portefeuillehoudersoverleg GROM vergadering 26 april 2012 agendapunt 00 maart 2010 Onderwerp: agenda voor PHO GROM van 26 april 2012 Gevraagde beslissing: Vaststellen. Vanwege een praktische invulling van de vergadering is gekozen voor een afwijkende volgorde van de agendapunten. (00 01
Korte opening – mededelingen volgen later) Bestuurlijke consultatie Deltaprogramma Rijnmond 09:30 u. Drechtsteden, met presentatie Toelichting: Zoals afgesproken tijdens de bestuurlijke bijeenkomst van de Stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden en de betrokken gemeenten van 8 maart jl., gebruikt het programmabureau de periode tot de zomer van 2012 om een consultatie te houden over de opgaven voor de waterveiligheid en zoetwater en om de mogelijke oplossingsstrategieën te bespreken. Tijdens deze vergadering wil men bij de volgende onderwerpen stilstaan: • kennis nemen van de stand van zaken: wat zijn de opgaven in uw regio vanuit waterveiligheid en zoetwater? • bespreken van de mogelijke strategieën, met de vragen: Hoe lang gaat de huidige strategie nog mee? en Wat zijn mogelijke alternatieve strategieën? • Aanpak van de verkenning van kansrijke strategieën in het komend jaar, met de vragen: Wat zijn de belangrijke criteria bij het beoordelen van de kansrijkheid van strategieën vanuit uw visie op een vitale delta? Welke – voor het vraagstuk relevante – ruimtelijke ontwikkelingen spelen in uw regio? Ziet u kansen of bedreigingen? Zie voor verdere informatie de bijgevoegde aan u gerichte brief van het programmabureau. Bijgevoegd: brief aan de leden van PHO GROM van de programmadirecteur Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden en het verslag van de bestuurlijke bijeenkomst van 8 maart 2012. Gevraagd: bespreken van de onderwerpen uit de annotatie
02
Klimaatadaptatie, presentatie Regionale klimaateffectatlas 10:30 u. en Toolbox Toelichting: Dit agendapunt betreft het presenteren van tussenresultaten op weg naar een regionale klimaatadaptatiestrategie. In 2011 is de stadsregio samen met de regiogemeenten een verkenning gestart naar de behoeften van de regiogemeenten. De uitkomst van verkenning is dat de regiogemeenten meerwaarde zien in regionale samenwerking aan klimaatadaptatie (klimaatbestendig maken van de regio). Gemeenten hebben behoefte aan meer inzicht in wat klimaatverandering voor hun gemeente betekent, aan kennis over praktische toepassingen op de korte en middellange termijn en aan het onderling delen van kennis en ervaring. Om aan deze behoefte tegemoet te komen is nu op basis van de nationale Klimaateffectatlas een vertaling gemaakt voor de regio, die gepresenteerd wordt in dit portefeuillehoudersoverleg. Daarnaast is voor een aantal relevante thema’s een eerste inventarisatie gemaakt van mogelijk te treffen maatregelen (zogenaamde toolbox), die eveneens wordt gepresenteerd. Bijgevoegd: agendapost regionale Klimaatadaptatie strategie. De concept regionale Klimaateffectatlas en toolbox worden ter vergadering uitgedeeld. Gevraagde beslissing: kennisnemen van de presentatie van de regionale Klimaateffectatlas en de toolbox van mogelijk te treffen maatregelen.
03
Mededelingen: 10:55 u. > Stand van zaken Metropoolregio incl. pijlers Ruimte/Wonen en
agenda GROM 26-4-12 /R+G/MvG /106456 / SR / D01 / datum
Pagina 1
Groen, mondelinge toelichting door Mw. Mourik en/of dhr. Van Belzen > stand van zaken RGSP-3, mondelinge toelichting door dhr. Van Belzen > Nieuwe Omgevingsrecht. Met de stukken voor deze vergadering is een agendapost meegestuurd (waarin een toelichting wordt gegeven op de nieuwe Omgevingsrecht) en 4 bijlagen. Dit onderwerp zal regelmatig op de agenda van PHO GROM terugkeren. > Europese subsidie voor duurzame ontwikkeling Ter kennisname is bijgevoegd: factsheet “EU-subsidies: een helpende hand bij lokale ambities”. Deze factsheet is opgesteld door de DCMR in opdracht van de stadsregio Rotterdam en geeft gemeenten inzicht in de “do’s en dont’s” bij het aanvragen van Europese subsidie voor duurzame ontwikkeling. 04
05
05
Verslag van de vergadering van GROM op 16 februari 2012 Bijgevoegd: het desbetreffende verslag Gevraagde beslissing: vaststellen
11:15
Regionaal convenant windenergie 11:20 u. Toelichting: N.a.v. de bespreking van het onderwerp windenergie in het vorige portefeuillehoudersoverleg van 16 februari heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden. De uitkomsten hiervan worden ter vergadering gepresenteerd en in de bijlagen nader toegelicht. Tevens wordt uw instemming gevraagd met de concept tekst van het regionaal convenant windenergie dat is bijgevoegd. Bijgevoegd: Agendapost met stand van zaken regionaal convenant windenergie; Matrix met overzicht van windenergielocaties; kaart met windenergielocaties; concepttekst regionaal convenant windenergie. Gevraagde beslissing: 1. een uitspraak te doen over het totale regionale aanbod aan windenergielocaties t.b.v. het regionaal convenant windenergie; 2. in te stemmen met de concept tekst van het convenant met het oog op behandeling in colleges regiogemeenten, inclusief verzoek om mandatering ondertekening convenant. Rondvraag en sluiting
agenda GROM 26-4-12 /R+G/MvG /106456 / SR / D01 / datum
11:50 u. – 12:00 u.
Pagina 2
geleideformulier agendapost voor portefeuillehoudersoverleg datum vergadering: onderwerp: akkoord dagelijks bestuur: Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die i n t e r n e a f s t e m m i n g .
fase 1a
wie steller BTW (netto? BTW compensabel? etc.) Meerjarenbeeld en dekking Register financiële verplichtingen Subsidie / opdracht / anders, nl Aanbesteding (zie Handboek AO)
1b
paraaf
datum
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
opmerkingen
(staf)afdelingshoofd
(N.b.: indien het dagelijks bestuur het voorstel integraal heeft vastgesteld, kan direct wordt overgegaan naar fase 4.1 en/of 4.2). De directie/stafafdeling (steller) is ook verantwoordelijk voor coördinatie van de volgende fase. Indien de steller van oordeel is dat de functionarissen onder 2a, 2b of 2c niet behoeven te adviseren, wordt dit duidelijk aangegeven (bijvoorbeeld door "n.v.t." in te vullen). De stappen 2a, 2b, 2c behoeven niet altijd volgtijdelijk te worden gezet: dat kan / mag ook parallel.
2a
controller
2b
communicatieadviseur juridisch adviseur
2c
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee
X
X
X
X
De steller verwerkt zo nodig de opmerkingen van de in fase 2 gemaakte opmerkingen. Indien er geen kanttekeningen zijn geplaatst, mag bij 3b "n.v.t." worden ingevuld. De portefeuillehouder hoeft niet hoogstpersoonlijk zijn paraaf te zetten. Indien zijn fiat bijvoorbeeld telefonisch of per mail is ontvangen, dient door de steller te worden geparafeerd.
3a
portefeuillehouder
3b
wijzigingen verwerkt door steller akkoord van sectorhoofd
3c
Agendapost + bijlagen voor desbetreffende PHO: uiterlijk 2 ½ week tevoren 12.00 uur (maandag voor verzending) in papieren vorm aanleveren bij Bureau Bestuurlijke Zaken én elektronisch (in DocLoods zaaknummer vergadering)
agenda GROM 26-4-12 /R+G/MvG /106456 / SR / D01 / datum
Pagina 3
Agendaposten voor portefeuillehoudersoverleggen behoeven niet langs Bureau Bestuurlijke Zaken en secretaris. Deze stukken dienen ruim 2 weken van tevoren geaccordeerd te zijn én “kopieergereed” te worden aangeleverd bij de uitvoerend secretaris van het portefeuillehoudersoverleg. Elektronisch opslaan (in DocLoods zaaknummer vergadering).
4.
Secretaris portefeuillehoudersoverleg
agenda GROM 26-4-12 /R+G/MvG /106456 / SR / D01 / datum
Pagina 4
1 Stadsregio Rotterdam Portefeuillehoudersoverleg GROM
Deltaprogramma Rijnmond Drechtsteden Contactpersoon: Annemieke Hoogeveen 06 - 50215597
[email protected] Ons kenmerk: Uw kenmerk: Bijlage(n): -
Datum 16 april 2012 Onderwerp Bestuurlijke consultatie Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden op 26 april 2012
Geachte bestuurders, In het Deltaprogramma wordt verkend wat op de lange termijn de gevolgen zijn van klimaatverandering op de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening en hoe Nederland zich hierop kan voorbereiden.
De regio Rijnmond-Drechtsteden is een dichtbevolkt gebied met enorme economische betekenis voor Nederland, met name door de havenactiviteiten. In dit gebied - rond Rotterdam en Dordrecht - komt het water van twee kanten: van zee en van de rivieren. Door de klimaatverandering en bodemdaling neemt de kans op overstromingen in dit gebied toe en verzilt het rivier- en polderwater. Economische en ruimtelijke ontwikkeling van deze regio is alleen mogelijk als de bescherming tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening - ook op lange termijn - op orde zijn. Het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden brengt de (toekomstige) problemen in deze regio in kaart en zoekt naar oplossingen. In 2014 neemt het kabinet een besluit over de Delta. Dit besluit zal mede worden gebaseerd op het advies van de betrokken regionale stuurgroepen. Zoals afgesproken tijdens de bestuurlijke bijeenkomst van 8 maart jl. van de Stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden met de betrokken gemeenten gebruiken we de periode tot de zomer 2012 om de betrokken gemeenten te consulteren over de opgaven voor waterveiligheid en zoetwater en om de mogelijke oplossingsstrategieën te bespreken. Op 26 april willen wij met u bij de volgende onderwerpen stilstaan: Kennis nemen van de stand van zaken: wat zijn de opgaven in uw regio vanuit waterveiligheid en zoetwater? Bespreken van de mogelijke strategieën, met de vragen: Hoe lang gaat de huidige strategie nog mee? en: Wat zijn mogelijke alternatieve strategieën? Aanpak van de verkenning van kansrijke strategieën in het komend jaar, met de vragen: Wat zijn voor u belangrijke criteria bij het beoordelen van de kansrijkheid van strategieën vanuit uw visie op een vitale delta? Welke – voor het vraagstuk relevante - ruimtelijke ontwikkelingen spelen in uw regio? Ziet u kansen of bedreigingen? Op 13 juni (14.00-17.00u) bent u vervolgens uitgenodigd om deel te nemen aan het overleg met de Stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden. Hierin zullen de
a
Pagina 1 van 8
uitkomsten van de consultatie en de conclusies voor het vervolgtraject met alle gemeenten worden besproken.
Het Deltaprogramma In het Deltaprogramma wordt onder leiding van de Deltacommissaris verkend wat op de lange termijn de gevolgen zijn van klimaatverandering op de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening in Nederland, en hoe deze gevolgen kunnen worden opgevangen. Het Deltaprogramma is verdeeld in negen deelprogramma’s: zes gebieden (IJsselmeer, Kust, Rijnmond-Drechtsteden, Rivieren, Wadden en de Zuidwestelijke Delta) en drie generieke programma’s (Veiligheid, Nieuwbouw en herstructurering en Zoetwater). Het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden heeft een regionale stuurgroep waarin Rijk en regio zijn vertegenwoordigd. De Stuurgroep wordt voorgezeten door burgemeester Aboutaleb. Mede vanuit de Stadsregio Rotterdam is wethouder Van Huffelen lid van de Stuurgroep. Het Deltaprogramma richt zich op Deltabeslissingen, die uiteindelijk door het kabinet zullen worden genomen. Dit zijn strategische beslissingen die vragen om een integrale afweging. De belangrijkste Deltabeslissingen voor Rijnmond-Drechtsteden zijn de beslissingen Rijn-Maas-Delta, Zoetwater en Veiligheid. In de Deltabeslissing Rijn-Maas-Delta staat centraal hoe het water uit de rivieren Rijn en Maas veilig naar zee kan stromen, wat de bescherming tegen de zee moet zijn en hoe de zoetwatervoorziening zo betrouwbaar mogelijk kan worden gemaakt. De stuurgroepen van de Deltaprogramma’s Rivieren, Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden geven gezamenlijk advies aan de Deltacommissaris, die op zijn beurt de Staatssecretaris zal adviseren. Voor de Deltabeslissing RijnMaasdelta wordt daarom intensief samengewerkt tussen de deelprogramma’s Rijnmond-Drechtsteden, Zuidwestelijke Delta en Rivieren.
Fasering Deltaprogramma In het Deltaprogramma wordt stapsgewijs toegewerkt naar Deltabeslissingen: van mogelijke strategieën via kansrijke strategieën naar een voorkeursstrategie. In het proces ziet dit er als volgt uit:
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Opgaven in Rijnmond-Drechtsteden Op dit moment wordt door het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden gewerkt aan de afronding van de aangescherpte probleemanalyse en de afronding van de mogelijke strategieën. Voor de probleemanalyse is gebruik gemaakt van de resultaten van de Derde Toetsing1, de resultaten van de veiligheidsstudies2, de effecten van klimaatverandering op de veiligheid en de meest recente inzichten over de opgaven voor de zoetwatervoorziening. Hoofdconclusies zijn: Uit de technische studies blijkt dat een deel van Rijnmond-Drechtsteden extra aandacht behoeft met betrekking tot het beschermingsniveau, omdat het aantal mensen en de waarde achter de dijken een hogere bescherming verdienen dan nu wordt geboden en door klimaatverandering zal een deel van de dijken in de toekomst te laag zijn. Ook blijkt uit de 3e toetsing dat er verschillende keringen in het gebied nu al niet sterk genoeg zijn en versterkt moeten worden. Buitendijkse gebieden zullen zonder aanvullende maatregelen door zeespiegelstijging in de toekomst vaker en dieper onder water komen te staan. De zoetwatervoorziening in West Nederland is sterk afhankelijk van de waterinlaatpunten in het hoofdwatersysteem, die komen onder druk te staan door verzilting als gevolg van zeespiegelstijging en lagere zomerafvoeren op de rivieren. Daarbij kan tot 2050 de vraag naar zoet water verdubbelen.
Bij waterveiligheid is uitgegaan van de werkelijke hoogte van dijken in het gebied. Bovenstaande inzichten gelden voor de zogenoemde deltascenario’s Stoom en Warm, die de sterkste klimaatverandering kennen. Bij de scenario’s Druk en Rust (minder sterke klimaatverandering) zullen de momenten waarop de opgaven ontstaan later in de tijd optreden. Voor wat betreft sociaal-economische ontwikkeling is geconcludeerd dat mogelijke uitbreiding van stedelijk gebied tot 2050 niet leidt tot een significant hoger risico van overstromingen, doordat deze ontwikkelingen gering zijn in verhouding tot de reeds aanwezige bevolking en bestaande waarden binnen de dijken. Voor de periode daarna zijn de effecten nog nader te verkennen
1
In de Derde Toetsing is nagegaan in hoeverre het huidige stelsel van dijken en keringen
voldoet aan de gestelde veiligheidsnormen. 2 In de veiligheidsstudies is nagegaan of het huidige beschermingsniveau nog voldoende is gelet op het aantal inwoners en de waarde van gebouwen, infrastructuur enz.
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Hoofdconclusies op kaart:
Regiospecifiek: wat zijn de opgaven in de Stadsregio Rotterdam? Hieronder vindt u een beschrijving van de opgaven voor waterveiligheid en zoet water die relevant zijn voor de Stadsregio Rotterdam op basis van de huidige inzichten. De Stadsregio bestaat uit verschillende dijkringen en buitendijkse gebieden met verschillende karakteristieken en beschermingsniveaus. Daarom zijn de opgaven hier divers. Waterveiligheid De veiligheidsopgave in de Stadsregio is het grootste in de Krimpenerwaard en aanvullend aan de westzijde van de Hollandsche IJssel. In de derde toetsronde van het Hoogwaterbeschermingsprogramma zijn de keringen en 80 % dijken langs beide zijden van de Hollandsche IJssel afgekeurd. De hoogte is in de huidige situatie niet een groot probleem.
-
-
-
-
-
-
-
Door klimaatverandering en bodemdaling zullen de Hollandsche IJsseldijken op termijn echter ook te laag worden. Langs en op de dijken langs de Hollandsche IJssel staat op veel plekken bebouwing. Het versterken van deze dijken kost veel, omdat dure civieltechnische constructies moeten worden toegepast of houdt in dat veel van de bebouwing gesloopt moet worden. Overstromingsrisico’s van de Krimpenerwaard zijn relatief groot, doordat de polders diep zijn en snel kunnen onderlopen. Er liggen een aantal steden met veel inwoners (bv. Krimpen aan den IJssel) en hoge economische waarden. Daardoor is het aantal slachtoffers en de schade bij een eventuele overstroming hoog. Dat wordt versterkt doordat het gebied moeilijk te evacueren is. Ook aan de westzijde van de Hollandsche IJssel zijn de risico’s van een overstroming groot doordat het water er snel tot grote hoogte stijgt en er zich veel mensen en waarden bevinden. Langs de noordrand van de Nieuwe Waterweg-Nieuwe Maas (dijkring 14) is een beperkte opgave voor de dijken. De waarde en aantal mensen achter de dijk vragen echter om een hoger beschermingsniveau. Voorne-Putten kent een beperkte dijkopgave door klimaatverandering. Wel zijn er in de laatste toetsing dijken aangegeven waarbij nader onderzoek nodig is én zijn de dijken langs het Spui door erosie niet sterk genoeg meer. Ook op Voorne-Putten vraagt het aantal mensen en de waarde van het onroerend goed achter de dijken om een bezinning op het beschermingsniveau. Dat geldt speciaal voor Spijkenisse. Buitendijks gebied wordt in de regio veel gebruikt voor wonen en werken. Het gaat onder andere om de Kop van Feijenoord, het Noordereiland en Heijplaat. Deze gebieden vragen extra aandacht. De haventerreinen in de regio liggen ook grotendeels buitendijks. De haventerreinen liggen echter hoger en overstromen dus minder vaak. In buitendijkse woongebieden leidt een overstroming tot overlast en schade. Slachtoffers zijn niet te verwachten. Op IJsselmonde zijn de komende eeuw geen waterveiligheidsproblemen voorzien. Pernis en Rozenburg kennen een beperkte opgave die relatief eenvoudig met de huidige middelen (dijkversterking) op te lossen is.
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Zoetwater Het grootste deel van het watergebruik in zuidwest Nederland wordt gebruikt voor peilhandhaving (meer dan 50%), gevolgd door doorspoeling, wateronttrekking en beregening.
-
-
Het belangrijke innamepunt voor zoet water bij Bernisse levert water aan Voorne-Putten, het haven-industrieel complex en Delfland. Dit inlaatpunt is bij het meest extreme klimaatscenario omstreeks 2050 niet meer betrouwbaar genoeg om aan de vraag te voldoen. Hierdoor zullen de functies die afhankelijk zijn van zoet water, zoals de tuinbouw in Oost- en Westland en de van proceswater afhankelijk industrie in de haven, in de problemen komen tijdens droge perioden. Ook het inlaatpunt Gouda dat zoet water levert aan Midden-Holland kent soortgelijke problemen.
Mogelijke strategieën Voor de fase van mogelijke strategieën zijn voor waterveiligheid drie zoekrichtingen gebruikt, die de breedte van het speelveld omspannen. Er is verkend hoe de huidige aanpak te optimaliseren is en tot wanneer. Daarnaast zijn ingrepen in het hoofdwatersysteem onderzocht, maatregelen die de opgave op belangrijkste knelpunten uit de probleemanalyse kunnen verkleinen. Denk hierbij aan wijziging van de afvoerverdeling over de riviertakken, beweegbare rivierkeringen of scheepvaartsluizen in de Nieuwe waterweg of rivierarmen. Ook een volledig open Haringvliet is onderzocht.
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Een aantal strategieën bevat de maatregel: extra berging op de Grevelingen. Het gaat hierbij om de afweging tussen dijkversterking langs Haringvliet/Hollands Diep en het aankoppelen van Grevelingen ten behoeve van extra waterberging. Een gezamenlijke studie van de deltaprogramma’s Zuidwestelijke Delta en Rijnond-Drechtsteden hiernaar is gaande. Tot slot is er een gebiedsgerichte risicobenadering, waarbij niet langer preventie van overstromingen centraal staat, maar juist ingezet wordt op maatregelen die de gevolgen van overstromingen beperken, door middel van een adequate ruimtelijk inrichting en rampenbeheersing.
