Kwaliteitszorgstelsel en functies Externe kwaliteitszorg 1.3.1 Kwaliteitszorgstelsels van de eerste generatie 1.3.2 Kwaliteitszorgstelsels van de tweede generatie Visitatie en accreditatie in Vlaanderen 1.4.1 Continuïteit of breuk met het verleden? 1.4.2 De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) 1.4.3 Kenmerken visitatie en accreditatie in Vlaanderen Structuur handleiding
7 7 8 8 9 9 9 9 10 10
Zelfevaluatie 2.1 2.2
2.3
3
12
Inleiding Algemene aspecten 2.2.1 Betrokken actoren 2.2.2 Algemene richtlijnen 2.2.3 Onderwerpen, facetten en beoordelingscriteria 2.2.4 Verwacht analyseniveau 2.2.5 Overgangsthematie° 2.2.6 De opleiding in vergelijkend perspectief 2.2.7 Bereik van het rapport 2.2.8 Taal en omvang van het rapport 2.2.9 Actualiserende informatie met betrekking tot het zelfevaluatierapport Inhoud van het zelfevaluatierapport
12 12 12 13 13 14 14 15 15 15 16 16
Visitatiecommissie 3.1
3.2
4
37
Samenstelling van de commissie 3.1.1 Criteria en aandachtspunten voor de samenstelling van de visitatiecommissie 3.1.2 Voordracht van de visitatiecommissie 3.1.3 Projectbegeleider/secretaris van de visitatiecommissie Taak van de visitatiecommissie 3.2.1 Concretisering van de taak 3.2.2 Verwachtingen ten aanzien van de visitatiecommissie 3.2.3 Deontologische code en gedragsregels 3.2.4 Klachtenmelding en -behandeling
37 37 39 41 42 42 44 44 45
Visitatieproces 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5
46
Voorbereiding Installatievergadering en/of bijkomend overleg Bezoek Schriftelijke rapportering Opvolging
46 47 49 52 55
Accreditatieproces 5.1 5.2 5.3
56
Aanvraag accreditatie Accreditatie Opvolging
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
56 57 58
-4-
6
Bijlagen 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
6.8 6.9
59
NVAO-accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen (14 februari 2005) Overzicht verplicht op te nemen bijlagen bij het zelfevaluatierapport Tabellen ten behoeve van de zelfevaluatie Onderwijskundige uitgangspunten Beoordelingsformulier Onafhankelijkheid van de visitatiecommissie Besluit van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs tot vaststelling van criteria voor bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad Reglement van de interne beroepsprocedure visitatierapporten Internetlinks met nuttige informatie omtrent decreten, ministeriële besluiten, accreditatie(kader)…
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
59 99 101 102 106 132
137 142 145
-5-
Algemene inleiding Deze handleiding beschrijft het visitatieprotocol dat de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) hanteren voor het uitvoeren van de visitatie van opleidingen aangeboden door universiteiten, hogescholen en andere ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs.1 De aangereikte informatie is zowel bedoeld voor de betrokken opleidingen/ instellingen als voor de visitatiecommissies.
1
In de rest van de tekst van het protocol wordt de benaming „universiteiten en hogescholen‟ generisch gebruikt en heeft ze betrekking op alle ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-6-
Hoofdstuk 1
Kwaliteitszorg en kwaliteitszorgstelsels Sinds de jaren ‟80 is er een groeiende interesse voor de kwaliteit van het hoger onderwijs waar te nemen binnen Europa en ook in Vlaanderen. Voorheen was kwaliteit ook een bekommernis van hogescholen en universiteiten maar was er nauwelijks sprake van een systematische en/of geformaliseerde aanpak door overheid en instellingen. De formalisering van kwaliteitszorgstelsels heeft zich vooral ontwikkeld tijdens de laatste twee decennia en kent ook in Vlaanderen een sterkere inbedding in het hoger onderwijs.
1.1 Het begrip kwaliteit in het hoger onderwijs Kwaliteit is een complex en multidimensioneel concept waarover verschillende opvattingen bestaan. De invulling van het begrip verschilt naargelang van de doelgroep en het niveau, verschuift in de tijd, wordt bepaald door randvoorwaarden waarbinnen aan kwaliteit kan gewerkt worden en door de invalshoek van waaruit naar het onderwijs gekeken wordt. Deze complexiteit maakt het beoordelen van kwaliteit tot een ingewikkeld proces waarin met de verwachtingen van veel verschillende betrokkenen rekening moet worden gehouden (de instellingen voor hoger onderwijs, de studenten, hun ouders, de werkgevers, de beroepsorganisaties, de samenleving als geheel en de overheid).
1.2 Kwaliteitszorgstelsel en functies Kwaliteitszorgstelsels worden meestal onderverdeeld in interne en externe kwaliteitsstelsels. Bij interne kwaliteitszorgstelsels gebeurt de evaluatie door de opleiding of instelling zelf. Bij externe kwaliteitszorgstelsels wordt dit gedaan door deskundigen van buiten de opleiding of instelling. Ondanks dit voor zich sprekend onderscheid is de scheiding tussen beide niet altijd even duidelijk en is dit mede afhankelijk van de functies van de evaluatie in het kwaliteitszorgstelsel. De volgende functies van kwaliteitszorg kunnen worden onderscheiden: ° Verbeter- en borgingsfunctie: het gebruiken van uitkomsten van kwaliteitszorg ter verbetering en verankering van de kwaliteit van het onderwijs. ° Verantwoordingsfunctie: het gebruiken van uitkomsten van kwaliteitszorg als informatie voor overheden en consumenten. Enerzijds betreft dit het afleggen van verantwoording ten aanzien van de bredere samenleving over de wijze waarop publieke middelen op efficiënte en effectieve wijze worden ingezet. Instellingen worden hierdoor niet alleen aangezet om verantwoordelijk en spaarzaam te zijn maar ook om helder te communiceren over de resultaten en de maatschappelijke voordelen ervan. Anderzijds betreft dit informatie voor de studenten, hun ouders en de werkgevers, middels openbare rapporten, over de mate waarin opleidingen voldoen aan kwaliteitsstandaarden. ° Regulering van het hoger onderwijsbestel: het gebruiken van uitkomsten van kwaliteitszorg om er concrete gevolgen op vlak van sturing en regulering aan te koppelen. Kwaliteitsindicatoren worden zo gehanteerd als parameters om bijvoorbeeld beslissingen te nemen over de onderwijsbevoegdheid van instellingen, de toewijzing van nieuwe opleidingen, de verdeling van middelen tussen onderwijs en onderzoek, enz.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-7-
1.3 Externe kwaliteitszorg In de tijd kunnen in het Europees hoger onderwijs twee stelsels van externe kwaliteitszorg worden onderscheiden: kwaliteitszorgstelsels van de eerste generatie en kwaliteitszorgstelsels van de tweede generatie.
1.3.1
Kwaliteitszorgstelsels van de eerste generatie
Dit betreft de stelsels van externe kwaliteitszorg die enkele decennia geleden in Europa tot ontwikkeling zijn gekomen. Ook in Vlaanderen hebben de universiteiten en de hogescholen in de loop van de jaren ‟90 in ruil voor een grotere autonomie een dergelijk kwaliteitszorgsysteem opgezet. Het systeem van kwaliteitszorg – het visitatiestelsel – werd voornamelijk vanuit een verbeterperspectief geconcipieerd. De verantwoordelijkheid voor en het eigenaarschap van het systeem lagen volledig bij de instellingen, waarbij de visitaties werden gecoördineerd door respectievelijk VLIR en VLHORA. Dit visitatiestelsel bestond, zoals de meeste kwaliteitszorgsystemen van de eerste generatie, uit drie componenten, met name de interne kwaliteitszorg, de externe kwaliteitszorg en een vorm van metaevaluatie waarbij de overheid betrokken partij was. De interne kwaliteitszorg omvat alle activiteiten gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering binnen de instelling. Het intern karakter van het kwaliteitszorgsysteem komt in het bijzonder tot uiting in de zelfevaluatie die de instellingen uitvoeren. Door middel van een kritische analyse van het eigen onderwijs brengen de opleidingen hun sterke en zwakke punten in kaart. Het zelfevaluatie–rapport dat hieruit volgt, vormt de schakel tussen de interne en externe kwaliteitszorg. Het externe karakter van de kwaliteitszorg krijgt vorm door de visitaties die worden gecoördineerd door respectievelijk VLIR en VLHORA. Bij deze externe beoordeling wordt vertrokken van de zelfevaluatie die wordt uitgevoerd door de betrokken opleiding/instelling. Een commissie van onafhankelijke externe deskundigen voert vervolgens een kwaliteitsonderzoek en een beoordeling uit en brengt een openbaar verslag uit van haar bevindingen. De opleiding/instelling organiseert ten slotte het gevolg dat wordt gegeven aan de aanbevelingen van de commissie. Dit alles staat onder toezicht van de overheid die de kwaliteitsbewaking van de hogescholen en universiteiten evalueert en nagaat in welke mate de instellingen de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in hun beleid verwerken. Dit systeem bestond in Vlaanderen tot eind 2004.
1.3.2
Kwaliteitszorgstelsels van de tweede generatie
De ontwikkeling van kwaliteitszorgstelsels van de tweede generatie loopt gelijk met de opkomst van accreditatie in Europa. Deze opkomst is onder meer het gevolg van de nadelen van kwaliteitszorgstelsels zoals deze tot nu toe bestonden en van een aantal maatschappelijke omgevingsfactoren zoals de ontwikkeling van de kennismaatschappij, de globalisering en de liberalisering van het hoger onderwijsbeleid. De meest generieke definitie van accreditatie is: „Accreditatie is een formele publieke uitspraak, gedaan door een onafhankelijke instantie en gebaseerd op een kwaliteitsbeoordeling, dat bepaalde, vooraf overeengekomen standaarden worden gerealiseerd.‟. In tegenstelling tot de kwaliteitszorgstelsels van de vorige generatie komt bij accreditatie de nadruk te liggen op kwaliteit als vervulling van basisstandaarden. Meer concreet wordt van accreditatie verwacht dat: ° opleidingen gegarandeerd beantwoorden aan overeengekomen standaarden van basiskwaliteit (waarbij voldoende ruimte blijft voor interne referentiekaders en profilering); ° standaarden, criteria en procedures van kwaliteitszorg internationaal op elkaar worden afgestemd ter bevordering van de internationale mobiliteit en de internationale erkenning van diploma‟s; ° de verantwoordingsfunctie van kwaliteitszorg wordt aangescherpt (zonder de verbeterfunctie al te veel in het gedrang te brengen); ° de band tussen kwaliteitszorg en reguleringsmechanismen (zoals erkenning van diploma‟s en financiering) wordt mogelijk gemaakt.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-8-
1.4 Visitatie en accreditatie in Vlaanderen In Vlaanderen werd met het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (hierna Structuurdecreet genoemd) van 4 april 2003 naast de bachelor-masterstructuur tevens een accreditatiesysteem ingevoerd. Accreditatie vormt een voorwaarde voor de bekostiging van de opleiding door de overheid, voor het recht om erkende diploma‟s af te leveren en voor de toekenning van studiefinanciering aan studenten die de opleiding volgen.
1.4.1
Continuïteit of breuk met het verleden?
Het kwaliteitszorgsysteem dat door het decreet van 4 april 2003 werd geïnitieerd, bouwt verder op het bestaande stelsel van interne en externe kwaliteitszorg aan de hogescholen en universiteiten. Het proces van externe kwaliteitszorg wordt echter uitgebreid met een accreditatiebesluit als sluitstuk. De accreditatie voegt aan de externe evaluatie een finaal beslissingsmoment toe en heeft implicaties op de erkenning van en de toekenning van rechten aan opleidingen. Het Structuurdecreet (Art. 93)1 bepaalt verder dat de hogescholen en universiteiten bij de invoering van het accreditatiesysteem verantwoordelijk blijven voor de interne en externe kwaliteitszorg van het onderwijs. Ze voorzien gezamenlijk in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naar gelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen. Het globale visitatiestelsel blijft behouden in die zin dat de opleidingen een zelfevaluatierapport schrijven, een visitatiecommissie vervolgens een bezoek aan de opleidingen brengt en ten slotte een openbaar rapport wordt gepubliceerd. Deze externe beoordeling, die voor bachelor- en masteropleidingen ten minste om de acht jaar plaatsvindt, blijft een taak voor een visitatiecommissie, die onder coördinatie van VLIR en/of VLHORA haar werkzaamheden uitvoert. Hierdoor blijven de visitaties in Vlaanderen een intersectorale regulering. De resultaten van visitatie en accreditatie zijn openbaar. Verschillend met voorheen is dat de beoordeling door een externe commissie de basis is voor de accreditatie van opleidingen.
1.4.2
De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)
Accreditatie gebeurt in Vlaanderen in een internationale context door een externe en onafhankelijke instantie, met name de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België bepaalt dat de NVAO bevoegd is zowel voor de accreditatie van bestaande opleidingen als voor de toets nieuwe opleidingen binnen het Vlaamse en Nederlandse hoger onderwijs. De opleidingen moeten, op basis van de gepubliceerde externe beoordeling door VLIR en/of VLHORA, met het oog op het verkrijgen van een machtiging tot het uitreiken van de graden bachelor/master, een accreditatie aanvragen bij de NVAO. De NVAO baseert haar oordeel over een opleiding op het visitatierapport dat zij toetst aan haar eigen accreditatiekader. Dit accreditatiekader omvat een beoordelingskader, beslisregels, criteria voor het beoordelen van VLIR/VLHORA inzake werkwijze en rapportering, een beschrijving van de werkwijze van accreditatie van bestaande opleidingen en een beschrijving van de overgangsaccreditatie (zie bijlage 6.1)2. Het beoordelingskader van de NVAO voor bestaande opleidingen bestaat uit zes onderwerpen die op hun beurt onderverdeeld zijn in een aantal facetten en beoordelingscriteria. Aan de hand van dit beoordelingskader toetst de NVAO of aan de eisen van basiskwaliteit is voldaan. Bij de accreditatieaanvraag dient de instelling in ieder geval een gepubliceerde externe beoordeling, het visitatierapport, te voegen. Het zelfevaluatierapport maakt geen deel uit van het aanvraagdossier voor accreditatie. De beslissingsstructuur van de NVAO is binair: ofwel krijgt de opleiding een accreditatie, ofwel krijgt de opleiding geen accreditatie. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur, bij instemming met het negatief accreditatiebesluit, een aanvraag voor een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse regering.
1 2
Zie ook www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/regelgeving Zie ook www.nvao.net
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
-9-
Een positief accreditatiebesluit heeft een geldigheidsduur van acht jaar.
1.4.3
Kenmerken visitatie en accreditatie in Vlaanderen
Bondig samengevat worden visitatie en accreditatie in Vlaanderen gekenmerkt door: ° ° ° ° ° ° ° ° °
Het voorwerp van visitatie en accreditatie is een opleiding; De accreditatie richt zich op de erkenning van de aanwezigheid van basiskwaliteit; De accreditatiebeslissing steunt op het visitatierapport als informatiebron; De accreditatie moet worden aangevraagd bij de NVAO; Het zelfevaluatierapport maakt geen deel uit van het aanvraagdossier voor accreditatie; De resultaten van visitatie en accreditatie zijn openbaar; Het accreditatiebesluit is binair (een opleiding wordt wel of niet geaccrediteerd); In geval van een negatief accreditatiebesluit kan het instellingsbestuur een tijdelijke erkenning aanvragen; Een positief accreditatiebesluit heeft een geldigheidsduur van acht jaar.
1.5 Structuur handleiding De voorliggende handleiding, als een schriftelijke weergave van het visitatieprotocol van VLIR/VLHORA en afgestemd op de accreditatievereisten, volgt in haar hoofdstructuur de vier hoofdfasen in het visitatie- en accreditatieproces. Deze fasen, met verwijzing naar de betreffende hoofdstukken, zijn:
Fase 1 Het schrijven van het zelfevaluatierapport (hoofdstuk 2) en de samenstelling van de visitatiecommissie (hoofdstuk 3). ° De betrokkenen van de te beoordelen opleiding voeren een kritische zelfanalyse uit. ° De resultaten van deze zelfanalyse worden samengebracht in een zelfevaluatierapport. ° VLIR/VLHORA stelt in overleg met de te visiteren opleidingen een visitatiecommissie samen.
Fase 2 De eigenlijke visitatie door de visitatiecommissie (hoofdstuk 4). ° Het zelfevaluatierapport wordt door de visitatiecommissie bestudeerd. ° De visitatiecommissie bereidt zich tijdens de installatievergadering verder voor op de visitatie. ° De visitatiecommissie bezoekt de opleidingen. Hierbij worden/wordt: - gesprekken gevoerd met betrokkenen uit de verschillende geledingen van de opleiding; - beschikbaar materiaal ter plaatse bestudeerd; - faciliteiten bezocht; - mondeling gerapporteerd over de voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen.
Fase 3 Publicatie openbaar visitatierapport (hoofdstuk 4). ° De oordelen en aanbevelingen van de visitatiecommissie worden vastgelegd in een visitatierapport. ° De aanbevelingen van de visitatiecommissie worden door de opleiding opgevolgd.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 10 -
Fase 4 Indiening van de accreditatieaanvraag door het instellingsbestuur bij de NVAO en de beslissing van de NVAO vier maanden na ontvangst van de aanvraag (hoofdstuk 5). ° Ten vroegste 18 maanden en ten laatste 9 maanden voor het vervallen van de lopende accreditatie van de opleiding dient het instellingsbestuur een accreditatieaanvraag in bij de NVAO (bestaande uit aanvraag, visitatierapport en eventueel een reactie vanwege de opleiding). ° De NVAO beoordeelt het visitatierapport van de visitatiecommissie en het daarin vastgelegde integrale oordeel en toetst het aan het accreditatiekader bestaande opleidingen. ° De NVAO neemt binnen vier maanden na ontvangst van de accreditatieaanvraag een besluit over het (opnieuw) verlenen van de accreditatie.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 11 -
Hoofdstuk 2
Zelfevaluatie
2.1 Inleiding De visitatie gaat uit van het zelfevaluatierapport dat wordt opgesteld door de te visiteren opleidingen en dat officieel werd goedgekeurd door de betrokken instellingsbesturen. Het zelfevaluatierapport heeft volgende functies: ° stimulering van interne kwaliteitszorg door een sterkte/zwakte analyse; ° interne voorbereiding van het bezoek van de visitatiecommissie; ° informatieverstrekking voor de visitatiecommissie: het rapport is hun belangrijkste informatiebron voorafgaande aan de bezoeken die worden afgelegd. In het zelfevaluatierapport wordt aan de commissie een zo volledig mogelijk en duidelijk beeld van de opleiding gegeven. Het zelfevaluatierapport is in grote mate bepalend voor het verloop en de effectiviteit van een visitatie. Hoe beter het zelfevaluatierapport is, hoe beter de visitatiecommissie haar werk zal kunnen doen. Een kritische zelfevaluatie is een voorwaarde voor een goed verloop van de visitatie.
2.2 Algemene aspecten 2.2.1
Betrokken actoren
Bij het opstellen van het zelfevaluatierapport is het belangrijk dat alle geledingen die in een opleiding een actieve rol spelen, worden betrokken, met name studenten, onderwijzend/academisch personeel, administratief en technisch personeel. Het zelfevaluatierapport dient de visie van de hele opleiding weer te geven. Bestaande discussiepunten kunnen als zodanig in de tekst van het zelfevaluatierapport worden verwerkt of kunnen onder de vorm van een bijlage aan het zelfevaluatierapport worden toegevoegd. De commissie beschouwt het zelfevaluatierapport als een basisdocument dat gedragen wordt door de hele opleiding en voert vanuit deze achtergrond gesprekken met de verschillende geledingen. Het is daarom belangrijk dat iedereen op de hoogte is van de inhoud. Het schrijven van een zelfevaluatie vraagt om een gedegen aanpak. Uiteraard bestaan er verschillende manieren om het zelfevaluatierapport op te stellen, zoals het oprichten van een „zelfevaluatiecommissie‟, een beroep doen op reeds bestaande commissies, een eventuele taakverdeling… In elk geval stelt de opleiding een coördinator aan die het zelfevaluatieproces binnen de opleiding in goede banen leidt. Met instemming van het instellingsbestuur wordt op opleidingsniveau een contactpersoon aangesteld die in overleg met de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA de voorbereiding van de zelfevaluatie coördineert, deelneemt aan de gesprekken met betrekking tot de samenstelling van de visitatiecommissie en het visitatiebezoek in zijn/haar instelling voorbereidt. De contactpersoon verzorgt m.a.w. de communicatie tussen de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA en de betrokkenen van de opleiding gedurende het zelfevaluatie- en visitatieproces. Met het oog op de coördinatie van het gehele visitatiegebeuren wordt ook een contactpersoon op instellingsniveau aangesteld. Voor elke visitatie wordt een stafmedewerker van VLIR en/of VLHORA aangesteld als projectbegeleider die instaat voor de organisatie van de betreffende visitatie. Hij/zij is de contactpersoon voor de bij de visitatie betrokken opleidingen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 12 -
2.2.2
Algemene richtlijnen
Voor het opstellen van het zelfevaluatierapport geldt een aantal richtlijnen met betrekking tot de inhoud en de vorm. Die richtlijnen zijn niet bedoeld als keurslijf, maar om te verzekeren dat de opleiding relevante items en materiaal opneemt nodig om een accuraat beeld te geven van het onderwijsaanbod. VLIR en/of VLHORA organiseren ook een informatievergadering voor de opleidingen waarin de opzet en het verloop van een onderwijsvisitatie nader worden toegelicht. Tijdens deze workshops wordt ook uitvoerig ingegaan op de zelfevaluatie en de bijzonderheden van de opleiding(en). Aan de opleiding kan worden gevraagd een inlichtingenfiche in te vullen ter voorbereiding van de informatievergadering.
2.2.3
Onderwerpen, facetten en beoordelingscriteria
Het zelfevaluatierapport geeft een beschrijving en een evaluatie van de opleiding aan de hand van onderwerpen, facetten en beoordelingscriteria die in het visitatieproces aan de orde komen en die verder in dit hoofdstuk worden behandeld.
a. Onderwerpen in functie van accreditatie Om aan de eisen die in het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) zijn vastgelegd te voldoen, moet in het zelfevaluatierapport in elk geval informatie over de volgende zes onderwerpen zijn opgenomen: ° doelstellingen van de opleiding; ° programma; ° inzet van personeel; ° voorzieningen; ° interne kwaliteitszorg; ° resultaten. De concretisering van voormelde onderwerpen en facetten met bijbehorende beoordelingscriteria wordt verder in dit hoofdstuk beschreven (zie 2.3).
b. Bijzondere kwaliteitskenmerken Daarnaast krijgt een opleiding de gelegenheid om zich te profileren via „bijzondere kwaliteitskenmerken‟. Ze geeft daartoe relevante informatie op grond waarvan de visitatiecommissie een oordeel kan geven. Dit kan leiden tot een aantekening in het accreditatierapport van de NVAO dat daadwerkelijk sprake is van bijzondere kenmerken. Het oordeel over bijzondere kwaliteitskenmerken heeft evenwel geen invloed op de accreditatiebeslissing van het accreditatieorgaan. Voorbeelden van bijzondere kwaliteitskenmerken zijn een sterk regionale of internationale oriëntatie, een zeer effectieve aansluiting op het beroepenveld, een bijzondere band met het wetenschappelijk onderzoek, een onderscheidend onderwijsconcept.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 13 -
2.2.4
Verwacht analyseniveau
Verwacht wordt dat in het zelfevaluatierapport voor elk van de te behandelen onderwerpen volgende opbouw wordt gehanteerd: ° een feitelijke beschrijving van de huidige situatie (in een aantal gevallen en zo mogelijk onderbouwd met gegevens uit het verleden, zie ook 2.2.5) en het beleid (plannen op de korte en middellange termijn, zie ook 2.2.5), waar ten minste alle facetten aan bod komen; ° een kritische analyse en reflectie van de kant van de opleiding (ten minste op onderwerpniveau); ° een weergave van hoe men denkt de vastgestelde problemen aan te pakken en op te lossen (ten minste op onderwerpniveau).
2.2.5
Overgangsthematiek
Naargelang van het te behandelen onderwerp zal voor de beschrijving en analyse soms een beroep moeten worden gedaan op gegevens uit het verleden, zoals bijvoorbeeld bij de bespreking van de rendementsgegevens van de opleiding. In de richtlijnen over toe te voegen bijlagen wordt aangegeven hoe ver moet worden teruggegaan. In andere gevallen zal bij de beschrijving en analyse ook naar de toekomst moeten worden verwezen omdat een bepaalde ontwikkeling maar gedeeltelijk is uitgevoerd of omdat de conceptuele voorbereiding nog maar net is afgerond. In het bijzonder in het kader van de bachelor-masterhervorming is het belangrijk dat de opleidingen voldoende aandacht besteden aan hun toekomstplannen, gezien de overgangssituatie waarin zij zich bevinden. Zolang er geen gegevens voorhanden zijn over uitstromende cohorten worden de omvormingsplannen van de huidige opleiding naar de bachelor-masterstructuur met het oog op accreditatie mee betrokken in de beoordeling van de visitatiecommissie. De beoordeling slaat dus op de omgevormde opleiding zij het dat deze voor een deel is gebaseerd op kenmerken van de bestaande opleiding. Voor de accreditatie van hogeschoolopleidingen van twee cycli die worden omgevormd tot academische bachelor- en masteropleidingen geldt een overgangsregeling. Uiterlijk in het academiejaar 2012 -2013 moeten deze opleidingen aan alle criteria uit het accreditatiekader voldoen. In de periode tussen 2005 en 2013 zal ten aanzien van de onderzoeksgebondenheid van de academische opleidingen en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek bij de accreditatie vastgesteld worden in welke mate de opleiding aan de criteria voldoet, welke stappen reeds gezet zijn en of de voornemens op het gebied van academisering het voldoende aannemelijk maken dat de opleiding in 2013 volledig aan de eisen zal voldoen. Het betreft de aspecten met betrekking tot de interactie tussen onderwijs en onderzoek in het curriculum en de corresponderende eisen aan personeel. De visitatiecommissie zal bij de beoordeling van deze aspecten rekening houden met zowel de potentialiteit als met de reeds gerealiseerde verwevenheid van het onderwijs en het onderzoek, zonder dat het volledige potentieel reeds moet zijn omgezet in aantoonbare resultaten. Aangezien academisering een ontwikkelingsproces is, zal bij deze beoordeling het gewicht progressief van het eerste naar het tweede element verschuiven naarmate de periode tot 2013 korter wordt. Vanaf 2013 worden bij de accreditatie van de omgevormde hogeschoolopleidingen van twee cycli dezelfde criteria gehanteerd als voor alle andere academische opleidingen en wordt geen rekening meer gehouden met aanwezige potentialiteit als compens atie voor nog niet voldoende opgebouwde capaciteit. Vanaf dat moment gelden de accreditatieregels die ook van toepassing zijn op de universitaire opleidingen. Hogescholen kunnen oordelen dat het academiseringsproces is voltooid vóór het einde van het academiejaar 2012-2013. In dat geval kunnen zij de NVAO vragen geen toepassing te maken van de overgangsregeling. (zie ook bijlage 6.1: NVAO Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen 14 februari 2005, onderdeel 4: ‘Overgangsregeling voor beoordeling en accreditatie van omgevormde academische opleidingen aan de hogescholen met betrekking tot de verwevenheid onderwijs-onderzoek (periode 2005-2013)’.)
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 14 -
2.2.6
De opleiding in vergelijkend perspectief
Belangrijk is dat de opleidingen ook voldoen aan nationale en/of internationale maatstaven. Bij de beoordeling van de opleidingen zal nadrukkelijk gekeken worden of ze voldoen aan de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de (internationale) beroeps- of kunstpraktijk worden gesteld. Gevraagd wordt informatie aan te leveren om de opleidingen in een ruimer kader te kunnen plaatsen en in het zelfevaluatierapport bij de betreffende punten aan te geven welke (internationale) bronnen en/of opleidingen werden gebruikt om de eigen opleiding vorm te geven, welke (internationale) bench-marking werd gedaan, hoe de eigen opleiding zich profileert in het ruimer geschetste kader en welke contacten er zijn met gelijksoortige opleidingen in het binnen- en/of buitenland.
2.2.7
Bereik van het rapport
Voor een bachelor en een rechtstreeks aansluitende master, voor opleidingen met meerdere afstudeerrichtingen en/of opleidingen die op meerdere locaties worden aangeboden wordt steeds één zelfevaluatierapport opgemaakt. Wanneer meerdere aansluitende en/of aanverwante opleidingen van een instelling bij eenzelfde visitatie betrokken zijn, kan qua vormgeving geopteerd worden voor één zelfevaluatierapport of voor afzonderlijke zelfevaluatierapporten per opleiding. De keuze voor één of meerdere zelfevaluatierapporten wordt in onderling overleg met de contactpersoon binnen de instelling gemaakt. Welke keuze ook wordt gemaakt, vereist is dat de informatie duidelijk is en de visitatiecommissie toelaat om over elke afzonderlijke opleiding/afstudeerrichting/locatie een oordeel uit te spreken met betrekking tot elk van de zes onderwerpen. Immers, aangezien accreditatie per opleiding plaatsvindt, moet voor iedere opleiding (bachelor, master) een afzonderlijke rapportering door de visitatiecommissie plaats kunnen vinden. In voorkomend geval moet ook voor elke afstudeerrichting en/of locatie voldoende specifieke informatie per onderwerp worden gegeven zodat ze mee kunnen worden betrokken in het oordeel van de visitatiecommissie over de opleiding als geheel. Voor gezamenlijk opleidingen georganiseerd door Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs onderling of door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs die bij succesvolle voltooiing ervan leiden tot een gezamenlijk diploma moet in het zelfevaluatierapport ook informatie opgenomen zijn over de delen van de opleiding die in de andere Vlaamse instellingen of in het buitenland worden aangeboden. Het zelfevaluatierapport bestrijkt dus de hele opleiding in al haar aspecten met aandacht voor het aandeel van alle instellingen. Belangrijk aandachtspunt is ook dat alle partners worden betrokken bij de activiteiten die de redactie van het zelfevaluatierapport voorafgaan en bij het schrijven van het zelfevaluatierapport zelf.
2.2.8
Taal en omvang van het rapport
Het zelfevaluatierapport moet in het Nederlands worden opgesteld. Indien een opleiding in een andere taal wordt aangeboden, kan van deze algemene regel worden afgeweken en kan het zelfevaluatierapport in een andere taal dan het Nederlands worden opgesteld. Dit en andere uitzonderingen worden besproken tijdens de infovergadering. Met betrekking tot de omvang van het zelfevaluatierapport wordt gevraagd deze te beperken tot ongeveer 36.000 woorden wanneer één rapport wordt opgesteld (excl. de bijlagen en het hoofdstuk bijzondere kwaliteitskenmerken). Naarmate er meerdere opleidingen, afstudeerrichtingen of locaties binnen eenzelfde zelfevaluatierapport worden behandeld is het begrijpelijk dat deze grens wordt overschreden. Het hoofdstuk bijzondere kwaliteitskenmerken wordt beperkt tot 3.600 woorden. De vraag om het rapport te beperken in omvang is bedoeld om het „leesvoer‟ voor de commissie binnen aanvaardbare proporties te houden. Een vuistregel die kan worden gehanteerd, is dat het rapport de essentiële informatie voor de visitatiecommissie moet bevatten. Gevraagd wordt verder om naast de gedrukte versie van het zelfevaluatierapport – en indien gevraagd ook het domeinspecifiek referentiekader van de opleiding – eveneens een elektronische bewerkbare versie toe te zenden aan VLIR en/of VLHORA.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 15 -
2.2.9
Actualiserende informatie met betrekking tot het zelfevaluatierapport
Nadat de opleiding haar zelfevaluatierapport heeft ingediend, kan zij nog bijkomende, actualiserende informatie geven aan de visitatiecommissie. Deze bijkomende informatie omvat een omschrijving van belangrijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan, de gerealiseerde acties in opvolging van de aandachtspunten die in het zelfevaluatierapport zijn beschreven en de belangrijke voortgang bij de vooropgestelde acties. De bijkomende informatie beperkt zich tot ten hoogste twintig A4-bladzijden (26.000 tekens) en volgt de indeling van het zelfevaluatierapport. De bijkomende informatie wordt vóór de start van het visitatiebezoek ter beschikking gesteld van de visitatiecommissie.
2.3 Inhoud van het zelfevaluatierapport Dit hoofdstuk onderdeel geeft aan hoe het zelfevaluatierapport moet worden opgebouwd. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de zelfevaluatie in functie van de accreditatieaanvraag. Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor een gefundeerde oordeelsvorming door de visitatiecommissie t.a.v. de NVAO opgelegde onderwerpen, facetten en criteria zijn er aanwijzingen gegeven voor de zelfevaluatie. Deze aanwijzingen zijn per facet vermeld en zijn louter te beschouwen als een hulpmiddel. De aanwijzingen zijn dus indicatief en niet voorschrijvend of verplichtend. De opleidingen mogen andere elementen gebruiken om aan te tonen dat ze aan de beoordelingscriteria van de facetten voldoen. De ordening van de NVAO-onderwerpen in dit hoofdstuk is conform de ordening van het NVAO-kader.De visitatiecommissie moet in staat zijn de beoordeling uit te voeren op een efficiënte wijze, middels toegankelijke informatie per facet. Om deze reden is het aangewezen om de ordening zoals in dit hoofdstuk is opgenomen, te respecteren. Per onderwerp is aangegeven welke bijlagen minimaal moeten worden opgenomen bij het zelfevaluatierapport (= verplichte bijlagen). Het overige aantal bijlagen wordt beperkt gehouden. Eventuele afwijkingen worden afgesproken tijdens de infovergadering. Indien andere dan de voorgeschreven bijlagen worden opgenomen, dan moet de bedoeling ervan duidelijk in de tekst worden aangegeven. Het is mogelijk een andere lay-out van de bijlagen/tabellen te hanteren. Inhoudelijke vergelijkingen tussen de verschillende opleidingen moeten wel op een efficiënte wijze kunnen worden uitgevoerd.
Bij de behandeling van de NVAO-onderwerpen is telkens volgend stramien gebruikt: ° een korte beschrijving van het onderwerp uit het NVAO-kader; ° een weergave van de facetten die het onderwerp concretiseren en de beoordelingscriteria aan de hand waarvan de visitatiecommissie de onderwerpen beoordeelt; ° een overzicht van de elementen waaraan in het zelfevaluatierapport aandacht kan worden besteed om de beoordeling door de visitatiecommissie mogelijk te maken. Elementen die niet relevant zijn voor de betreffende opleiding hoeven uiteraard geen vermelding te krijgen in het zelfevaluatierapport. Informatie die niet wordt gevraagd maar waarvan de opleiding de opname belangrijk acht, kan uiteraard in het zelfevaluatierapport worden verwerkt. In functie van type opleiding, niveau en oriëntatie kunnen aangehaalde elementen in de zelfevaluatie al dan niet van toepassing zijn, een ander gewicht hebben of wordt een verschillende terminologie gehanteerd. Die elementen zijn in deze handleiding met een * aangeduid en dienen enkel indien van toepassing aangeleverd te worden in het zelfevaluatierapport. Uiteraard bevat het zelfevaluatierapport ook een inleiding en een besluit. De inleiding behandelt in elk geval de wijze waarop het zelfevaluatierapport tot stand is gekomen. Hierbij kan worden ingegaan op de taakverdeling en de inbreng van de betrokkenen. Tevens wordt de opleiding organisatorisch en historisch geschetst. Het besluit belicht primo de belangrijkste sterke punten van de opleiding, secundo de meest relevante opportuniteiten ter verbetering en daarbij aansluitende remediërende maatregelen (naar aanleiding van de zelfevaluatie als aandachtspunten gedetecteerd) en tertio een beknopte schets van de fundamentele Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 16 -
beleidsopties van de opleiding op de middellange termijn (als voortzetting van lopende ontwikkelingen). Na de behandeling van de zes onderwerpen en het besluit kan in het zelfevaluatierapport een hoofdstuk worden opgenomen over de „Bijzondere kwaliteitskenmerken‟ van de opleiding. Zoals eerder vermeld is de opname van zo‟n hoofdstuk optioneel. Deze mogelijkheid biedt de opleiding de kans om zich te profileren.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 17 -
Inleiding ° ° °
Totstandkoming van het zelfevaluatierapport Organisatorische context Historische context
(a) Visie op academisering, verwevenheid van onderwijs en onderzoek bijlagen Omvormingsdossier (eventueel aangevuld met de feedback ontvangen van de Erkenningscommissie op het omvormingsdossier) Actuele versie van het voortgang/academiseringsplan waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de academisering in 2013 voltooid zal zijn Beschrijving van het academiseringsbeleid en van de afstemming op o Partners in de associatie (beschrijvende rapportage o.m. overeenkomsten + inhoud, onderzoeksreglement) o Andere partners (beschrijvende rapportage: o.m. opsomming overeenkomsten + inhoud)
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding In de opleidingsdoelstellingen beschrijft de opleiding de eindkwalificaties die de afgestudeerden moeten bereiken aan het eind van de bachelor- of masteropleiding. De doelstellingen geven een goed beeld van de kennis, de vaardigheden en de attitudes die de studenten tijdens het opleidingstraject dienen te verwerven. De algemene opleidingsdoelstellingen die de eindkwalificaties van de afgestudeerden beschrijven, krijgen vervolgens concreet vorm in een opleidingsprogramma en meer specifieke doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen (zie hiervoor Onderwerp 2 Programma, en meer bepaald facet 2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma). De visitatiecommissie toetst het niveau en de oriëntatie van de opleiding door na te gaan in hoeverre de algemene opleidingsdoelstellingen overeenstemmen met de eindkwalificaties voor professioneel gerichte bachelor-, academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen zoals opgenomen in artikel 58 van het Structuurdecreet1.
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie Beoordelingscriteria Bachelor hoger professioneel onderwijs De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: - het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, crea–tiviteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; - het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe
1
Zie ook www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/regelgeving
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 18 -
-
probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroeps-beoefenaar.
