Gezondheid Hygiëne O P L E I D I N G VA N J AG E R S TOT G E K WA L I F I C E E R D P E R S O O N O P H E T G E B I E D VA N G E Z O N D H E I D E N H Y G I Ë N E
NASLAGWERK editie 2008
Jean-Marie Giffroy, Annick Linden, Henri Pestieau, Danielle Quairiat, Jean-Philippe Wauty, Pierre Vander Roost, Guy Cluydts en Karel Vanlauwe
Het Instituut voor de jachtopleiding staat voor: •
Opleiding en voorbereiding op het theoretische jachtexamen.
•
Locaties in alle Vlaamse provincies (zie www.jachtinfo.be).
•
Organisatie van en voorbereiding op het praktijkexamen.
•
Is sedert 1995 de partner van de Vlaamse Overheid wat betreft de organisatie Praktijkexamen.
•
Werkt waar het kan samen met Hubertus Vereniging Vlaanderen vzw.
Secretariaat I.J.O.: “Sint-Hubertushuis” Lambermontlaan 410 1030 Brussel Tel.: 050 71 29 55 Gsm: 0475 47 02 00 Fax: 050 71 07 07 E-mail:
[email protected]
2
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Voorwoord Europa. De consument is koning. Als consument mogen wij ons gelukkig prijzen dat Europa zo met ons welzijn begaan is. Speelgoed mag niet kwetsen; de prijzen op de verpakkingen vermelden steeds de prijzen per eenheid (kg, liter..); Voedingsmiddelen worden onder de best mogelijke hygiënische voorwaarden aan de man gebracht; de euro, wat een gemak als men in Europa reist. Onze regering(en) zet de Europese Verordeningen om in wetten van kracht bij ons. Voor de jagerij wordt de Europese Verordening nr. 853/2004 door ons Ministerie van Volksgezondheid verduidelijkt in het KB van 22-12- 2005. Het FAVV wordt met de uitvoering belast. De producent staat onder druk. Nieuwe wetten, om de verbruiker te beschermen, maken dat hij telkens opnieuw in zijn bedrijf en product moet investeren om zijn bedrijf in stand te houden en zijn product te slijten. Daartegenover staat dat zijn bedrijf mee is met zijn tijd, zijn product beter, veiliger, langer houdbaar,... Wij, de JAGERS, PRODUCENTEN van wildbraad ontsnappen niet aan de dans. Alvorens ons wildbraad bij de consument terecht komt dragen wij (voor een deel) de VERANTWOORDELIJKHEID van ons lekker, natuurlijk product en ons bedrijf. Verantwoordelijk voor gezond vrij wild voor het schot, verantwoordelijk voor de hygiëne na het schot tot bij de eindverbruiker of de vrij wildbewerkingsinrichting. Europa, België, via het FAVV, vraagt aan onze sector – de vrij wild producenten – of wij de nieuwe verantwoordelijkheden ZELF aan onze producenten willen uitleggen en DOEN toepassen. De jagerij, de HVV vzw en de Waalse vleugel van de KSHCB hebben zonder aarzelen JA gezegd. Jagers, we staan voor een nieuwe uitdaging. Het zal inspanningen vragen, maar ons ook belonen. In de toekomst brengen we nog edeler wildbraad op de markt. Wij hebben er voor gezorgd dat ons eindproduct onder de best mogelijke omstandigheden tot bij de CONSUMENT – gelukkig met de jagerij – is geraakt. In Vlaanderen verzorgt het IJO vzw de uitleg, de lessen en neemt het een test (in opdracht van LIX*%:: EJ(IKIWPEEKHITIVWSRIRFIOSQIRIIRMHIRXM½GEXMIRYQQIV We gaan er voor. We doen het. Succes!
Pierre Vander Roost
3
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Inhoudstafel Voorwoord Inleiding 1.
Normaal Gedrag, Anatomie en Fysiologie bij natuurlijk wild
1.1. 1.1.1. 1.1.2. 1.1.3. 1.1.4. 1.1.5. 1.2.
03 05
Gedrag, Onderzoek voor het schot, Onderzoek van het niet ontweide dier Gedrag en gang Voortbrengen van geluiden Algehele conditie, zichtbare verwondingen Uitzicht van de huid en de vacht Toestand van de lichaamsopeningen
07
07 07 07 07 08 08
1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4. 1.2.5. 1.2.6. 1.2.7. 1.2.8. 1.2.9.
Anatomie en Fysiologie (leer der levensverrichtingen) 08 Uitzicht, conditie, huid en pels 08 Het bewegingsstelsel 08 De spijsverteringsorganen 10 Het ademhalingsstelsel 12 Het urinair stelsel 12 Het mannelijk geslachtsstelsel 12 Het vrouwelijk geslachtsstelsel 12 De bloedsomloop 13 Lymfestelsel 13
2.
Abnormaal gedrag en pathologische veranderingen bij Vrij Wild als gevolg van ziekten, milieuverontreiniging of andere factoren die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees
3.1.3. 3.1.4. 3.1.5. 3.1.6. 3.1.7. 3.2. 3.2.1.
Lijkstijfheid, rijping en ontbinding 25 Factoren die de bezoedeling en ontbinding bevorderen 26 Oppervlakkige bezoedeling 26 Bezoedeling in de diepte en het bederf 27 De zoönosen 27
3.2.8. 3.2.9.
Technieken De infrastructuren en de bij het ontweiden te gebruiken materieel De klassieke evisceratietechniek De Scandinavische evisceratiemethode De evisceratietechniek van wild bij de achterpoten opgehangen Hygiëne tijdens de handelingen Hygiëne bij het uitleggen van het tableau Monstername voor het Trichinellaonderzoek Hygiëne tijdens het transport De evisceratie van het klein wild
4.
Wetgeving en administratieve
3.2.2. 3.2.3. 3.2.4. 3.2.5. 3.2.6. 3.2.7.
35
4.2.
De voorwaarden voor het op de markt brengen De jager zelf De eindverbruiker De detailhandelszaak die rechtstreeks de eindverbruiker bevoorraadt De detailhandelszaak die grenst aan een wildbewerkingsinrichting Wildbewerkingsinrichting
4.2.1. 4.2.2. 4.2.3. 4.2.4.
Onderzoek van het Grofwild Effecten van milieuverontreiniging Gedrag van het wild voor het schot Onderzoek na het doden Beslissingen na de onderzoeken Lexicon
16 16 16 16 21 21
2.2. 2.2.1. 2.2.2. 2.2.3.
Onderzoek van het Klein Wild Algemene beschouwingen De lagomorfen De vogels
21 22 23 23
3.
Hygiënemaatregelen en technieken
(IXEOIRZERHI+IO[EPM½GIIVHI Persoon
4
25 25 25
35 35 36 36 37 37
37 38
4.4.2.
De Verklaring Wanneer is de GP bevoegd om de Verklaring in te vullen en te ondertekenen Voorstelling van de Verklaring
4.5.
De kosten voor de GP
40
4.4. 4.4.1.
Bijlagen
Algemene bepalingen Doel van de hygiëne Kiemen
33 34 34
De verordeningen en de aanvullingen
2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4. 2.1.5.
3.1. 3.1.1. 3.1.2.
33
4.1.
4.2.5.
25
31 32
35
15
en het ontweiden van wild
27 28 30
bepalingen
wordt geconsumeerd.
voor de manipulatie, het transport
27
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
38 39
41 Verklaring Vragenlijst Referenties Laboratoria aangeduid voor Trinchellaonderzoek
41 45 51 53
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Inleiding Deze tekst is bestemd voor de kandidaten die de opleiding zullen volgen teneinde hen toe te laten zich voor te bereiden op de lessen en op het examen. Deze kan tevens als referentie gebruikt worden HSSV HI +IO[EPM½GIIVHI 4IVWSRIR +4 FMN LYR handelingen op het terrein. Het concept van de vorming is het werk geweest van een groep dierenartsen samengesteld op federaal vlak op verzoek van de a.s.b.l. Wallonne du Royal Saint-Hubert Club de Belgique en van het “Instituut voor de Jachtopleiding” vzw ; deze groep was samengesteld uit Drs. Annick Linden, Henri Pestieau,Danielle Quairiat,Pierre Vander Roost,Karel Vanlauwe en Jean-Philippe Wauty en voorgezeten door Professor Jean-Marie Giffroy. Dit naslagwerk werd samengesteld in 2007 door J.M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.P. Wauty.Het naslagwerk is herwerkt in 2008 en de inhoud, de bijgevoegde vragenlijst en het concept van de vorming werden goedgekeurd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), overheid bevoegd in deze materie. De rechten om het naslagwerk te gebruiken en te vertalen behoren toe aan de vijf auteurs hierboven vernoemd; zij hebben onder voorwaarden en na afspraken de rechten afgestaan aan het “Instituut voor de Jachtopleiding”vzw aan de a.s.b.l. Wallonne du RSHCB en aan de Wildbeheereenheden Hoge Venen-Eifel en Süd-Eifel. Het bijvoegsel dat handelt over de Zoönosen is opgesteld door J.M. Giffroy en bij de editie 2008 van het naslagwerk gevoegd. Deze stof maakt geen deel uit van de opleiding en er zullen geen vragen over gesteld worden behalve aan de kandidaten die niet in het bezit zijn van het document dat zij geslaagd zijn in een jachtexamen of van een jachtverlof doch die kunnen bewijzen dat ze met vrucht lessen biologie van het wild hebben gevolgd; dit moet door het FAVV allemaal nog goedgekeurd worden. De Europese overheden die aan de basis liggen van de nieuwe bepalingen hebben als bedoeling bepaalde jachttradities te verzoenen met de veiligheid van de voedselketen, de kwaliteit van het wildbraad op te waarderen, de hygiëne op het terrein ervan te verbeteren en het systeem ZER HI WERMXEMVI GSRXVSPI IJ½GMtRXIV XI QEOIR Overweging 22 van het reglement N° 853/2004 zegt onder andere :“Opdat gejaagd wild dat op de communautaire markt wordt aangeboden, behoorlijk gekeurd wordt, moeten de kadavers van gejaagde HMIVIR QIX HI MRKI[ERHIR ZSSV IIR SJ½GMtPI postmortemkeuring bij een wildbewerkingsinrichting worden aangeboden. Om bepaalde jachttradities te behouden zonder de voedselveiligheid in gevaar te brengen, moet worden voorzien in een opleiding voor jagers die vrij wild voor menselijke consumptie in de handel brengen. Dit zou jagers in staat stellen vrij wild ter plekke aan een eerste onderzoek te
onderwerpen. Opgeleide jagers hoeven niet alle ingewanden voor een postmortemkeuring aan de wildbewerkingsinrichting te bezorgen, wanneer zij dit eerste onderzoek zelf verrichten en geen afwijkingen of gevaren vaststellen. Evenwel zouden de lidstaten strengere voorschriften moeten kunnen vaststellen SQVIOIRMRKXILSYHIRQIXWTIGM½IOIVMWMGS´W² Deze nieuwe bepalingen moeten gezien worden in een maatschappelijke context waar op gebied van voedselveiligheid geen risico meer aanvaard wordt en waar het jachtgebeuren negatief ervaren wordt. Aan de jagerij zich in een positief daglicht te stellen door verzorgd wild aan de consument aan te bieden SRHIV ERHIVI HSSV WERMXEMVI VMWMGS´W XI ZSSVOSQIR en zoönosen te bestrijden. De jager is inderdaad de primaire producent van wild en kan zodoende de hygiëne verbeteren bij de eerste handelingen die op het gedode wild worden uitgevoerd; anderzijds is hij de enige persoon die beschikt over bepaalde informatie, onder andere over het milieu (biotoop) waarin het wild leeft en over de gedragingen van dat wild. Ten einde de doelstellingen van de nieuwe bepalingen waar te maken dient er een GP aanwezig te zijn tijdens de jacht. Deze GP superviseert de behandeling van het wild en staat in voor een aantal controles; deze handelingen worden geconcretiseerd door een document (de Verklaring) te voorzien van zijn handtekening. De procedures verschillen al naar gelang de bestemming van het wild. Het wild dat bestemd is voor de persoonlijke consumptie van de jager en zijn gezin is niet onderworpen aan een verplichte controle. Het wild dat, op voorwaarde dat de aantalsnormen nageleefd worden , rechtstreeks geleverd wordt aan de eindverbruiker (vriend van de jager, eigenaar die het krijgt ten titel van vergoeding voor de overdracht van het jachtrecht, …) dient te worden gecontroleerd door de GP. Indien hij geen enkele afwijking heeft vastgesteld, neemt hij zijn verantwoordelijkheid op voor dat wild door de Verklaring te ondertekenen; de everzwijnen moeten in ieder geval het voorwerp uitmaken van een onderzoek op Trichinella.Ten slotte zal het aan een wildbewerkingsinrichting verkochte wild, bij hetwelk de GP geen afwijking(en) heeft vastgesteld of over hetwelk hij twijfels heeft, eveneens vergezeld zijn van het ondertekende document; de SJ½GMtPI(MIVIREVXWOIYVHIVZERHIMRVMGLXMRK^EPIV waardevolle informatie in vinden over het milieu en de gedragingen van de dieren, die hij onmogelijk op een andere wijze kan verzamelen en hij zal ingelicht zijn nopens de eventuele abnormale kenmerken vastgesteld door de GP; hij is het die de uiteindelijke beslissing neemt om het verbruik van het wild door de consument al dan niet toe te laten. De wetgeving is van mening dat de personen die 5
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
het wild bejagen met het oog het op de markt te brengen voor menselijke consumptie over voldoende kennis moeten beschikken van de pathologie van deze dieren evenals van hun manipulatie ten einde te kunnen overgaan tot een eerste onderzoek ter plaatse. Zij bepaalt nader dat bij de opleiding volgende onderwerpen aan bod dienen te komen: 1. normale anatomie, fysiologie en gedrag van het wild; 2. abnormaal gedrag en pathologische veranderingen bij vrij wild als gevolg van ziekten, milieuverontreiniging of andere factoren die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees wordt geconsumeerd; 3. hygiënevoorschriften en adequate technieken om vrij wild na het doden te hanteren, te vervoeren, van de ingewanden te ontdoen, enz., 4. wetgeving, voorschriften en administratieve bepalingen op het gebied van gezondheid en hygiëne van dier en mens, waaraan moet voldaan om vrij wild in de handel te mogen brengen.
wordt in principe afgenomen op dezelfde datum en op hetzelfde uur op alle plaatsen van het land waar de opleiding plaats vindt. De kandidaten die niet deelgenomen hebben aan al de lessen van de opleiding mogen zich niet aanbieden op het examen. Het examen omvat een vragenlijst met 21 meerkeuzevragen, waarbij de kandidaat één antwoord kiest tussen drie voorstellen; een goed antwoord levert een punt op, een foute keuze brengt geen strafpunt met zich mee.
In België is de Jacht een geregionaliseerde materie; dit is niet het geval wat betreft de veiligheid van de voedselketen. Deze valt onder de bevoegdheid van het federale Ministerie van Volksgezondheid. De vorming werd op federaal niveau opgevat, op verzoek van de twee hogervermelde regionale verenigingen. De syllabus is in zijn nederlandstalige vertaling gelijkwaardig aan zijn franse versie. De lessen duren ongeveer zeven uren. De inhoud, de opleiding, het vereiste niveau en de vragen van het examen werden goedgekeurd door de bevoegde overheid, het FAVV.
De titularissen van een diploma van Doctor in de Diergeneeskunde of Dierenarts die houder zijn van een jachtverlof, afgeleverd hetzij door het Waals Gewest hetzij door het Vlaams Gewest en geldig voor het lopende jachtseizoen, dienen de vorming niet te volgen noch het examen af te leggen. Doch om erkend te worden als GP moeten zij hun aanvraag hiertoe schriftelijk indienen bij het “Instituut voor de Jachtopleiding” vzw en erin verklaren dat zij op de hoogte zijn van de wetgeving over volksgezondheid en de hygiënevoorschriften voor vlees van vrij wild en in het bijzonder van de Verordening(EG) 853/2004 en het KB van 22 december 2005. Een GP is gemachtigd om te handelen in België ( het Waals Gewest en in het Vlaams Gewest), ongeacht waar hij de vorming gevolgd heeft en waar hij slaagde voor het examen.
Om te worden toegelaten tot het volgen van de opleiding dienen de kandidaten geslaagd te zijn voor het regionaal jachtexamen of titularis te zijn van een jachtverlof, afgeleverd hetzij door het Waalse Gewest hetzij door het Vlaamse Gewest, geldig voor het lopende jachtseizoen tijdens hetwelk het examen wordt afgelegd. Als het FAVV haar akkoord zal gegeven hebben zullen de kandidaten GP die niet beschikken over een document van geslaagd te zijn in het jachtexamen of niet in het bezit zijn van een jachtverlof doch die kunnen bewijzen met vrucht lessen biologie van het wild te hebben gevolgd, toegelaten worden tot het volgen van de opleiding GP op voorwaarde dat zij supplementair de lessen zoönosen volgen en slagen in de test die er op volgt. Het examen heeft plaats na de laatste les; het
6
Het examen wordt beschouwd als zijnde geslaagd indien de kandidaat minstens 66 % der punten behaalt, ‘t is te zeggen 14 op 21. De namen van de kandidaten, reglementair ingeschreven, die hebben deelgenomen aan de cursus en de test worden door de organiserende vereniging meegedeeld aan het FAVV. Elke kandidaat ontvangt per brief van het FAVV het resultaat van de test en de geslaagden krijgen een registratienummer toegewezen.Heden is dit registratienummer niet gelimiteerd in de tijd. Van de GP wordt verwacht dat hij zich op tijd en stond bijschoolt.
Het naslagwerk omvat: • In bijlage 1 deVerklaring die de GP dient in te vullen. • In bijlage 2 vindt men een vragenlijst die de kandidaat toelaat zich vertrouwd te maken met het niveau dat vereist wordt op het examen en met de aard van de gestelde vragen. • Ten slotte bevat de bijlage 3 de wettelijke referenties waarop de vorming steunt. Deze teksten zijn onderhevig aan wijzigingen in functie van de evolutie van de wetgeving en van de administratieve bepalingen.
© J.M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Normaal Gedrag, Anatomie en Fysiologie bij natuurlijk wild
1
J.M. Giffroy en J.P. Wauty Dit onderdeel omvat vooreerst een uiteenzetting over wat kan worden vastgesteld over het gedrag en het uitzicht van het dier voor het schot, dus levend, op een bepaalde afstand en soms in beweging, en na het schot, vooraleer er wordt overgegaan tot ontweiding (verwijdering der ingewanden). Het doel is vervolgens de jager aan te leren de voornaamste SVKERIRZERLIX[MPHXIMHIRXM½GIVIRIRZIVXVSY[H te geraken met hun normaal uitzicht; het bevat eveneens een zeer summiere uitleg over de functie en de rol van deze organen.
1.1.
Gedrag, Onderzoek voor het schot, Onderzoek van het niet ontweide dier
1.1.1.
Gedrag en gang
Vóór het schot observeert men de houding(en) en het gedrag van het niet opgeschrikte dier. Is de houding normaal bij stilstand? Staat het normaal recht, stapt en loopt het zoals het hoort? Zijn activiteiten stemmen overeen met het seizoen (de herkauwers besteden veel tijd aan het laveien, grazen en herkauwen); het schenkt aandacht aan zijn omgeving en aan zijn soortgenoten. Het vertoont geen afwijkend gedrag, zoals het zich constant krabben, hoesten, niezen, … In aanwezigheid van mens en/of hond(en), neemt een normaal dier een alarmhouding aan, staat eventueel een zekere tijd stil om vervolgens in volle snelheid te vluchten tot op een veilige afstand. Een dier dat mankt, dat valt, dat waggelt, dat zich te traag verplaatst, dat niet in staat is om te springen of om een hindernis te nemen, … bevindt zich niet in een normale toestand. Wanneer een moederdier vlucht gevolgd door haar jong(en), poogt zij steeds met hen samen te blijven door haar snelheid aan de hunne aan te passen. De jonge dieren (jonge everzwijnen, reekitsen, hertenkalveren, …) blijven in de nabijheid van de moeder wanneer dit mogelijk is. De dieren die in kudden of groep leven (klucht patrijzen, roedel hinden, …) verplaatsen zich gewoonlijk in groep terwijl een ziek of gewond dier er zich van verwijdert. Het haas leeft bijna uitsluitend in het veld; enkele individuen verblijven in de bossen. Wanneer het niet aan het eten is verblijft het in een leger, een eenvoudige uitholling gegraven in de grond. Als het benaderd wordt neemt het de vlucht over een lange
afstand of blijft het onbeweeglijk in zijn pot. Het konijn leeft voornamelijk in het bos; het verwijdert zich normaliter niet meer dan 300 meter van zijn hol (konijnenpijp) en zoekt dit terug op bij gevaar. Het vlucht van dekking tot dekking en staat daarbij stil met de bedoeling de achtervolgers af te schudden. Patrijzen en fazanten zullen, wanneer ze zich bedreigd voelen, vluchten waarbij ze zo lang mogelijk lopen daarbij gebruik makend van de dekking (gewassen, struikgewas, bramen, …) indien dit beschikbaar is. Ze lopen liever dan ze vliegen daar dit laatste meer inspanning vergt. Wanneer het gevaar nabij is vliegen ze weg. De vlucht is laag en over een middelmatige afstand. Het gebeurt dat de vogel het vliegen staakt om zijn vlucht al lopend verder te zetten. Eenden hebben de neiging om zich bij verstoring naar het water te begeven en om traag weg te zwemmen. Bij dreiging vliegen ze op of lopen als het ware slaande met de vleugels over het water waarbij ze zich dan veel verder verwijderen. De houtduif is steeds op haar hoede en vliegt weg van zodra ze geluid of verdachte bewegingen waarneemt; wanneer ze in groep zijn vliegen ze samen op. De vlucht brengt de vogels op grote afstand en daarbij vliegen ze soms tot 100 meter hoogte. 1.1.2.
Voortbrengen van geluiden
Bepaalde vogels (fazanten, patrijzen) kunnen een alarmkreet voortbrengen bij het wegvliegen; het ree kan blaffen bij alarm. Op deze uitzonderingen na brengen de dieren geen geluiden voort in aanwezigheid van mensen; het hoesten, het niezen, het gesnuif en het gereutel zijn niet normaal. Het haas, het konijn, het ree en in mindere mate het jonge everzwijn kunnen pijn- of angstkreten uiten wanneer zij door een ernstige verwonding geïmmobiliseerd zijn of wanneer ze gevangen worden door een hond of een roofdier. 1.1.3.
Algehele conditie, zichtbare verwondingen
De observatie van een dier, levend of na het schot laat toe om na te gaan of de vorm en de lichaamsbouw zich normaal verhouden , bijvoorbeeld of het volume van de kop in verhouding staat tot het volume van het lichaam. Stemt de grootte en de ontwikkeling van het dier overeen met de ouderdom, bepaald door het onderzoeken van de tanden of het gewei. De beenderige uitsteeksels (ribben, schouderblad, heupbeen, …) puilen niet uit. De ledematen vertonen 7
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
geen afwijkingen noch lokale verdikkingen. 1.1.4.
Uitzicht van de huid en de vacht
Bij een levend dier dat in goede gezondheid verkeert is de pels glanzend, rein (behalve eventueel wanneer het zich in de modder gewenteld heeft: zoelen) en zonder onthaarde zones; slechts gedurende de rui in het voor- en najaar ziet de pels er meerkleurig uit, mat, grof borstelig of verward. Het lichaamsoppervlak is letselvrij, vrij van open breuken en van verwondingen. Op het dode dier vertoont de huid geen korsten, puisten, zwellingen, of krabsporen; het vertoont geen zones met abnormale verdikkingen of rimpels. Bij het volwassen vrouwelijk dier laat een onderzoek van de omvang van de tepels en een palpatie van de uier toe vast te stellen of het individu in lactatie is. 1.1.5. Gezonde fazant: goed gevleesd. De letsels ten gevolge van de hagel zijn goed omschreven.
Toestand van de lichaamsopeningen
De muil, de neusopeningen, de uitwendige geslachtsopening en de achterhand (anale streek) zijn normaal gezien net en rein.
© J. Ph. Wauty
1.2.
Anatomie en Fysiologie (leer der levensverrichtingen)
1.2.1.