1. Optimalisatie huidige strategie
2. Gesloten zeezijde; met gesloten ring rivierkeringen
3. Open Haringvliet; met gesloten ring rivierkeringen
4. Lek extra ontzien; met beweegbare rivierkeringen
5. Anders omgaan met water
Voor de zoetwatervoorziening zijn twee leidende beleidsprincipes benoemd op basis waarvan strategieen zijn ontwikkeld: Wie is verantwoordelijk voor welk onderdeel van het waterbeheer: publieke of private partijen? Accepteren we het veranderende aanbod in water of wordt de watervraag gefaciliteerd? Aan de hand daarvan zijn vijf mogelijke en vooral onderscheidende strategieën opgesteld die het speelveld van oplossingsrichtingen omvatten. Daarin zijn maatregelen in het hoofdwatersysteem beschreven zoals: Het tegengaan van externe verzilting door optimalisering van het beheer Haringvlietsluizen, beperking zoutindringing Nieuwe Waterweg (met bellenscherm, trapjeslijn of versmalling) of een zoutwaterkering in het Spui om achterwaartse verzilting van het Haringvliet te voorkomen. Ook zijn maatregelen in het regionaal watersysteem beschreven zoals: het efficiënter benutten door de eindgebruiker en gebruik van effluent. Regiospecifiek: Wat betekenen de mogelijke strategieën voor de Stadsregio Rotterdam? Het is van groot belang om binnen de huidige strategie de stedelijke ontwikkelingen aan de waterveiligheidsmaatregelen te koppelen. Interessante locaties zijn vooral plekken, waar dijkversterking in de toekomst te koppelen is aan de huidige herstructureringsplannen (Vierhavengebied (Stadshavens) en Rivierfront Vlaardingen). Voor enkele locaties is een mogelijke koppeling uitgewerkt in het kader van de Architectuur Biënnale.
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
-
-
-
-
Het verminderen van de faalkans van de Maeslantkering is een alternatief voor dijkversterking langs de Nieuwe Waterweg – Nieuwe Maas. Een open Haringvliet vergroot de wateropgave in het totale gebied van de stadsregio en zorgt ervoor dat het grootste deel van de dijken verhoogd moet worden. Daar staan ecologische voordelen tegenover. Als de Lek extra wordt ontzien en het water via de Gelderse IJssel wordt afgevoerd, verlaagt dat de veiligheidsopgave rond Rotterdam. Het geeft echter een extra opgave langs de Gelderse IJssel. Het aanpassen van het sluitregime van de Maeslantkering zorgt ervoor dat buitendijkse gebieden minder vaak overstromen maar levert schades op voor de scheepvaart. Een ring van scheepvaartsluizen in de rivierarmen zorgt ervoor dat buitendijkse gebieden binnen de ring niet meer bedreigd worden en binnendijkse gebieden veiliger worden. Nadelen van deze strategie zijn: Hoge kosten; verhoging waterstanden elders dus kosten en risico’s; grote ingrepen nodig, zoals Nieuwe Lek; scheepvaart en natuur.
Van mogelijke naar kansrijke strategieën De focus van het Deltaprogramma ligt tot de zomer op de afronding van het onderzoek naar de mogelijke strategieën. Om te komen tot kansrijke strategieën zal vanaf de zomer 2012 gekeken worden hoe effectief en wenselijk de verschillende onderdelen van thans onderzochte de strategieën voor waterveiligheid en zoetwater zijn. Met andere woorden, er wordt gekeken hoe de strategieën passen in het eindbeeld van een klimaatbestendig veilige, ecologisch veerkrachtige en economisch vitale delta. In het komende overleg willen wij met u verkennen wat de belangrijke criteria zijn bij het beoordelen van de kansrijkheid van de strategieën, vanuit uw visie op de ontwikkeling van de Stadsregio Rotterdam en op een vitale delta. Tot slot In uw overleg op 26 april zullen de opgaven en mogelijke strategieën nader worden toegelicht en is gelegenheid voor discussie. Ook bespreek ik graag met u hoe het programma de komende fase van de kansrijke strategieën op een goede wijze vorm en inhoud kan geven. Daarbij zijn de volgende vragen aan de orde: Wat zijn voor u belangrijke criteria bij het beoordelen van de kansrijkheid van strategieën vanuit uw visie op een vitale delta? Welke - voor het watervraagstuk relevante - ruimtelijke ontwikkelingen spelen in uw regio? Ziet u kansen of bedreigingen?
Met vriendelijke groet,
Emmy Meijers Programmadirecteur Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden
Datum 165 april 2012 Ons kenmerk: -
Verslag Bestuurlijke Bijeenkomst Stuurgroepen Rijnmond-Drechtsteden en Zuidwestelijke Delta met de Zuid-Hollandse gemeenten en de Noord-Brabantse gemeenten voor zover aan het Hollands Diep gelegen, op 8 maart 2012 Openingswoord door Han Weber (gedeputeerde provincie Zuid-Holland en lid van beide Stuurgroepen) Er is veel samenhang tussen de deelgebieden van de deelprogramma’s Zuidwestelijke Delta (ZWD) en Rijnmond-Drechtsteden (RD). Vandaar vandaag deze gezamenlijke consultatie van beide deelprogramma’s. ZWD heeft al eerder dit soort oplopen georganiseerd. Voor RD is het de eerste keer, maar er komt een vervolg in het traject naar de Stuurgroep RD van 13 juni. Han Weber introduceert Hans Oosters, lid van de Stuurgroep RD , Jan Geluk, lid van de Stuurgroep ZWD en Arie Haasnoot, gemeente-ambassadeur van de deelprogramma’s RD en ZWD. Introductie door Emmy Meijers (programmadirecteur Rijnmond-Drechtsteden) We werken in schooljaren met de Deltaprogramma’s. Jaar 1: start. Jaar 2: probleemanalyse Jaar 3: mogelijke strategieën met onder meer de vraag hoe ver kunnen we komen met de huidige strategie? Parallel wordt er gewerkt aan alternatieve strategieën. Dit jaar worden nog geen keuzen gemaakt maar houden we de set van mogelijke strategieën zo breed mogelijk. Vandaag gaat het vooral over de problemen en de opgave en over de huidige strategie. De presentaties zijn een weergave van ons work in progress , nog niet alle inzichten zijn uitgekristalliseerd. De alternatieve oplossingsstrategieën komen aan de orde in de consultaties die we per samenwerkingsverband van gemeenten gaan doen. Op 13 juni in de bestuurlijke conferentie van de stuurgroep RD wordt dit in gezamenlijkheid besproken. Presentatie van Nick van Barneveld De sheets van deze presentatie staan op Deltaweb. Nick van Barneveld (programmateam RD) geeft een presentatie van de opgaven in RijnmondDrechtsteden. Hij start met een kenschets van het gebied. De opgaven worden benaderd vanuit het assenkruis met op de assen: ‘nu’ en ‘straks’ en ‘kans’ en ‘gevolg’. Dit levert een beeld op waar de grootste opgaven zich voordoen. Jan Geluk merkt op dat de gevolgen niet te dramatisch moeten worden voorgesteld. De kans op overstromingen is in werkelijkheid heel klein. Voor de huidige strategie zijn de ‘knikpunten’ in beeld gebracht. Dit zijn de momenten waarop het voortzetten van de huidige strategie niet meer mogelijk lijkt. Bij deze inzichten kun je je afvragen ‘wat is acceptabel?’en ‘wanneer is iets een risico’. Om hierop goed antwoord te kunnen geven is een maatschappelijke discussie noodzakelijk.
Presentatie Joost Schrijnen De sheets van deze presentatie staan op Deltaweb. Joost Schrijnen (programmadirecteur RD): Het gaat om één Delta. Dat merk je als het spannend is. De Deltawerken na de stormvloed van 1953 zijn niet alleen van Zeeland, maar ook van Zuid-Holland en van Brabant. Actueel zijn de hoge rivierafvoeren en storm op zee zoals we die begin dit jaar hebben meegemaakt. In deze situatie kan het water niet naar buiten worden afgevoerd is ruimte voor waterberging nodig. Voor de korte termijn is al 70 miljoen uitgetrokken voor extra berging op het Volkerak Zoommeer. Nu is de vraag aan de orde of we voor de lange termijn opgaven tot uitbreiding van de bergingscapaciteit moeten komen op de Grevelingen of dat we de dijken langs Haringvliet/Hollandsch Diep verhogen. Zoetwater is een nieuw vraagstuk. Er zijn verscheidene opgaven, een belangrijke is dat Gouda niet mag verzilten. Relevant is bijvoorbeeld de indringing van zout water vanuit zee, de opvang van regenwater, en het maken van afspraken met Duitsland over de aanvoer van zoet rivierwater in tijden van droogte. Er wordt nu gewerkt aan vijf strategieën maar dit is echt pas het begin van de discussie omdat voor zoetwater – anders dan voor waterveiligheid - geen doelen zijn geformuleerd. Discussie o.l.v. Hans Oosters Wethouder van Ouderkerk (Boere-Schoonderwoerd). Tot nu toe hebben we in flarden informatie ontvangen over het Deltaprogramma. Daarom ben ik blij met deze bijeenkomst. Voor de Krimpenerwaard staat er heel wat te gebeuren. Hoe verloopt het proces verder? Wanneer moet ik mijn raad informeren? Bijvoorbeeld om hun tijdig te informeren over de mogelijke consequenties voor bestemmingsplannen en planschade. Emmy Meijers. We proberen nu vooral de problematiek in beeld te krijgen. Binnenkort gaan we langs de samenwerkingsverbanden van gemeenten om met u en uw collega’s in gesprek te komen over wat dit voor uw gebied betekent. Dan moet ook de samenhang met de ruimtelijke plannen ook duidelijk worden. Jan Geluk. Communicatie is heel wezenlijk. ZWD is goed voorbeeld en bij RD moet men nog een slag maken. We krijgen mogelijk ook nog een heel ingewikkelde discussie over eventuele nieuwe normering. Draagvlak verwerven is de opdracht. Hans Oosters. De koppeling van korte termijn aan lange termijn bij uitvoering van werken is belangrijk. Het Hoog Water Beschermings Programma HWBP 2 is, in samenwerking tussen waterschappen en Rijk, momenteel in uitvoering, en zal in 2016/2017 klaar zijn. Daarna komt HWBP 3, waarin de normering aan de orde komt , afhankelijk daarvan, te verwachten is dat een groot aantal kilometers dijk zal worden afgekeurd. Zo zal in HWBP 3 de kering van de Hollandse IJssel vermoedelijk worden afgekeurd. Daarnaast ook nog onderkennen dat het om één systeem gaat. Daarom werken we toe naar één deltabeslissing voor de Rijn-Maasdelta. In het kader van de deltabeslissing wordt bekeken of er dijkversterking moet plaatsvinden of dat er andere oplossingen
moeten komen. Dit zijn inderdaad flarden die moeilijk te communiceren zijn, maar uiteindelijk moeten leiden tot bestuurlijk gedragen beslissingen. Joost Schrijnen. Voor goede communicatie is het van belang dat we afspreken dat in deze informatieve fase alles bespreekbaar is. Ook bijvoorbeeld zoiets als het afdammen van de Hollandsche IJssel. Wethouder Capelle a.d IJssel (Van Winden). Wij snappen dat er nog veel onzekerheid is over de opgaven en de toekomstscenario’s maar bestuurlijk willen we mee kunnen denken over de oplossingen en ook over de strategie hoe je draagvlak bij gemeenten kunt krijgen. Ik wil het verder brengen richting gemeenteraad om draagvlak te verkrijgen. Goof van Vliet (ambtelijk contactpersoon Drechtsteden). De resultaten van de Architectuur Biënnale zijn te benutten om de discussie binnen gemeenten te starten. Wethouder Zwijndrecht (Mirck). Alleen communiceren over de opgaven werkt niet. Het is jammer dat vandaag de mogelijke oplossingsrichtingen niet aan de orde zijn. Emmy Meijers. Het is work in progress. In de ronde langs de gemeentelijke regio’s willen we aangeven aan welke oplossingen je kunt denken. We zijn ook altijd bereid om toelichting te komen in gemeenteraden. Vooral bij gemeenten zoals Zuidplas, Liesveld en Ouderkerk kan ik me voorstellen dat daaraan behoefte is. Wethouder Liesveld (Van Gelder). We hebben al twee rondes dijkophogingen gehad. Je kunt hier niet mee door blijven gaan. Het wordt lastig om voor een nieuwe ronde dijkverhogingen opnieuw draagvlak te krijgen. Er moet duidelijkheid komen. Ook of systeemingrepen bovenstrooms een oplossingen kunnen bieden. Jan Geluk. De waterschappen hebben bij het kabinet aangedrongen op duidelijke nieuwe normen. Wethouder Rotterdam (van Huffelen). Het helpt als je dit onderwerp in de gemeenteraad brengt. Men vindt dit interessant ook omdat het een Hollands onderwerp is. Het is goed om niet te vroeg in oplossingen te denken. Neem de tijd om erover te praten. Wethouder Moerdijk (Punt). Het gaat uiteindelijk over geld. Er moeten keuzen worden gemaakt. Zogenaamde slimme oplossingen zijn niet voor iedereen slim. Er zijn verschillende kanten en belangen aan een oplossing. Hoe wordt er afgewogen? Hans Oosters. We hebben afgesproken om eerst te komen tot de beste oplossing en te vermijden dat er om redenen van kosten wordt afgewenteld. In ieder geval heeft het Kabinet er geld voor uitgetrokken: € 1 miljard per jaar vanaf 2020. Misschien moet een deel van de kosten decentraal (door gemeenten en waterschappen) gefinancierd worden. Wethouder Rotterdam (van Huffelen). De economische en sociale consequenties van de oplossingen zijn net zo belangrijk als de waterstaatkundige aspecten. Deze moeten allemaal in beeld worden gebracht. Het is ook interessant om te weten welke oplossingen niet worden uitgewerkt en waarom niet.
Han Weber. Ook de discussie over het belang van het handhaven van de huidige functies in het gebied is een belangrijke. Wat heb je er voor over om functies te handhaven. Hans Oosters. Hoe zout mag het bv. zijn voor Boskoop? Wethouder Boskoop (Dazler). Er is al snel te veel zout. Complicatie is dat Boskoop onder waterschap Rijnland valt. Hans Oosters. Onder welk waterschap het valt is niet zo belangrijk. Het gesprek moet worden gevoerd over de verhouding van publieke en private verantwoordelijkheid. Wethouder Giessenlanden (De Groot). Dankzij de regelmatige presentaties van het Deltaprogramma in de portefeuillehoudersoverleggen ontstaat langzamerhand steeds meer duidelijkheid. Wij zitten op de rand van het rivierengebied. Hoe gebeurt de onderlinge afstemming tussen de deelprogramma’s? Er is één gezamenlijk verhaal van de deelprogramma’s nodig richting de bestuurders. Emmy Meijers. De vier stuurgroepen van de deelprogramma Rivieren, Zuidwestelijke Delta en Rijnmond-Drechtsteden werken toe naar één advies Voor gemeenten op de grens tussen deelprogramma’s is het inderdaad een beetje druk. We proberen het hanteerbaar te maken. Wethouder Zederik (Bos). Wat is het proces in de tijd? Wanneer wordt welk besluit genomen? Emmy Meijers. Op hoofdlijnen ziet het proces er als volgt uit: In 2014 ligt er een advies aan de Deltacommissaris. Deze geeft vervolgens advies aan de staatssecretaris I&M. Vervolgens wordt een besluit vastgelegd in het 2e Nationaal Waterplan (of een soortgelijk document). Er moet een A4-tje komen per gebied op welk moment welke input van belang is. Arie Haasnoot. Ik ben als gemeenteambassadeur beschikbaar en benaderbaar voor gemeenten voor nadere informatie over het proces en de fasering. Hans Oosters. Stel nu eens dat één en ander leidt tot een omvangrijk dijkversterkingsprogramma. Bent u bereid om daarvoor ruimtelijk te reserveren. Hoe zit de provincie daarin? Han Weber. Dit vraagstuk komt inderdaad op ons af. We moeten waarschijnlijk reserveren met alle consequenties van dien. Maar niet voor niets reserveren. Je kunt de ruimtelijke ontwikkeling niet stop zetten. Er moet snel een toekomstvisie komen maar dan moet het Rijk wel duidelijk maken wat de consequenties zijn van het Deltaprogramma. In de ZWD liggen bijvoorbeeld concrete plannen, die eigenlijk niet kunnen wachten. Burgemeester Goedereede (van de Velde). Te lang onzekerheid over de consequenties van het Deltaprogramma leidt tot het mislopen van private investeringen. Joost Schrijnen. We zoeken naar no-regret maatregelen. Sommige besluiten kan je niet meer uitstellen. Slotwoord Han Weber We troffen elkaar geen dag te vroeg. We moeten onderkennen dat er nog veel onzekerheden zijn. De komende bestuurlijke ronde is erg belangrijk. We moeten tempo maken en helder communiceren.
Ook gezamenlijk onderkennen dat er veel onzekerheden zijn. Ook inspelen op de regionale kansen die aan het Deltaprogramma kunnen worden verbonden. Bij ZWD gebeurt dat al en bij RD wordt dat in gang gezet. Tot slot is het van belang om in deze setting ZWD én RD bijeen te blijven komen, omdat je ziet hoe de vraagstukken van beide stuurgroepen elkaar beïnvloeden.