Bachelor academisch onderwijs De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: - het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; - het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; - het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden.
Master De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: - het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; - het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma‟s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; - een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; - hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Zelfevaluatie (a) Algemene opleidingsdoelstellingen (beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden op opleidingsniveau) en de genese ervan. (a) Afstemming van de doelstellingen op de competenties van bachelor en master uit het decreet (art. 58), evolutie van de doelstellingen in fuctie van de academisering (academische competenties). Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 19 -
(a) Aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen. ° Aandacht voor competentiegericht leren (het geïntegreerd verwerven van kennis, vaardigheden, houdingen, gericht op een deskundig en waardebewust functioneren in een maatschappelijke en beroepsmatige context) in de doelstellingen. (a) * Aandacht voor academische/beroeps/artistieke vaardigheden in de doelstellingen. ° Wijze van bekendmaking en bekendheid van de doelstellingen bij de studenten, de bij de opleiding betrokken personeelsleden en, in voorkomend geval, externe betrokkenen zoals directies van stagescholen en stagementoren. ° Financiële en juridische randvoorwaarden van het onderwijsbeleid 1.
Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen Beoordelingscriteria - De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. - Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld. - Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld.
Zelfevaluatie (a) Beschrijving en onderbouwing van het domeinspecifiek referentiekader. (a) Profilering van de opleiding ten opzichte van binnenlandse en/of buitenlandse opleidingen naar opleidingsdoelstellingen toe en (m.i.v. recente evoluties en nakende ontwikkelingen) in relatie tot de eigen visie op het beroep/de discipline. ° * Afstemming van de doelstellingen op beroepsreglementering/regelgeving. (a) Beschrijving van de professionele component – die een wezenlijk onderdeel is van de geacademiseerde hogeschoolopleiding en afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld. ° Afstemming van de doelstellingen op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. ° Genese van de domeinspecifieke doelstellingen.
Bijlage: Lijst van de doelstellingen van de opleiding inzake beoogde competenties van afgestudeerden wat betreft wetenschappelijke ondersteuning en verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek (de doelstellingen voor de korte termijn dienen zo te evolueren dat de lange-termijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 bereikt kunnen worden).
5 „Financiële en juridische randvoorwaarden van het onderwijsbeleid‟ kunnen een invloed hebben op de doelstellingen die een opleiding zich stelt. Financiële beperkingen kunnen er bijvoorbeeld verantwoordelijk voor zijn dat de doelstellingen op een aanvaardbaar niveau zijn, maar niet op een hoger niveau. Vandaar dat dit aspect is ondergebracht onder onderwerp 1. Het aspect kan, indien dit wenselijk wordt geacht, uiteraard ook nog onder andere onderwerpen worden aangehaald.
1
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 20 -
Onderwerp 2 Programma De uitwerking en uitvoering van het programma moeten aansluiten bij en bijdragen tot de gemaakte keuzes ten aanzien van het didactisch concept en de algemene doelstellingen van de opleiding (= de nagestreefde eindkwalificaties van de afgestudeerde). Die algemene opleidingsdoelstellingen moeten aldus overtuigend in het programma zijn geconcretiseerd, niet in het minst door een consequente vertaling van de algemene opleidingsdoelstellingen in meer concrete doelstellingen van de opleidingsonderdelen. In haar didactisch concept expliciteert de opleiding in grote lijnen hoe zij het leren van haar studenten wil vormgeven en ondersteunen en hoe de opleidingsdoelstellingen binnen de gegeven randvoorwaarden op de best mogelijke manier kunnen worden gerealiseerd. In functie hiervan wordt gevraagd om het programma te beschrijven en kritisch te evalueren. Deze programmabeschrijving geeft aan de visitatiecommissie een beeld van het geheel, van de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de samenhang van het onderwijsprogramma en de aansluiting (zowel inhoudelijk als onderwijsmethodisch) van opleidingsonderdelen op elkaar. Anderzijds geeft de inhoudelijke omschrijving van de opleidingsonderdelen de commissieleden zicht op de eigenlijke invulling van het programma. Ook andere aspecten van de inrichting van het programma, zoals de studielast en studieomvang, de aansluiting van het programma op de instroom, de afstemming tussen onderwijskundige vormgeving en onderwijsinhoud, de beoordeling en de toetsing zijn voorwerp van beoordeling door de visitatiecommissie. Voor masteropleidingen wordt ook een oordeel gegeven over de masterproef. De masterproef wordt in het visitatieproces beschouwd als één van de middelen om zicht te krijgen op het niveau dat de student bereikt aan het einde van zijn/haar studies en ook indirect op het niveau van de opleiding als dusdanig. Vanuit die optiek worden in elk geval de vakdeskundige commissieleden verzocht per te visiteren opleiding elk ten minste twee masterproeven grondig door te nemen/te bekijken/te beluisteren vóór het eigenlijke bezoek plaatsvindt. De indrukken die de commissieleden hieruit opdoen worden mee betrokken in het eindoordeel van de commissie over de kwaliteit van de opleiding. De opleidingen kunnen ervoor opteren om, indien mogelijk en waar relevant, een weergave van (een deel van) de masterpoef aan te leveren op een elektronische drager. Voor professionele bacheloropleidingen waar eindwerken zijn vereist, geldt dezelfde regeling. Voor opleidingen waarin stage(s) een centraal element is (zijn), wordt hierover een oordeel gegeven. De stage is immers ook één van de middelen om zicht te krijgen op het niveau dat de student bereikt aan het einde van zijn/haar studies en indirect op het niveau van de opleiding als dusdanig.
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 21 -
Zelfevaluatie °
Vertaling van de doelstellingen in het programma (o.a. door een adequate en consequente concretisering van de algemene doelstellingen op opleidingsniveau in meer concrete doelstellingen van de opleidingsonderdelen). ° Niveau (bachelor-master) en de inhoud van de opleidingsonderdelen. (a) Aanpassing van het curriculum met bijzondere aandacht voor het academiseringsproces tot nu toe en in de toekomst. ° Aanwezigheid van disciplineoverschrijdende elementen. (a) Internationale dimensie in de opleiding/internationalisering van het onderwijsprogramma (beleid, participatiegraad, samenwerkingsvormen, internationale contacten, …). ° Mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het programma zijn geconcretiseerd. ° Procedures voor curriculumherziening en -innovatie. ° Participatie van betrokken partijen bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria Professioneel gerichte bacheloropleiding - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Academische gerichte bacheloropleiding en masteropleiding: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines. - Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten. - (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) Het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Zelfevaluatie (a) Aandacht in het programma voor kennisontwikkeling en ontwikkeling van competenties. (a) Aandacht in het programma voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen. (a) * Aandacht in het programma voor werkveldervaring: interactie met de beroeps- of kunstpraktijk, opvatting, inhoud, niveau en begeleiding van stages, afstudeerwerken, … (a) Aansluiting bij recente (internationale) ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline en de beroepspraktijk (o.m. als onderzoeker of als kunstenaar). (a) * Onderzoeksgebondenheid van het onderwijs: o.a. terugkoppeling van (eigen) onderzoek naar het onderwijs, actieve betrokkenheid van studenten in het onderzoek binnen de opleiding. (a) * Aandacht in het programma voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden – het bijbrengen van onderzoeksattitude – onderzoeksvaardigheden. (a) Beschrijving van de evolutie van het aantal studiepunten dat verzorgd wordt door actieve
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 22 -
onderzoekers1 (a) * Verwevenheid onderwijs – ontwikkeling en beoefening van de kunsten. (a) Interactie opleiding en maatschappelijke/wetenschappelijke dienstverlening.
Facet 2.3 Samenhang van het programma Beoordelingscriteria Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend programma.
Zelfevaluatie (a) Sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termen van het normtraject (ondermeer ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden-. Verhouding en afstemming verplicht programma – keuzeopleidingsonderdelen. ° Afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingen. ° Relatie tussen het programma en flexibele leertrajecten.
Facet 2.4 Studieomvang Beoordelingscriteria De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: - bachelor: ten minste 180 studiepunten; - bachelor na bachelor: ten minste 60 studiepunten; - master: ten minste 60 studiepunten; - master na master: ten minste 60 studiepunten.
Zelfevaluatie Studieomvang van de opleiding.
Facet 2.5 Studietijd
Beoordelingscriteria - De werkelijke studietijd sluit aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. - Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
1
Actieve onderzoekers zijn medewerkers die actief inhoudelijk betrokken zijn bij lopend onderzoek en/of output van een recent (max. twee jaar) onderzoek kunnen voorleggen. Waar relevant kunnen de opleidingen zich, wat betreft het begrip output, laten inspireren door de informatie van de RAE (www.rae.ac.uk).
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 23 -
Zelfevaluatie ° Studietijdmetingen (kwantitatief en/of kwalitatief) en opvolging. ° Overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd. ° Verdeling van de studietijd in de opleiding. ° Aanwezigheid van studiebelemmerende of -bevorderende factoren en eventuele maatregelen.
Facet 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zelfevaluatie (a) Gebruikte werkvormen (hoorcollege, werkgroepen, projectwerk, practica, zelfstudie, atelierwerk …): (a) aansluiting van de didactische werkvormen bij de doelstellingen (op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen), het didactisch concept en de karakteristieken van de studenteninstroom (beginsituatie). (a) aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept en de uitwerking ervan. (a) variatie aan onderwijsvormen. (a) Gebruikte onderwijs- en leermiddelen (syllabi, handleidingen, cursussen, didactische hulpmiddelen …): (a) aansluiting van de onderwijs- en leermiddelen bij het didactisch concept, de doelstellingen (op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen) en de karakteristieken van de studenteninstroom (beginsituatie). (a) kwaliteit van de onderwijs- en leermiddelen.
Facet 2.7 Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriteria Door de beoordeling, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Zelfevaluatie ° Organisatie van toetsen en examens. (a)° Verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel: concept, gerichtheid van de evaluatie op het (geïntegreerd) toetsen van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, moeilijkheidsgraad. ° Criteria en wijze van beoordeling door de evaluatoren. ° Criteria en wijze van beoordeling door de examencommissie. ° Transparantie van de evaluatie: bekendheid van de eisen verbonden aan de evaluatie bij de studenten; bekendheid van de evaluatieprocedures bij studenten en personeel. ° Kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 24 -
Facet 2.8 * Masterproef
Beoordelingscriteria - De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. - De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.
Zelfevaluatie (a) Plaats/relatieve gewicht van de masterproef in de opleiding. (a) Inhoud en concept van de masterproef in functie van het academiseringsproces (met daarin aandacht voor de mate waarin de masterproef blijk geeft van een analytisch en synthetisch vermogen en van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau. De masterproef weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student);. (a) Voorbereiding op de masterproef. (a) Begeleiding bij de masterproef. (a) Samenwerking tussen studenten en onderzoekers. (a) * Samenwerking tussen studenten en het artistieke/professionele veld. (a) * Gerichtheid van de (probleemstelling van de) masterproef op de reële academische/ professionele/ artistieke context. (a) Beoordeling van de masterproef.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 25 -
Facet 2.9 * Stage en/of eindwerk1
Beoordelingscriteria - De stage stelt de student in staat om de nodige praktijkervaring op te doen. De student ontwikkelt, onder begeleiding en onder condities van toenemende zelfstandigheid, de beroepsvaardigheden en attitudes vereist voor de zelfstandige uitoefening van het beroep. - Het eindwerk is het resultaat van een zelfstandig onderzoek over een voor de opleiding en het werkveld relevante probleemstelling. Het werkstuk weerspiegelt de redeneervaardigheid, het vermogen tot informatieverwerking en kritische reflectie en de competentie om oplossingsstrategieën toe te passen in probleemsituaties uit de beroepspraktijk.
Zelfevaluatie ° ° ° ° °
Plaats/relatieve gewicht van de stage/het eindwerk in de opleiding. Inhoud en concept van de stage/het eindwerk. Voorbereiding op de stage/het eindwerk. Begeleiding bij de stage/het eindwerk. Beoordeling van de stage/het eindwerk.
Facet 2.10 Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: - bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend/door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. - bachelor na bachelor: bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), eventueel aangevuld met een onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid of een voorbereidingsprogramma. - master: bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsprogramma of een schakelprogramma. - master na master: mastergraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), eventueel aangevuld met een onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid of een voorbereidingsprogramma.
1
„Stage en/of eindwerk‟ is een facet dat niet is opgenomen in het accreditatiekader. Het is in het visitatieprotocol opgenomen in het kader van het verbeterperspectief van de visitaties (het doen van aanbevelingen naar de opleidingen). Stage en/of eindwerk is wel als een afzonderlijk facet opgenomen in het visitatieprotocol met de bedoeling de opleidingen waar stage en/of eindwerk een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het programma de mogelijkheid te geven dit onderdeel als één geheel te beschrijven in het zelfevaluatierapport. Visitatiecommissies krijgen op die manier een samenhangend geheel aan informatie. De opleidingen krijgen uiteraard de vrijheid om ook onder andere facetten bij onderwerp 2 (facet 2.1, 2.2, 2.6 en 2.7) en onderwerp 6 (facet 6.1) voor de beoordeling van deze facetten relevante elementen van stage en/of eindwerk te vermelden. De visitatiecommissie zal haar bevindingen over de stage en/of het eindwerk meenemen in de beoordeling van de facetten uit het accreditatiekader.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 26 -
Zelfevaluatie ° ° ° ° ° °
Karakteristieken van de studenteninstroom en beleid ter zake. Aansluiting van het programma bij de vooropleiding. Specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleiding – opleiding. Aanbod en structuur van flexibele leerwegen (programma voor deeltijdse studenten, programma met vrijstellingen wegens vooropleiding, programma voor werkende studenten). Kwaliteit van voorbereidings- en schakelprogramma‟s. Beleid inzake eerder verworven competenties (EVC) en eerder verworven kwalificaties (EVK).
Bijlagen ° Digitale studiegids op cd-rom1. Aanvulling studiegids: ontwikkelingen m.b.t. het opleidingsprogramma op korte en lange termijn (bijlagen vóór BAMA, huidig en eventueel toekomstig opleidingsprogramma) Aanvulling studiegids: overzicht van de opleidingsonderdelen die onderwerp zijn van een samenwerking met de (geassocieerde) universiteit; ° Opbouw van het programma in opleidingsonderdelen van het modeltraject volgens tabel (a)I.1. ° Beschrijving opleidingsonderdelen volgens tabel (a)I.2 of volgens ECTS-fiches. ° Voor elk opleidingsonderdeel een aantal typevragen van recente examenopgaven ° Onderwijs- en examenreglement. ° * Lijst van titels van maximaal 30 recente masterproeven/eindwerken en (indien relevant) dertig recente stageverslagen, die minimum voldoende zijn beoordeeld, met de vermelding van het cijfer, gespreid over de verschillende afstudeerrichtingen en locaties en beoordelingen (voor de jongste drie academiejaren). ° * Lijst van stageplaatsen met vermelding van stageopdracht (voor de jongste drie academiejaren) ° Toegang tot het elektronisch leerplatform (alleszins tijdens het bezoek ter plekke).
(a) (a)
Onderwerp 3 Inzet van personeel In de onderwijspraktijk speelt het onderwijzend/academisch personeel een cruciale rol, zowel wat betreft de uitvoering als de vormgeving van het onderwijs. Naast vakinhoudelijke kennis vormen ook de didactische en onderwijskundige kennis en vaardigheden van het onderwijzend/academisch personeel een belangrijk punt. Verder gelden ook de inzet en de taakbelasting als relevante aandachtspunten. De onderzoekskwaliteit van de staf is een conditio sine qua non voor academische opleidingen. Ook het administratief en technisch personeel speelt zijn rol in de ondersteuning van de onderwijsverstrekking. De visitatiecommissie richt haar aandacht ook op aspecten met betrekking tot omvang en samenstelling van het personeelsbestand, zoals de verhouding tussen benoemde en tijdelijke stafleden, de leeftijdsstructuur, vrouw/man verhouding …
1
Commissieleden kunnen de opleiding verzoeken om een papieren versie van de studiegids op te sturen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 27 -
Facet 3.1 Kwaliteit personeel Beoordelingscriteria Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Zelfevaluatie (a) Personeelsbeleid (o.a. selectie en aanwerving, aanstellingen, taakstellingen, benoemingen, bevorderingen, evaluatiepro–cedure, advies en beslissingsorganen – specifieke modaliteiten inzake personeelsevaluatie, carrièremogelijkheden en beëindiging contract voor personeelsleden met een onderzoeksopdracht). (a) Impact van onderzoekscompetenties, inhoudelijke, onderwijskundige en didactische kwaliteiten bij aanstelling en bevordering, evaluatie en opvolging van het personeel. (a) Beleid met betrekking tot de inzet van het personeel voor onderwijsactiviteiten(o.a. de beschikbare tijd voor de onderzoeksactiviteiten in de totale opdracht, koppeling onderzoeksdomein en onderwijsdomein (of opleiding), stimuleringsbeleid om mee te werken aan onderzoek en/of te doctoreren, en beschrijving van hoe ruimte gecreëerd werd voor onderzoek);. (a) Belemmerende factoren voor het voeren van een goed personeelsbeleid (o.a. omvang van de onderwijsopdracht in de huidige bestaffingscontext en onderwijsorganisatie, mobiliteit (universiteithogeschool) omwille van verschillen in rechtspositieregeling, beperkte academiseringsmiddelen vanuit overheid en beperkte andere financieringsmiddelen;. (a) Professionaliseringbeleid van het personeel met inbegrip van onderzoekscompetenties. (a) Deskundigheid van het onderwijzend/academisch personeel vakinhoudelijkelijke deskundigheid (o.a. aansluiting bij recente en (internationale) ontwikkelingen in het onderzoek in de relevante discipline(s) en in de beroepspraktijk/kunstpraktijk); onderwijskundige en didactische competenties competenties (o.a. mate waarin docenten de student aanzet tot academische vaardigheden als zelfstandig werken, kritische reflectie, actieve verwerking van de leerstof, kunstzinnige schepping …). onderzoekscompetenties (o.a. mate waarin de academische deskundigheid van het onderwjizend personeel aansluit bij referentiekaders die eventueel totstandkomen in associatieverband; die kunnen verschillen naarmate de gekozen invalshoek: curiosity driven of demand driven onderzoek, onderzoek in de exacte of de humane wetenschappen of onderzoek in de kunsten); (a) Betrokkenheid van het onderwijzend/academisch personeel. (a) Technische, administratieve en organisatorische deskundigheid van de personeelsleden intern. (a) Introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden. (a) * Begeleiding van het assisterend personeel bij hun onderwijsopdracht. ° Gelijkekansenbeleid.
Facet 3.2 Eisen professionele/academische gerichtheid
Beoordelingscriteria De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte of een academisch gerichte opleiding: Professioneel gerichte opleidingen - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk. Academisch gerichte opleidingen - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten). - Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 28 -
Zelfevaluatie (a)
(a) ° ° °
* Weergave en analyse van de kwantitatieve gegevens van de professionele ervaring en kennis van de beroeps- of kunstpraktijk bij het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht. * Weergave en analyse van de kwantitatieve gegevens van de onderzoeksdeskundigheid en onderzoeksactiviteit, en/of deskundigheid in de beoefening en de ontwikkeling van de kunsten. Waaier aan specialisaties bij het personeel met onderzoeks-, onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht. Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld. Internationale contacten van het personeel met terugkoppeling naar het onderwijs/participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden met binnenlandse en buitenlandse partner– instellingen.
Facet 3.3 Kwantiteit personeel
Beoordelingscriteria Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Zelfevaluatie ° ° ° ° ° ° ° (a) (a)
Omvang van het personeelsbestand. Omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen. Verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën. Verhouding voltijds-deeltijds personeel. Omvang en percentage gastprofessoren. Leeftijdstructuur. Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderwijs (zie o.a. tabellen als bijlage). * Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderzoek (zie o.a. tabellen als bijlage). * Aandeel verschillende personeelscategorieën in de ontwikkeling en beoefening van de kunsten (zie o.a. tabellen als bijlage).
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 29 -
Bijlagen Deel universiteiten Tabel II.1.a Tabel II.1.b Tabel II.2
Omringingsgraad van de opleiding (ZAP verbonden aan het basiscurriculum) Omringingsgraad van de opleiding (absolute aantallen) Onderzoeksbasis van de opleiding
Deel hogescholen A Tabel II.1 Tabel II.2 B Tabel II.1 Tabel II.2 Tabel II.2.b Tabel II.3
°
°
Professionele bacheloropleidingen Nominatieve lijst van personeelsleden die instaan voor de realisatie van het curriculum Personeelsaantallen ingedeeld naar leeftijdscategorie en geslacht Academische opleidingen Nominatieve lijst van personeelsleden die instaan voor de realisatie van het curriculum Historiek per academiejaar en per opleiding van doctores en doctorandi in relatie tot het aantal onderwijsgevenden Personeelsaantallen ingedeeld naar leeftijdscategorie en geslacht Beschrijving van de academische gerichtheid aan de hand van onderzoeksindicatoren
* Voor academische opleidingen: een overzicht van voor het onderwijs relevante onderzoeksoutput van de staf: in functie van de structuur van de opleiding c.q. faculteit/departement wordt verwacht dat er per onderzoeksteam, onderzoeksgroep of vakgroep (of desgevallend van de opleiding als geheel) een set van maximaal 15 publicaties (referenties) wordt opgegeven die gezien worden als representatief voor de onderzoeksoutput en die daarnaast relevant zijn voor/gebruikt worden in het onderwijs in de opleiding. Geef daarnaast ook een overzicht van de afgewerkte doctoraten van de jongste vijf jaren. * Voor de te academiseren hogeschoolopleidingen van twee cycli die gebruik maken van de overgangsregeling, is het aanleveren van de gevraagde gegevens in de overgangsfase geen strikte eis. Deze opleidingen krijgen de gelegenheid om ook andere indicaties te geven zoals een overzicht van onderzoekseindrapporten, lezingen als resultaat van wetenschappelijk onderzoek, lopende onderzoeksprojecten e.d. Zoals eerder aangegeven (zie 2.2.5 Overgangsthematiek) dienen deze opleidingen tegen 2013 wel aan deze eis te voldoen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 30 -
Onderwerp 4 Voorzieningen Opdat een opleiding de doelstellingen die zij zich stelt zou kunnen realiseren, moeten ook de materiële randvoorwaarden toereikend zijn. In dat licht wordt dit aspect van de opleiding beoordeeld. De visitatiecommissie zal een kort bezoek brengen aan de gebouwen en infrastructuur en zich over de omvang en de kwaliteit ervan een oordeel vormen. Een beschrijving en evaluatie van collegezalen en werkgroepruimten, bibliotheek, computerruimten, laboratoria, atelierruimte en dergelijke wordt in de zelfevaluatie opgenomen. De opleiding moet ook voorzien in een aantal adequate ondersteunende maatregelen op het vlak van informatievoorziening naar (potentiële) studenten, de selectie en verwijzing van studenten aan het begin van de studie, de begeleiding van de studenten tijdens de studie en de planning en organisatie van het onderwijs.
Facet 4.1 Materiële voorzieningen
Beoordelingscriteria De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zelfevaluatie ° Beleid inzake huisvesting en materiële voorzieningen. (a) Omvang en kwaliteit (= aangepastheid aan de doelstellingen van de opleiding) van: - onderwijsruimten; - practicumruimten en laboratoria; - kunstateliers; - bibliotheekvoorzieningen; - boeken-, tijdschriften- en databestanden; - zelfstudiecentra; - computerfaciliteiten; * opleidingsgerelateerde onderzoeksinfrastructuur Met aandacht voor de (toenemende) verwevenheid van het onderzoek in het onderwijs. ° Studenten- en docentenfaciliteiten. ° Bereikbaarheid van de faciliteiten. (a) Omvang en herkomst van de beschikbare financiële middelen met aandacht voor de (toenemende) verwevenheid van het onderzoek in het onderwijs.
Facet 4.2 Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria - De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 31 -
Zelfevaluatie ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Informatie aan abituriënten/potentiële studenten door opleiding/centrale diensten. Instroombegeleiding. Informatie en advisering tijdens de opleiding door opleiding/centrale diensten. Bruikbaarheid van de studiegids. Communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/regeling. Studiebegeleiding tijdens de opleiding door de opleiding/centrale diensten. Begeleiding van studenten tijdens evaluatiemomenten. Begeleiding inzake flexibele leertrajecten. Psychosociale begeleiding. Ombudsfunctie. Organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling van studenten (met inbegrip van begeleiding en integratie van buitenlandse studenten).
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg De beoordeling van het door de opleiding gehanteerde systeem voor interne kwaliteitszorg vormt een cruciaal punt in het evaluatieproces. Daarbij kijkt de commissie naar de mate waarin de kwaliteit structureel en permanent wordt bewaakt en verbeterd. Tevens wordt aandacht gegeven aan de bevindingen van de vorige visitatie en aan de inhoudelijke opvolging die aan de aanbevelingen werd gegeven en de procedures die daarbij werden gehanteerd. Ook de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg wordt nagegaan. De visitatiecommissie toetst ook uitdrukkelijk de kwaliteit van het zelfevaluatierapport als exponent van de interne kwaliteitszorg: is het zelfevaluatieproject functioneel voor onderwijsverbetering, bevat het rapport voldoende zelfkritiek en wordt ook aangegeven welke maatregelen getroffen of voorgenomen zijn om geconstateerde tekorten op te heffen. Ook hier is een belangrijk aandachtspunt de betrokkenheid van personeel en studenten bij de zelfevaluatie.
Aanpak KZ-systeem Zelfevaluatie Beschrijving van het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg.
Facet 5.1 Evaluatie resultaten
Beoordelingscriteria De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Zelfevaluatie °
Gedepersonaliseerde samenvatting van de meetresultaten van de opleiding.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 32 -
Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriteria De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen, die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Zelfevaluatie ° ° ° °
Mate van realisatie van de streefdoelen uit het verleden. Gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst. Verbeteracties in de opleiding: toekenning van middelen, toewijzing van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, planning en opvolging (projectmanagement). Bijzondere aandacht voor de opvolging van bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriteria Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Zelfevaluatie ° ° ° ° °
Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken raden en commissies (met inbegrip van de studentenparticipatie). Betrokkenheid van het personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg. Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg, in het bijzonder de onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen. Betrokkenheid van afgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculum– vernieuwingen. Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld.
Onderwerp 6 Resultaten Uiteindelijk gaat het er om of de beoogde doelstellingen zijn gerealiseerd. Dat wordt vastgesteld door de gerealiseerde resultaten te vergelijken met de beoogde doelen. Een belangrijk element hierbij is het eindniveau van de afgestudeerden. Verder wordt ook gekeken naar het onderwijsrendement waarvoor streefcijfers zijn geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau Beoordelingscriteria De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 33 -
Zelfevaluatie ° ° ° °
° ° ° ° ° ° °
Mate van realisatie van de doelstellingen. * Kwaliteit van de masterproef. * Kwaliteit van de stage/het eindwerk. Realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs: deelname van studenten (omvang en percentage uitgezonden studenten, verhouding ontvangen-uitgezonden studenten) en personeel aan internationale uitwisselingsprogramma‟s. Voorbereiding van de afgestudeerden op de instap in het werkveld. Tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden. Sectoren van tewerkstelling. Inhoud en niveau van tewerkstelling. Voldoening van afgestudeerden met betrekking tot hun tewerkstelling. Waardering voor de afgestudeerden door het beroepenveld. Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding.
Facet 6.2 Onderwijsrendement Beoordelingscriteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zelfevaluatie ° ° ° ° ° °
Beleid van de opleiding met betrekking tot het onderwijsrendement. Gehanteerde streefcijfers en verhouding ervan ten aanzien van relevante andere opleidingen. Slaagcijfers en bespreking ervan. Doorstroomanalyse. Gemiddelde studieduur en beoordeling ervan. Resultaten van onderzoek naar niet-slagen en/of studie-uitval in de opleiding.
Bijlagen ° ° ° ° ° °
Internationale studentenmobiliteit: aantallen inkomende en uitgaande studenten van de jongste drie academiejaren. Internationale docentenmobiliteit: aantallen inkomende en uitgaande personeelsleden van de jongste drie academiejaren. Overzicht van de internationale onderwijsprojecten van de jongste drie academiejaren. Overzicht internationale partners. Overzichtstabel studentenstatistieken en slaagcijfers volgens tabel III.1. Overzichtstabel studierendement en studie-efficiëntie volgens tabel III.2.
De tabellen zijn elektronisch beschikbaar via de website van VLIR (www.vlir.be) en VLHORA (www.vlhora.be). De opleidingen worden gevraagd van deze formats gebruik te maken en de tabellen ook digitaal en in excel-vorm toe te zenden aan de projectbegeleider van de visitatiecommissie.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 34 -
Besluit ° ° °
De belangrijkste sterke punten van de opleiding. De meest relevant geachte opportuniteiten ter verbetering en daarbij aansluitende remediërende maatregelen (n.a.v. de zelfevaluatie als aandachtspunten geduid). Samenvatting van de fundamentele beleidsopties van de opleiding op de middellange termijn (als voortzetting van reeds lopende ontwikkelingen).
Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief) Optioneel kan een opleiding de visitatiecommissie verzoeken om een beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken. De opleiding moet, voorafgaandelijk aan de visitatie, een beoordeling vragen aan VLIR en/of VLHORA omtrent het bijzondere kwaliteitskenmerk en meldt dit via een formulier dat kan worden opgevraagd bij VLIR/VLHORA. Zij moet daarvoor de relevante informatie bezorgen over de facetten van het bijzondere kwaliteitskenmerk. De beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken is niet van invloed op de uitkomst van de accreditatie, maar kan wel leiden tot een aantekening in het accreditatierapport dat daadwerkelijk sprake is van bijzondere kwaliteitskenmerken. De bijzondere kwaliteitskenmerken moeten voldoen aan een aantal criteria: °
°
°
Het kenmerk moet een betekenisvolle bijdrage leveren tot differentiatie en profilering binnen het Vlaamse hoger onderwijs, dat wil zeggen het kenmerk moet leiden tot meer verscheidenheid in de vormgeving van opleidingen. Het kenmerk moet bijdragen tot de kwaliteit van de opleiding, dat wil zeggen dat de betreffende opleiding zonder dat kenmerk (of zonder alle aspecten die dat kenmerk uitmaken) niet zo goed zou zijn. De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs moeten zijn geoperationaliseerd, dat wil zeggen dat duidelijk is wat de consequenties zijn van het kenmerk voor doelstellingen, inhoud en vormgeving van het programma en voorzieningen.
Facet
Differentiatie en profilering
Beoordelingscriteria Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs.
Zelfevaluatie ° °
Bijdrage van het kenmerk aan de profilering van de opleiding. Wijze waarop de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere verwante opleidingen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 35 -
Facet
Kwaliteit
Beoordelingscriteria Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding.
Zelfevaluatie Waardering van het kenmerk door studenten, afgestudeerden, werkveld, personeel, …
Facet
Concretisering
Beoordelingscriteria De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd.
Zelfevaluatie ° Metingen, analyses, evaluatieresultaten die de kwaliteit van het kenmerk aantonen. ° Operationalisering van het kenmerk in de opleiding, aan te tonen via een beschrijving van concrete voorbeelden of verschijningsvormen van het bijzondere kwaliteitskenmerk in de opleiding.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 36 -
Hoofdstuk 3
Visitatiecommissie 3.1 Samenstelling van de commissie 3.1.1
Criteria en aandachtspunten voor de samenstelling van de visitatiecommissie
Een visitatiecommissie telt in de regel vijf leden, met name drie vakdeskundigen, een onderwijsdeskundige én een student. Onafhankelijkheid, deskundigheid en gezag zijn belangrijke eisen die aan de visitatiecommissie worden gesteld. De onafhankelijkheid moet blijken uit het ondertekenen van een onafhankelijkheidsverklaring en het feit dat de visitatie en het beoordelingsproces hebben plaatsgevonden zonder beïnvloeding van welke belanghebbende dan ook. De deskundigheid van de commissie moet blijken uit de samenstelling, het gezag moet blijken uit de aanvaarding van de visitatiecommissie door vak- en beroepsgenoten. De in de visitatiecommissie aanwezige deskundigheid moet de hele breedte van de te visiteren opleidingen omvatten. De visitatiecommissie moet in haar geheel het ganse veld van de betrokken opleidingen overzien, aandacht hebben voor de onderwijskundige vormgeving van de opleiding, en voldoende inzicht hebben in de structuur van het hoger onderwijs en de (internationale) ontwikkelingen. Binnen de commissie moet volgende specifieke deskundigheid aanwezig zijn: ° ° ° °
domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld; onderwijsdeskundigheid; deskundigheid op het vlak van kwaliteitszorg; deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline;
en gelden voor de samenstelling verder volgende criteria: ° indien het gaat om een opleiding met een duidelijk traceerbare arbeidsmarkt, is van de vakdeskundigen bij voorkeur één lid afkomstig uit deze sector van de arbeidsmarkt; ° het is wenselijk dat ten minste één lid – liefst twee – afkomstig is uit het buitenland; ° de leden van de visitatiecommissie moeten tot een onafhankelijk oordeel kunnen komen en mogen derhalve op geen enkele wijze persoonlijk noch zakelijk direct belang hebben bij het bestaan van de opleiding en de al dan niet positieve beoordeling door de visitatiecommissie van de te accrediteren opleiding. Personen die dus op enige wijze zijn verbonden aan een te visiteren opleiding kunnen niet als commissielid optreden voor het bezoek aan en de beoordeling van de betreffende opleiding. De onverenigbaarheidsgronden zijn opgenomen in bijlage 6.6.4. De leden van de visitatiecommissie moeten, op het moment dat zij zich bereid verklaren om in de commissie te zetelen, een onafhankelijkheidsverklaring ondertekenen waarop zij tevens vermelden of er enig risico van belangenvermenging of de schijn daarvan bij hun deelname aan de visitatie bestaat (zie bijlage 6.6.5) Het ondertekenen van deze onafhankelijkheidsverklaring en het vermelden van onverenigbaarheden is een voorwaarde om als lid van een visitatiecommissie te kunnen functioneren. Daarnaast verbinden de commissieleden zich er ook toe om tijdens de afsluitende vergadering de eerder ondertekende verklaring nogmaals te ondertekenen en te bevestigen en daarmee aan te geven dat zij de aangegane verplichtingen ook daadwerkelijk zijn nagekomen; ° de leden van de visitatiecommissie mogen zich in de oordeelsvorming niet laten leiden of beïnvloeden door bij de betrokken instelling of de te beoordelen opleiding betrokken personen of partijen of door andere belanghebbenden; ° de leden van de visitatiecommissie moeten bij de kwaliteitsbeoordeling in voldoende mate afstand kunnen nemen van persoonlijke ideeën, overtuigingen of voorkeuren met betrekking tot het wetenschapsgebied/het domein/de discipline dat/die in de beoordeling aan de orde is; ° de leden van de visitatiecommissie moeten bereid zijn de visitatie uit te voeren overeenkomstig de in de handleiding geformuleerde procedures en instrumenten; ° de commissie moet in haar geheel de te visiteren opleidingen kunnen overzien. Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 37 -
Ten aanzien van het student-lid worden volgende criteria gesteld: ° ingeschreven zijn in één van de te visiteren opleidingen of van een gelijkaardige opleiding in binnen- of buitenland op het moment dat de procedure voor de samenstelling van de visitatiecommissie aanvangt (d.i. de officiële vraag vanwege de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of de cel kwaliteitszorg van VLHORA aan de opleidingen en VVS om kandidaten voor de visitatiecommissie voor te dragen). In alle gevallen moet het gaan om een student die een diplomacontract heeft afgesloten met de instelling. Het Structuurdecreet bepaalt immers dat de student ingeschreven moet zijn voor een opleiding; ° op het moment dat de visitatiecommissie wordt geïnstalleerd (installatievergadering) minimaal 30 credits verworven hebben in de opleiding/één van de opleidingen c.q. verwante opleidingen die wordt/worden gevisiteerd; ° bij voorkeur relevante ervaring hebben met participatieorganen binnen de opleiding/één van de opleidingen c.q. verwante opleidingen die wordt/worden gevisiteerd, en/of binnen de instelling; ° in staat zijn een deskundig en objectief oordeel over een opleidingsprogramma te geven;
Indien om praktische redenen geen student wordt gevonden die voldoet aan de criteria en bereid is deel te nemen aan de visitatie kan de betreffende visitatiecommissie wel functioneren en haar taak uitvoeren. In navolging van de reglementaire eisen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissie neemt het student-lid niet deel aan de visitatie van de eigen opleiding. Voor de visitatie van de eigen opleiding wordt een tweede student-lid ingeschakeld. Van de studentleden wordt verwacht dat ze allemaal deelnemen aan de gemeenschappelijke vergaderingen en activiteiten van de visitatiecommissie en bij voorkeur ook onderling overleg plegen.