Uitzicht, conditie, huid en pels
Zie hoger. 1.2.2.
Het bewegingsstelsel
Het bewegingsapparaat omvat: de beenderen die er steun aan geven, de gewrichten die de beenderen met elkaar verbinden, voornamelijk door middel van ligamenten en de spieren die aan de beenderen toelaten te bewegen, de ene ten opzichte van de andere. De voornaamste beenderen die men moet herkennen zijn: op de mediaanlijn vindt men achtereenvolgens de beenderige kop (met onderkaak) en de 8
wervelkolom. Deze omvat achtereenvolgens de halswervels (cervicale), de ruggenwervels (thoracale) (die een gewricht vormen met de ribben), de lendenwervels (lumbale), de heiligbeenwervels die tot één beenstuk zijn vergroeid nl. het sacrum en de staartwervels (caudale); de wervels vormen de wervelkolom en beschermen het ruggenmerg. De borstkas vormt een soort kooi gevormd bovenaan door de ruggenwervels, langs beide zijden door de ribben en onderaan door het borstbeen (sternum); het is een halfkraakbeenachtig been dat de voorste ribben verbindt. De voornaamste beenderen van de voorpoot zijn het schouderblad (scapula), het opperarmbeen (humerus), het spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna); deze van de achterpoot zijn het heupbeen, het dijbeen (femur) (ter hoogte van de FMP LIXWGLIIRFIIR XMFME IRLIXOYMXFIIR ½FYPE Het heupbeen (coxa) is een complex geheel van platte beenderen (drie aan beide zijden); ventraal hecht de linker helft zich aan de rechterhelft ter hoogte van de symfyse; de twee helften van de heup vormen van boven een gewricht met het sacrum; de ring gevormd door de beide heupbeenderen en het heiligenbeen (sacrum) is het bekken; het bekkenkanaal is de doorgang voor de endeldarm (rectum), de urinaire organen en de genitale organen. De kennis van deze anatomie is belangrijk om het ontweiden (het verwijderen van de ingewanden) te begrijpen. (Zie 3.2.2.) De normale kleur van de spieren varieert volgens de soort (lichter bij het everzwijn dan bij het ree en het edelhert) en volgens de leeftijd (lichter bij de jonge dieren). Veel spieren gaan over in een vezelachtige stof, wit van kleur, de pezen (lijken op koorden), waarmee ze zich vasthechten aan het bot en de peesplaten (lijken op bladen). De vleugelspier (pterygoideus internus) bevindt zich aan de binnenzijde van het onderkaakbeen. De ellepijpspieren bevinden zich ter hoogte van de voorarm, achteraan onder de elleboog, tussen deze laatste en het uiteinde van de poot. De tussenribspieren verbinden twee
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
½PIX TYV RSIQX MW IIR KILIIP ZER FMN^SRHIV ZSSV de smaak gewaardeerde spieren die zich bevinden onder de lendenwervels tegen de nieren; ze zijn zeer mals daar zij geen lijkstijfheid vertonen. Het middenrif (diafragma) is een platte naar voor gewelfde spier die deels bindweefselachtig is. Het scheidt de borstholte, vooraan van de buikholte achteraan; het is een tussenschot met openingen voor de doorgang van de slokdarm en de grote bloedvaten. Wanneer het zich samentrekt neemt de borstkas toe in volume, dit is de inademing; wanneer het zich ontspant zorgt de elasticiteit van de long dat het weer ter plaatse komt, dit is de uitademing. Het middenrif is samengesteld uit drie delen: het centrum van het middenrif is bindweefselachtig; de periferie met meer spiervezels vormt als het ware een gespierde kroon er omheen en tenslotte vlezige pijlers die komende van de wervels de bovenste helft van het bindweefselachtig centrum in twee delen scheiden. De wand van de borstholte is langs de binnenkant bekleed met een dun en doorzichtig membraan het borstvlies (pleura); de wand van de buikholte evenals de in de buikholte gelegen organen zijn eveneens voorzien van een gelijkaardige membraan, het buikvlies (peritoneum). Het borstvlies en het buikvlies
Ree: borstholte, middenrif en buik
© Y. De Raeve, Université de Namur
Ree: heupbeenderen en heiligbeen © Y. De Raeve, Université de Namur
opeenvolgende ribben; aan hun binnenzijde bevindt zich het borstvlies. Het is van belang deze spieren te kennen om monsters te nemen die bestemd zijn voor onderzoek op Trichinella. (Zie 3.2.7.) ;EX QIR MR FIIRLSY[IVWXEEP LIX LEEWNI ½PIX SJ
Ree: borstholte, middenrif en buikholte (horizontale snede, bovenaanzicht) © Y. De Raeve, Université de Namur
9
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
vormen de serosa of weivliezen. Het merendeel van de organen die zich in de holtes bevinden zijn met de wanden verbonden door membranen met diverse benamingen zoals het mesenterium... De spieren van de buik komen samen op de ventrale mediaanlijn en ZSVQIRHEEVIIR[MXXI½FVIYWIFERHHI[MXXIPMNR 1.2.3.
De spijsverteringsorganen
Het spijsverteringsstelsel is samengesteld uit organen die bestemd zijn om substanties te absorberen die onontbeerlijk zijn voor de opbouw en het functioneren van de weefsels. Het is samengesteld uit een kanaal dat zich uitstrekt van de lippen tot de anus, en waarin klieren uitmonden: de speekselklieren, de lever en de alvleesklier (pancreas). De fysiologie van het spijsverteringsstelsel kan als volgt worden samengevat. Het voeder wordt via de lippen en de tong opgenomen in de mond waar het gemalen wordt door de tanden en vermengd met speeksel. Het wordt bijeengekneed tot een “voedselmassa” die wordt ingeslikt; het doorslikken wordt verwezenlijkt door de actie van de tong, van het zachte verhemelte en de keelholte (pharynx).Hier kruisen de ademhalingswegen en het verteringsstelsel mekaar. Na het slikken glijdt het voedsel door de slokdarm ter hoogte van de hals, de borstkas, om ter hoogte van de buikholte in de maag te belanden. Bij de herkauwers verloopt de spijsvertering anders dan bij niet herkauwers. Bij de herkauwers ondergaat het voedsel t.g.v. de werking van de bacteriën in de voormagen (pens, netmaag en boekmaag) verschillende omvormingen; het voedsel gaat daarna terug naar de mond om er een bijkomende herkauwing te ondergaan. Tenslotte wordt de voedselmassa een tweede maal ingeslikt en gaat dan onmiddellijk naar de vierde maag, de lebmaag. Deze vervult dezelfde rol als de maag van de niet herkauwers. De vertering begint in de maag (everzwijn) of in de lebmaag (herkauwers) door de actie van de maagsappen; deze zet zich verder in de dunne darm door de inwerkingen van de secreties van de lever, van de alvleesklier en van de darmwand.
De absorptie van de voedingsstoffen doet zich voornamelijk voor in de dunne darm. In de dikke darm hebben uiteindelijk diverse veranderingen plaats: wateropname, inwerking van de bacteriën, vorming van de fecaliën, … Wat rest van de voedselmassa wordt verwijderd langs de endeldarm (rectum) en de anus. Anatomisch gezien omvat het spijsverteringsstelsel organen ter hoogte van de kop, de hals, de borstholte en de buikholte. De mondholte omvat onder andere de tong en de tanden; de speekselklieren scheiden er hun secreties af. Zij is verbonden met de keelholte, waar het verteringstelsel en de ademhalingswegen elkaar kruisen. De slokdarm vertrekt vanuit de keelholte, gaat door de keel naast de luchtpijp, gaat door de borstholte en het middenrif om uit te komen in de buikholte en aan de maagingang te eindigen. Bij de meermagigen of herkauwers (Edelhert, Ree, (EQLIVX 1SI¾SR MW HI QEEK ZIIP ZSPYQMRIY^IV en vormt ze vier onderscheiden delen: de pens, de netmaag, de boekmaag en de lebmaag. De drie eersten vormen de voormagen; de laatste, de lebmaag, heeft dezelfde functie als de maag bij de eenmagigen. De pens is veruit de grootste van de voormagen; ze vormt twee boven elkaar liggende zakken die de linker helft van de buikholte bezetten; de inhoud ervan is half vloeibaar en lichtgroen van kleur. De netmaag is klein en bevindt zich voor de pens. De boekmaag is min of meer bolvormig en bevindt zich rechts in de buikholte. De lebmaag heeft de vorm van een liggende peer en bevindt zich eveneens rechts. Bij de eenmagigen (Everzwijn), is de maag enkelvoudig. Ze bevindt zich links vooraan in de buikholte en vastgehecht aan het diafragma. De slokdarm mondt er in uit en ze ledigt zich in de dunne darm. Het net (epiploön of omentum), een plooi van het buikvlies dat op kantwerk lijkt, is aan de maag verbonden. De dunne darm is dunner dan de dikke darm en is samengesteld uit drie delen: de twaalfvingerige darm (duodenum), de nuchtere darm (jejunum) en de
Ree: magen en milt © M. Holemans
Ree: schema van het spijsverterings apparaat
© Y. De Raeve, Université de Namur
10
kronkeldarm (ileum). Hij ligt voornamelijk rechts in de buikholte bij de herkauwers, of voornamelijk links FMNLIXIZIV^[MNR ,MNMW^IIVFI[IIKPMNO ^IIV¾I\MFIP
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
en zeer lang. De dikke darm heeft een groter kaliber en is meestal donkerder van kleur dan de dunne darm; hij vertoont dikwijls welvingen en is tamelijk beweeglijk in de buik. Hij is samengesteld uit twee delen, de blindedarm (coecum) met een doodlopend stuk en de karteldarm (colon) waarvan het uitzicht sterk verschilt van soort tot soort. De endeldarm is rechtlijnig en verbindt de karteldarm met de anus. Het bevat dikwijls fecaliën.
dient als reservoir voor de galsecretie; de galblaas is afwezig bij edelhert, damhert en ree (geweidragers). De lever staat in voor talrijke, belangrijke en gevarieerde functies. Hij functioneert onder andere als een klier die tussenkomt bij de vertering van de vetten. Hij beschermt het organisme tegen een zeker aantal toxische stoffen; de lever komt tussen in het metabolisme van de proteïnen, de suikers en de vetten; het maakt hormonen aan enz. …
Ree: spijsverteringsstelsel © M. Holemans
Twee organen die verbonden zijn met het spijsverteringsstelsel moet men goed herkennen nl. de lever en de milt; deze laatste wordt besproken bij het lymfestelsel. De lever is een dik compact orgaan, elastisch, donker rood-bruin, glanzend; hij is verdeeld in talrijke lobben (Everzwijn) of weinig talrijke (Herkauwers). De lever bevindt zich vooraan rechts in de buikholte en is vastgehecht aan het middenrif. Hij is verbonden met de darm via een kanaal waardoor de gal vloeit. Op een verbreding van dit kanaal bevindt ^MGLHIKEPFPEEWFMNLIXIZIV^[MNRIRHIQSI¾SRLIX 11
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
ta, longslagaders) of die erin toekomen (vena cava, longaders). De luchtpijptakken (bronchiën) zijn luchtwegen die ondersteund zijn door kraakbeenachtige structuren; hoe meer men zich verwijdert van de luchtpijp, hoe kleiner ze worden; de binnenkant is bleek, effen en glanzend. De long, onderverdeeld in een variabel aantal lobben, is een elastisch orgaan, licht roze, glanzend en vochtig aan de buitenkant; het neemt de vorm aan van de wand van de borstholte. 1.2.5.
Het urinair stelsel
Het urinair stelsel heeft als doel urine aan te maken via de nieren en deze naar buiten te leiden via de urinewegen. Urine is een waterachtige oplossing die voornamelijk afvalstoffen van het metabolisme bevat onder andere ureum.
1.2.4.
12
Het ademhalingsstelsel
De nieren zijn organen in de vorm van een boon, die zich aan de rugzijde bevinden van de buikholte, XIKIRHIWTMIVIRHMILIXLEEWNI ½PIX ZSVQIRFVYMR van kleur, glanzend, verpakt in een bindweefselachtig membraan dat men het nierkapsel noemt. De ligging van de nieren is niet symmetrisch: de rechter ligt meer naar voor dan de linker. Hun grootte stemt overeen met de lengte van twee of drie wervels. Ze ^MNRSQKIZIRHSSVZIXQEWWE´ WHMIEPREEVKIPERKHI voedingstoestand meer of minder vet bevatten .De urineleider (ureter) voert de urine van de nier naar de blaas waar zij zich opstapelt. De blaas bevindt zich achteraan in de buikholte; het is een ovaal orgaan, glad, effen en onderhevig aan grote variaties in volume; de urinebuis (urethra) voert de urine naar buiten via de geslachtsorganen. De urinelozing gebeurt gecontroleerd.
Bij de inademing voert het ademhalingsstelsel de zuurstofrijke lucht vanaf de neusgaten tot in de longen waar gasuitwisselingen plaatsgrijpen; daarna, bij de uitademing, voert het de lucht beladen met kool(stof)dioxide van de longen naar de neusgaten. Op het niveau van de longen gaat de zuurstof over van de lucht naar het bloed en neemt de kooldioxide de tegengestelde richting.
1.2.6.
De luchtwegen omvatten de neusholtes, de keelholte (gemeenschappelijk “kruispunt” van verteringsstelsel en ademhalingsstelsel), het strottenhoofd, de luchtpijp die zich deelt in twee bronchiën die in de longen binnendringen en er zich blijven delen tot in de alveolen. De luchtpijp is samengesteld uit kraakbeenachtige ringen; een deel ter hoogte van de keel waar ze in de nabijheid blijft van de slokdarm en een ander korter deel vooraan in de borstkas. De borstkas is bekleed met een dubbel sereus membraan, het borstvlies; naast het caudale deel van de luchtpijp, de luchtpijptakken (bronchiën) en de longen bevat het hart en de grote bloedvaten die eruit vertrekken (aor-
1.2.7.
Het mannelijk geslachtsstelsel
De genitaliën die de voortplantingscellen of spermatozoïden aanmaken zijn de testikels. Deze bevinden zich in de balzak (scrotum) , tussen de billen bij de herkauwers en onder de anus bij de keiler; ze zijn mobiel in hun omhulsels. De roede (penis) bevindt zicht ter hoogte van de buik, in de voorhuid. Het vrouwelijk geslachtsstelsel
Het genitaal stelsel bij de vrouwelijke zoogdieren bestaat uit twee eierstokken die op cyclische wijze voortplantingscellen of eicellen aanmaken; deze gaan via de eileider naar de baarmoeder om zich HEEVFMNFIZVYGLXMRKXISRX[MOOIPIRXSXIQFV]S´WIR foetussen gedurende de dracht. De eierstokken bevinden zich in de buikholte; aan de oppervlakte komen bijzonder zichtbare structuren voor die variëren volgens het seizoen en in functie van de voortplantingsactiviteit: eifollikels of gele lichamen.
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
De baarmoeder (uterus), gelegen in de buik, herbergt de foetussen bij dracht en ligt vooral dan in contact met de darmen. De baarmoeder bestaat uit twee hoornen, bij de zeug heel lang en korter bij de herkauwers. De uiers van de herkauwers hangen tussen de billen. Bij de zeug zijn er meerder melkklieren, verdeeld tussen de voor- en de achterpoten. 1.2.8.
De bloedsomloop
De bloedsomloop heeft als functie het bloed te laten circuleren; het is onderverdeeld in grote bloedsomloop en kleine bloedsomloop. In de grote bloedsomloop brengt het slagadersysteem (aorta, …) het met zuurstof beladen bloed van het hart naar alle organen en het adersysteem (holle aders, …) brengt het zuurstofarme bloed van de organen naar het hart. In de kleine bloedsomloop vertrekt het zuurstofarme bloed van het hart via de longslagaders naar de longen en komt terug naar het hart via de longaders. Het hart is een holle spier met dikke wanden, donkerrood van kleur. Het bevindt zich in de borstholte tussen de longen. Van binnen is het onderverdeeld in vier holtes, de twee voorkamers (linker en rechter) bovenaan en de twee kamers (linker en rechter) onderaan. De voorkamers zijn kleiner en lichter van kleur dan de kamers; hun wanden zijn relatief veel dunner. Aan de oppervlakte van het hart zijn groeven die een zekere hoeveelheid vet bevatten. Men noemt dit het pericoronair vet.
Het hartzakje is een bindweefselachtige zak die het hart omvat; er zijn meerdere openingen in om de grote bloedvaten door te laten (aorta, longslagaders, aders, …) die het hart verlaten of er naar toe komen. 1.2.9.
Lymfestelsel
Het lymfestelsel behelst voornamelijk de milt en de lymfeklieren. Het vormt, onder andere, één van de eerste afweer-of verdedigingssystemen van het organisme en het is dan ook het eerste dat veranderingen vertoont in geval van ziekte, veranderingen van vorm, uitzicht, grootte, kleur, consistentie … De milt ligt tussen het spijsverteringsstelsel maar maakt er geen deel van uit. Het is een orgaan met een vierkante vorm (ree, hert) of met een verlengde vorm (everzwijn), donkerbruin van kleur; hij bestaat uit een weke brijachtige massa en is met buikvlies bekleed. Het normaal volume kan sterk variëren, daar de milt onder andere dient als bloedreservoir. De milt bevindt zich vooraan links in de buikholte tegen de maag of de pens (bij meermagigen) waaraan ze is vastgehecht. De lymfeklieren bevinden zich tussen de spieren, tussen de darmen naast organen en stelsels; meestal eivormig, zijn ze variabel van vorm, grootte en kleur. In functie van het orgaan in de nabijheid waarvan ze zich bevinden spreekt men over boeglymfeklieren, bronchiale lymfeklieren, sternale lymfeklieren enz...
13
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
14
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Abnormaal gedrag en pathologische veranderingen bij vrij wild als gevolg van ziekten, milieuverontreiniging of andere factoren die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees wordt geconsumeerd.
2
A.Linden en J.P. Wauty Dit tweede deel beschrijft de verschillende stappen bij het onderzoek van het grofwild en van het klein wild. Het doel is dat de GP in staat zou zijn 1/ elke afwijking vast te stellen waardoor het vlees een risico zou kunnen inhouden voor de consument bij verbruik en 2/ de Verklaring in te vullen waarbij hij schriftelijk de afwijking vastlegt. Na het onderzoek uitgevoerd door de GP, zijn twee beslissingen mogelijk. Deze worden nader uitgelegd in de tabel hieronder. De Verklaring, die opgenomen is in Bijlage 1, zal uitvoerig besproken worden tijdens de lessen.
ieder geval, bij het tekenen van de Verklaring in vak 5 vult de GP vak 6 in met al de gegevens die hem tot twijfelen hebben aangezet. In wat hierna volgt staat de tekst zoals hij is verschenen in het hoofdstuk II, Sectie IV van bijlage III van Verordening(EG) Nr 853/2004.
4 a) Wanneer tijdens het in punt 2 bedoelde onderzoek geen abnormale kenmerken worden vastgesteld, er vóór het doden geen abnormaal gedrag is geconstateerd en er geen effecten van milieuverontreiniging worden vermoed, moet de geMOGELIJKE BESLISSINGEN DOOR DE GEKWALIFICEERDE PERSOON O[EPM½GIIVHI TIVWSSR een genummerde ver1. geen effecten van milieuverontreiniging worden klaring waarin dit wordt gestaafd aan het gedode vermoed in het jachtgebied, dier bevestigen. In die 2. geen abnormaal gedrag werd vastgesteld vooraleer DE VERKLARING verklaring moeten ook het wild werd gedood en, ONDERTEKENEN datum, tijdstip en plaats 3. bij visueel onderzoek van het gehele dier na het BIJ (4) van het doden worden doden en eventueel van zijn ingewanden zijn geen vermeld. In dat geval abnormale kenmerken vastgesteld die erop kunnen hoeven de kop en de wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid ingewanden het dode inhoudt. dier niet te vergezellen, tenzij bij voor Trichinella 1. in het jachtgebied wordt een milieuverontreiniging spiralis vatbare soorten (varkens, eenhoevivermoed met negatief gevolg voor de consument gen en andere dieren), en/of, waarvan de kop (be2. werd een abnormaal gedrag vastgesteld vooraleer het DE VERKLARING wild werd gedood en/of ONDERTEKENEN halve de slagtanden) en het middenrif het dode 3. werden bij een visueel onderzoek van het gehele dier na BIJ (5) dier moeten vergezelhet doden en eventueel zijn ingewanden één of meerlen. Jagers dienen evendere abnormale kenmerken vastgesteld die toelaten te wel te voldoen aan alle vermoeden dat het vlees een risico inhoudt voor de geaanvullende eisen die zondheid van de mens. in de lidstaten waar de jacht plaatsvindt worIndien de GP de Verklaring ondertekent in vak 4, laat den opgelegd, met name om overeenkomstig Richtdeze bijgevolg de overdracht van het wild toe aan lijn 96/23/EG de controle van bepaalde residuen en stoffen te kunnen uitvoeren. een eindgebruiker, aan een wildbewerkingsinrichting b) In de andere gevallen dienen de kop (behalve de of aan een wildbewerkingsinrichting die grenst slagtanden, geweien en horens) en alle ingewanden, aan een detailhandelszaak. Daarentegen, indien de met uitzondering van maag en darmen, het gedode GP de Verklaring ondertekent in vak 5, betekent HMIVXIZIVKI^IPPIR (IKIO[EPM½GIIVHITIVWSSRHMI dit dat hij het afstaan van het wild aan een het onderzoek heeft verricht moet de bevoegde aueindgebruiker verbiedt maar hij wel toelaat het toriteit in kennis stellen van de abnormale kenmerte leveren aan een wildbewerkingsinrichting of ken, het abnormale gedrag of het vermoeden van aan een wildbewerkingsinrichting die grenst aan effecten van milieuverontreiniging die hem of haar een detailhandelszaak. In dit geval moeten al de ervan weerhouden heeft een verklaring conform punt a) op te stellen. ingewanden, behalve de maag en de darmen, de G -RHMIRMRIIRWTIGM½IOKIZEPKIIRKIO[EPM½GIIVH karkas vergezellen zodat al het nodige materiaal nog persoon beschikbaar is om het in punt 2 bedoelde EER[I^MK ^SY ^MNR STHEX IIR SJ½GMtPI HMIVIREVXW onderzoek te verrichten, moeten de kop (behalve de keurder de beslissing kan nemen om het wild geschikt slagtanden, gewei en horens) en alle ingewanden beof ongeschikt te verklaren voor menselijk verbruik. In halve maag en darmen het lichaam vergezellen. 15
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
2.1. Onderzoek van het Grofwild A. Linden Dit onderzoek is voornamelijk gesteund op het inzamelen van informatie door de jager (zijn er geen effecten van milieuverontreiniging in het jachtgebied die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als hij van dat wild eet en hoe was het gedrag van het wild vóór het schot) en een visueel onderzoek van het karkas en van de ingewanden. Bepaalde organen dienen te worden gepalpeerd, eventueel ingesneden, vooraleer een beslissing te nemen. Bijgevolg dient de GP te beschikken over een goede lichtbron, over een paar wegwerphandschoenen, over een mes en over de Verklaring. Van het wild zwijn moeten monsters genomen worden voor onderzoek op Trichinella. Voor de verpakking ervan dient men eveneens plastiekzakken te voorzien. Deze monsters moeten verzonden worden naar het laboratorium (Zie 3.2.7.). Om overzichtelijk te zijn verwijzen de geannoteerde XIVQIR ±² REEV IIR HI½RMXMI LIVRSQIR MR LIX lexicon (Zie 2.1.5.) en het symbool “ ” raadt aan welke houding moet worden aangenomen in functie van een bepaalde situatie. Verder in de tekst zal de lezer begrijpen dat iedere afwijking waargenomen tijdens het onderzoek van het wild systematisch verwijst naar de beslissing: “Onderteken de Verklaring in vak 5”. 2.1.1.
Effecten van milieuverontreiniging
De GP dient blijvend aandacht te schenken aan iedere inlichting betreffende eventuele milieuverontreiniging die lokaal zou gesignaleerd zijn (vervuiling van een rivier, verdenking van aanwezigheid van zware metalen, fytosanitaire behandelingen in de dagen voorafgaand aan de jacht ? , …). Tevens dient men zich te informeren of er geneesmiddelen zouden zijn toegediend aan het wild binnen de 15 dagen voorafgaandelijk aan de jacht. In voorkomend geval dient de Verklaring ondertekend te worden in (5). 2.1.2.