Aanwezigen: Goedereede – mw. Van de Velde-De Wilde Goedereede – dhr. Tuk Goedereede – dhr. Tollenaar Dirksland – dhr. Koningswoud Oostflakkee – dhr. Van Puffelen Middelharnis – dhr. Van den Berg Gorinchem – dhr. Rijsdijk Giessenlanden – dhr. De Groot Hardinxveld-Giessendam – dhr. De Jong Liesveld – dhr. Van Gelder Zederik – dhr. Bos Zwijndrecht – dhr. Mirck Sliedrecht – dhr. Langhorst Hendrik Ido Ambacht – dhr. Van de Velde Bergambacht- dhr. Vente Boskoop – dhr. Dazler Ouderkerk – mw. Boere-Schoonderwoerd Waddinxveen – dhr. Kroes Zuidplas – dhr. Bosman Barendrecht – dhr. Nootenboom Brielle – dhr. Verbeek Capelle aan den IJssel – dhr. Van Winden Hellevoetsluis – dhr. Taal Rotterdam – mw. Van Huffelen Moerdijk – dhr. Punt Werkendam – dhr. Prosman Namens Programma Rijnmond-Drechtsteden en Zuidwestelijke Delta Bestuurlijk: Han Weber, Jan Geluk, Hans Oosters Ambtelijk: Emmy Meijers, Joost Schrijnen en Nick van Barneveld Gemeente-ambassadeur Rijnmond-Drechtsteden en Zuidwestelijke Delta: Arie Haasnoot
portefeuillehoudersoverleg GROM vergadering 26 april 2012 agendapunt 02 maart 2010 Onderwerp: Regionale Klimaatadaptatie Strategie Gevraagde beslissing: 1. Kennisnemen van de presentatie van de regionale Klimaateffectatlas en de toolbox van mogelijk te treffen maatregelen. Portefeuillehouder: Dhr. Van Belzen Samenvatting: Dit agendapunt betreft het presenteren van tussenresultaten op weg naar een regionale klimaatadaptatiestrategie. In 2011 is de stadsregio samen met de regiogemeenten een verkenning gestart naar de behoeften van de regiogemeenten. De bestuurlijke excursie “Praktijkvoorbeelden aanpassen openbare ruimte aan klimaatverandering” van 1 december 2011 was onderdeel van deze verkenning. De uitkomst van verkenning is dat de regiogemeenten meerwaarde zien in regionale samenwerking aan klimaatadaptatie (klimaatbestendig maken van de regio). Gemeenten hebben behoefte aan meer inzicht in wat klimaatverandering voor hun gemeente betekent, aan kennis over praktische toepassingen op de korte en middellange termijn en aan het onderling delen van kennis en ervaring. Om aan deze behoefte tegemoet te komen is nu op basis van de nationale Klimaateffectatlas een vertaling gemaakt voor de regio, die gepresenteerd wordt in dit portefeuillehoudersoverleg. Daarnaast is voor een aantal relevante thema’s (o.a. waterveiligheid, gemeentelijk watermanagement, stadsklimaat en bodemdaling) een eerste inventarisatie gemaakt van mogelijk te treffen maatregelen (zogenaamde toolbox). Relatie met agendapunt 1: presentatie Deltaprogramma Rijnmond Drechtsteden Eén van de belangrijkste thema’s op het gebied van klimaatadaptatie betreft waterveiligheid. Hoe houden we de regio veilig en aantrekkelijk als in de loop der tijd de zeespiegel en daarmee ook de waterstand in de Rijnmond regio aanzienlijk stijgt? Deze en andere watergerelateerde vragen vormen de kern van het Deltadeelprogramma Rijnmond Drechtsteden, als onderdeel van het nationale Deltaprogramma, dat zich richt op de lange termijn: 2050-2100. Financiële consequenties: Op dit moment worden geen beslissingen gevraagd met financiële consequenties. Verdere procedure: In de komende weken vindt er een aantal werksessies plaats waarbij aan de hand van de regionale klimaateffectatlas en geplande ruimtelijke ontwikkelingen in individuele gemeenten een inschatting wordt gemaakt van de urgentie om actie te ondernemen. Tevens wordt met behulp van de klimaattoolbox bekeken welke maatregelen in aanmerking komen om zo min mogelijk last en zoveel mogelijk profijt te hebben van klimaatverandering. In GROM op 21 juni worden op basis van deze uitkomsten afspraken gemaakt over de verdere invulling van de Regionale Adaptatie Strategie. Bijlage(n): Geen. De concept regionale Klimaateffectatlas en toolbox worden ter vergadering uitgedeeld. Toelichting: De stadsregio werkt langs verschillen sporen aan het klimaatbestendig maken van de regio. Regionale verkenning naar behoeften gemeenten Omschrijving voettekst /106512 / SR / RB / datum
Pagina 1
Naast de ondersteuning van gemeenten bij mitigatie (reductie van CO2) middels de regionale Klimaatagenda, wil de stadsregio de gemeenten ook praktische ondersteuning bieden op het gebied van klimaatadaptatie (aanpassing van de regio aan klimaatverandering) gericht op de korte en middellange termijn. Daarom is de stadsregio in 2011 samen met de regiogemeenten gestart met een verkenning naar de behoeften van de regiogemeenten. De bestuurlijke excursie “Praktijkvoorbeelden aanpassen openbare ruimte aan klimaatverandering” van 1 december 2011 en meerdere ambtelijke workshops waren onderdeel van deze verkenning. De uitkomst van verkenning is dat de regiogemeenten meerwaarde zien in regionale samenwerking aan klimaatadaptatie. Gemeenten hebben behoefte aan meer inzicht in wat klimaatverandering voor hun gemeente betekent, aan meer kennis over praktische toepassingen op de korte en middellange termijn en aan het onderling delen van kennis en ervaring. Om aan deze behoefte tegemoet te komen is nu op basis van de nationale Klimaateffectatlas een vertaling gemaakt voor de regio, die gepresenteerd wordt in dit portefeuillehoudersoverleg van 26 april 2012. Daarnaast is voor een aantal relevante thema’s (o.a. waterveiligheid, gemeentelijk watermanagement, stadsklimaat en bodemdaling) een eerste inventarisatie gemaakt van mogelijk te treffen maatregelen (zogenaamde toolbox). Nationale onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat Voor de regionale verkenning werkt de stadsregio samen met Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden, omdat zij Hotspot zijn binnen het nationale onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat. Kennis voor Klimaat is een onderzoekprogramma van het rijk waarin kennis en diensten worden ontwikkeld, die nodig zijn om de investeringen in ruimte en infrastructuur, die de komende 20 jaar zijn voorzien, te beoordelen op klimaatbestendigheid en zonodig aan te passen. Overheden (rijk, provincie, regio’s, gemeenten en waterschappen) en bedrijven participeren actief in de programmering van het onderzoek met inbreng van additionele middelen. Kennis voor Klimaat is gericht op negen gebieden, de zogenaamde hotspots. Rotterdam Rijnmond en Haagladen zijn twee van de negen gebieden. Rotterdam is al ver gevorderd met het opstellen van een Klimaatadaptatiestrategie voor de stad. Vanuit de stadsregio is nauw overleg met Rotterdam over de samenhang tussen of de mogelijke integratie van de verschillende klimaatadaptatiestrategieën. Ook vindt afstemming plaats met het stadsgewest Haaglanden dat inmiddels een regionale adaptatiestrategie ontwikkeld heeft in het kader van het programma Kennis voor Klimaat. Binnen het programma Kennis voor Klimaat is onlangs gestart met een onderzoek naar adaptieve strategieën voor het buitendijkse gebied. Dit onderzoek is van belang omdat de komende periode binnen de regio grote transformatieopgaven buiten de bescherming van de primaire waterkering op stapel staan (adaptief bouwen). De stadsregio levert een bijdrage middels cofinanciering. Het onderzoek moet in 2013 klaar zijn. Deltaprogramma Rijnmond Drechtsteden Daarnaast is de stadsregio betrokken bij het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma is een nationaal programma, gericht op de lange termijn: periode 2050-2100. Rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen werken hierin samen met inbreng van de maatschappelijke organisaties. Het doel is om Nederland ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoetwater. RijnmondDrechtsteden is een van de deelprogramma’s, waarin ook de stadsregio participeert.
Omschrijving voettekst /106512 / SR / RB / datum
Pagina 2
geleideformulier agendapost voor portefeuillehoudersoverleg datum vergadering: 26 april 2012 onderwerp: Regionale Klimaatadapatiestrategie akkoord dagelijks bestuur: Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die i n t e r n e a f s t e m m i n g .
fase 1a
wie steller BTW (netto? BTW compensabel? etc.) Meerjarenbeeld en dekking Register financiële verplichtingen Subsidie / opdracht / anders, nl Aanbesteding (zie Handboek AO)
1b
paraaf
datum
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
opmerkingen
(staf)afdelingshoofd
(N.b.: indien het dagelijks bestuur het voorstel integraal heeft vastgesteld, kan direct wordt overgegaan naar fase 4.1 en/of 4.2). De directie/stafafdeling (steller) is ook verantwoordelijk voor coördinatie van de volgende fase. Indien de steller van oordeel is dat de functionarissen onder 2a, 2b of 2c niet behoeven te adviseren, wordt dit duidelijk aangegeven (bijvoorbeeld door "n.v.t." in te vullen). De stappen 2a, 2b, 2c behoeven niet altijd volgtijdelijk te worden gezet: dat kan / mag ook parallel.
2a
controller
2b
communicatieadviseur juridisch adviseur
2c
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee
X
X
X
X
De steller verwerkt zo nodig de opmerkingen van de in fase 2 gemaakte opmerkingen. Indien er geen kanttekeningen zijn geplaatst, mag bij 3b "n.v.t." worden ingevuld. De portefeuillehouder hoeft niet hoogstpersoonlijk zijn paraaf te zetten. Indien zijn fiat bijvoorbeeld telefonisch of per mail is ontvangen, dient door de steller te worden geparafeerd.
3a
portefeuillehouder
3b
wijzigingen verwerkt door steller akkoord van sectorhoofd
3c
Agendapost + bijlagen voor desbetreffende PHO: uiterlijk 2 ½ week tevoren 12.00 uur (maandag voor verzending) in papieren vorm aanleveren bij Bureau Bestuurlijke Zaken én elektronisch (in DocLoods zaaknummer vergadering)
Omschrijving voettekst /106512 / SR / RB / datum
Pagina 3
Agendaposten voor portefeuillehoudersoverleggen behoeven niet langs Bureau Bestuurlijke Zaken en secretaris. Deze stukken dienen ruim 2 weken van tevoren geaccordeerd te zijn én “kopieergereed” te worden aangeleverd bij de uitvoerend secretaris van het portefeuillehoudersoverleg. Elektronisch opslaan (in DocLoods zaaknummer vergadering).
4.
Secretaris portefeuillehoudersoverleg
Omschrijving voettekst /106512 / SR / RB / datum
Pagina 4
Bijlage 1: Overzicht van te integreren wetten en rechtsfiguren in de Omgevingswet (was/wordt) 1. Wetten die in de Omgevingswet geïntegreerd gaan worden Was
Wordt
Belemmeringenwet Privaatrecht Crisis- en herstelwet Interimwet stad-en-milieubenadering Ontgrondingenwet Planwet verkeer en vervoer Spoedwet wegverbreding Tracéwet Waterwet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet beheer rijkswaterstaatswerken Wet bodembescherming1 Wet geluidhinder1 Wet inzake de luchtverontreiniging Wet ammoniak en veehouderij2 Wet geurhinder en veehouderij2 Wet milieubeheer3 Wet ruimtelijke ordening
Omgevingswet
1
2
Na afronding van lopende vernieuwing Beide wetten worden ingetrokken. Uitgangspunt van het kabinet is dat de verantwoordelijkheid verschuift
naar het decentraal bestuur. 3 Niet-gebiedsgerichte onderdelen op een later moment
2. Gedeeltelijk, later of mogelijk1 te integreren wetten Huidige wet
Gaat (deels) op in
Gaswet Elektriciteitswet 1998 Lokaalspoor- en Tramwegwet / Wet lokaal spoor Monumentenwet 1988 Mijnbouwwet onteigeningswet Spoorwegwet Spoorwegwet 1875 Waterstaatswet 1900 Woningwet Wegenwet Wet aanvullende regels wegtunnels2 Wet bereikbaarheid en mobiliteit Wet voorkeursrecht gemeenten Wet herverdeling wegenbeheer Wet kabelbaaninstallaties Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken Wet luchtvaart Wet natuurbescherming (Boswet, Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998) Wet voorkoming verontreiniging door schepen Wrakkenwet Zwemwaterwet (Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden )
Omgevingswet
1
Veel van de genoemde wetten omvatten naast omgevingsrechtelijke onderdelen ook bepalingen over
bijvoorbeeld marktordening of niet-locatiegebonden activiteiten die niet in de Omgevingswet ondergebracht worden. 2 Niet eerder dan na afronding van het lopende vernieuwingstraject.
3. In de omgevingsvisie te integreren plannen en visies Was
Wordt
Structuurvisie (gebiedsdekkend) Verkeers- en vervoerplan Waterplan Natuurvisie (ruimtelijke aspecten) Milieubeleidsplan
Omgevingsvisie
Operationale delen bovenstaande visies: Structuurvisie (aspect, deelgebied) Waterplan, operationele delen Waterbeheerplan sectorale Europese plannen
Programma’s
4. In de omgevingsverordening te integreren regels, plannen en verordeningen Was
Wordt
Bestemmingsplan Beheersverordening aantal regels in de APV Bomenverordening Monumentenverordening Ligplaatsenverordening Terrassenverordening Reclameverordening enzovoort.
Omgevingsverordening
Provinciale milieuverordening Provinciale ruimtelijke verordening Provinciale ontgrondingenverordening enzovoort.
Provinciale omgevingsverordening
Tientallen algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) en ministeriele regelingen Rijk
Opnieuw geordende amvb’s en regelingen, veel beperkter in aantal
5. In de omgevingsvergunning te integreren vergunningen Was
Wordt
Omgevingsvergunning (Wabo) Watervergunning (Waterwet) Ontgrondingenvergunning (Ontgrondingenwet) Vergunning voor archeologische rijksmonumenten (Monumentenwet 1988) Vergunning Wet beheer rijkswaterstaatswerken Vergunning Spoorwegwet Ontheffing Spoorwegwet Ontheffing Spoorwegwet 1875 Ontheffingen Wet bodembescherming Ontheffingen hoofdstuk 10 Wm (afvalstoffen) Overige vergunningen m.b.t. fysieke leefomgeving op basis van autonome verordening
Omgevingsvergunning
Noot: toestemmingen voor locatiegebonden activiteiten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet gaan via het wetsvoorstel voor de Wet natuurbescherming op in de omgevingsvergunning van de Wabo.
6. In het projectbesluit te integreren procedures Was
Wordt
Onder meer: Tracébesluit Inpassingsplan coördinatieprocedure uit de Wro1 projectprocedure uit de Waterwet coördinatieprocedure uit de Ontgrondingenwet
Projectbesluit
1
Overigens blijven zoals beschreven in deze brief coördinatiemogelijkheden behouden, bijvoorbeeld als
onderdeel van het projectbesluit.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Mevrouw drs. M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus Postbus 30940 2500 GX 'S-GRAVENHAGE
doorkiesnummer
uw kenmerk
(070) 373 8641
bijlage(n)
-
betreft
ons kenmerk
datum
Reactie kabinetsvisie Stelselherziening Omgevingsrecht
FLO/U201200582
05 april 2012
Geachte mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, Op 9 maart 2012 heeft u de kabinetvisie over de stelselwijziging omgevingsrecht aan de Tweede Kamer gezonden en hierover een consultatie geopend. Deze kabinetsvisie is een uitwerking van het regeerakkoord waarin staat dat het kabinet bundeling en vereenvoudiging van wet- en regelgeving voor het omgevingsrecht wil. In deze brief geven wij mede namens de G32 een reactie op uw visie en verzoeken u deze te betrekken bij de verdere stappen die worden genomen in het ontwerpproces van de Omgevingswet. Noodzaak herziening omgevingsrecht Veel gemeenten ervaren het omgevingsrecht als complex, verkokerd en onduidelijk. De complexiteit van wet- en regelgeving op dit terrein is één van de oorzaken voor de lange tijdsduur, hoge kosten en onvoorspelbaarheid van de uitkomst van bestuurlijke en juridische procedures. In uw kabinetsvisie beschrijft u de ambitie om de besluitvorming in het omgevingsrecht te verbeteren en te versnellen. Wij onderschrijven deze kabinetsambitie. Wij hebben echter wel een aantal zorgpunten bij de voorgenomen stelselwijziging zoals beschreven in de kabinetsvisie. In deze brief lichten wij dit verder toe. Probleemanalyse Het omgevingsrecht is de afgelopen jaren al zeer in beweging geweest. Daarbij is geprobeerd om de besluitvorming te vereenvoudigen en te verbeteren. Zo hebben gemeenten meegewerkt aan de implementatie van de recente wijzigingen van de Wro, Wabo en Waterwet. In de kabinetsvisie wordt een fundamentele stelselvoorziening aangekondigd terwijl daar slechts een beperkte probleemanalyse van het huidige omgevingsrecht onder ligt. Zo is er onvoldoende inzicht in de problemen die mogelijk worden veroorzaakt door de onderliggende regelgeving. Veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk doen zich voor bij de concrete normstelling in AMvB’s en ministeriële regelingen. Het is niet duidelijk of deze knelpunten zijn geïnventariseerd en of (integrale) oplossingen mogelijk zijn. Hetzelfde geldt
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
01
voor het positieve evenredigheidsbeginsel, dat nauwelijks is uitgewerkt in de kabinetsvisie. Zolang deze zaken niet goed in beeld zijn gebracht, is het voor gemeenten onduidelijk of deze omvangrijke stelselwijziging daadwerkelijk zal leiden tot oplossingen voor problemen waar gemeenten in de praktijk mee te maken hebben. Wij vragen u dan ook om de problematiek zo veel mogelijk te verhelderen met een probleemanalyse en de voorstellen te toetsen aan de dagelijkse praktijk voordat regels daadwerkelijk worden gewijzigd. Vanuit de G32 is er bereidheid hier een actieve bijdrage aan te leveren. De probleemanalyse moet inzicht geven in de oorzaken van de huidige problemen, de effecten van de eerdere wetswijzigingen en een aanzet voor mogelijke oplossingsrichtingen. Dit is nodig om te kunnen vaststellen wat u als kabinet precies wil bereiken en het vormt de basis voor de wijze waarop de verbetering en vereenvoudiging van het omgevingsrecht het beste kan worden vormgegeven. Gezien de omvang en complexiteit van de herziening kan uit de probleemanalyse bijvoorbeeld duidelijk worden dat een gefaseerde aanpak er aan bijdraagt om de vaart in het hele proces te houden. Ontwerpprincipes Het kabinet noemt een aantal ontwerpprincipes of uitgangspunten voor de nieuwe Omgevingswet: een gelijkwaardige bescherming van de leefomgeving, een geïntegreerde en ontwikkelingsgerichte benadering, betere aansluiting op Europese wetgeving en onderling vertrouwen in overheden en marktpartijen. Wij hechten eraan dat u daarnaast ook rekening houdt met een aantal andere uitgangspunten. De bundeling en vereenvoudiging van de wet- en regelgeving moet volgens ons namelijk ook: •
de bestuurlijke en administratieve lasten verminderen,
•
de inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en het gebruiksgemak vergroten,
•
een geïntegreerd strategisch omgevingsbeleid bevorderen en meer ruimte scheppen voor belangenafweging op gebieds- en projectniveau, en
•
de rechtsbescherming van burgers en bedrijven intact houden; het moet voor alle betrokkenen duidelijk zijn op welke tijden en op welke gronden inspraak en beroep mogelijk zijn.