Bijkomende aandachtspunten Aanbevolen wordt kandidaten voor te stellen die zowel uit Vlaanderen als Nederland en Franstalig België afkomstig zijn. Ook hierbuiten kunnen kandidaten worden gezocht. Voor alle kandidaat-leden geldt wel de vereiste dat zij over een actieve kennis van het Nederlands moeten beschikken, behalve in het geval van de opleidingen die in een andere taal worden aangeboden en waarvan het zelfevaluatierapport ook in die andere taal is opgesteld. Eventuele afwijkingen worden besproken tijdens de infovergadering. De leden worden deels binnen het hoger onderwijs en deels binnen het professionele veld van de afgestudeerden gezocht. Bij het zoeken naar deskundigen uit de hogere onderwijswereld is het aan te raden om in eerste instantie deskundigen te kiezen die nog werkzaam zijn binnen het vakgebied. Emeriti kunnen worden voorgesteld om in de visitatiecommissies te zetelen, maar dit gebeurt liefst slechts indien onvoldoende „actieve deskundigen‟ worden gevonden. Het is aan te bevelen een evenwichtige samenstelling man-vrouw binnen de visitatiecommissies na te streven. Van het aantal commissieleden wordt zelden afgeweken. Een aanvraag tot uitbreiding moet steeds grondig worden gemotiveerd. De aanvraag wordt, samen met een raming van de meerkost die dit meebrengt, ter goedkeuring aan het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA voorgelegd. In het geval van de visitatie van unieke opleidingen kan het aantal leden van de visitatiecommissie worden verminderd. Voor visitaties van opleidingen die door meer dan vijf instellingen worden georganiseerd of wanneer in één visitatie clusters van opleidingen worden betrokken, kunnen deelcommissies worden samengesteld. Voor de samenstelling van de deelcommissies wordt gestreefd naar een overlapping van leden tussen de deelcommissies, bij voorkeur in hoofde van de voorzitter. De projectbegeleider bewaakt de consistentie tussen de deelcommissies en de gelijkaardige uitvoering. Het is in principe niet de bedoeling dat kandidaat-leden voorafgaandelijk door de opleiding zouden worden gepolst over hun bereidheid zitting te nemen in de commissie. De officiële vraag naar de bereidheid van leden om in de visitatiecommissie te zetelen, gaat uit van de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 38 -
3.1.2
Voordracht van de visitatiecommissie
Na de formele aankondiging van de visitatie wordt aan de contactpersoon van de betrokken opleidingen (zie 2.2.1) gevraagd kandidaten voor de visitatiecommissie voor te dragen. De contactpersoon (of een andere door de opleiding gemandateerde persoon) werd met instemming van zijn/haar instellingsbestuur aangesteld en beschikt over het mandaat om in naam van zijn/haar instelling kandidaat-commissieleden voor te stellen. Er is in deze fase bewust gekozen voor een duidelijke inbreng van de kant van de opleiding bij de samenstelling van de commissie, omdat de opleiding in haar geheel vertrouwen moet hebben in de commissie. Bij de opleidingen wordt in eerste instantie gevraagd om mogelijke kandidaat-voorzitters en kandidaatvakdeskundige leden voor te dragen. De kandidaturen zijn vergezeld van gegevens omtrent de personen die voldoende informatie bevatten om een grondige beoordeling van de competentie en expertise van de kandidaten mogelijk te maken en toelaat de onafhankelijkheid te beoordelen. Voor wat betreft het onderwijsdeskundig lid in de commissie wordt een beroep gedaan op een pool van onderwijsdeskundigen, die werd opgesteld op basis van een rondvraag binnen de instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen, Wallonië en Nederland en is goedgekeurd door het bestuursorgaan van VLIR en VLHORA. De cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA maakt uit deze pool een selectie van onderwijsdeskundigen die voor de visitatie van de betreffende opleidingen in aanmerking komen en legt deze ter bespreking voor aan de contactpersonen van de opleidingen. Daarnaast kunnen de betrokken opleidingen ook eigen voorstellen indienen van kandidaat-onderwijsdeskundige leden. De cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA maakt een overzicht van de voorstellen van kandidaatvoorzitters, kandidaat-vakdeskundige leden en kandidaat-onderwijsdeskundige leden, dat vervolgens wordt besproken tijdens een overlegvergadering met de contactpersonen van de opleidingen en de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA. Aan deze vergadering neemt per instelling enkel de door het instellingsbestuur aangestelde contactpersoon op opleidingsniveau deel. Indien evenwel noodzakelijk (zeer uiteenlopende opleidingen binnen één visitatiecluster) kunnen voor de inhoudelijke discussie over de (expertise) van de kandidaten uitzonderlijk twee contactpersonen per instelling aan de overlegvergadering met betrekking tot de samenstelling van de visitatiecommissie, deelnemen.
De bedoeling van de vergadering is te komen tot: ° een voordracht voor het voorzitterschap van de visitatiecommissie, bestaande uit ten minste twee namen in volgorde van voorkeur. Indien er meerdere voorzitters in een aantal deelcommissies zullen werken, wordt geen volgorde van voorkeur aangeduid. De voorzitter(s) wordt/worden afzonderlijk voorgedragen en wordt betrokken bij de verdere samenstelling; ° een lijst van vakdeskundige kandidaten die volgens de vergadering in aanmerking komen als lid van de visitatiecommissie, met vermelding van eventuele beperkingen tot deelname aan de visitatie van (een) bepaalde opleiding(en); ° een lijst van onderwijsdeskundige kandidaten die volgens de vergadering in aanmerking komen als lid van de visitatiecommissie, met vermelding van eventuele beperkingen tot deelname aan de visitatie van (een) bepaalde opleiding(en).
Conform de overeenkomst tussen VVS-VLIR-VLHORA doet de Vlaamse Vereniging voor Studenten (VVS) de voordracht van het student-lid voor de betreffende visitatiecommissies. De voordracht bestaat, per visitatiecommissie en/of deelcommissie, uit aan aantal namen van kandidaat-studentleden (aantal in functie van de opleiding die door één of meerdere instellingen wordt aangeboden). Het voorstel wordt, samen met de curricula vitae waaruit blijkt dat de voorgestelde studentleden voldoen aan de gestelde criteria (zie 3.1.1), aan de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA overgemaakt. De contactpersonen van de bij de visitatie betrokken opleidingen kunnen over dit voorstel geraadpleegd worden. Op basis van deze consultatie kan besloten worden om, mits grondige motivering, andere kandidaat-studentleden voor te dragen dan de kandidaten voorgesteld door VVS. Voor opleidingen die geen vertegenwoordiging hebben binnen VVS of indien geen kandidaat student-lid wordt voorgedragen door VVS, doen de opleidingen en/of de cel kwaliteitszorg van VLIR en /of VLHORA een voorstel.
Voordracht van de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie Tijdens de vergadering met de contactpersonen wordt op basis van het overzicht een voorstel opgesteld voor de voordracht voor het voorzitterschap van de visitatiecommissie. Kandidaat-voorzitters kunnen zowel Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 39 -
uit de lijst van vakdeskundigen als uit de lijst van onderwijsdeskundigen afkomstig zijn en worden mede gekozen op basis van hun vermogen om leiding te geven aan een commissie. Bij het totstandkomen van het voorstel voor het voorzitterschap van de visitatiecommissie is geen consensus vereist tussen de contactpersonen. Daarnaast is het mogelijk dat door de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA andere kandidaatvoorzitters worden toegevoegd aan het voorstel van de contactpersonen. Verder wordt een lijst opgesteld van mogelijke kandidaat-leden voor de visitatiecommissie. Op deze lijst worden personen voorgedragen die door de opleidingen worden gesteund en komen voldoende potentiële leden voor om de visitatiecommissie en/of deelcommissies samen te stellen. Ook bij het opstellen van deze lijst is geen consensus vereist tussen de contactpersonen. In het geval er kandidaat-leden worden voorgesteld die op enige wijze zijn verbonden aan een te visiteren opleiding wordt dit duidelijk aangegeven op de lijst zodat duidelijk is welke beperkingen aan hun eventueel lidmaatschap verbonden zijn. De cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA waakt/waken over de toepassing van de criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissie. De voordracht van de voorzitter, bestaande uit ten minste twee namen in volgorde van voorkeur, en de lijst van kandidaat-leden (vakdeskundige, onderwijsdeskundige en studentleden) worden vervolgens voor akkoord voorgelegd aan het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA. Na instemming van het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA wordt de voorgestelde kandidaat-voorzitter aangeschreven met de vraag naar zijn/haar bereidheid om de visitatiecommissie voor te zitten. Tevens wordt hem/haar gevraagd de onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen. Indien de eerstgerangschikte kandidaat-voorzitter de opdracht niet aanvaardt, wordt de volgende kandidaat-voorzitter benaderd. Indien ook deze weigert, moet er een nieuwe voordracht voor het voorzitterschap van de visitatiecommissie worden gedaan volgens de hiervoor beschreven procedure. De goedkeuring door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA geeft aan de voorzitter de machtiging om in overleg met de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA een voorstel voor de verdere samenstelling van de visitatiecommissie uit te werken gebruik makend van de goedgekeurde lijst van de kandidaat-leden (vakdeskundige, opleidingsdeskundige en studentleden). De voorzitter van de visitatiecommissie kan, mits grondige motivering, bijkomende kandidaat-leden en kandidaat-studentleden voorstellen. Deze voorstellen worden teruggekoppeld naar de contactpersonen op opleidingsniveau en vervolgens aan het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA.
Voorstel voor de verdere samenstelling van de visitatiecommissie De voorzitter van de visitatiecommissie werkt samen met de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA, een voorstel uit voor de verdere samenstelling van de visitatiecommissie. De basis voor het voorstel is: ° de kandidatenlijst van vakdeskundige leden die tijdens de vergadering met betrekking tot de samenstelling van de visitatiecommissie tot stand kwam, eventueel aangevuld met kandidaatvakdeskundige leden voorgesteld door de voorzitter van de visitatiecommissie, en die is goedgekeurd door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA; ° de kandidatenlijst van onderwijsdeskundigen die tijdens de vergadering met betrekking tot de samenstelling van de visitatiecommissie tot stand kwam, eventueel aangevuld met kandidaatonderwijsdeskundige leden voorgesteld door de voorzitter van de visitatiecommissie, en die is goedgekeurd door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA; ° het voorstel van kandidaat-studentleden vanwege VVS of het grondig gemotiveerde voorstel van andere kandidaat-studentleden van de contactpersonen van de opleidingen, eventueel aangevuld met kandidaat-studentleden voorgesteld door de voorzitter van de visitatiecommissie, en dat is goedgekeurd door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA. Bij een uitgeputte lijst van kandidaat-leden vindt een nieuwe rondvraag plaats bij de betrokken opleidingen. Het voorstel voor de verdere samenstelling van de visitatiecommissie bevat zowel namen van effectieve kandidaat-leden als namen van mogelijke reservekandidaten in volgorde van voorkeur. In deze fase van de samenstelling is er geen inspraak meer vanwege de opleidingen. Wel wordt het voorstel ter bekrachtiging voorgelegd aan het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA, dat nagaat of de criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissie werden gerespecteerd. Na bekrachtiging door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA worden de effectieve kandidaat-leden aangeschreven met de vraag naar hun bereidheid om in de visitatiecommissie te zetelen. Tevens wordt hen Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 40 -
gevraagd de onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen. Indien een effectief lid de opdracht niet aanvaardt, worden de reservekandidaten in volgorde van voorkeur benaderd.
Bekrachtiging voorstel visitatiecommissie door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs (art. 93 §3bis Structuurdecreet)1 Decretaal is bepaald dat het voorstel voor de samenstelling van de visitatiecommissie, zoals vastgelegd door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA, ten slotte ter bekrachtiging aan de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs moet worden voorgelegd. Met de bekrachtiging geeft de Erkenningscommissie aan dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid de hen opgedragen opdrachten kunnen vervullen. Indien de Erkenningscommissie besluit de samenstelling niet te bekrachtigen moet er door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA een nieuw voorstel worden voorgelegd. De Erkenningscommissie geeft de redenen aan waarom zij de samenstelling van een visitatiecommissie niet kan bekrachtigen. Het Besluit van de Erkenningscommissie van 20 oktober 2004 waarin de criteria voor bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies zijn vastgelegd is als bijlage 6.7 opgenomen.
Instelling van de visitatiecommissie Als laatste stap wordt de visitatiecommissie per besluit door het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA ingesteld. Het instellingsbesluit wordt overgemaakt aan: ° voorzitter en leden van de visitatiecommissie ° rectoren en/of algemeen directeurs van de betrokken instellingen ° decanen en/of departementshoofden ° contactpersonen van de betrokken instellingen ° contactpersonen van de betrokken opleidingen
3.1.3
Projectbegeleider/secretaris van de visitatiecommissie
De commissie wordt gedurende het gehele proces ondersteund door een projectbegeleider die instaat voor de inhoudelijke en praktische voorbereiding van de visitaties, het voorbereiden en notuleren van de vergaderingen, het redigeren van visitatierapporten en het verstrekken van informatie over het visitatiesysteem aan de visitatiecommissies. De projectbegeleider moet er verder over waken dat het visitatieprotocol wordt gevolgd. Indien hij/zij vaststelt dat er van het protocol wordt afgeweken, is de projectbegeleider gemachtigd de voorzitter van de commissie daarop te wijzen en aan te sporen toe te zien op het naleven van het visitatieprotocol. De taak van de projectbegeleider wordt steeds opgenomen door een stafmedewerker van VLIR en/of VLHORA. Voor elk bezoek wordt een secretaris aangewezen die instaat voor het voorbereiden van en notuleren tijdens het bezoek alsook het redigeren en schrijven van het opleidingsrapport. De taak van secretaris kan worden opgenomen door de stafmedewerkers van VLIR en/of VLHORA enerzijds. Anderzijds kan een beroep worden gedaan op een pool van externe secretarissen die is aangelegd door de cel kwaliteitszorg van VLIR en VLHORA en is goedgekeurd door de respectieve bestuursorganen. Ten aanzien van de personen die in aanmerking komen voor deze pool worden volgende eisen gesteld: ° onafhankelijk zijn: op geen enkele wijze persoonlijk noch zakelijk direct belang hebben bij het bestaan van de betrokken opleidingen en de al dan niet positieve beoordeling door de visitatiecommissie van de te accrediteren opleidingen; ° competent zijn in schriftelijk rapporteren. De afbakening van de verantwoordelijkheden van de externe secretaris is vastgelegd in de overeenkomst die tussen de VLIR en/of de VLHORA en de betrokkene is afgesloten.
1
Zie ook www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/regelgeving
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 41 -
3.2 Taak van de visitatiecommissie Van de visitatiecommissie wordt verwacht dat zij op basis van de zelfevaluatie van de opleiding en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: ° een gemotiveerd en onderbouwd oordeel geeft over de zes onderwerpen en bijhorende facetten uit het accreditatiekader; ° een integraal oordeel geeft over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie; ° suggesties doet om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. In voorkomend geval geeft de visitatiecommissie op expliciete vraag van een opleiding een beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken is niet van invloed op de accreditatiebeslissing.
3.2.1
Concretisering van de taak
a. Aanbevelen De visitatiecommissie geeft de punten aan die volgens haar verbeterd kunnen worden en doet aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
b. Beoordelen De commissie beoordeelt de opleiding op de 6 onderwerpen uit het accreditatiekader aan de hand van de 21 facetten en de daarbij behorende criteria (zie hoofdstuk 2). De visitatiecommissie moet per facet aangeven of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De commissie moet inzichtelijk maken hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen worden zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met verwante andere opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. De waarderingen „onvoldoende‟ en „voldoende‟ zijn het eerste markeringspunt voor de beoordeling. De waardering „goed‟ laat zien dat de kwaliteit uitstijgt boven de basiskwaliteit. De waardering „excellent‟ wordt gebruikt om goede praktijkvoorbeelden in beeld te brengen. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. De visitatiecommissie moet verduidelijken hoe de onderliggende beoordelingen per facet in de totstandkoming van de samenvattende beoordeling per onderwerp tegen elkaar zijn afgewogen. Ten slotte formuleert de visitatiecommissie een onderbouwd eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. Verwacht wordt dat de visitatiecommissie aangeeft of op grond van de criteria uit het beoordelingskader binnen de opleiding voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn om tot een positief eindoordeel te komen. Wanneer er sprake is van verschillende afstudeerrichtingen of wanneer een opleiding op verschillende locaties wordt aangeboden, dan moet uit de beoordeling naar voor komen of binnen elke afstudeerrichting/voor elke locatie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Bij gezamenlijke opleidingen georganiseerd door Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs onderling of door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs die bij succesvolle voltooiing ervan leiden tot een gezamenlijk diploma, heeft de beoordeling betrekking op de volledige opleiding. Uit de beoordeling moet aldus naar voor komen dat binnen alle onderdelen van de opleidingen, ook deze aan andere Vlaamse instellingen of buitenlandse instellingen, voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 42 -
Beslisregels De beoordeling op de afzonderlijke facetten gebeurt op basis van de bijbehorende criteria. Deze beoordeling wordt in eerste instantie toegekend door elk commissielid afzonderlijk en dit aan het einde van het bezoek aan een opleiding. De commissieleden geven per facet een score op een vier puntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en worden daarbij verzocht hun oordeel toe te lichten. Vervolgens legt de commissie als geheel per facet de score (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) vast. De toekenning van het oordeel „onvoldoende‟, „voldoende‟, „goed‟ of „excellent‟ gebeurt door het facet als geheel in ogenschouw te nemen en moet gedegen worden onderbouwd met argumenten. De beoordeling „onvoldoende‟ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling „voldoende‟ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master. De beoordeling „goed‟ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling „excellent‟ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. Op basis van de oordelen van de facetten wordt vervolgens de beoordeling onvoldoende/voldoende per onderwerp vastgelegd. Binnen een onderwerp kunnen bepaalde facetten een onvoldoende halen. Voor een positief eindoordeel moet de opleiding voor alle onderwerpen evenwel voldoende scoren (in voorkomend geval ook voor elke locatie en/of afstudeerrichting). Als bepaalde facetten onvoldoende scoren maar de opleiding op het niveau van de onderwerpen voldoende scoort, moet de visitatiecommissie haar afweging inzichtelijk maken. In heel het beoordelingsproces is het essentieel dat de voorzitter van de visitatiecommissie waakt over de objectiviteit en de interne consistentie van de toegekende scores.
Samenvattend gelden volgende regels
Facetten
- de commissie geeft per facet een samenvattend oordeel op een vier puntenschaal op basis van de criteria - compensatie is mogelijk
Onderwerpen
- de commissie weegt de facetten en legt per onderwerp een samenvattend oordeel onvoldoende/voldoende vast - compensatie is mogelijk
Eindoordeel
- alle onderwerpen moeten voldoende scoren voor een positief eindoordeel over de opleiding
c. Vergelijken Van de visitatiecommissie wordt verwacht dat ze haar bevindingen ook vergelijkenderwijs weergeeft, enerzijds in de vorm van beschrijvende vergelijkingen, anderzijds in vergelijkende tabellen waarbij per onderwerp en de bijbehorende facetten de score wordt aangegeven. De tabel wordt op het niveau van de opleiding gemaakt; bij verschillende scores op het niveau van de afstudeerrichting/locatie, wordt deze in een voetnoot vermeld.
d. Informeren Het verstrekken van informatie over de kwaliteit van de opleidingen is een taak van de commissie die wordt vervuld door het uitbrengen van een openbaar rapport. Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 43 -
3.2.2
Verwachtingen ten aanzien van de visitatiecommissie
Van de visitatiecommissieleden wordt minimaal verwacht dat zij: ° deelnemen aan voorbereidende vergaderingen; ° de bezoeken aan de opleidingen voorbereiden door grondige lectuur van het zelfevaluatierapport en andere toegestuurde documenten; ° deelnemen aan de bezoeken en bijdragen tot het goede verloop van de gesprekken met de diverse gesprekspartners; ° bijdragen tot de oordeelsvorming binnen de commissie; ° de verschillende delen van het visitatierapport die in conceptvorm zijn opgesteld door de projectbegeleider/secretaris van de commissie in onderling overleg met de voorzitter van de commissie, lezen en becommentariëren en uiteindelijk goedkeuren; ° in het geval van deelcommissies allen deelnemen aan de installatievergadering en aan de bespreking van het algemeen deel van het visitatierapport.
Van de voorzitter van de visitatiecommissie wordt daarenboven verwacht dat hij/zij: ° in de beginfase meewerkt aan de verdere samenstelling van de visitatiecommissie; ° de commissie doorheen het gehele proces leidt (leiden van de gesprekken tijdens de bezoeken, voorbereiden en voorzitten van de vergaderingen, nemen van beslissingen bij discussie binnen de commissie, …); ° indien met deelcommissies wordt gewerkt, samen met de projectbegeleider/secretaris zal waken over de gelijkvormigheid van het visitatieproces; ° de verschillende delen van het visitatierapport die in conceptvorm zijn opgesteld door de projectbegeleider/secretaris van de commissie, vooraleer deze worden voorgelegd aan de commissieleden, leest, becommentarieert en aanvult; ° ingrijpt wanneer een lid van de visitatiecommissie tijdens de werkzaamheden in het kader van de visitatie disfunctioneert op inhoudelijk en/of deontologisch vlak.
3.2.3 1 2
3
4
5
6
Deontologische code en gedragsregels
Een commissielid respecteert de missie van de gevisiteerde instelling en opleiding. Een commissielid is zich bewust van zijn of haar rol en vult deze rol in met maximaal respect voor alle gesprekspartners. Een commissielid mag zich in haar/zijn oordeelsvorming niet laten leiden of beïnvloeden door bij de betrokken instelling of bij de te visiteren opleiding betrokken personen of partijen, of door andere belanghebbenden. Een commissielid spreekt vanuit eigen expertise en in eigen naam en vertolkt niet de mening van een organisatie waar het commissielid eventueel lid van is. Een commissielid moet bij de kwaliteitsbeoordeling in voldoende mate afstand kunnen nemen van persoonlijke ideeën, overtuigingen of voorkeuren met betrekking tot het domein of de discipline dat in de beoordeling aan de orde is. Een commissielid maakt zijn/haar oordeel conform het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol dat gebaseerd is op het door NVAO vastgestelde Accreditatiekader voor bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen. Wanneer een commissie meerdere opleidingen moet beoordelen, worden deze kaders en de daarin vervatte beoordelingscriteria voor alle opleidingen op een uniforme wijze gehanteerd. Een commissielid baseert zijn/haar oordeel op de volgende informatie: - het door de opleiding opgestelde zelfevaluatierapport (inclusief de actualiserende informatie met betrekking tot het zelfevaluatierapport cfr. 2.2.9) met de daarbij horende bijlagen en documentatiegegevens; - eventuele additionele op verzoek van de commissie aangeleverde gegevens; - de gesprekken die in het kader van het visitatiebezoek zijn gevoerd; - de waarnemingen tijdens de bezoeken ter plaatse; - het domeinspecifieke referentiekader dat door de visitatiecommissie tijdens de installatievergadering werd vastgelegd. De beoordeling door een commissielid dient te voldoen aan volgende kwaliteitseisen: - deskundigheid en professionaliteit; - onafhankelijkheid en objectiviteit; - zorgvuldigheid en consistentie; - transparantie en onbevooroordeeldheid.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 44 -
7
Een commissielid gebruikt informatie die in het kader van de visitatie en de beoordeling is vergaard, niet voor persoonlijke of professionele doeleinden. Eventuele vertrouwelijke informatie wordt op gepaste wijze behandeld. 8 Een commissielid dat op enige wijze verbonden is aan een te visiteren opleiding treedt niet op als lid van de commissie voor het bezoek aan en de beoordeling van de betreffende opleiding. 9 Een commissielid aanvaardt geen geschenken of beloningen van een te visiteren opleiding of een bij de visitatie betrokken opleidingsinstituut. 10 Een commissielid heeft geen financieel of commercieel belang bij de te beoordelen opleiding, het instituut of de organisatie, noch bij daaraan gelieerde bedrijven of organisaties. 11 Een commissielid is zich bewust van de complexiteit van de planning van het visitatieproces en de visitatiebezoeken alsmede van de verschillende betrokken actoren en zal, derhalve, behoudens in gevallen van heirkracht, maximaal inspanningen doen om alle gemaakte afspraken inzake timing, aanwezigheid, taken als commissielid, … na te leven.
3.2.4
Klachtenmelding en -behandeling
Instellingen en/of opleidingen die menen dat een visitatiecommissie of een lid van een visitatiecommissie disfunctioneert of ondeontologisch gedrag vertoont dienen klachten terzake te melden aan de projectbegeleider/secretaris van het desbetreffende visitatieproces. De projectbegeleider/secretaris bespreekt de gemelde klacht met de voorzitter van de visitatiecommissie. Het behoort tot de taak van de voorzitter om deze klacht te beoordelen en eventueel gepaste maatregelen te treffen. In het geval dat een klacht gericht zou zijn tegen de voorzitter van de visitatiecommissie dient de projectbegeleider/secretaris de klacht te evalueren en eventueel gepaste maatregelen te treffen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 45 -
Hoofdstuk 4
Visitatieproces In het visitatieproces kunnen volgende fasen worden onderscheiden: ° voorbereiding ° installatievergadering en/of bijkomende vergadering ° bezoeken ° rapportering ° opvolging
4.1 Voorbereiding Zelfevaluatierapporten Voor visitaties die gepland zijn in het voorjaar worden de zelfevaluaties verwacht op 15 december, voor visitaties in het najaar is de inleverdatum vastgelegd op 1 juli. De zelfevaluatierapporten worden tijdig aan de visitatiecommissie toegezonden. Het is de bedoeling dat de commissieleden de zelfevaluatierapporten bestuderen ter voorbereiding van de bespreking ervan tijdens de installatievergadering. Indien wenselijk kan, in samenspraak met de visitatiecommissie, na de installatievergadering een extra voorbereidende vergadering worden georganiseerd waarop deze bespreking plaatsvindt. Verwacht wordt dat de commissieleden de zelfevaluatierapporten bestuderen tegen de achtergrond van het visitatieprotocol dat hen vooraf is overgemaakt. Verder wordt aan de commissieleden gevraagd om vóór de installatievergadering of de extra voorbereidende vergadering een lijst van vragen die tijdens de bezoeken aan de opleidingen aan bod moeten komen aan de projectbegeleider/secretaris van de visitatiecommissie toe te zenden. De projectbegeleider/secretaris maakt een gestructureerd overzicht van de door de commissieleden aangeleverde vragen. Daarnaast geven de commissieleden aan welke aanvullende informatie bij de opleiding moet worden opgevraagd en welke syllabi en/of handboeken zij zeker wensen in te kijken tijdens het bezoek. De projectbegeleider/secretaris van de commissie stelt de opleiding hier op voorhand van op de hoogte.
Masterproeven/eindwerken en/of stageverslagen Bij de beoordeling van een masteropleiding wordt ten minste van de vakdeskundige leden van de visitatiecommissie verwacht dat zij een aantal masterproeven van de opleidingen doornemen en beoordelen. De masterproef wordt beschouwd als één van de middelen om indirect een zicht te krijgen op het niveau van de opleiding. Door kennis te nemen van een aantal masterproeven en de eraan gekoppelde beoordeling krijgt de commissie ook inzicht in de eisen en criteria die door de opleiding gesteld en gehanteerd worden ten aanzien van laatstejaarsstudenten. Voor opleidingen waar eindwerken en/of stageverslagen voorkomen, geldt dezelfde regeling. In de zelfevaluatierapporten van de opleidingen is telkens een lijst van maximaal 30 recente masterproeven/eindwerken en/of stageverslagen opgenomen. Aan de vakdeskundige commissieleden wordt gevraagd uit deze lijst minimaal twee werken te kiezen en deze keuze aan de projectbegeleider/secretaris over te maken. Hierbij gelden drie criteria: ° deskundigheid of specialisatie van de leden; ° spreiding over de afstudeerrichtingen en/of locaties van de te visiteren opleiding; ° spreiding in gegeven beoordelingen (elk commissielid kiest bij voorkeur een masterproef/eindwerk en/of stageverslag met een hoge beoordeling en een met een lage beoordeling). Eens de keuze van alle leden is gekend, worden de betreffende masterproeven/eindwerken en/of stageverslagen door de projectbegeleider/secretaris aan de opleidingen gevraagd en aan de leden toegezonden. Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 46 -
Domeinspecifiek referentiekader Voor iedere (groep van) opleiding(en) moet een eigen domeinspecifiek referentiekader worden ontwikkeld dat door de commissie zal worden gebruikt bij de beoordeling van de opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor het tot stand komen van dit domeinspecifiek referentiekader en steunt daarbij op de domeinspecifieke referentiekaders die worden aangeleverd door de opleidingen. Daarnaast kan gesteund worden op de referentiekaders die in het verleden door andere visitatiecommissies werden gehanteerd, op referentiekaders die werden/worden gebruikt door collega‟s in het buitenland, op elementen uit de zelfevaluaties van de gevisiteerde opleidingen of van vergelijkbare opleidingen in het buitenland, beroepsprofielen, wettelijke eisen voor beschermde beroepen … voor zover deze informatie beschikbaar is. Naast het inhoudelijk domeinspecifiek referentiekader is het ook belangrijk dat de commissie tijdens de visitatie aandacht besteedt aan een aantal meer procesmatige aspecten van de onderwijskwaliteit. Voor het bepalen van dit onderdeel van het referentiekader steunt de commissie zich op de door VLIR en VLHORA vastgelegde uitgangspunten die als bijlage 6.4 in dit visitatieprotocol zijn opgenomen. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren, en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet echter niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet. Daartoe wordt een domeinspecifiek referentiekader geformuleerd, dat voldoende algemeen is geformuleerd om ruimte te laten voor de eigenheid van de opleidingen. De voorzitter en de projectbegeleider/secretaris geven hiertoe een aanzet. Tijdens het bezoek wordt het domeinspecifiek referentiekader door de visitatiecommissie gehanteerd om de opleiding te situeren binnen het domein. Het referentiekader omvat in ieder geval een omschrijving van de competenties van de afgestudeerden.
Structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen De cellen kwaliteitszorg van VLIR en van VLHORA stellen aan de visitatiecommissies een informatieve tekst omtrent de structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen ter beschikking. Het document wordt op voorhand aan de commissieleden toegezonden.
4.2 Installatievergadering en/of bijkomend overleg De installatievergadering, die voorafgaat aan de bezoeken van de commissie aan de te beoordelen opleidingen, wordt aangegrepen als eerste moment waarop de commissieleden kennis kunnen maken met elkaar, verdere toelichting krijgen bij het visitatieproces en zich voorbereiden op de werkzaamheden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 47 -
Informeren van de visitatiecommissie Bij aanvang van de installatievergadering worden potentiële spanningen die via de onafhankelijkheidsverklaring (en anderszins) werden gesignaleerd in de commissie besproken. Daarbij wordt nagegaan in welke mate deze de oordeelsvorming zouden kunnen beïnvloeden (of daarvan de schijn wekken) en welke maatregelen moeten worden genomen in de werkwijze van de commissie om ongewenste effecten uit te sluiten. Verder krijgen de commissieleden een nadere toelichting over het visitatiestelsel en de accreditatie. Zij worden hierbij geïnstrueerd over de te volgen benadering en werkwijze. De leden worden ook, voortbouwend op het document „Structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen‟, dat zij hebben ontvangen, verder geïnformeerd over de onderwijskundige, juridische en financiële randvoorwaarden waarbinnen de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs moeten werken.
Bespreking en vastlegging van het domeinspecifiek referentiekader
1
Het domeinspecifiek referentiekader dat door de voorzitter en de projectbegeleider/secretaris is opgesteld (zie 4.1), wordt met de visitatiecommissie besproken en, na eventueel door de commissie noodzakelijk geachte of gewenste aanpassing, vastgelegd.
Vervolgens wordt het voorgelegd aan de betrokken opleidingen. Aangezien het zelfevaluatierapport een beschrijving van de werkelijkheid is en dus niet moet worden geschreven en afgestemd op het domeinspecifiek referentiekader van de visitatiecommissie, wordt dit referentiekader na het schrijven van het zelfevaluatierapport, maar voor de bezoeken aan de opleidingen overgemaakt. Het domeinspecifiek referentiekader wordt tijdens de bezoeken bediscussieerd met de opleidingen.
Zelfevaluatierapporten Tijdens de installatievergadering en/of het bijkomend overleg worden de zelfevaluatierapporten besproken mede op basis van de door de commissie aangeleverde vragen en opmerkingen. Bedoeling is binnen de commissie tot een eerste oordeel te komen over de opleidingen en specifieke vragen en aandachtpunten te formuleren die tijdens de bezoeken aan de orde moeten komen.
Masterproef/eindwerk en/of stageverslag De masterproeven/eindwerken en/of stageverslagen worden eveneens beoordeeld tijdens de installatievergadering en/of het extra bijkomend overleg, zodat de meningen van de leden kunnen worden betrokken bij de bespreking van de eerste algemene indrukken en de formulering van de vragen en aandachtspunten. Voor de professioneel gerichte bacheloropleidingen kunnen de werken ingekeken worden tijdens de voorbereidende vergadering die voorafgaat aan het eigenlijke visitatiebezoek.
1
Dient zeker te gebeuren tijdens de installatievergadering.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 48 -
Beoordelingsformulier De onderwerpen en facetten waarover de commissie zich een oordeel moet vormen (zie bijlage 6.1), zijn uitgewerkt in een beoordelingsformulier dat de commissie hanteert tijdens de bezoeken. Het beoordelingsformulier volgt het NVAO-accreditatiekader en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren (zie bijlage 6.5). Het beoordelingsformulier is een nuttig instrument voor: ° de individuele leden om hun oordeel over de verschillende facetten te expliciteren; ° de commissie als geheel om verschillen in oordelen zichtbaar te maken zodat ze bediscussieerd kunnen worden; ° de projectbegeleider/secretaris om op basis van de ingevulde beoordelingsformulieren het opleidingsrapport/visitatierapport te kunnen schrijven. De ingevulde beoordelingsformulieren zijn interne vertrouwelijke documenten. Tijdens de installatievergadering wordt het beoordelingsformulier overlopen. Indien de visitatiecommissie het nodig acht, kunnen aandachtspunten aan de lijst worden toegevoegd.
Bezoekschema’s en concrete afspraken Tijdens de installatievergadering worden ook de bezoekschema‟s besproken en worden concrete afspraken gemaakt over een mogelijke taakverdeling binnen de visitatiecommissie, de manier waarop de commissie zal omgaan met eventuele verzoeken tot het beoordelen van bijzondere kwaliteitsaspecten…
4.3 Bezoek Het visitatiebezoek wordt voorafgegaan door een intern overleg van de visitatiecommissie (voorbereidende vergadering). De visitatiecommissie bezoekt de instellingen in principe gedurende twee en een halve dagen, waarbij zij afzonderlijke gesprekken voert met de verschillende geledingen die bij het onderwijs betrokken zijn op het centraal niveau, het niveau van het departement/de faculteit en op het niveau van de opleiding. Deze gesprekken gebeuren op basis van de lectuur van het zelfevaluatierapport en de bijlagen, een representatieve set van studiemateriaal, relevante verslagen van vergaderingen, een aantal masterproeven, eindwerken en/of stageverslagen dat vooraf wordt bestudeerd. Het bezoek van de commissie wordt afgesloten met een mondelinge rapportering van de eerste voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Voor gezamenlijk opleidingen georganiseerd door Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs onderling bezoekt de visitatiecommissie de coördinerende instelling. De verschillende partnersinstellingen stellen er informatie ter beschikking en nemen deel aan de gesprekken met de visitatiecommissie om op die manier de visitatiecommissie toe te laten zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen. Voor gezamenlijke opleidingen georganiseerd door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs die bij succesvolle voltooiing ervan leiden tot een gezamenlijk diploma, bezoekt de visitatiecommissie de Vlaamse instelling. De buitenlandse partnerinstellingen stellen er informatie ter beschikking en nemen deel aan de gesprekken met de visitatiecommissie om op die manier de visitatiecommissie toe te laten zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen. De visitatiecommissie zal overwegen of een bezoek aan een of meerdere buitenlandse partnerinstellingen noodzakelijk is in het kader van het opstellen van het visitatierapport. De visitatiecommissie kan daartoe beslissen indien dit de enige manier is om een voldoende beeld te krijgen over de betreffende opleiding. Ze neemt haar beslissing in overleg met de betrokken Vlaamse instelling.
Voorbereiding door de betrokken opleiding Voor het bezoek van de commissie aan de opleiding, worden met de contactpersoon van de instelling en van de opleiding afspraken gemaakt over de praktische organisatie van het bezoek hetzij via een vergadering in de betrokken instelling, hetzij via schriftelijke correspondentie. Het bezoekschema, dat door de projectbegeleider/secretaris van de visitatiecommissie vóór het bezoek aan de betrokken opleidingen is bezorgd, wordt toegelicht en concrete afspraken met betrekking tot het verloop van het bezoek worden Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 49 -
gemaakt. Indien om bepaalde redenen nog wijzigingen in het bezoekschema worden voorgesteld, moeten deze de goedkeuring van de voorzitter van de commissie krijgen. De lijst van de gespreksdeelnemers alsook de praktische informatie wordt vooraf (minstens één week) toegestuurd aan de projectbegeleider.
Bezoekschema – essentiële elementen In het algemeen bevat een bezoek volgende essentiële elementen: ° interne overlegmomenten van de visitatiecommissie ° informele ontmoeting met betrokken geledingen ° gesprekken met onder andere: algemeen directeur/instellingsbestuur faculteitsbestuur/departementshoofd opleidingsverantwoordelijken opstellers zelfevaluatierapport studenten betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsmatig overleg personeel betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsmatig overleg kwaliteitsverantwoordelijken/-coördinatoren studenten personeel (voor de universiteiten: zelfstandig academisch personeel, assisterend academisch personeel, bursalen en administratief & technisch personeel, voor de hogescholen: onderwijzend personeel en administratief & technisch personeel) afgestudeerden van de opleiding vertegenwoordigers van het beroepenveld verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijken internationalisering ombudspersonen en/of vertrouwenspersoon verantwoordelijken onderwijsontwikkeling en onderwijsondersteuning ° bezoeken van de door de opleiding gebruikte faciliteiten ° spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de visitatiecommissie ° voorbereiding mondelinge rapportering ° mondelinge rapportering
Interne overlegmomenten visitatiecommissie Desgevallend kan voorafgaand aan de gesprekken een intern overlegmoment worden vastgelegd waarop de visitatiecommissie het bezoek aan de betrokken opleidingen verder voorbereidt. De zelfevaluatie en ander ter beschikking gesteld materiaal (masterproeven, eindwerken, …) worden nader besproken, specifieke aandachtspunten worden vastgelegd en onderlinge afspraken worden gemaakt. Het overleg tijdens het bezoek biedt de mogelijkheid voor de commissie om tussentijds de reeds aan de hand van de gevoerde gesprekken verkregen informatie te bespreken. Verder kan het intern beraad worden benut om het materiaal dat ter inzage ligt, in te kijken. Met betrekking tot dit materiaal kunnen de commissieleden desgevallend op basis van de studiegids en/of de cursusfiches op voorhand een selectie maken van syllabi en handboeken die ze tijdens het bezoek zeker wensen in te kijken.