Gedrag van het wild vóór het schot
De observatie van het dier voorafgaandelijk aan het schot laat toe eventuele afwijkingen van het gedrag en/of van de gang waar te nemen.
Magere ree: weinig vet te bespeuren
foto © ULg
16
De normale gedragingen en normale gang werden beschreven in een vorige les. Enkele voorbeelden van afwijkende gedragingen worden hier hernomen: een niet schuw dier, eventueel agressief, geïsoleerd, in de nabijheid van woningen, dat niet vlucht (of niet snel genoeg), dat mankt, valt, niet meer kan opstaan, dat wankelt, een afwijkende houding van de kop … Het is duidelijk dat indien bepaalde afwijkende gedragingen zonder gevolg zijn voor de kwaliteit van het wildbraad, andere afwijkende gedragingen tekenen kunnen zijn van een pathologisch proces dat wel de gezondheid van de consument in gevaar kan brengen. De GP dient dus gezond verstand aan de dag te leggen maar voorzichtig te blijven en de Verklaring te ondertekenen bij (5) indien het gedrag afwijkend is. 2.1.3.
Onderzoek na het doden
2.1.3.1. Het volledige dier Het onderzoek van het niet geopende dier is belangrijk. Men dient het zo spoedig mogelijk uit te voeren bij grofwild, want daar zegt de wet dat, na het doden, het stuk zo snel mogelijk van maag en darmen dient te worden ontdaan. Het onderzoek van het gehele dier omvat het controleren van 4 punten: Toestand van de uiterlijke conditie: het uiterlijk aspect van het dier laat toe zich een idee te vormen van de algemene voedingstoestand. Een visueel onderzoek zal toelaten om het dier onder te brengen in één van de volgende categorieën: vet - normaal mager - cachectisch (uitgeteerd). Algemeen gezien worden de wilde dieren beschouwd als “atleten” met ZSPPIWTMIVQEWWE´W RMIXLSP ZER[MIQIRFITEEPHI beenderen uitwendig duidelijk ziet doch die niet uitsteken. Het is primordiaal om een goed onderscheid te maken tussen mager* en cachectisch*. Het mager zijn (relatief frequent voorkomend bij wilde dieren) dient te worden beschouwd als normaal terwijl het cachectisch zijn steeds wijst op een pathologische toestand. Daar het onderscheid tussen deze twee toestanden niet steeds gemakkelijk vast te stellen is op het volledige dier, zal de karkas moeten worden geopend ten einde de inwendige tekenen van cachexie vast te stellen. (Zie 2.1.3.2.).
Zeer mager spitshert(cachectisch): KIIRZIXIRWXIVOIWTMIVEXVS½I foto © ULg
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Concreet, indien het dier uitstekende beenderen vertoont (ribben, wervels, schoudergewricht, heupbeen), een veralgemeende uitgeteerde, weggesmolten spiermassa (bv. kijken of de bil uitgehold is) en, bij het opensnijden, geen niervet en pericoronair vet, wordt het als cachectisch beschouwd en de Verklaring dient te worden ondertekend onder (5). Toestand van het haar, de hoeven en het gewei: de huid en de pels van een dier in goede gezondheid werden eerder beschreven (Zie 1.1.4). Iedere afwijking die zou wijzen op een huidziekte, later ruien dan normaal of een vertraging in de groei dient de aandacht te trekken van de GP en te worden vermeld in de Verklaring. Toestand van de lichaamsopeningen: zoals beschreven in het eerste deel van de handleiding, vertoont een dier in goede gezondheid vochtige en nette (tenzij ze zijn bezoedeld tengevolge van het schot) openingen (mond, neusholtes, oren, anus en vulva). Iedere ander uitvloeisel (speeksel, schuim, bloed, fecaliën, …) dient de aandacht te trekken van de GP en te worden gemeld in de Verklaring. Eventuele uitwendige letsels: tijdens de jacht kan het wild geraakt worden ter hoogte van de ledematen of van de wervelkolom en een open breuk vertonen. In dit geval is de wonde vers en geurloos (de wondranden zijn roze en het bloed goed rood). Als de breuk daarentegen oud is (wondranden grijsachtig of zwartachtig, slechte geur, aanwezigheid van etter, …) en bijgevolg niet gelinkt aan de jachthandeling van de dag, dient de Verklaring te worden ondertekend in (5).
2.1.3.2.
De organen en de holtes
Eerste stap - Algemene observatie: op het ogenblik dat het wild ontdaan wordt van maag en darmen dient de GP bijzonder attent te zijn op de volgende punten: Bijzondere geur en/of kleur: het geopende karkas dat normaal is geeft geen geur af, hoogstens kan men een lichte geur van vers bloed waarnemen of een seksuele geur bij de mannelijke dieren. Visueel laat een normaal karkas het volledige spectrum van rode kleuren zien, van het licht roze (longen) tot wijnrood (lever). Iedere bijkomende geur, die bij voorbeeld doet denken aan urine, ammoniak, ranzige boter of ontbinding, is abnormaal. Evenzo is iedere visuele indruk van toegevoegde gele of groene kleur abnormaal. Voor deze twee gevallen (geur en kleur) dient de Verklaring ondertekend te worden in vak(5). Uitgebreide bezoedelingen: de grootste aandacht dient te worden geschonken aan het schot in de buik (“pensschot”) dat aan de oorsprong kan liggen van aanzienlijke schade. In dit geval verspreiden de inhoud van de maag en/of ingewanden zich in de buikholte, eventueel in de borstholte indien het middenrif gescheurd is. Indien het dier niet snel sterft of indien het verwijderen van de ingewanden laattijdig
Reekarkas in staat van ontbinding/ de spieren slaan groen uit
foto © ULg
Linker voorpoot van een hert: oude open beenbreuk
foto © ULg
Wild dat daags na de jacht dood wordt teruggevonden moet aanzien worden als verdacht behalve als de weersomstandigheden van die aard waren dat het wild koel genoeg lag (4°).De GP moet noteren in vak 6 van de Verklaring :”Dood teruggevonden daags na de jacht” en de omgevingstemperatuur vermelden.
plaatsvindt kan de verspreiding van bacteriën (vermenigvuldiging van de kiemen der ingewanden die via de gekwetste bloedvaten terecht komen in de bloedsomloop) van die aard zijn dat het ganse karkas ongeschikt is voor de consumptie. Maar niet alle pens- en darmschoten dienen het voorwerp uit te maken van een inbeslagname. De beslissing dient genuanceerd te worden in functie van meerdere parameters (buitentemperatuur, betrokken soort, …) die zullen besproken worden tijdens de les. In ieder geval dient de Verklaring te worden ondertekend in (5) indien de bezoedelingen 17
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
QEWWE´W SJ ORSFFIPXNIW EER LIX STTIVZPEO SJ MR HI diepte van de organen is moeilijk te interpreteren op basis van een visueel onderzoek op het terrein. Een “massa” kan een abces*, een tumor*, een cyste*, een hematoom*, een granuloom* of een hernia* zijn, maar het is soms onmogelijk deze visueel te onderscheiden. &ITEEPHI QEWWE´W [MN^IR ST IIR TEXLSPSKMWGLI XSIstand die de in beslagname van het karkas rechtvaardigt, andere zijn zonder gevolg. Maar concreet, indien HI EER[I^MKLIMH ZER HI^I QEWWE´W ZIVEPKIQIIRH MW dient de Verklaring te worden ondertekend in (5).
omvangrijk zijn en het karkas een slechte geur verspreid of indien de darmmassa gezwollen is met een kleurafwijking. Vloeistoffen in de holtes (behalve indien het ten gevolge van het schot is): de projectielen kunnen de inwendige organen kwetsen, zoals het hart, grote bloedvaten, de milt of de blaas. In dit geval is de aanwezigheid van bloed in de buik- of borstholte of van urine in de buikholte frequent. Uitgezonderd deze twee gevallen dient er geen enkele vloeistof aanwezig te zijn op het ogenblik van het openen van de buik- en borstholte. Indien dit toch het geval is dient de Verklaring te worden ondertekend in (5). Organen verkleefd aan de buik- of borstwand: bij het ontweiden dienen alle organen gemakkelijk verwijderd te worden met behulp van een mes. De magen en de totaliteit van de darmmassa mogen nooit vastgehecht zijn of kleven (zelfs niet lichtjes) aan het buikvlies*. Ook dient het geheel van hart en longen te worden verwijderd zonder te kleven aan het borstvlies*. Indien dit het geval is zal men spreken van vergroeiing en zal de Verklaring moeten worden ondertekend in (5). Karkassen of meerdere organen die een oedemateus of een bloederig aspect vertonen: bij het openbreken dient te worden nagegaan of het karkas geen veralgemeend glanzend aspect vertoont. Deze parameter is niet eenvoudig te evalueren (observatie van de spiermassa die vochtig en glanzend lijkt (PSE)). Men dient eveneens na te gaan of de organen (slijmvliezen van de ingewanden of ademhalingswegen, bij voorbeeld) geen puntbloedingen (een speldenkop groot) of verspreide vlekken vertonen. In de twee gevallen (glanzend aspect of talrijke bloedingen), dient de Verklaring te worden ondertekend onder (5). :IVEPKIQIIRHIEER[I^MKLIMHZERQEWWE´WMRZIVWGLMPlende interne organen of spieren: de aanwezigheid van 18
foto © ULg
Tweede stap - Gericht onderzoek: de organen dienen uit het karkas te worden gehaald en systematisch te worden onderzocht, te beginnen met deze
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
uit de buik- of borstholte. Een stuk van de lever (200 gram) en een nier dienen aan het karkas gehecht te blijven indien deze laatste bestemd is voor een wildbewerkingsinrichting (zie 3.2.2.8). Spijsverteringsstelsel: het spijsverteringsstelsel bestaat uit de mondholte en de slokdarm vervolgens de maag (magen), de dunne darm, de dikke darm en de endeldarm evenals de lever en de galblaas bij bepaalde soorten. •
Voor het geheel van het spijsverteringskanaal, dient het slijmvlies* glad en roze te zijn, zonder zichtbare letsels. • Indien meerdere abcessen (ulcus)* waargenomen worden vanaf het mondslijmvlies tot aan de darmen dient het karkas te worden verzonden naar een wildbewerkingsinrichting voor bijkomend onderzoek. • De magen worden uitwendig onderzocht. Indien afwijkingen van kleur of vorm worden vastgesteld dient het karkas te worden opgestuurd naar een wildbewerkingsinrichting voor bijkomend onderzoek. • De dunne darm en de dikke darm worden beschouwd als lange kanalen en worden vooral uitwendig onderzocht. De dunne darm vertoont een dunne wand, glad en glanzend, en beigeroze van kleur. Het is onnodig de darmen in te snijden, maar ten titel van informatie, de inhoud van de dunne darm is vloeibaar, van variabele kleur (beige-groen-bruin) en de aanwezigheid van enkele parasieten is frequent. De aanwezigheid van enkele wormen in de ingewanden is niet nadelig voor de algemene gezondheidstoestand van het dier behalve bij massale besmetting met een sterk vermagerd dier als gevolg. De dikke darm heeft ook een dunne wand, maar is donkerder van kleur en vertoont een grotere diameter dan deze van de dunne darm. Ter informatie, de inhoud van de dikke darm vertoont een variabele consistentie. De inhoud neemt geleidelijk toe vanaf zijn begin (met vloeibare inhoud) tot aan de endeldarm (normaal uitzicht van de mest). Algemeen, voor wat betreft de ganse darmmassa, dienen volgende opmerkingen te worden beschouwd als afwijkend en rechtvaardigen het ondertekenen van de Verklaring in (5): •
• • •
bebloede darmwand en/of bloederige darminhoud belangrijke hoeveelheden gas in de ingewanden met wijziging van de kleur van de darmwand EER[I^MKLIMHZERQEWWE´WSJZIVKVSIMMRKIR massale parasitaire besmetting
De lever is een zeer donker rood-bruin orgaan, HMO LEVH FMN TEPTEXMI IR LMN ZIVXSSRX ½NRI
randen (bolronde boorden). Hij is opgedeeld in meerdere lobben bij het everzwijn en met minder lobben bij edelhert en ree. Bij het IZIV^[MNR IR HI QSI¾SR HMIRX HI KEPFPEEW voorzichtig verwijderd te worden op het ogenblik van de evisceratie. De lever moet het voorwerp uitmaken van een grondig onderzoek waarbij u eerst kijkt naar het Volume, dan de Vorm, vervolgens de Kleur en tenslotte de Consistentie (V/V/K/C)-(Volume/Vorm/Kleur/Consistentie). Door ondervinding zult u het volume en de vorm van de lever leren beoordelen. Indien één SJQIIVHIVQEWWE´WYMXTYMPIREERHISTTIVZPEOXI van de lever zijn het meer dan waarschijnlijk abcessen of tumoren, waardoor u de Verklaring moet ondertekenen in (5). Anderzijds, wanneer de lever kleiner is dan verwacht, eerder naar de witte kant en met bulten, heeft men te maken met een cirrose*, waardoor u eveneens de Verklaring moet ondertekenen in (5). De kleur van een normale lever is homogeen. Iedere kleurafwijking, algemeen of lokaal, dient te worden genoteerd. Zelfs indien bepaalde kleurafwijkingen onbeduidend of onschuldig kunnen zijn (witte littekens te wijten aan de passage van parasieten, bijvoorbeeld) wijzen andere op een niet onschuldig pathologisch proces. De consistentie (vastheid) van de lever laat eveneens toe zich een idee te vormen over de toestand van het orgaan. Indien de lever vaster of weker is, indien deze broos blijkt of indien het mes krast bij insnede dient de Verklaring onder (5) te worden ondertekend. Soms kan de lever van het edelhert, in bronsttijd, volumineuzer blijken en veel lichter van kleur. De consistentie is dan lichtjes verminderd. Het betreft dan een lipidose (overdreven opstapeling van bepaalde vetstoffen) die voorkomt bij vasten. Dit soort lever, bij een edelhert in bronsttijd, tast de kwaliteit van het karkas niet aan. Als besluit kan gesteld worden dat iedere afwijking van volume, kleur, vorm en/of consistentie van de lever voorzichtigheid, waakzaamheid vereist en de Verklaring moet dan worden ondertekend in (5). Het urinair stelsel: een normaal karkas vertoont twee donkerrood gekleurde nieren met een regelmatige vorm en waarvan de lengte ongeveer twee en een halve wervels bedraagt. De nieren zijn omringd door vet (niervet). De totale afwezigheid van dit vet is een inwendig teken van cachexie. Wat de blaas betreft, deze is waterdicht in normale omstandigheden en bevat urine strogeel van kleur zonder bloed noch stenen. De oppervlakte van de blaas, zowel intern als extern, is glad en glanzend. Een uitstulpende nier, bleker, met onregelmatige vorm, te klein of te groot wijst op de aanwezigheid van een oud pathologisch proces. De aanwezigheid in 19
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
HIFPEEWZERqqRSJQIIVHIVIQEWWE´WHMIYMXWXYPTIRMW abnormaal. Van zodra een belangrijke afwijking wordt waargenomen bij de nieren of bij de blaas is het raadzaam om de Verklaring te ondertekenen in (5). Het voortplantingsstelsel: bij het vrouwelijk dier wordt de baarmoeder langs de buitenzijde onderzocht. De wand is glad, zowel bij de lege baarmoeder als bij de baarmoeder met foetus(sen) in. Bij het mannelijk dier worden alleen de testikels onderzocht. Een normale testikel heeft een regelmatige ovale vorm en deze beweegt vrij in de balzak. Bij palpatie dienen deze glad te zijn. Indien de baarmoederwand in zijn geheel of PSOEEPZIVHMOX EER[I^MKLIMHZERQEWWE´W MWSJMRHMIR de baarmoeder een dode foetus bevat of gevuld is met een vloeistof (aanwezigheid van etter in geval van baarmoederontsteking) die eventueel wegvloeit langs de genitale kanalen, dient de Verklaring ondertekend te worden in(5). De te volgen werkwijze is identiek bij mannelijke dieren, in geval van vergroeiingen aan HIFEP^EOIRSJHIEER[I^MKLIMHZEROPIMRIQEWWE´W die uitpuilen ter hoogte van de testikels. Het lymfestelsel: de normale milt vertoont een VIKIPQEXMKI ZSVQ IR ½NRI FSSVHIR (I WTIGM½IOI kenmerken per soort werden beschreven in de eerste les. De kleur van de milt is homogeen en is terug te vinden in het spectrum der rode kleuren. Wanneer hij ingesneden wordt kan er een beetje bloed uit vloeien, zonder meer. Het ingesneden oppervlak heeft de zelfde kleur als de buitenwand. Iedere vermeerdering van het volume van de milt is abnormaal. Deze vermeerdering kan algemeen of lokaal zijn. In dit laatste geval kunnen de gelokaliseerde QEWWE´WXYQSVIRSJEFGIWWIR^MNR ,IXOSQX^IPHIR voor dat het volume en de vorm ongewijzigd zijn en dat er een geel of groen vocht wegvloeit bij insnede eerder dan bloed. • Men heeft te maken met een etterige miltontsteking. Alle karkassen die dit soort letsels vertonen maken dat de Verklaring dient te worden ondertekend in vak (5). De lymfeklieren verbonden aan de darmen zijn het gemakkelijkst te herkennen. Ze zijn meestal eivormig doch veranderlijk van vorm, grootte en kleur. Men dient er echter over te waken dat deze lymfeklieren nooit aangesneden worden ten einde te vermijden het karkas te besmetten met kiemen die zij zouden bevatten. Vooral de mesenteriale (darmscheil) lymfeklieren (die in verbinding staan met de darmen) kunnen systematisch onderzocht worden. Zij vormen een FIPERKVMNOI½PXIVFMNHIMRZEWMIZERKIZEEVPMNOIOMIQIR uit het verteringsstelsel. Deze klieren zijn beige-roze en zijn altijd relatief kleiner dan de portie darmen waarnaast ze zich bevinden. Iedere belangrijke afwijking in grootte of kleur van deze klieren houdt in dat de Verklaring ondertekend wordt onder (5). 20
Ademhalingsstelsel: de longen moeten samen onderzocht worden, planmatig, waarbij men achtereenvolgens volume, vorm, kleur en consistentie controleert. In een normaal karkas hebben de longen een regelQEXMKIZSVQIRZIVXSRIR^MN½NRIFSSVHIR(IOPIYV varieert van roze naar licht rood, maar kan wit zijn op de dorsale (tegen de rug) zijde van de grootste lobben. De longen kunnen ernstige bloedingen vertonen als gevolg van het schot en donkerrood blijken, tot zelfs zwart. De consistentie is overal sponsachtig. (IEER[I^MKLIMHZERqqRSJQIIVHIVIQEWWE´WHMI uitpuilen nopen er toe de Verklaring te ondertekenen onder (5). Het betreft meestal abcessen of tumoren. Evenzo wijst de aanwezigheid van één of meerdere harde zones die noch de vorm noch de boorden wijzigen, maar wel de kleur (duidelijk rood of geelgrijs) op een bacteriële longontsteking die eveneens inhoudt dat de Verklaring getekend wordt onder (5). Het hart- en vatenstelsel: het hart gelijkt op een afgeknotte omgekeerde kegel van uniforme donkerrode kleur. De coronaire groeven bevatten vet . De afwezigheid van dit vet is een inwendig teken van cachexie. De aanwezigheid van witte vlekken op het hart, ^IPJW QMRYWGYYP SJ ZER OPIMRI QEWWE´W MR PMGLX VIPMtJ wijst op een bacteriële of parasitaire besmetting langs de bloedbaan die maakt dat de Verklaring dient te worden ondertekend onder (5).
Een normaal hart is uniform donkerrood en vertoont vet in de pericoronaire groeven (hert) foto © ULg
Hart van een zeer mager/cachectisch dier foto © ULg
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
2.1.4.
Beslissingen na de onderzoeken
Na de onderzoeken, zopas beschreven, zal de GP de Verklaring kunnen invullen en zal hij de beslissing (4) of (5) nemen overeenkomstig de tabel die in het begin van het hoofdstuk werd voorgesteld. Belangrijke opmerkingen: tijdens het algemeen onderzoek van het karkas zal de GP de beslissing nemen om de Verklaring te tekenen in (5) op basis van stevige criteria (overdreven mager dier, slecht ruikende, stinkende karkas, groene en gezwollen darmen, …). De ervaring en het gezond verstand van de man op het terrein waarborgen een goed gedaan werk. Daarentegen, bij het individueel onderzoek van de organen, zal het in bepaalde gevallen veel moeilijker zijn om een beslissing te nemen. Inderdaad, sommige afwijkingen zijn onschuldig, andere niet, zonder dat het mogelijk is om zich op basis van het onderzoek te velde een oordeel te vormen. Daarom wordt hier aangeraden dat de GP uit voorzorg geen risico neemt en voor een bepaald orgaan zal iedere belangrijke afwijking van volume, vorm, kleur of consistentie inhouden dat de Verklaring ondertekend wordt in (5). Dit betekent niet dat het karkas sowieso ongeschikt is voor humane consumptie maar dat de GP een grondiger onderzoek wenst. In dit geval, IR ^SEPW LSKIV SQWGLVIZIR ^EP HI SJ½GMtPI HMIVIRarts van de wildbewerkingsinrichting de uiteindelijke beslissing nemen, op basis, eventueel, van grondiger onderzoeken. 2.1.5.
Lexicon
Abces: etterbuil, met pus gevulde holte.
pillaire vaatjes. Het komt meestal voor bij een herstelproces en littekenvorming en kan bij ontsteking “wild vlees” vormen , woekeringen die op tumoren lijken. Hematoom: bloeduitstorting in de huid, onder de huid of in de weefsels. Hernia: abnormale uitstulping van ingewanden en/of organen door een natuurlijke of accidentele opening. De uitstulping blijft door vlies en huid bedekt. Mager: toestand van een dier dat mager is doch zonder cachectisch te zijn(enig pericoronair- en/of niervet is nog aanwezig). Mesenterium of Darmscheil: deel van het buikvlies dat de darmlussen verbindt met de achterste buikwand. Mesenteriaal: met betrekking tot het darmscheil. Multifocaal: met betrekking tot meerdere haarden. Mucosa - vlies: membraan dat de wand bekleedt van de holle organen en van de lichaamsholten. Het oppervlak ervan is altijd lichtjes vochtig. Het is met de huid verbonden ter hoogte van de natuurlijke openingen. Pus: etter, afgestorven weefselcellen met bacteriën. Slijmvlies: vlies dat holten en kanalen van het lichaam bekleedt.
Cachexie - uittering: algemene slechte toestand gekenmerkt door extreme magerte te wijten aan een ziekte of aan ondervoeding. Gekenmerkt door afwezigheid van niervet en pericoronair vet.
Tumor - kanker: pathologische aanmaak van nieuw weefsel. Hij kan gevormd zijn door normale cellen en strikt gelokaliseerd blijven (goedaardige tumor) of gevormd zijn door atypische cellen, en op progressieve wijze de naburige weefsels binnendringen, of zich verspreiden via uitzaaiingen (kwaadaardige tumor).
Cirrose:leveraandoening gekenmerkt door een verschrompeling, ontaarding levercellen, bleek en dof uitzicht
Zweer - ulcus: verlies van substantie ter hoogte van de huid of van een vlies. Vertoont weinig neiging tot littekenvorming en kent een chronische evolutie.
Congestie: stuwing, overdreven bloedtoevoer naar organen.
2.2. Onderzoek van het Klein Wild
Cyste: goedaardig gezwel, blaas met vloeibare, minder vloeibare of taaie inhoud. Endocardium: binnenwand van het hart. Endocarditis: ontsteking van het endocardium*, gelokaliseerd op het niveau van de kleppen (valvulaire endocarditis) of uitgebreid tot de binnenwanden van het hart (pariëtale endocarditis). Granuloom: nieuw gevormd weefsel met talrijke ca-
J.P. Wauty Zoals in de vorige tekst wijst het teken “ ” op een beslissing die wij u aanraden te nemen in een speci½IOIWMXYEXMI -IHIVIEJ[MNOMRKFMNLIXSRHIV^SIOZER het klein wild waargenomen leidt tot het ondertekenen van de Verklaring in het vak 5; bij de minste twijfel moet hij dat ook doen. Voor het klein wild wint de GP de inlichtingen in die nodig zijn m.b.t. het milieu, het gedrag en gaat vervolgens over tot het onderzoek van het volledige dier. Het is niet nodig de darmen en de holtes te 21
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
onderzoeken aangezien het ontweiden op het terrein in de meeste gevallen afgeraden is. Indien men het klein wild toch ontweit, is de GP gehouden de afvallen te onderzoeken en op de Verklaring zijn vaststellingen neer te schrijven. 2.2.1.