Inhoud Naast deze algemene aspecten en uitgangspunten hebben wij opmerkingen over een aantal meer inhoudelijke zaken. Het gaat daarbij om: - De bevoegdheidsverdeling, - De vereenvoudiging van de planvorming en het instrumentarium, - Het normenstelsel en de afwegingsruimte, en - Het financieel instrumentarium. Deze zaken lichten wij hieronder toe. Bevoegdheidsverdeling: gemeentelijk primaat Van oudsher heeft de gemeente het primaat bij de zorg voor de leefomgeving. De inrichting en het beheer van de fysieke leefomgeving behoren immers tot de kerntaken van de gemeente. Op gemeentelijk niveau worden concrete besluiten over de fysieke leefomgeving genomen in de vorm van concrete bestemmingen, regels en vergunningen. In de kabinetsvisie is dit primaat van de gemeente niet duidelijk uitgewerkt. Rijk, provincie en gemeente hebben daarin vrijwel dezelfde bevoegdheden tot hun beschikking. Ook wekt de kabinetsnotitie de indruk dat zij alle drie over dezelfde beleidsdomeinen gaan. Dat is onwenselijk en verwarrend. Op dit moment worden zaken soms op verschillende (overheids)niveaus tegelijk geregeld, of zelfs op het verkeerde niveau. Zo bestaat er bij de woningbouwprogrammering veel discussie of zaken afdoende kunnen worden geregeld op gemeentelijk of op provinciaal niveau. Een ander voorbeeld zijn de discussies die ontstaan door het
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
02
ontbreken van eenduidige definities van de begrippen ‘nationaal’ en ‘provinciaal belang’ in de ruimtelijke wetgeving. Om dit soort problemen onder de Omgevingswet te voorkomen is een goede toedeling van verantwoordelijkheden aan de verschillende overheidslagen noodzakelijk. Evenals de G4 vinden wij dat in de nieuwe situatie voorkomen moet worden dat de bevoegdheden van de verschillende overheidslagen strijdig zijn met elkaar. Wij vinden het daarom belangrijk dat er in de nieuwe wet een goede balans komt tussen de integrale afweging van belangen in een gebied en de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden. De nieuwe Omgevingswet moet uitgaan van een complementaire benadering van de bevoegdheden van de overheidslagen. Dit betekent in ieder geval een helder omschreven toedeling van beleidsdomeinen, taken en een daarop afgestemde bevoegdheidsverdeling. De wettelijke instrumenten die de overheidslagen daarvoor ter beschikking krijgen, moeten dat ondersteunen. Wat betreft de positie van waterschappen vinden wij dat deze bestuursorganen een belangrijke rol vervullen in het kader van de waterkwantiteit en waterkwaliteit. Wel moet daarbij duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen territoriale en functionele decentralisatie. Wettelijk gezien wordt de algemene zorg voor een bepaald gebied aan gemeenten en provincies overgelaten, waaronder de zorg voor bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, woningbouw en milieubeheer. De verantwoordelijkheid en bevoegdheid van het waterschap kan – zeker in het licht van de integrale omgevingsrechtelijke benadering van de fysieke leefomgeving van de drie overheidslagen – niet verder reiken dan kader stellende eisen vanuit de aspecten waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het kabinet onderschrijft de constatering van de Raad van State dat er voor de fysieke leefomgeving in de afgelopen decennia op het niveau van de Europese Unie veel sectoraal beleid is ontwikkeld. Dit heeft gevolgen voor zowel de beleidsontwikkeling van nieuwe Nederlandse regelgeving als voor de handhaving en de uitvoering van de bestaande regelgeving in het omgevingsrecht en de positie van gemeenten daarin. Op deze punten vinden wij de kabinetsvisie onvolledig. Over de beleidsontwikkeling geeft het kabinet aan een actieve rol te willen spelen bij de vereenvoudiging en integratie van het Europees omgevingsrecht. Nu de doelen, de terminologie en het instrumentarium in de nieuwe omgevingswet nauwer aan zullen sluiten op EU-regelgeving, is het van belang dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving een actieve rol krijgen. Dit is een logisch gevolg van de ontwikkeling waarbij Europees beleid door gemeenten wordt toegepast en uitgevoerd. Voor de handhaving en de uitvoering van de bestaande EU-regelgeving is het wetsvoorstel “Naleving Europees Recht door publieke entiteiten” (NERpe) van belang. De wet NERpe ligt momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer. Deze wet regelt het interbestuurlijk toezicht van de rijksoverheid op gemeenten bij Europese verplichtingen. Volgens het EU-verdrag kan de Europese Commissie, als EU-regelgeving te laat, onjuist of onvolledig is omgezet in nationale wetgeving, een lidstaat voor het Europese Hof van Justitie dagen om de inbreuk te beëindigen en daarbij een boete of last onder dwangsom opleggen. Met de wet NERpe kan het Rijk gemeenten dwingen een inbreuk te beëindigen en de EU-boete of last onder dwangsom te verhalen op de gemeenten. Als de Omgevingswet de handhaving en de uitvoering meer gaat baseren op EU-verplichtingen, zullen gemeenten ook de kennis, de verantwoordelijkheden en de middelen moeten hebben om deze taken adequaat te kunnen uitvoeren. Het mag niet zo zijn dat Europese verplichtingen door de omgevingswet en de wet NERpe worden doorgeschoven naar gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat de Omgevingswet hiervoor voldoende waarborgen biedt.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
03
Vereenvoudiging van planvormen en instrumentarium Het huidige omgevingsrecht kent een groot aantal instrumenten en procedures. In de kabinetsnotitie wordt gekozen voor vereenvoudiging van het omgevingsrecht door het aantal rechtsfiguren terug te brengen tot zes: omgevingsvisie, programma, algemene regels voor activiteiten in de leefomgeving, omgevingsverordening, omgevingsvergunning en projectbesluit. Wij staan positief tegenover deze vereenvoudiging van het instrumentarium. Wel hebben wij daarbij een aantal opmerkingen. Omgevingsvisie Met de wettelijke verplichting om de sectorale strategische plannen van Rijk en provincies te integreren in één omgevingsvisie per bestuursorgaan wordt direct een grote slag geslagen. Wij vinden het positief dat gemeenten de keuzevrijheid krijgen om een gemeentelijke omgevingsvisie op te stellen. Gemeenten kunnen afhankelijk van lokale ontwikkelingen bepalen of een omgevingsvisie gewenst is of dat zaken voldoende anderszins geborgd zijn. Programma en programmatische aanpak Eén van de instrumenten die in de omgevingswet wordt uitgewerkt, is het programma. Hieronder valt een breed scala aan verschillende soorten uitvoeringsprogramma’s. Het gaat bijvoorbeeld om sectorale programma’s (zoals stroomgebiedbeheerplan, actieplan geluid en luchtkwaliteitsplan) voor verschillende gebieden en om integrale programma’s voor een specifiek gebied. Daarnaast wordt een generieke regeling voor een programmatische aanpak geïntroduceerd. Deze aanpak kan worden ingezet voor een specifiek gebied, zoals bijvoorbeeld een haven- of industriegebied, of voor een groot gebied, zoals bijvoorbeeld heel Nederland. Bij deze regeling voor de programmatische aanpak hebben wij de volgende opmerkingen. De stagnatie van projecten in gemeenten wordt vaak veroorzaakt door de problematische koppeling tussen ruimtelijke ordening en milieu- en andere kwaliteitseisen. Ontwikkelingen moeten aan deze normen worden getoetst, terwijl voor sommige onderdelen onvoldoende duidelijkheid bestaat over de eindfase of financiering. Een generieke regeling voor een ontwikkelingsgerichte, programmatische benadering kan voor grote complexe projecten een oplossing zijn. Wij vinden dat de uitvoerbaarheidstoets van het bestemmingsplan (of omgevingsverordening) in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ dient te worden verruimd als voor een onderwerp een programmatische aanpak bestaat. Uit ervaringen met de programmatische aanpak voor luchtkwaliteit (NSL) en stikstofdepositie (PAS) blijkt welke complicaties zich kunnen voordoen bij de programmatische aanpak. Door deze complicaties hebben diverse ontwikkelingen inmiddels jaren vertraging opgelopen. De toepassing van de programmatische aanpak kan zeer tijdrovend zijn. Het is daarom goed dat er eerst gekeken wordt welke andere oplossingen er zijn voor het probleem dat ontstaan is door de koppeling tussen milieu en ruimtelijke ordening. Ook moeten de werking en het toepassingsbereik van de programmatische aanpak worden onderzocht. Op basis hiervan moeten randvoorwaarden worden gesteld voor het gebruik van de programmatische aanpak. Tot slot maken wij ons zorgen over de autonomie van gemeenten. De Raad van State vraagt zich in dit verband terecht af hoe de regierol van hogere overheden bij het opzetten en monitoren van een programmatische aanpak zich verhoudt tot het uitgangspunt bevoegdheden zo decentraal mogelijk te regelen. Ook maken wij ons zorgen over de uitgebreide monitorverplichtingen die er voor gemeenten aan vastzitten.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
04
Algemene regels In de kabinetsvisie wordt ingezet op meer zorgplichten en algemene regels zonder vergunningplicht. Wij vinden het positief dat hierdoor het aantal vergunningenprocedures bij gemeenten zal verminderen. Wel zal hiermee het belang en daardoor ook de kosten van monitoring, toezicht en handhaving toenemen. Dit komt ten eerste door het kleiner worden van de lokale afwegingruimte, waardoor minder sturing op locaties mogelijk is. Gemeenten kunnen achteraf wel maatwerk toepassen, maar kunnen vooraf minder sturen op (on)gewenste activiteiten of bouwwerken. Daarnaast vraagt een goede inzet van dit instrument meer kennis van bedrijven en burgers. Bedrijven krijgen bijvoorbeeld niet langer een vergunning met voorschriften specifiek voor het eigen bedrijf maar het grote pakket aan voorschriften voor alle activiteiten uit het Activiteitenbesluit. Ook verschuift het toetsingsmoment van vergunningverlening vooraf naar handhaving achteraf. Hierdoor is meer gemeentelijke capaciteit nodig voor handhaving. Deze gevolgen moeten worden meegenomen in de praktijkonderzoeken voor de herziening van de Omgevingswet. Daarnaast steunen wij het advies van de Raad van State om bij de keuze voor gebruik van meer algemene regels in plaats van vergunningen te onderzoeken of het in bepaalde gevallen mogelijk is een meldingsplicht te introduceren. De evaluatie van de meldingsplicht onder het Activiteitenbesluit kan daaraan een bijdrage leveren. Omgevingsverordening of verbreed bestemmingsplan Op gemeentelijk niveau is het bestemmingsplan momenteel de basis voor de ontwikkeling en het beheer van de fysieke leefomgeving. In het nieuwe omgevingsrecht worden bestemmingsplannen vervangen door één omgevingsverordening. In de kabinetsvisie wordt de omgevingsverordening zodanig uitgewerkt dat het instrument door gemeenten onvoldoende gebruikt kan worden voor gebiedsontwikkeling. Net als de Raad van State vinden wij dat met het verdwijnen van het bestemmingsplan ook de belangrijke plannings- en sturingsfunctie van het gemeentelijk ruimtelijk beleid verloren gaat. Verder blijkt uit de kabinetsvisie dat er geen actualiseringsplicht voor de omgevingsverordening geldt, terwijl nog maar kort geleden is ingevoerd dat gemeenten hun bestemmingsplannen elke tien jaar moeten herzien. Het vervallen van de actualiseringsplicht kan ten koste gaan van de rechtsbescherming van burgers en bedrijven. Dit heeft te maken met de zogenaamde ‘uitvoerbaarheidseis’. De huidige actualiseringsplicht is onder andere ingegeven door de eis dat een bestemmingsplan binnen tien jaar uitvoerbaar moet zijn. Door het vervallen van de actualiseringsplicht verdwijnt ook deze uitvoerbaarheidseis. Dit heeft grote gevolgen voor de beoordeling van verzoeken om wijziging van de omgevingsverordening, voor het kostenverhaal en voor de nadeelcompensatie/planschade. Er ontstaat grote rechtsonzekerheid voor die burgers en bedrijven, van wie het gebruik van percelen wordt weg bestemd, als niet wordt begrensd binnen welke periode dat gebruik moet zijn beëindigd. Wij vinden het daarom belangrijk dat u de consequenties van het vervallen van de actualiseringsplicht en de daarmee gepaard gaande uitvoerbaarheidseis goed in beeld brengt. In het nieuwe omgevingsrecht worden bestemmingsplannen vervangen door één omgevingsverordening. Voor gemeenten is belangrijk dat de omgevingsverordening zich duidelijk onderscheidt en meerwaarde heeft in vergelijking met het huidige bestemmingsplan. In de kabinetsnotitie wordt gesteld dat goed werkende onderdelen uit de huidige sectorale wetten waar mogelijk worden verbreed naar het hele omgevingsrecht. Daarom stellen wij voor om vast te houden aan de verworvenheden van het bestemmingsplan en haar reikwijdte te verruimen naar een ‘goede
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
05
fysieke leefomgeving’. Dit integrale ‘leefomgevingsplan’ mag en kan ook niet-ruimtelijke eisen stellen aan bestemmingen. Zo kan de integratie van de sectorale plannen in bestemmingsplannen stapsgewijs plaatsvinden. Daarmee blijft de plannings- en sturingsfunctie behouden en is de met de Wro gemaakte actualiserings- en digitaliseringsslag van bestemmingsplannen géén weggegooid geld. Tot slot wil het kabinet alle gemeentelijke regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving bundelen in één (omgevings-)verordening. Wij willen dat wordt voorkomen dat deze integratie de gemeentelijke autonomie aantast op onderwerpen die wel effect hebben op de fysieke leefomgeving maar daar niet primair op zijn gericht, zoals bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid. Het moet bijvoorbeeld mogelijk blijven om regels te stellen over gevelreclame om verkeersongelukken te voorkomen, ook als daar vanuit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar tegen bestaat. Omgevingsvergunning In de Omgevingswet wordt een groot aantal vergunningen gebundeld. Vanuit de sectorale wetten zijn er op dit moment verschillende bevoegde gezagen voor de vergunningverlening. Wij vinden het belangrijk dat het uitgangspunt van één bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht én handhaving bij de integratieslag niet wordt verlaten. Mocht dit nog een stap te ver zijn, dan is goede afstemming noodzakelijk tussen alle betrokken overheden. Verder constateren wij dat in het traject van de herziening van het omgevingsrecht de nadruk ligt op grote ruimtelijke projecten. Gemeenten hebben echter merendeels te maken met kleinere projecten. De ingewikkelde eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan bekendmaken, meedelen en ter inzage leggen van besluiten leiden tot veel fouten. Het is onaanvaardbaar dat kleine projecten hierdoor vertraging oplopen. Dit kan eenvoudig en beter. Projectbesluit Het projectbesluit wordt door het kabinet als hét instrument voor gebiedsontwikkeling getypeerd. Deze generieke regeling voor besluitvorming over publieke projecten en opvolger van diverse sectorale besluiten vloeit echter voort uit sectoraal denken en staat naar onze mening haaks op een integrale benadering middels (procedurele) integratie. Bovendien zorgt het voor onduidelijkheid over de vraag wanneer een omgevingsvergunning nodig is en wanneer een projectbesluit. Naar onze mening moet worden uitgegaan van één integrale benadering, die van toepassing is voor eenvoudige én complexe projecten met inachtneming van de Elverding-gedachte en coördinatiemogelijkheden. Onderzoeksverplichtingen en MER Wij zijn van mening dat de wettelijke onderzoeksverplichtingen moeten worden verminderd en effectiever moeten worden geformuleerd. Kwalitatief hoogwaardig onderzoek is zeer belangrijk voor de juridische houdbaarheid van besluiten. Echter, onderzoek moet geen doel op zich zijn maar dient een bijdrage te leveren aan hetgeen er beschermd moet worden. Gemeenten erkennen het belang van de sectorale normen maar ondervinden bij ruimtelijke besluitvorming hinder van de soms te rigide wijze waarop daaraan met motiveringsverplichtingen uitvoering moet worden gegeven. Wij vinden dat er een minimale houdbaarheidsduur van onderzoeksresultaten wordt vastgelegd en dat onderzoeksgegevens kunnen worden hergebruikt. Verder worden gemeenten geholpen met de vaststelling van rekenmethoden en gelijkwaardigheids-bepalingen die duidelijkheid scheppen over de wijze waarop kan worden onderzocht of normen worden gehaald.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
06
Wat betreft de MER sluiten wij aan bij de visie van het kabinet dat de procedure vereenvoudigd moet worden en dat het bevoegd gezag meer mogelijkheden moet krijgen om het milieueffectrapport beter te laten aansluiten bij de totale vereiste beslisinformatie. Vooral het beperken van de stapeling van milieueffectrapporten bij opeenvolgende plannen vinden wij een positieve ontwikkeling. Wij vinden echter dat deze vereenvoudingsslag niet beperkt moet worden tot het projectbesluit maar ook geïntegreerd moet worden in de andere procedures die m.e.r.-plichtige activiteiten kunnen omvatten, zoals de omgevingsverordening en -vergunning. Versnelling van procedures, participatie en rechtsbescherming Het kabinet is ervan overtuigd dat het mogelijk is met het nieuwe instrumentarium sneller en beter besluiten te nemen en de juridische randvoorwaarden te scheppen voor duurzame en doelmatige ontwikkeling van de leefomgeving. Eerder in deze brief hebben wij al gevraagd om een gedegen probleemanalyse en een toetsing aan de praktijk om deze overtuiging te staven. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat een goed evenwicht wordt gevonden tussen de versnelling van procedures en de rechtsbescherming van burgers, bedrijven en (mede)overheden. Gemeenten vinden dat burgers en bedrijven voor hun belangen moeten kunnen opkomen zonder dat daarbij eindeloos kan worden geprocedeerd over een bepaalde ontwikkeling. Door het verminderen van het aantal instrumenten, het coördineren van procedures en het bundelen van besluiten vermindert het aantal momenten waarop kan worden opgekomen tegen een besluit zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming. Deze bundeling en coördinatie vereist wel dat participatie van de belanghebbenden in het voortraject door de betreffende overheidsinstantie goed wordt geregeld en geborgd zonder dat dit leidt tot juridificering. Normenstelsel en afwegingsruimte Een van de ontwerpprincipes uit de kabinetsvisie is bevordering van integrale oplossingen. Een integrale benadering van de fysieke leefomgeving vraagt naast aandacht voor het instrumentarium ook aandacht voor het normenstelsel. Vanuit sectorale beleidsvelden zijn harde normen van belang voor bescherming van sectorale waarden. Deze zelfde sectorale normen worden bij de ruimtelijke ordening echter als knelpunt ervaren bij het maken van integrale afwegingen. Het kabinet kiest voor integratie op planniveau (sectorale landelijke normen en integrale weging en toepassing van die normen in uitvoeringsplannen) en niet voor een geïntegreerd normenstelsel waarbij op rijksniveau de sectorale normen tot één consistent normenstelsel wordt omgevormd. Deze keuze kan niet leiden tot een oplossing voor de gesignaleerde knelpunten. De meeste normen zijn nu ook al sectoraal en op Rijksniveau geformuleerd. Wij voorzien dat de keuze voor integratie op planniveau geen verbetering is en nog steeds leidt tot knelpunten bij de uitvoering op gemeentelijk niveau. In onze optiek moet eerst worden onderzocht of een bestaande sectorale norm (nog) nodig is. Wij delen de mening van de Raad van State dat de mogelijkheden tot een vergaande materiele integratie waarschijnlijk beperkt zijn. Toch vinden wij dat vervolgens op centraal niveau moet worden bekeken of en zo ja, in hoeverre integratie of betere afstemming van verschillende normenstelsels mogelijk is1. Als derde stap zou de wetgever bij het stellen van normen zoveel mogelijk moeten uitgaan van doelvoorschriften. Het stellen van middelvoorschriften, die beschrijven hoe een bepaald doel precies moet worden bereikt, moet tot een minimum worden beperkt. Voor normen waarbij lokale situaties sterk kunnen verschillen zou in doelvoorschriften meer moeten worden gewerkt met een bandbreedte. Zo biedt de norm met bandbreedte in de Wet geurhinder en 1
Bij integralere aanpak van verschillende normen moet bijvoorbeeld op Rijksniveau worden gekeken naar
strijdigheid tussen verschillende normen. Zo wordt vanuit milieu een grens gesteld aan fijn stof emissies terwijl tegelijkertijd vanuit dierenwelzijn strengere normen worden ingevoerd die leiden tot hogere fijnstof emissies.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
07
veehouderij meer flexibiliteit en meer ruimte voor gemeenten om gemotiveerd af te wijken als lokaal maatwerk wenselijk is. Tot slot pleiten wij voor de mogelijkheid om bij complexe, tijdelijke situaties gemotiveerd van normen te kunnen afwijken, als dit nodig is om een ontwikkeling te realiseren die nu nog niet, maar op termijn wel aan de norm voldoet. In de kabinetsnotitie staat dat het (huidige) samenspel van sectorale normen en regels de bestuurders weinig ruimte biedt voor het invullen van politieke verantwoordelijkheid en op projectniveau kan leiden tot suboptimale keuzes. Daarom wordt in de Omgevingswet ingezet op meer bestuurlijke afwegingsruimte. De bovengenoemde meer integrale aanpak binnen het normenstelsel op Rijksniveau zorgt ervoor dat deze afwegingsruimte voor decentrale overheden toeneemt. De bestuurlijke afwegingsruimte voor gemeenten wordt ook vergroot door vermindering van nationale en provinciale regels en beleid. Rijk en provincie zullen terughoudend met hun bevoegdheden moeten omgaan om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan het streven naar het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte en vermindering van regeldruk. Het betekent ook meer ‘afwegingsverantwoordelijkheid’ voor decentrale overheden en een verandering in de bestuurscultuur. Gemeenten zullen keuzes moeten onderbouwen en motiveren hoe wordt voldaan aan de wettelijke normen. Daarvoor moet worden geïnvesteerd in kennis en kunde van het gemeentelijk ambtelijk apparaat, zoals wij in het begin van deze brief hebben gezegd. Wij vinden dat het Rijk moet investeren in de ondersteuning van de gemeenten op dit gebied. De VNG is daarbij uiteraard graag behulpzaam. Financieel instrumentarium Met de herziening van het omgevingsrecht is ook een herbezinning nodig op de betaalbaarheid van de ruimtelijke ordening. De financiering van plannen voor de inrichting en verbetering van de leefomgeving kunnen niet langer gedekt worden uit de teruglopende algemene middelen van gemeenten, middelen uit grondexploitatie en verminderde doeluitkeringen en subsidies. Het instrumentarium in de Omgevingswet moet gemeenten in staat stellen regie te houden op de uitvoering van de ruimtelijke ordening. Wij willen een bundeling van bestaande instrumenten van grondbeleid in de Omgevingswet: kostenverhaal grondexploitatie, gemeentelijk voorkeursrecht en onteigening. Uitgangspunten voor de toepassing van het instrumentarium voor grondbeleid zijn goed overleg en samenwerking. De nieuwe wet moet ruimte bieden voor nieuwe instrumenten die in het buitenland hun waarde hebben bewezen, zoals een regeling voor stedelijke herverkaveling De diverse heffingen, subsidies, leges die naar de Omgevingswet worden overgeheveld moeten worden vereenvoudigd. Ook moeten de kosten van gemeentelijke ingrepen in de fysieke leefomgeving op verzoek van derden meer in rekening kunnen worden gebracht bij degenen die profijt hebben van het besluit. De vergoedingsplicht voor planschade moet worden beperkt tot de daadwerkelijke verwezenlijking van bestemmingen.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
08
Proces De recente wijzigingen in het omgevingsrecht hebben grote gevolgen voor de gemeentelijke praktijk en organisatie. Volgens uw planning treedt de nieuwe wet in 2014 in werking. De gestelde termijn waarbinnen deze wetgevingsoperatie (inclusief de daar aan gekoppelde digitaliseringsslag) moet worden voltooid achten wij, gelet op de omvang en complexiteit bijzonder ambitieus. Wij vragen u daarom dan ook aandacht voor een helder en zorgvuldig proces en oog voor de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Zo vereist de omschakeling naar een nieuwe wet adequaat overgangsrecht. Dat overgangsrecht moet al in de wet zelf een plaats krijgen zodat gemeenten daarop tijdig kunnen anticiperen. Daarnaast vinden wij dat niet alleen geïnvesteerd moet worden in aanpassing van de wetgeving maar ook in verandering van de bestuurscultuur, kennis en kunde van het ambtelijk apparaat en ICT. Dat vergt tijd en capaciteit. Wij vertrouwen erop dat u onze reactie zult betrekken bij het verdere traject voor het wetsvoorstel Omgevingswet. Mocht u behoefte hebben aan een nadere toelichting van deze brief, dan zijn wij daar uiteraard toe bereid.