Informele ontmoeting met betrokken geledingen De informele ontmoeting(en) wordt (worden) georganiseerd met de bedoeling de visitatiecommissie kennis te laten maken met de verschillende betrokken geledingen.
Gesprekken De gesprekken met de algemeen directeur (hogescholen), het faculteitsbestuur (universiteiten), het departementshoofd (hogescholen) en het instellingsbestuur (ander ambtshalve geregistreerde instellingen) Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 50 -
zijn er op gericht verdere informatie te krijgen omtrent het onderwijsbeleid van de instelling/faculteit /departement/opleiding. Tijdens een gesprek tussen de commissie enerzijds en de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student van de opleiding betrokken bij onderwijskundig overleg anderzijds, wordt het referentiekader van de commissie besproken. Beide partijen kunnen hun respectieve visies toelichten. Naast de discussie over het referentiekader kan de commissie een deel van het gesprek ook aangrijpen om opheldering te vragen over passages in het zelfevaluatierapport die niet duidelijk zijn, extra toelichting te krijgen bij bepaalde delen, … Verder zijn er gesprekken gepland met de leden betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsmatig overleg (studenten en personeel afzonderlijk). In het gesprek dat de commissie voert met de studentenvertegenwoordiging moet de werking van de onderwijskundige overlegorganen en de rol en betrokkenheid van de studenten hierin zeker aan bod komen. Met de kwaliteitsverantwoordelijken/-coördinatoren wordt gesproken om een duidelijk beeld te krijgen van het kwaliteitsbeleid binnen de instelling/opleiding. De gesprekken met de studenten gaan vooraf aan de gesprekken met de leden van het zelfstandig academisch personeel en het onderwijzend personeel, om de commissieleden in de gelegenheid te stellen de mening van de studenten te toetsen aan de ideeën van het personeel. De gesprekken met de studenten zijn vooral van belang om een zicht te krijgen op de studeerbaarheid van het programma, de studietijd, de didactische kwaliteiten van de staf, de samenhang van het programma, bekendheid met de doelstellingen, onderwijsorganisatie (beschikbaarheid onderwijs- en leermiddelen, faciliteiten …). Ze worden gevoerd zonder aanwezigheid van een staflid, zodat de studenten zoveel mogelijk vrijuit kunnen praten. De samenstelling van de studentengroepen waarmee de commissie zal praten, vraagt bijzondere aandacht. De studentendelegaties worden best beperkt tot een 15-tal studenten en moeten een zo getrouw mogelijke afspiegeling zijn van de studentenpopulatie. Dit betekent dus dat de groep zal samengesteld worden uit mannelijke en vrouwelijke studenten, met verschillende studieresultaten, eventueel van verschillende afkomst, gespreid over de verschillende afstudeerrichtingen en locaties indien van toepassing … Tijdens de gesprekken met het personeel komen de verschillende onderwerpen aan bod. Bij universitaire opleidingen worden afzonderlijke gesprekken gevoerd met enerzijds het assisterend en bijzonder academisch personeel en, indien relevant, het administratief en technisch personeel en anderzijds het zelfstandig academisch personeel. Het gesprek met het AAP/BAP en ATP is er op gericht een zicht te krijgen op hun betrokkenheid bij het onderwijs: hoe en op welke wijze dragen zij bij aan het onderwijs, hoe worden ze daarbij begeleid, hoe vindt hun onderzoek zijn vertaling in het onderwijs. Bij de hogeschoolopleidingen worden gesprekken gevoerd met het onderwijzend personeel en indien relevant, het administratief en technisch personeel. Tijdens de gesprekken zal in het bijzonder ook aandacht worden besteed aan de interactie met de beroeps- of kunstpraktijk. De gesprekken met de afgestudeerden zullen duidelijkheid moeten scheppen over waar afgestudeerden tewerkgesteld worden en hoe ze in relatie daarmee terugkijken naar hun opleiding. Bij de samenstelling van deze gespreksgroep dient dan ook rekening te worden gehouden met de beroepssituatie van de afgestudeerden. De gesprekken met vertegenwoordigers van het beroepenveld zijn bedoeld om een zicht te krijgen op hun waardering van de afgestudeerden. Het gesprek met de verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding en de ombudspersonen en/of vertrouwenspersoon moet de commissie een verder inzicht geven in de studieadvisering en studiebegeleiding tijdens onderwijs- en examenperiodes. De internationalisering van het onderwijs in al zijn aspecten wordt besproken met de verantwoordelijken internationalisering. De verantwoordelijken onderwijsontwikkeling en onderwijsondersteuning kunnen verduidelijking geven over de inhoudelijke en organisatorische aspecten van het onderwijsgebeuren.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 51 -
Bezoeken van de door de opleiding gebruikte faciliteiten Een gedeelte van het programma is voorzien voor het bekijken van de gebouwen en infrastructuur: collegezalen en werkgroepruimten, bibliotheek, computerruimten, laboratoria, atelierruimte en dergelijke. Afhankelijk van de situatie kan de commissie zich voor deze bezoeken opsplitsen.
Spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de visitatiecommissie Om studenten en personeelsleden in de gelegenheid te stellen om, indien ze dit wensen, individueel of in groep een gesprek te voeren met de commissie is er een spreekuur voorzien. De commissie kan tijdens het spreekuur ook zelf personen uitnodigen waarmee zij een individueel gesprek wil voeren. Aan de opleiding wordt gevraagd dit spreekuur op brede schaal aan te kondigen zodat iedereen ervan op de hoogte is. Aanmelding voor dit spreekuur geschiedt rechtstreeks bij de projectbegeleider/secretaris van de visitatiecommissie tijdens het bezoek.
Voorbereiding mondelinge rapportering Na het laatste gesprek, trekt de commissie zich terug ter voorbereiding van de mondelinge rapportering. Aan de hand van de onderwerpen, facetten en criteria evalueert de commissie de opleiding. Ieder commissielid vult het beoordelingsformulier in die hij/zij aan het begin van elk bezoek van de projectbegeleider/secretaris heeft gekregen. Van de commissieleden wordt verwacht dat ze het ingevulde beoordelingsformulier op het einde van het visitatiebezoek zouden overhandigen aan de projectbegeleider/secretaris van de commissie.
Mondelinge rapportering Het bezoek van de commissie wordt afgesloten met een mondelinge rapportering waarin de commissie haar eerste voorlopige conclusies en aanbevelingen weergeeft. De voorzitter zal tijdens de rapportering uitdrukkelijk benadrukken dat het om voorlopige conclusies gaat, die onder andere door de bezoeken aan andere opleidingen nog aangepast kunnen worden. Zowel sterke als zwakke punten van de opleiding worden tijdens de rapportering aangegeven. Onmiddellijk na de mondelinge rapportering is geen discussie met de commissie mogelijk. Op de mondelinge rapportering worden, naast een vertegenwoordiging van de academische overheid/hogeschool, zeker alle partners waarmee de commissie heeft gesproken, uitgenodigd. Aan de opleiding wordt gevraagd tijdstip en plaats van de mondelinge rapportering op grote schaal bekend te maken binnen de instelling.
4.4 Schriftelijke rapportering Nadat alle bezoeken zijn afgelegd, schrijft de projectbegeleider/secretaris van de commissie op basis van de zelfevaluaties en de ingevulde beoordelingsformulieren, nota‟s van de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken heeft gevoerd, het intern beraad, de mondelinge rapportering en eventueel bijkomende informatie ter verduidelijking opgevraagd na het visitatiebezoek, het concepteindrapport. Het eindrapport van de commissie, dat openbaar is, bevat een algemeen inleidend deel, een specifiek deel waarin de opleidingsrapporten zijn opgenomen en een aantal verplichte bijlagen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 52 -
Algemeen deel Het algemeen deel van het visitatierapport bevat: ° een inleidend hoofdstuk met: opsomming van de betrokken opleidingen samenstelling van de visitatiecommissie ° een verantwoording van de werkwijze van de visitatiecommissie ° het (de) domeinspecifieke referentiekader(s) en de onderbouwing ervan ° algemene bevindingen van de visitatiecommissie ° een tekstuele vergelijking tussen de opleidingen (zie verder) ° een vergelijkende tabel waar per onderwerp en de bijbehorende facetten de score wordt gegeven
Opleidingsrapporten De opleidingsrapporten worden geschreven per opleiding en per instelling en bevatten per onderwerp enerzijds een beschrijvend gedeelte en anderzijds een deel met de beoordeling en de aanbevelingen van de commissie. In het kader van de verbeterfunctie van het visitatiestelsel is het van belang dat de visitatiecommissie uitdrukkelijk aandacht besteedt aan verbeterpunten en dat ze de nodige aanbevelingen doet om waar mogelijk tot kwaliteitsverbetering te komen. Uit het rapport moet blijken dat de visitatiecommissie het protocol heeft gevolgd. Verder moeten de oordelen van de visitatiecommissie in het rapport geargumenteerd en gemotiveerd worden: de visitatiecommissie geeft op grond van de oordelen over de facetten een gemotiveerd en beargumenteerd oordeel over de onderwerpen en uiteindelijk geeft ze een gemotiveerd en beargumenteerd oordeel over de basiskwaliteit van de opleiding (zie ook 3.2.1). Tijdens een overleg worden de oordelen definitief vastgelegd.
Het opleidingsrapport bevat in ieder geval de volgende informatie: ° °
° ° °
naam van de opleiding (indien relevant afstudeerrichtingen, locaties) behandeling van de onderwerpen en de daarbij behorende facetten (beschrijving, beoordeling en aanbevelingen): doelstellingen van de opleiding programma inzet van personeel voorzieningen interne kwaliteitszorg resultaten een oordeel over het zelfevaluatierapport een tabel met de scores per facet en het eindoordeel per onderwerp een integraal oordeel over de opleiding
Indien een opleiding meerdere afstudeerrichtingen heeft en/of op meerdere locaties wordt aangeboden, zal uit het rapport moeten blijken of elke afstudeerrichting en/of locatie aan de criteria voldoet. Indien een instelling heeft gevraagd om bijzondere kwaliteitskenmerken te beoordelen, wordt in het rapport melding gemaakt van de wijze waarop de visitatiecommissie tot een oordeel hierover is gekomen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 53 -
Eerste terugmelding door de visitatiecommissie en mogelijke reacties van de opleidingen en de instellingsbesturen De ontwerpen van de opleidingsrapporten worden aan de commissieleden voorgelegd en tijdens een vergadering besproken. Na goedkeuring worden de opleidingsrapporten onder embargo naar de betrokken opleiding en instelling gezonden voor een reactie. Elke opleiding/instelling krijgt hierbij enkel zijn eigen opleidingsrapport toegestuurd. De opleidingen/instellingen worden verzocht om alleszins feitelijke onjuistheden in het concept opleidingsrapport te corrigeren, maar ook opmerkingen van inhoudelijke aard kunnen aan de visitatiecommissie worden overgemaakt. De reacties van de opleidingen worden met instemming van het instellingsbestuur aan de (projectbegeleider van de) visitatiecommissie overgemaakt, drie weken na het ontvangen van het concept opleidingsrapport. De visitatiecommissie is autonoom in haar beslissing om al dan niet rekening te houden met de bemerkingen van de opleidingen/instellingen. Feitelijke onjuistheden worden sowieso aangepast.
Vergelijking tussen de opleidingen Het vergelijkend hoofdstuk dat een onderdeel vormt van het algemeen deel van het visitatierapport, geeft de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de commissie vergelijkenderwijs weer. Dit hoofdstuk wordt geschreven op basis van de definitief vastgelegde opleidingsrapporten. De oordelen van de visitatiecommissie worden ook in een vergelijkende tabel weergegeven, waarbij per onderwerp en de bijbehorende facetten wordt weergegeven in welke mate de opleiding volgens de visitatiecommissie aan de gestelde eisen voldoet.
Tweede terugmelding door de visitatiecommissie en mogelijke reacties van de opleidingen en de instellingsbesturen Het vergelijkend gedeelte wordt, samen met de reacties van de opleidingen/instellingen op het hun aanbelangende opleidingsrapport in een slotvergadering met alle commissieleden besproken, en wordt vervolgens voor reactie aan de opleidingen toegezonden. Ook de desgevallend aangepaste opleidingsrapporten worden, samen met een schriftelijke reactie van de visitatiecommissie waarin wordt aangegeven waarom zij al dan niet is ingegaan op de bemerkingen van de opleiding/instelling, opnieuw aan de opleidingen en instellingen toegezonden. Indien de opleiding/instelling niet tevreden is over de wijze waarop de commissie met de bemerkingen heeft rekening gehouden, en indien de opleiding/instelling het noodzakelijk acht, kan er een reactie – in te sturen binnen de drie weken – van de instelling als bijlage bij het eindrapport worden opgenomen. Het geheel van reacties wordt in een dossier bijeengebracht binnen de cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA. De opleiding/instelling kan ook beroep aantekenen tegen het opleidingsrapport tweede terugmelding. Daartoe kan zij een klacht indienen conform het „reglement van de interne beroepsprocedure visitatierapporten‟, dat is opgenomen als bijlage 6.8. Tot de uiteindelijke publicatie van het visitatierapport staat er een embargo op de ontwerpteksten. Dit betekent niet dat de instelling/opleiding haar beleid niet zou kunnen afstemmen op eventuele aanbevelingen van de visitatiecommissie vóór het proces is afgerond. Wel worden de instellingen/opleidingen verzocht in afwachting van de publicatie niet uit het rapport te citeren in openbare documenten, noch delen ervan of het conceptrapport integraal te publiceren.
Bijlagen Bij het visitatierapport zijn verplicht volgende bijlagen opgenomen: ° de beslissing van de Erkenningscommissie betreffende de bekrachtiging van de samenstelling van de visitatiecommissie; ° curricula vitae van de commissieleden ter onderbouwing van de onafhankelijkheid, het gezag en de deskundigheid van de visitatiecommissie; ° een onafhankelijkheidsverklaring van de commissieleden (bijlage 6.6.6). Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 54 -
Formele aanbieding van het rapport Als laatste stap in het visitatieproces wordt het eindrapport persklaar gemaakt en gepubliceerd. Het rapport wordt op een bijeenkomst formeel door de voorzitter van de visitatiecommissie aangeboden aan de bestuursorganen van VLIR en/of VLHORA. Het eindrapport van de visitatiecommissie is een openbaar document. De cel kwaliteitszorg van VLIR en/of VLHORA zorgt voor de verspreiding ervan binnen de instellingen en naar de minister van Onderwijs. De bestuursorganen van VLIR en/of VLHORA geven ook in onderling overleg met de voorzitter van de commissie een persbericht uit waarin de belangrijkste bevindingen van de commissie worden samengevat. Het visitatierapport wordt, met een duidelijke datering, op de webstek van de VLIR en VLHORA geplaatst zodat het publiek toegankelijk is.
4.5 Opvolging Wat er uiteindelijk met de resultaten van de visitaties wordt gedaan is in eerste instantie een aangelegenheid van de instellingen zelf. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om acties te ondernemen op basis van de bevindingen en aanbevelingen van visitatiecommissies. Ook het initiatief voor accreditatie ligt bij de instellingen zelf (zie hoofdstuk 5). In het kader van de verbeterfunctie is duidelijk dat kwaliteitszorg een continu proces is dat niet stopt met de publicatie van het visitatierapport. De rapportering van de commissies is er net op gericht het kwaliteitszorgproces te bevorderen door concrete aanbevelingen te formuleren ten aanzien van afzonderlijke opleidingen of aanbevelingen te doen die instellingsoverschrijdend zijn en die een gezamenlijke aanpak van vastgestelde problemen vergen. De visitatiecommissies zullen trouwens expliciet aandacht besteden aan de opvolging van bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Over de opvolging van visitaties moet zowel intern als extern worden gerapporteerd. Voor wat betreft de interne rapportering bestaat binnen de meeste instellingen een systeem, bijvoorbeeld een verplicht formeel opvolgingsverslag van de opleiding aan de academische overheid/diensten van de algemeen directeur, waardoor zorgvuldig kan worden nagegaan hoe en in welke mate de visitatierapporten tot verandering en verbetering hebben geleid. De externe rapportering gebeurt via de jaarverslagen aan de overheid, waarin de instellingen aangeven wat zij met de resultaten van de visitaties hebben gedaan of gaan doen. In het kader van de verantwoordingsfunctie moet naar buiten toe duidelijk zijn dat het systeem ook iets teweegbrengt. Dit gebeurt enerzijds via de publicatie van het visitatierapport en anderzijds via de accreditatie en het openbaar maken van het accreditatiebesluit.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 55 -
Hoofdstuk 5
Accreditatieproces 5.1 Aanvraag accreditatie Ten vroegste 18 maanden en ten laatste 9 maanden voor het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie moet het instellingsbestuur een accreditatieaanvraag indienen bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De accreditatieaanvraag van opleidingen die in Vlaams samenwerkingsverband worden georganiseerd en die voltooid worden met een gezamenlijk diploma moet gezamenlijk worden ingediend door de betrokken instellingsbesturen. Bij de accreditatieaanvraag wordt het betreffende visitatierapport gevoegd, eventueel aangevuld met een reactie vanwege de opleiding. Dit rapport mag niet meer dan één jaar voor het indienen van de accreditatieaanvraag zijn gepubliceerd. De zelfevaluatie van de opleidingen vormt geen onderdeel van het aanvraagdossier. Voor iedere bachelor- of masteropleiding moet afzonderlijk accreditatie worden aangevraagd. In het visitatierapport is door de visitatiecommissie dan ook voor elke betrokken opleiding een onderbouwd eindoordeel over de basiskwaliteit opgenomen. De visitatiecommissie geeft daarbij aan of binnen de opleiding voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Wanneer er sprake is van verschillende afstudeerrichtingen of wanneer een opleiding op verschillende locaties wordt aangeboden, dan komt bij een positieve beoordeling van de visitatiecommissie tevens naar voor dat binnen elke afstudeerrichting en/of locatie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Bij een negatief oordeel over een bepaalde afstudeerrichting en/of opleiding op een locatie kan het instellingsbestuur besluiten om de betreffende afstudeerrichting en/of locatie niet te betrekken bij de accreditatieaanvraag. Op die wijze kan de accreditatie van de opleiding, behoudens de betreffende afstudeerrichting/locatie, alsnog rechtsgeldig worden verleend. In het accreditatiebesluit wordt melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken afstudeerrichting(en) en/of locatie(s) en de instelling verliest, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om de uitgesloten afstudeerrichting(en) en/of de betrokken opleiding in de uitgesloten locatie(s) aan te bieden.
Overgangsaccreditatie Het Structuurdecreet (Art. 124)1 voorziet in een overgangsaccreditatie om te vermijden dat alle opleidingen binnen eenzelfde beperkte tijdsperiode een accreditatieaanvraag zouden moeten indienen. Gedurende de periode waarin een opleiding van een overgangsaccreditatie geniet, wordt zij geacht geaccrediteerd te zijn. De duur van deze overgangsaccreditatie is afhankelijk van het verschijnen van het laatste visitatierapport. Opleidingen waarvan het visitatierapport tussen 1 januari 1998 en 31 december 2004 is gepubliceerd, krijgen accreditatie voor een periode van acht jaar, te rekenen vanaf het jaar na publicatie van het visitatierapport. Opleidingen waarvan de externe beoordeling verschijnt vanaf 1 januari 2005 krijgen een overgangsaccreditatie van twee jaar na het verschijnen van het visitatierapport. Alle overgangsaccreditaties vervallen in elk geval aan het eind van het academiejaar 2012-2013. Voortgezette opleidingen die zijn omgevormd tot bachelor na bachelor, master na bachelor of master na master krijgen een overgangsaccreditatie van vier jaar te rekenen met ingang van het academiejaar waarin de omgevormde opleidingen voor het eerst worden georganiseerd. Opleidingen aan de hogescholen die ontstaan zijn uit omvorming van opleidingen van sociale promotie krijgen eveneens een overgangsaccreditatie van vier jaar. Andere ambtshalve geregistreerde instellingen dan universiteiten en hogescholen krijgen een overgangsaccreditatie tot het einde van het academiejaar 2007-2008. Op deze algemene regeling zijn beperkte uitzonderingen mogelijk (art. 124 §10 Structuurdecreet).
1
Zie ook www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/regelgeving
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 56 -
Overgangsregeling academisering Zoals vermeld in hoofdstuk 2 (zie 2.2.5) voorziet het Structuurdecreet in een specifieke overgangsregeling voor de accreditatie van de tot academische opleidingen omgevormde opleidingen aan de hogescholen, in geval het visitatierapport verschijnt na 1 januari 2005. Deze overgangsregeling betreft de aspecten onderzoeksgebondenheid van de academische opleidingen en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek. In de periode 2005-2013 zal voor deze aspecten bij de visitatie nagegaan worden hoe ver de opleiding is gevorderd in het academiseringsproces en/of de feitelijke realisatie en de voornemens het aannemelijk maken dat de opleiding in het academiejaar 2012-2013 volledig aan de eisen zal voldoen. In geval ze gebruik maken van de overgangsregeling betreffende de onderzoeksgebondenheid en de verwevenheid onderwijs en onderzoek, krijgen tot academische bachelor en master omgevormde opleidingen aan de hogescholen een accreditatie van vier jaar wanneer de accreditatieaanvraag wordt ingediend vóór einde 2008-2009, of van zes jaar wanneer de accreditatieaanvraag wordt ingediend vanaf 2009-2010 en vóór eind 2012-2013. Hogescholen die oordelen dat het academiseringsproces is voltooid vóór het einde van het academiejaar 2012-2013 en geen gebruik wensen te maken van de overgangsregeling, dienen dit expliciet aan te geven in hun zelfevaluatierapport.
Accreditatie tijdens het bachelor-master omvormingsproces In de periode van omvorming van de opleidingen naar de bachelor-masterstructuur zullen visitaties plaatsvinden waarbij de commissies zowel kijken naar de oorspronkelijke opleidingen als naar de reeds gerealiseerde trajecten in de omgevormde opleidingen en de verdere plannen. In hoofdstuk 2 is aangegeven hoe de opleidingen hiermee moeten omgaan met het oog op het opstellen van het zelfevaluatierapport. De beoordeling van de visitatiecommissie stelt de NVAO in staat een accreditatiebesluit te nemen omtrent de omgevormde opleiding.
5.2 Accreditatie De NVAO accrediteert een opleiding op basis van een accreditatieaanvraag: deze bevat tenminste een gepubliceerde externe beoordeling (visitatierapport). De accreditatieorganisatie beoordeelt het visitatierapport van de visitatiecommissie en het daarin uitgesproken samenvattend oordeel over de opleiding en toetst het aan het accreditatiekader voor bestaande opleidingen hoger onderwijs. Indien een instelling daarom heeft verzocht, toetst de NVAO tevens of is voldaan aan de criteria voor de bijzondere kwaliteitskenmerken. De accreditatie kan ook worden verleend op grond van een buitenlandse accreditatie die de NVAO als equivalent erkent. De NVAO neemt binnen 4 maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit dat positief of negatief kan zijn. Het besluit wordt onderbouwd door bevindingen die zijn vastgelegd in een accreditatierapport. Het ontwerp van accreditatierapport en accreditatiebesluit worden, vooraleer ze definitief worden vastgelegd, aan het instellingsbestuur bezorgd dat binnen een termijn van 15 kalenderdagen na ontvangst, bezwaren en opmerkingen kan formuleren. Indien de NVAO binnen de gestelde termijn geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie verlengd tot het einde van het academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. Indien de NVAO oordeelt dat het visitatierapport onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd of geformuleerd om op basis daarvan een accreditatiebeslissing te kunnen nemen, geldt de volgende procedure. De leden van de visitatiecommissie worden door de NVAO gehoord (schriftelijk en/of mondeling). Hiervan wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bij het accreditatiedossier wordt toegevoegd. Indien het proces-verbaal en het visitatierapport onvoldoende elementen bevatten om tot een accreditatiebeslissing te kunnen komen, wordt het instellingsbestuur daarvan op de hoogte gebracht. De NVAO vermeldt daarbij door welke gebreken de externe beoordeling is aangetast en binnen welke termijn een nieuwe dan wel aanvullende externe beoordeling moet worden afgeleverd. De NVAO neemt geen accreditatiebeslissing waardoor de lopende accreditatie wordt verlengd tot het einde van het academiejaar waarin het accreditatiebesluit wordt genomen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 57 -
5.3 Opvolging Een positief besluit van de NVAO leidt tot accreditatie van de opleiding voor een periode van 8 jaar, gemeten in academiejaren, vanaf het academiejaar waarin de bestaande accreditatie (van rechtswege) vervalt. Hogeschoolopleidingen van twee cycli die gebruik maken van een overgangsregeling betreffende de onderzoeksgebondenheid en de verwevenheid onderwijs en onderzoek, krijgen een accreditatie van vier jaar wanneer de accreditatieaanvraag wordt ingediend vóór einde 2008-2009, of van zes jaar wanneer de accreditatieaanvraag wordt ingediend vanaf 2009-2010 en vóór eind 2012-2013. Bij een negatief besluit kan de instelling voor de betreffende opleiding niet langer de graad van bachelor of master uitreiken. Verder wordt de opleiding geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister. In het geval dat een opleiding niet langer wordt aangeboden moet het instellingsbestuur maatregelen nemen ten aanzien van de studenten die de opleiding nog niet hebben voltooid. Indien het instellingsbestuur instemt met een negatief accreditatiebesluit kan het binnen een termijn van 30 kalenderdagen na de bekendmaking van het negatief besluit een aanvraag voor een tijdelijke erkenning, vergezeld van een gedetailleerd verbeterplan, indienen bij de Vlaamse regering. De Vlaamse regering neemt binnen een termijn van 3 maanden, na advies van de Erkenningscommissie, een besluit dat bij de bekendmaking in werking treedt. Indien het besluit niet binnen de gestelde termijn is genomen, wordt het geacht positief te zijn. Tijdelijke erkenning kan variëren van één tot drie jaar. Na afloop van de tijdelijke erkenning kan de accreditatie van een opleiding via een verkorte procedure verlopen. De beoordeling (zelfevaluatierapport door de opleiding, visitatie door een visitatiecommissie, accreditatie door de NVAO) wordt beperkt tot de onderwerpen, afstudeerrichtingen en/of locaties die oorspronkelijk ondermaats werden geëvalueerd. De rest van de opleiding werd immers reeds positief beoordeeld. Indien het instellingsbestuur niet instemt met een negatief accreditatiebesluit kan bij de Vlaamse regering beroep worden aangetekend. De Vlaamse regering toetst de betwiste beslissing en kan deze, afhankelijk van haar bevindingen, vernietigen. In bepaalde gevallen kan een opleiding bij een negatief accreditatiebesluit, genieten van een tijdelijke erkenning van rechtswege.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 58 -
Hoofdstuk 6
Bijlagen Bijlage 6.1
NVAO Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen 14 februari 2005
Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen 14 februari 2005
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 59 -
Dit kader werd definitief vastgesteld door het Bestuur van de NVAO op 14-02-2005. De tekst wordt nu ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Artikel 10 van het Accreditatieverdrag bepaalt dat de kaders slechts van toepassing worden in de Vlaamse Gemeenschap wanneer zij door de Vlaamse Regering zijn bekrachtigd.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 60 -
Opbouw accreditatiekader De NVAO wordt door het Accreditatieverdrag belast met de accreditatie van bestaande bachelorsen mastersopleidingen en met de “toets nieuwe opleiding” in Nederland en in de Vlaamse Gemeenschap. Voorliggend Accreditatiekader1 heeft betrekking op de aanvragen voor accreditatie die worden ingediend door besturen van hogeronderwijs-instellingen in de Vlaamse Gemeenschap. De NVAO kan bij de accreditatie op twee manieren de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen (art. 58 van het structuurdecreet) nagaan: ofwel baseert de NVAO haar oordeel op een gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding (het zgn. “visitatierapport”) ; ofwel kan een opleiding worden geaccrediteerd op basis van een reeds verkregen “buitenlandse accreditatie” als de NVAO meent dat de buitenlandse accreditatie werd verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak. Hoofdstuk 2 omvat het kader voor de beoordeling van bestaande hogeronderwijs opleidingen op grond van een externe beoordeling. Ten behoeve van de accreditatie wordt de opleiding beoordeeld aan de hand van zes onderwerpen (zie rubriek 2.1). Deze onderwerpen zijn: doelstellingen van de opleiding programma inzet van personeel voorzieningen interne kwaliteitszorg resultaten. De genoemde onderwerpen worden beoordeeld aan de hand van facetten en daarbij behorende criteria, met een differentiatie in functie van het niveau (bachelor of master) en van de oriëntatie (professioneel of academisch gericht) van de opleiding. Optioneel kan een instelling een evaluatieorgaan verzoeken om een beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding te laten uitvoeren, waarover in het accreditatierapport een aantekening kan worden opgenomen. De beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken is niet van invloed op de uitkomst van de accreditatie (zie rubriek 2.2). Bij de beoordeling wordt een beoordelingsschaal toegepast en worden beslisregels gehanteerd die gebaseerd zijn op een weging van de facetten (zie rubriek 2.3). Accreditatie is afhankelijk van validering door het Accreditatieorgaan van de externe beoordeling. Hiertoe zijn criteria vastgesteld voor beoordeling van de gevolgde werkwijze en het rapport van het evaluatieorgaan (zie rubriek 2.4).2 Hoofdstuk 3 omschrijft de criteria op grond waarvan de NVAO een buitenlandse accreditatie equivalent kan verklaren. Deze criteria hebben betrekking op de gelijkwaardigheid van de door het buitenlandse accreditatieorgaan gehanteerde methodiek. Als de equivalentie wordt vastgesteld, kan de NVAO op grond daarvan een accreditatie aan de betrokken opleiding verlenen. Hoofdstuk 4 omschrijft de overgangsregeling (periode 2005-2013) voor de beoordeling en de accreditatie van omgevormde academische opleidingen aan de hogescholen, met betrekking tot de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek. Het Toelichtend gedeelte geeft duiding bij: de bepalingen van het Accreditatiekader; 1
2
Artikel 10.1 van het Accreditatieverdrag machtigt de NVAO om een “beoordelingskader” te ontwikkelen. Op grond van het kader toetst de NVAO opleidingen op de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. Dit beoordelingskader moet door de Vlaamse regering worden bekrachtigd. De werkwijze bij de behandeling van accreditatieaanvragen wordt ten informatieve titel eveneens beschreven in een door de NVAO opgestelde Handleiding accreditatie Vlaamse Gemeenschap.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 61 -
de decretaal toegekende overgangsaccreditaties bij de invoering van het accreditatiestelsel. Bijlage 1 geeft een overzicht van de invulling in de overgangsperiode van die criteria uit het accreditatiekader die relevant zijn voor de onderzoeksinbedding van academische bachelors- en mastersopleidingen die voortkomen uit omvorming van basisopleidingen van twee cycli aan de hogescholen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 62 -
2
Accreditatie van opleidingen op grond van een gepubliceerde externe beoordeling
2.1
Kader ter beoordeling
2.1.1
Doelstellingen opleiding
Facetten
Criteria De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: Niveau en het beheersen van algemene competenties als denken oriëntatie: redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het Bachelor hoger vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het professioneel kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot onderwijs communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar Niveau en oriëntatie: bachelor academisch onderwijs
De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denkredeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als leken en een ingesteldheid tot levenslang leren
en het van van aan
het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en – technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 63 -
De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: Niveau en oriëntatie: master het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma‟s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar
Domeinspecifieke eisen1
De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake Voor professioneel gerichte bachelorsopleidingen eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld
zijn
de
Voor academisch gerichte bachelorsopleidingen en mastersopleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld
1
De domeinspecifieke eisen operationaliseren de generieke kwaliteitswaarborgen. Zij zijn hiërarchisch aan deze waarborgen ondergeschikt.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 64 -
2.1.2
Programma
Facetten Criteria Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor professionele of academische Eisen professionele en gerichtheid: academische Professioneel gerichte bachelorsopleiding: gerichtheid Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek Het programma heeft aantoonbare verbanden ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline
met
actuele
Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk Academisch gerichte bachelorsopleiding en mastersopleiding: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken
Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma
Studielast
De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 65 -
Toelatingsvoorwaarden
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten1: Bachelor:
Diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend Door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen Bachelor na bachelor: Bachelorsgraad, met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), eventueel aangevuld met een onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid of een voorbereidingsprogramma Master:
Bachelorsgraad, met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsprogramma of een schakelprogramma Master na master: Mastersgraad, met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), eventueel aangevuld met een onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid of een voorbereidingsprogramma Studieomvang
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de studieomvang:
Bachelor: tenminste 180 studiepunten Bachelor na bachelor: tenminste 60 studiepunten Master: tenminste 60 studiepunten Master na master: tenminste 60 studiepunten
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.
Beoordeling toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd
Masterproef
1
en
De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept
De mastersopleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarmee de student blijk geeft van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student De masterproef heeft een omvang van tenminste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten
De beschreven toelatingsvoorwaarden zijn deze vastgelegd in het structuurdecreet. Vanaf 2005-2006 worden de toelatingsvoorwaarden in het hoger onderwijs geregeld door het flexibiliseringsdecreet. Deze toelatingsvoorwaarden zullen inhoudelijk identiek zijn aan deze die hier worden opgesomd.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 66 -
2.1.3
Inzet van personeel
Facetten
Eisen professionele/ academische gerichtheid
Criteria De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte of een academisch gerichte opleiding: Professioneel gerichte opleidingen: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk Academisch gerichte opleidingen:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk Kwantiteit personeel Kwaliteit personeel
2.1.4
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
Voorzieningen
Facetten Materiële voorzieningen
Criteria
Studiebegeleidin g
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten
2.1.5
Interne kwaliteitszorg
Facetten Evaluatie resultaten
Criteria
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 67 -
2.1.6
Resultaten
Facetten Gerealiseerd niveau
Criteria
Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers
2.2
Bijzondere kwaliteitskenmerken
Accreditatie is gericht op het vaststellen of de opleiding aan de generieke kwaliteitswaarborgen voldoet. Daarbij wordt de opleiding beoordeeld aan de hand van het beoordelingskader uit hoofdstuk 2. Om een instelling de gelegenheid te geven zich te profileren kan de instelling daarnaast het Accreditatieorgaan verzoeken om een oordeel te geven over bijzondere kenmerken van kwaliteit van een opleiding. Dit kan leiden tot een aantekening in het accreditatierapport dat daadwerkelijk sprake is van bijzondere kenmerken. Het oordeel over bijzondere kwaliteitskenmerken heeft geen invloed op de accreditatiebeslissing van het Accreditatieorgaan. De bijzondere kenmerken moeten voldoen aan de volgende criteria: Facetten
Criteria
Differentiatie en profilering
Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs
Kwaliteit
Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding
Concretisering
De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd
2.3
Beslisregels beoordeling
2.3.1
Beoordeling facetten
De beoordeling van de opleiding wordt uitgevoerd door een externe visitatiecommissie (panel van deskundigen) onder coördinatie van een evaluatieorgaan dat het visitatieprotocol vaststelt. Bij de beoordeling van de facetten uit het beoordelingskader wordt gebruik gemaakt van de volgende schaal: excellent goed voldoende onvoldoende.
2.3.2
Beoordeling opleiding
Voor een positief eindoordeel over de opleiding moet het oordeel over elk onderwerp voldoende zijn. De visitatiecommissies hanteren voor de beoordeling van de onderwerpen de indeling voldoende/onvoldoende. Het oordeel per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. De visitatiecommissie moet inzichtelijk maken hoe de beoordeling van de verschillende facetten heeft geleid tot het samenvattende oordeel over een onderwerp, met andere woorden hoe - gegeven de criteria uit dit accreditatiekader en het gebruikte referentiekader - op basis van de analyse per facet tot het oordeel per onderwerp is gekomen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 68 -
Bij het eindoordeel over kwaliteit van de opleiding dient de visitatiecommissie aan te geven hoe dit is gebaseerd op de feiten, zijn analyse van de feiten en de beoordeling van de opleiding op basis van dit accreditatiekader en het gebruikte referentiekader. In het eindoordeel over de opleiding geeft de visitatiecommissie aan of op grond van de criteria uit dit beoordelingskader voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn om te komen tot een positief eindoordeel over de opleiding. Wanneer er sprake is van verschillende afstudeerrichtingen, dan is voor een positief resultaat van de beoordeling vereist dat uit de beoordeling blijkt dat voor elke afstudeerrichting voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Indien een zelfde opleiding wordt aangeboden op meerdere locaties, dan is voor een positief resultaat van de beoordeling vereist dat uit de beoordeling blijkt dat voor elke locatie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. 2.4
Beslisregels accreditatie
2.4.1
Evaluatie van de externe beoordeling
Het evaluatieorgaan brengt een door de visitatiecommissie vastgesteld rapport uit over de kwaliteit van de opleiding. Het Accreditatieorgaan beoordeelt het rapport om te bezien of op basis daarvan een beslissing over accreditatie van de opleiding kan worden genomen. In het rapport wordt tevens de bij de externe beoordeling gevolgde werkwijze beschreven, zodat het Accreditatieorgaan deze kan beoordelen. Het Accreditatieorgaan gaat na of de externe beoordeling is vastgesteld in overeenstemming met de krachtens het Accreditatieverdrag of het decreet vastgestelde regelen. Het Accreditatieorgaan gaat daartoe na : of de visitatiecommissie het door het evaluatieorgaan vastgestelde visitatieprotocol heeft gevolgd, of het door de visitatiecommissie gehanteerde referentiekader de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader bestaande opleidingen van het Accreditatieorgaan omvat, inclusief een domeinspecifieke vertaling. of de visitatiecommissie de in het accreditatiekader beschreven beslisregels adequaat heeft toegepast. of de gevolgde procedure in overeenstemming is met het toetsingskader voor de werkwijze van de VLIR en VLHORA als evaluatieorgaan of in de erkenningsregeling van andere evaluatieorganen. Het Accreditatieorgaan gaat ook na of de externe beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Accreditatieorgaan controleert daarbij : 1. of het kwaliteitsoordeel van de visitatiecommissie mede gebaseerd is op een vergelijking met verwante andere opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen voor opleidingen in het desbetreffende domein. of het door de visitatiecommissie vastgestelde rapport van het evaluatieorgaan voldoende evidentie bevat dat de opleiding al dan niet aan de criteria uit het beoordelingskader (hoofdstuk 2) voldoet zodat voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn. Het rapport behandelt minimaal de zes in dit accreditatiekader genoemde onderwerpen, waarbij per onderwerp aan alle facetten aandacht wordt besteed. Voor ieder facet wordt een oordeel op de vierpuntsschaal gegeven, op basis waarvan per onderwerp een oordeel wordt gegeven. De oordelen worden zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het rapport wordt afgerond met een samenvattend oordeel over de opleiding. of het rapport tevens inzicht verschaft in de kwaliteit van de visitatiecommissie (het panel van deskundigen) dat de opleiding heeft gevisiteerd. Daarbij wordt informatie gegeven over de omvang en samenstelling van de visitatiecommissie naar ingebrachte kennis en ervaring, de onafhankelijkheid, de deskundigheid en gezaghebbendheid van de leden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 69 -
2.4.2
Beslisregels accreditatie
Als het Accreditatieorgaan oordeelt dat de externe beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen1, spreekt het zich uit over de vraag of al dan niet voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn. Het Accreditatieorgaan hanteert bij deze beslissing dezelfde beslisregels als deze die gelden in hoofde van de visitatiecommissies. De essentie van deze beslisregels is neergelegd in het reglement “tot bepaling van bestuursbeginselen die van toepassing zijn bij de besluitvorming inzake accreditatie en toets nieuwe opleiding ten aanzien van opleidingen in de Vlaamse Gemeenschap”. De tekst van de artikelen 7 en 8 van dat reglement luidt : “Art. 7. Een accreditatiebesluit c.q. toetsingsrapport is positief indien alle samenvattende oordelen over de in het Accreditatiekader c.q. Toetsingskader genoemde onderwerpen voldoende zijn. Indien als “onvoldoende” beoordeelde facetten naar het oordeel van de NVAO gecompenseerd worden door sterktes binnen andere facetten van hetzelfde onderwerp, wordt een onderwerp als “voldoende” beoordeeld. Art. 8. Wanneer er sprake is van verschillende afstudeerrichtingen en/of vestigingen, dan is voor de beoordeling van een onderwerp als “voldoende” vereist dat deze beoordeling ten aanzien van de verschillende afstudeerrichtingen en/of vestigingen afzonderlijk wordt gegeven.”