Algemene beschouwingen
2.2.1.1. Het milieu Daar de meeste klein wildsoorten leven op of in de nabijheid van velden en weiden, dient men zich te informeren over al de mogelijke vormen van milieuverontreiniging (de fytosanitaire activiteiten door de landbouw, giftige gassen verspreid door de industrie, …) die zich zouden hebben kunnen voordoen veertien dagen voor de jacht. Indien dit het geval is zal de GP het wild beschouwen als zijnde een risico voor de consument, zal hij de Verklaring tekenen in vak 5 en zijn vaststellingen noteren in vak 6. 2.2.1.2. Behandelingen (geneesmiddelen) toegediend aan de dieren Wanneer er wild wordt vrijgelaten is het mogelijk dat behandelingen met geneesmiddelen (wormafdrijvende middelen, …) werden toegediend door de kweker. Het wild kan eveneens een behandeling met geneesmiddelen hebben toegediend gekregen op de jacht. De GP dient zich dus te informeren omtrent het bestaan van dergelijke praktijken op de jacht waar het wild geoogst werd en, zo mogelijk, ook na te gaan of op de naburige jacht geen geneesmiddelen werden toegediend. Wild blijft niet ter plaatse. In geval dit zich zou hebben voorgedaan zal de GP niet toelaten dat wild dat residuen zou kunnen bevatten wordt geleverd aan een eindverbruiker.
Een gebroken vleugel ten gevolge van het schot: de boorden van de wonden zijn rein en zien er gezond uit zonder slijm. foto © J. Ph. Wauty
Wanneer de GP vaststelt dat een open breuk niet het resultaat is van het schot, dient hij het wild als twijfelachtig te beschouwen en te tekenen in vak 5. Oude open breuken worden dikwijls gekenmerkt door een stuk droog been dat uit het lichaam steekt, door etter, door droog bloed en korsten - te onderscheiden van gestold bloed juist na het schot door een groenachtige kleur van de weefsels rond de wonde en/of de aanwezigheid van een stinkende geur.
2.2.1.3. Waarnemingen Het vinden van één of meerdere krengen van dieren op het jachtgebied en/of het massaal verdwijnen van een soort in een bepaalde zone wekt het vermoeden van een epidemie. Deze kan te wijten zijn aan een algemene overbevolking (overtollig aantal konijnen, …) of een lokale overbevolking (rond voederplaats, …) of aan ongunstige weersomstandigheden, voornamelijk te wijten aan de vochtigheid. Het onderzoek van de volledige dieren dient zo snel mogelijk na de dood te worden uitgevoerd. Indien de oorzaak van de dood niet met zekerheid kon worden vastgesteld dienen de dieren van de betrokken soort die tijdens de jachtdag gedood werden, als twijfelachtig beschouwd te worden; de handtekening zal geplaatst worden in vak 5. De aanwezigheid van vers bloed op om het even welke plaats van het gedode wild tengevolge van het schot, is geen ziekte of abnormaal kenmerk. 22
Oude open wonde: de wonde is bezoedeld en gans het loopbeen is blauw ten gevolge van bloedingen. foto © J. Ph. Wauty
Dieren met oude kwetsuren die worden geschoten dienen eveneens als twijfelachtig te worden beschouwd. Ook het wild dat de dag na de jachtdag dood terug gevonden wordt behalve als de weersomstandigheden zo waren dat het dier binnen een redelijke termijn kon afkoelen (4°). De aanwezigheid van een massa ( tenzij een hematoom te wijten aan het schot) of verzwering van de huid evenals de aanwezigheid van etter leidt tot dezelfde beslissing nl vak 5.
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
2.2.2.
De lagomorfen
2.2.2.1. Gedrag (IKIO[EPM½GIIVHITIVWSSR^EPIIRLEEWHMI^S traag liep dat de honden hem gemakkelijk konden inhalen als twijfelachtig beschouwen; hij zal op dezelfde wijze handelen wanneer hij een haas ziet met een gezwollen buik en die maar over een beperkte afstand kon lopen. Een haas in goede gezondheid daarentegen kan zich laten benaderen en zelfs laten vangen wanneer hij vast ligt in zijn pot of leger. Dit is normaal. Bij het konijn dat niet vlucht bij naderend gevaar moet men denken aan een ziekelijk proces ook al neemt het dier een houding aan zoals normaal bij alarm. Wanneer een dier niet in staat is om een volgehouden inspanning te leveren of gemakkelijk gevangen wordt door een hond is het ziek.
De vulva of de penis mogen geen witachtige uitvloeisels vertonen noch korsten; de testikels mogen niet ontstoken en niet overdreven groot zijn De balzak mag geen korsten of een roodachtige verkleuring vertonen. Bij het laten pekelen moet een bruinachtige urine met een abnormale geur twijfels doen rijzen. De anus en de achterhand moeten rein zijn, niet vervuild door aaneengekoekte mest of diarree.
2.2.2.2. Onderzoek van het volledige dier De voedingstoestand van het dier moet bevredigend zijn. Dit wordt beoordeeld door palpatie van de ribben en de beenderige uitsteeksels van de heup; deze structuren mogen niet te veel uitsteken. De rugspieren moeten bolrond zijn. Het abdomen (buik) moet vast zijn en lichtjes gebombeerd. Wanneer men onmiddellijk na het schot een opgezette buik vaststelt, die gassen bevat of die een kabbelend geluid laat horen dat op de aanwezigheid van vloeistof wijst, dient het dier als twijfelachtig te worden beschouwd. De neus (windvang) moet rein zijn en zonder uitvloeisel; bloed tgv het schot mag nochtans aanwezig zijn. Men zal de afwezigheid van etterige uitvloeisels nagaan door de binnenzijde van de voorpoten van het dier waarmee hij zijn neus wrijft te controleren. De ogen moeten eveneens rein zijn en het oogbindvlies roosachtig van kleur.
Konijn met oogbindvliesontsteking foto © J. Ph. Wauty
Een zwelling van de kop samen met ontharing van de boorden van de oogleden en van de neus moet doen denken aan een besmettelijke ziekte (leeuwenkop).
2.2.3.
De vogels
2.2.3.1.
Gedrag
Haas met diarree
© J. Ph. Wauty
Een fazant die niet verstoord is en die zich in “bolvorm” houdt om zijn temperatuur op peil te houden dient als abnormaal te worden beschouwd; het zelfde geldt voor een vogel die zich rekt op zijn poten, de nek strekt, de open bek naar de hemel richt en de vleugels licht opent om het volume van de borstholte te vergroten. Idem voor een fazant die tijdens de achtervolging met moeite opvliegt en niet ver vliegt en zich laat vangen door de jachthond of die in de dekking vlucht 23
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
terwijl niets hem belet op te vliegen (bramen, …), die op één poot huppelt, die loopt en een vleugel laat hangen of die al vliegend een poot laat hangen. Een zittende houtduif “in bolvorm” onverschillig voor de verstoringen in haar omgeving, die niet wegvliegt samen met de anderen als men haar luidruchtig nadert, die dan toch maar traag wegvliegt en snel achterblijft op de vlucht duiven, die dan opnieuw gaat zitten na een honderdtal meter vliegen, moet beschouwd worden als verdacht. Op de grond dient een houtduif die zoekt om zich te verbergen eerder dan weg te vliegen, die zich laat vangen door een hond, die vlucht al springend, argwaan op te roepen. Bij de patrijs wordt een vogel die al lopend vlucht terwijl de anderen opvliegen, die de klucht niet kan volgen tijdens de vlucht of die zich neerzet terwijl de klucht verder vliegt, als abnormaal beschouwd. Deze kan zich drukken op de grond en slechts voor de neus van de hond opvliegen. Indien een vleugel gebroken is tracht de vogel weg te vliegen doch zonder succes. De watervogels leven soms in nauw contact met de mens; aan de boorden van de kanalen of op de bermen langs de vijvers in parken waar ze regelmatig gevoederd worden. Zij zijn minder mensenschuw en vliegen niet zo snel op dan hun wild gebleven soortgenoten. Een zieke of gekwetste eend vliegt niet weg; zij blijft lusteloos of tracht zich te verschuilen op de berm of langs de boord in het water. Een bolvormige houding of diverse verlammingen (van de nek, van de vleugels, van de tong, …) moeten ook als abnormaal beschouwd worden.
aanwijzing is van verrotting. In het algemeen is de vederdracht overal goed onderhouden; de observatie van een groot aantal parasieten (vlooien, luizen, …) moet de GP ertoe brengen de Verklaring te ondertekenen in vak 5. De poten zijn rein, zonder overdreven hoorn aan het oppervlak. De ogen en de washuid rond de neus zijn net en zonder etter of geelachtige slijmen. Bij het openen van de bek dient het achterste deel van de keel er witachtig of rozeachtig uit te zien; bij de houtduif is de aanwezigheid van gele membranen of van een witachtig belegsel het teken van een ziekte. De cloaca is rein, zonder aanwezigheid van diarreeachtige fecale materies; men zal nochtans opmerken dat het normaal is om bij de watervogels een bevuilde cloaca aan te treffen.
Normale bek van een duif zonder slijm of kaasachtige massa’s; de slijmvliezen zijn net. foto © J. Ph. Wauty
2.2.3.2. Onderzoek van het volledige dier Men onderzoekt de algehele conditie door palpatie van het borstbeen of de borstbeenkam. Deze is gevormd door een verticaal plat been dat de twee FSVWXWTMIVQEWWE´W WGLIMHX (I^I FSVWXWTMIVQEWWE´W moeten goed bolrond zijn. Een vogel met een borstbeen “scherp als een mes”, dient als twijfelachtig te worden beschouwd; eigenlijk heeft deze vogel geen enkele culinaire waarde. (IZSKIPW[EEV[MNSTNEKIRLIFFIRIIRWTIGM½IOI normale geur; de geur mag niet afwijkend zijn (verrottingsgeur verspreiden). Behalve bij watervogels is een los abdomen (buik), en in het bijzonder wanneer deze vloeistof lijkt te bevatten, verdacht. De kleur van de huid, zichtbaar onder de pluimen, varieert naar gelang de soorten; men zal nochtans onthouden dat indien een zone van de huid een tint vertoont die van groenblauw naar zwart gaat, dit een 24
Bek van een zieke duif, de slijmvliezen zijn roodblauw met kaasachtige massa’s en veel slijm. foto © J. Ph. Wauty
Houtduif met bezoedelde anale streek ten gevolge van diarree foto © J. Ph. Wauty
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Hygiënemaatregelen en technieken voor de manipulatie, het transport en het ontweiden van wild
3
D. Quairiat en H. Pestieau 3.1. Algemene bepalingen 3.1.1.
Doel van de hygiëne.
De Hygiëne is het geheel van maatregelen en voorwaarden die nodig zijn om de kwaliteit van het vlees te vrijwaren zodat het voldoet aan de wettelijke voorschriften. Zoals uiteengezet in andere delen van de cursus, wordt de jager voortaan beschouwd als een verantwoordelijke producent van voedsel, in het primair stadium, ten zelfden titel als een landbouwer of een kweker. De consument verwacht een kwaliteitsvol eindproduct. Om dat te bekomen worden op het product de nodige hygiënemaatregelen toegepast. Bij het in de voedselketen brengen van zijn wild krijgt de jager voortaan de wettelijke opdracht om alle adequate hygiënemaatregelen te treffen en toe te passen bij het behandelen van zijn geoogst wild. Hij is een producent van voedsel.Van zijn goede verzorging van het wildbraad bij het begin van de keten hangt het verdere goede verloop tijdens de verschillende latere stadia af. De werkomstandigheden ten velde op de jacht zijn verre van vergelijkbaar met deze van een slachthuis; maar dit is geen reden om niets te verbeteren of om de regels die in deze cursus worden uitgelegd als onrealistisch te beschouwen. Het is inderdaad mogelijk om door het realiseren van een degelijke infrastructuur en vooral door het toepassen van aangepaste werkmethodes, die in het begin misschien een beetje aanpassing zullen vragen, een aanvaardbare sanitaire kwaliteit te bereiken. Voor het voedsel is het doel van de hygiëne het slecht (rot) worden te vertragen en dit op twee manieren: door tijdens de manipulatie van het wild de bezoedelingen tot een minimum te herleiden(reinheid) en door de wildgroei van besmettende kiemen te vertragen(koelen). 3.1.2.
Kiemen
De bacteriën of microben zijn eencellige organismen van 2,2µ tot 50µ (een µ of een micron stemt overeen met 0,001 mm). De bacteriën groeien door zich te delen (niet door groter te worden) en ze doen dat heel snel wanneer de omstandigheden (temperatuur, vochtigheid, zuurtegraad of pH, …) hen gunstig zijn. Bacteriën vindt men overal in de natuur. Er zijn
nuttige bacteriën die gebruikt worden bij de bereiding van kaas, yoghurt, bier,…die helpen bij de spijsvertering, … bij de productie van antibiotica. Er zijn banale kiemen, die niet hinderlijk zijn (op de huid, in de mond…). Er zijn bederfkiemen die zorgen voor oa de verzuring van melk, de afbraak van materie in de natuur, het rotten van het vlees…en er zijn de ziekteverwekkers die verantwoordelijk zijn voor de ziekten van mens en dier.Dergelijke bacteriën kunnen aanwezig zijn in voedingswaren en daardoor de consument ziek maken. Men spreekt dan van een voedselvergiftiging.
3.1.3.
Lijkstijfheid, rijping en ontbinding
Na de dood van het dier zal het karkas drie opeenvolgende stadia doormaken. Het eerste stadium: de lijkstijfheid te wijten aan biochemische omvormingen die plaatsvinden in de spieren en vergezeld gaan met verzuring of een vermindering van de pH van deze weefsels; de lijkstijfheid houdt enkele uren aan.
Voedingsbodem met een kweek van kolonies bacteriën foto © ULg
Het tweede stadium: de rijping, tevens het resultaat van biochemische fenomenen doch van een andere aard, die het vlees malser en smakelijker maken. Dit stadium wordt bereikt na een duurtijd die sterk kan variëren, voornamelijk in functie van de temperatuur; zo is voor het karkas van een rund drie dagen nodig aan 15° en 21 dagen bij 0°. 25
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Wildbraad dat gerijpt is noemt men “edel”. Het heeft de beste gastronomische waarde. Hier dient men echter het wildbraad in de gaten te houden ten einde te vermijden dat het zich reeds in het volgende stadium bevindt. Het laatste stadium: de ontbinding (verrotting) die toeslaat door een wildgroei van diverse kiemen op en in het vlees. Een zeker aantal soorten bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de verrotting zijn schadelijk voor de gezondheid van de mens en dus ziekteverwekkend. Men onderscheidt twee soorten verrottingsprocessen, de uitwendige verrotting die zich ontwikkelt vanaf microben die het oppervlak van het vlees bereikt hebben voornamelijk tijdens de manipulaties (zie 3.1.5.) en de inwendige verrotting veroorzaakt door microben aanwezig in het bloed en die vervoerd worden via de bloedsomloop van het dier (zie 3.1.6). 3.1.4.
Factoren die de bezoedeling en ontbinding bevorderen
De initiële hoeveelheid kiemen op het karkas is belangrijk nl hoe meer, hoe sneller de verrotting zal plaatsvinden. Zo heeft men experimenteel aangetoond dat een rein karkas (10 kiemen per cm2) 15 dagen bewaart bij 0°, een vuil karkas (10.000 kiemen per cm²) 9 dagen bewaart bij 0° en een zeer vuil karkas (30 tot 50.000 kiemen per cm2) quasi onmiddellijk rot. Men begrijpt dus het belang van de netheid en waarom het vlees zo lang mogelijk beschermd dient te blijven, onder andere door de huid van het dier. Insecten zijn dikwijls drager van kiemen. Men moet absoluut contact met insecten voorkomen door het wild af te schermen. Een temperatuursstijging bevordert de ver-menigvuldiging van de kiemen. De lichaams-temperatuur van het dier bedraagt ongeveer 38° op het ogenblik van de dood. Onmiddellijk daarna stijgt deze omwille van drie redenen: de biochemische processen in het spierweefsel produceren nog warmte, de gisting die zich voortzet in de spijsverteringsorganen evenzo en tenslotte kan het (de) projectiel(en) dat de dood veroorzaakt heeft door af te remmen lokaal calorieën voortbrengen. Het is daarom nodig zo spoedig mogelijk over te gaan tot het ontweiden en dient men de temperatuur van het karkas zo spoedig mogelijk doen dalen. Het wild zal op de meest frisse plaats bewaard worden, in ieder geval in de schaduw en voor de volumineuze dieren zullen er insnijdingen gemaakt worden in de okselstreek ten einde de warmte zo spoedig mogelijk af te voeren. Het transport naar de widbewerkingsinrichting of naar de eindverbruiker moet zo snel mogelijk plaats grijpen om de koudeketen niet te onderbreken. Om zich te vermenigvuldigen hebben de bacteriën 26
vochtigheid nodig. Daarom is het noodzakelijk het karkas zo spoedig mogelijk te laten opdrogen waardoor er aan de oppervlakte een perkamentachtig dun vliesje te voorschijn komt dat, omwille van haar gering watergehalte, een beschermende rol vervult. Het drogen gebeurt sneller indien het karkas open gehouden wordt bij middel van een gereinigde sperder of bij middel van een vers afgesneden tak waarvan de schors verwijderd is. De luchtcirculatie versnelt tevens het drogen, maar er dient over gewaakt te worden dat de tocht geen stof doet opvliegen hetgeen een oppervlakkige vervuiling of bezoedeling zou veroorzaken. (Zie 3.1.5). De zuurte(graad) van het vlees, gemeten door de pH, is ongunstig voor de ontwikkeling van bacteriën. Na de dood evolueert de pH van de spieren van een dier in goede voedingstoestand in 24 uren van neutraal, een pH ter waarde van 7, tot een pH ter waarde van 5,5 tot 5,8, dus een verzuring; deze transformatie is gunstig voor de bewaring. Bij wild dat veel gelopen heeft, dat geleden heeft of stress ondergaan heeft – wat veelvuldig voorkomt bij drijfjacht - , wordt dit fenomeen verstoord en bereikt het pH gewoonlijk slechts de waarde van 6,2. Deze karkassen moeten bij het keuren onze bijzondere aandacht trekken aangezien deze een gunstiger milieu vormen voor de ziekteverwekkende - en de bederfkiemen. 3.1.5.
Oppervlakkige bezoedeling
Vlees dat aan de oppervlakte sterk bezoedeld is verkeert snel in staat van ontbinding. Het wordt gekenmerkt door een slechte geur (walgelijk), abnormale consistentie, heeft een weker uitzicht en een abnormale (vaalgrijze) kleur waarneembaar tot op een diepte van 5 à 6 mm; borstvlies en buikvlies verliezen hun droog aspect en worden vochtig en druipend. De besmettingsbronnen die de oppervlakkige bezoedeling veroorzaken komen van het dier zelf of uit de omgeving (het milieu). De huid, vervuild of niet is een besmettingsbron. Wat uit de natuurlijke openingen (mond, neusgaten, anus, vulva, uit de ogen of uit de oren) vloeit kan besmetten. De darminhoud tijdens het slecht uitgevoerd ontweiden of verspreid door de projectielen die de darmen hebben doorboord is een bron van besmettende kiemen. Indien een dier geraakt door een pensschot meer dan een uur na zijn dood wordt ontdaan van maag en darmen vertoont het buikvlies op dat ogenblik reeds een aanzienlijke bacteriële bezoedeling. De karkassen van ander wild, waarvan de huid in contact komt met het spierweefsel, kunnen eveneens besmetten. Dit komt dikwijls voor indien de karkassen
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
niet opgehangen worden tijdens het transport of als de ene op de andere gestapeld wordt in een koffer of in een aanhangwagen. De stofdeeltjes in de gewone lucht vervoeren bacteriën. Het water dat gebruikt wordt om het karkas zogezegd te reinigen gaat alle lokale besmettingen verspreiden over de ganse karkas en zodoende gans het karkas bezoedelen. Het spoelen van de karkassen dient achterwege gelaten te worden want van een lokale vervuiling maakt men een uitgebreide en daarenboven maakt het wassen de bezoedelingen onzichtbaar voor het blote oog. Het wassen van de karkassen is schone schijn; het brengt enkel de illusie van netheid. Een lokale vervuiling dient te worden verwijderd, droog, met een mes. Indien, ten gevolge van een pensschot of een schot in de ingewanden, men te maken heeft met een uitgebreide bezoedeling is het wassen soms gerechtvaardigd en dient dit te gebeuren met grote hoeveelheden drinkbaar water en op een stuk wild dat verplicht moet opgehangen worden aan de achterpoten. Het materiaal dat gebruikt wordt voor de evisceratie (messen, zagen,…) kan met kiemen beladen zijn; om dit te vermijden is het meest praktische dit zorgvuldig te wassen met zeepwater en het daarna te ontsmetten met alcohol na elk gebruik. De infrastructuren (plaats van ontweiden, …) en de vervoermiddelen (aanhangwagens, koffers, …) vormen eveneens een haard van besmetting. Deze dienen gewassen te worden en vervolgens ontsmet met een bleekwateroplossing. De mens vormt een vector van besmettende kiemen voornamelijk via zijn handen die vervuild kunnen zijn met aarde, faecaliën of met maagdarm inhoud ten gevolge van een onhandige of onzorgvuldige evisceratie. Deze laatste oorzaak is een veelvuldige bron van besmetting; de personen die het wild ontweiden zullen er dus op letten dat ze bij hun handelingen zorgvuldig en traag te werk gaan in plaats van snel en vuil. Anderzijds kan de mens drager zijn van pathogene bacteriën (tgv een zweer, huidinfectie, besmetting der luchtwegen, …). Het dragen van propere wegwerphandschoenen is dus aanbevolen ten einde het wild niet te besmetten en in de tweede plaats diegene die het wild aan het ontweiden is te beschermen tegen zoönosen. (zie 3.1.7). Een zieke persoon mag niet ontweiden. 3.1.6.
Bezoedeling in de diepte en het bederf
Vlees, in de diepte bezoedeld, wordt rot en is gekenmerkt door een afwijkende geur (stinkt), kleur (groen) en consistentie (plat); de vetten nemen eveneens deze kenmerken aan. De bezoedeling die het bederf in de diepte veroorzaakt kan voortkomen uit een woekering van kiemen die niets te maken hebben met het doden
van het wild (besmetting ante mortem) of eraan verbonden (besmetting tijdens de doodstrijd). Men spreekt van een besmetting ante mortem, als het dier lijdt aan een besmettelijke ziekte of ziek is tengevolge van een diepe vuile verwonding; het kan bv. ook gaan over een vrouwelijk dier dat verwikkelingen vertoont na een bevalling (scheuringen, retentie van de nageboorte, …). Er is dan sprake van een bacterieëmie (aanwezigheid van bacteriën in het bloed) of een septicemie (vermenigvuldiging van bacteriën in het bloed met bloedvergiftiging tot gevolg)), met meestal zichtbare symptomen van ziekte voorafgaandelijk aan het schot. Indien het dier niet onmiddellijk op het schot sterft kan er zich een besmetting tijdens de doodstrijd voordoen. In dit geval gaan er tijdens de doodstrijd kiemen van de ingewanden over naar de bloedsomloop en nestelen deze zich in de verschillende weefsels. 3.1.7.
De zoönosen
Een zoönose is een ziekte van dieren die kan worden overgedragen op de mens. Het wild kan drager zijn van pathogenen die een aantal zoönosen veroorzaken. De belangrijkste zijn: trichinellose (everzwijn), echinococcose (vos), hondsdolheid (voornamelijk de vos; België is momenteel vrij van razernij), salmonellose (alle wild), leptospirose (via met urine vervuild water, via een beet), tularemie (haas, konijn en andere knaagdieren door eenvoudig contact of langs stofdeeltjes), hantavirose, vogelgriep en de ziekte van Lyme (borreliose). Dit vormt slechts een bondige opsomming; indien nodig zal de gevormde persoon zijn kennis opfrissen en zich informeren in boeken.