Hoogachtend,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
drs. C.J.G.M. de Vet lid directieraad
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
09
VERZENDFORMULIER concept d.d.
opsteller
toestel
afdeling
R. Helder
8641
FLO
Datum brief
ons kenmerk
uw kenmerk
5 april 2012
FLO/U201200582
bestandsnaam
betreft
Reactie kabinetsvisie Stelselherziening Omgevingsrecht geadresseerde
aard brief
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Mevrouw drs. M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus Postbus 30940 2500 GX 'S-GRAVENHAGE
brief aan regering of parlement
aantal bijlagen
omschrijving
-
verzending
uiterlijk verzenden op 12 april 2012 opmerking opsteller: afschrift aan
met bijlage
aantal
Staf/inf/documentmanagement Kees Jan de Vet Jan van der Voet Marianne Schrijver Kitty de Bruin
*
1
Niet invullen paraaf afdelingshoofd
medeparafen
ter tekening afd. hfd
stempel
met brief
Stadsregio’s
Verkeer en Vervoer
Aan
:
Digitale inbreng tijdens internetconsultatie
Onderwerp
:
Reactie stadsregio’s op voorgenomen wijzigingen omgevingsrecht
Uw brief van Uw kenmerk
: :
Datum Kenmerk
: .. april 2012 : 201204..
Geachte heer, mevrouw, Op 13 maart jl. heeft de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) de Tweede Kamer geinformeerd over de voorgenomen wijzigingen in het stelsel van het Omgevingsrecht. Via de internetconsultatie stelt u partijen in de gelegenheid een mening te geven over de voorgestelde wijzigingen en de bijbehorende instrumenten. De stadsregio’s vragen aandacht voor de gevolgen van het intrekken van de Planwet Verkeer en Vervoer die voorzien is binnen de stelselwijziging. Op basis van deze Planwet hebben de stadsregio’s een wettelijke taak om een Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) op te stellen. Het RVVP is de basis voor het mobiliteitsbeleid van de binnen de stadsregio’s samenwerkende gemeenten en de basis voor het regionaal uitvoeringsprogramma. Het mobiliteitsdossier kan niet los gezien worden van de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de stedelijke regio. De RVVP’s zijn dan ook onderdeel van het integraal ruimtelijk beleid van de stadsregio’s. Met de voorgenomen wijzigingen in het Omgevingsrecht wordt de Planwet Verkeer en Vervoer geschrapt en komt het instrument van het RVVP te vervallen. Uit de stukken blijkt dat het Rijk en de provincies een taak krijgen om een integrale omgevingsvisie op te stellen; voor de gemeenten is dat facultatief. De stadsregio’s zijn van mening dat in de Omgevingswet ook een voorziening getroffen moet worden voor een intergemeentelijke integrale Omgevingsvisie die qua hiërarchie gelijkwaardig is aan die van de provincie. Hiermee wordt recht gedaan aan de positie van de stedelijke regio’s en de aanpak van de problematiek op het juiste schaalniveau. De positie van de stedelijke regio’s, als motoren van de Nederlandse economie, wordt ook erkend in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het bijzonder wordt in dit verband aandacht gevraagd voor de positie van de twee vervoerregio’s die het kabinet voorziet in de Randstad en die wettelijke taken krijgen op het mobiliteitsdossier. De minister van BZK geeft in haar brief van 1 maart 2012 (Voortgangsbericht visienota bestuur en bestuurlijke inrichting, kenmerk 2012-0000138147) aan dat: “De vervoerregio’s moeten werken aan
samenhangend regionaal beleid en efficiënte uitvoering van verkeer en vervoertaken.’’
De vervoerregio’s krijgen de beschikking over de financiële middelen voor beleid en uitvoering inzake regionaal verkeer en vervoer en de bevoegdheid om OV-concessies te verlenen. Als in het kader van de nieuwe Omgevingswet de RVVP’s komen te vervallen zouden de Vervoerregio’s afhankelijk worden van het beleid van andere partijen / bestuurslagen als het gaat om de planning van bovenlokale infrastructuur en openbaar vervoer. Dit leidt tot nieuwe afstemmingsproblemen en bestuurlijke drukte. De vervoerregio’s dienen daarom een bijzondere positie te krijgen in de Omgevingswet in het kader van de planning van nieuwe infrastructuur. Daarmee wordt ook de integrale afstemming tussen het verkeer en vervoerbeleid en de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de vervoerregio versterkt.
SkVV - Stadsregio’s kader Verkeer en Vervoer - Postbus 66, 2501 CB Den Haag - Tel: 070-7501530 - E-mail:
[email protected]
Stadsgewest Haaglanden (KvK 27365308) treedt namens de deelnemers aan SkVV op bij het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten.
Het intrekken van de Planwet Verkeer en Vervoer heeft eveneens consequenties voor de wettelijke basis voor het bestuurlijk overleg tussen het ministerie van IenM en de koepels van de stadsregio’s, provincies, gemeenten en waterschappen. Deze basis voor het bestuurlijk overleg dient ook in de nieuwe wetgeving geborgd te worden. Met vriendelijke groet,
J.N. Baljeu, voorzitter SkVV
SkVV - Stadsregio’s kader Verkeer en Vervoer - Postbus 66, 2501 CB Den Haag - Tel: 070-7501530 - E-mail:
[email protected]
Stadsgewest Haaglanden (KvK 27365308) treedt namens de deelnemers aan SkVV op bij het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten.
Portefeuillehoudersoverleg GROM vergadering 26 april 2012 agendapunt 03 bijlage bij mededelingen maart 2010 Onderwerp: De nieuwe omgevingswet Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de stand van zaken rond de nieuwe omgevingswet. Portefeuillehouders: Mourik, Baljeu Samenvatting: De nieuwe omgevingswet is, naast de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de andere loot aan de stam van de “fundamentele herziening van het ruimtelijk domein” zoals de minister van I&M die voor ogen heeft. Als voorloper op het wetsvoorstel is de notitie “Stelselherziening Omgevingswet” door het kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden. Hieronder wordt nader op de notitie ingegaan. De kabinetsnotitie schetst alleen de contouren van een nieuwe omgevingswet. Met het inschatten van de betekenis ervan moet daarom nog een slag om de arm gehouden worden. Uit de reacties van VNG, G-4 en SKVV komt wel een aantal belangrijke punten van aandacht naar voren. Dit onderwerp zal regelmatig op de agenda van het portefeuillehoudersoverleg terugkeren. Financiële consequenties: Geen Verdere procedure: Bijlagen: • Overzicht van te integreren wetten en rechtsfiguren in de nieuwe omgevingswet • Reactie VNG op kabinetsnotitie stelselherziening omgevingswet • Reactie G-4 op kabinetsnotitie stelselherziening omgevingswet • Reactie SKVV op kabinetsnotitie stelselherziening omgevingswet Toelichting: Inleiding De nieuwe omgevingswet is, naast de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de andere loot aan de stam van de “fundamentele herziening van het ruimtelijk domein” zoals de minister van I&M die voor ogen heeft. De definitieve versie van de SVIR is recent verschenen. Naar aanleiding daarvan heeft de Tweede Kamer besloten (nog een keer) over de SVIR te willen debatteren. Bespreking is voorzien in mei. Een en ander betekent dat met de verwezenlijking van de nota nog geen begin mag worden gemaakt. Aanvankelijk zou nu ook een voorontwerp van de nieuwe omgevingswet ter inzage liggen. Omdat het wetsontwerp nog niet gereed is, is nu de kabinetsnotitie “Stelselherziening Omgevingswet” aan de Tweede Kamer aangeboden. De kabinetsnotitie schetst alleen de contouren van een nieuwe omgevingswet. Met het inschatten van de betekenis ervan moet daarom nog een slag om de arm gehouden
DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
Pagina 1
worden. Uit de reacties van VNG, G-4 en SKVV komt wel een aantal belangrijke punten van aandacht naar voren. Voordat (kort) wordt ingegaan op de inhoud van de omgevingswet, de reacties daarop van VNG, G-4 en SKVV en het tijdpad op weg naar indiening van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer gaat het hieronder eerst over de mogelijke consequenties van de nieuwe wet en de eventuele rol van de stadsregio in dit dossier. Gevolgen Zoals bekend heeft de stadsregio geen formele positie in het ruimtelijk domein. De omgevingswet gaat daar geen verandering in brengen. Omdat de dagelijkse praktijk van de stadsregio doordesemd is met het “ordenen van de ruimte”, ondervindt zij wel de gevolgen van de nieuwe wet. De Planwet Verkeer en Vervoer verdwijnt en daarmee ook de figuur van het regionaal verkeer- en vervoerplan. Beleid op het terrein van verkeer en vervoer wordt onderdeel van de “omgevingsvisie”. De minister kondigt tevens aan dat de Wet Lokaal Spoor deels in de nieuwe Omgevingswet wordt opgenomen. De wijze waarop is niet bekend. Dit kan gevolgen hebben voor de RET als beheerder van de rail. Beheer dat in opdracht van de stadsregio plaatsvindt. In formele zin kan het de gemeente als eigenaar van de RET raken. De nieuwe wet zet het gebruikelijke (en gewaardeerde) juridisch instrumentarium van gemeenten op zijn kop. Meest in het oog springende onderdeel is het schrappen van de bestemmingsplanfiguur. De nieuwe wet raakt de toekomstige vervoerregio van de metropoolregio. Zoals reeds gesteld kent de omgevingswet geen verkeer- en vervoerplan meer zoals in de Planwet Verkeer en Vervoer; dat wordt onderdeel van de “omgevingsvisie”. Het opstellen van een omgevingsvisie is voorbehouden aan de provincie, de vervoerregio lijkt daar vooralsnog geen partij in. Rol stadsregio Aangezien de stadsregio geen formele positie in het ruimtelijk domein heeft en bovendien in opheffing is, lijkt een bescheiden opstelling in dit dossier op zijn plaats. De stadsregio heeft zich daarom ook niet gemengd in de internetconsultatie over de kabinetsnotitie. Via deelname van de portefeuillehouders Karssen (VNG commissie Ruimte, lid onderhandelingsdelegatie VNG) en Baljeu (voorzitter PFO SKVV, lid BKO) wordt inbreng geleverd in de discussie over de nieuwe omgevingswet. De stadsregio heeft wel een rol in het actief informeren van de regiogemeenten. Hiervoor volstaan de bestaande kanalen: attendering van onze contactpersonen bij de gemeenten en de reguliere ambtelijke (onder andere het ROROR) en bestuurlijke overleggen (in ieder geval de portefeuillehoudersoverleggen V&V en GROM). Opzet nieuwe omgevingswet De nieuwe omgevingswet kent zes centrale rechtsfiguren Omgevingsvisie Strategisch plan waarin keuzes in de fysieke leefomgeving in samenhang worden beschreven. Verplicht voor Rijk en provincie, vrijwillig voor gemeenten Programma Voor onderdelen van de leefomgeving waar actieve overheidsinzet vereist is om normen te halen (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is hier voorbeeld van). Is vormvrij en zelfbindend, verplicht als Europese regelgeving dat vereist Algemene regels activiteiten leefomgeving Gaat vooral om bundeling van oerwoud aan ruimtelijke AMvB’s Omgevingsverordening Elke gemeente, elke provincie stelt één gebiedsdekkende verordening voor de leefomgeving op. Vervangt op gemeentelijk niveau het bestemmingsplan Per locatie/gebied kunnen afwijkende regels worden opgesteld. Omgevingsvergunning Integratie van vergunningen en procedures tot (zoveel mogelijk) één vergunning en één eensluidende procedure DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
Pagina 2
Projectbesluit Generieke regeling voor besluitvorming over publieke projecten. Is opvolger van tracébesluit en inpassingsplan. MER procedure wordt geïntegreerd in procedure projectbesluit Projectbesluit kan omgevingsvergunning vervangen Bedoeling van de wet is het bestuur een grotere afwegingsruimte te bieden door: Generieke regeling voor de programmatische aanpak Flexibiliteit bij de wijze van bereiken van normen voor de leefomgeving/efficiënt omgaan met de milieugebruikersruimte Flexibiliteit op projectniveau Mogelijkheid voor decentraal bestuur tot ontheffing van nationale normen als onverkorte toepassing ervan onevenredig is met het lokale belang. Bijvoorbeeld als projecten die bijdragen aan het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving geen doorgang kunnen vinden omdat aan een sectorale norm niet kan worden voldaan. Geldt niet voor alle normen, met name Europese normen zijn hiervan uitgesloten. Experimenteerbepaling Voor projecten die vanwege hun innovatieve karakter in strijd komen met geldende regels De wijze waarop bovenstaande vorm krijgt in het wetsontwerp is dus nog onduidelijk. Dat deze voornemens gevolgen zullen hebben voor de milieuregelgeving lijkt evident. Reacties op kabinetsnotitie Hieronder wordt kort ingegaan op een drietal reacties op de kabinetsnotitie: van de VNG, de G-4 en het SKVV. Zowel de VNG als de G-4 onderschrijven de ambitie van het kabinet om besluitvorming in het omgevingsrecht te verbeteren. De huidige voorstellen geven echter reden tot zorg: • Er wordt een fundamentele herziening van het omgevingsrecht aangekondigd. Een deugdelijke probleemanalyse ontbreekt echter. Dat roept de vraag op of de voorgestelde herziening een oplossing gaat zijn voor de problemen waar gemeenten in het ruimtelijk domein mee worstelen. De G-4 stellen voor om bij de herziening van het omgevingsrecht uit te gaan van de problemen die zich in de praktijk voordoen en hieruit de kwesties te halen die het eerst moeten worden aangepakt. • In de nieuwe omgevingswet krijgen gemeenten, provincies en Rijk ongeveer dezelfde bevoegdheden. Dat zal tot frictie leiden. De verdeling van de bevoegdheden in de ruimtelijk domein dient complementair te zijn. De G-4 voegen daaraan toe dat de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving primair bij de gemeenten moet liggen. • Het bestemmingsplan is voor gemeenten een belangrijk instrument dat niet verloren mag gaan. Niet in de laatste plaats omdat de meerwaarde van de opvolger, de omgevingsverordening, nog dient te worden aangetoond: een omgevingsverordening waarin alle regels op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen kan leiden tot toenemende complexiteit in besluitvorming. • In de kabinetsnotitie wordt niet ingegaan op de gevolgen van de nieuwe omgevingswet voor het exploitatieplan, de onteigening en het vestigen van gemeentelijk voorkeursrecht. Aangezien dit essentiële onderdelen zijn voor het voeren van en strategisch grondbeleid is helderheid hieromtrent noodzakelijk. De G-4 hechten aan bundeling van de bestaande instrumenten van grondbeleid in de nieuwe omgevingswet. • Door het stellen van algemene regels en door de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen te verruimen verschuift binnen de gemeente de aandacht van vergunningverlening naar toezicht en handhaving. Dat heeft financiële gevolgen. Die gevolgen moeten vanaf het begin van het wetgevingstraject inzichtelijk worden gemaakt. • De G-4 vragen zich daarnaast af in hoeverre het stellen van algemene regels nog ruimte laat voor maatwerk. Die ruimte moet behouden blijven omdat er steeds meer sprake zal zijn van per gebied verschillende ontwikkelingen (bijvoorbeeld krimp, groei of stabilisatie). De SKVV vraagt in zijn reactie aandacht voor de positie in de nieuwe omgevingswet van de toekomstige vervoerregio’s in de Randstad: de Planwet Verkeer en Vervoer verdwijnt en daarmee het instrument van het regionaal verkeer- en vervoerplan. In plaats daarvan stelt de provincie (verplicht) een integrale omgevingsvisie op. Dan ontstaat de situatie dat de vervoerregio’s wel de bevoegdheid hebben om concessies voor het openbaar vervoer te DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
Pagina 3
verlenen en de middelen voor verkeer- en vervoerprojecten te verdelen maar in beleidsmatige zin “afhankelijk” zijn van andere partijen. Dit zal leiden tot allerlei afstemmingsproblemen. Het SKVV pleit daarom voor een bijzondere positie van de twee vervoerregio’s in de Randstad in de nieuwe wet. Planning nieuwe omgevingswet tot 11 april 2012 maart – mei 2012 juni- september 2012 september – oktober 2012 najaar 2012 november 2012 voorjaar 2013
DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
internetconsultatie over kabinetsnotitie ontwikkelen kerninstrumenten met stakeholders, gebruikersgroepen en wetenschap uitwerking instrumentarium en toetsingskaders concept wetsvoorstel formele consultatie VNG, IPO, UvW brief aan Tweede Kamer over scope en uitwerking wet aanbieding aan Raad van State Aanbieding aan Tweede Kamer
Pagina 4
geleideformulier agendapost voor portefeuillehoudersoverleg datum vergadering: onderwerp: akkoord dagelijks bestuur: Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die i n t e r n e a f s t e m m i n g .
fase 1a
wie steller BTW (netto? BTW compensabel? etc.) Meerjarenbeeld en dekking Register financiële verplichtingen Subsidie / opdracht / anders, nl Aanbesteding (zie Handboek AO)
1b
paraaf
datum
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
opmerkingen
(staf)afdelingshoofd
(N.b.: indien het dagelijks bestuur het voorstel integraal heeft vastgesteld, kan direct wordt overgegaan naar fase 4.1 en/of 4.2). De directie/stafafdeling (steller) is ook verantwoordelijk voor coördinatie van de volgende fase. Indien de steller van oordeel is dat de functionarissen onder 2a, 2b of 2c niet behoeven te adviseren, wordt dit duidelijk aangegeven (bijvoorbeeld door "n.v.t." in te vullen). De stappen 2a, 2b, 2c behoeven niet altijd volgtijdelijk te worden gezet: dat kan / mag ook parallel.
2a
controller
2b
communicatieadviseur juridisch adviseur
2c
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee
X
X
X
X
De steller verwerkt zo nodig de opmerkingen van de in fase 2 gemaakte opmerkingen. Indien er geen kanttekeningen zijn geplaatst, mag bij 3b "n.v.t." worden ingevuld. De portefeuillehouder hoeft niet hoogstpersoonlijk zijn paraaf te zetten. Indien zijn fiat bijvoorbeeld telefonisch of per mail is ontvangen, dient door de steller te worden geparafeerd.
3a
portefeuillehouder
3b
wijzigingen verwerkt door steller akkoord van sectorhoofd
3c
Agendapost + bijlagen voor desbetreffende PHO: uiterlijk 2 ½ week tevoren 12.00 uur (maandag voor verzending) in papieren vorm aanleveren bij Bureau Bestuurlijke Zaken én elektronisch (in DocLoods zaaknummer vergadering)
DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
Pagina 5
Agendaposten voor portefeuillehoudersoverleggen behoeven niet langs Bureau Bestuurlijke Zaken en secretaris. Deze stukken dienen ruim 2 weken van tevoren geaccordeerd te zijn én “kopieergereed” te worden aangeleverd bij de uitvoerend secretaris van het portefeuillehoudersoverleg. Elektronisch opslaan (in DocLoods zaaknummer vergadering).
4.
Secretaris portefeuillehoudersoverleg
DNO GROM/107302 /SR/PM/ 13.04.2012
Pagina 6
EU-subsidies: een helpende hand bij lokale ambities Factsheet voor Europese ondersteuning duurzame ontwikkeling In de stadsregio Rotterdam werken gemeenten aan duurzame ontwikkeling, energiebeleid en verbetering van de leefomgevingkwaliteit. In de Europese Unie is veel aandacht voor verbetering van de duurzaamheid en de leefkwaliteit. De 80.000 gemeenten in de EU hebben vergelijkbare problemen. De EU wil meer samenwerking met die gemeenten om kennis en ervaring uit te wisselen. De verschillende EU-ministeries hebben geld om de uitvoering van duurzame (gebieds)ontwikkeling te ondersteunen. Heeft u ook ambities voor duurzame ontwikkeling, maar niet voldoende geld? Nederlandse subsidies worden schaars, maar wellicht is het door een EU-subsidie wel mogelijk om het project over de streep te trekken. Deze factsheet geeft inzicht in waar u moet beginnen om EU-gelden aan te vragen. Op de laatste bladzijde staat een tabel met verwijzingen naar websites.