3
Accreditatie van opleidingen op grond van een buitenlandse accreditatie
De regeling van dit hoofdstuk operationaliseert de bepaling van art. 60sexies van het structuurdecreet. Dit stelt dat het Accreditatieorgaan bij de beoordeling van accreditatieaanvragen gesteund op een reeds verkregen buitenlandse accreditatie na dient te gaan of de buitenlandse accreditatie werd verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties gesteund op een externe beoordeling.
Equivalentiecriteria Algemeen De equivalentie van een concrete buitenlandse accreditatie wordt getoetst aan de hand van equivalentiecriteria, die inhoudelijk gegroepeerd kunnen worden in vijf thema‟s : de buitenlandse accreditatie geeft een positieve beoordeling van de kwaliteit van de betrokken opleiding ; de buitenlandse accreditatie is voldoende actueel ; de buitenlandse accreditatie stoelt op een openbare externe beoordeling ; het buitenlandse accreditatieorgaan heeft een adequate organisatiestructuur ; het buitenlandse accreditatieorgaan hanteert valabele kwaliteitscriteria. In beginsel moet per thema aan alle equivalentiecriteria zijn voldaan, vooraleer het Accreditatieorgaan de accreditatie kan verlenen.
1
Desgevallend na uitputting remediëringsmogelijkheden.
van
de
in
artikel
59bis
van
het
structuurdecreet
bedoelde
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 70 -
Thema 1. De buitenlandse accreditatie geeft een positieve beoordeling van de kwaliteit van de betrokken opleiding Uit de buitenlandse accreditatie of uit het daaraan voorafgaand onderzoek moet blijken dat de kwaliteit van de betrokken opleiding positief werd beoordeeld. De buitenlandse accreditatie mag eventueel nog betrekking hebben op andere opleidingen, zolang maar zo‟n positieve kwaliteitsbeoordeling ten aanzien van de individueel beschouwde opleiding voorhanden is.
Thema 2. De buitenlandse accreditatie is voldoende actueel De buitenlandse accreditatie moet voldoende actueel zijn om een redelijke beoordeling van de equivalentie te kunnen maken. Om die reden wordt geëist dat tussen de datum waarop de buitenlandse accreditatie is uitgebracht en de datum van de accreditatieaanvraag bij de NVAO niet meer dan 1 jaar verlopen is.
Thema 3. De buitenlandse accreditatie stoelt op een openbare externe beoordeling De buitenlandse accreditatie moet zijn verleend op grond van een externe beoordeling van de opleiding, van de groep van opleidingen waartoe de opleiding behoort, of van de instelling. De externe beoordeling is neergelegd in een rapport, dat openbaar moet zijn gemaakt. De externe beoordeling moet zijn uitgevoerd op basis van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitsrichtlijnen. Deze richtlijnen moeten zijn uitgevaardigd door een instantie die onafhankelijk is ten opzichte van de hogeronderwijsinstellingen. Daaronder wordt verstaan : een internationaal samenwerkingsverband of orgaan, de wetgevende of uitvoerende macht van de betrokken (deel)staat, het buitenlandse accreditatieorgaan zelf, een door het buitenlandse accreditatieorgaan erkend evaluatieorgaan, of een evaluatieorgaan waarmee het buitenlandse accreditatieorgaan een bestuurlijke overeenkomst gesloten heeft die in het bijzonder betrekking heeft op de onafhankelijke werking van het evaluatieorgaan. De externe beoordeling moet zijn uitgevoerd door een onafhankelijk expertenpanel, dat ten minste bestond uit peers en één of meerdere student(en), tenzij geen kandidaat-student(en) werden gevonden en/of de betrokkenheid van de studenten bij de externe beoordeling in de schoot van de opleiding, groep van opleidingen of instelling op een andere wijze wordt gerealiseerd. In de schoot van het expertenpanel waren ten minste volgende expertises aanwezig : domeinspecifieke deskundigheid met betrekking tot de betrokken discipline en het afnemend veld. Deze deskundigheid wordt voor zover relevant aangevuld met deskundigheid op het vlak van de internationale ontwikkeling van de discipline ; onderwijsdeskundigheid en deskundigheid op het vlak van de didactiek ; evaluatiedeskundigheid.
Thema 4. Het buitenlandse accreditatieorgaan heeft een adequate organisatiestructuur De buitenlandse accreditatie moet zijn verleend door een autonoom accreditatieorgaan. “Autonoom” betekent dat de politieke overheid van de betrokken (deel)staat en de betrokken instelling geen doorslaggevende invloed kunnen uitoefenen op het beslissingsproces in de schoot van het accreditatieorgaan. Het feit dat tegen beslissingen van een accreditatieorgaan administratief beroep kan worden ingesteld, betekent op zich niet dat het orgaan geen autonome werking kent. Voorwaarde is wel dat het administratief beroep enkel kan leiden tot een schorsing of Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 71 -
vernietiging van de bestreden accreditatiebeslissing. Het administratief beroep mag niet voor gevolg hebben dat een andere instantie zelf een definitieve beslissing over (niet-)accreditatie neemt in plaats van het accreditatieorgaan. In zo‟n geval wordt de eindbeslissing immers niet genomen door een accreditatieorgaan (wat een vereiste is), maar wel door een daarvan losstaande (overheids)instantie . De buitenlandse accreditatie moet zijn verleend door een organisatie die een reële en continue accreditatiepraktijk uitbouwt op grond van kenbare werkingsregels. De accreditatie mag niet ad hoc zijn verleend. De accreditatie van opleidingen moet om die reden de hoofddoelstelling (of één van de hoofddoelstellingen) van het buitenlandse accreditatieorgaan zijn. Als waarborg voor de duurzaamheid van het buitenlandse accreditatieorgaan, wordt vereist dat het orgaan een erkenning geniet van overheidswege. Die erkenning kan academisch en/of professioneel gericht zijn. Het buitenlandse accreditatieorgaan moet regelmatig contact houden met de stakeholders van het hoger onderwijs in de betrokken (deel)staat, waardoor het kennis heeft van de ontwikkelingen in het hoger onderwijs. Het Accreditatieorgaan gaat daarenboven na of het buitenlandse accreditatieorgaan een kennelijk adequaat systeem van interne kwaliteitszorg hanteert en respecteert.
Thema 5. Het buitenlandse accreditatieorgaan hanteert valabele kwaliteitscriteria Het buitenlandse accreditatieorgaan moet alleszins hebben gepeild naar de onderwerpen die in het Accreditatiekader worden getoetst. Om die reden moet het buitenlandse accreditatieorgaan aantoonbaar een onderzoek hebben verricht naar : de coherentie en de relevantie van de doelstellingen van de opleiding of de groep van opleidingen, of de wijze waarop deze coherentie en relevantie bij de opleidingen in de schoot van de instelling worden gegarandeerd ; de coherentie van het programma van de opleidingen of de groep van opleidingen, of van de wijze van curriculumopbouw in de schoot van de instelling ; de kwaliteit van het ingezette personeel bij de opleiding of de groep van opleidingen, of bij de opleidingen in de schoot van de instelling ; de kwaliteit van de faciliteiten en voorzieningen bij de opleiding of de groep van opleidingen, of bij de opleidingen in de schoot van de instelling ; de werking van de interne kwaliteitszorg met betrekking tot de opleiding of de groep van opleidingen, of met betrekking tot de opleidingen in de schoot van de instelling ; de kwaliteit van de output van de opleiding of de groep van opleidingen, of van de opleidingen in de schoot van de instelling. Het buitenlandse accreditatieorgaan moet bij de toetsing van de kwaliteit gebruik hebben gemaakt van de Dublindescriptoren voor hogeronderwijskwaliteit of van een ander coherent set van criteria dat niet op substantiële wijze van de Dublindescriptoren verschilt. De buitenlandse accreditatie moet inzichtelijk maken of de opleiding een academisch dan wel professioneel karakter heeft. Het buitenlandse accreditatieorgaan moet bij de toetsing ook op aantoonbare wijze hebben nagegaan in welke mate de opleiding of de groep van opleidingen, of de opleidingen in de schoot van de instelling, aan breed gedragen en behoorlijk geïnventariseerde domeinspecifieke eisen voldoet.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 72 -
4
Overgangsregeling voor beoordeling en accreditatie van omgevormde academische opleidingen aan de hogescholen, met betrekking tot de verwevenheid onderwijs-onderzoek (periode 2005-2013)
4.1
Inleiding
Een wezenlijk kenmerk van een academische opleiding, zowel een bachelors- als een mastersopleiding, is dat in voldoende mate wetenschappelijke ondersteuning en verwevenheid van het onderwijs met wetenschappelijk onderzoek in de opleiding aanwezig zijn. Dit kenmerk van het academisch karakter, dat bestaat uit de twee genoemde aspecten1, wordt verder in deze nota „inbedding van onderwijs in wetenschappelijk onderzoek‟, of kortweg „onderzoeksinbedding‟ genoemd. Het beoordelingskader in het accreditatiekader verwijst in verschillende criteria, facetten en onderwerpen naar de vereiste aanwezigheid van dit kenmerk in een academische opleiding. Bij de omvorming tot academische opleiding van hogeschoolopleidingen van twee cycli kan men er niet van uitgaan dat vanaf het begin van de invoering van de omgevormde opleiding de vereiste „onderzoeksinbedding‟ in al deze opleidingen voldoende aanwezig is. De omvorming tot academische opleiding is ongetwijfeld voor vele van deze opleidingen een zware opgave, inzonderheid met betrekking tot bovenvermelde aspecten. Deze opleidingen worden de volgende jaren geacademiseerd. Met de term „academisering‟ wordt het proces aangeduid dat er toe leidt dat het onderwijs van een opleiding steeds meer ingebed wordt in het wetenschappelijk onderzoek tot de opleiding volledig aan de voorwaarden van een academische opleiding voldoet. Uiterlijk op het eind van het academiejaar 2012-2013 moet het academiseringsproces voleindigd zijn. Daarom geldt bij accreditatie van die opleidingen, waarvan het visitatierapport gepubliceerd wordt na 1 januari 2005, een overgangsregeling voor de beoordeling van het academisch karakter van de opleidingen. In de periode tot 2013 worden bij accreditatie van deze opleidingen met name minder zware eisen gesteld aan de onderzoeksinbedding dan dit het geval is bij de andere academische opleidingen. Voor de andere onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader moeten deze opleidingen (net als andere academische opleidingen) vanaf 2005 wel volledig aan de eisen uit het accreditatiekader voldoen. Deze overgangsregeling wordt decretaal beschreven in het door het aanvullingsdecreet toegevoegde Art 124 §9 in het structuurdecreet: Art 124 §9 Het Accreditatieorgaan beoordeelt de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de academische opleidingen aan de hogescholen bedoeld in § 1 en §4 en in artikel 125ter, met inachtname van het overgangsmatig karakter van de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs in de opleidingen met wetenschappelijk onderzoek, voor zover de hogeschool het accreditatiedossier heeft ingediend voor het einde van het academiejaar 2012-2013. Dit hoofdstuk heeft tot doel de overgangsregeling te expliciteren met betrekking tot de beoordelingselementen in het accreditatiekader. Daartoe wordt vooreerst nagegaan in welke onderwerpen van het accreditatiekader facetten of criteria aanwezig zijn die rechtstreeks verband houden met de onderzoeksinbedding. Vervolgens wordt besproken op welke manier de betrokken criteria worden beoordeeld in het kader van de hierboven geformuleerde overgangsregeling. Deze overgangsregeling is van toepassing voor de academische opleidingen aan de hogescholen die voortkomen uit de omvorming van opleidingen van twee cycli en waarover nog geen visitatierapport gepubliceerd is voor het einde van 2004. Ze is eveneens van toepassing voor de academische opleidingen aan de hogescholen die voortkomen uit de omvorming van voortgezette opleidingen en uit de omvorming van de door hogescholen overgenomen afdelingen van de centra 1
Het eerste aspect heeft in de eerste plaats te maken met de wetenschappelijke „omgeving‟ rond de opleiding, dus vooral de wijze waarop medewerkers aan het onderwijs actief bij onderzoek betrokken zijn; het tweede aspect is gerelateerd aan de manier waarop de studenten met het wetenschappelijk onderzoek in contact gebracht worden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 73 -
voor volwassenenonderwijs. Deze overgangsregeling is niet van toepassing op de academische opleidingen die voortkomen uit de omvorming van hogeschoolopleidingen van twee cycli, waarvan het visitatierapport gepubliceerd is voor einde 2004. Voor deze opleidingen geldt een overgangsaccreditatie tot 1 oktober 2012 of 1 oktober 2013, naargelang het visitatierapport werd gepubliceerd in 2003, respectievelijk 2004. Voor deze opleidingen wordt een voortgangstoets georganiseerd einde 2007 om de stand van de academisering te toetsen. Deze voortgangstoets gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie. Deze opleidingen dienen voor accreditatie in 2012, respectievelijk 2013 volledig aan alle eisen uit het accreditatiekader te voldoen.
4.2
Betrokken onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader
Bij nazicht van de onderwerpen, facetten en criteria die in het accreditatiekader voorkomen, blijken volgende onderwerpen rechtstreeks verband te houden met de onderzoeksinbedding: Doelstellingen, Programma, Inzet personeel, Voorzieningen. Daarbij zijn volgende facetten relevant: Doelstellingen niveau en oriëntatie bachelor academisch onderwijs niveau en oriëntatie master domeinspecifieke eisen Programma: eisen professionele en academische gerichtheid relatie tussen doelstellingen en inhoud programma masterproef Inzet van personeel academische gerichtheid Voorzieningen materiële voorzieningen (voor onderwijs relevante onderzoeksgerelateerde infrastructuur) In Bijlage 1 worden alle onderwerpen, criteria en facetten hernomen die betrekking hebben op academische opleidingen; daarbij worden in schuinschrift die criteria of deelcriteria aangegeven die relevant zijn met betrekking tot de beoordeling van het overgangsmatig karakter van de onderzoeksinbedding.
4.3
Beoordeling van het overgangsmatig karakter
De essentie van de overgangsmatige beoordeling is dat in de overgangsperiode (2005-2013) minder strenge eisen gesteld worden aan de criteria die verband houden met de onderzoeksinbedding. Algemeen principe bij de overgangsregeling is dat het op basis van de realisatie op het moment van visitatie en de plannen voor de verdere invulling van de academisering van de opleiding aannemelijk moet zijn dat de opleiding in 2013 volledig aan alle eisen uit het accreditatiekader zal voldoen. De werkwijze voor de accreditatie van deze opleidingen gedurende de periode 2005-2013 komt overeen met de algemene werkwijze bij accreditatie van bestaande opleidingen, zoals beschreven in het ontwerp-accreditatiekader bestaande opleidingen. Het omvormingsdossier (inclusief door de Erkenningscommissie gevraagde aanvullende informatie) vormt hierbij, naast de verdere academiseringsplanning, een informatiebron voor de visitatiecommissies. Deze commissies dienen te beoordelen of de realisatie van de academisering tot het moment van de externe beoordeling aansluit bij de voornemens uit het omvormingsdossier en de verdere academiseringsplannen en of de realisaties en de verdere plannen het aannemelijk maken dat de opleiding uiterlijk in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader zal voldoen met betrekking tot de onderzoeksinbedding.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 74 -
Vanaf oktober 2013 evenwel wordt bij de accreditatie van deze opleidingen uitsluitend rekening gehouden met de effectieve realisaties en niet langer aanvullend met de aanwezige potentialiteit als compensatie voor de eventueel nog niet voldoende opgebouwde capaciteit. Het onderwerp „Doelstellingen‟1 dient daarbij op een specifieke manier behandeld te worden. Door de omvorming naar academische opleidingen moet het uiteraard de bedoeling zijn dat de opleidingen zouden voldoen aan de criteria die in het accreditatiekader gesteld worden aan de doelstellingen van een academische opleiding. Anderzijds zal meestal de mogelijkheid nog niet aanwezig zijn om dit academisch karakter volledig te realiseren. Daarom zullen in de overgangsperiode realiseerbare doelstellingen voor de opleiding gesteld worden, die in de loop van de overgangsperiode zullen evolueren naar de doelstellingen van een academische opleiding. In de beoordeling zal dan ook onderscheid gemaakt worden tussen: lange-termijn-doelstellingen: de doelstellingen van de (academische) opleiding inzake aan te brengen competenties geldig wanneer het academiseringsproces zal zijn voltooid; korte-termijn-doelstellingen: de doelstellingen van de opleiding inzake aan te brengen competenties die men in de loop van de overgangsperiode wil realiseren. Bij de beoordeling dient de visitatiecommissie na te gaan of deze korte-termijndoelstellingen (door het opleidingsprogramma) worden gerealiseerd en of het aannemelijk is dat de langetermijndoelstellingen uiterlijk in 2013 zullen worden gerealiseerd. De omvorming zal de komende jaren geleidelijk tot stand komen. Academische bachelors gaan van start in het academiejaar 2004/2005 of 2005/2006, de aansluitende masters gaan van start in het academiejaar 2007/2008 of 2008/2009. Bij de beoordeling dient hiermee rekening te worden gehouden. Concreet betekent dit bij accreditatie van de betrokken hogeschoolopleidingen: dat in de eerste jaren de nadruk voornamelijk zal liggen op beschrijvingen van de doelstellingen en het programma en de voornemens m.b.t. inzet van personeel en voorzieningen betreffende onderzoeksinbedding, dat voor de bachelorsopleidingen vanaf het academiejaar 2005/2005 of 2006/2007 en voor de mastersopleidingen vanaf het academiejaar 2008/2009 of 2009/2010 geleidelijk meer aandacht zal worden besteed aan de realisaties inzake de onderzoeksinbedding.
4.4
Invulling accreditatiecriteria in de overgangsperiode
In het aanvullingsdecreet is vastgelegd dat academische bachelors- en mastersopleidingen aan hogescholen waarop de overgangsregeling van toepassing is een accreditatie voor 4 jaar krijgen, wanneer zij voor het einde van het academiejaar 2008-2009 accreditatie aanvragen en gebruik maken van de overgangsregeling. Dergelijke opleidingen die na deze datum accreditatie aanvragen krijgen een accreditatie voor 6 jaar. Daarom is bij het hanteren van de accreditatiecriteria een onderscheid gemaakt tussen de periode 2005-2008 en de periode 2008-2012. Daarmee wordt een invulling gegeven aan de vraag wat er ongeveer in welke periode gerealiseerd moet worden om het aannemelijk te maken dat de opleiding in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader voldoet. Het gaat dus meer om ijkpunten dan om harde criteria. Het aangegeven tijdstip is evenmin een strikt gegeven, maar dient eerder als een referentiedatum beschouwd te worden. De tabel van Bijlage 1 geeft een overzicht van de invulling in de overgangsperiode van die criteria uit het ontwerp-accreditatiekader die relevant zijn voor de onderzoeksinbedding van academische bachelors- en mastersopleidingen die voortkomen uit omvorming van basisopleidingen van twee cycli aan de hogescholen. Deze criteria worden in de overgangsperiode tot 2013 voor de betrokken opleidingen soepeler beoordeeld dan het geval is voor de andere academische opleidingen. Voor de andere criteria, facetten en onderwerpen, die niet gerelateerd zijn aan de onderzoeksinbedding, is geen overgangsmatige beoordeling voorzien.
De tabel is als volgt opgebouwd: 1
De term „Doelstellingen‟ in het structuurdecreet en het accreditatiekader geeft aan tot welke competenties de opleiding de student wil brengen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 75 -
kolom 1 beschrijft alle onderwerpen, facetten en criteria uit het ontwerp-accreditatiekader bestaande opleidingen voor academisch gerichte opleidingen en duidt in schuinschrift expliciet de elementen aan die gerelateerd zijn aan onderzoeksinbedding; kolom 2 beschrijft de daaraan gerelateerde invulling voor de overgangsmatige beoordeling van de aan de onderzoeksinbedding gerelateerde criteria of deelcriteria met het oog op accreditatie van deze opleidingen wanneer de beoordeling plaats vindt voor 2008; kolom 3 beschrijft hetzelfde voor opleidingen wanneer de beoordeling plaats vindt vanaf 2008; als toelichting voor evaluatieorganen en de Erkenningscommissie is in kolom 4 aangegeven op grond van welke informatie beoordeeld kan worden of de opleiding aan de criteria m.b.t. onderzoeksinbedding voldoet. Deze informatie betreft zowel effectieve realisaties als plannen. Het omvormingsdossier, dat voor deze opleidingen mede de stand van de onderzoeksinbedding op het ogenblik van opmaak van dit dossier en de voornemens beschrijft betreffende academisering, wordt hierbij als informatiebron gehanteerd, naast de verdere academiseringsplannen. Ook de verdere beleidsplannen tot uiterlijk 2013 betreffende het academiseringsproces van de opleiding zijn noodzakelijke informatiedocumenten. Voor de voortgangstoets die zal uitgevoerd worden onder verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie, geldt het omvormingsdossier eveneens als referentie. Daar de voortgangstoets eind 2007 wordt voorzien, geeft dit een bijkomende reden voor de keuze van 2008 als scharnierpunt in de overgangsregeling.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 76 -
Toelichting Algemeen
Uitgangspunten Accreditatie is “de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten”. Ze is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. Accreditatie vormt het sluitstuk van de beoordeling van de kwaliteit van opleidingen door het verlenen van een formeel kwaliteitskeurmerk. Het keurmerk wordt toegekend door een Accreditatieorgaan na toetsing van een externe beoordeling die is opgesteld door een visitatiecommissie onder coördinatie van een evaluatieorgaan. Het aangrijpingspunt voor accreditatie is de opleiding. Het initiatief voor aanvraag van de accreditatie ligt bij de instelling. Met de ondertekening van de Bologna-verklaring hebben alle Europese landen besloten om, in het licht van het streven naar een Europese onderwijsruimte, een onderwijsmodel in twee cycli in te voeren. Daaraan gekoppeld worden in veel landen accreditatiestelsels ingevoerd, zodat bacheloren masterniveau en kwaliteit van de opleiding kunnen worden vastgesteld. Daardoor wordt ook de internationale mobiliteit van studenten bevorderd. Het Accreditatieorgaan voor Vlaanderen is via een verdrag tussen de Vlaamse en de Nederlandse regering ingesteld. In het verdrag zijn de taken, samenstelling en bevoegdheden van het Accreditatieorgaan geregeld. In het verdrag is ook geregeld op welke wijze het door het Accreditatieorgaan vast te stellen accreditatiekader rechtskracht krijgt. Het Accreditatieorgaan beslist afzonderlijk over accreditatie van bachelors- en mastersopleidingen. Dat neemt niet weg dat de visitatie van verwante bachelors- en mastersopleidingen gemeenschappelijk kan plaatsvinden. De visitatiecommissie zal echter per opleiding (dus ook afzonderlijk voor bachelors- en (aansluitende) mastersopleidingen) een totaaloordeel - voldoende of onvoldoende - moeten uitspreken. Accreditatiekader Bij het opstellen van dit accreditatiekader zijn het Vlaamse structuurdecreet en het door de Nederlandse Accreditatie Organisatie (NAO) vastgestelde Accreditatiekader bestaande opleidingen d.d. 14 februari 2003 tot uitgangspunt genomen. Mede gezien de opvattingen van de bij het overleg geraadpleegde organisaties is enerzijds gestreefd naar een zo groot mogelijke mate van overeenstemming tussen het Nederlandse en het Vlaamse kader, terwijl anderzijds van het Nederlandse kader is afgeweken waar het Vlaamse structuurdecreet of verschillen tussen het Vlaamse en het Nederlandse hoger onderwijs dat nodig maakten. In deze toelichting wordt bij verschillende aspecten expliciet de relatie gelegd met de regelgeving van het Vlaamse hoger onderwijs en worden eveneens de onderwerpen, facetten en criteria geduid in het kader van de Vlaamse situatie. De accreditatie van bestaande opleidingen wordt gebaseerd op een beoordeling van zes onderwerpen: doelstellingen programma inzet van personeel voorzieningen interne kwaliteitszorg resultaten Deze onderwerpen zijn nader onderverdeeld in facetten en criteria, met een differentiatie in functie van het niveau (bachelor of master) en van de oriëntatie (professioneel of academisch gericht) van de opleiding. Onderstaande tabel geeft aan hoe de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader aansluiten bij de generieke kwaliteitswaarborgen uit het structuurdecreet (artikel 58). Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 77 -
Generieke kwaliteitswaarborgen structuurdecreet
Accreditatiekader bestaande opleidingen Vlaanderen
Onderwijsinhoud: aard en niveau onderwijs samenhang programma studielast relatie doelstellingen – inhoud
Doelstellingen: niveau en oriëntatie: bachelor hoger professioneel onderwijs niveau en oriëntatie: bachelor academisch onderwijs niveau en oriëntatie: master domeinspecifieke eisen Programma: eisen professionele en academische gerichtheid relatie doelstellingen – inhoud samenhang programma studielast toelatingsvoorwaarden studieomvang
Onderwijsproces: afstemming vormgeving – inhoud studiebegeleiding inzichtelijke beoordeling en toetsing
Programma: afstemming vormgeving – inhoud beoordeling en toetsing masterproef Voorzieningen: studiebegeleiding
Materiële voorzieningen, kwaliteit van het personeel, organisatie en interne kwaliteitszorg Methoden zelfbeoordeling
Inzet van personeel: eisen professionele/academische gerichtheid – kwantiteit personeel kwaliteit personeel Voorzieningen: materiële voorzieningen Interne kwaliteitszorg: evaluatie resultaten maatregelen tot verbetering betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Beoordeling door visitatiecommissie van de kwaliteit (waaronder de gehanteerde methoden bij het opstellen) van de zelfevaluatie
Bij de indeling van het accreditatiekader, de keuze van onderwerpen, facetten en criteria en het gehanteerde abstractieniveau is zoveel mogelijk aangesloten bij het Nederlandse accreditatiekader. Domeinspecifiek referentiekader Beoordeling van de opleiding kan niet alleen gebaseerd worden op algemene criteria op het gebied van doelstellingen, programma, voorzieningen, inzet van personeel en interne kwaliteitszorg. Er moet nadrukkelijk gekeken worden of de opleiding voldoet aan de eisen die vanuit (buitenlandse) vakgenoten en de beroeps- of kunstpraktijk gesteld worden aan deze specifieke opleiding en het betreffende studiegebied. Hierbij moet, ingeval van gereglementeerde beroepen, ook rekening gehouden worden met de reglementeringen of regelgeving ter zake. De visitatiecommissie moet derhalve zowel de domeinspecifieke kwaliteit als de algemene kwaliteit van de opleiding kunnen beoordelen. Dat stelt eisen aan de samenstelling van de visitatiecommissie. Bovendien moet de visitatiecommissie beschikken over een domeinspecifiek referentiekader aan de hand waarvan de opleiding wordt beoordeeld. Hiervoor stelt het evaluatieorgaan in het visitatieprotocol een werkwijze op. Voor academisch gerichte opleidingen kan worden aangesloten bij (internationale) ontwikkelingen in de discipline. In het decreet is aangegeven dat professioneel gerichte bachelors moeten voldoen aan 'beroepsspecifieke competenties' en dat academische opleidingen moeten voldoen aan 'specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van kennis'. Deze competenties moeten de academisch afgestudeerde in staat stellen hetzij zelfstandig onderzoek te verrichten of de kunsten te beoefenen, hetzij de wetenschappelijke of artistieke kennis zelfstandig aan te wenden op het niveau van een beginnend Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 78 -
beroepsbeoefenaar. Deze bepalingen vormen de decretale basis waarop domeinspecifieke referentiekaders kunnen worden gebaseerd. Zonder een dergelijk referentiekader kan een evaluatieorgaan niet beoordelen of een bepaalde opleiding voldoet aan de eisen die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of door de relevante beroepspraktijk. Als sprake is van bestaande beroeps- en opleidingsprofielen kan het evaluatieorgaan deze eventueel overnemen, mits ze beschikken over draagvlak in de sector en het beroepenveld en aansluiten bij relevante ontwikkelingen in het beroepenveld en het vakgebied. Het evaluatieorgaan zal de procedure moeten aangeven voor het opstellen van een domeinspecifiek referentiekader. Desgevallend kan, voorzover deze voldoende actueel zijn en beschikken over een draagvlak binnen de discipline en de relevante (nationale en internationale) beroepspraktijk, gebruik gemaakt worden van in het kader van vroegere visitaties opgestelde referentiekaders of van door de opleidingen aangereikte referentiekaders. Uiteindelijk is de visitatiecommissie verantwoordelijk voor het vaststellen van een domeinspecifiek referentiekader. Inbedding van academisch gerichte opleidingen in wetenschappelijk onderzoek Een wezenskenmerk van academisch gerichte opleidingen is de onderzoeksgebondenheid van die opleidingen en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek. Het onderwijs in academisch gerichte opleidingen dient immers gestoeld te zijn op wetenschappelijk onderzoek. Op verschillende plaatsen in het accreditatiekader zijn eisen m.b.t. de onderzoeksgebondenheid geformuleerd. Deze eisen hebben betrekking op: de doelstellingen van de opleidingen (conform de bepalingen uit artikel 58 van het structuurdecreet) het programma (eisen t.a.v. academische gerichtheid, zoals interactie tussen onderwijs en onderzoek, aansluiting bij wetenschappelijke ontwikkelingen en actuele wetenschappelijke theorieën, waarborgen van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en de masterproef) de inzet van personeel (het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied) de materiële voorzieningen die betrekking hebben op de voor onderwijs relevante onderzoeksgerelateerde infrastructuur. Deze eisen gelden voor alle academisch gerichte opleidingen. Toetsing van deze eisen dient mede aan de hand van de onderzoeksactiviteiten van het personeel (o.a. onderzoeksprojecten, doctoraatsonderzoek, wetenschappelijke output) te gebeuren. Deze eisen zullen verschillend moeten ingevuld worden afhankelijk van de opleiding (bachelor, master of master na master) en de plaats in het opleidingstraject. Zo zal in de regel de inbedding van de opleiding in het onderzoek sterker zijn in de mastersopleiding dan in de bachelorsopleiding en zal de introductie van onderzoeksvaardigheden in de opleiding vooral in de mastersopleiding aan bod komen, het meest uitgesproken bij de masterproef. Het structuurdecreet vernoemt als mogelijke doelstellingen van een mastersopleiding enerzijds het brengen tot het beheersen van de nodige wetenschappelijke competenties die de afgestudeerde in staat moet stellen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of de zelfstandige beoefening van de kunsten te realiseren op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, of anderzijds het brengen tot het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Afhankelijk van het domeinspecifieke karakter van de opleiding zullen de eisen aan de opleidingen verder worden gespecificeerd. Zo zal bijvoorbeeld voor mastersopleidingen, die in het bijzonder op opleiding tot onderzoeker gericht zijn (zoals “research-masters”), gelden dat bij de domeinspecifieke eisen aansluiting wordt gezocht bij de internationale standaarden voor dergelijke opleidingen, dat bij de beoordeling van de doelstellingen van deze opleidingen meer gewicht wordt toegekend aan de beheersing van de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van beginnend onderzoeker en dat er hogere eisen worden gesteld aan de inbedding van de opleidingen in wetenschappelijk onderzoek. Dat betekent dat hogere eisen worden gesteld aan onder andere de onderzoekscapaciteit van het personeel en hun ervaring in het opleiden van beginnende onderzoekers, aan ruime onderzoeksgerichtheid in het curriculum, aan de wetenschappelijke invulling van de masterproef en aan de aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 79 -
Externe kwaliteitszorg en accreditatie Uitgangspunt bij de inrichting van de accreditatie is dat deze voortbouwt op de externe kwaliteitszorg. De externe kwaliteitszorg is vooral gericht op kwaliteitsverbetering (verbeterfunctie), terwijl de accreditatie gericht is op het beoordelen of wordt voldaan aan de eisen voor basiskwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van dit accreditatiekader. De VLIR en de VLHORA zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de externe beoordeling voor de ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs. Alle door deze instellingen georganiseerde bachelors- en mastersopleidingen moeten deelnemen aan de door de VLIR en de VLHORA gecoördineerde visitaties. De VLHORA coördineert de gezamenlijke externe beoordeling van professioneel gerichte bachelorsopleidingen. De VLIR coördineert de gezamenlijke externe beoordeling van opleidingen die worden aangeboden door de universiteiten en de ambtshalve geregistreerde instellingen die geen universiteit of hogeschool zijn. De VLIR en de VLHORA coördineren tezamen de gezamenlijke externe beoordeling van de door hogescholen in het kader van een associatie aangeboden academisch gerichte bachelors- en mastersopleidingen en van de gezamenlijk door een universiteit en hogeschool georganiseerde opleidingen. Het structuurdecreet schrijft gezamenlijke externe beoordeling voor van dezelfde opleidingen aan alle universiteiten of hogescholen en andere ambtshalve geregistreerde instellingen in het kader van de externe kwaliteitszorg door VLIR en VLHORA. De externe beoordeling van (clusters van) opleidingen wordt uitgevoerd door visitatiecommissies. De evaluatieorganen publiceren de uitkomst van de beoordeling van de opleidingen in een door de visitatiecommissie vastgesteld openbaar verslag. Voor accreditatie is decretaal de volgende procedure vastgelegd. Het Accreditatieorgaan besluit tot verlening van accreditatie als het op basis van het rapport van een externe beoordeling van oordeel is dat de opleiding aan de generieke kwaliteitswaarborgen voldoet. Het Accreditatieorgaan beoordeelt het rapport van het evaluatieorgaan. Het rapport van het evaluatieorgaan bevat een samenvattend oordeel of de opleiding voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van dit accreditatiekader. De externe beoordeling in functie van de accreditatie kan worden uitgevoerd door de VLIR, de VLHORA of een ander door het Accreditatieorgaan erkend evaluatieorgaan. Alleen door het Accreditatieorgaan erkende evaluatieorganen mogen, benevens VLIR en VLHORA, externe beoordelingen in functie van de accreditatie uitvoeren. Bij de externe beoordeling in functie van de externe kwaliteitszorg die onder verantwoordelijkheid van de VLIR en de VLHORA wordt uitgevoerd en gebruikt wordt als externe beoordeling in functie van de accreditatie, dienen het rapport en de gevolgde werkwijze te voldoen aan de eisen die het Accreditatieorgaan stelt. Het is van groot belang dat de invoering van de accreditatie niet leidt tot aantasting van de verbeterfunctie van de externe kwaliteitszorg, die gezien kan worden als een belangrijke verworvenheid van het visitatiestelsel. Het waarborgen van de verbeterfunctie is een verantwoordelijkheid van de VLIR en de VLHORA, als onderdeel van hun decretale taak om de externe kwaliteitszorg te coördineren. Reikwijdte Accreditatie heeft betrekking op opleidingen van ambtshalve geregistreerde instellingen, en op opleidingen van niet-ambtshalve geregistreerde instellingen. Accreditatie is voorwaarde voor opname van de opleiding in het Hoger Onderwijsregister. Opname van de opleiding in het Hoger Onderwijsregister is voorwaarde voor het verlenen van erkende bachelors- en mastersgraden door de opleiding. Het structuurdecreet voorziet, in afwachting van een nieuw financieringssysteem, in de periode 2003-2006 voor hogescholen en universiteiten in individueel vastgelegde ('bevroren') enveloppen. Het decreet voorziet dat alleen opleidingen die zijn opgenomen in het Hoger Onderwijsregister voor financiering in aanmerking komen. Aangenomen mag worden dat in het toekomstige financieringssysteem de financiering van opleidingen in de ambtshalve geregistreerde instellingen afhankelijk zal zijn van het behalen van een accreditatie.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 80 -
In het structuurdecreet wordt de mogelijkheid geschapen dat andere instellingen geregistreerd worden, erkende bachelors- en mastersopleidingen kunnen aanbieden en de beschermde graden van bachelor en master kunnen verlenen. Voorwaarde is dat de betreffende opleidingen geaccrediteerd zijn en ingeschreven worden in het Hoger Onderwijsregister. Opleidingen die door deze geregistreerde instellingen worden aangeboden hoeven niet te voldoen aan alle bepalingen van het structuurdecreet (b.v. de taalregeling). Deze niet ambtshalve geregistreerde instellingen worden niet door de overheid gefinancierd. Academisering In het kader van de academisering kunnen hogeschoolopleidingen van twee cycli omgevormd worden tot academisch gerichte bachelors- en mastersopleidingen, in associatie met een universiteit. Ten laatste op het einde van de periode van overgangsaccreditatie (vastgelegd eind academiejaar 2012-2013) moeten alle academische opleidingen aan de universiteiten en aan de hogescholen aan dezelfde accreditatie-eisen voldoen. Deze eisen zijn in hoofdstuk 2 van dit accreditatiekader beschreven. Een aantal hogeschoolopleidingen van twee cycli zal op korte termijn wellicht niet kunnen voldoen aan de in dit beoordelingskader vastgelegde eisen met betrekking tot de criteria gerelateerd aan de inbedding van de opleiding in het wetenschappelijk onderzoek. Bovendien zal de inbedding van de opleidingen in het onderzoek binnen de associaties nog een aantal jaren in beslag nemen. Daarom kan bij de accreditatie van deze opleidingen tijdens de overgangsperiode tot 2013 op hun verzoek een overgangsregeling worden gehanteerd. Deze overgangsregeling in beschreven in Hoofdstuk 4. Ze geldt voor opleidingen waarvoor het eerste visitatierapport na 31 december 2004 wordt gepubliceerd. Deze opleidingen moeten binnen het jaar na de verschijningsdatum van dit rapport accreditatie aanvragen op een ogenblik dat het academiseringsproces nog volop in uitvoering is. De mate waarin het academiseringsproces reeds gerealiseerd is, zal voor deze opleidingen sterk afhankelijk zijn van het tijdstip van accreditatie in de overgangsperiode. De beoordeling van de inbedding van de opleiding in het onderzoek (academisering) aan academische opleidingen van hogescholen, die gebruik maken van de overgangsregeling, zal in de periode tot 2013 gebaseerd worden op de mate van realisatie van zowel de criteria uit het accreditatiekader als van de voornemens voor de academisering van de opleiding. Hiervoor is door het Accreditatieorgaan een regeling vastgesteld, die als bijlage aan dit ontwerp-kader is toegevoegd. Deze overgangsmatige beoordeling geldt eveneens voor de academische opleidingen in de hogescholen die voortkomen uit de omvorming van voortgezette opleidingen of uit de omvorming van opleidingen die overgenomen werden van de centra voor volwassenenonderwijs. De opleiding moet in de zelfevaluatie aangeven in welke mate de academisering is gerealiseerd en welke stappen gezet worden om aan het einde van de overgangsperiode volledig aan de criteria uit het accreditatiekader te voldoen. Dit wordt getoetst door de visitatiecommissie. Indien een opleiding voor de accreditatie gebruik maakt van deze overgangsregeling, wordt de accreditatietermijn teruggebracht tot vier jaar indien de instelling de accreditatieaanvraag indient voor het einde van het academiejaar 2008-2009, en tot zes jaar indien de instelling de accreditatieaanvraag indient tussen 1 oktober 2009 en het einde van het academiejaar 2012-2013. Indien de opleiding in de periode tot 2013 geen beroep wenst te doen op de overgangsmatige beoordeling van de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs met het wetenschappelijk onderzoek, geeft zij dit expliciet aan in de zelfevaluatie. Hoger kunstonderwijs In Vlaanderen bestaat een beperkt aantal kunstopleidingen van één cyclus, die omgevormd worden tot professioneel gerichte bachelorsopleidingen. Daarnaast zijn er opleidingen van twee cycli in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunsten en muziek en podiumkunsten. Deze opleidingen worden omgevormd tot academisch gerichte opleidingen; ze moeten worden aangeboden in het kader van een associatie met een universiteit en moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden aan academische bachelorsopleidingen en aan mastersopleidingen, zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 van dit accreditatiekader. Dat betekent onder meer dat de opleiding verweven moet zijn met onderzoek en dat een belangrijk deel van de docenten actief moet zijn in het onderzoek in de kunsten. Bachelor na bachelor en master na master
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 81 -
Voor bachelor-na-bachelors- en master-na-mastersopleidingen gelden andere instroomeisen dan voor reguliere bachelors- en mastersopleidingen. Voor het overige moeten deze opleidingen voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als andere bachelors- en mastersopleidingen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 82 -
Toelichting per hoofdstuk Hoofdstuk 1:
opbouw accreditatiekader
Het accreditatiekader bestaat uit inhoudelijke criteria en criteria voor de gevolgde werkwijze en het rapport van het evaluatieorgaan. De criteria voor beoordeling van bijzondere kwaliteitskenmerken hebben een andere status dan de overige criteria, omdat het oordeel hierover geen invloed heeft op de accreditatie.