3.2. Technieken Dit hoofdstuk handelt over de maatregelen die men moet treffen inzake hygiëne bij de manipulatie, het ontweiden en het vervoer van het wild. Drie technieken om het grofwild te ontweiden worden beschreven: de klassieke techniek, de scandinavische techniek en de techniek met het wild opgehangen. 3.2.1.
De infrastructuren en de bij het ontweiden te gebruiken materialen
De omstandigheden en voorwaarden onder dewelke het ontweiden gebeurt zoals hierna beschreven, wordt heden ten dage zelden waargenomen op het terrein; nochtans moeten de nodige inspanningen geleverd worden om de nieuwe technieken aan te leren. Willen we kwaliteitswerk leveren en kwaliteitsvol wildbraad produceren moeten de jagers deze weg op. Het is onontbeerlijk te beschikken over een reine en droge werkplaats, bij voorbeeld, een gebetonneerde 27
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
of met tarmac bedekte plaats, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten. Ze dient voldoende verlicht te zijn; het is inderdaad ondenkbaar een dier te ontweiden en een deugdelijk onderzoek te verrichten in het licht van de koplampen van de wagen of van een zaklamp. De beste positie van het wild om over te gaan tot evisceratie is deze waarbij het dier verticaal opgehangen is. Dus dient systematisch de voorkeur te worden gegeven aan het gebruik van een dwarsbalk ( een soort galg), vleeshaken, een takel, of ieder ander middel dat toelaat om het dier op te heffen en op te hangen. Ontweiden op de grond is niet aangeraden. Moet het toch op grond is het gebruik van een plastiek aangewezen. Het gebruik van een tafel waaraan een U- of V- vormig ijzer aan beide kanten gelast is brengt niet alleen waarborgen voor de hygiëne met zich mee maar ook een groter comfort voor de persoon die de evisceratie uitvoert. Het nodige materaal bestaat uit (puntige) messen; deze dienen van goede kwaliteit te zijn en onbuigzaam; men moet ze gemakkelijk kunnen slijpen (met een staal); een lemmet van 12 à 15 cm is perfect voor het grofwild. Ten einde beenderen door te snijden heeft men een beenhouwerszaag nodig. Enkele S-vormige haken en een rol nylonkoord moeten ook deel uitmaken van het basismateriaal. Onder de te verbruiken voorwerpen vindt men wegwerphandschoenen en rollen absorberend papier. Deze laatste zijn te verkiezen boven schoteldoeken en dweilen. Deze vormen snel een reservoir van kiemen die de bezoedeling bevorderen. Als ontsmettingsmiddelen gebruikt men chirurgisch alcohol voor het materiaal, terwijl bleekwater opgelost aan 5 %, zijnde 1 volume product toe te voegen aan 19 volumes water, voldoet voor de werkplaats. De GP voorziet plastiekzakken voor de monsters die bestemd zijn voor het Trichinellaonderzoek en andere om er eventueel stalen in te steken die eventueel het karkas zouden moeten vergezellen naar de wildbewerkingsinrichting indien de Verklaring ondertekend is in het vak 5. Het is nuttig een voldoende hoeveelheid drinkbaar water, zo mogelijk warm, te voorzien dat men zal gebruiken voor het reinigen van het materiaal. Moet men in bepaalde gevallen het karkas toch spoelen dan doet men dat overvloedig met water en uitsluitend op wild dat met de achterpoten opgehangen is ten einde zo weinig mogelijk de rest van het karkas te bezoedelen. In geval van accidentele perforatie van de ingewanden van de buik bij de evisceratie is het te verkiezen absorberend papier te gebruiken om het vuil op te kuisen. Dit reinigen moet uitgevoerd worden al bettend en niet al wrijvend 28
daar dit de bezoedeling zou verspreiden. 3.2.2.
De klassieke evisceratietechniek
Bij deze techniek, ligt het wild op de rug, en zaagt men de schaambeenvergroeiing open (plaats waar de beide heupbeenhelften aan elkaar vergroeid zijn, symfyse) (zie 1.2.2.). Dit is op heden de meest toegepaste techniek; ze is snel en relatief gemakkelijk toe te passen. Ze kan aangewezen zijn voor alle wild op voorwaarde dat de ingewanden intact gebleven zijn. 3.2.2.1. Positie van het wild . Het wild wordt op zijn rug geplaatst, op een plastieken zeil of op een tafel; het lichaam is lichtjes gebogen zodanig dat de achterhand iets hoger komt te liggen dan de kop. Hij die de werkzaamheden verricht stelt zich op achter het dier. 3.2.2.2. Snede in de huid en verwijdering van de mannelijke organen of van de uier. De voorhuid (preputium) waarin de penis zich bevindt (zie 1.2.6.), of de uier (zie 1.2.7.) wordt vastgenomen en opgetild zodat men ze kan onderscheiden van de buikwand. Rond de basis van deze organen wordt de huid ingesneden in de vorm van een cirkel of in de vorm van een halve maan . De uier wordt volledig weggenomen. Rond de penis wordt voldoende wijd weggesneden zodat men nooit in het smeer (smegma) terechtkomt. Het insnijden van de huid wordt verder gezet naar achter toe, tot aan de bilnaad (perineum); de insnede is dubbel bij de mannelijke dieren om de balzak te omvatten en enkelvoudig bij het vrouwelijk dier. De penis wordt zoveel mogelijk naar achter afgesneden en weggenomen met de voorhuid, de balzak en zijn inhoud. De huidinsnijding wordt eveneens verder gezet naar voor tot aan de keel waarbij zoveel mogelijk de middenlijn gevolgd wordt; het mes wordt altijd met de snede naar buiten gericht.
Wegnemen van de uier: insnede van de huid ter hoogte van de mediaanlijn foto © H. Pestieau
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
3.2.2.3.
Insnijding van de buikwand.
De witte lijn (zie 1.2.2.) wordt goed zichtbaar. Waar de navel ligt wordt voorzichtig een kleine insnijding gemaakt van 2 a 3 cm tot in de buikholte. Men steekt er de middenvinger en wijsvinger in. De punt van het mes wordt tussen de twee vingers geplaatst met het snijdend gedeelte naar boven en snijdt, de witte lijn volgend, over de gehele lengte naar voor tot aan het borstbeen, en dan naar achter tot aan de symfyse. Deze handeling wordt met uiterste zorg uitgevoerd om te vermijden dat er enig buikorgaan zou aangeprikt worden.
Het openen van de symfyse van het bekken foto © H. Pestieau
Insnede van de buikwand foto © H. Pestieau
3.2.2.4. Het doorzagen van de symfyse en van het borstbeen. Men scheidt de billen door met het mes hun verbindingen met de spieren te doorsnijden tot aan het been, er op lettend nauwkeurig op de middenlijn te blijven. Door een vinger aan de binnenzijde van het bekken te steken is het heel gemakkelijk na te gaan waar zich het midden bevindt; ter hoogte van de samen- groeiing van de bekkenhelften voelt men een kleine uitpuilende kam. Op die plaats wordt het bekken doorgezaagd waarbij men zorg draagt om geen organen in te snijden die zich in het bekken bevinden. Bij de jonge dieren is de vergroeiing van het bekken nog kraakbeenachtig en kan deze met het mes doorgesneden worden. Het borstbeen wordt vervolgens middendoor gezaagd op de middenlijn.
Het openen van het borstbeen foto © H. Pestieau
3.2.2.5. Het verwijderen van de luchtpijp en de slokdarm. Ter hoogte van de keel merkt men de luchtpijp en de slokdarm naast elkaar. Men knoopt een nylondraad rond de slokdarm zodat het voedsel niet terugkeert. Beide kanalen worden doorsneden aan hun basis ter hoogte van het strottenhoofd en voorzichtig losgemaakt van de omgevende weefsels vanaf de keel tot aan de borstholte. Bij het everzwijn moet de tong ter plaatse blijven. Een monster voor het Trichinellaonderzoek moet kunnen genomen worden.
foto © ANC GG (Frankrijk)
3.2.2.6. Verwijderen van de borstkasinhoud.
De billen van mekaar scheiden foto © H. Pestieau
Na de twee helften van het doorgezaagde borstbeen van elkaar te hebben gescheiden, maakt men de longen, het hart, de luchtpijp en de slokdarm los van 29
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
de borstholte door meermaals lichtjes te trekken en door hun verbindingspunten door te snijden. Twee knopen worden op één a twee centimeter van elkaar aangebracht op de slokdarm ter hoogte van het middenrif; de slokdarm wordt vervolgens doorgesneden tussen beide knopen. De organen kunnen zeer gemakkelijk uit de borstholte verwijderd worden omdat de longen en het hart verbonden zijn door bloedvaten.
deel van het middenrif laat toe, zonder te veel het mes te gebruiken, de organen van de buik los te maken. De aanhechtingspunten van de organen snijdt men los eerder dan ze los te trekken ten einde de spieren die “ het haasje” (zie 1.2.2.) vormen niet te beschadigen en de nieren vastgehecht te laten aan de karkas. In het vak van het onderzoek naar residuen is het inderdaad verplicht minstens één nier aangehecht te laten aan de karkas. Men verwijdert uiteindelijk, al trekkend en door deze los te maken van de omgevende weefsels, het laatste stuk van de dikke darm, de endeldarm en de anus evenals de blaas en de geslachtsorganen. Het is aangewezen dat de fecaliën in de darm blijven zodat deze het karkas niet kunnen bezoedelen. 3. 2. 3.
Verwijderen van de rode afval uit de buikholte namelijk de luchtpijp en de slokdarm foto © H. Pestieau
De Scandinavische evisceratiemethode
Deze techniek, minder vaak toegepast en uitgevoerd in de zelfde omstandigheden, is vergelijkbaar met de klassieke techniek met uitzondering van het feit dat de symfyse van het bekken niet doorgezaagd wordt. Bijgevolg wordt de integriteit van de huid tussen de billen bewaard en worden ze dus beschermd tegen bezoedelingen.
3.2.2.7. Insnijden van het middenrif. 3.2.3.1. Houding van het gedode wild. De meest delicate handeling bij de evisceratie is het insnijden van het middenrif. Het is heel belangrijk de grens te volgen tussen het pezige centrum en de vlezige perifere rand (zie 1.2.2.), parallel met de ronding van de ribben. De vlezige perifere wand blijft aldus deel uitmaken van de karkas en zo is het mogelijk om een deel van de lever (minstens 200 gram) dat aan de gespierde rand vastgehecht is te bewaren. Dat gedeelte van de lever zal eventueel gebruikt worden voor onderzoek op residuen van verboden stoffen en een deel van de spierpijlers van het middenrif ter hoogte van de ruggenwervels kunnen als monster genomen worden voor het Trichinellaonderzoek bij het everzwijn.
Het wild wordt liggend op de rug geplaatst, bij voorkeur op een tafel of eventueel op de grond. Het lichaam wordt lichtjes voorovergebogen zodat de achterhand hoger komt te liggen ten opzichte van de kop. 3.2.3.2. Losmaken van de ingewanden ter hoogte van het bekken. Men past een circulaire huidinsnijding toe rond de anus bij de mannelijke dieren of rond de anus en vulva bij de vrouwelijke dieren. Men maakt deze organen los van hun hechtingen en men trekt ze naar achter weg van het dier. Vervolgens maakt men deze los in de diepte door voorzichtig het lemmet van het mes in het verlengde van de circulaire huidinsnijding te steken die bij aanvang gemaakt werd. Alzo wordt een soort tunnel gegraven rond de anus, de endeldarm, de urinebuis of de vagina en de blaas. Bij het verwijderen van de organen van de buik worden deze ter zelf der tijd verwijderd door de opening van de buikwand. Dit laat een volledige evisceratie toe zonder het bekken te moeten openen.
Het doorsnijden van het middenrif foto © H. Pestieau
3.2.2.8. Het verwijderen van de buikinhoud. Het naar achter trekken van het alzo losgemaakte 30
Insnede ter hoogte van anus en vulva foto © H. Pestieau
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
3.2.3.3. Volgende stappen Het vervolg van de evisceratie volgens de scandinavische methode wordt uitgevoerd op de zelfde wijze als bij de klassieke techniek. (zie 3.2.2.), rekening houdend met de hoger vermelde verschillen. 3.2.4.
de twee vingers geplaatst, met de snijdende kant naar buiten, ten einde de witte lijn open te snijden over de hele lengte tot aan het borstbeen. Deze handeling wordt met de grootste zorg uitgevoerd ten einde het insnijden van welk buikorgaan dan ook te voorkomen.
De evisceratietechniek van wild bij de achterpoten opgehangen
Het dier wordt met de beide achterpoten opgehangen.Deze techniek vereist de installatie van infrastructuren en een beetje meer kunde dan bij de klassieke techniek. Het biedt het voordeel om in alle omstandigheden de evisceratie van het grofwild op de meest hygiënische wijze uit te voeren. De bezoedelingen die voortvloeien uit de letsels van de organen van de buik kunnen zich enkel verspreiden in de borstholte die beschermd wordt door het borstvlies of op de voorpoten die nog steeds bedekt zijn met de huid. Het is dus de uitgelezen techniek voor de dieren met een buikschot. Daarenboven laat de ophanging toe dat bloed en andere vloeistoffen volledig en vlug geëlimineerd worden; dit is de reden waarom deze techniek dient te worden verkozen wanneer het spoelen van een karkas noodzakelijk blijkt.Tenslotte bevordert deze techniek het opdrogen van het karkas. Het zou gewenst zijn om in de toekomst er toe te komen uitsluitend nog deze methode toe te passen ten einde de kwaliteit van het ontweiden te verbeteren en ter zelfder tijd het grofwild op te waarderen.
Kleine insnede door de buikwand foto © H. Pestieau
3.2.4.4. Het openzagen van het borstbeen Indien dit nog niet gedaan werd, wordt het borstbeen doorgezaagd op de middellijn.
3.2.4.1. Eerste stappen In een eerste stadium wordt het wild op de grond of op een tafel gelegd zoals in de klassieke methode of in de scandinavische methode (zie 3.2.2.2.). Het borstbeen kan dan doorgezaagd worden, terwijl het dier nog op de grond ligt. 3.2.4.2. Ophanging
Het losmaken van de ingewanden ter hoogte van het bekken foto © ANC GG (Frankrijk)
Het wild wordt opgehangen bij de achterpoten aan een steun waarover men beschikt: galg of ophanghaak; het wordt opgeheven met de handen of met behulp van een takel. Het wordt met gespreide achterpoten opgehangen. 3.2.4.3. Insnijden van de buikwand De witte lijn (zie 1.2.2.) wordt opgezocht. Men gaat voorzichtig over tot een kleine insnede van 2 a 3 cm, ten einde de buikholte te openen, en dit zo hoog mogelijk, nl. zo dicht mogelijk bij het bekken (symphyse). Men steekt er de wijsvinger en middenvinger in; de punt van het mes wordt tussen
Het losmaken van de ingewanden in de buikholte foto © ANC GG (Frankrijk)
31
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Het geheel dat gevormd wordt door hart en longen, en de delen van de luchtpijp en van de slokdarm ter hoogte van de borstkas worden losgemaakt van de borstholte. Uiteindelijk worden de luchtpijp en de slokdarm thv de halswervels losgemaakt en doorgesneden ter hoogte van de keel.
Het losmaken van de ingewanden in de buikholte foto © ANC GG (Frankrijk)
Van links naar rechts: middenrif - lever - nieren
3.2.4.5. Het losmaken van de ingewanden van de buik. Het gewicht van de ingewanden van de buik vergemakkelijkt het naar beneden kantelen van hun massa; het volstaat om op delicate wijze met het mes de verschillende anatomische aanhechtingspunten los te snijden.
Het doorzagen van het borstbeen
foto © ANC GG (Frankrijk)
3.2.4.6. Het verwijderen van de ingewanden van buik en borst, van de luchtpijp en de slokdarm. Het middenrif wordt ingesneden zoals hoger beschreven (Zie 3.2.2.7.); een stuk van de lever (minstens 200 gram) blijft aangehecht alsook één nier.
32
foto © H. Pestieau
Alle ingewanden worden dus in één enkele massa verwijderd; ze komen terecht op de grond of worden opgevangen in een recipiënt zonder dat men ze op een bepaald punt moest doorsnijden en zonder in contact te komen met de binnenzijde van de billen.
Ter hoogte van de keel worden de slokdarm en de luchtpijp doorgesneden foto © ANC GG (Frankrijk)
3.2.5.
Hygiëne tijdens de handelingen
Men mag nooit uit het oog verliezen dat het wildbraad voor de consumptie bestemd is. Wij leveren af rechtstreeks aan de consument of aan een wildbewerkingsinrichting om het in de handel te
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
brengen; het is dus absoluut noodzakelijk om dit te behandelen met respect, netheid en relatief snel. Het gebruik van wegwerphandschoenen moet systematisch zijn; deze laten toe het wild te beschermen tegen de besmetting die overgebracht worden door de persoon die de handelingen uitvoert en beschermen deze laatste van eventuele besmettingen overgebracht door het wild (zie 3.1.5. en 3.1.7). 3.2.5.1. Onmiddellijk na het schot Indien het ontweiden plaats vindt op de plaats van het schot volstaat het om de hoger vermelde methodes en aanbevelingen na te leven waarbij men uiteraard aandacht zal schenken aan het beschermen van het karkas tegen de zon, de insecten en, zo nodig, zelfs tegen de honden tot aan het ophalen van de karkas. Indien de evisceratie uitgesteld wordt dient men het dier in de schaduw te leggen. Het is ook aangeraden ervoor te zorgen dat het dier zo snel mogelijk wordt opgehaald; indien er meerdere zijn, ze zo weinig mogelijk te stapelen, en men dient te vermijden dat de dieren onnodig over lange afstand versleept worden. Ten slotte is het nuttig om de tong van de everzwijnen naar buiten te brengen voordat de lijkstijfheid intreedt ten einde het uiteinde van dit orgaan te kunnen afsnijden en mee te geven als monster voor het Trichinellaonderzoek. 3.2.5.2. Onmiddellijk na het ontweiden. De beste praktijk bestaat er in de karkassen op te hangen, de buikwandhelften zo veel mogelijk geopend, waarbij zo nodig gebruikt gemaakt wordt van een sperder (zie 3.1.4.). Het is onontbeerlijk om de schouders - door een insnede in de okselstreek van de everzwijnen van meer dan 50 kg los te maken om het opdrogen en het afkoelen te bevorderen en ze rug aan rug te hangen in een koude omgeving beschermd tegen de insecten; daarvoor is het gebruik van een insectenhor die niet tegen het vlees plakt aangeraden. 3.2.6.
Hygiëne bij het uitleggen van het tableau
Bij het verzamelen van het wild voor het jachttableau is het van belang kruisbezoedeling te voorkomen; bezoedeling bijvoorbeeld ten gevolge van het vervoer in een vuile aanhangwagen van meerdere dieren die na evisceratie de ene op de andere opgestapeld worden en die bij gevolg minder snel afkoelen en elkaar besmetten door contact van de huid, de haren of de hoeven met het spierweefsel dat niet door de huid beschermd is. De presentatie van het jachttableau die het best deze hygiëneregels eerbiedigt, maar die misschien wordt aanzien als niet jachtetisch en met een gebrek aan res-
pect voor de traditie, bestaat er in dat het wild wordt opgehangen, naast elkaar doch niet tegen elkaar. Indien dit onmogelijk uit te voeren is of indien de naleving van de traditie verkozen wordt (boven de naleving van de hygiëne) worden de dieren voorgesteld liggend op de grond. Men dient een reine plaats te voorzien: een gekuiste betonnen plaats of een plastieken dekzeil of ook een dik vers afgesneden takkenbed. Takken van sparren worden verkozen boven takken van loofbomen, omwille van residuen op de bladeren die een besmettingshaard kunnen vormen. De dieren dienen zo gelegd te worden dat ze de afkoeling niet in gevaar brengen en dat het contact van de niet door de huid beschermde spieren met de bodem waarop ze liggen of met een ander karkas vermeden wordt. ,IX[MPHHMIRXSTHI¾EROXIPMKKIR STHIVIGLXIV ¾EROSQHIXVEHMXMIZERLIXIIVFIXSSREERLIX[MPH na te leven); ze mogen in geen geval rusten op de buik (geopend tgv van de evisceratie). Bij de volumineuze dieren dient de karkas open gehouden te worden en met insnijdingen gemaakt in de okselstreek (zie 3.1.4.). De geschoten vossen mogen in geen geval op hetzelfde tableau aanwezig zijn daar zij mogelijk dragers zijn van de echinococcus multilocularis. De eigenaars moeten hun honden verwijderd houden van het tableau. 3.2.7. zoek
Monstername voor het Trichinellaonder-
Indien het everzwijn bestemd is om te worden afgestaan aan een eindverbruiker is de GP er toe gehouden monsters te nemen voor het Trichinellaonderzoek, deze naar een laboratorium te zenden en het resultaat van dit onderzoek mede te delen aan deze eindverbruiker. Voor ieder everzwijn is het vereist een monster samen te stellen bestaande uit 5 monsters spierweefsel op 5 verschillende en precieze plaatsen. Ieder monster moet minstens 20 gram wegen, in totaal minstens 100 gram per dier. Deze hoeveelheid die omvangrijk kan lijken is absoluut noodzakelijk om voldoende materiaal te hebben ten einde eventueel een tweede analyse uit te voeren in geval van twijfel of tegenexpertise. De GP neemt met een mes een monster vlees ter hoogte van de kaak in de vleugelspier (pterygoideus internus) (zie 1. 2. 2.) nadat hij lokaal de huid heeft verwijderd; hij neemt tevens een stuk van het uiteinde van de tong; een stuk vlees van de onderbeenspieren van een voorpoot, in het karkas een stuk van de tussenribspieren en tenslotte een stuk van beide middenrifpijlers bij de overgang van spier naar pees. Men mag zich beperken tot het nemen van drie monsters op voorwaarde dat het totaal gewicht 100 gr bedraagt en de spierweefselmonsters komen van de tong, de onderbeenspieren van een voorpoot 33
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
en van het middenrif. Het geheel van de stalen van één enkel everzwijn wordt in een waterdicht TPEWXMIOIR ^EONI KIWXSTX IR KIxHIRXM½GIIVH QIX het nummer van de Verklaring en het registratienummer van de GP, die door de GP ingevuld en ondertekend is. Deze handelingen dienen zo veel keren te worden herhaald als er everzwijnen zijn bestemd voor een eindgebruiker. De stalen worden verzonden naar een laboratorium aangeduid door het FAVV.
wagens, op voorwaarde dat de levering uitgevoerd wordt in een zo kort mogelijke tijd na het doden, dat de karkassen niet opeengestapeld worden en dat ze beschermd zijn tegen insecten, stof en regen. Indien de leveringstermijn langer is dan 12 uur na het schot of indien de duur van het transport langer is dan 2 uur is actieve koeling onontbeerlijk en de maximaal toegelaten kerntemperatuur is + 7° voor het grofwild en + 4° voor het klein wild.
3.2.8.
De evisceratie van het klein wild op het terrein is niet wettelijk verboden. Nochtans is het afgeraden dit te doen uit hygiënische overweging, daar de nadelen ruim talrijker zijn dan de voordelen. In ieder geval is het ontdarmen, dat erin bestaat het spijsverteringskanaal van de vogels te verwijderen door middel van de introductie van een haak via de cloaca, te ontraden. Deze methode brengt met zich mee dat darminhoud, die ruim bezoedeld is, langs de binnenzijde van de buik van de vogel verspreid wordt.
Hygiëne tijdens het transport
In principe voorziet de wetgeving dat het transport van wild na evisceratie steeds dient te gebeuren bij middel van voertuigen voorzien van een ophangingssysteem (haken op rails). Voor herten hoog genoeg want de kop mag de bodem niet raken. Indien de jacht zich in de nabijheid bevindt van het wildbewerkingsbedrijf, wordt het gedoogd om de karkassen te vervoeren in conventionele aanhang-
34
3.2.9.