Beginnen met Europese samenwerking Het is natuurlijk leuk om een Europese subsidie te krijgen. Toch kan dat nooit het doel zijn om te beginnen met Europese samenwerking. Wat zijn dan wel goede doelen? Het willen uitvoeren van gemeentelijke ambities, maar daar de kennis niet voor hebben. Of het juist willen verspreiden van eigen unieke kennis. Of het willen beïnvloeden van Europees beleid op beleidsterreinen, die in de eigen gemeente erg belangrijk zijn. Subsidies voor gemeentelijke projecten, kennisdeling via Europese netwerken en effectieve stedenbanden bieden kansen om die gemeentelijke ambities te verwezenlijken. Daarna kan gekeken worden of er subsidiemogelijkheden bestaan, die helpen bij die ambities. Een gemeente moet dus eerst ergens zelf in willen investeren. De eventuele Europese subsidie geeft dan ondersteuning, maar nooit het volledige bedrag en meestal niet meer dan 50%. De meeste Europese ondersteuningen zijn voor samenwerkende organisaties uit meer dan twee landen. Bestaande contacten Natuurlijk gebeurt er al veel vanuit Nederland. Een groot aantal gemeenten is deelnemer in netwerken of maakt deel uit van het Comité van de Regio’s. Er is een provinciaal Randstadkantoor in Brussel en ook de VNG heeft een eigen kantoor in Brussel. De medewerkers van deze kantoren willen graag helpen bij specifieke vragen (zie tabel) Nog niet veel gemeenten in het Rijnmondgebied zijn zelf actief betrokken bij Europese Dit factsheet is mede mogelijk gemaakt door de stadsregio Rotterdam
projecten voor duurzame gebiedsontwikkeling.
SISCo: Schiedam ontwikkelt duurzame
Rotterdam (met Citeair) en Schiedam (met SISCo) zijn al actief in Europese project-
investeringen In 2008 begon Schiedam met de
fondsen Interreg, Life en de structuurfondsen. Barendrecht, Vlaardingen en Lansingerland
ontwikkeling van een nieuw plan voor het havengebied Nieuw-Mathenesse.
zijn geïnteresseerd in de uitvoering van Europese projecten.
Kunnen we dit gebied duurzaam herontwikkelen? Samen met de DCMR is gezocht naar extra Europese financiering. Het projectfonds INTERREG IVa gaf de mogelijkheid. Met vijf internationale partners zijn cursussen opgezet over duurzame gebiedsontwikkeling. Ook is een plan uitgewerkt om duurzame investeringen makkelijker te maken.
Europese samenwerkingsthema’s Het beleidsveld ‘duurzame gebiedsontwikkeling’ is heel breed, en is met minimaal zes Europese ministeries actief. De Europese Commissie bepaalt per jaar (werkprogramma) of langer (Commissie-thema’s) wat zij gaat doen. Daarmee geeft de Commissie een richting aan keuzes in samenwerking. De themakeuzes zijn belangrijk. EU-subsidieregelingen ondersteunen de daadwerkelijke uitvoering van projecten binnen die thema’s. De belangrijkste thema’s op het gebied van duurzaamheid, innovatie en ruimtelijke ontwikkeling zijn Horizon2020, Resource Efficiency en Regionaal Beleid. EU2020 / Horizon2020 In de EU2020-strategie staat dat men minder energiegebruik wil in industrie, huishoudens en transport en minder broeikasgassen in de lucht. De Europese Commissie wil de reducties halen voor het jaar 2020. Elk land heeft zijn eigen vastgelegde doelen en eigen maatregelen om die doelen te bereiken. Nederland heeft een eigen programma. Het Horizon2020 geeft de innovatie- en onderzoekkaders voor de EU2020-strategie. Resource efficiency De Europese Commissie wil een efficiënter gebruik van grondstoffen. Voor energie is dat al geformuleerd in de EU2020-strategie. Voor transport, landbouw, biodiversiteit en hergebruik van grondstoffen wordt dat in het komende jaar geformuleerd.
In vier studiebezoeken zijn de succesvolle gebiedsontwikkelingsprojecten bekeken en vergeleken. De website ‘sustainable planning centre’ heeft alle informatie van alle partners verzameld. Dit project leidt mogelijk tot een nieuw project over duurzame innovatie. Website: www.environmentcentre.com/ sustainableplanningcentre
Er zijn al voorbeelden van verbetering van grondstofgebruik in de verschillende EUlanden. Regionaal beleid Het regionaal beleid is bedoeld om verschillen tussen de regio’s in Europa te verkleinen. In dit (financieel) beleid gaat er meer geld naar de regio’s die het slechter hebben.
1 van 24
CITEAIR: bewust van lucht
van de energie- en klimaat-agenda. Volgend
4. Geef aandacht aan Europese projecten
De Regio Rijnmond is één van de bijna 100 partners in een luchtkwaliteits-
jaar zijn het wellicht weer andere onderwerpen. Samenwerking in Europese projecten moet aantoonbaar leiden tot investeringen in
Europese projecten geven gemeenten kansen om zich te profileren. Europa is niet alleen ‘ver weg’ maar ook ‘dichtbij’.
infrastructuur, ontwikke-lingen van kennis- of
Gemeenten kunnen bewoners, bedrijven en
innovatienetwerken, het delen van kennis of het verspreiden van kennis.
de eigen medewerkers bij het project betrekken door ze uit te nodigen mee te denken en mee te doen. De EU vindt een
2. Creëer een intern draagvlak
groot draagvalk in een lokale gemeenschap
U hebt een projectdoel uitgekozen binnen de
erg belangrijk. Zeker als het bedrijfsleven
bestaande ambities van de gemeente. Dat doel sluit aan bij één van de belangrijke EU thema’s. Voor een succesvolle aanvraag
daarin vertegenwoordigd is.
netwerk. Dit CITEAIR-netwerk wil informatie over de luchtkwaliteit van nu aan iedereen kunnen geven. Dat is gelukt. Alle partners hebben samen gewerkt aan methodes om beter inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit. Wat is bijvoorbeeld de rol van het verkeer voor de kwaliteit van de lucht naast de weg of in de gemeenten? De informatie over de kwaliteit in verschillende delen van Europa kan door het project ook beter vergeleken worden. De luchtkwaliteit ‘van morgen’ kan ook voorspeld worden. De informatie is in te zien op air quality now website. De mensen in de stadsregio zijn op deze manier steeds meer bewust van de luchtkwaliteit. Website: www.airqualitynow.eu/
Europese financieringsmogelijkheden
moet u dan Europees willen samenwerken. De ambtelijke organisatie moet er op toegerust zijn en de directies moeten het willen. Bij voorkeur is er een coördinator Europa of een stevige projectleider. Meestal zijn er ook geïnteresseerde lokale partners, die het project willen steunen. De gemeente zorgt voor het interne draagvlak. Als de gekozen ambitie duidelijk is geformuleerd, dan kost het formuleren van de inhoud van het EU-deel niet zo heel veel tijd, circa 5-10 dagen, inclusief het zoeken van en
Tijdens de periode 2007-2013 zijn milieuvriendelijke initiatieven ondersteund. Voorbeelden zijn: het stimuleren van innovatieve schone technologieën, efficiënt energiegebruik of ecotoerisme. Ook investe-ringen in de voorbereiding op klimaat-verandering en betaalbare en schone energievoorzieningen zijn ondersteund. Tips voor subsidieaanvragers Subsidies kunnen de doorslag geven om gemeentelijke ambities mogelijk te maken. De subsidie kan ervoor zorgen dat de ervaring van andere organisaties gebruikt wordt. Of de subsidie zorgt voor een investeringssteun. Of de subsidie bevordert de bestuurlijke steun voor een project. Europese subsidie is echter zelden meer dan de helft van de totale kosten. De rest van het geld moet wel beschikbaar zijn! De projectadministratie moet ook op orde zijn, en de ambitie moet duidelijk geformuleerd zijn. Hieronder staan enkele tips voor als u van plan bent om Europese subsidies aan te vragen. 1. Kiezen voor de EU-thema’s Wilt u een succesvolle subsidie-aanvraag doen, dan is het belangrijk in de beleidstermen van de Europese unie van dit moment te denken. Anno 2012 gaat het over innovatie, efficiënt grondstoffengebruik, en het uitvoeren
Een lokale overheid kan werken aan het
overleg met partners. Het is niet verstandig om bij een eerste project ook de project-lead te nemen. De administratie van een project kost namelijk wel veel tijd.
krijgen van geld uit structuurfondsen, subsidieprogramma’s en leningen. De Europese structuurfondsen zijn er voor het verkleinen van de welvaartverschillen. De subsidieprogramma’s ondersteunen aanvullende
3. Actief partners zoeken Een samenwerkingsproject staat of valt met
beleidsdoelstellingen. Leningen kunnen door bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank (EIB) worden verstrekt voor voorinvesteringen of kredieten.
de keuze voor goede partners. Deze partners hebben een gedeeld probleem, of een gedeeld belang. Het kan ook zijn dat er een gedeelde oplossing mogelijk is of een behoefte om gezamenlijk oplossingen te zoeken. Partners moeten al vroeg gezocht worden, bij voorkeur uit netwerken die al bekend zijn. Dit kunnen overheden zijn, maar ook bedrijven of niet-overheidsorganisaties. Zorg voor contactmomenten tussen de potentiële partners nog voordat het over deelname in een project gaat. De partners moeten elkaar in een project goed aanvullen, en vanaf het begin moet duidelijk zijn welke rol een partner in het project heeft. Het hebben van een formele positie in een netwerk helpt. De gemeente Schiedam is bijvoorbeeld actief in het bestuur van Eurotown. De gemeente moet de keuze maken of een subsidie wordt aangevraagd als partner of als leadpartner. Een leadpartner heeft veel meer verantwoordelijkheden dan partners. Zij zijn verantwoordelijk voor financiële en inhoudelijke rapportages en de contacten met het Europese projectenbureau. De administratieve eisen per projectenfonds zijn nu nog verschillend, dus een ervaren administratie is nodig. De partners moeten van te voren met elkaar bespreken hoe wordt omgegaan met het eventueel mislukken van het project.
Structuurfondsen De EU wil met de structuurfondsen de duurzaamheid in de regio verbeteren. De EU heeft dat vastgelegd in de Europa2020strategie. Er zijn drie structuurfondsen mogelijk voor lokale overheden: EFROregionale concurrentie (Kansen voor West), Interreg IV en Urbact. • EFRO - Kansen voor West. Dit programma loopt bijna af. In 2012 wordt bepaald hoe het programma er voor de komende tijd uit gaat zien. De prioriteiten in de afgelopen jaren waren: (kennis) innovatie, attractieve regio’s, en attractieve steden. Bij deze projecten gaat het om concrete projecten met investeringen. • Voorbeeldprojecten in de regio zijn: walstroom in Zuid-Holland, kassenwarmte in Westland, recreatie en watertransport in de haven van Alblasserdam. • INTERREG-IV. Dit programma loopt af in 2013. Er is al bepaald dat er een nieuw - vijfde - programma gaat lopen. De INTERREG-fondsen versterken de (economische) samenwerking van publieke en private organisaties over de landgrenzen en daarmee ook de samenhang tussen de regio’s.
22 van van 24
De fondsen worden verdeeld via
(proef)projecten met een looptijd van
Walstroom in Zuid-Holland
programmasecretariaten. Veel projecten
twee tot vijf jaar. Een voorbeeldproject
gaan over kennisuitwisseling, of elkaar helpen met uitvoeren van bestaand of gewenst beleid. Voorbeeldprojecten in
in onze regio: het ontwikkelen van analysemethoden voor fijnstof. Andere projecten richtten zich op hergebruik
In de havens van Rotterdam en Dordrecht worden ruim honderd innovatieve
de regio zijn: ervaring delen met duurzame planvorming (SISCo) en lucht-
van auto-onderdelen, de restoratie van
kwaliteitmonitoring bedenken en uitvoeren (Citeair). Andere projecten richtten zich op projecten over het benutten van ICT voor verduurzaming vrachttransport. •
Zevende Kaderprogramma (KP7). Dit programma is voor onderzoek en helpt de kenniseconomie te ontwikkelen.
vaartschepen in steden verbetert de luchtkwaliteit. Schepen gebruiken niet langer dieselmotoren voor stroom, maar
De EU brengt de wetenschap en het bedrijfsleven bij elkaar om oplossingen te bedenken voor onder andere duur-
werken van steden, over het aanpakken
zame energie, gezondheid en samen-
hebben op lange termijn direct effect op de luchtkwaliteit. Ook heeft de wal-
van grootstedelijke problemen. Het gaat ook over het aanpakken van stedelijk
werking van kenniscentra. Een voorbeeldproject in de regio is ‘meer schepen
stroom een positief effect op de geluidhinder, want dieselgeneratoren zijn
leefmilieu en duurzame ontwikkeling van achterstandswijken.
minder vrachtauto’s’ (versterking binnenvaart). Andere projecten richtten
erg luidruchtig en walstroom niet.
Voorbeeldprojecten in de regio zijn: ‘hergebruik’ oude havengebouwen en
zich op duurzame mobiliteit, klimaat-
Daarnaast draagt walstroom bij aan het terugdringen van klimaatverandering,
verandering en duurzame technologie. In 2012 verandert het programma, en
omdat de walstroom overgaat op groene stroom van duurzame energiebronnen.
gaat zich richten zich op drie pijlers: versterking kennis, versterking
Het project is gefinancierd uit het
meer op investeringen in duurzame sociale woningbouw. Subsidieprogramma’s Deze aanvullende subsidieprogramma’s helpen met bereiken van strategische prioriteiten van de Europese Commissie, op korte en lange termijn. Sommige programma’s zijn jaren hetzelfde, en andere worden jaarlijks aangepast. Per jaar stelt de Europese commissie een werkprogramma op met nieuwe prioriteiten. De belangrijkste programma’s voor de regio zijn: het fonds plattelandsontwikkeling (ELFPO), LIFE-plus en het Zevende Kaderprogramma onderzoek.
•
•
Zo krijgt de binnenvaartsector te maken met een uniform netwerk. Walstroom bij lig-, laad- en losplaatsen van binnen-
URBACT. Dit programma is bedoeld voor kennisuitwisseling binnen net-
bevorderen elektrisch autovervoer. Andere projecten richtten zich onder
•
rivierlopen en nieuwe verftechnieken voor schepen.
geüniformeerde walstroomvoorzieningen langs provinciale vaarwegen geïnstalleerd.
ELFPO/landbouwfonds. De plattelandsontwikkeling is één van de hoofdpunten van de Lissabonstrategie. De ontwikkeling richt zich op landbouw, recreatie, milieu, landschap en leefbaarheid op het platteland. De LEADER aanpak betrekt alle belanghebbenden in de ontwikkeling, waardoor draagvlak en vernieuwing ontstaat. Voorbeelden in onze regio zijn: samenwerking tussen school en innovatie (RDM-werf, klimaatcampus). Andere projecten richtten zich op het gebruik van lokale biomassa voor energievoorziening, oprichten gebiedscoöperatie voor een landbouwproduct, het opschalen van streekproducten en op keurmerken in het toerisme. LIFE-plus. Dit fonds is specifiek voor milieu- en natuurprojecten. De milieuprojecten laten voorbeelden zien van betere productie in bedrijven, uitwisselen van ervaringen in natuurbehoud en verspreiding van de informatie. De EU heeft een voorkeur voor ambitieuze
concurrentiekracht en aanpak van maatschappelijke uitdagingen. Deze derde pijler creëert nieuwe kansen voor lokale overheden om samen met kennisinstituten te werken aan schone en efficiënte energie, slim, groen en geïntegreerd transport en een efficiënt
doen dat met een stekker aan de wal. De uniforme walstroomvoorzieningen
‘Kansen voor West-programma’. Website: www.walstroom.nl.
gebruik van grondstoffen. Leningen De Europese Investeringsbank (EIB) financiert EU-projecten die passen in het EU-beleid. De EIB ondersteunt investeringen met gunstige leningen voor projecten met name in hernieuwbare energie en in energieefficiency. Het moet dan gaan om grote projecten (meer dan 25 miljoen euro) in stedelijke gebieden. Kleinere projecten kunnen met gunstige EIB-leningen via de Rabobank, de ING bank, de Frieslandbank en de ABNAMRO-bank worden ondersteund. Deze projecten zijn met name bedoeld voor bedrijven met maximaal 250 medewerkers en een omzet van minder dan 50 miljoen euro.
3 van 4
Verwijzingen naar websites DCMR
De DCMR assisteert in het aanvragen, opzetten en uitvoeren van Europese projecten
www.dcmr.nl
VNG
VNG geeft de Europese Subsidiewijzer uit
www.vng.nl
Eurocities
Netwerk van grote steden in Europa
www.eurocities.eu
Eurotowns
Netwerk van middelgrote steden in Europa
www.eurotowns.org
Randstadkantoor Brussel
Informatie over Europese samenwerking: het Huis van Nederlandse provincies
www.nl-prov.eu
VNG-Brussel
Informatie over Europese samenwerking: het VNG-kantoor in Brussel
http://www.vng.nl/smartsite.dws?id=64464
Rechtstreeks EU
Ook rechtstreeks op de website van de EU is informatie over subsidies
http://ec.europa.eu/nederland
EU-regionaal beleid
EU programma’s voor het bevorderen van evenwichtige groei en werkgelegenheid
ec.europa.eu/regional_policy/archive/themes/ index_nl.htm
EU-Europa2020
EU hernieuwbaar energiebeleid, met doelen voor het vergroten van het aandeelhernieuwbare energie
ec.europa.eu/energy/renewables/targets_ en.htm
EU-Europa2020 voor Nederland
Hernieuwbaar energiebeleid van Nederland, met doelen voor hernieuwbare energie
ec.europa.eu/europe2020/documents/ documents-and-reports/ countries/nederland/ index_en.htm
EU-efficiënt grondstoffenbeleid
initiatief voor een effi ciënt gebruik van hulpbronnen in Europa bij een lage CO2-uitstoot
ec.europa.eu/resource-efficient-europe
Projecten: EU-SISCo project Duurzame planning
Kenniscentrum duurzaam bouwen en planvorming. Met seminars, trainingprogramma’s en kennisbank
www.environmentcentre.com/ sustainableplanningcentre
Projecten: EU-Citeair project Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit in Europa. Deze site is het resultaat van het EU-project ‘Citeair’
www.airqualitynow.eu/
Projecten: EU-Polycities project
Locale initiatieven Ondersteunen van locale overheden voor concrete en energie-efficiënte duurzame initiatieven
www.polycity.net/en/concerto-programme.html
Europese fondsen
Aanvraag specialisten zijn onder meer www. ruimtelijkeplanning.eu, Erac of EuropaNU
www.ruimtelijkeplanning.eu, www.erac.nl, www. europa-nu.nl
Fonds: kansen voor west
Investeren in thema’s als innovatie, kennis, onderwijs, menselijk kapitaal en duurzame energie
www.kansenvoorwest.nl/
Fonds: Interreg
Samenwerking van meer partijen in projecten op het terrein van duurzame ruimtelijke en regionale ontwikkeling
www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ structuurfondsen/samenwerking-over-de-grens
Fonds: Life-plus
Ondersteuning van het bewerkstelligen van milieu- en natuur doelstellingen in de EU
ec.europa.eu/environment/life/
Fonds: Urbact
Samenwerking voor het ontwikkelen van stedelijke netwerken op het gebied van duurzame ontwikkeling, sociale zaken en milieu
urbact.eu/
DCMR Milieudienst Rijnmond Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 F 010 - 246 82 83 E
[email protected] W www.dcmr.nl auteur
Koen de Kruif eindredactie
Cluster communicatie en informatie distributienummer
DMS-nummer: 21354615 maart 2012
4 van 4
Portefeuillehoudersoverleg GROM vergadering 26 april 2012 agendapunt 04 Onderwerp: verslag GROM van 16-2-2012 Gevraagde beslissing: 1. vaststellen Aanwezig: mw. Van Huffelen (Rotterdam), dhr. De Paepe (Lansingerland), dhr. Robberegt (Vlaardingen), mw. Ter Borg (Barendrecht), dhr. Nootenboom (Barendrecht), dhr. Den Ouden (Ridderkerk), mw. Van Ginkel (Albrandswaard), dhr. Van Winden (Capelle aan den IJssel), dhr. Verbeek (Brielle), dhr. Hofman (Hellevoetsluis), dhr. Riet (Bernisse), dhr. Klok (Westvoorne), dhr. Eitjes (Maassluis), dhr. Grijzen (Schiedam). Van de stadsregio Rotterdam: mw. Mourik (voorzitter, portefeuillehouder RO), dhr. Van Belzen (vice-voorzitter, portefeuillehouder Groen en Milieu) mw. Fix, directeur Ruimte en Milieu van de stadsregio Rotterdam, dhr. Slagboom, hoofd afdeling Wonen, Groen en Milieu, mw Bakker, mw. Spanjaard (verslag), dhr. Van Oorschot en dhr. Marcus. 01 Opening en mededelingen: De heer Van Belzen roept de gemeenten op zoveel mogelijk gebruik te maken van de subsidiemogelijkheden van de stadsregio voor projecten ter verbetering van de luchtkwaliteit. Naar aanleiding van deze oproep vraagt wethouder De Paepe hoe het na 1 januari 2013 met deze geldstromen gaat. De voorzitter antwoordt dat hiervoor eerst meer duidelijkheid moet komen over de manier waarop de Metropoolregio vorm gaat krijgen. Wethouder Mourik bespreekt de marktaanvraag voor Vervoer over Water. Suggesties voor partners en bedrijven om uit te nodigen op 7 maart mogen gemeld worden. Dhr. Van Belzen meldt terug hoe het constructieve overleg met Gedeputeerde Weber over het RGSP3 is verlopen. De stadsregio heeft een brief ontvangen van de provincie ZuidHolland over de inzet van middelen uit het ILG budget (Investering Landelijk Gebied), waarin staat welke projecten de provincie nog vanuit de middelen ILG financiert. Dhr. Van Belzen stuurt namens de stadsregio een reactie aan de provincie Zuid-Holland waarin ook de prioriteiten van de stadsregio voor de provinciale Groenagenda staan. De provincie werkt momenteel aan het opstellen van de Groenagenda. Dhr. Van Belzen zegt de portefeuillehouders toe dat zij een kopie krijgen van beide brieven plus een oplegnotitie. Recent bestuurlijk overleg met de provincie over groen is constructief verlopen; het RGSP3 past één op één in de Groenagenda. 02 Verslag van de vergadering van GROM op 1 december 2011 Wethouder Den Ouden vraagt om de presentatie waarvan onder agendapunt 8 van het verslag staat dat deze te zwaar is om met de stukken te worden meegestuurd. In het verslag staat dat de presentaties: Delta programma en Klimaatveranderingen op aanvraag tijdens de vergadering van 16 februari beschikbaar zijn. Deze presentaties zullen toegestuurd worden (inmiddels gebeurd – MvG). Wethouder Robberegt vraagt om de zin onderaan bladzijde twee van het verslag van de bestuurlijke tafel van 9 december 2011 te schrappen omdat deze niet klopt. Het verslag wordt met de voorgenomen wijziging vastgesteld.