Hoofdstuk 2:
accreditatie van opleidingen op grond van een gepubliceerde externe beoordeling
kader ter beoordeling Het beoordelingskader bevat de criteria aan de hand waarvan het Accreditatieorgaan toetst of de opleiding voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit. Ad 2.1. Doelstelling opleiding Niveau en oriëntatie van de doelstellingen van de opleiding worden getoetst aan de hand van de eindkwalificaties voor professioneel gerichte bachelors-, academisch gerichte bachelors- en mastersopleidingen, zoals opgenomen in artikel 58 van het structuurdecreet. Daarnaast worden de doelstellingen getoetst aan domeinspecifieke eisen, die door het betreffende vakgebied en/of de beroeps- of kunstpraktijk aan de opleiding worden gesteld. Voor professioneel gerichte bachelorsopleidingen geldt dat de eindkwalificaties getoetst moeten zijn bij het relevante beroepenveld, dat daarbij breed wordt opgevat en ook het relevante maatschappelijk veld kan omvatten. Ad 2.2. Programma In het opleidingsprogramma moeten de nagestreefde algemene en domeinspecifieke eindkwalificaties (te verwerven competenties) overtuigend zijn geconcretiseerd. Tevens moeten instromende studenten met de voorgestelde inhoud en vormgeving van dat programma (inclusief de leerdoelen binnen dat programma) de eindkwalificaties kunnen bereiken binnen de termijn die daarvoor staat. Voor een beoordeling van de vertaling van de doelstellingen in het programma is een inhoudelijke beoordeling van het programma noodzakelijk. Professioneel gerichte bachelorsopleidingen moeten aansluiten bij relevante ontwikkelingen in de beroepspraktijk, academisch gerichte bachelorsopleidingen en mastersopleidingen moeten aansluiten bij relevante ontwikkelingen in de relevante onderzoeksdisciplines. Bij de beoordeling van academisch gerichte opleidingen vormt de inbedding van de opleiding in het onderzoek een essentieel aspect, evenals de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten). Academische mastersopleidingen kunnen er op gericht zijn competenties aan te reiken voor het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, en/of gericht zijn op het brengen tot het beheersen van beroepsgerichte competenties voor de zelfstandige aanwending van kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. In dit laatste geval is sprake van een bijkomende beroepsgerichtheid.Daarom is bij de eisen aan de academische bachelor en de master ook opgenomen dat bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen het programma aantoonbare verbanden moet hebben met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Ook de inrichting van het programma is voorwerp van beoordeling. Daarbij gaat het om de samenhang tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de samenhang tussen de onderdelen binnen het programma, de studielast, de aansluiting op de instroom, de afstemming tussen vorm en inhoud, de beoordeling/toetsing (inclusief de toetsingsvormen en de informatie aan studenten betreffende de werkwijze en de vorm van evalueren) en de organisatie van het studieprogramma. Wat de beoordeling van de studielast betreft wordt ook de overeenstemming tussen reële en begrote studietijd nagegaan. De gehanteerde normering in dit kader moet gezien Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 83 -
worden in het licht van de huidige decretale bepalingen terzake. De in het kader opgenomen facetten sluiten aan bij de vragen in de huidige visitaties door de VLHORA en de VLIR. Steeds wordt beoordeeld of het programma bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. Daarbij zijn formuleringen gebruikt die voldoende ruimte laten voor actuele ontwikkelingen aangaande de genoemde facetten. De kwaliteit van het programma zal ook moeten blijken uit de aansluiting van het programma op de kwalificaties van instromende studenten. Hierbij zijn de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden van belang. Naast het voldoen aan de formele toelatingsvoorwaarden zal de opleiding moeten zorgen voor een effectieve aansluiting van het programma op het gemiddelde bereikte niveau van instromende studenten. Hierbij zal ook de kwaliteit van voorbereidings- en schakelprogramma‟s en van het toelatingsbeleid worden beoordeeld. Waar het opleidingsprogramma wordt beoordeeld als modeltraject voor het realiseren van de opleidingsdoelstellingen, worden voor de studenten geïndividualiseerde opleidingstrajecten, flexibele leeromgevingen, curricula en onderwijsorganisatie, en erkenning van elders verworven competenties en kwalificaties mogelijk gemaakt door de toepassing van het decreet op de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. In voorkomend geval worden deze vormen van flexibilisering en de keuze- en studievoortgangbegeleiding van studenten mee in rekening gebracht bij de beoordeling van de betrokken onderwerpen, facetten en criteria. Ad 2.3. Inzet van personeel Bij de criteria over de inzet van personeel is van belang dat de expertise van het in de opleiding ingezette personeel1 voldoende aansluit bij het niveau (bachelor of master) en de gerichtheid (academisch of professioneel) van de opleiding. Dat wil zeggen dat bij professioneel gerichte opleidingen voldoende personeel een verbinding moet kunnen leggen met de beroepspraktijk. Bij de academische opleidingen moet een belangrijk deel van het in de opleiding ingezet personeel bestaan uit actieve onderzoekers en bij de daartoe in aanmerking komende academische opleidingen moet daarenboven voldoende personeel beschikken over ervaring, kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk en/of over internationale deskundigheid. Het eerste facet verwijst naar de eisen aan het personeel, gegeven de oriëntatie van de opleiding (professioneel of academisch). Het derde facet (de kwaliteit van personeel) verwijst naar de noodzaak van aanwezigheid van een diversiteit aan kwalificaties, al naar gelang de doelstellingen van de opleiding en de onderwijsorganisatie, en naar het daarmee samenhangend bijscholingsbeleid. Het facet kwantiteit van personeel is in het structuurdecreet niet expliciet vermeld onder de generieke kwaliteitswaarborgen2. Het is in het accreditatiekader opgenomen omdat de aanwezigheid van voldoende personeel een evidente voorwaarde voor basiskwaliteit is. Ad 2.4. Voorzieningen De voorzieningen moeten toereikend zijn voor realisatie van het programma. Tot de voorzieningen behoren ook de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten. Hierbij wordt de studiebegeleiding bedoeld over het gehele studietraject. De informatievoorziening en de studiebegeleiding moeten aansluiten bij de behoeften van studenten. Ook de toekomstige studenten moeten op adequate wijze worden geïnformeerd over de verwachtingen die de opleiding heeft m.b.t. hun competenties. De voorzieningen bestaan uit faciliteiten zoals bijvoorbeeld mediatheken, laboratoria, uitrusting, atelierruimte of vakspecifieke databanken. De aard en het niveau van deze voorzieningen verschillen met het karakter van de opleiding. In de beoordeling wordt nagegaan of deze in overeenstemming zijn met het algemeen geldende kwaliteitsniveau voor dergelijke voorzieningen.
1
2
Hiermee wordt niet enkel personeel bedoeld dat verbonden is met de instelling die de opleiding aanbiedt, maar in voorkomend geval ook alle personen, ongeacht hun statuut, die meewerken aan de opleiding. Ook in de Nederlandse wetgeving ontbreekt de expliciete vermelding van dit facet.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 84 -
Ad 2.5. Interne kwaliteitszorg De instelling moet aantonen dat kwaliteit structureel en permanent wordt bewaakt en verbeterd. De kwaliteit van de kwaliteitszorg vormt de beste garantie dat de opleiding bezig is met het in beeld brengen van zwakke plekken en maatregelen neemt om die aan te pakken. Daarmee is kwaliteitszorg de beste waarborg voor behoud en verbetering van de in de accreditatie geconstateerde kwaliteit gedurende de periode waarvoor de opleiding is geaccrediteerd. De betrokkenheid, in het bijzonder van medewerkers en studenten, en ook van alumni en het beroepenveld is een wezenlijk kenmerk van interne kwaliteitszorg. Deze betrokkenheid zal moeten blijken uit de wijze waarop de genoemde groepen worden geraadpleegd, hun rol in de besluitvorming en de doorwerking van hun aanbevelingen in de opleiding.
Ad 2.6. Resultaten Uiteindelijk gaat het er om of de beoogde doelstellingen ook gerealiseerd zijn. Dat wordt vastgesteld door de gerealiseerde resultaten te vergelijken met de beoogde resultaten, naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke kenmerken. Toetsing van de feitelijke resultaten aan de beoogde resultaten omvat ook de beoordeling of sprake is van voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding, zoals vermeld in artikel 58 van het decreet. In de doelstellingen van de opleiding (in het bijzonder de domeinspecifieke eisen) komt immers de maatschappelijke relevantie van de opleiding tot uitdrukking. Voorts moeten de rendementen aanvaardbaar zijn. De bepaling hierover uit het decreet (voldoende rendement) is in het facet onderwijsrendement geoperationaliseerd door in de criteria op te nemen dat streefcijfers moeten worden geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Bij het formuleren van de streefcijfers kan ook rekening gehouden worden met de aan instromende studenten te stellen eisen, met de voor de meeste opleidingen open toegang tot het hoger onderwijs en met de eigen profilering van de opleiding. Het bereikte rendement dient in de zelfevaluatie door de opleiding te worden geduid in relatie tot de aangehaalde streefcijfers en de rendementen van andere relevante opleidingen. Bijzondere kwaliteitskenmerken Naast accreditatie, gericht op het vaststellen van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen, biedt het decreet (artikel 59) de mogelijkheid om in het accreditatierapport opmerkingen te maken over bijzondere kenmerken van de opleiding. In dit accreditatiekader zijn daarvoor de volgende criteria opgenomen: het kenmerk moet een betekenisvolle bijdrage leveren tot differentiatie en profilering binnen het Vlaamse hoger onderwijs, dat wil zeggen het kenmerk moet leiden tot meer verscheidenheid in de vormgeving van opleidingen; het kenmerk moet bijdragen tot de kwaliteit van de opleiding, dat wil zeggen dat de betreffende opleiding zonder dat kenmerk (of zonder alle aspecten die dat kenmerk uitmaken) niet zo goed zou zijn; de gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs moeten zijn geoperationaliseerd, dat wil zeggen dat duidelijk is wat de consequenties zijn van het kenmerk voor doelstellingen, inhoud en vormgeving van het programma en voorzieningen. De instelling moet, voorafgaandelijk aan de visitatie, een beoordeling vragen aan het evaluatieorgaan omtrent het bijzondere kwaliteitskenmerk. Zij moet daarbij de relevante informatie bezorgen over de facetten van het bijzondere kenmerk op grond waarvan het evaluatieorgaan een oordeel kan geven. Voorbeelden van bijzondere kwaliteitskenmerken zijn een sterke regionale of internationale oriëntatie, een bijzondere band met wetenschappelijk onderzoek, een onderscheidend onderwijsconcept of een zeer effectieve aansluiting op het beroepenveld.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 85 -
Beslisregels beoordeling De visitatiecommissie geeft een samenvattende beoordeling van de kwaliteit van de opleiding met een positieve of negatieve totaalconclusie aangaande de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. Het Accreditatieorgaan heeft beslisregels opgesteld die beschrijven op welke wijze de visitatiecommissie stapsgewijs tot deze eindconclusie komt. Voor een positief eindoordeel moet de opleiding op alle onderwerpen uit het accreditatiekader voldoende scoren. De visitatiecommissie moet haar afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel inzichtelijk maken, zodat duidelijk is waarop de eindconclusie is gebaseerd en hoe de verschillende facetten tegen elkaar zijn afgewogen. Voor de beoordeling op facetniveau wordt een vierpuntsschaal gehanteerd: onvoldoende, voldoende, goed en excellent. De waarderingen „onvoldoende‟ en „voldoende‟ zijn het eerste markeringspunt voor de beoordeling. De waardering „goed‟ laat zien dat de kwaliteit uitstijgt boven de basiskwaliteit. De waardering „excellent‟ is als score op de beoordelingsschaal opgenomen om „best practices‟ in beeld te brengen die een voorbeeldwerking kunnen hebben voor andere opleidingen. Binnen een onderwerp kunnen bepaalde facetten een onvoldoende halen. Op het niveau van een onderwerp moet een opleiding evenwel altijd voldoende scoren. Als bepaalde facetten onvoldoende scoren maar de opleiding op het niveau van onderwerpen voldoende scoort, zal de visitatiecommissie haar afweging inzichtelijk moeten maken, zodat het Accreditatieorgaan deze kan volgen en beoordelen. Veel opleidingen kennen afzonderlijke afstudeerrichtingen. Sommige opleidingen worden op meerdere vestigingen aangeboden. De accreditatie vindt echter plaats op het niveau van de hele opleiding en niet op dat van de afzonderlijke afstudeerrichtingen of vestigingen. Wanneer een afstudeerrichting of een vestiging van een opleiding onvoldoende kwaliteit heeft en als gevolg hiervan de opleiding een onvoldoende beoordeling verkrijgt, kan deze afstudeerrichting of vestiging door de betrokken instelling van de accreditatieaanvraag uitgesloten worden. Het uitsluiten van een afstudeerrichting of vestiging van een opleiding uit de accreditatieaanvraag impliceert dat deze bij accreditatie van de opleiding niet meer kan worden aangeboden. Beslisregels accreditatie De visitatiecommissie verantwoordt de gevolgde werkwijze bij de externe beoordeling in het rapport. Het Accreditatieorgaan beoordeelt de gevolgde werkwijze aan de hand van het rapport van de visitatiecommissie en het visitatieprotocol van het evaluatieorgaan. Onafhankelijkheid, deskundigheid en gezaghebbendheid van de door het evaluatieorgaan samengestelde visitatiecommissie staan daarbij centraal. Bij deskundigheid gaat het zowel om kennis van het eigen vakgebied en het betrokken beroepenveld als om expertise op het gebied van kwaliteitsbeoordeling en onderwijskundige aspecten van opleidingen in het hoger onderwijs. Het Accreditatieorgaan zal de werkwijze ook beoordelen op de inbreng van studenten, zowel bij de visitatie (in hoeverre is met studenten van de opleiding gesproken) als in de samenstelling van de visitatiecommissie. De visitatiecommissie moet haar conclusies beargumenteren aan de hand van het door haar gebruikte referentiekader (waarin ook de domeinspecifieke eisen zijn opgenomen) en de analyse van de feiten. Vergelijking van de opleiding met andere opleidingen, bij voorkeur internationaal, moet deel uitmaken van de gevolgde werkwijze. Als het Accreditatieorgaan heeft vastgesteld dat de externe beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen, oordeelt het definitief over de vraag of er voldoende kwaliteitswaarborgen voor de opleiding aanwezig zijn. Het Accreditatieorgaan kan zich daarbij uiteraard aansluiten bij de externe beoordeling. In dat geval geldt de externe beoordeling als motivering voor het accreditatiebesluit. Het Accreditatieorgaan kan evenwel ook geheel of ten dele afwijken van de gegeven externe beoordeling. In dat geval is wel vereist dat het accreditatiebesluit tot stand komt op grond van de
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 86 -
beslisregels die gelden voor de visitatiecommissies (zie Hoofdstuk 4). Het accreditatieorgaan zal het besluit uitdrukkelijk motiveren in het accreditatierapport. Toelichting bij het stelsel van overgangsaccreditatie Ten behoeve van de invoering van de accreditatie is bij decreet een overgangsaccreditatie vastgesteld. De duur van de overgangsaccreditatie is afhankelijk van het verschijnen van het laatste visitatierapport. Opleidingen waarvan het visitatierapport tussen 1-1-1998 en 31-12-2004 is gepubliceerd, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het achtste kalenderjaar na het jaar waarin het visitatierapport is gepubliceerd. Opleidingen waarvan de externe beoordeling verschijnt na 1-1-2005 worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het jaar na het jaar van publicatie van het visitatierapport. Alle overgangsaccreditaties vervallen in elk geval aan het eind van het academiejaar 2012-2013. Tot bachelorsopleidingen of mastersopleidingen omgevormde voortgezette opleidingen ontvangen een overgangsaccreditatie voor een periode van vier jaar, met uitzondering van voortgezette opleidingen die via samenvoeging met een basisopleiding worden omgevormd tot een initiële bachelors- of mastersopleiding. In dit laatste geval geldt de regeling van de omgevormde initiële bachelors- of mastersopleidingen. De periode van vier jaar voor de overgangsaccreditatie geldt eveneens voor de bachelors- en mastersopleidingen die ontstaan uit de omvorming van door de hogescholen overgenomen afdelingen van de centra voor volwassenenonderwijs. De Vlaamse regering kan de duur van de overgangsaccreditatie of de aanvraagtermijnen aanpassen voor omgevormde opleidingen die voortkomen uit (delen van) meerdere oorspronkelijke opleidingen of om het gezamenlijk visiteren van opleidingen mogelijk te maken. Bij opleidingen waarvan het visitatierapport na 1-1-2005 wordt gepubliceerd moet de externe beoordeling gebaseerd worden op de criteria uit dit accreditatiekader. In de komende jaren zal externe beoordeling ten dienste van de accreditatie nog maar in beperkte mate betrekking kunnen hebben op de nieuwe bachelors- en mastersopleidingen. De visitatierapporten waarop de accreditatiebesluiten worden gebaseerd, zullen de komende jaren vooral de neerslag bevatten van de externe beoordeling van de kwaliteit van de bestaande opleidingen, vervolgens van de in opbouw zijnde bachelors- en mastersopleidingen en de in afbouw zijnde 'oude' opleidingen en pas aan het eind van de overgangsperiode van de omgevormde bachelors- en mastersopleidingen. Er is gekozen voor deze procedure om te voorkomen dat te veel visitaties op hetzelfde moment, dat wil zeggen als de bachelors- en mastersopleidingen volledig zijn uitgebouwd, moeten plaatsvinden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 87 -
BIJLAGE
6.1.b
Invulling accreditatiecriteria in overgangsperiode voor academische opleidingen die voortkomen uit omvorming van hogeschoolopleidingen (met betrekking tot onderzoeksinbedding) Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Onderwerp: 1. Doelstellingen Facet: 1.1 . Niveau en oriëntatie bachelor professioneel onderwijs Criteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren
niet van toepassing in deze problematiek
Idem als hiernaast links
het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 88 -
Onderwerpen, facetten, criteria Facet: 1.2. Niveau en oriëntatie bachelor academisch onderwijs Criteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek
het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Vanaf 2004/5 of 2005/6: De lange-termijn-doelstellingen van de opleiding inzake beoogde competenties van afgestudeerden wat wetenschappelijke ondersteuning en verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek betreft sluiten aan bij algemene doelstellingen van academische bachelorsopleidingen uit het accreditatiekader bestaande opleidingen, onder andere m.b.t.: kennis en toepassing van onderzoeksmethoden en technieken onderzoekende houding oordeelsvorming wetenschappelijk-disciplinaire vaardigheden
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Vanaf 2008/9 Idem als hiernaast links
Specifieke Informatie
Beschrijving doelstellingen opleiding op korte en op lange termijn
De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om het aannemelijk te maken dat de langetermijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 bereikt worden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 89 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Facet: 1.3. Niveau en oriëntatie master Criteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma‟s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijkdisciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar
Vanaf 2004/5 of 2005/6: De lange-termijn-doelstellingen van de opleiding inzake beoogde competenties van afgestudeerden zijn minstens in hoofdlijnen uitgewerkt en sluiten aan bij algemene doelstellingen van mastersopleidingen uit het accreditatiekader bestaande opleidingen, onder andere m.b.t.: gebruik van onderzoeksmethoden en technieken ontwerp van onderzoek gebruik van paradigma‟s oordeelsvorming wetenschappelijk-disciplinaire vaardigheden
Vanaf 2007/8 of 2008/9: De lange-termijn-doelstellingen van de opleiding inzake beoogde competenties van afgestudeerden zijn integraal uitgewerkt en sluiten aan bij algemene doelstellingen van mastersopleidingen uit het ontwerp-accreditatiekader bestaande opleidingen
Beschrijving doelstellingen opleiding op korte en op lange termijn
De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om de lange-termijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 te bereiken
De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om de lange-termijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 te bereiken.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 90 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Facet: 1.4. Domeinspecifieke eisen Criteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake Idem als vorige kolom Voor academisch gerichte bachelorsopleidingen en mastersopleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld
Vanaf 2004/5 of 2005/6 (academische bachelor) resp. 2007/8 of 2008/9 (master): De lange-termijn-doelstellingen van de opleiding inzake onderzoeksinbedding sluiten aan bij eisen van (buitenlandse) vakgenoten De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om het aannemelijk te maken dat de langetermijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 bereikt worden.
Beschrijving doelstellingen opleiding op korte en op lange termijn
De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om de lange-termijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 te bereiken.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 91 -
Onderwerpen, facetten, criteria Onderwerp: 2. Programma Facet:2.1. Eisen professionele en academische gerichtheid Criteria: Academisch gerichte bachelorsopleiding en mastersopleiding: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen
Facet: 2.2. Relatie doelstellingen en inhoud programma Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Vanaf 2004/5 of 2005/6 (academische bachelor) (resp uiterlijk 2007/8 of 2008/9 (master)): In de beschrijving van het programma op lange termijn is voldoende sprake van: a. interactie met wetenschappelijk onderzoek (o.a. aanreiken onderzoeksthema‟s en terugkoppeling onderzoeksvraagstukken en – resultaten in onderwijs, inschakeling studenten in onderzoek) b. verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën uit de betrokken disciplines c. ontwikkeling van vaardigheden m.b.t. wetenschappelijk onderzoek
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Zie tot 2008 Aanvullend: Vanaf 2008/9 of 2009/10 (master): Er is sprake van toenemende mate van realisatie van het beschreven programma- de mate van realisatie van het programma maakt het aannemelijk dat het programma in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader m.b.t. de verwevenheid met het onderzoek zal voldoen
Specifieke Informatie
Beschrijving opleidingsprogramma op korte en op lange termijn
Het programma dient progressief te evolueren om de vereisten in 2013 te vervullen.
Het programma dient progressief te evolueren om de vereisten uiterlijk in 2013 te vervullen.
a b
Vanaf 2004/5 of 2005/6 (academische bachelor)-(en uiterlijk vanaf 2007/8 of 2008/9 ((academische) master)): er is sprake van toenemende mate van realisatie van het beschreven programma op lange termijn de realisatie van het programma op korte termijn maakt het aannemelijk dat het programma uiterlijk in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader m.b.t. de verwevenheid met het onderzoek zal voldoen.
Idem als hierboven
Beschrijving opleidingsprogramma op korte en op lange termijn
c Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Facet: Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 92 -
2.3. Samenhang programma Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma Facet: 2.4. Studielast Criteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen Facet: 2.5. Toelatingsvoorwaarden Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: Bachelor: Diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend Door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen
Master: Bachelorsgraad, met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsprogramma of een schakelprogramma
Master na master: Mastersgraad, met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s), eventueel aangevuld met een onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid of een voorbereidingsprogramma
Onderwerpen, facetten, criteria Facet: 2.6. Studieomvang
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
d
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de studieomvang:
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 93 -
Bachelor: tenminste 180 studiepunten Master: tenminste 60 studiepunten Master na master: tenminste 60 studiepunten
Facet: 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
e
Criteria: Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept
Facet: 2.8. Beoordeling en toetsing Criteria: • Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd Facet: g 2.9. Masterproef: Criteria: De mastersopleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarmee de student blijk geeft van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student De masterproef heeft een omvang van tenminste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten
f
Het concept op lange termijn van de masterproef sluit aan bij de decretale bepalingen, onder andere m.b.t. de substantiële wetenschappelijke onderbouwing Het concept voor de korte termijn dient progressief te evolueren om het aannemelijk te maken dat de vereisten uiterlijk in 2013 vervuld zijn.
(afhankelijk van start implementatie mastersopleiding vanaf 2008/9 of 2009/10): Het concept op lange termijn van de masterproef sluit aan bij de decretale bepalingen, onder andere m.b.t. de substantiële wetenschappelijke onderbouwing
Beschrijving opleidingsprogramma op korte en op lange termijn
Het concept voor de korte termijn en de realisatie ervan dient progressief te evolueren om de vereisten uiterlijk in 2013 te vervullen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 94 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Onderwerp: 3. Inzet personeel Facet 3.1. Eisen professionele /academische gerichtheid Criteria: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een (professioneel gerichte of een) academisch gerichte opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk
Het is aannemelijk dat in 2013 het onderwijs voor een belangrijk deel zal worden verzorgd door medewerkers die actief onderzoek verrichten en hierdoor een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied, op grond van de feitelijke realisatie en de voornemens m.b.t.: het personeelsbeleid en het wervingsbeleid de onderzoekstaakstelling en de kwalificaties van het personeelsbestand (o.a. de mate waarin een substantiële onderzoekstaakstelling is opgenomen in vacatures voor nieuwe personeelsleden, –toename aantal doctorandi, toename aantal doctores, toename onderzoekstaakstellling personeel in relatie tot totale taakstelling) de eventuele inzet van actieve onderzoekers vanuit partners binnen en buiten de associatie in het onderwijs a. de omvang van het onderzoek waar het personeel van de opleiding in participeert
Idem als vorige kolom. Eerste realisaties zijn reeds duidelijk zichtbaar
Facet 3.2 Kwantiteit personeel Criteria:
Personeelsbeleid: wervingsbeleid maatregelen om kwalificaties personeelsleden m.b.t. onderzoek te verhogen Beschrijving personeelsbestand onderzoekstaakstelling personeelskader (aantal fte en verhouding t.o.v. totale taakstelling), incl. uitsplitsing naar nieuwe personeelsleden en doctoraatsmandaten meerjarenplannen Beschrijving onderzoeksbeleid (structuren, organisatie, strategie) Onderzoeksprojecten waarin personeel van de opleiding participeert (incl. doctoraatsmandaten) Kwalificaties personeelsleden (in fte): doctoraat onderzoekservaring huidige onderzoeksactiviteiten Inzet wetenschappelijk personeel vanuit partners: binnen associatie buiten associatie
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen
Facet 3.3: Kwaliteit personeel Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 95 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Onderwerp: 4. Voorzieningen
h
Facet: 4.1. Materiële voorzieningen Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Op basis van de feitelijke realisatie en de voornemens is het aannemelijk dat de kwaliteit en kwantiteit van de onderzoeksfaciliteiten (infrastructuur, uitrusting, wetenschappelijke databanken e.a.), die nodig zijn om de inbedding van het onderwijs in het onderzoek te waarborgen, uiterlijk in 2013 toereikend zijn.
Idem als vorige kolom
Onderzoeksfaciliteiten (realisaties en planning in instelling en via samenwerking binnen en buiten Associatie), gerelateerd aan de inbedding van onderwijs in onderzoek te realiseren Inzet academiseringsgelden en andere financiële middelen voor onderzoek en onderzoeksinbedding
Facet: 4.2. Studiebegeleiding Criteria: De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 96 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Onderwerp: 5. Interne kwaliteitszorg Facet: 5.1. Evaluatie resultaten Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen Facet: 5.2. Maatregelen tot verbetering Criteria: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen Facet: 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 97 -
Onderwerpen, facetten, criteria
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen tot 2008
Specifieke beoordeling van aangeduide elementen na 2008
Specifieke Informatie
Onderwerp: 6. Realisaties Facet: 6.1. Gerealiseerd niveau Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen Facet: 6.2. Onderwijsrendement Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
NVAO | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Vlaanderen | februari 2005
- 98 -
Bijlage 6.2
Overzicht verplicht op te nemen bijlagen bij het zelfevaluatierapport
De tabellen zijn opgenomen in DEEL 2 van het protocol „Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA van september 2008‟.
Onderwerp 2 ° ° ° ° ° °
° °
Programma
Digitale studiegids op cd-rom Opbouw van het programma volgens tabel I.1 Beschrijving opleidingsonderdelen volgens tabel I.2 of volgens ECTS-fiches Voor elk opleidingsonderdeel een aantal typevragen van recente examenopgaven Onderwijs- en examenreglement * Lijst van titels van maximaal 30 recente masterproeven/eindwerken en (indien relevant) dertig recente stageverslagen, die minimum voldoende zijn beoordeeld, met de vermelding van het cijfer, gespreid over de verschillende afstudeerrichtingen en locaties en beoordelingen (voor de jongste drie academiejaren) * Lijst van stageplaatsen met vermelding van stageopdracht (voor de jongste dire academiejaren) Toegang tot het elektronisch leerplatform (allezins tijdens het bezoek)
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Deel universiteiten Tabel II.1.a Tabel II.1.b Tabel II.2
Omringingsgraad van de opleiding (ZAP verbonden aan het basiscurriculum) Omringingsgraad van de opleiding (absolute aantallen) Onderzoeksbasis van de opleiding
Deel hogescholen A Tabel II.1 Tabel II.2
Professionele bacheloropleidingen Nominatieve lijst van personeelsleden die instaan voor de realisatie van het curriculum Personeelsaantallen ingedeeld naar leeftijdscategorie en geslacht
B Tabel II.1 Tabel II.2 Tabel II.2.b Tabel II.3
Academische opleidingen Nominatieve lijst van personeelsleden die instaan voor de realisatie van het curriculum Historiek per academiejaar en per opleiding van doctores en doctorandi in relatie tot het aantal onderwijsgevenden Personeelsaantallen ingedeeld naar leeftijdscategorie en geslacht Beschrijving van de academische gerichtheid aan de hand van onderzoeksindicatoren
° * Voor academische opleidingen: een overzicht van voor het onderwijs relevante onderzoeksoutput van de staf: in functie van de structuur van de opleiding c.q. faculteit/departement wordt verwacht dat er per onderzoeksteam, onderzoeksgroep of vakgroep (of desgevallend van de opleiding als geheel) een set van maximaal 15 publicaties (referenties) wordt opgegeven die gezien worden als representatief voor de onderzoeksoutput en die daarnaast relevant zijn voor/gebruikt worden in het onderwijs in de opleiding. Geef daarnaast ook een overzicht van de afgewerkte doctoraten van de jongste vijf jaren. ° * Voor de te academiseren hogeschoolopleidingen van twee cycli die gebruik maken van de overgangsregeling, is het aanleveren van de gevraagde gegevens in de overgangsfase geen strikte eis. Deze opleidingen krijgen de gelegenheid om ook andere indicaties te geven zoals een overzicht van onderzoekseindrapporten, lezingen als resultaat van wetenschappelijk onderzoek, lopende onderzoeksprojecten e.d. Zoals eerder aangegeven (zie 2.2.5 Overgangsthematiek) dienen deze opleidingen tegen 2013 wel aan deze eis te voldoen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 99 -
Onderwerp 6 ° ° ° ° ° °
Resultaten
Internationale studentenmobiliteit: aantallen inkomende en uitgaande studenten van de jongste drie academiejaren Internationale docentenmobiliteit: aantallen inkomende en uitgaande personeelsleden van de jongste drie academiejaren Overzicht van de internationale onderwijsprojecten van de jongste drie academiejaren Overzicht internationale partners Overzichtstabel studentenstatistieken en slaagcijfers volgens tabel III.1 Overzichtstabel studierendement en studie-efficiëntie volgens tabel III.2
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 100 -
Bijlage 6.3
Tabellen ten behoeve van de zelfevaluatie
De tabellen „programma‟ en „studenten‟ zijn opgenomen in DEEL 2 van het protocol „Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA van september 2008‟. De tabellen „personeel‟ zijn op de volgende blz opgenomen:
tabel (a) II.1: Namenlijst van het personeel dat instaat voor de realisatie van het curriculum, met functie, personeelscategorie en statuut, M/V, competentiedomein, (onderwijs)opdracht en eventueel onderzoeksopdracht tabel (a) II.2: Historiek per academiejaar en per opleiding van doctores en doctorandi in relatie tot het aantal onderwijsgevenden tabel (a) II.3: Beschrijving van de academische gerichtheid aan de hand van onderzoeksindicatoren
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 101 -
Tabel (a) II.1.