De evisceratie van het klein wild
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Wetgeving en administratieve bepalingen
4
J.M. Giffroy 4.1.
De verordeningen en de aanvullingen
De Verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europese Parlement en van de Raad van 29 april 2004 LSYHIRHI ZEWXWXIPPMRK ZER WTIGM½IOI L]KMtRIZSSVschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong is van toepassing. Als gevolg op het vlak van de Belgische wetgeving verschijnt het Koninklijk Besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Hoofdstuk III (artikelen 12 en 13) van deze tekst betreffen het wild en van toepassing op 1 januari 2006. De Verordening en het K.B. leggen de plichten van de jagers (GP) en de wildbewerkingsinrichtingen vast. Het betreft hier de voedselveiligheid, een federale materie en niet de jachtwetgeving, een regionale materie. De voornaamste wijzigingen die de nieuwe wetgeving met zich meebrengt zijn de volgende: 1. De jacht maakt deel uit van de “primaire productie” dwz de productie, het fokken en het telen van primaire produkten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst en de oogst van wilde producten. Zoals de landbouwer die landbouwhuisdieren produceert, produceert de jager wild. 2. Vervolgens oogst hij wild.De regels met betrekking tot de evisceratie, de koeling, de manipulaties en het vervoer van het wild worden bepaald. Ten dezen titel is hij een medespeler die moet deelnemen aan het beheersen van de veiligheid van het voedsel dat hij op de markt brengt. 3. Om wild aan derden af te staan moet minstens één persoon die heeft deelgenomen aan de jacht de opleiding gevolgd hebben en slagen in de test; deze GP vervult een aantal handelingen op het terrein (controles, onderzoek van de dieren, …) en vult een Verklaring in. 4. De jager mag het wild verkopen of afstaan aan een eindverbruiker indien bepaalde voorwaarden vervuld zijn. 5. De jager mag het wild verkopen of afstaan aan een erkende wildbewerkingsinrichting indien bepaalde voorwaarden (andere dan deze vermeld onder punt 4) nageleefd zijn. Bij het op-
maken van deze tekst lag er bij het FAVV een project ter tafel aangaande wijzigingen van het KB van 22/12/2005 om klaarheid te scheppen over bepaalde interpretaties van de huidige tekst. Herinneren we er aan dat de jager niet gemachtigd is om wild te verkopen of af te staan aan een detailhandel (beenhouwerij, restaurant, traiteur, collectiviteit, …). Ten slotte is het hem toegelaten het wild te gebruiken voor zijn persoonlijk verbruik -zijn huisgezin - zonder bijzondere voorwaarden.
4.2.
De voorwaarden voor het op de markt brengen
Het op de markt brengen van wild houdt in: verkopen,uitwisselen, geven als compensatie voor het bekomen van een recht of afstaan, gratis of mits vergoeding. De voorwaarden om vrij wild op de markt te brengen verschillen in functie van de bestemming van het wild: de jager zelf, de eindverbruiker, de wildbewerkingsinrichting.... Wild mag alleen in zijn geheel en met de huid eraan afgestaan worden door de jager. Het is verboden:stukken van wild(kwartieren,een bil..), vlees van wild, bereid(pastei, brochetten, diepgevroren luchtledig verpakt) of niet te verkopen, af te staan aan om het even wie en te vervoeren. Gekeurd vlees vervoeren mag altijd. Een jager wordt hier aanzien als een persoon die een toelating heeft wild te doden (dus in het bezit van een geldig jachtverlof of jachtvergunning) en die dus bij het jachtgebeuren(doden) aanwezig moet zijn. Voldoen aan deze voorwaarden bv al de jagers die een dag samen hebben gejaagd, de genodigden incluis, zefs al hebben er van die jagers geen stuk geschoten. Ook de drijver(s) of de jachtwachter(s) die hebben deelgenomen aan de jacht en in het bezit zijn van een jachtverlof ( die mogen wild doden) worden aanzien als jager. 4.2.1. De jager zelf Geen enkele bijzondere voorwaarde of controle is vereist voor het wild dat de jager meeneemt voor zijn persoonlijk verbruik. Het is de persoonlijke verantwoordelijkheid van de jager ten aanzien van zijn familie en zichzelf om maatregelen te nemen op vrijwillige basis, bijvoorbeeld, advies in te winnen bij de GP en Trichinellaonderzoek te laten verrichten op een everzwijn. 35
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Onder persoonlijk verbruik verstaat men het verbruik dat bij de behoeften van de jager zijn huishouden past. Dat houdt bv in: twee reën voor de diepvries, twintig fazanten voor het communiefeest of een groot everzwijn voor de jager zijn verjaardagsfeest bij hem thuis. Wordt ook als normaal verbruik door de huishoudens van jagers beschouwd bv een samenkomst met maaltijd van jagers met hun families bij een vennoot of in de jachthut - niet in een restaurant-. Het wild voor de maaltijd kan vers zijn (dezelfde dag geschoten),op voorhand diep - gevroren met de bedoeling het die dag te consumeren, het kan door een vennoot verwerkt zijn tot pastei... Is geen persoonlijk verbruik bv wild dat de jager levert aan een sportclub om het te verorberen tijdens het jaarlijks banket in een lokaal van de club, in een gehuurde zaal of in een restaurant. Indien de jager het wild voor persoonlijk verbruik niet wenst thuis panklaar te maken of wenst te laten keuren kan hij het samen met een Verklaring door een GP ingevuld afgeven aan een wildbewerkingsbedrijf(zie 4.2.5). Het zal daar volgens zijn wensen klaar gemaakt worden (geheel, in stukken gesneden en verpakt om het gemakkelijk te stockeren bv) en gekeurd.Zodoende zal zijn wild een keurmerk dragen en de verpakking de wettelijke etikettering van het bedrijf. De jager mag vervolgens zijn wild afhalen en naar zijn woning vervoeren en aan niemand afstaan. Was het de bedoeling van de jager dat wild aan iemand anders af te staan (bv een eigenaar, vriend.... dan is het alleen aan de begunstigde toegestaan dat wild op te halen bij het bedrijf op voorwaarde dat het voor zijn eigen consumptie bestemd is. 4.2.2. De eindverbruiker De Verordening (EG) 178/2002
Hfdst. I Art. 3 (19) bepaalt als eindverbruiker de laatste verbruiker van een levensmiddel die het niet als deel van een levensmiddelenbedrijf of –activiteit zal gebruiken. Het betreft bij voorbeeld een drijver die heeft deelgenomen aan de jacht, een vriend aan wie een jager een stuk wild schenkt of de gebuur aan wie hij een ree verkoopt voor een communiemaaltijd, of nog de eigenaar van een bos aan wie wild wordt afgestaan ten titel van vergoeding voor het toekennen van het jachtrecht.
bepaalt de voorwaarden van de rechtstreekse levering aan de eindverbruiker: 1. het vrij wild komt voort van de eigen jachtbuit van de jager;door jachtbuit wordt verstaan alle stukken wild die tijdens één individuele of collectieve jacht geschoten worden, 2. de levering kan slechts in kleine hoeveelheden gebeuren; ze bedraagt niet meer dan 1 stuk grofwild en 10 stuks klein wild. Onder vrij wild verstaat de federale wetgever wat in de Gewesten geldt als klein wild, waterwild, grofwild en overig wild. 3. op everzwijnen moet een Trichinellaonderzoek uitgevoerd worden met gunstig resultaat. 4. de GP die heeft deelgenomen aan de jacht heeft de nodige vaststellingen gedaan en onderzoeken verrichten. Gezien hij niets abnormaal vastgesteld heeft,heeft hij geoordeeld dat het wildbraad geen enkel risico inhoudt voor de gezondheid van de consument en heeft hij dus de Verklaring ondertekend in vak 4. 5. Voor het grofwild is men verplicht de maag (of de magen) en de darmen zo spoedig mogelijk na het doden te verwijderen; het betreft hier dus een gedeeltelijke evisceratie, alleen de witte afval wordt verwijderd. De kop, het hart, de lonKIRHIPIZIVHIRMIVIRIRHIQMPXX´MWXI^IKKIR “de rode afval” moeten niet noodzakelijk het karkas vergezellen maar om hygiënische reden moeten ze worden ze uit het karkas verwijderd. Aandacht: de kop mag afgesneden worden. 6. Indien de weersomstandigheden het vereisen dient de afkoeling binnen een redelijke termijn aangevat te worden (voor klein vrij wild tot een kerntemperatuur van 4°C en voor het grofwild tot een kerntemperatuur van 7°C). De beperkingen bij het afstaan van wild door de jager zijn opgelegd door de wet:per jachtbuit niet meer dan 1 stuk grof vrij wild en 10 stuks vrij klein wild per jager en per dag. Voor de eindverbruiker die het wild ontvangt geldt de hoeveelheid die zijn huishouden kan opeten. Tien jagers die samen hebben gejaagd kunnen 10 reeën afstaan (één per jager) aan eindverbruikers. Dit kan ook één persoon, eindverbruiker zijn als zijn huishouden dat normaal kan opeten. 4.2.3.
Een restaurant, een beenhouwerij een traiteur een OCMW of de kantine van een onderneming worden daarentegen niet beschouwd als eindverbruikers en het is de jager verboden hen wild te verkopen of af te staan. Het gekregen wild is alleen voor de eindverbruiker bestemd zoals staat onder punt 4.2.1.. De eindverbruiker mag het niet verkopen of verder geven noch in zijn geheel noch in stukken noch bereid(pastei...). Het artikel 12 van het K.B. van 22 december 2005 36
De detailhandelszaak die rechtstreeks de eindverbruiker bevoorraadt.
De Verordening(EG) 178/2002 Hdst. I Art. 3 (7) bepaalt als detailhandel: het hanteren en/of verwerken van levensmiddelen en het opslaan daarvan op de plaats van verkoop of levering aan de eindverbruiker, inclusief distributieterminals, cateringsdiensten, bedrijfskantines, institutionele maaltijdvoorziening, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening, winkels, distributiecentra voor supermarkten en groothandels-
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
bedrijven. Het is de jager verboden wild te verkopen of af te staan aan de detailhandel. Deze moeten zich bevoorraden bij een erkende wildbewerkingsinrichting waar het wild is gekeurd door een dierenarts-keurder. 4.2.4.
De detailhandelszaak die grenst aan een wildbewerkingsinrichting.
Het betreft detailhandelszaken die beschikken over lokalen en inrichtingen bestemd om wild te bewerken. De installatievoorwaarden zijn minder streng dan voor een wildbewerkingsinrichting vernoemd hieronder (4.3.5.); ze mogen echter hun waren alleen slijten in hun eigen detailhandelszaak, dus voor de lokale markt. Het keuren van het wild door een dierenarts-keurder wordt voorzien in de wet. In België komen zo enkele bedrijven voor. Voor de jagers zijn de voorwaarden om het in de handel te brengen langs deze bedrijven identiek aan deze hierna uiteengezet onder 4.3.5.
3.
4.2.5. Wildbewerkingsinrichting. De voorschriften voor vestiging en uitbating van een wildbewerkingsinrichting zijn wettelijk bepaald. De inrichting moet aan een bepaald aantal voorwaarden voldoen. Ze is onderworpen aan een goedkeuring en wordt regelmatig gecontroleerd door het FAVV. De SJ½GMtPI HMIVIREVXWOIYVHIV ZSIVX IV HI ZIVTPMGLXI keuring uit van het wild.. Wanneer de GP de Verklaring ondertekent in vak 5, verbiedt hij de levering van het wild aan een eindverbruiker. Enkel een erkende wildbewerkingsinrichting of een inrichting die grenst aan een detailhandelszaak QEK HEX [MPH MR SRXZERKWX RIQIR HI SJ½GMtPI HMIrenarts-keurder neemt kennis van de opmerkingen die de GP vermeld heeft in de Verklaring en beslist het wild goed te keuren of af te keuren voor consumptie. De voorwaarden voor de verkoop van wild door de jager aan een wildbewerkingsinrichting zijn de volgende: 1. de GP is overgegaan tot de vaststellingen en onderzoeken en heeft de verklaring ingevuld (ondertekening in vak 4 of in vak 5). 2. Indien de GP in het vak 4 getekend heeft, zijn bij het grofwild de maag (of magen) en de darmen zo spoedig mogelijk na de dood te verwijderd; dit betreft dus de gedeeltelijke evisceratie, alleen de witte afval is verwijderd. De totale evisceratie, die bovendien het geheel van hart en longen, de lever, de nieren en de milt (“rode afval”) omvat moet om hygiënische reden uitgevoerd worden.Derhalve moet om onderzoek op resiHY´WQSKIPMNOXIQEOIRIIRWXYOZERHIPIZIV
4.
200gr) en één nier aan het karkas vastgehecht blijven.Indien tgv van verstrooidheid de lever toch uit het karkas zou weggesneden zijn moet deze in zijn geheel verpakt en duidelijk geïdenXM½GIIVHLIXOEVOEWZIVKI^IPPIR-RZEOZERHI Verklaring zal het worden vermeld. De kop mag eveneens verwijderd worden, behalve van het everzwijn waarvan enkel de hoektanden en het onderkaaksbeen waarin ze bevestigd zijn mogen verwijderd worden.Indien de jager de volledige kop van het everzwijn wenst te behouden voor taxidermie stelt hij het wildverwerkingsbedrijf hiervan op de hoogte die de kop zal bewaren; na de keuring kan de kop teruggehaald worden. Indien de GP de Verklaring heeft getekend in vak 5, moeten al de ingewanden, behalve maag(en) en darmen het karkas vergezellen naar de wildbewerkingsinrichting; het is inderdaad zo dat de SJ½GMtPIHMIVIREVXWOIYVHIV^SRHIVHIVSHIEJZEP niet in staat zal zijn om zijn beslissing te nemen en,in geval van twijfel, zal hij genoodzaakt zijn het karkas ongeschikt te verklaren voor menselijke consumptie volgens de wildkeuringswetgeving. De kop mag niet afgesneden worden; het gewei van de Hertachtigen en de haaktanden van de everzwijnen mogen worden verwijderd. Indien de jager wenst een stuk van de schedel te behouden dan kan dat volgens de procedure hierboven beschreven. Indien de weersomstandigheden het vereisen moet binnen een redelijke tijd met koeling worden begonnen en moet er gekoeld worden tot een temperatuur die overal in het vlees ten hoogste 7° bedraagt voor grofwild en 4° voor kleinwild.
4.3.
De taken van de +IO[EPMßGIIVHI4IVWSSR
Bij de aanvang van ieder jachtseizoen, of beter bij de aanvang van iedere jachtdag, is het nuttig dat de GP aan de jagers, jachtwachters en drijvers die deel uitmaken van zijn groep vraagt aandacht te schenken aan het gedrag van het wild en dat zij hem dienen te verwittigen van iedere vastgestelde afwijking. Hij zal aan de personen die gelast zijn met het ophalen van het wild de voorschriften in verband met de hygiëne, de evisceratie, de manipulaties en het vervoer uitleggen. De GP zal regelmatig inlichtingen inwinnen nopens milieuverontreinigingen of andere factoren die pathologische veranderingen bij vrij wild zouden kunnen teweeg brengen en die gevolgen zouden kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees wordt geconsumeerd. ( rondstrooien van fytosanitaire producten of herbiciden, bestrijdings37
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
campagne tegen schadelijke dieren, toedienen van voedsel gemengd met diergeneesmiddelen, …). Tijdens iedere jachtdag waakt hij er over dat de hygiënevoorschriften nageleefd worden; aan het begin van het jachtseizoen zal hij bijzondere aandacht schenken aan de koeling van het wild. Hij ondervraagt de deelnemers aan de jacht over eventuele vastgestelde afwijkingen in het gedrag van het wild. Na het schot, onderzoekt hij het gehele dier (klein wild en grofwild) en na evisceratie doet hij nog een onderzoek op het grofwild; hij beslist dat alles ok is en tekent de Verklaring in vak 4 of weigert het onmiddellijk afstaan van het wild aan een eindverbruiker. Tekent hij de Verklaring in vak 4 en is het wild zwijn bestemd voor een eindgebruiker dan neemt hij monsters voor het Trichinellaonderzoek. Hij vult het aanvraagformulier voor onderzoek in en doet het nodige opdat het monster toekomt in een laboratorium. Het laboratorium stelt hem op de hoogte van het resultaat en hij meldt het zo snel mogelijk aan de eindverbruiker. Tenslotte, afhankelijk van de bestemming en van het vak van de Verklaring waarin hij zijn handtekening heeft gezet, kijkt hij de organen na die het karkas vergezellen. In ieder geval worden de maag(en), de ingewanden, het hart, de longen, de milt en één nier uit het karkas verwijderd. Gaat het wild naar een eindverbruiker dan mogen de tweede nier en de kop ook weggenomen worden; geeft u de rode afval ook mee plaatst die dan in een zak of reine bak. Gaat het wild naar een wildbewerkingsinrichting en de Verklaring getekend in vak 4 dan mag de kop eraf behalve bij het everzwijn (zie onder 4.2.5.).Eén nier en 200gr lever dienen vastgehecht te blijven aan het karkas. Gaat het wild naar een wildbewerkingsinrichting en de Verklaring getekend in vak 5 moet de kop aan het karkas gehecht blijven en al de organen behalve maag(en) en darmen moeten het karkas vergezellen. 3QEPPIVMWMGS´WZERFIWQIXXMRKXIZIVQMNHIRQSIXIR de organen uit het karkas worden verwijderd(behalve 200gr lever en één nier) en moet men ze in een zak ZIVTEOOIRHYMHIPMNOKIxHIRXM½GIIVH(I+4^EPIV^SVK voor dragen dat de wet op het dierlijk afval (wild niet geschikt voor consumptie, de ingewanden)wordt nageleefd. Elkeen die dierlijk afval produceert wordt veronderstelt contact op te nemen met een erkend ophaalbedrijf voor dierlijke afval. Dit bedrijf zal, mits betaling binnen een voorgeschreven tijd, het afval komen ophalen. De overheid laat toe dat afval minder dan 25kg zwaar ter plaatse mag begraven worden. Het is ook mogelijk een kadaver te bezorgen aan laboratoria voor ontleding. Info kan via: HVV Kenniscentrum HVV - TEL: 02/242 00 45
38
4.4.
De Verklaring
4.4.1.
Wanneer is de GP bevoegd om de Verklaring in te vullen en te ondertekenen
De tussenkomst van een GP is niet noodzakelijk indien alle wild bestemd is voor het persoonlijk verbruik van de jager(s). Een GP, geslaagd in de test is gemachtigd om op te treden in België (het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest), om het even waar hij de vorming gevolgd heeft. Heden vinden onderhandelingen plaats aangaande het overbrengen van wild over de grenzen(België, Luxemburg en Franfrijk); het zal dan mogelijk zijn dat wild in het ene land gedood naar het andere land gebracht mag worden op voorwaarde dat het vergezeld is van een Verklaring ingevuld door een GP van en in het land van oorsprong of verge^IPHZERIIRZIXIVMREMVGIVXM½GEEX^SEPWZSSVLIXZER kracht zijn van de Verordening 853/2004. Enkel een GP, geïnformeerd over het milieu en het gedrag van de dieren, die deelgenomen heeft aan de jachtactiviteit tijdens dewelke het wild binnengehaald werd, is gemachtigd om de Verklaring te tekenen. Uitzonderlijk zal eenzelfde GP een Verklaring invullen op X[IINEGLXIRHI^IPJHIHEK >SSSOOERIIRSJ½GMtPI dierenarts, bij de Orde ingeschreven en gespecialiseerd in wildziekten.... geen Verklaring invullen als hij niet heeft deelgenomen aan de jacht,zelfs al heeft hij een nummer als GP. In geval van collectieve jacht (drijfjacht, …) is één enkele gevormde persoon per jagende jachtgroep in principe voldoende. Meerdere +4´WOYRRIRFIHVMNZMK^MNRQIXHI^IPJHINEGLXXEFPIEY Zeker nuttig als er veel wild is gestrekt. In geval van individuele jacht, indien de jager geen GP is, dient hij beroep te doen op de diensten van een GP die deelneemt aan de jachtactiviteit(en). Indien nochtans de jachtwachter een GP is of één van de jagers lid van de jachtassociatie een GP is die in de onmiddellijke nabijheid van het jachtgebied verblijft, zijn deze gemachtigd dienst te doen als GP; in dit laatste geval moet de jager hem het wild voorleggen op de plaats waar de jacht heeft plaatsgevonden en hem inlichten over een eventuele afwijking in het gedrag die hij voor het schot zou hebben opgemerkt. Indien wild gekwetst wordt en dezelfde dag niet teruggevonden kan de GP aanwezig op de jacht het deel van de Verklaring over het milieu en het gedrag van het wild invullen. Hij noteert in vak 6 dat het stuk(waarschijnlijk) is gekwetst en nog niet gevonden. Wordt het wild later gevonden dan zijn er drie mogelijkheden: • dezelfde GP is aanwezig; hij stelt vast en onderzoekt; hij vult de Verklaring verder in nl noteert hoe en wanneer het dier is teruggevonden(en afgemaakt), welke de meteorologische omstan-
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
•
•
digheden waren op dat ogenblik. In de meeste gevallen-tenzij de GP er van overtuigd is dat de afkoeling perfect is verlopen-zal de GP in vak 5 tekenen en het wild zal naar een wildbewerkingsinrichting gezonden worden. een andere GP kan aanwezig zijn bv de man die met de zweethond het nazoekwerk verricht. Deze vult een tweede Verklaring in met zijn vaststellingen en onderzoeken. Het wild wordt vervolgens geleverd aan een wildbewerkingsinrichting met de twee Verklaringen. er is geen GP aanwezig. Het wild moet naar een wildbewerkingsinrichting gaan met één verklaring gedeeltelijk ingevuld en met alle organen behalve maag(en) en darmen conform het speGM½IOKIZEPHEXQIRXIVYKZMRHXMRHI:IVSVHIning 853/2004 sectie IV, hfst.II,§4c.
Een GP is op geen enkele wijze verplicht een Verklaring in te vullen en te tekenen. Deze mag eveneens weigeren wanneer hij van oordeel is dat het wild in zulk een slechte staat is dat het zelfs niet mag aangeboden worden aan een wildbewerkingsinrichting. 4.4.2.