Omschrijving voettekst /101793 / SR / D01 / datum
Pagina 1
03 Inpassing A13/A16 Dhr. De Graaf van Stadsontwikkeling Rotterdam laat een filmpje zien (http://www.youtube.com/watch?v=-T9lfaT48aQ&feature=youtu.be) en geeft aansluitend een korte presentatie over het nieuwe voorstel voor de inpassing van de A13/16. Op 7 december 2011 hebben de portefeuillehouder Verkeer en Vervoer van de stadsregio mw. Baljeu en de minister van Infrastructuur en Milieu mw. Schultz bestuurlijke principeafspraken gemaakt over een voorkeursvariant voor de aanleg van de A13/16. Deze zijn om advies voorgelegd aan de betrokken (deel)gemeenten en de provincie ZuidHolland. Op basis hiervan zal in april door de stadsregio Rotterdam een definitief advies aan de minister van I&M worden voorgelegd. Daarna volgt het definitieve standpunt van de minister over het voorkeurstracé en start de OTB. Op basis van de huidige planning zal in 2015 worden gestart met de aanleg van de A13/16 en in 2020 kan de weg worden opgeleverd. Naar aanleiding van de presentatie vraagt wethouder Nootenboom hoe zeker de rijksfinanciering voor de weg is. Dhr. de Graaf geeft aan dat de bijdrage van € 890 miljoen van het rijk vast is gelegd in de bestuurlijke principe afspraken A13/16 tussen rijk en regio. Na het standpunt van de minister spreekt de Tweede Kamer zich hierover uit. Wethouder Van Huffelen geeft aan dat met de inpassing van de A13/16 een mooie stap vooruit is gezet maar dat we scherp moeten blijven over de impact van de weg op de natuur, het landschap en het milieu. Zij stelt voor dit agendapunt met enige regelmaat terug te laten komen in het portefeuille-houdersoverleg GROM. Hier wordt door de aanwezigen mee ingestemd. 04 Projectplan Schoon op Weg Het ontwerp projectplan Schoon op Weg wordt behandeld in het AB van 29 februari as. Wethouder Grijzen vraagt of gemeenten de mogelijkheid worden geboden om projecten toe te voegen aan het project Schoon op Weg. Dhr. De Bruijn antwoordt dat de projecten nog geen vaste vorm hebben gekregen en per initiatief vanuit de gemeente wordt bekeken of ze met projecten kunnen meeliften. Daarnaast kunnen gemeenten eigen project-voorstellen indienen voor subsidie vanuit de Subsidieverordening Verbetering Luchtkwaliteit, zoals ook door de heer Van Belzen eerder is aangegeven. Wethouder Van Huffelen vertelt over het Elektrisch Vervoer Centrum (EVC) dat sinds kort operationeel is en zich nabij Rotterdam Centraal bevindt, en doet het voorstel een volgend portefeuillehouderoverleg daar te houden zodat wethouders na afloop een proefrit kunnen maken in elektrische voertuigen. Het voorstel wordt door de leden positief ontvangen. Vastgesteld wordt dat een positief advies voor het Projectplan Schoon op Weg uit zal gaan naar het AB. 05 Herzieningen 2011 en 2012 provinciale structuurvisie De leden van de vergadering nemen kennis van de voorstellen voor herziening 2011 van de provinciale structuurvisie (PSV) en de startnotitie 2012 van de provinciale structuurvisie. 06 Regionale klimaatagenda In 2012 werken de regiogemeenten verder aan de uitvoering van de samenwerkingsprojecten uit de regionale Klimaatagenda en de evaluatie van het huidige plan van aanpak voor de regionale klimaatagenda. De heer Van Belzen meldt dat inmiddels gestart is met de evaluatie van het huidige plan van aanpak dat loopt tot en met het einde van 2012. Deze ochtend was hiervoor een bestuurlijke ontbijtsessie georganiseerd en op 22 maart vindt een bestuurlijke conferentie plaats over de mogelijke vervolgagenda. Het portefeuillehoudersoverleg geeft een positief advies aan het AB om het jaarplan 2012 en het jaarverslag 2011 vast te stellen met daarbij de oproep om in 2012 extra aandacht te schenken aan het betrekken van raadsleden bij de regionale Klimaatagenda. Vastgesteld wordt dat een positief advies uit gaat naar het AB om het jaarplan 2012 en het jaarverslag 2011 van de regionale Klimaatagenda vast te stellen. 07
Voortgang regionale samenwerkingsproject Creëren ruimte voor windmolens
Omschrijving voettekst /101793 / SR / D01 / datum
Pagina 2
Wethouder Van Huffelen geeft als bestuurlijk trekker een korte toelichting. Zij heeft in januari gesprekken gevoerd met de portefeuillehouders van de regiogemeenten over potentiële locaties voor windenergie. Helaas werd ze vlak voor het bestuurlijk overleg op 19 januari op Voorne Putten op het laatste moment teruggeroepen naar de raad waarvoor zij zich verontschuldigt, maar portefeuillehouder Van Belzen was ook aanwezig waardoor het overleg wel doorgang kon vinden. De heer De Jong presenteert vervolgens aan de hand van een kaart de locaties uit de bestuurlijke ronde. Reacties vanuit de portefeuillehouders: Wethouder Van Winden: Op de kaart staat nu dat van de locatie bij het Rivium het standpunt nog onbekend is. Voor deze mogelijke locatie geldt echter dat er bestuurlijk draagvlak voor is bij het college van Capelle aan den IJssel. Wel moet een en ander nog nader onderzocht worden door de initiatiefnemer: het Hoogheem-raadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Het gaat om een locatie met een potentie van 3 MW. Wethouder Nootenboom (Barendrecht): Binnen de gemeente Barendrecht is binnen het college en de raadscommissie draagvlak voor de 3 locaties op de kaart. De wethouder heeft moeite met de benaming “gewenst”, omdat het mogelijk is dat op basis van nader onderzoek nog locaties afvallen. Ook staan er nu per locatie stippen op de kaart ingetekend terwijl het nog onduidelijk is hoeveel windmolens uiteindelijk daadwerkelijk geplaatst kunnen worden. Verder vraagt de wethouder hoe het nu zit met het provinciale standpunt inzake de locatie bij de Heinenoordtunnel, vanwege het aangrenzende nationale landschap. De heer De Jong meldt dat ambtelijk door de provincie Zuid-Holland is aangegeven dat hierbij geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn. Wethouder Hofman (Hellevoetsluis): De wethouder meldt dat de optimalisatie van de bestaande windmolens langs de Haringvlietdam akkoord is, maar dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor de rij aan de andere kant van de Haringvlietdam. Wethouder Eitjes (Maassluis): Het standpunt van college en raad t.o.v. de locatie uit de nota Wervelender is ongewijzigd en blijft ongewenst. Wethouder Den Ouden (Ridderkerk): De wethouder geeft aan dat benaming “gewenst” voor de locatie Nieuw Reijerwaard te voorbarig is, omdat het inpassingsplan van de provincie nog niet openbaar is. Het college van Ridderkerk kan zich pas formeel uitspreken over deze locatie nadat het voorontwerp inpassingsplan openbaar geworden is. Daarom is het verzoek de locatie tot die tijd het etiket “studie” te geven. Wethouder Mourik (Spijkenisse): Wethouder Mourik geeft aan dat de locatie bij Bedrijventerrein Halfweg ongewenst is. Er staan al genoeg windmolens aan de noordrand van Voorne Putten waar tegenaan gekeken wordt. Wethouder Robberegt (Vlaardingen): De wethouder geeft aan dat voor het bedrijventerrein ’t Scheur net een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld waarin geen windmolens zijn opgenomen. Het terrein is niet in eigendom van de gemeente. De wethouder verwacht daarom dat het plaatsen van windmolens op deze locatie moeilijk zal zijn, maar hij is wel bereid dit nog te bespreken met de bedrijven op dit terrein. Ook bespreekt hij dit nogmaals in het college. Wethouder Klok (Westvoorne): De wethouder meldt dat het belangrijk is dat de mogelijke verlenging van de al bestaande locatie goed wordt onderzocht op het totaaleffect van deze uit te breiden locatie op de ecologie.
Omschrijving voettekst /101793 / SR / D01 / datum
Pagina 3
Na dit rondje wijst portefeuillehouder Van Belzen nog een keer op de gezamenlijke opdracht om 150 MW te realiseren, waarvan 100 MW geoormerkt op basis van concrete locaties. De benaming “gewenst” roept teveel vragen op. Na enige discussie wordt besloten de volgende definitie te hanteren: locatie met bestuurlijk draagvlak op collegeniveau. Vervolgens wordt gediscussieerd over de vraag of het totaal aan genoemde locaties en vermogens voldoet aan de gestelde ambities. Wethouder Nootenboom vindt het belangrijk om als gemeente een bijdrage te leveren aan het vergroten van het aandeel duurzame energie in de regio. Hij vindt het teleurstellend om te merken dat andere gemeenten achterblijven. Portefeuillehouder Van Belzen vraagt om solidariteit van alle gemeenten. Hij constateert een onevenwichtigheid in de bijdragen van de gemeenten. Voor het regionale draagvlak is een goede lastenverdeling van belang. Daar let de provincie ook op. Wethouder Van Huffelen constateert dat een aantal gemeenten een goede bijdrage levert maar zij vindt het geen goed nieuws dat Voorne Putten zo weinig wil bijdragen. Zij wijst erop dat andere bestuurders ook moeite moeten doen om raden te overtuigen van het belang en de noodzaak van windenergie. Portefeuillehouder Van Belzen zegt dat het de bestuurders van Voorne Putten zou sieren om als subregio nogmaals bij elkaar te komen om iets aan de onevenwichtigheid te doen. Wethouder Van Winden merkt op dat we als regio zelf met een oplossing moeten komen, anders wordt het voor ons opgelost. In de discussie wordt de mogelijkheid genoemd om een bijdrage te leveren met andere vormen van duurzame energie. Wethouder Van Huffelen merkt op dat dit dan wel concreet gemaakt moet worden. Er is heel wat nodig om in de buurt te komen van wat een windmolen kan leveren. Dat red je niet met een beetje WKO hier en daar. Wethouder Riet merkt op dat de wethouders van Voorne Putten zich realiseren dat ze nog niet klaar zijn. Wethouder Mourik zegt dat ze nu geen toezegging kan doen, maar dat ze eerst een gesprek met de provincie wil, met name over het standpunt van de provincie als het gaat om het behoud van het landschap op Voorne Putten. Afgesproken wordt te kiezen voor twee parallelle sporen: helderheid over de bijdrage van Voorne Putten aan het convenant windenergie en ondertussen wel verder werken aan het opstellen van de concept tekst voor het convenant. 08 Rondvraag en sluiting Wethouder Van Huffelen deelt mee dat een definitieve handtekening is gezet voor het stoompijpnetwerk in de Rotterdamse haven. Het netwerk zorgt voor een verbinding tussen verschillende fabrieken waardoor deze veel CO2 besparen. 09
Bespreking stand van zaken metropoolregio, met name voor wat betreft pijler 5: Ruimte en Wonen – en Pijler 6: Metropolitaan Landschap.
Mw. Fix en Dhr. Slagboom geven een presentatie over de gang van zaken over de besluitvorming over de metropoolvorming. Wethouder Nootenboom vraagt wat er met de metropoolregio zal gebeuren als de vervoersautoriteit naar de provincie moet? Mw. Fix zegt dat de ‘+’ van de regio’s vervalt. Wethouder Mourik zegt dat regionale samenwerking gewenst blijft, ook als de BDU onder de provincie valt. De samenwerking gaat plaatsvinden, de vraag is hoe dat gaat gebeuren. Wethouder Nootenboom vraagt of er niet meer tijd is om na te denken over een gemeenschappelijke regeling. Wethouder Mourik zegt dat de eindigheid van de WGR+ snel nadert, het eind-moment van de BDU is minder ‘streng’.
Omschrijving voettekst /101793 / SR / D01 / datum
Pagina 4
Wethouder Mourik laat weten dat helderheid binnen de partij erg belangrijk is om inhoudelijk duidelijk te maken waarom samenwerking via de metropoolregio noodzakelijk is. Wethouder Robberegt vraagt waarom wethouder Versluis niet op de lijst staat. Mw. Fix zegt dat er verschillende samenwerkingsvormen zijn en dat niet altijd in maximale samenstelling vergaderd kan worden. Wethouder Den Ouden vraagt of de kwaliteit van het vormen van de metropool-regio ten koste zal gaan door de tijdsdruk. Mw. Fix antwoordt dat het koers-document pas afgestemd wordt als er een gemeenschappelijke regeling is. De RSA fungeert als koersdocument en zal pas in januari 2013 worden opgesteld. Alleen de thema’s zullen benoemd worden, de invulling zal later gegeven worden. Vanuit de gemeenteraad in Albrandswaard wordt aandacht gevraagd voor voldoende voorzieningen in het kader van vitalisering van dorpen. Wethouder Mourik zegt dat dat alleen een ambitie van de stadsregio Rotterdam is, omdat geen beslissingen op buurtniveau gemaakt kunnen worden. Wethouder Nootenboom vraagt of er aandacht is voor detailhandel in de periferie of in algemene zin. Wethouder Mourik antwoordt dat de provincie dit onderwerp zal uitvoeren en dat de stadsregio Rotterdam hier in mee denkt. Dhr. Van Belzen licht toe dat ‘zorg’ niet vergeten wordt, maar vanuit de metropoolregio zal dat geen pijler zijn. Er zal aandacht zijn voor het vestigings-klimaat voor ondernemers en later zullen ook partners uitgenodigd worden, die de ‘zorg’ in de metropoolregio op zich kunnen nemen. Vanuit de gemeenteraad in Albrandswaard wordt aandacht gevraagd voor de boeren die ondernemers zijn. Het oermoeras moet bewaard blijven en de positie van de huidige boeren kan daarmee versterkt worden. Ook wordt de vraag gesteld over Capelle aan den IJssel dat aan het Groene Hart grenst. Het valt op dat het Groene Hart niet op de kaart staat. Wethouder Mourik zegt dat dit nog een zoektocht is. Dhr. Van Belzen zegt dat op een bestuurlijke en ambtelijke manier contact houden op de grens van het metropoolgebied zeer belangrijk is. Ook zullen er haakjes zijn naar Hoeksewaard en het Groene Hart. Wethouder Robberegt vraagt naar de discussie over het recreatieschap en het opheffen van bestuurlijke drukte. Dhr. Van Belzen antwoordt dat het bij groen ook de aandacht heeft. Wethouder Mourik zegt dat daar nu zeker aandacht voor is. Wethouder Hofman stelt voor om de metropoolregio niet te breed te maken. Stadsregio Rotterdam richt zich nu op ruimtelijke ordening, economie en groen. Wethouder Mourik begrijpt het standpunt en stelt dat vragen als: wie doet wat? En intern: wat doen we en wat is het goede schaalniveau? erg belangrijk zijn. Dhr. Van Belzen zegt dat het proces waar we nu in zitten antwoord moet geven op de vraag: geeft de metropoolregio meerwaarde? Vanuit de gemeenteraad wordt gevraagd hoe verder gegaan moet worden met het beperkt aantal raadsleden. Mw. Fix antwoordt dat er een briefing naar alle griffiers gestuurd wordt om de raadsleden te blijven uitnodigingen. De voorzitter dankt iedereen voor zijn inbreng en sluit de vergadering om 12.00 uur.
Omschrijving voettekst /101793 / SR / D01 / datum
Pagina 5
portefeuillehoudersoverleg GROM vergadering 26 april 2012 agendapunt 05 Onderwerp: Regionaal convenant windenergie Gevraagde beslissing: 1. een uitspraak te doen over het totale regionale aanbod aan windenergielocaties t.b.v. het regionaal convenant windenergie; 2. in te stemmen met de concept tekst van het convenant met het oog op behandeling in colleges regiogemeenten, inclusief verzoek om mandatering ondertekening convenant. Portefeuillehouder: Van Belzen. Samenvatting: Na de bespreking van het onderwerp windenergie in het vorige portefeuillehoudersoverleg van 16 februari heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland. Op basis hiervan heeft de gedeputeerde een beroep gedaan op de gemeenten van Voorne Putten om voorstellen te doen voor plaatsing van een groter aantal windturbines. Op 21 maart hebben de bestuurders van Voorne Putten nogmaals overleg gevoerd over windenergie. Dit heeft geresulteerd in een aanbod van 3 extra studielocaties op Voorne Putten waarbij het totaal aantal MW windenergie op Voorne Putten op 45 MW komt. Aan het portefeuillehoudersoverleg van 26 april wordt gevraagd een uitspraak te doen over het totale regionale aanbod aan windenergielocaties t.b.v. het regionaal convenant windenergie en om in te stemmen met de concept convenanttekst en deze in de eigen gemeente ter bestuurlijke besluitvorming voor te leggen. Met de ondertekening van dit convenant spannen de gemeenten samen met andere partijen zich in om in 2020 minimaal 100MW aan windenergielocaties gerealiseerd te hebben en additioneel nog 50 MW uit de categorie studielocaties. Hiermee leveren de gemeenten in de stadsregio een bijdrage aan de provinciale doelstelling om in 2020 720 MW aan windenergie op land gerealiseerd te hebben en vergroten ze het aandeel duurzame energie dat in de regio wordt opgewekt.
Financiële consequenties: N.v.t. Verdere procedure: Periode mei tot medio juni: de portefeuillehouders leggen het convenant windenergie in de eigen colleges ter besluitvorming voor inclusief verzoek om mandatering. Ook de andere partijen die het convenant mede ondertekenen zorgen voor mandatering ondertekening convenant. Vanuit het ambtelijke projectteam worden standaardteksten aangeleverd die gemeenten voor hun interne besluitvorming kunnen gebruiken. Medio juni: Ondertekening regionaal convenant windenergie. Juli – december 2012: Omschrijving voettekst /107111 / SR / RB / datum
Pagina 1
-
Gemeenten met windenergielocaties maken een plan van aanpak voor de realisatie van deze locaties.