Namenlijst van het personeel dat instaat voor de realisatie van het curriculum, met functie, personeelscategorie en statuut, M/V, competentiedomein, (onderwijs)opdracht en eventueel onderzoeksopdracht
naam personeelslid (alfabetische volgorde en onderverdeeld in zes rubrieken)i
M/V
functie(s)ii en personeelscategorieiii
stat. pers.iv
opdrachtgerelateerde competentiedomeinenv
onderwijsopdracht in studiepuntenvi x
HS
OPL
xi
globale opdrachtvolume in VTEvii
AAO viii
B/T ix
onderwijzend personeel - doctores onderwijzend personeel - doctorandi onderwijzend personeel - overige personeel van universiteiten administratief- en technisch personeel overige
i
De naam van de personeelsleden, betrokken bij de opleiding, worden onderverdeeld in zes rubrieken. De eerste drie rubrieken hebben betrekking op de namen van personeelsleden met het ambt van onderwijzend personeel. De namen van personeelsleden die uitgewisseld worden voor opdrachten in de universiteit worden vetgedrukt. Bij de zesde rubriek (overige) worden onder andere de namen van de gastprofessoren vermeld van de opleiding. In rubriek „personeel van universiteiten‟ worden de namen van de personeelsleden van de universiteiten die uitgewisseld worden voor opdrachten in de opleiding van de hogeschool vermeld.
ii
Functie: een personeelslid kan meerdere functies hebben (bijv. lesgever en verantwoordelijke internationalisering van de opleiding), in dit geval worden alle functies vermeld.
iii
De personeelscategorie voor het onderwijzend personeel kan zijn: gewoon hoogleraar, hoogleraar, hoofddocent, docent, werkleider, doctor-assistant, assistent, praktijkassistent, hoofdlector, lector, hoofdpraktijklector, praktijklector. Voor het administratief- en technisch personeel kan de personeelscategorie de administratieve graad zijn: graad A, graad B, graad C, graad D.
iv
De personeelscategorie voor het onderwijzend personeel kan zijn: gewoon hoogleraar, hoogleraar, hoofddocent, docent, werkleider, doctor-assistant, assistent, praktijkassistent, hoofdlector, lector, hoofdpraktijklector, praktijklector. Voor het administratief- en technisch personeel kan de personeelscategorie de administratieve graad zijn: graad A, graad B, graad C, graad D.
v
Statutair personeel: deze kolom aanvinken indien het betreffende personeelslid behoort tot de categorie statutair personeel
v
Met competentiedomein wordt bedoeld de vakinhoudelijke specialisatie waarvoor het betreffende personeelslid aan de opleiding is toegewezen
v
De onderwijsopdracht van de personeelsleden wordt uitgedrukt in studiepunten van de opleidingsonderdelen (op curriculumniveau) die door hen verzorgd worden. Indien het opleidingsonderdeel aan parallelgroepen wordt
i ii
gegeven binnen de opleiding, worden de studiepunten van dat opleidingsonderdeel slechts 1 maal ingevuld. Een opleidingsonderdeel dat door meerdere onderwijsgevenden wordt verzorgd, daarvan worden de studiepunten bij elk personeelslid volledig vermeld. Aan de niet-onderwijsopdrachten (bijv. verantwoordelijke internationalisering van de opleiding) zijn geen studiepunten gerelateerd. v
In de instelling
ix
AAO: aantoonbare actieve onderzoeker: wanneer het personeelslid een actieve onderzoeker is, vinkt u deze kolom aan. Het feit dat iemand actief onderzoeker is, moet aantoonbaar zijn met bewijsmateriaal en ligt ter inzage
iii
tijdens het visitatiebezoek. x
B/T: benoemd/tijdelijk: noteer in deze kolom een „B‟ indien het betreffende personeelslid voor het grootste of voor heel de opdracht benoemd is; noteer een „T‟ indien het betreffende personeelslid voor het grootste of voor heel de opdracht tijdelijk is.
x
i
HS: op niveau van de instelling vult u hier de onderwijsopdracht van het betreffende personeelslid in, uitgedrukt in studiepunten. Indien de studiepunten betrekking hebben op parallelgroepen in verschillende opleidingen, mogen deze studiepunten bij elke opleiding meetellen voor de totalisering van het aantal studiepunten van dit personeelslid.
x
ii
OPL: hier vult u de onderwijsopdracht van het betreffende personeelslid in op niveau van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 102 -
Tabel (a)II.2.
Historiek per academiejaar en per opleiding van doctores en doctorandi in relatie tot het aantal 21 onderwijsgevenden
De tabel wordt verplicht ingevuld in de gearceerde rijen én voor het academiejaar waarop het ZER wordt ingediend. De intenties worden beschrijvend weergegeven. Indien bij de opmaak van het zelfevaluatierapport de bachelor-masterstructuur nog niet geoperationaliseerd is in de opleiding, kan de tabel ingevuld te worden op basis van de personele bezetting in de laatst ingerichte licentiejaren. Op het moment van de visitatie zelf kan een tabel over het masterjaar aangeleverd worden indien dit sterk zou verschillen van de in de tabel ingevulde getallen.
academiejaar
doctores aantal personen
22
opdracht in studiepunten van de opleiding
23
doctorandi aantal personen
opdracht in studiepunten van de opleiding
onderwijsgevenden (OG) aantal personen
24
opdracht in studiepunten van de opleiding
04-05 (05-06) (06-07) 07-08 (08-09) (09-10) (10-11) (11-12) 12-13
21 22 23 24
Dit formulier heeft betrekking op het (de) modeltraject(en) Met doctores worden bedoeld alle doctores betrokken bij onderwijsactiviteiten en/of overige activiteiten Met doctorandi worden bedoeld alle doctorandi betrokken bij onderwijsactiviteiten en/of overige activiteiten De onderwijsgevenden zijn alle personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderwijsactiviteit, inclusief de doctores en de doctorandi
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 103 -
Tabel (a)II.3.
Beschrijving van de academische gerichtheid aan de hand van onderzoeksindicatoren
Beschrijf de academische gerichtheid van uw opleiding door een nominatieve oplijsting. Maak daarbij gebruik van de onderstaande vijf onderzoeksindicatoren, voor zover van toepassing aan uw opleiding. Bij elke indicator staat aangegeven op welke wijze deze getypeerd kan worden.
Indicatoren: -
ingediende en toegekende onderzoeksprojecten mogelijke typering: per project: titel, financiering, wetenschappelijke classificatie, onderzoekers en onderzoeksgroep, duur en omvang, partners, functie in partnership, …
-
lopende en geplande samenwerkingsovereenkomsten inzake onderzoek mogelijke typering: per overeenkomst: onderwerp, onderzoekers en onderzoeksgroep , partners, functie in partnership, financiering, duur en omvang, …
-
gerealiseerd contractonderzoek mogelijke typering: per contract: inhoud, opdrachtgever, onderzoekers en onderzoeksgroep , duur en omvang, ..
-
jaarlijkse onderzoeksoutput 25 typering op basis van relevantie voor de opleiding, op te stellen studiegebied , onderzoekers en onderzoeksgroep
-
jaarlijkse valorisatieoutput mogelijke typering: aangevraagde en toegekende octrooien, spin-offs (in oprichting en opgericht), onderzoekers en onderzoeksgroep
25
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden van operationalisering. Internationaal bestaan er lijsten met indicatoren van onderzoeksen valorisatieoutput. Onderzoeksoutput kan bestaan uit: publicatie in internationale vaktijdschriften, publicaties op (inter)nationale conferenties, auteur of mede-auteur van wetenschappelijke boeken, (co)promotor van een doctoraat, lid van een doctoraatsjury, gepubliceerd patent, rapport voor een externe instelling, vertrouwelijke rapporten voor een externe organisatie, … (zie onder andere rapport Martens; voor meer informatie zie www.rae.ac.uk). Een aan de betrokken discipline/studiegebied aangepaste lijst moet hier gehanteerd worden.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 104 -
Bijlage 6.4
Onderwijskundige uitgangspunten
Uitgangspunten voor de bepaling van het referentiekader van visitatiecommissies De visitatiecommissie bepaalt ter voorbereiding van een visitatie van een opleiding een inhoudelijk domeinspecifiek referentiekader. „De opleiding‟ kan daarbij betrekking hebben op de opleiding in strikte zin en/of de opleiding binnen de bredere context van instelling, faculteit, departement, enz. Afhankelijk van het niveau kunnen bepaalde punten meer of minder nadruk krijgen. Daarnaast is het ook belangrijk dat de commissie tijdens de visitatie aandacht besteedt aan een aantal meer procesmatige aspecten van de onderwijskwaliteit. Die aspecten betreffen meer bepaald:
1 Doelstellingen en eindkwalificaties °
° ° ° ° ° °
De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten. In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. Elk opleidingsonderdeel – ook stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2 Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: °
° °
voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend
met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt; op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs; zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen.
Wetenschaps- en vakgebied °
De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
Arbeidsmarkt ° °
De opleiding bouwt contacten op met het werkveld. De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 105 -
°
De opleiding voert een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke visie omtrent leren en onderwijzen °
Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen ° ° °
De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden.
Studeerbaarheid ° °
De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd.
Studierendement/Studietijd ° °
De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan.
Instroom/Toelatingsvoorwaarden °
De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist.
Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren ° °
Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
Het onderwijsleerproces ° ° ° ° ° °
De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen. De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 106 -
Beoordeling en toetsing ° ° ° ° °
De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
Kwaliteitseisen met betrekking tot de masterproef(a) ° ° °
° °
De masterproef is een individuele26 proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
Internationalisering ° ° ° ° °
De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
3 Inzet van Personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf °
°
De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de wetenschappelijke deskundigheid - de onderwijsdeskundigheid - de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht (a). Er wordt gestreefd naar betrokkenheid bij het werkveld van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht (p). De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek (a). De staf heeft voeling met de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties in het domein van werkveld (p).
(a) 11 (p)
Duidt op uitgangspunten specifiek voor academische opleidingen. Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn. Duidt op uitgangspunten specifiek voor professionele opleidingen.
° ° °
°
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 107 -
Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) ° ° ° ° ° °
De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
4 Voorzieningen/onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen/faciliteiten ° °
De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
Studie-informatie en -begeleiding ° ° ° ° °
Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
5 Interne kwaliteitszorg ° ° ° ° ° °
De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie/borging- als controle/verbeteringsgericht. Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorg– systeem. Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefdoelen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
6 Resultaten De opleiding kan aantonen dat zij haar doelstellingen realiseert en dat zij oog heeft voor haar onderwijsrendement. De volgende elementen zijn in deze context relevant: °
°
het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor/masterproef en/of de stage, de tewerkstelling, de waardering van de afgestudeerden over de opleiding, en indien relevant de waardering van het werkveld over de afgestudeerden); de streefdoelen of streefcijfers inzake onderwijsrendement (onder meer de analyse van instroom-doorstroomuitstroom).
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 108 -
Bijlage 6.5
Beoordelingsformulier
Inleiding De onderwerpen en facetten waarover de commissie zich een oordeel moet vormen, zijn uitgewerkt in onderstaand beoordelingsformulier. Het beoordelingsformulier is gestructureerd zoals de zelfevaluatie van de opleidingen en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren. Het beoordelingsformulier is een intern werkinstrument voor de visitatiecommissie. In functie van type opleiding, niveau en oriëntatie zullen sommige van de aangehaalde elementen al dan niet van toepassing zijn, een ander gewicht hebben of wordt een verschillende terminologie gehanteerd. In onderstaand beoordelingsformulier zijn alle elementen opgenomen. Deze aangeduid met * zullen enkel worden beoordeeld indien ze van toepassing zijn. Afhankelijk van het type opleiding, het niveau en de oriëntatie wordt het beoordelingsformulier ten behoeve van de beoordeling door de visitatiecommissie aangepast en wordt een op maat gesneden instrument aangeboden. Van de commissieleden wordt verwacht dat ze het ingevulde beoordelingsformulier op het einde van het visitatiebezoek overhandigen aan de projectbegeleider/secretaris van de commissie.
Beoordelingsformulier Visitatie x Toelichting bij het invullen van het beoordelingsformulier De onderwerpen en facetten waarover de commissie zich een oordeel moet vormen, zijn uitgewerkt in onderstaand beoordelingsformulier. Het beoordelingsformulier is gestructureerd zoals de zelfevaluatie van de opleidingen en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren. Bij elk facet staan enerzijds de beoordelingscriteria uit het accreditatiekader vermeld. Voor de meeste facetten werden de criteria qua formulering vereenvoudigd. De beoordelingscriteria zoals geformuleerd in het accreditatiekader zijn terug te vinden in bijlage 1 van de handleiding voor de onderwijsvisitaties. De commissieleden worden verzocht om op basis van de bijbehorende criteria per facet een score op een vier puntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) te geven. Daarbij worden de leden tevens verzocht hun oordeel concreet toe te lichten en te argumenteren onder de hoofding ‟motivering oordeel‟. Deze toelichting en argumentatie is in het bijzonder van belang om inzichtelijk te maken hoe tot het oordeel is gekomen. Anderzijds worden per facet ook extra aandachtspunten in het verbeterperspectief vermeld. Deze punten moeten niet beoordeeld worden als zodanig. De commissie kan ze wel in acht nemen bij het formuleren van aanbevelingen en optimalisatiemogelijkheden. Concrete aanbevelingen kunnen onder de hoofding „aanbevelingen ter verbetering‟ worden aangegeven. Opmerkingen en aanbevelingen over elementen die niet in het beoordelingsformulier werden opgenomen, maar die in het kader van de gevisiteerde opleidingen toch van belang zijn, kunnen worden aangegeven aan het einde van het beoordelingsformulier. Nadat alle leden afzonderlijk hun oordelen hebben vastgelegd, legt de visitatiecommissie als geheel de score per facet vast. Op basis van de oordelen per facet moet de visitatiecommissie vervolgens de beoordeling onvoldoende/voldoende per onderwerp vastleggen. In haar rapport zal de commissie inzichtelijk moeten maken hoe de beoordeling van de facetten heeft geleid tot een samenvattend oordeel over het onderwerp. Ten slotte formuleert de visitatiecommissie een onderbouwd eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. Verwacht wordt dat de visitatiecommissie aangeeft of binnen de opleiding voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn om tot een positief eindoordeel te komen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 109 -
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 1.1 Niveau en oriëntatie ° Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie hoger professioneel onderwijs/bachelor academisch onderwijs/masteropleiding a. Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen Hoger professioneel onderwijs Gerichtheid van de doelstellingen van de opleiding op: 1.1.1 het beheersen van algemene competenties 1.1.2 het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties 1.1.3 het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar Bachelor academisch onderwijs Gerichtheid van de doelstellingen van de opleiding op: 1.1.1 het beheersen van algemene competenties 1.1.2 het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties 1.1.3 het bijbrengen van - de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis - systematische kennis van de kernelementen en nieuwste ontwikkelingen van de discipline - begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden Masteropleiding Gerichtheid van de doelstellingen van de opleiding op: 1.1.1 het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau 1.1.2 het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 110 -
1.1.3 het bijbrengen van - een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijkdisciplinaire kennis van de discipline - inzicht in de nieuwste ontwikkelingen - de mogelijkheden om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren - de mogelijkheden om in een of enkele delen van het vak-gebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren 1.1.4 het beheersenbijvan competenties nodig voor het - specifieke hetde vakgebied horende vaardigheden zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek/de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker/kunstenaar, of het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar (a) aandachtpunten in het kader van het academiseringsproces De lange-termijn-doelstellingen van de opleidingen inzake beoogde competenties van afgestudeerden wat wetenschappelijke ondersteuning en verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek betreft sluiten aan bij algemene doelstellingen van academische bachelorsopleidingen uit het ontwerp-accreditatiekader bestaande opleidingen, onder andere m.b.t.: kennis toepassing van onderzoeksmethoden en technieken onderzoekende houding oordeelsvorming wetenschappelijk-disciplinaire vaardigheden de doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om het aannemelijk te maken dat de langetermijn-doelstellingen uiterlijk in 2013 bereikt worden.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° °
Aandacht voor de internationale dimensie in de opleidingsdoelstellingen Aandacht voor competentiegericht leren in de doelstellingen * Aandacht voor academische/beroeps/artistieke vaardigheden in de doelstellingen (indien van toepassing) Bekendheid van de doelstellingen bij studenten, de bij de opleiding betrokken personeelsleden en, in voorkomend geval, externe betrokkenen ° Financiële en juridische randvoorwaarden van het onderwijsbeleid
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 111 -
Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen a.
Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 1.2.1 Afstemming van de doelstellingen op: - de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten - de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld - (indien relevant: beroepsreglementering/regelgeving) Professioneel gerichte bacheloropleidingen 1.2.2 De eindkwalificaties zijn getoetst bij het relevante beroepenveld. Bachelor academisch onderwijs en masteropleidingen 1.2.2 De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit: - de wetenschappelijke en/of artistieke discipline - de internationale wetenschapsbeoefening - (indien relevant de praktijk in het relevante beroepenveld) (a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces De lange-termijn-doelstellingen van de opleiding inzake onderzoeksinbedding sluit aan bij eisen van (buitenlandse) vakgenoten. De professionele component moet een wezenlijk onderdeel blijven van de geacademiseerde hogeschoolopleiding. De doelstellingen voor de korte termijn dienen progressief te evolueren om het aannemelijk te maken dat de langetermijn-doelstellingen uiterlijk op 2013 bereikt worden.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) Profilering van de opleiding ten opzichte van binnenlandse en/of buitenlandse opleidingen naar opleidingsdoelstellingen en (m.i.v. recente evoluties en nakende ontwikkelingen) in relatie tot de eigen visie op het beroep/de discipline.
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 112 -
Onderwerp 2 Programma Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma ° Facet 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma ° Facet 2.3 Samenhang van het programma ° Facet 2.4 Studieomvang ° Facet 2.5 Studietijd ° Facet 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ° Facet 2.7 Beoordeling en toetsing ° Facet 2.8 *Masterproef ° Facet 2.9 Toelatingsvoorwaarden
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma a.
Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 2.1.1 Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
opmerkingen
2.1.2 De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. 2.1.3 De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
(a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces Tot 2008 er is sprake van toenemende mate van realisatie van het beschreven programma op lange termijn de realisatie van het programma op korte termijn maakt het aannemelijk dat het programma uiterlijk in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader m.b.t. de verwevenheid met het onderzoek zal voldoen
Vanaf 2008 Er is sprake van toenemende mate van realisatie van het beschreven programma- de mate van realisatie van het programma maakt het aannemelijk dat het programma in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader m.b.t. de verwevenheid met het onderzoek zal voldoen Het programma dient progressief te evolueren om de vereisten in 2013 te vervullen.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 113 -
°
° ° ° ° ° °
Vertaling van de doelstellingen in het programma (o.a. door een adequate en consequente con-cretisering van de algemene doelstellingen op opleidingsniveau in meer concrete doelstellingen van de opleidingsonderdelen) Niveau (bachelor-master) en de inhoud van de opleidingsonderdelen Aanwezigheid van disciplineoverschrijdende elementen Internationale dimensie in de opleiding/internationalisering van het onderwijsprogramma (beleid, participatiegraad, samenwerkingsvormen, internationale contacten, …) Mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het programma zijn geconcretiseerd Procedures voor curriculumherziening en -innovatie Participatie van betrokken partijen bij curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma a.
Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen Professioneel gerichte bacheloropleiding 2.2.1 Aandacht in het programma voor kennisontwikkeling
opmerkingen
2.2.2 Aandacht in het programma voor het bijbrengen van beroepsof artistieke vaardigheden 2.2.3 Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline 2.2.4 Aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk
Academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleidingen 2.2.1.Aandacht in het programma voor kennisontwikkeling 2.2.2 Aandacht in het programma voor het bijbrengen van onderzoeks-attitude en onderzoeksvaardigheden/vaardigheden voor de beoefening van de kunsten 2.2.3 Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied 2.2.4 (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) Aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk
(a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces Tot 2008 In de beschrijving van het programma op lange termijn is voldoende sprake van: a. interactie met wetenschappelijk onderzoek (o.a. aanreiken onderzoeksthema‟s en terugkoppeling onderzoeksvraagstukken en –resultaten in onderwijs, inschakeling studenten in onderzoek) b. verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën uit de betrokken disciplines
Vanaf 2008 Zie tot 2008 Er is sprake van toenemende mate van realisatie van het beschreven programma- de mate van realisatie van het programma maakt het aannemelijk dat het programma in 2013 volledig aan de eisen uit het accreditatiekader m.b.t. de verwevenheid met het onderzoek zal voldoen
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 114 -
c. ontwikkeling van vaardigheden met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek Het programma dient progressief te evolueren om de vereisten in 2013 te vervullen.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° °
Aandacht in het programma voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen *Aandacht in het programma voor werkveldervaring: interactie met de beroeps- of kunstpraktijk, opvatting, inhoud, niveau en voorbereiding op/begeleiding van stages/eindwerken, … *Onderzoeksgebondenheid van het onderwijs: o.a. terugkoppeling van (eigen) onderzoek naar het onderwijs, actieve betrokkenheid van studenten in het onderzoek binnen de opleiding *Verwevenheid onderwijs – ontwikkeling en beoefening van de kunsten Interactie opleiding en maatschappelijke/wetenschappelijke dienstverlening
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.3 Samenhang van het programma a. Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 2.3.1 Inhoudelijk samenhang van het programma opmerkingen
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° °
Sequentiële opbouw en coherentie van het programma in termen van het normtraject Verhouding en afstemming verplicht programma – keuzeopleidingsonderdelen Afstemming van het programma bij samenwerking met andere instellingen Relatie tussen het programma en flexibele leertrajecten
Aanbevelingen ter verbetering Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 115 -
............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.4 Studieomvang a. Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 2.4.1 De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang - Studieomvang van de opleiding: - bachelor: ten minste 180 studiepunten; - bachelor na bachelor: ten minste 60 studiepunten; - master: ten minste 60 studiepunten; - master na master: ten minste 60 studiepunten.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.5 Studietijd a. Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 2.5.1 Aansluiting van de werkelijke studietijd bij de norm van 60 studiepunten per jaar 2.5.2 Studeerbaarheid van het programma
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) °
Studietijdmetingen en opvolging
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 116 -
° ° °
Overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd Verdeling van de studietijd in de opleiding Aanwezigheid van studiebelemmerende of –bevorderende factoren en eventuele maatregelen
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 117 -
Facet 2.6 Afstemming tussen vormgeving en inhoud a. Beoordelingscriteria
Eventuele opmerkingen 2.6.1 Afstemming tussen het didactisch concept en de doelstellingen 2.6.2 Aansluiting van de werkvormen bij het didactisch concept
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° °
Aansluiting van de didactische werkvormen bij de doelstellingen (op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen), het didactisch concept en de karakteristieken van de studenteninstroom (beginsituatie) Aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland in het didactisch concept en de uitwerking ervan Variatie aan onderwijsvormen Aansluiting van de onderwijs- en leermiddelen bij het didactisch concept, de doelstellingen (op het niveau van de opleiding en van de opleidingsonderdelen) en de karakteristieken van de studenten-instroom (beginsituatie) Kwaliteit van de onderwijs- en leermiddelen
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.7 Beoordeling en toetsing a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 2.7.1 Gerichtheid van de evaluatie op de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma
opmerkingen
2.7.2 Transparantie van de evaluatie
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) °
Organisatie van toetsen en examens
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 118 -
°
° ° °
Verschillende evaluatievormen in relatie tot de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel: concept, gerichtheid van de evaluatie op het (geïntegreerd) toetsen van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, moeilijkheidsgraad Criteria en wijze van beoordeling door de evaluatoren Criteria en wijze van beoordeling door de examencommissie Transparantie van de evaluatie: Bekendheid van de eisen verbonden aan de evaluatie bij de studenten Bekendheid van de evaluatieprocedures bij studenten en personeel Kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.8 * Masterproef a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 2.8.1 De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritischreflecterende ingesteldheid of de onderzoeks-ingesteldheid van de student 2.8.2 De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten (a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces Tot 2008 Vanaf 2008 Het concept op lange termijn van de masterproef sluit aan bij de decretale bepalingen, onder andere m.b.t. de substantiële wetenschappelijke onderbouwing Het concept voor de korte termijn dient progressief te Het concept voor de korte termijn en de realisatie evolueren om het aannemelijk te maken dat de ervan dient progressief te evolueren om de vereisten uiterlijk in 2013 te vervullen. vereisten uiterlijk in 2013 vervuld zijn
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° °
Plaats/relatieve gewicht van de masterproef in de opleiding Inhoud en concept van de masterproef
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 119 -
° ° ° ° ° °
Voorbereiding op de masterproef Begeleiding bij de masterproef Samenwerking tussen studenten en onderzoekers *Samenwerking tussen studenten en het artistieke/professionele veld *Gerichtheid van de (probleemstelling van de) masterproef op de reële academische/professionele/ artistieke context Beoordeling van de masterproef
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 2.9 Toelatingsvoorwaarden a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 2.9.1 Aansluiting van het programma qua vorm en inhoud bij de kwalificaties van de instromende studenten
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° ° °
Karakteristieken van de studenteninstroom en beleid ter zake Aansluiting van het programma bij de vooropleiding Specifieke activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleiding – opleiding Aanbod en structuur van flexibele leerwegen (programma voor deeltijdse studenten, programma met vrijstellingen wegens vooropleiding, programma voor werkende studenten) Kwaliteit van voorbereidings- en schakelprogramma‟s Beleid inzake elders verworven competenties (EVC) en eerder verworven kwalificaties (EVK)
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 120 -
Onderwerp 3 Inzet van personeel Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 3.1 Kwaliteit personeel ° Facet 3.2 Eisen professionele/academische gerichtheid ° Facet 3.3 Kwantiteit personeel
Facet 3.1 Kwaliteit personeel a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 3.1.1 Deskundigheid van het personeel (vakinhoudelijk, onderwijskundig en didactisch)
opmerkingen
3.1.2 Technische, administratieve en organisatorische deskundigheid van het personeel
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° ° ° ° ° °
Personeelsbeleid (o.a. aanstellingen, taakstellingen, benoemingen, bevorderingen, evaluatie-procedure, advies en beslissingsorganen) Impact van inhoudelijke, onderwijskundige en didactische kwaliteiten bij aanstelling en bevordering, evaluatie en opvolging van het personeel Beleid met betrekking tot de inzet van het personeel voor onderwijsactiviteiten Belemmerende factoren voor het voeren van een goed personeelsbeleid Professionalisering van het personeel Betrokkenheid van het onderwijzend personeel Introductie en begeleiding van nieuwe personeelsleden *Begeleiding van het assisterend personeel bij hun onderwijsopdracht Gelijkekansenbeleid
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 121 -
Facet 3.2 Eisen professionele en academische gerichtheid a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen Professioneel gerichte opleidingen 3.2.1 Professionele ervaring en kennis van de beroeps- of kunstpraktijk binnen het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht
Academisch gerichte opleidingen 3.2.1 Onderzoeksdeskundigheid en/of deskundigheid in de beoefening en de ontwikkeling van de kunsten 3.2.2 Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen: professionele ervaring en kennis van de beroeps- of kunstpraktijk binnen het personeel met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht (a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces
a. b.
c.
d.
Tot 2008 Het is aannemelijk dat in 2013 het onderwijs voor een belangrijk deel zal worden verzorgd door medewerkers die actief onderzoek verrichten en hierdoor een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied, op grond van de feitelijke realisatie en de voornemens m.b.t.: het personeelsbeleid en het wervingsbeleid de onderzoekstaakstelling en de kwalificaties van het personeelsbestand (o.a. de mate waarin een substantiële onderzoekstaakstelling is opgenomen in vacatures voor nieuwe personeelsleden, –toename aantal doctorandi, toename aantal doctores, toename onderzoekstaakstellling personeel in relatie tot totale taakstelling) de eventuele inzet van actieve onderzoekers vanuit partners binnen en buiten de associatie in het onderwijs de omvang van het onderzoek waar het personeel van de opleiding in participeert
Oordeel
O Onvoldoende
Vanaf 2008 Zie „tot 2008‟ Eerste realisaties zijn reeds duidelijk zichtbaar.
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° Waaier aan specialisaties binnen het personeel met onderzoeks-, onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht ° Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 122 -
° Internationale contacten personeel met terugkoppeling naar het onderwijs/participatie aan inter-nationale netwerken en samenwerkingsverbanden met binnenlandse en buitenlandse partnerinstellingen
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 123 -
Facet 3.3 Kwantiteit personeel a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 3.3.1 Omvang van het personeelsbestand
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° ° ° ° ° °
Omvang van het personeelsbestand Omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen Verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën Verhouding voltijds-deeltijds personeel Omvang en percentage gastprofessoren Leeftijdstructuur Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderwijs * Aandeel verschillende personeelscategorieën in onderzoek * Aandeel verschillende personeelscategorieën in de ontwikkeling en beoefening van de kunsten
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 124 -
Onderwerp 4 Voorzieningen Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 4.1 Materiële voorzieningen ° Facet 4.2 Studiebegeleiding
Facet 4.1 Materiële voorzieningen a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 4.1.1 Omvang en kwaliteit van de huisvesting 4.1.2 Omvang en kwaliteit van de materiële voorzieningen
(a) aandachtspunten in het kader van het academiseringsproces Op basis van de feitelijke realisatie en de voornemens is het aannemelijk dat de kwaliteit en kwantiteit van de onderzoeksfaciliteiten (infrastructuur, uitrusting, wetenschappelijke databanken e.a.), die nodig zijn om de inbedding van het onderwijs in het onderzoek te waarborgen, uiterlijk in 2013 toereikend zijn.
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° °
° °
Beleid inzake huisvesting en materiële voorzieningen Omvang en kwaliteit (= aangepastheid aan doelstellingen opleiding) van - onderwijsruimten - practicumruimten en laboratoria - kunstateliers - bibliotheekvoorzieningen - boeken-, tijdschriften- en databestanden - zelfstudiecentra - computerfaciliteiten - Studenten- en docentenfaciliteiten Bereikbaarheid van de faciliteiten Omvang van de beschikbare financiële middelen
Aanbevelingen ter verbetering
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 125 -
............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 126 -
Facet 4.2 Studiebegeleiding a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 4.2.1 Effectiviteit van de informatievoorziening en de studiebegeleiding met het oog op studievoortgang 4.2.2 Aansluiting van de informatievoorziening en de studiebegeleiding bij de behoeften van studenten
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Informatie aan abituriënten/potentiële studenten door opleiding/door centrale diensten Instroombegeleiding Informatie en advisering tijdens de opleiding door opleiding/door centrale diensten Bruikbaarheid van de studiegids Communicatie van de onderwijsdoelstellingen, onderwijs- en examenreglement/regeling Studiebegeleiding tijdens de opleiding door de opleiding/door centrale diensten Begeleiding van studenten tijdens evaluatiemomenten Begeleiding inzake flexibele leertrajecten Psychosociale begeleiding Ombudsfunctie Organisatie en begeleiding van internationale uitwisseling van studenten (met inbegrip van begeleiding en integratie van buitenlandse studenten)
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 127 -
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 5.1 Evaluatie resultaten ° Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering ° Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Facet 5.1 Evaluatie resultaten a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 5.1.1 De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) Het kwaliteitsbeleid en de aanpak van de interne kwaliteitszorg.
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 128 -
Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 5.2.1 De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° °
Mate van realisatie van de streefdoelen uit het verleden Gefundeerdheid van de streefdoelen voor de toekomst Verbeteracties in de opleiding: toekenning van middelen, toewijzing van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, planning en opvolging (projectmanagement) Aandacht voor de opvolging van bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 5.3.1 Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 129 -
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° °
Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken raden en commissies (met inbegrip van de studentenparticipatie) Betrokkenheid van het personeel bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en de evaluaties in het kader van de interne kwaliteitszorg, in het bijzonder de onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen Betrokkenheid van afgestudeerden en het beroepenveld bij onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden/het beroepenveld
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Onderwerp 6 Resultaten Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet 6.1 Gerealiseerd niveau ° Facet 6.2 Onderwijsrendement
Facet 6.1 Gerealiseerd niveau a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 6.1.1 Mate van realisatie van de doelstellingen
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 130 -
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° °
° ° ° ° ° ° °
*Kwaliteit van de masterproef *Kwaliteit van de stage/het eindwerk Realisaties op het vlak van internationalisering van het onderwijs: deelname van studenten (omvang en percentage uitgezonden studenten, verhouding ontvangen-uitgezonden studenten) en personeel aan internationale uitwisselingsprogramma‟s Voorbereiding van de afgestudeerden op de instap in het werkveld Tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden Sectoren van tewerkstelling Inhoud en niveau van tewerkstelling Voldoening van afgestudeerden met betrekking tot hun tewerkstelling Waardering voor de afgestudeerden door het beroepenveld Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet 6.2 Onderwijsrendement a. Beoordelingscriteria Eventuele opmerkingen 6.2.1 Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen 6.2.2 Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers
Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten in het verbeterperspectief (naast de onder a vermelde criteria) ° ° ° ° °
Beleid van de opleiding met betrekking tot het onderwijsrendement Gehanteerde streefcijfers en verhouding ervan ten aanzien van relevante andere opleidingen Slaagcijfers en doorstroomgegevens Gemiddelde studieduur Resultaten van onderzoek naar niet-slagen en/of studie-uitval in de opleiding
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 131 -
Aanbevelingen ter verbetering ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Algemene opmerkingen Opmerkingen en aanbevelingen over elementen die niet in het beoordelingsformulier zijn opgenomen maar die in het kader van de gevisiteerde opleidingen toch van belang kunnen zijn.
Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief) Score onderwerp
O Onvoldoende
O Voldoende
Gebaseerd op oordeel: ° Facet Differentiatie en profilering ° Facet Kwaliteit ° Facet Concretisering
Facet
Differentiatie en profilering
a. Beoordelingscriteria Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet
Kwaliteit
a. Beoordelingscriteria Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding. Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
O Goed
O Excellent
- 132 -
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
Facet
Concretisering
a. Beoordelingscriteria De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. Oordeel
O Onvoldoende
O Voldoende
O Goed
O Excellent
Motivering oordeel ............................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................
b. Extra aandachtspunten ter beoordeling van de facetten ° ° ° ° °
Bijdrage van het kenmerk aan de profilering van de opleiding Wijze waarop de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere verwante opleidingen Waardering van het kenmerk door studenten, afgestudeerden, werkveld, personeel, … Metingen, analyses, evaluatieresultaten die de kwaliteit van het kenmerk aantonen Operationalisering van het kenmerk in de opleiding, aan te tonen via een beschrijving van concrete voorbeelden of verschijningsvormen van het bijzondere kwaliteitskenmerk in de opleiding
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 133 -
Overzichtstabel oordelen Score facet Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Score onderwer p
Onderwerp 2 Programma Facet 2.1
Relatie doelstelling en inhoud
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 2.3
Samenhang
Facet 2.4
Studieomvang
Facet 2.5
Studietijd
Facet 2.6
Afstemming vormgeving – inhoud
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Facet 2.8
* Masterproef
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Onderwerp 3 Inzet van personeel Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Facet 3.2
Eisen professionele/academische gerichtheid
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Bijzonder kwaliteitskenmerk Facet Differentiatie en profilering Facet Kwaliteit Facet Concretisering
Score per facet: onvoldoende, voldoende, goed, excellent Score per onderwerp: onvoldoende, voldoende
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 134 -
Bijlage 6.6 6.6.1
Onafhankelijkheid van de visitatiecommissie27
Inleiding
Van de visitatiecommissies wordt een gezaghebbend, kritisch en onafhankelijk oordeel verwacht over de kwaliteit van het onderwijs in de te visiteren opleiding(en). De visitatiecommissies moeten bijgevolg aan hoge kwaliteitseisen voldoen. Om te garanderen dat er daadwerkelijk aan deze kwaliteitseisen wordt voldaan, hebben VLIR en VLHORA waarborgen en criteria uitgewerkt. Deze waarborgen, die de onafhankelijkheid van de commissie moeten verzekeren, worden hierna beschreven in de volgende onderdelen: ° algemene waarborgen en maatregelen ° deontologische code en gedragsregels ° onverenigbaarheidsgronden ° onafhankelijkheidsverklaring Met onafhankelijkheid wordt bedoeld dat het oordeel van de visitatiecommissie tot stand komt zonder beïnvloeding door de betrokken instelling, opleiding of andere belanghebbenden. Een belangrijk instrument daarbij is de „meldplicht‟, d.w.z. dat mogelijke belangenverstrengeling, bevooroordeeldheid of beïnvloeding wordt gemeld en dat ongewenste effecten door duidelijke afspraken worden geminimaliseerd. Het gaat daarbij niet alleen om het opsporen en voorkomen van daadwerkelijke ongewenste invloeden, maar ook om het onderkennen van wat de indruk kan wekken van ongewenste invloed. Een aantal evident ongewenste situaties (zoals financiële belangen) zijn uitdrukkelijk verboden. De deontologische code en gedragsregels geven aan hoe daarmee moet worden omgegaan.
6.6.2
Algemene waarborgen en maatregelen
VLIR en VLHORA hebben een aantal algemene waarborgen en maatregelen uitgewerkt om de onafhankelijkheid van de visitatiecommissies te kunnen garanderen.
a. Samenstelling visitatiecommissies De VLIR en de VLHORA beschikken over duidelijke richtlijnen voor de samenstelling van de visitatiecommissies, waarin de procedures en de criteria zijn vastgelegd. Een belangrijke overweging bij het samenstellen van de visitatiecommissie is het vermijden van of het tegenwicht bieden bij mogelijke bevooroordeeldheid (persoonlijk, organisatorisch of wetenschappelijk). Hierbij dient ook vermeld te worden dat de visitatiecommissie als geheel verantwoordelijk is voor de definitieve beoordelingen. De betrokken opleidingen en instellingsbesturen worden enkel in de eerste fase van de samenstelling van de visitatiecommissie betrokken (uitwerken van een voorstel voor het voorzitterschap van de visitatiecommissie en opstellen lijst van vakdeskundige en onderwijskundige kandidaat-leden op basis waarvan de visitatiecommissie zal worden samengesteld). De voordracht van de studentleden gebeurt door VVS. In de tweede fase van de samenstelling van de visitatiecommissie is er geen inspraak meer vanwege de opleidingen en instellingsbesturen. Het voorstel voor de samenstelling van de visitatiecommissie wordt ter bekrachtiging voorgelegd aan de erkenningscommissie die nagaat of de leden van de visitatiecommissie de hen toegewezen opdrachten in onafhankelijkheid kunnen vervullen.
b. Deontologische code en gedragsregels De VLIR en de VLHORA beschikken over gedragsregels en een deontologische code waaraan de leden van de visitatiecommissie zich moeten houden tijdens het visitatieproces. In deze gedragsregels en deontologische code wordt het belang van de onafhankelijkheid van de visitatie en de beoordeling benadrukt, wordt het begrip onafhankelijkheid verder gedefinieerd en worden regels gesteld.