Voorstelling van de Verklaring
Langs haar beide vleugels om gelast de KSHCB zich met het laten drukken en de verdeling van de boekjes met de Verklaringen in het nederlands, frans en HYMXWEERHIKIO[EPM½GIIVHITIVWSRIR De verklaringen zijn vooraf genummerd, zodat de vereniging die het boekje afgeleverd heeft in staat is om elk der documenten te traceren. Het FAVV eist deze tracabilitiet. Het origineel van de Verklaring is bestemd om het wild (één of meerdere stuks) te vergezellen tot aan de eindverbruiker of tot aan de inrichting waaraan het geleverd is.Deze inrichting bewaart de ontvangen Verklaringen in haar inkomregister (systeem BELTRACE). Het dubbel wordt in het boekje bewaard en dient de GP als referentie in geval van problemen en laat toe om,rechtstreeks of onrechtstreeks,de eindverbruiker terug te vinden waaraan de GP het resultaat van het onderzoek op trichinen moet mede delen van zodra hij door het labo hieromtrent geïnformeerd is. De GP wordt verondersteld de Verklaring minstens vijf jaar bij te houden. Achteraan in het Naslagwerk staat wat moet gedaan worden met dierlijk afval, met wild daags na de jacht teruggevonden, bij het nemen van monsters voor onderzoek op trichinen (zie 3.2.7.) en staan een aantal geheugensteuntjes, een check list (Zie Bijlage 1) bestemd om de GP te helpen bij het invullen van de commentaren in vak 6 in geval de Verklaring in vak 5 getekend is. Dezelfde Verklaring mag gaan over meerdere stukken wild (grof of klein, van dezelfde soort of van verschillende soorten) als aan al de vol-
gende voorwaarden wordt voldaan: (1)de stukken wild komen uit eenzelfde gebied (2) zijn geschoten dezelfde dag binnen een tijdspanne van max. zes uur. (3) hebben dezelfde bestemming en (4) de GP heeft de verklaring in vak 4 getekend voor alle stukken wild. Wat de mogelijkheid betreft om een gemeenschappelijke Verklaring te tekenen indien de GP in vak 5 tekent moet er onderscheid gemaakt worden tussen grofwild en klein wild. Elk stuk grofwild moet het voorwerp uitmaken van één individuele Verklaring. Dit geldt ook voor klein wild; doch hier mag een gemeenschappelijke verklaring worden opgemaakt voor alle klein wild behorende tot dezelfde soort en waarvoor de commentaren in vak 6 identiek zijn. De inhoud van de laatste twee paragrafen aangaande de mogelijkheid één Verklaring te tekenen voor verschillende soorten wild is door het FAVV aanvaard. De mogelijkheid bestaat echter dat de Europese autoriteiten deze interpretatie tegenspreken. In dat geval houdt het FAVV ons op de hoogte. De GP zal niet vergeten zijn registratienummer hem toegekend door het FAVV in te vullen in vak 1. Het FAVV had voorheen voorgesteld dat elke GP zijn rijksregisternummer zou noteren op de Verklaring. Wegens klacht van inbreuk op de privecywet krijgt elke GP in de toekomst een registratienummer. Het vak 2 moet slechts worden ingevuld indien het wild een everzwijn is en slechts indien het bestemd is om te worden afgestaan aan een eindverbruiker. Indien de naam en de coördinaten van de eindverbruiker niet gekend zijn door de persoon die het everzwijn meeneemt zal de GP de naam vermelden van deze persoon die zich gelast met het meenemen van het everzwijn om het aan de eindverbruiker af te geven. De GP is ertoe gehouden om van zodra hij in het bezit is van de resultaten van het Trichinellaonderzoek deze te melden aan de eindverbruiker; indien zijn coördinaten niet gekend zijn, contacteert hij de persoon die zich met de levering gelast heeft ten einde de eindverbruiker te kunnen bereiken. Indien vak 2 niet is ingevuld schrapt de GP het bericht aan de consument. In vak 3 kan het voorkomen dat het doden van het dier niet samenvalt met het tekenen van de Verklaring. Gekwetst wild kan W´ERHIVIRHEEKWSJ^IPJWPEXIVXIVYKKIZSRHIR[SVHIR Tevens moet van de Europese wetgeving het uur van doden vermeld worden. Indien men meerdere stuks noteert op de Verklaring zal men de tijdspanne binnen dewelke de stukken zijn gestrekt vermelden; deze tijdspanne mag maximaal zes uren bedragen; duurt de jacht langer dan vult men een tweede Verklaring in. Herinneren we er aan dat het feit van te tekenen in vak 4, en bijgevolg het wild geschikt te verklaren voor het verbruik door een eindverbruiker, een grote verantwoordelijkheid voor de GP met zich meebrengt, 39
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
bij voorbeeld in geval van voedselintoxicatie bij deze verbruiker. Herinneren we er tenslotte aan dat de wildbewerkingsinrichting naast de Verklaring die het wild vergezelt, eveneens haar verantwoordelijkheid draagt over de hygiëne van het wild dat zij bewerkt en bewaart. -RHMIRHI:IVOPEVMRKKIXIOIRHMWMRZEOKEEXHISJ½ciële dierenarts-keurder om zijn beslissing te nemen ervan uit dat het gedrag, het milieu en eventueel de ingewanden – zaken die hij niet kan controleren – geen afwijkingen vertonen. Indien de Verklaring getekend is in vak 5, zal dezelfde dierenarts-keurder zijn beslissingen kunnen steunen op de commentaren die in vak 6 uiteengezet zijn. 4.5.
De kosten voor de GP
De investering bij het begin betreft vooral de vorming (inschrijving, verplaatsingen, referentiewerk(en) , …) Om zijn taak behoorlijk te kunnen volbrengen dient de GP een aantal kosten te maken. De GP zal zich dienen te voorzien van het materiaal zoals beschreven onder punt 2. 1. (wegwerphandschoenen, zakjes voor de stalen, messen, …). Het is noodzakelijk dat de GP zich boekjes met Verklaringen aanschaft bij een vereniging, formulieren
40
besteld bij een laboratorium die moeten ingevuld worden bij de monstername voor het Trichinellaonderzoek en, eventueel,de adequate omslagen voor de verzending van de monsters.Hij zal de kosten (telefoon) dragen voor de melding van het resultaat. Het is hem eveneens aangeraden een verzekering te onderschrijven die zijn verantwoordelijkheid dekt. Weet echter dat de GP slechts gebonden is door een middelenverbintenis en niet door een resultaatverbintenis. De enige garantie die de GP geeft is dat hij zijn best doet volgens zijn kennis en kunde. Het is het slachtoffer van eventuele schade dat moet bewijzen dat ze schade geleden heeft, dat de GP een fout gemaakt heeft en het bewijs leveren van het oorzakelijk verband tussen de de fout en de schade. De GP moet er zich ten slotte op voorbereiden dat deze activiteit de noodzakelijke tijd zal vergen indien hij zijn taak naar behoren wil vervullen in eer en geweten. Men moet rekenen dat het onderzoek van elk stuk grofwild en ieder lot van tien stukken klein wild die in een verklaring voorkomen overeenstemt met een gemiddelde tijdsinvestering van 15 minuten. Tenslotte vermelden we dat alleen de controleurs van het FAVV gemachtigd zijn controle uit te oefenen op het naleven van de wet betreffende de volksgezondheid en de hygiëne bij het wild. Door die bevoegdheid kunnen zij sancties opleggen aan de GP, namelijk zijn registratie intrekken.
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Bijlagen J.M. Giffroy Bijlage 1: 1.
VERKLARING
Verklaring
1. VERKLARING Nr. .........................
GEKWALIFICEERD PERSOON Nr. ....................................................................................................
Naam: ................................................................... Adres: .......................................................................................................................................................... Tel: ................................................... 2. EINDVERBRUIKER MRHMIRRMIXKIOIRHHIMHIRXM½GEXMIZERHITIVWSSRHMI^MGLKIPEWXQIXHIPIZIVMRKZERLIX[MPHEERIIRIMRHZIVFVYMOIV (MXZEOHMIRXEPPIIRMRKIZYPHMRHMIRLIXKEEXSQIIRIZIV^[MNRHEXVIGLXWXVIIOWFIWXIQHMWZSSVIIRIMRHZIVFVYMOIV Naam: ................................................................... Adres: .......................................................................................................................................................... Tel: ................................................... &IVMGLXEERHIGSRWYQIRX IIRSRHIV^SIOFIXVIJJIRHI dit everzwijnMWPSTIRHI ,IXVIWYPXEEX^EPY[SVHIRQIHIKIHIIPH ,IXIXIRZERHMX [MPHEPZSVIRWLIXVIWYPXEEXFIOIRHMWOERIIRKIZEEVMRLSYHIR 3. ONDERZOCHT WILD4PEEXW KIQIIRXI HEXYQIRYYVZERLIXHSHIR.................................................................................................................................... Soort )HIPLIVX
Aantal
Nummers van de labels bevestigd aan de dieren
............................
............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................................................................
Ree
............................
............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................................................................
)ZIV^[MNR
............................
............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ............................................................................................................................................................................................................................................................................... ...............................................................................................................................................................................................................................................................................
(EQLIVX
............................
.....................................................................................
1SI¾SR
.....................................................................................
............................
............................................................................................ .............................................................................................
,EEW
............................
/SRMNR
............................
Canadagans
............................
*E^ERX
............................
,SYXHYMJ
............................
Wilde eend
............................
+VMN^ITEXVMNW
............................
Andere: ............................................... ............................
Andere: ...............................................
............................
4. IK VERKLAAR LIXKIIRSTHIOIIV^MNHISRHIVMWKIWXIPH 5. IK VERKLAAR HIZIVOPEVMRKRMIXXIOYRRIRSRHIVXIOIRIRMRZEO IRFMNKIZSPKFIRMOZERSSVHIIPHEXLIX[MPHVIGLXWXVIIOWQEK[SVHIR [IKIRWHIZSPKIRHIZEWXWXIPPMRK IR EJKIWXEEREERIIRIMRHZIVFVYMOIVSJEERIIRIVOIRHI[MPHFI[IVOMRKW EFGH ^MIOIIV^MNHISRHIV MRVMGLXMRK-OWGLVET-OWGLVETRMIXHIXIOWXHSRHIVSTHIOIIV^MNHI IR FMNKIZSPK FIR MO ZER SSVHIIP HEX LIX [MPH RMIX VIGLXWXVIIOW QEK [SVHIR EJKIWXEER EER IIR IMRHZIVFVYMOIV QEEV YMXWPYMXIRH EER IIR IVOIRHI[MPHFI[IVOMRKWMRVMGLXMRK-OWGLVET-OWGLVETRMIXHI XIOWXHSRHIVSTHIOIIV^MNHI (EXYQIRLERHXIOIRMRK .......................................................................................................
(EXYQIRLERHXIOIRMRK ...........................................................................................................
WGLVETTIR[EXRMIXTEWX
WGLVETTIR[EXRMIXTEWX
6. COMMENTAREN:
(IXEMPPIIVLIX HI [EEVKIRSQIREFRSVQEPIOIRQIVO IR IRMRHMIRIIRQMPMIYZIVSRXVIMRMKMRKZIVQSIH[SVHXSQWGLVMNJHIEEVHIVZERHERREHIV .............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. ...............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
41
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
4. IK VERKLAAR DAT: a b c d
er in het jachtgebied geen effecten van milieuverontreiniging worden vermoed er geen abnormaal gedrag vastgesteld werd vooraleer het wild werd gedood er bij visueel onderzoek van het gehele dier geen abnormale kenmerken zijn vastgesteld die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid inhoudt er bij visueel onderzoek van de ingewanden geen abnormale kenmerken zijn vastgesteld die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid inhoudt (Bij kleinwild altijd schrappen, behalve als het ter plaatste wordt ontweid)
en bijgevolg BEN IK VAN OORDEEL dat het wild rechtstreeks mag worden afgestaan aan een eindverbruiker of aan een erkende wildbewerkingsinrichting 5. IK VERKLAAR de verklaring niet te kunnen ondertekenen in het vak 4 wegens de volgende vaststelling(en): a b c d
er wordt in het jachtgebied een milieuverontreiniging vermoed met negatief gevolg voor de consument abnormaal gedrag werd vastgesteld vooraleer het wild werd gedood er zijn bij visueel onderzoek van het gehele dier één of meer abnormale kenmerken vastgesteld die toelaten te vermoeden dat het vlees een risico inhoudt voor de gezondheid van de mens er zijn bij visueel onderzoek van de ingewanden één of meer abnormale kenmerken vastgesteld die toelaten te vermoeden dat het vlees een risico inhoudt voor de gezondheid van de mens (Bij kleinwild altijd schrappen, behalve als het ter plaatste wordt ontweid)
en bijgevolg BEN IK VAN OORDEEL dat het wild niet rechtstreeks mag worden afgestaan aan een eindverbruiker maar uitsluitend aan een erkende wildbewerkingsinrichting.
42
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
2.
Waaraan denken bij het nemen van monsters voor het Trichinellaonderzoek
(zie 3.2.7.) De hiernavolgende tekst kopiëren en meenemen op de jacht Wanneer? Als de everzwijnen bestemd zijn om af te staan of verkocht te worden aan een eindverbruiker. Wat? •
• • • •
Met het mes telkens minstens 20 gram spiervlees op vijf verschillende plaatsen (in totaal minstens 100 gr) 1. aan de binnenzijde van het onderkaakbeen 2. de punt van de tong 3. onder de elleboog 4. tussen twee ribben 5. middenrif (IQSRWXIVWMRqqR^EOWXIOIRQIXIVSTHIREEQLIXMHIRXM½GEXMIRYQQIVZERHI+4IRLIXRYQQIV van de Verklaring Vak 2 van de Verklaring invullen Aanvraag voor onderzoekformulier invullen Zenden naar- of afgeven aan het laboratorium (zie bijlage 4)
Hoe afwerken? Bij ontvangst van het resultaat van het onderzoek de eindverbruiker verwittigen. Zijn gegevens vind u in vak 2 van de Verklaring; indien u niet over zijn gegevens beschikt, moet u ze navragen bij de persoon die zich heeft belast met de levering van het everzwijn (zie 4.4.2.). De melding van het resultaat is zeer dringend als het positief is.
43
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
3.
Geheugensteun bij het invullen van de Verklaring
(Deze tekst kopiëren en meenemen op de jacht.)
1.
MILIEUVERONTREINIGING IN HET JACHTGEBIED
2.
GEDRAG VAN HET DIER VOOR HET SCHOT ONDERZOEK NA HET DODEN : Voedingstoestand
3. 4.
Oude open fractuur (slecht riekend, etterend, …) 5. Abnormale geur en/of kleur van het karkas 6. Uitgebreide bezoedeling en abnormale geur 7. Vocht in de holtes (uitgezonderd te wijten aan het schot) 8. Organen verkleefd aan de buikwand of borstwand 9. Glanzende of bloederige karkas 10. :IVEPKIQIIRHI EER[I^MKLIMH ZER ±QEWWE´W² MRST HI organen of spieren 11. Voor een bepaald orgaan werd een afwijking vastgesteld. Zo ja, te bepalen: welk(e) orga(an)n(en): magen, darmen, lever, baarmoeder, testikels, nieren, blaas, milt, klieren, longen, hart welke afwijking(en) : volume/vorm/kleur consistentie/geur
VERKLARING TEKENEN IN (4) Geen effecten van milieuverontreiniging (of andere*) worden vermoed. Normaal gedrag
VERKLARING TEKENEN IN (5) Een effect van milieuverontreiniging (of andere*) wordt vermoed. Abnormaal gedrag
vet/normaal/mager
Zeer mager(cachectisch) ja
neen neen neen neen
ja ja ja
neen neen neen
ja ja ja
neen
ja
Andere* : fytosanitaire of medicamenteuze behandelingen. Noot: Van zodra één parameter een antwoord bekomt zoals opgenomen in kolom ‘Verklaring tekenen in ´ QEKKIIRZIVOPEVMRKMR [SVHIREJKIPIKHIRHMIRXLSSKYMXHIZIVOPEVMRKMR EJKIPIKH SJ^IPJWHEX geweigerd in al te ernstige gevallen).
44
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Bijlage 2:
VRAGENLIJST
Deze vragenlijst is representatief voor wat er op het examen kan gevraagd worden. Zo kan de kandidaat het niveau van zijn kennis toetsen en de voorstelling van de vragen eigen maken. Het examen bestaat uit 21 vragen, waarvan 14 vragen uit deze lijst zullen komen en er zullen 7 nieuwe vragen gesteld worden; twee vragen betreffen deel 1, zeven vragen betreffen deel 2, zes vragen betreffen deel 3 en zes vragen betreffen deel 4. Elke vraag omvat drie voorgestelde antwoorden waarvan slechts één juist is. Een juist antwoord levert een punt op; een fout antwoord of geen antwoord levert geen verliespunt op. Het examen wordt als geslaagd beschouwd als de kandidaat minstens 14 punten behaalt op 21.
1.06.
De voorkamers - bevinden zich boven de kamers - bevinden zich onder de kamers - hebben een even dikke wand als de kamers
1. 07.
Van deze drie organen eindigt er een in een blinde zak - de karteldarm (colon) - de blinde darm (coecum) - de lebmaag
1.08.
De luchtpijp - bevindt zich over heel haar lengte ter hoogte van de hals - bevindt zich over heel haar lengte ter hoogte van de borstkas - bevindt zich ter hoogte van de hals en de borstkas
1.09.
Het dijbeen (femur) - is een been van het bekken - is een been van de bil - is een been van de arm
1.10.
Het bekken - is een doorgang alleen voor het rectum (endeldarm) - is een doorgang alleen voor de uro-genitale organen - is gevormd door de twee bekkenhelften die een gewricht vormen met het sacrum
1.1.11.
De wervelkolom wordt gevormd door - de hals-, de dorsale-, de ruggen-, de lenden-, de heiligenbeen,- en staart wervels - de hals-, de ruggen-, de dorsale-, de heiligenbeen-, en de staartwervels - de hals-, de ruggen-, de lenden-, de heiligenbeen-, en de staartwervels
Deel 1 1.01.
De binnenkant van de buikholte is bedekt met een vlies genaamd - borstvlies - buikvlies - omentum
1.02.
De maag van het everzwijn speelt dezelfde rol als een van de magen van het ree; deze maag is - de netmaag - lebmaag - boekmaag
1.03.
Het diafragma - is een membraan dat de binnenkant van de buikholte bedekt - is een membraan dat de binnenkant van de borstholte bedekt - scheidt de borstholte van de buikholte
1.04.
In het veld blijft een haas in zijn pot onbeweeglijk liggen op het ogenblik dat de jager er voorbij stapt - wat een abnormaal gedrag is - wat een normaal gedrag is - is zeker een moer bij haar jongen
1.05.
De milt is een orgaan - dat tot het spijsverteringsstelsel behoort (maag) - dat oa deelneemt aan het afweersysteem van het organisme - met een constant volume
Antwoorden: 1.01. b / 1.02. b / 1.03. c / 1.04. b / 1.05. b / 1.06. a / 1.07. b / 1.08. c / 1.09. b / 1.10. c / 1.11. c 45
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Deel 2 2.01.
Van de drie volgende gevallen, is er één die in de Verklaring, vak 5 moet getekend worden: - Een zeer vette keiler - Een mager reekalf - Een zeer magere hinde
2.02.
Van de drie volgende gevallen, is er één die in de Verklaring, vak 5 moet getekend worden: - Een hert met een open pootfractuur met etter - Een reebok waarvan de neus vol met larven van keelhorzels zit - Een zeug waarvan de baarmoeder maar één foetus bevat.
2.03.
Zeer mager(cachectisch) wil zeggen: - is een pathologische toestand gekenmerkt door de afwezigheid van vet en een verlies van spiermassa - een fysiologische toestand dikwijls vastgesteld bij het hert na de bronst - synoniem van mager
2.04.
Welk schot zal de kwaliteit van het wildbraad het meest beïnvloeden? - longschot - halsschot - pensschot
2.05.
Een normale long heeft: - een vaste consistentie en is altijd roze - een zeer weke consistente en is altijd roze - een elastische consistentie en is variabel van kleur(roze, rood of soms zwart)
2.06.
Wat is een verkleving? - Een opstapeling van etter in een orgaan. - Een vergroeiing van twee oppervlaktes die normaal onafhankelijk horen te zijn. - Een overmatige opstapeling van bloed in de bloedvaten.
2.07.
Sommige levers lijken soms volumineuzer en helderder dan normaal. - Bij dragende dieren. - Bij dieren jonger dan een jaar. - Bij herten in de bronst.
2.08.
Bij het ontweiden moet volgend aspect als abnormaal beschouwd worden. - De darm is vergroeid met het buikvlies. - De blaas is gescheurd. - De milt is gescheurd.
2.09.
Bij een dier in goede gezondheid zijn de nieren: - Bedekt met witte plekken,vooral bij jonge dieren. - Altijd omgeven door minstens een beetje vet. - Gevuld met urine.
2.10.
Bij het ontweiden moet volgend beeld als abnormaal beschouwd worden. - Meerdere massa`s in meerdere organen. - Enkele parasieten zijn zichtbaar in de luchtwegen. - De magen zitten vol voedselbrij.
2.11.
De verkoop van een fazant aan een eindverbruiker zal zeker niet kunnen wanneer: - Er een breuk vastgesteld wordt. - Er een breuk vastgesteld wordt die veroorzaakt werd door het doden van het dier. - Er een open breuk vastgesteld wordt die al aanwezig was voor het doden van het dier.
2.12.
Het kan volstaan om zich de dag voorafgaand aan de jacht: - Te informeren over de fyto-sanitaire toestand van de gewassen waar gejaagd zal worden. - Te informeren over eventuele preventieve behandelingen op het geloste wild. - Te informeren over zowel de fyto-sanitaire toestand als over eventuele preventieve behandelingen.
2.13.
Het hagelschot. - Beschadigt geen buikorganen. - Beschadigt de buikorganen hetgeen de bacteriele groei buiten de darmen bevorderd. - Beschadigt de buikorganen zonder evenwel de bacteriele groei buiten de darmen te bevorderen.
2.14.
De aanwezigheid van dode konijnen op het gebied waar gejaagd wordt: - Heeft geen enkel verband met de konijnen die geschoten worden in hetzelfde gebied. - Moet,gezien het voorzichtigheidsprincipe, de GP doen beslissen om dat wild enkel naar en wildverwerkingsinrichting te laten gaan. - Is geen aanwijzing van een epidemie onder de konijnen in dat gebied.
Antwoorden: 2.01. c / 2.02. a / 2.03. a / 2.04. c / 2.05. c / 2.06. b / 2.07. c / 2.08. a / 2.09. b / 2.10. a / 2.11. c / 2.12. c / 2.13. B / 2.14. b 46
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
2.15.
De overbevolking van dieren in een bepaald jachtgebied: - Is een teken van de goede gezondheid van de wildpopulatie. - Is geen risicofactor voor een eventuele epidemie. - Is een risicofactor voor een eventuele epidemie.
2.16.
Een gelegerde haas die gevangen wordt met de hand of door een hond: - Is zeker ziek. - Is in goede gezondheid. - Is een dier waarover men zich niet met zekerheid kan uitspreken wat betreft de gezondheidstoestand.
2.17.
2.18.
2.19.
2.20.
De aanwezigheid van aangekoekte mest of diarree bij de konijnen: - Moet voor de GP voldoende info zijn om de afvoer van dat wild te beperken tot de wildverwerkingsinrichting. - Is een teken van goede gezondheid. - Is een teken van ziekte doch is zonder gevolg voor de keuring. Indien men,juist na het schot,bij de haas een opgezette buik vaststelt waar men een trommelend geluid op kan maken dan is dit: - Volkomen normaal. - Teken van een spijsverteringsstoornis. - Het resultaat van de bloeduitstorting die de dood van het dier veroorzaakt heeft. Bij het opvliegen van een klucht patrijzen is er een dier dat achterblijft, minder hoog en snel gaat en bovendien zijn vlucht eerder staakt dan de rest van de klucht. Dit dier: - Is waarschijnlijk te vet en kan daardoor niet goed vliegen. - Vertoont het normaal gedrag van een volwassen dier uit de groep dat tracht de aandacht van een roofdier op hem te trekken. - is waarschijnlijk ziek of gekwetst Een houtduif die bij de minste verstoring opvliegt: - Is zeker ziek. - Is zeker gezond. - Geeft geen bijzonderheden over zijn gezondheidstoestand
2.21.
Een eend zit op de rand van een vijver en is niet verontrust door de aanwezigheid van mensen,hij houdt ze wel in de gaten doch vlucht niet.Hij laat zich zelfs benaderen tot op enkele meters alvorens hij rustig te water gaat.Het gedrag van deze eend: - Is zeker een teken van ziekte. - Weerspiegelt een goede gezondheid. - Laat geen oordeel toe over zijn gezondheid.
2.22.
Men zegt van een fazant dat hij “zo scherp als een mes is “en dus verdacht van ziekte, als: - De snavel proper is,scherp en zonder enig slijm of etter. - De spieren aan de beide zijden van het borstbeen opgezet zijn. - Het borstbeen opvallend scherp aanvoelt.
2.23.
Men vermoedt dat een patrijs ziek is wanneer - zijn verenkleed over het algemeen goed onderhouden is - men veel parasieten kan aantreffen op veren (vlooien)en of poten (mijten) en of ter hoogte van de keel ( rode wormen) - het dier blijft zitten terwijl de jachtlijn er voorbij gaat
2.24.
Een eend waarvan de kleur van de huid groen/zwart is. - Is de kleur van een eend die al 24 uur dood is. - Is een normale kleur van de huid. - Is een rottingsverschijnsel.
2.25.
Een fazant in de dichte dekking tracht al lopend aan de honden te ontsnappen en zo ook de schutterslijn te passeren. Deze fazant: - Vertoont een normaal gedrag. - Is zeker een uitgezet exemplaar. - Is ziek.
Antwoorden: 2.15. c / 2.16. c / 2.17. a / 2.18. b / 2.19. c / 2.20. b / 2.21. b / 2.22. c / 2.23. b / 2.24 c / 2.25 a 47
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Deel 3 3.01.
Welke afmetingen heeft een bacterie? - Minder dan 0,2 micron - Tussen 0,2 en 50 micron - Meer dan 50 micron
3.02.
Vanaf hoeveel kiemen per cm2 wordt een karkas als onrein beoordeeld? - 10 tot 40 kiemen - 10.000 kiemen - 30.000 tot 50.000 kiemen
3.03.
Wanneer een karkas een lokale verontreiniging vertoont, dient men te reinigen - met veel water - door middel van een mes - met licht bevochtigd wegwerppapier
3.04.
Wat moet de maximale kerntemperatuur zijn van een karkas van grootwild om de vermeerdering van de meeste kiemen praktisch tot nul te reduceren? - Minder dan 7 ºC - Minder dan 4 ºC - 3 ºC
3.05.
Wat moet de maximale kerntemperatuur zijn van klein wild om de vermeerdering van de meeste kiemen praktisch tot nul te reduceren? - Minder dan 7 ºC - Minder dan 4 ºC - 3 ºC
3.06.
Welke invloed heeft het verhogen van de zuurtegraad op de bewaring van vlees? - Gunstig - Ongewijzigd - Ongunstig
3.07.
Waarom verbiedt men het presenteren van de vos op het klassieke jachttableau? Hij kan drager zijn van - Trichinose - Echinococcose - De ziekte van Lyme
3.08.
Wat is een zoönose? - Een ziekte die overdraagbaar is tussen dieren - Een ziekte die overdraagbaar is van dier naar mens - Een ziekte van mensen die het wildbraad kan besmetten
3.09.
Om zijn handen te wassen voor het ontweiden gebruikt men - Water van een bron - Drinkbaar water - Water met javel
3.10.
Bij het ontweiden van een wilde tweehoevige is men verplicht om de tong en het spierachtige deel van het middenrif in het karkas te laten bij - Het hert - De ree - Het everzwijn
3.11.
De Scandinavische methode van ontweiden heeft een fundamenteel voordeel op de klassieke methode van ontweiden omdat - Ze sneller is - Ze makkelijker is - Ze beter beschermt tegen bevuiling van het karkas
3.12.
Het gebruik van wegwerphandschoenen bij het ontweiden wordt aangeraden omdat - Het u in staat stelt om de handen proper te houden - Het besmetting vermijdt van karkas naar de persoon die ontweit en omgekeert - Het gebruik van handschoenen het mes minder glibberig maakt
3.13.
Welke van de volgende uitspraken is foutief - Indien de tijd tussen het doden van het wild en het binnenbrengen in een wildbewerkingsinrichting meer dan 12 uur bedraagt, dan mag de kerntemperatuur van het kleinwild maximum 7 °C bedragen - Indien de tijd tussen het doden van het wild en het binnenbrengen in een wild bewerkingsinrichting meer dan 12 uur bedraagt, dan mag de kerntemperatuur van het kleinwild maximum 4 °C bedragen - Indien de tijd tussen het doden van het wild en het binnenbrengen in een wild bewerkingsinrichting meer dan 12 uur bedraagt, dan mag de kerntemperatuur van het grootwild maximum 7 °C bedragen
3.14.
Een jachtrechthouder organiseert een klopjacht in de namiddag en slaagt er in om drie reeën en twee everzwijnen te strekken. Deze dieren worden volgens de regels van de kunst ontweid en voor het vallen van de nacht kan hij ze vervoeren naar een dichtbij gelegen wildbewerkingsinrichting. Welk type transport is het meest aangewezen? - Hangend transport zonder koeling - Niet hangend gekoeld transport - Niet hangend niet gekoeld transport
Antwoorden: 3.01. b / 3.02. b / 3.03. b / 3.04. a / 3.05. b / 3.06. a / 3.07. b / 3.08. b / 3.09. b / 3.10. c / 3.11. c / 3.12. b / 3.13. a / 3.14. a 48
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Deel 4 4.01.
Jagers, aandeelhouders, hebben in totaal 18 eenden, 24 fazanten en 15 konijnen gestrekt. Het wild is gekoeld zoals het hoort. Een van de aandeelhouders wenst voor eigen gebruik 12 eenden te kopen van de vennootschap. De wetgeving - laat hem dat zonder meer toe - laat het toe doch nadat een GP die deel heeft genomen aan de jacht de Verklaring in vak 4 heeft getekend voor wat die 12 eenden betreft - laat het helemaal niet toe
4. 02.
Jagers hebben in totaal 3 patrijzen, 2 konijnen, 17 fazanten en 6 hazen geschoten. Het wild is gekoeld zoals de wet het voorschrijft. Een van de jagers wenst 2 hazen mee te nemen om aan zijn buur te verkopen. De wetgeving - laat hem dat zonder meer toe - laat het toe indien een GP die heeft deel genomen aan de jacht de Verklaring in vak 4 tekent voor wat die 2 hazen betreft - laat het helemaal niet toe
4. 03.
4.04.
Vrienden jagers hebben in totaal 3 patrijzen, 2 konijnen, 17 fazanten en 6 hazen gestrekt. Het wild is degelijk gekoeld. Een van de jagers wenst 3 patrijzen, en 6 hazen mee te nemen om ze aan een buur te verkopen. De wetgeving - laat hem dat zonder meer toe - laat het toe indien een GP die heeft deelgenomen aan de jacht de Verklaring tekent in vak 4 voor dat wild - laat het helemaal niet toe Jagers hebben in totaal 3 patrijzen, 2 konijnen, 17 fazanten en 6 hazen gestrekt. Het wild is gekoeld zoals de wet het voorschrijft. Een van de jagers wenst 3 patrijzen en 6 hazen mee te nemen om ze aan zijn beenhouwer te verkopen want deze zijn klienten vragen naar wild . De wetgeving - laat het zonder meer toe - laat het toe nadat een GP die deel heeft genomen aan de jacht de Verklaring in vak 4 tekent - laat het toe indien deze detailhandel beschikt over een wildbewerkingsinrichting en indien een GP die heeft deelgenomen aan de jacht de Verklaring heeft ingevuld
4.05.
Een everzwijn van 120 kg ligt op het tableau. Het is zo snel mogelijk van maag en darmen ontdaan en gekoeld zoals het hoort. Een GP heeft de Verklaring in vak 5 getekend.Niemand van de medejagers wenst het everzwijn mee te nemen; de wildhandelaar is gevraagd maar niet geïnteresseerd in dieren zwaarder dan 100 kg. U kent persoonlijk de kok van het restaurant van het Ministerie waar u werkt. Deze heeft u ooit gevraagd dat hij gaarne een everzwijn zou versnijden en het opdienen aan het personeel. U zou hem dit everzwijn daarvoor willen schenken. De wetgeving - laat het u toe op voorwaarde van een gunstig Trchinellaonderzoek - laat het u zonder meer toe - verbiedt het
4.06.
Een jager beschikt over een ree afkomstig van zijn deel van de jachtbuit. De evisceratie en de koeling zijn volgens de wettelijke voorschriften in orde; een GP die heeft deelgenomen aan de jacht heeft de Verklaring in vak 4 getekend. De jager - mag dit stuk geven aan de eigenaar van een terrein als vergoeding voor het jachtrecht - mag die ree leveren aan een beenhouwer op voorwaarde dat deze het stuk laat keuren door een dierenarts-keurder - mag die ree aan niemand afstaan
4.07.
Een genodigde jager heeft een wild zwijn geschoten bij bersjacht en hem meegekregen. De jachtrechthouder , een GP, heeft hem een Verklaring, getekend in vak 4, mee gegeven mocht hij die ooit nodig hebben. Hij neemt het everzwijn mee naar huis met de bedoeling het in stukken te snijden voor de diepvries. Doch bij het versnijden is er geen plaats genoeg in zijn diepvries. Mag hij een bil geven - aan een vriend op voorwaarde dat hij de Verklaring meegeeft - aan zijn beenhouwer op voorwaarde dat hij de Verklaring meegeeft - aan niemand
4.08.
Een jager beschikt over een ree als zijn deel van de jachtbuit; de evisceratie en de koeling in orde zijn; een GP die heeft deel genomen aan de jacht heeft de Verklaring in vak 5 getekend. De jager mag dit stuk leveren aan - een schoolrestaurant, op voorwaarde dat HI^ILIXVIIPEEXOIYVIRHSSVIIRSJ½GMtPI dierenarts - een vrij wildverwerkingsinrichting - niemand
Antwoorden: 4.01. a / 4.02. b / 4.03. b / 4.04. c / 4.05. c / 4.06. a / 4.07. c / 4.08. b
49
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
4.09.
4.10.
4.11.
Drie everzwijnen, slecht geschoten, liggen op het tableau. Ze zijn zo snel mogelijk van maag en darmen ontdaan en gekoeld. Niemand uit het jachtgezelschap heeft interesse voor de dieren. De wildhandelaar wordt gevraagd maar komt niet voor maar drie stuks.Een van de jagers, die geen GP is, wil wel de drie everzwijnen mee nemen naar huis, de beste stukken recupereren en diepvriezen om ze later met zijn gezin op te eten. De wet laat hem dit toe - op voorwaarde dat een GP die deel heeft genomen aan de jacht de Verklaring in vak 4 tekent en dat het resultaat van het Trichinellaonderzoek gunstig is - op voorwaarde dat een GP tekent in vak 5 van de Verklaring - zonder meer Drie stukken reewild, slecht geschoten, liggen op het tableau; ontweid en gekoeld volgens de voorschriften. Niemand van het jachtgezelschap toont interesse voor dat wild; de wildhandelaar verplaatst zich niet voor drie stuks. Een van de medejagers, die geen GP is,is van mening dat hij die drie stuks kan meenemen om de beste stukken vlees er af te snijden en diep te vriezen. Later eet hij ze wel op met zijn gezin. De wet laat hem dit toe - op voorwaarde dat een GP, die heeft deel genomen aan de jacht, de Verklaring tekent in vak 4 en dat het resultaat van het Trinellaonderzoek gunstig is. - op voorwaarde dat een GP, die heeft deelgenomen aan de jacht, de Verklaring tekent in vak 4 - zonder meer Op een mooie dag halen een groep jagers, aandeelhouders en genodigden, een dertigtal stuks klein wild binnen. Het wild is gekoeld zoals door de wet voorzien. De voorzitter van de jacht, de enige GP onder de aandeelhouders, is afwezig. Een van de jagers stelt voor het wild af te leveren aan een wildbewerkingsinrichting op zijn terugweg. De wet - laat het hem toe zonder voorwaarden - laat het hem toe indien een van de genodigden, die heeft deel genomen aan de jacht, een GP is en dat deze één of meerdere Verklaringen invult - laat het hem helemaal niet toe
Antwoorden: 4.09. c / 4.10. c / 4.11. b / 4.12. a / 4.13. b / 4.14. c 50
4.12.
Een zondag van de maand september schiet een jachtgezelschap 11 patrijzen. Ze worden gekoeld zoals de wet voorziet. De voorzitter van het jachtgezelschap is de enige GP doch afwezig, naar het buitenland. Een van de medejagers stelt voor de 11 patrijzen te kopen om ze in zijn diepvries te leggen. De wet - laat dit zonder meer toe - laat het toe op voorwaarde dat een GP, die aan de jacht heeft deelgenomen, de verklaring in vak 4 heeft getekend - laat dit niet toe
4.13.
Een GP die heeft deelgenomen aan de jacht heeft een ree onderzocht en heeft de Verklaring in vak 5 getekend. Dit wild - mag aan een eindverbruiker afgeleverd worden - mag aan een wildbewerkingsinrichting verkocht worden - mag niet opgegeten worden
4.14.
Jagers schieten in totaal 18 eenden, 24 fazanten en 15 konijnen. Het wild is gekoeld zoals de wet voorziet.Een van de jagers wenst 12 eenden te kopen om ze aan een vriend door te verkopen. De wet - laat het zonder enige voorwaarde toe - laat het toe indien een GP, die heeft deel genomen aan de jacht, de Verklaring tekent in vak 4 voor wat die eenden betreft - laat het helemaal niet toe
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Bijlage 3: 1.
REFERENTIES
Verordening (EG) N° 853/2004
De volledige tekst vindt u terug op: http://eur-lex.europa.eu
3.
Het deel over vrij wild vindt u hieronder terug: SECTIE IV: VLEES VAN VRJJ WILD HOOFDSTUK I: OPLEID1NG VAN JAGERS OP HET GEBIED VAN GEZONDHEID EN HYGIENE 1. Personen die op vrij wild jagen om dat wild voor menselijke consumptie in de handel te brengen, moeten over voldoende kennis van de pathologie van vrij wild en van de productie en het hanteren van vrij wild en vlees van vrij wild na de jacht beschikken om dat wild ter plaatse aan een eerste onderzoek te kunnen onderwerpen. 2. Het is echter voldoende als ten minste één persoon per jachtgezelschap over de in lid 1 bedoelde kennis beschikt. In deze sectie wordt QIX±KIO[EPM½GIIVHTIVWSSR²REEVHMITIVWSSR verwezen. 3. (I KIO[EPM½GIIVHI TIVWSSR ^SY SSO HI wildbeheerder of de jachtopziener kunnen zijn, indien deze tot het jachtgezelschap behoort of zich in de onmiddellijke nabijheid van het jachtterrein bevindt. In het laatste geval moet de jager het wild aan de wildbeheerder of de jachtopziener tonen en hem meedelen of hij vóór het doden ongewoon gedrag heeft waargenomen. 4. Er dient ten genoegen van de bevoegde autoriteit een opleiding te worden verstrekt SQ NEKIVW XSX KIO[EPM½GIIVHI TIVWSRIR ST XI leiden. Daarin komen ten minste de volgende onderwerpen aan bod. a) normale anatomie, fysiologie en gedrag van vrij wild; b) abnormaal gedrag en pathologische veranderingen bij vrij wild als gevolg van ziekten, milieuverontreiniging of andere factoren die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees wordt geconsumeerd; c) hygiënevoorschriften en adequate technieken om vrij wild na het doden te hanteren, te vervoeren, van de ingewanden te ontdoen, enz.; en d) wetgeving, voorschriften en administratieve bepalingen op het gebied van gezondheid en hygiëne van dier en mens, waaraan moet worden voldaan omvrij wild in de handel te mogen brengen. 5. De bevoegde autoriteit moedigt de jagers verenigingen aan om in een dergelijke opleiding te voorzien. HOOFDSTUK II: HANTEREN VAN GROF VRIJ WILD 1. Grof vrij wild moet na het doden zo snel mogelijk van maag en darmen worden ontdaan en zo nodig worden verbloed. 2. (I KIO[EPM½GIIVHI TIVWSSR QSIX LIX
4.
5.
6. 7. 8.
gedode dier en de weggehaalde ingewanden onderzoeken om na te gaan of er kenmerken zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt. Het onderzoek moet zo spoedig mogelijk na het doden worden uitgevoerd. Vlees van grof vrij wild kan alleen in de handel worden gebracht indien het gedode dier na het in punt 2 bedoelde onderzoek zo spoedig mogelijk naar een wildbewerkingsinrichting wordt gebracht. De ingewanden moeten het gedode dier vergezellen, zoals nader bepaald in punt 4. Er moet kunnen worden vastgesteld van welk dier de ingewanden afkomstig zijn. a) Wanneer tijdens het in lid 2 bedoelde onderzoek geen abnormale kenmerken worden vastgesteld, er vóór het doden geen abnormaal gedrag is geconstateerd en er geen effecten van milieuverontreiniging worden ZIVQSIH QSIX HI KIO[EPM½GIIVHI TIVWSSR een genummerde verklaring waarin dit wordt gestaafd aan het gedode dier bevestigen. In die verklaring moeten ook datum, tijdstip en plaats van het doden worden vermeld. In dat geval hoeven de kop en de ingewanden het dode dier niet te vergezellen, tenzij voor Trichinella spiralis vatbare soorten (varkens, eenhoevigen en andere dieren), waarvan de kop behalve de slagtanden en het middenrif het dode dier moeten vergezellen. Jagers dienen evenwel te voldoen aan alle aanvullende eisen die in de lidstaten waar de jacht plaatsvindt worden opgelegd, met name om overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG de controle van bepaalde residuen en stoffen te kunnen uitvoeren. b) In de andere gevallen dienen de kop (behalve de slagtanden, geweien en horens) en alle ingewanden, met uitzondering van maag en darmen, het gedode dier te vergezellen. De KIO[EPM½GIIVHI TIVWSSR HMI LIX SRHIV^SIO heeft verricht moet de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de abnormale kenmerken, het abnormale gedrag of het vermoeden van effecten van milieuverontreiniging die hem of haar ervan weerhouden heeft een verklaring conform punt a) op te stellen. G -RHMIR MR IIR WTIGM½IO KIZEP KIIR KIO[EPM½GIIVHTIVWSSRFIWGLMOFEEVMWSQLIXMR lid 2 bedoelde onderzoek te verrichten, moeten de kop (behalve de slagtanden, geweien en horens) en alle ingewanden behalve maag en darmen het lichaam vergezellen. Na het doden moet binnen een redelijke tijd met koeling worden begonnen en moet er gekoeld worden tot een temperatuur die overal in het vlees ten hoogste 7°C bedraagt. Actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten. Tijdens het vervoer naar de wildbewerkingsinrichting moet stapelen worden vermeden. Grof vrij wild dat aan een wildbewerkingsinrichting wordt afgeleverd moet aan de bevoegde autoriteit ter keuring worden aangeboden. Bovendien mag niet-onthuid grof vrij wild alleen 51
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
9.
worden gevild en in de handel worden gebracht wanneer: a) het vóór het villen tijdens de opslag en de hantering gescheiden wordt gehouden van andere levensmiddelen en niet wordt ingevroren, en b) het na het villen een eindkeuring ondergaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../2004 . De voorschriften van sectie I, hoofdstuk V, zijn van toepassing op het uitsnijden en uitbenen van grof vrij wild.
HOOFDSTUK III: HANTEREN VAN KLEIN VRIJ WILD 1. (IKIO[EPM½GIIVHITIVWSSRQSIXSRHIV^SIOIR of er kenmerken zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt. Het onderzoek moet zo spoedig mogelijk na het doden worden uitgevoerd. 2. * Het Publicatiebureau zal het nummer invoegen van de verordening inzake de organisatie van de SJ½GMtPIGSRXVSPIW 3. Wanneer tijdens het onderzoek abnormale kenmerken worden vastgesteld, vóór het doden abnormaal gedrag werd geconstateerd of effecten van milieuverontreiniging worden ZIVQSIH QSIXHIKIO[EPM½GIIVHITIVWSSRHI bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen. 4. Vlees van klein vrij wild mag uitsluitend in de handel gebracht worden indien het gedode dier zo spoedig mogelijk na het in punt 1 bedoelde onderzoek naar een wildbewerkingsinrichting wordt gebracht. 5. Na het doden moet binnen een redelijke tijd met koeling worden begonnen en moet er gekoeld worden tot een temperatuur die overal in het vlees ten hoogste 4°C bedraagt. Actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten. 6. Bij aankomst in de wildbewerkingsinrichting worden zonder onnodig uitstel de ingewanden verwijderd of wordt de verwijdering ervan afgerond, tenzij de bevoegde autoriteit anders toestaat. 7. Klein vrij wild dat aan een wildbewerkingsinrichting wordt afgeleverd moet aan de bevoegde autoriteit ter keuring worden aangeboden. 8. De voorschriften van sectie LI, hoofdstuk V, zijn van toepassing op het uitsnijden en uitbenen van klein vrij wild. 2.
Koninklijk Besluit van 22 december 2005
De volledige tekst vindt u terug op: http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm. Referentie: 2005023110 Het deel over vrij wild vindt u hieronder terug: HOOFDSTUK III. - Vrij wild Art. 12. De rechtstreekse levering door de jager van kleine hoeveelheden vrij wild of vlees van vrij wild aan de eindverbruiker mag alleen gebeuren volgens 52
de volgende voorschriften : 1. Het gaat om vrij wild van de eigen jachtbuit; 2. De rechtstreekse levering per jachtbuit bedraagt niet meer dan 1 stuk grof vrij wild en 10 stuks klein vrij wild; 3. Op everzwijnen en andere trichinegevoelige soorten moet een trichinenonderzoek uitgevoerd zijn met gunstig resultaat; 4. De jager heeft de opleiding gevolgd zoals bepaald in hoofdstuk I, Sectie IV van bijlage III van bovenvermelde verordening (EG) 853/2004 van 29 april 2004; 5. De jager heeft vóór het doden geen abnormaal gedrag vastgesteld of heeft geen vermoeden van effecten van milieuverontreiniging; 6. De jager heeft bij onderzoek van het pas gedode dier geen kenmerken geconstateerd die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico zou vormen voor de gezondheid; 7. Grof vrij wild is na het doden zo snel mogelijk van de maag en darmen ontdaan; 8. Na het doden is, indien de weersomstandigheden dit vereisen, binnen een redelijke tijd met koelen begonnen. Voor grof vrij wild tot een kerntemperatuur van 7 °C, voor klein vrij wild tot een kerntemperatuur van 4 °C. Art. 13. § 1. De rechtstreekse levering door de jager van vrij wild aan de detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert mag alleen gebeuren indien deze detailhandel beschikt over een wildbewerkingsinrichting grenzend aan een detailhandelszaak; § 2. Het in § 1 bedoelde vrij wild moet gekeurd worden overeenkomstig de bepalingen van verordening 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling ZERWTIGM½IOIZSSVWGLVMJXIRZSSVHISVKERMWEXMIZER HISJ½GMtPIGSRXVSPIWZERZSSVQIRWIPMNOIGSRWYQTXMI bestemde producten van dierlijke oorsprong. 2EHIOIYVMRK[SVHXLIXMHIRXM½GEXMIQIVO [EEVZER vorm en inhoud vastgesteld zijn in bijlage II, EERKIFVEGLXHSSVHISJ½GMtPIHMIVIREVXW § 3. Om een erkenning te bekomen moet de wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak voldoen aan de inrichtings- en exploitatievoorwaarden vastgelegd in bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004 en in bijlage II. § 4. De jager kan geen vlees van vrij wild leveren aan een detailhandelszaak of aan een wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak.
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
Bijlage 4:
LABORATORIA AANGEDUID VOOR TRICHINELLAONDERZOEK
1.
Laboratoria niet verbonden aan een slachthuis:
•
Chemiphar NV L. Bauwensstraat 4, 8200 Brugge Tel: 050/310252 Fax: 050/310254 e-mail: [email protected]
•
Food Control. Wettersesteenweg 164, 9520 St. Lievens Houtem (Bavegem) Tel: 09/3638014 Fax: 09/3620462 e-mail: [email protected] [email protected]
•
CARAH, Ctre Agron Agro-ind prov Hain Rue Paul Pastur 11, 7800 Ath Tel: 068/264684 Fax: 068/264699 e-mail: [email protected] [email protected]
•
Intercommunale d’etude et de gestion, Laboratoire Service d’Hygiène Aliment. Av. De Fécamps 25, 7700 Mouscron Tel: 056/330624 Fax: 056/487057 e-mail: [email protected]
•
ARSIA, Centre de Prévention et Guidance vet. Rue du Prophète 2, 7000 Mons Tel: 065328860 e-mail: [email protected] [email protected] [email protected]
•
Centre d’Economie Rurale Rue du Carmel 1, 6900 Marloie Tel: 084/220228 Fax: 084/220213 e-mail: [email protected] [email protected]
2.
Laboratoria verbonden aan een slachthuis
Er zijn slachthuizen die beschikken over een laboratorium waar men Trichinellaonderzoek verricht. Wij raden u aan contact op te nemen met deze slachthuizen om te kijken of hun laboratorium een GP Trichinellaonderzoek verricht.
53
© J.-M. Giffroy, A. Linden, H. Pestieau, D. Quairiat en J.-P. Wauty, 2007. Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing zelfs gedeeltelijk, onder welke vorm ook, voorbehouden voor alle landen uitgezonderd uitdrukkelijke toelating van de auteurs.
De foto’s, tekeningen en beelden zijn te danken aan Philippe Allard,Yves De Raeve, Jean-Marie Giffroy, Michel Holemans, Annick Linden, Christian Misonne, Peter Van Hoey, Rob van ‘t Zelfde, Thomas Ceulemans, Igor Timmermans, Henry Pestieau, Marc Steichen, Jean-Philippe Wauty, Dr. Alain François en l’Association Nationale des Chasseurs de Grand Gibier (Frankrijk). Vormgeving: Mieke Beelen - HVV Communicatie 54