27
12 Bij het uitwerken van deze tekst werd gebruik gemaakt van het tekst van het Qanu-kader, Gids voor de externe kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen, Prototype Qanu-kader, januari 2004, pp. 5761.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 135 -
c. Klachtenmelding en -behandeling De VLIR en de VLHORA hebben een procedure voor de melding en de behandeling van klachten vanwege instellingen en/of opleidingen over het disfuntioneren of vertonen van ondeontologisch gedrag van een visitatiecommissie of een lid van een visitatiecommissie.
d. Onverenigbaarheidsgronden Om de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de visitatiecommissies te garanderen, hebben VLIR en VLHORA de onverenigbaarheidsgronden overgenomen die worden opgelegd door de Vlaamse overheid via het besluit van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs tot vastlegging van criteria ter bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad.
e. Onafhankelijkheidsverklaring De VLIR en de VLHORA hebben een onafhankelijkheidsverklaring opgesteld die ondertekend moet worden door de leden van de visitatiecommissie. Met het ondertekenen van de verklaring verplichten de leden zich ertoe, zich tijdens de beoordeling onafhankelijk te zullen opstellen en geen ongewenste beïnvloeding bij hun oordeelsvorming toe te staan. Het invullen en ondertekenen van de onafhankelijkheidsverklaring is een voorwaarde om als lid van de commissie geïnstalleerd te worden. Potentiële spanningen terzake die via de onafhankelijkheidsverklaring of op een andere manier zijn gesignaleerd, worden tijdens de installatievergadering in de commissie besproken en daarbij wordt nagegaan in welke mate deze de oordeelsvorming zouden kunnen beïnvloeden (of daarvan de schijn wekken). In de werkwijze van de commissie worden vervolgens maatregelen genomen om ongewenste effecten uit te sluiten. Deze maatregelen kunnen leiden tot het volledig of voor bepaalde delen van de beoordeling uitsluiten van een commissielid. In het rapport wordt vermeld hoe potentiële spanningen zijn gesignaleerd en hoe daarmee is omgegaan teneinde de onafhankelijkheid van het oordeel te garanderen. In het visitatieprotocol is de bepaling opgenomen dat de leden van de visitatiecommissie tijdens de afsluitende vergadering de eerder ondertekende onafhankelijkheidsverklaring nogmaals bevestigen en ondertekenen en daardoor aangeven dat zij de aangegane verplichtingen ook daadwerkelijk zijn nagekomen.
f. Terugmelding vanwege de opleidingen en instellingsbesturen De conceptrapporten worden aan de betrokken opleidingen en instellingsbesturen voorgelegd waarbij de opleidingen en instellingen verzocht worden om feitelijke onjuistheden te corrigeren en hen de mogelijkheid wordt geboden om ook opmerkingen van inhoudelijke aard aan de visitatiecommissie over te maken.
g. Interne beroepsprocedure De instellingen/opleidingen kunnen beroep aantekenen tegen het oordeel van de visitatiecommissie. Daartoe kan een klacht worden ingediend volgens de modaliteiten van de interne beroepsprocedure die beschikbaar is op de website van de VLIR en de VLHORA.
6.6.3 1
Deontologische code en gedragsregels voor de leden van de visitatiecommissie
Een commissielid respecteert de missie van de gevisiteerde instelling en opleiding. Een commissielid is zich bewust van zijn of haar rol en vult deze rol in met maximaal respect voor alle gesprekspartners.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 136 -
2
Een commissielid mag zich in haar/zijn oordeelsvorming niet laten leiden of beïnvloeden door bij de betrokken instelling of bij de te visiteren opleiding betrokken personen of partijen, of door andere belanghebbenden. Een commissielid spreekt vanuit eigen expertise en in eigen naam en vertolkt niet de mening van een organisatie waar het commissielid eventueel lid van is.
3
Een commissielid moet bij de kwaliteitsbeoordeling in voldoende mate afstand kunnen nemen van persoonlijke ideeën, overtuigingen of voorkeuren met betrekking tot het domein of de discipline dat in de beoordeling aan de orde is.
4
Een commissielid maakt zijn/haar oordeel conform het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol dat gebaseerd is op de door de NVAO vastgestelde Accreditatiekader voor bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen. Wanneer een commissie meerdere opleidingen moet beoordelen, worden deze kaders en de daarin vervatte beoordelingscriteria voor alle opleidingen op een uniforme wijze gehanteerd.
5
Een commissielid baseert haar oordeel op de volgende informatie: - het door de opleiding opgestelde zelfevaluatierapport (inclusief de actualiserende informatie met betrekking tot het zelfevaluatierapport cfr 2.2.9) met de daarbij horende bijlagen en documentatiegegevens; - eventuele additionele op verzoek van de commissie aangeleverde gegevens; - de gesprekken die in het kader van het visitatiebezoek zijn gevoerd; - de waarnemingen tijdens de bezoeken ter plaatse; - het domeinspecifieke referentiekader dat door de visitatiecommissie tijdens de installatie–vergadering werd vastgelegd. 6 De beoordeling door een commissielid dient te voldoen aan volgende kwaliteitseisen: - deskundigheid en professionaliteit; - onafhankelijkheid en objectiviteit; - zorgvuldigheid en consistentie; - transparantie en onbevooroordeeldheid. 7
Een commissielid gebruikt informatie die in het kader van de visitatie en de beoordeling is vergaard, niet voor persoonlijke of professionele doeleinden. Eventuele vertrouwelijke informatie wordt op gepaste wijze behandeld.
8
Een commissielid dat op enige wijze verbonden is aan een te visiteren opleiding treedt niet op als lid van de commissie voor het bezoek aan en de beoordeling van de betreffende opleiding.
9
Een commissielid aanvaardt geen geschenken of beloningen van een te visiteren opleiding of een bij de visitatie betrokken opleidingsinstituut.
10 Een commissielid heeft geen financieel of commercieel belang bij de te beoordelen opleiding, het instituut of de organisatie, noch bij daaraan gelieerde bedrijven of organisaties. 11 Een commissielid is zich bewust van de complexiteit van de planning van het visitatieproces en de visitatiebezoeken alsmede van de verschillende betrokken actoren en zal, derhalve, behoudens in gevallen van heirkracht, maximaal inspanningen doen om alle gemaakte afspraken inzake timing, aanwezigheid, taken als commissielid, … na te leven.
6.6.4
Klachtenmelding en -behandeling
Instellingen en/of opleidingen die menen dat een visitatiecommissie of een lid van een visitatiecommissie disfunctioneert of ondeontologisch gedrag vertoont dienen klachten terzake te melden aan de projectbegeleider/secretaris van het desbetreffende visitatieproces. De projectbegeleider/secretaris bespreekt de gemelde klacht met de voorzitter van de visitatiecommissie. Het behoort tot de taak van de voorzitter om deze klacht te beoordelen en eventueel gepaste maatregelen te treffen. In het geval dat een klacht gericht zou zijn tegen de voorzitter van de visitatiecommissie dient de project– begeleider/secretaris de klacht te evalueren en eventueel gepaste maatregelens te treffen.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 137 -
6.6.5
Onverenigbaarheidsgronden
28
Als voorzitter of als lid van de visitatiecommissie kunnen niet worden aangesteld personen die in een van de volgende hoedanigheden verbonden zijn met een te visiteren opleiding of met een instelling die de opleiding aanbiedt: 1° Personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien als personeelslid betrokken zijn of waren bij de te visiteren opleiding. Onder personeelslid van een instelling wordt verstaan: - Personen die tewerkgesteld zijn in de instelling op grond van een benoeming, aanstelling of arbeidscontract; - Andere wetenschappelijke medewerkers en bursalen, werkzaam binnen de instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging; 2° Personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien, zonder personeelslid te zijn van de instelling die de te visiteren opleiding aanbiedt, op regelmatige wijze betrokken zijn of waren bij het organiseren of evalueren van opleidingsonderdelen van de opleiding; 3° Personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien, lid waren van een centraal bestuursorgaan van een instelling die de opleiding aanbiedt of van de associatie waartoe deze instelling behoort; 4° Personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie gehuwd zijn dan wel samenwonen met een persoon, die verkeert of verkeerde in één van de hoedanigheden vermeld onder 1° en 2° alsmede bloedverwanten tot in de tweede graad van de personen vermeld onder 1° en 2°. Behalve voor de voorzitter van de visitatiecommissie kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van de vermelde onverenigbaarheden wanneer zulks verantwoord wordt geacht omwille van de moeilijkheden om anders een visitatiecommissie samen te stellen, die op voldoende wijze beantwoordt aan de vereisten van deskundigheid, onafhankelijkheid en gezag. In deze gevallen wordt de grond van de afwijking gemotiveerd in de voordracht en in de beslissing tot aanstelling en wordt tevens aangeduid welke beperkingen desgevallend worden gesteld aan de deelname van het betrokken lid aan de werkzaamheden van de commissie.
6.6.6
Onafhankelijkheidsverklaring
Deze onafhankelijkheidsverklaring is bedoeld voor de personen die als lid van een visitatiecommissie worden voorgedragen. Met het ondertekenen van deze verklaring, verbinden de kandidaat-commissieleden zich ertoe een onafhankelijk, kritisch en gezaghebbend oordeel uit te spreken over de kwaliteit van de te visiteren opleiding(en) en de visitatie te zullen uitvoeren overeenkomstig de in de handleiding geformuleerde procedures en instrumenten. Tevens verbinden de kandidaat-commissieleden zich ertoe te melden of er enig risico voor belangenvermenging of de schijn daarvan bij hun deelname aan de visitatie bestaat. Het ondertekenen van de onafhankelijkheidsverklaring en het melden van onverenigbaarheden is een voorwaarde om als lid van een visitatiecommissie te kunnen functioneren. Overeenkomstig de bepalingen van het visitatieprotocol, verbinden de commissieleden zich ertoe tijdens de afsluitende vergadering de eerder ondertekende verklaring nogmaals te ondertekenen en te bevestigen en daarmee aan te geven dat zij de aangegane verplichtingen ook daadwerkelijk zijn nagekomen.
28
Bij het uitwerken van de onverenigbaarheidsgronden voor de samenstelling van de visitatiecommissies hebben VLIR en VLHORA zich gebaseerd op de criteria die zijn opgenomen in artikel 4 van het besluit van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs tot vastlegging van criteria ter bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 138 -
Onafhankelijkheidsverklaring Ondergetekende verbindt zich ertoe een onafhankelijk, kritisch en gezaghebbend oordeel te zullen uitspreken over de kwaliteit van de te visiteren opleiding(en) en de visitatie te zullen uitvoeren overeenkomstig de procedures en instrumenten geformuleerd in de handleiding voor de onderwijsvisitaties van VLIR en VLHORA. Zij/hij verklaart een oordeel te zullen uitspreken over de kwaliteit van het onderwijs binnen de te visiteren opleiding(en) zonder beïnvloeding van de betrokken instelling(en), de opleiding(en) of andere belanghebbenden en zonder vooroordeel, persoonlijke voorkeur of persoonlijk belang. Ondergetekend commissielid verklaart op geen enkele wijze persoonlijk noch zakelijk direct belang te hebben bij het bestaan van de opleiding(en) en de al dan niet positieve beoordeling door de visitatiecommissie van de te accrediteren opleiding(en). De deelname van het commissielid aan de visitatie van de betrokken opleiding(en) wordt niet verhinderd door één of meerdere onverenigbaarheidsgrond(en) die in het visitatieprotocol zijn opgenomen. Indien het commissielid op enige wijze verbonden zou zijn aan een te visiteren opleiding zal zij/hij niet deelnemen aan de beoordeling van en het bezoek aan de betreffende opleiding(en). Ondergetekende verklaart bovendien geen financiële of andere beloningen te hebben ontvangen of te zullen ontvangen van derden voor haar/zijn deelname aan de visitatie. Indien de positie van een commissielid in de loop van het visitatieproces wijzigt en dit repercussies heeft naar het onafhankelijk functioneren van het commissielid toe, is zij/hij verplicht het bestuursorgaan van VLIR en/of VLHORA hiervan op de hoogte te brengen. Eventuele risico‟s van belangenvermenging of de schijn daarvan: Naam ................................................................................................................................................................................................... Datum ................................................................................................................................................................................................. Handtekening
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 139 -
Bijlage 6.7
Besluit van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs tot vaststelling van criteria voor bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad, van 20 oktober 2004
Algemene toelichting 1
Art. 93 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, hierna aangeduid als het structuurdecreet, regelt de externe beoordelingen van de opleidingen van de universiteiten en hogescholen en van andere ambtshalve geregistreerde instellingen. Krachtens deze bepalingen coordineren de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad de externe beoordelingen van opleidingen, hierna aangeduid als de visitaties. Art. 93, § 3 bis geeft in dit verband aan de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs de volgende opdracht: “De Erkenningscommissie bekrachtigt de samenstelling van de visitatiecommissies die vanaf 31 december 2004 door de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad in de in het derde lid bedoelde hoedanigheid van van rechtswege erkend(é) evaluatieorga(a)n(en) wordt vastgelegd. De Erkenningscommissie geeft daarbij op grond van vooraf opgestelde en voldoende bekendgemaakte criteria aan dat de leden van de visitatiecommissies in onafhankelijkheid de hen opgedragen opdrachten kunnen vervullen. Indien de Erkenningscommissie besluit de samenstelling niet te bekrachtigen, dan legt de Vlaamse Interuniversitaire Raad en/of de Vlaamse Hogescholenraad een nieuw voorstel voor. De Erkenningscommissie geeft de redenen aan waarom zij de samenstelling van een visitatiecommissie niet kan bekrachtigen.”
In de Memorie van toelichting bij het aanvullingsdecreet dat deze opdracht toevoegde aan het takenpakket van de Erkenningscommissie en in een toelichting bij een amendement daarbij vinden we de volgende verduidelijkingen: “De beslissing van het Accreditatieorgaan stoelt in belangrijke mate op het rapport van de externe beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is de onafhankelijkheid van de commissie die de kwaliteit van het onderwijs beoordeelt, cruciaal. In het huidig stelsel zijn het de VLIR en de VLHORA die deze commissies samenstellen. In de regel omvatten de commissies deskundigen die niet behoren tot de opleidingen. Om de verwachtingen van de samenleving met betrekking tot de onafhankelijkheid en de transparantie van het accreditatiemechanisme te versterken bepaalt het decreet dat de Erkenningscommissie de samenstelling van de visitatiecommissies moet bekrachtigen. De Erkenningscommissie laat zich daarbij leiden door objectieve vooraf opgestelde criteria die voldoende kenbaar zijn gemaakt. De commissie dient zich daarbij te laten leiden door de rechtspraak en de rechtsleer m.b.t. de onafhankelijkheidseis, in combinatie met de nauw samenhangende structurele en objectieve onpartijdigheidseis.“ 2
De decreetgever wilde met deze opdracht aan de Erkenningscommissie voorzien in een bijkomende waarborg voor de onafhankelijkheid van de visitatiecommissies die worden samengesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad, die, hoewel het koepelorganisaties zijn van universiteiten, respectievelijk hogescholen, optreden als coordinator van de visitaties. De decreetgever heeft de rol van de Erkenningscommissie beperkt tot het beoordelen van de onafhankelijkheid van de visitatiecommissies. Zij hoeft zich dus niet in te laten met de beoordeling van de vereiste deskundigheid of van het noodzakelijke gezag in hoofde van afzonderlijke commissieleden en van de commissie als geheel. De Erkenningscommissie moet vooraf de criteria vaststellen en bekendmaken die ze zal hanteren voor de beoordeling van de onafhankelijkheid. Dat houdt niet in dat ze in detail de procedure moet bepalen voor de wijze waarop de samenstelling van de visitatiecommissies wordt vastgesteld; wel kan ze voor deze procedure bepaalde beginselen vaststellen die essentiële criteria zijn voor de onafhankelijkheid van de visitatiecommissies en daarnaast moet ze criteria van onverenigbaarheden vaststellen, die moeten gerespecteerd worden. Binnen dergelijke raambepalingen dienen de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad zelf hun procedures te bepalen in het visitatieprotocol. Voor het tot stand komen van onderhavig besluit heeft de Erkenningscommissie overleg gepleegd met deze organisaties en heeft ze in de mate van het mogelijke rekening gehouden met hun opmerkingen. Tevens is overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie ten einde er zorg voor te dragen dat er geen tegenstrijdigheden zijn tussen de criteria vastgesteld door de
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 140 -
Erkenningscommissie en de algemene of specifieke eisen inzake onafhankelijkheid die zullen gesteld worden bij het nazicht van visitatierapporten in het raam van accreditaties. 3
De Erkenningscommissie beseft terdege dat zij bij het bepalen van criteria als garanties voor de onafhankelijkheid, inzonderheid voor het vaststellen van onverenigbaarheden van functies in onderwijs en onderzoek met het lidmaatschap van de visitatiecommissies, enige omzichtigheid moet hanteren. Het moet mogelijk blijven effectief commissies samen te stellen in de beperkte ruimte die Vlaanderen is, ook al kan men ook beroep doen op buitenlandse deskundigen, inzonderheid uit Nederland en Franstalig België. De kennis van het Nederlands is immers vereist voor visitaties van Nederlandstalige opleidingen. Bovendien is een voldoende vertrouwdheid met het Vlaams hoger onderwijs in hoofde van een aantal leden vereist. Anderzijds zullen de waarborgen van onafhankelijkheid van steeds groter belang zijn in de toenemende internationalisering van het evaluatiegebeuren en is voldoende gestrengheid inzake deze waarborgen vereist om op internationaal niveau geloofwaardig te blijven.
4
De Erkenningscommissie meent dat de waarborgen voor onafhankelijkheid in vier types van criteria kunnen worden uitgedrukt. a. Algemene waarborg van onafhankelijkheid binnen de koepelorganisaties VLIR en VLHORA Een eerste eis voor onafhankelijkheid is dat de visitatiecommissies afgeschermd zijn tegen mogelijke beïnvloeding van buitenaf, b.v. in het raam van een hiërarchische verhouding. De VLIR en de VLHORA zijn koepelorganisaties van de universiteiten en de hogescholen, die als dusdanig ook belangenvertegenwoordigers daarvan zijn; hun bestuursorganen zijn quasi-exclusief samengesteld uit bestuurders van deze instellingen. Er moet gegarandeerd worden dat zij niet kunnen ingrijpen in het verloop van het beoordelingsproces. Daartoe moet uit het visitatieprotocol duidelijk blijken dat noch door een bestuursorgaan van VLIR of VLHORA of door afzonderlijke leden daarvan, noch door een bij de visitatie betrokken instelling inhoudelijk kan worden ingegrepen in het eigenlijke beoordelingsproces van de visitatie. Dit belet vanzelfsprekend niet dat de VLIR en de VLHORA kunnen optreden als een visitatie niet tijdig wordt uitgevoerd of als er ernstige tekortkomingen worden vastgesteld in hoofde van leden van de visitatiecommissie of van de voorzitter ervan. Het belet ook niet dat de opleidingen en de instellingen hun opmerkingen bij een concept van opleidingsrapport van de visitatiecommissie kunnen meedelen, zoals dit in de gebruikelijke procedure is voorzien. b. Procedurele waarborgen voor de samenstelling van de commissies Essentieel in de procedure voor de samenstelling van een onafhankelijke visitatiecommissie is dat het mogelijk wordt gemaakt om op een zo breed mogelijke basis te zoeken naar een deskundige voorzitter en dito leden; daartoe kunnen vertegenwoordigers van de te visiteren opleidingen mogelijke kandidaten voorstellen, doch steeds moet de mogelijkheid bestaan dat andere kandidaten worden voorgesteld. De vertegenwoordigers van opleidingen kunnen geconsulteerd worden over de keuze van de voorzitter en de leden, maar één vertegenwoordiger van een opleiding kan in geen geval een veto uitspreken over een eventueel toekomstig lid; men kan dus in de procedure geen vereiste stellen dat een consensus tussen vertegenwoordigers van te visiteren opleidingen nodig zou zijn voor een voorstel. Voor wat het student-lid van de commissie betreft wordt aangenomen dat kandidaten kunnen worden voorgesteld door koepelverenigingen van studenten, doch de mogelijkheid moet bestaan dat omwille van de vereiste onafhankelijkheid van deze voorstellen wordt afgeweken als dit behoorlijk wordt gemotiveerd. Voor deze procedurele criteria houdt de Erkenningscommissie zich aan minimale regels: het komt haar niet toe te bepalen hoe de VLIR en/of de VLHORA zich organiseren en de detailprocedure te bepalen voor de samenstelling van kandidatenlijsten, het formuleren van voordrachten aan het beslissingsorgaan enz. c. Onverenigbaarheden en desgevallend modaliteiten om daarvan af te wijken Essentieel is dat er gezorgd wordt voor een objectieve structurele onafhankelijkheid in hoofde van de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie Dit kan worden gegarandeerd door een aantal onverenigbaarheden vast te leggen als algemene regel. Deze onverenigbaarheden moeten vermijden dat situaties ontstaan die een redelijk vermoeden wekken dat de onpartijdigheid in het gedrang komt. De Erkenningscommissie wil hierin bewust de onverenigbaarheden als algemene regel beperken tot de essentiële punten, mede om te vermijden dat het onmogelijk zou worden in bepaalde gevallen geschikte leden in Vlaanderen te vinden. Er worden vier onverenigbaarheden vermeld: 1° betrokkenheid bij de opleiding als personeelslid; 2° betrokkenheid bij de opleiding als regelmatig deelnemer aan de organisatie of evaluatie van opleidingsonderdelen, b.v. als regelmatig optredend gastdocent of als lid van een examenjury of een jury van eindwerken die het geheel van de eindwerken beoordeelt; het loutere mede begeleiden van stages of van eindwerken geldt daarbij niet als regelmatige betrokkenheid; 3° lidmaatschap van een centraal bestuursorgaan (algemene vergadering, raad van bestuur, dagelijks bestuur) van de instelling die de opleiding aanbiedt of van de associatie waartoe die instelling behoort 4° nauwe bloedverwantschap met iemand die bij de opleiding betrokken is, of gehuwd zijn of samenwonen
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 141 -
daarmee. Omwille van de bezorgdheid dat het mogelijk moet blijven effectief visitatiecommissies samen te stellen, b.v. voor visitaties van opleidingen die aan vele instellingen worden aangeboden, wordt er voorzien dat er in specifieke gevallen en meer bepaald om een degelijke commissie te kunnen samenstellen, kan afgeweken worden van deze regels, waartoe dan moet bepaald worden hoe de onafhankelijkheid van de commissie en de onpartijdigheid van haar oordeel kan gegarandeerd worden zoals b.v. het niet deelnemen aan bepaalde onderdelen van de visitatie of het zich onthouden van beoordeling van bepaalde opleidingen. d. Engagement tot onafhankelijk optreden van de commissieleden Het is aangewezen dat de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie een engagement ondertekenen dat zij in volle onafhankelijkheid hun oordeel zullen uitbrengen; in voorkomend geval voegen ze bij dit engagement tevens een verklaring die aangeeft welke bindingen ze hebben met de betrokken opleidingen of de instellingen die de opleiding aanbieden, ook andere dan de vermelde onverenigbaarheden. Het is vereist dat de visitatiecommissie bij de aanvang van de werkzaamheden op de hoogte gebracht wordt van de eventuele afwijkingen op de onverenigbaarheden die werden aangenomen bij de samenstelling van de visitatiecommissie en van eventuele andere bindingen die commissieleden zouden hebben met de betrokken opleidingen en instellingen, derwijze dat de visitatiecommissie precies door deze transparantie zorg kan dragen om haar onafhankelijkheid te bewaren. 5
De Erkenningscommissie wil het mogelijk maken dat VLIR en VLHORA het door hen op te stellen visitatieprotocol en eventuele toekomstige wijzigingen daarvan voorafgaand door de Erkenningscommissie laten toetsen aan de procedurele criteria die bij dit besluit worden gesteld, waardoor tijdverlies of vertraging vermeden wordt bij het voorleggen van de dossiers van samenstelling van de visitatiecommissies.
Art. 1. De hiernavolgende criteria worden door de Erkenningscommissie in acht genomen voor de beslissingen tot bekrachtiging van de samenstelling van de visitatiecommissies door de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad voor de visitaties van de opleidingen van de hogescholen, universiteiten en de andere ambtshalve geregistreerde instellingen overeenkomstig artikel 93 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Art.2. Het visitatieprotocol vastgesteld door de Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad, dat de regels en procedures bepaalt voor de visitaties, moet garanderen dat noch een bij een visitatie betrokken instelling, noch enig bestuursorgaan van de Vlaamse Hogescholenraad of de Vlaamse Interuniversitaire Raad of afzonderlijke leden daarvan, op enigerlei wijze inhoudelijk kunnen ingrijpen in het proces van beoordeling van de te visiteren opleidingen, onverminderd de mogelijkheid voor de opleidingen en de instellingen om opmerkingen te maken bij het concept van opleidingsrapport dat hen in de loop van de visitatieprocedure wordt toegestuurd. Art. 3. Het visitatieprotocol bedoeld in art. 2 moet de volgende regels voor de samenstelling van de visitatiecommissies inhouden: ° voor de samenstelling van een lijst van mogelijke kandidaten voor het voorzitterschap en het lidmaatschap als deskundige van een visitatiecommissie kunnen door de vertegenwoordigers van de te visiteren opleidingen voorstellen worden gedaan, doch steeds dient de mogelijkheid te bestaan dat op grond van een bredere consultatie andere kandidaten worden toegevoegd aan de lijst dan deze voorgesteld door de vertegenwoordigers van de te visiteren opleidingen; °
voor de voordracht van kandidaten voor het voorzitterschap of het lidmaatschap als deskundige van een visitatiecommissie aan het voor de samenstelling bevoegde beslissingsorgaan van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en/of de Vlaamse Hogescholenraad kunnen de vertegenwoordigers van de te visiteren opleidingen worden geraadpleegd, zonder dat evenwel een consensus van deze vertegenwoordigers kan vereist worden om een kandidaat te kunnen voordragen;
°
voor de voordracht van kandidaten voor het lidmaatschap als student van een visitatiecommissie kunnen voorstellen worden gevraagd aan de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende subsidiëring van de studenten- en leerlingenkoepelverenigingen en kunnen de vertegenwoordigers van de te visiteren opleidingen daarover worden geraadpleegd; indien na deze consultatie omwille van de vereiste onafhankelijkheid besloten wordt tot de voordracht van een andere kandidaat dan de kandidaten voorgesteld door de hiervoren bedoelde koepelvereniging wordt zulks uitdrukkelijk gemotiveerd in de voordracht.
De term kandidaten in het eerste lid omvat zowel kandidaten voor het effectieve lidmaatschap als kandidaten plaatsvervangers.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 142 -
Art. 4, § 1. Als voorzitter of als lid van de visitatiecommissie kunnen niet worden aangesteld personen die in een van de volgende hoedanigheden verbonden zijn met een te visiteren opleiding of met een instelling die de opleiding aanbiedt: 1° personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien als personeelslid betrokken zijn of waren bij de te visiteren opleiding; 2° personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien, zonder personeelslid te zijn van de instelling die de te visiteren opleiding aanbiedt, op regelmatige wijze betrokken zijn of waren bij het organiseren of evalueren van opleidingsonderdelen van de opleiding; 3° personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie of gedurende een periode van twee jaar voordien, lid waren van een centraal bestuursorgaan van een instelling die de opleiding aanbiedt of van de associatie waartoe deze instelling behoort; 4° personen die op het ogenblik van de samenstelling van de visitatiecommissie gehuwd zijn dan wel samenwonen met een persoon, die verkeert of verkeerde in één van de hoedanigheden vermeld onder 1° en 2° hiervoren alsmede bloedverwanten tot in de tweede graad van de personen vermeld onder 1° en 2° hiervoren. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder personeelslid van een instelling verstaan: personen die tewerkgesteld zijn in de instelling op grond van een benoeming, aanstelling of arbeidscontract; andere wetenschappelijke medewerkers en bursalen, werkzaam binnen de instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging. §2. Behalve voor de voorzitter van de visitatiecommissie kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van de in § 1 vermelde onverenigbaarheden wanneer zulks verantwoord wordt geacht omwille van de moeilijkheden om anderszins een visitatiecommissie samen te stellen, die op voldoende wijze beantwoordt aan de vereisten van deskundigheid, onafhankelijkheid en gezag; in zodanig geval wordt de grond van de afwijking gemotiveerd in de voordracht en in de beslissing tot aanstelling en wordt tevens aangeduid welke beperkingen desgevallend worden gesteld aan de deelname van het betrokken lid aan de werkzaamheden van de commissie. Art. 5, § 1. Vooraleer het voorstel tot samenstelling van de visitatiecommissie ter bekrachtiging wordt voorgelegd aan de Erkenningscommissie wordt aan de kandidaten gevraagd of ze bereid zijn tot deelname aan de visitatiecommissie en wordt hen gevraagd een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen waarbij zij er zich toe verplichten tijdens de beoordeling onafhankelijk te zullen optreden en geen beïnvloeding bij hun oordeelsvorming toe te staan. Hen wordt tevens gevraagd op hetzelfde document desgevallend mededeling te doen van andere mogelijke bindingen met de te visiteren opleidingen en/of met de instellingen die deze opleidingen aanbieden, dan de in art. 4 bedoelde onverenigbaarheden.
§ 2. In het in art. 2 bedoelde visitatieprotocol moet worden bepaald dat gedurende de eerste vergadering van de visitatiecommissie door de voorzitter mededeling wordt gedaan van eventuele afwijkingen op de onverenigbaarheden bepaald in art. 4, § 1 en van de door leden van de visitatiecommissie eventueel meegedeelde bindingen zoals vermeld in art.5, § 1. Art. 6. § 1 De Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad kunnen het visitatieprotocol bedoeld in art. 2 of een voorstel tot wijziging ervan voorleggen aan de Erkenningscommissie voor nazicht van de overeenstemming van de desbetreffende onderdelen met de in dit besluit bepaalde criteria. De Erkenningscommissie geeft haar oordeel ten laatste binnen 30 dagen na de ontvangst van de tekst van het protocol of van een voorstel tot wijziging ervan weer in een gemotiveerde beslissing, die onmiddellijk wordt meegedeeld. § 2. De Erkenningscommissie beslist over de bekrachtiging van de samenstelling van een visitatiecommissie binnen de 30 dagen na de ontvangst van de aanvraag vanwege de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad. § 3. In het geval dat een door de Erkenningscommissie bekrachtigde samenstelling van een visitatiecommissie moet worden gewijzigd wegens de niet-beschikbaarheid van de voorzitter of van leden daarvan, wordt het voorstel van wijziging van de samenstelling voorgelegd aan de Erkenningscommissie. De Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad kunnen in zodanig geval verzoeken om een spoedprocedure, waarbij de Erkenningscommissie beslist over de bekrachtiging binnen de 14 dagen na de ontvangst van de aanvraag. Art. 7. Het aan de Erkenningscommissie meegedeelde dossier voor de bekrachtiging omvat de volgende stukken: ° het protocol geldend voor de betrokken visitatie; ° de curricula vitae van de voorzitter en van de effectieve en plaatsvervangende leden van de Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 143 -
° ° ° °
visitatiecommissie; het verslag van de raadpleging van de vertegenwoordigers van de opleidingen omtrent de voordracht van de kandidaat-voorzitter en de kandidaat-leden; de voordracht van de kandidaat-voorzitter en de kandidaat-leden met inbegrip van de motiveringen; de beslissing van de Raad van Bestuur van de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad; de onafhankelijkheidsverklaringen van de voorzitter en de leden van de visitatiecommissies met inbegrip van de eventuele mededelingen van mogelijke bindingen.
Art. 8. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2004 en zal gelden voor de beslissingen tot samenstelling van visitatiecommissies getroffen vanaf 31 december 2004.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 144 -
Bijlage 6.8
Reglement van de interne beroepsprocedure visitatierapporten
Artikel 1. Er wordt bij de VLIR/VLHORA een interne beroepscommissie visitatierapporten opgericht, hierna „beroepscommissie‟ genoemd. De beroepscommissie doet uitspraak over de beroepen die door de instellingen worden ingesteld tegen de opleidingsrapporten tweede terugmelding.
Artikel 2. Samenstelling De beroepscommissie is samengesteld uit: ° een werkende voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters; ° twee werkende bijzitters en vier paatsvervangende bijzitters. Zij worden door het bestuur van VLIR/VLHORA op voordracht van de cellen kwaliteitszorg VLIR/VLHORA aangesteld voor hernieuwbare periodes van 3 jaar. De voorzitter is deskundig in onderwijs- en/of administratief recht. De bijzitters zijn deskundig inzake onderwijsevaluatie. Het bestuur van de VLIR/VLHORA wijst onder zijn personeelsleden een vaste secretaris en plaatsvervanger aan.
Artikel 3. Bevoegdheid De beroepscommissie doet uitspraak over de ontvankelijkheid van de verzoekschriften. Zij beoordeelt de gegrondheid van het beroep aan de hand van 1° de toepassing binnen een concrete visitatie van de decretale en reglementaire bepalingen en de procedures beschreven in de geldende „Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA en het geldende „Aanvullend protocol voor opleidingen in academisering‟. 2° de algemene administratieve beginselen. De beroepscommissie doet geen uitspraak over de kwaliteit van gevisiteerde opleidingen.
Artikel 4. Instellen en registreren van het beroep § 1. Een instellingsbestuur dat niet akkoord gaat met een score „onvoldoende‟ op onderwerp- en/of facetniveau in een opleidingsrapport tweede terugmelding, kan daartegen beroep aantekenen bij de beroepscommissie binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na ontvangst van het elektronisch of via de post toegestuurde opleidingsrapport tweede terugmelding. Het verzoekschrift wordt per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs gericht aan het secretariaat van de beroepscommissie. De postdatum of datum op het ontvangstbewijs geldt als datum van het verzoekschrift.
§ 2. Het verzoekschrift bevat volgende gegevens: 1° de naam, het adres, het telefoonnummer van het instellingsbestuur; 2° de datum en de handtekening van de algemeen directeur of de rector; 3° de titel van het opleidingsrapport tweede terugmelding waarop het verzoekschrift betrekking heeft; 4° ten minst een feitelijke omschrijving van de ingeroepen bezwaren. Het instellingsbestuur kan aan het verzoekschrift de overtuigingsstukken toevoegen die het nodig acht. Het instellingsbestuur bundelt de stukken en voorziet ze van een inventaris. § 3. Elk verzoekschrift wordt door het secretariaat van de beroepscommissie ingeschreven in een register. Een kopie van het verzoekschrift wordt bezorgd aan de leden van de interne beroepscommissie en aan de voorzitter Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 145 -
van de betrokken visitatiecommissie.
Artikel. 5. Beoordeling en mededeling van de ontvankelijkheid § 1. Het beroep is niet ontvankelijk indien het instellingsbestuur na de eerste terugmelding geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezwaren aan de visitatiecommissie voor te leggen. Het verzoekschrift is ontvankelijk indien het 1° binnen de gestelde termijn is ingediend en 2° minimaal de gegevens bevat vermeld in artikel 4, § 2 van dit reglement. § 2. Het secretariaat van de beroepscommissie onderzoekt de ontvankelijkheid van het beroep en deelt haar bevindingen mee aan de beroepscommissie. Indien de beroepscommissie oordeelt dat een verzoekschrift onontvankelijk is, deelt zij dit mee aan het instellingsbestuur per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na ontvangst van het verzoekschrift. De beroepsprocedure is hiermee beëindigd. § 3. Het instellingsbestuur kan lopende de termijn voor het instellen van het beroep zoals bepaald in artikel 4 §1 een nieuw verzoekschrift indienen dat uitdrukkelijk het eerder verzoekschrift intrekt. § 4. Indien een verzoekschrift ontvankelijk is, deelt de beroepscommissie dit onverwijld mee aan het instellingsbestuur en aan de voorzitter van de betrokken visitatiecommissie en gaat over tot het onderzoek van de gegrondheid van het beroep.
Artikel 6. Onderzoek van de gegrondheid De beroepscommissie kan bijkomende informatie opvragen met opgave van de termijn waarbinnen de informatie moet worden verstrekt. Zij kan de partijen oproepen voor een gezamenlijk gesprek waarvan zij plaats en tijd bepaalt. De visitatiecommissie wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter en/of de door de visitatiecommissie afgevaardigde leden.
Artikel 7. Beslissing § 1. De beroepscommissie deelt haar gemotiveerde beslissing mee aan het instellingsbestuur en aan de voorzitter van de betrokken visitatiecommissie met een aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop het bezwaar is ingesteld. § 2. De beroepscommissie kan 1° besluiten dat het beroep ongegrond is; het opleidingsrapport blijft ongewijzigd; 2° beslissen dat de visitatiecommissie bepaalde wijzigingen in het opleidingsrapport in overweging moet nemen, onder meer een oordeel duidelijker moet motiveren; 3° beslissen dat bepaalde onderdelen van het onderzoek moeten worden hernomen, met naleving van de in artikel drie van dit reglement vermelde voorschriften en algemene beginselen. De beroepscommissie kan daartoe een terugkeerbezoek opleggen. Het terugkeerbezoek wordt uitgevoerd door de voorzitter en minstens 2 leden van de visitatiecommissie, ondersteund door een secretaris en een medewerker van VLIR/VLHORA. § 3. De visitatiecommissie legt het resultaat van haar nieuw onderzoek en overleg, als gevolg van de beslissing van de beroepscommissie vermeld in art. 7 §2. 2° en 3°, vast in een verslag dat desgevallend aanleiding geeft tot een aangepast opleidingsrapport tweede terugmelding. De visitatiecommissie bezorgt het verslag en het desgevallend aangepast opleidingsrapport tweede terugmelding aan VLIR/ VLHORA die zorgt voor de verdere opvolging.
Artikel 8. Kosten Voor het instellen van een beroep bij de interne beroepscommissie zoals bepaald in artikel 2 wordt per verzoekschrift een niet-terugvorderbare administratieve kost van 500 EURO aangerekend aan het instellingsbestuur. Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 146 -
De kosten van een terugkeerbezoek, als gevolg van een beslissing van de beroepscommissie, worden gedragen door VLIR en VLHORA.
Artikel 9. Reglement van orde De beroepscommissie stelt een reglement van orde op.
Artikel 10. Einde van een termijn Indien de laatste dag van een termijn een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag waarop de postdiensten geopend zijn.
Artikel 11. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2009.
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 147 -
Bijlage 6.9
° ° ° °
Internetlinks met nuttige informatie omtrent decreten, ministeriële besluiten, accreditatie (kader) …
www.vlir.be www.vlhora.be www.nvao.net www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/regelgeving
Aangevuld protocol voor de opleidingen in academisering – versie november 2008
- 148 -