De stadsregio Rotterdam inventariseert in overleg met de regiogemeenten of en zo ja, op welke manier zij behoefte hebben aan ondersteuning bij het opstellen van plannen van aanpak na ondertekening van het convenant. Bijlage(n): matrix met overzicht van windenergielocaties; kaart met windenergielocaties; concepttekst regionaal convenant windenergie. Toelichting: In het vorige portefeuillehoudersoverleg van 16 februari zijn de uitkomsten gepresenteerd van de bestuurlijke ronde langs de regiogemeenten over potentiële locaties voor windenergie. In dit overleg is geconstateerd dat er sprake is van onevenwichtigheid in de bijdragen vanuit de regiogemeenten. In het portefeuillehoudersoverleg van 16 februari heeft de portefeuillehouder Milieu de gemeenten op Voorne Putten opgeroepen nogmaals bij elkaar te komen om iets aan deze onevenwichtigheid te doen. In het portefeuillehoudersoverleg van 16 februari is afgesproken om voor de periode tot het volgende portefeuillehoudersoverleg van 26 april te kiezen voor twee parallelle sporen: helderheid krijgen over de bijdrage van Voorne Putten aan het convenant windenergie en ondertussen verder werken aan het opstellen van de concept tekst voor het convenant. Op 8 maart heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen wethouder Van Huffelen als bestuurlijk trekker van het regionale samenwerkingsproject Windenergie, Van Belzen als verantwoordelijk portefeuillehouder Milieu stadsregio Rotterdam en gedeputeerde Veldhuijzen van de provincie Zuid-Holland. Op basis hiervan heeft de gedeputeerde een beroep gedaan op de gemeenten van Voorne Putten om voorstellen te doen voor plaatsing van een groter aantal windturbines. Vervolgens heeft op 21 maart een bestuurlijk overleg op Voorne Putten over windenergie plaatsgevonden. Uitkomst van dit overleg is dat 3 locaties op Voorne Putten worden toegevoegd als studielocatie, waarmee de totale opgave voor Voorne Putten 45 MW omvat. In het portefeuillehoudersoverleg van 26 april wordt het totale overzicht inclusief de extra aangedragen locaties op Voorne Putten opnieuw gepresenteerd met de vraag aan het portefeuillehoudersoverleg om een uitspraak te doen over het totale aanbod t.b.v het regionaal convenant windenergie. Ondertussen is ambtelijk gewerkt aan de concept tekst van het regionaal convenant windenergie. De reacties van de regiogemeenten zijn verwerkt. Er vinden nog gesprekken plaats (stand van zaken medio april) met het Havenbedrijf, de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Nederlandse Wind Energie Associatie over de ondertekening van het convenant. Met de provincie worden nog gesprekken gevoerd over de exacte formulering van de provinciale inspanning. Aan het portefeuillehoudersoverleg van 26 april wordt gevraagd om in te stemmen met de concept convenanttekst en deze in de eigen gemeente ter bestuurlijke besluitvorming voor te leggen. Met de ondertekening van dit convenant spannen de gemeenten samen met andere partijen zich in om in 2020 minimaal 100MW aan windenergielocaties gerealiseerd te hebben en additioneel nog 50 MW uit de categorie studielocaties. Hiermee leveren de gemeenten in de stadsregio een bijdrage aan de provinciale doelstelling om in 2020 720 MW aan windenergie op land gerealiseerd te hebben en vergroten ze het aandeel duurzame energie dat in de regio wordt opgewekt.
Omschrijving voettekst /107111 / SR / RB / datum
Pagina 2
Omschrijving voettekst /107111 / SR / RB / datum
Pagina 3
geleideformulier agendapost voor portefeuillehoudersoverleg datum vergadering: onderwerp: akkoord dagelijks bestuur: Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die i n t e r n e a f s t e m m i n g .
fase 1a
wie steller BTW (netto? BTW compensabel? etc.) Meerjarenbeeld en dekking Register financiële verplichtingen Subsidie / opdracht / anders, nl Aanbesteding (zie Handboek AO)
1b
paraaf
datum
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
opmerkingen
(staf)afdelingshoofd
(N.b.: indien het dagelijks bestuur het voorstel integraal heeft vastgesteld, kan direct wordt overgegaan naar fase 4.1 en/of 4.2). De directie/stafafdeling (steller) is ook verantwoordelijk voor coördinatie van de volgende fase. Indien de steller van oordeel is dat de functionarissen onder 2a, 2b of 2c niet behoeven te adviseren, wordt dit duidelijk aangegeven (bijvoorbeeld door "n.v.t." in te vullen). De stappen 2a, 2b, 2c behoeven niet altijd volgtijdelijk te worden gezet: dat kan / mag ook parallel.
2a
controller
2b
communicatieadviseur juridisch adviseur
2c
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee
X
X
X
X
De steller verwerkt zo nodig de opmerkingen van de in fase 2 gemaakte opmerkingen. Indien er geen kanttekeningen zijn geplaatst, mag bij 3b "n.v.t." worden ingevuld. De portefeuillehouder hoeft niet hoogstpersoonlijk zijn paraaf te zetten. Indien zijn fiat bijvoorbeeld telefonisch of per mail is ontvangen, dient door de steller te worden geparafeerd.
3a
portefeuillehouder
3b
wijzigingen verwerkt door steller akkoord van sectorhoofd
3c
Agendapost + bijlagen voor desbetreffende PHO: uiterlijk 2 ½ week tevoren 12.00 uur (maandag voor verzending) in papieren vorm aanleveren bij Bureau Bestuurlijke Zaken én elektronisch (in DocLoods zaaknummer vergadering)
Omschrijving voettekst /107111 / SR / RB / datum
Pagina 4
Agendaposten voor portefeuillehoudersoverleggen behoeven niet langs Bureau Bestuurlijke Zaken en secretaris. Deze stukken dienen ruim 2 weken van tevoren geaccordeerd te zijn én “kopieergereed” te worden aangeleverd bij de uitvoerend secretaris van het portefeuillehoudersoverleg. Elektronisch opslaan (in DocLoods zaaknummer vergadering).
4.
Secretaris portefeuillehoudersoverleg
Omschrijving voettekst /107111 / SR / RB / datum
Pagina 5
Windmolenlocaties Stadsregio Rotterdam – status 2 april 2012 Regiogemeente
Locatienaam
Albrandswaard Barendrecht
Heinenoordtunnel Vaanplein Bedrijventerrein Oost (A15) Hartel-Oost Bernisse Rivium Haringvlietdam upgrade Haringvlietdam zuid Prisma/Bleizo Nieuw Reijerwaard Hoek van Holland 1 Hoek van Holland 2 Rozenburg Landtong Beneluxster Beneluxtunnel Schiedam Hartel-Oost Spijkenisse De Groote Lucht ‘T Scheur Beneluxtunnel Vlaardingen Noordzeeboulevard
Omvang locatie Molens
Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam
Schiedam Spijkenisse Vlaardingen
Westvoorne
5 5 2 2 1 4 2 4 3 8 4 4 2 2 2 2 4 1 5
Type locatie
MW 15 15 6 6 3 12 6 12 9 24 12 12 6 6 6 6 12 3 15
Potentieel* Potentieel* Potentieel* Studie Potentieel** Te realiseren Studie Potentieel Studie*** Potentieel Studie Studie**** Studie Potentieel Studie Te realiseren Studie Potentieel Potentieel
*
De locaties zijn opgenomen in de voorontwerp structuurvisie Barendrecht (de MW’s zijn ambtelijk ingeschat). De voorontwerp structuurvisie wordt in juli in de raad besproken. ** Er is een particulier initiatief voor realisatie van één windmolen met een vermogen van 3 MW. *** De eventuele planologische inpassing wordt vastgelegd via de voorontwerp structuurvisie die wordt vastgesteld door de provincie. Bestuurlijk draagvlak voor deze locatie bestaat op gedeputeerdeniveau en dient nog verkregen te worden op gedeputeerde statenniveau. **** De locatie is ongewenst door de deelgemeente Rozenburg.
Type locatie Te realiseren Potentieel
Studie
Status De gemeente is akkoord gegaan met realisatie/upgrading van windmolens op deze locatie. Realisatie volgt spoedig. Locatie met bestuurlijk draagvlak op collegeniveau. Wel is nog nader onderzoek nodig. Subtotaal Locatie met bestuurlijk draagvlak op wethouderniveau. Wel is nog nader onderzoek nodig. Totaal
MW 18 99 117 69 186
1
Convenant "Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam"
Prisma/Bleizo
Studie locatie
Potentiele locatie
Te realiseren locatie
Hoek van Holland (1) Hoek van Holland (2) Rozenburg Landtong Noordzeeboulevard Beneluxtunnel (Vlaardingen) De Groote Lucht
'T Scheur
Rivium Beneluxtunnel (Schiedam)
Beneluxster Haringvlietdam upgrade
Haringvlietdam zuid
Hartel-Oost Bernisse
Hartel-Oost Spijkenisse
Nieuw Reijerwaard
Vaanplein Bedr.Terrein Oost (A15) Heinenoordtunnel
0
1
2
´
4 Kilometer
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT
Ondergetekenden:
1. De gemeente Albrandswaard ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Albrandswaard ”; en , 2. De gemeente Barendrecht ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Barendrecht”; en, 3. De gemeente Bernisse ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Bernisse”; en, 4. De gemeente Brielle ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Brielle”; en, 5. De gemeente Capelle aan den IJssel ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Capelle aan den IJssel”; en, 6. De gemeente Hellevoetsluis ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Hellevoetsluis”;
1
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT en, 7. De gemeente Krimpen aan den IJssel ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Krimpen aan den IJssel”; en, 8. De gemeente Lansingerland ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Lansingerland ”; en, 9. De gemeente Maassluis ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Maassluis”; en, 10. De gemeente Ridderkerk ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Ridderkerk”; en, 11. De gemeente Rotterdam, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevrouw. drs. A.C. van Huffelen, wethouder Duurzaamheid, Binnenstad en Buitenruimte, hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door de heer Ing. A. Aboutaleb, burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders d.d. .............., hierna te noemen: “de Gemeente Rotterdam”; en, 12. De gemeente Schiedam ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Schiedam”; en,
2
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT 13. De gemeente Spijkenisse ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Spijkenisse”; en, 14. De gemeente Vlaardingen ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Vlaardingen”; en, 15. De gemeente Westvoorne ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door .........., hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 171,lid 2 Gemeentewet gemachtigd door..........., burgemeester, handelend ter uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders ....., hierna te noemen: “de Gemeente Westvoorne ”; en, 16. Het openbaar lichaam stadsregio Rotterdam, ten dezen vertegenwoordigd door de portefeuillehouder Milieu, de heer J. van Belzen, daartoe gemachtigd door het dagelijks bestuur van stadsregio Rotterdam bij besluit van [datum], hierna te noemen “de stadsregio Rotterdam”; en, 17. De provincie Zuid-Holland, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de gedeputeerde ......, hiertoe gemachtigd door de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid- Holland op ………., hierna te noemen: “de Provincie” ; en, 18. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, handelende in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, de heer drs. M.J.M. Verhagen, hierna te noemen: “ Minister van ELI” ; en, 19. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de presidentdirecteur , de heer ir. drs. H.N.J. Smits, hierna te noemen : “ het Havenbedrijf ”; en,
3
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT 20. De Natuur en Milieufederatie Zuid- Holland, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer A.P. Ouwehand hierna te noemen: “de NMZH”; en, 21. De Nederlandse Wind Energie Associatie, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door ………..hierna te noemen: “de NWEA”; Alle gemeenten gezamenlijk te noemen: de stadsregiogemeenten en; Allen gezamenlijk te noemen : “Partijen” :
In overweging nemende dat : •
•
•
•
•
• • •
in het Energierapport 2011 windenergie als een van de belangrijkste hernieuwbare energieopties voor Nederland genoemd wordt, waarbij de ambitie is om 6.000 MW windenergievermogen op land te realiseren in 2020, waartoe in de Structuurvisie Wind op Land voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aangewezen worden. in de Nota Wervelender het belang van windenergie voor de Provincie benoemd wordt, waarbij de ambitie is om 720 MW windenergievermogen in Zuid-Holland te realiseren in 2020, waartoe in de Nota Wervelender locaties voor windenergie op land aangewezen zijn. met inachtneming van bovenstaande doelstellingen in 2009, het convenant “realisatie windenergie in de Rotterdamse haven” aangaan is door het Rijk, het Havenbedrijf, de Provincie, de gemeente Rotterdam, het Rotterdam Climate Initiative, de NWEA en de NMZH; in de regionale Klimaatagenda van de stadsregio en het Plan van Aanpak, zoals bij besluit van 5 november 2008 vastgesteld door de regioraad, het belang van de doelstelling van het opwekken van duurzame energie middels windenergie wordt onderkend; de stadsregiogemeenten met het samenwerkingsproject: “Creëren van ruimte voor windmolens” uit de regionale Klimaatagenda het aandeel duurzame energie dat binnen de regiogemeenten wordt opgewekt door toepassing van windenergie willen vergroten en hiermee een bijdrage willen leveren aan de ambitie uit de nota Wervelender van de provincie Zuid-Holland. In de Nota Wervelender is opgenomen dat ondertekening van een convenant met potentiële windenergielocaties op korte termijn wordt verwacht. Partijen middels dit convenant initiatieven uit de markt tot plaatsing van windturbines wensen te stimuleren; Partijen in het kader van voornoemd project wensen samen te werken aan de uitvoering van de doelstellingen aangaande windenergie zoals neergelegd in de nota Wervelender van de Provincie en in de regionale Klimaatagenda van de stadsregio Rotterdam en hiertoe nadere afspraken in onderhavig convenant wensen vast te leggen.
4
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT Komen Partijen als volgt overeen: Artikel 1. Definities Windturbines:
grote windmolens met een vermogen van 1MW of meer, ten aanzien waarvan geldt dat voor de berekening van het totale te realiseren vermogen indicatief maar niet limitatief uitgegaan wordt van 3MW;
Als categorieën in het convenant worden onderscheiden: Te realiseren locaties: locaties waarmee een gemeenteraad akkoord is gegaan aangaande de realisatie/upgrading van windturbines op deze locatie. Realisatie van deze locaties zal spoedig volgen; Potentiële locaties: locatie met bestuurlijk draagvlak op collegeniveau. Wel is nog nader onderzoek nodig naar inpassing in de omgeving; Studie locaties: locatie met bestuurlijk draagvlak op wethouderniveau maar waarvoor nog technische en bestuurlijke afwegingen moeten worden gemaakt. Artikel 2. Doelstellingen 1. Partijen wensen een gezamenlijke bijdrage te leveren aan de doelstelling van het Rijk en de Provincie aangaande de realisatie en opbrengst duurzame energie middels windturbines. 2. Partijen spannen zich in om minimaal 100MW te realiseren in 2020 middels de plaatsing van windturbines uit de categorieën Te realiseren locaties en Potentiële locaties, waarbij het streven is additioneel 50MW te realiseren in 2020 uit de categorie Studielocaties. 3. Partijen creëren draagvlak bij en betrokkenheid van burgers en bedrijven uit de regio via een participatieconstructie, via welke constructie mogelijk revenuen te verkrijgen zijn uit de windenergieprojecten die op Te realiseren locaties, Potentiële locaties of Studie locaties gerealiseerd worden. 4. De stadsregiogemeenten maken realisatie van windenergieprojecten op Potentiële locaties mogelijk op het terrein van Ruimtelijke Ordening. Waar nodig worden door colleges van B&W voorstellen geformuleerd ter bespreking in de gemeenteraden. 5. De stadsregiogemeenten maken aanvullend vóór 1 januari 2013 per gemeente een plan van aanpak voor de windenergielocaties op het eigen grondgebied, met daarin een participatieparagraaf en een specificatie van activiteiten en tijdpad per windenergielocatie om zo spoedig mogelijk afwegingen te kunnen maken (in geval van Studie locaties) dan wel realisatie van windenergieprojecten mogelijk te maken (in geval van Te realiseren locaties en Potentiële locaties), op basis van een gezamenlijk op te stellen format. 6. De stadsregiogemeenten dragen zorg voor de afstemming met het Havenbedrijf bij het opstellen van de plannen van aanpak voor de windenergielocaties op het eigen grondgebied, voor zover deze betrekking hebben op windenergielocaties die grenzen aan het havenindustriële complex, met als doel dat de plannen geen belemmeringen veroorzaken voor de ontwikkeling van het haven- en industriecomplex en de veiligheid van de scheepvaart en de omgeving.
5
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT 7. De stadsregiogemeenten verkennen de plaatsingsmogelijkheden voor windmolens bij de herziening of opstelling van bestemmingsplannen met betrekking tot bedrijfsterreinen of glastuinbouwgebieden van tenminste 50 ha. 8. De stadsregio Rotterdam coördineert afstemming bij het opstellen van de gemeentelijke plannen van aanpak voor de windenergielocaties op het eigen grondgebied. 9. De stadsregio Rotterdam initieert en faciliteert ieder half jaar een overleg tussen Partijen met betrekking tot de voortgang van het proces en de uitvoering van onderhavig convenant. 10. Gedeputeerde Staten spreken hun waardering uit voor de inzet vanuit de gemeenten in de stadsregio Rotterdam om te komen tot dit convenant en vertalen de inhoud van dit convenant in voorstellen voor provinciaal beleid bij de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie 2012. 11. De minister van ELI zorgt op rijksniveau voor interdepartementale afstemming. Van daaruit zet de minister van ELI zich in om knelpunten in wet- en regelgeving en beleidsregels die thans en in de toekomst belemmeringen op rijksniveau opwerpen voor de realisatie van windturbines in de Stadsregio zoveel mogelijk weg te nemen. 12. Het Havenbedrijf verleent medewerking aan de realisatie van windmolens op Te realiseren locaties en Potentiële locaties die grenzen aan het havenindustriële complex, waarbij uitgangspunt is dat deze ontwikkelingen geen negatieve impact hebben op windmolenlocaties in het Havengebied en geen belemmering vormen voor het functioneren van het havenindustriële complex. Het Havenbedrijf beoordeelt Studielocaties per geval op zijn merites. 13. De NWEA zal de groeimogelijkheden voor de toepassing van windenergie in de stadsregio ondersteunen. De NWEA zal bij de bij haar aangesloten projectontwikkelaars en andere bedrijven stimuleren om projecten uit te voeren en zal haar communicatiemiddelen inzetten om het draagvlak te vergroten voor windenergie in de stadsregio en daarbuiten. Tevens zal de NWEA de lokale voordelen inzichtelijk maken en waar mogelijk met aanvullende middelen concreet versterken en in overleg met overheden en ander instanties kansen en belemmeringen aankaarten om de in de bijlage genoemde windenergielocaties zoveel mogelijk te kunnen benutten. 14. De NMZH zal zich binnen haar verantwoordelijkheden en capaciteit inspannen om de mogelijkheden voor toepassing van windenergie binnen de stadsregio Rotterdam optimaal te benutten. De NMZH zal bij haar eigen netwerk van natuur- en milieuorganisaties steun zoeken voor de uitvoering en samen met de convenantpartners werken aan kennisdeling, kennisuitwisseling en participatie van burgers en bedrijven bij de uitvoering van het convenant. Artikel 3.Status convenant Partijen beogen met de ondertekening van onderhavig convenant geen rechtens afdwingbare verplichtingen in het leven te roepen. Artikel 4. Duur 1. Dit convenant treedt in werking na ondertekening door Partijen en eindigt op 31 december 2020. 2. De verplichtingen van de stadsregio Rotterdam ingevolge dit convenant eindigen op 1 januari 2013, of zoveel eerder als deze publiekrechtelijke rechtspersoon ophoudt te bestaan, indien dat tijdstip later ligt.
6
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT De provincie neemt de in artikel 2 opgenomen taken dan van de stadsregio Rotterdam over, tenzij Partijen anders beslissen. Artikel 5 Tussentijdse beëindiging en onvoorziene omstandigheden 1. Indien een partij van mening is dat een in dit convenant gesteld doel niet haalbaar is, brengt deze partij de andere Partijen daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte. Waarna Partijen met elkaar in overleg treden. De betreffende partij is niet eerder gerechtigd te stoppen met de (gedeeltelijke) uitvoering van onderhavig convenant, dan nadat Partijen in overleg vastgesteld hebben dat een in dit convenant gesteld doel niet haalbaar is. 2. Bij ingrijpende wijziging van omstandigheden welke bij het aangaan van het convenant niet waren te voorzien, treden Partijen met elkaar in overleg, waarbij zij trachten een aanvaardbare oplossing te vinden voor de gerezen problemen, rekeninghoudend met hun wederzijdse belangen. 3. Indien gemeenteraden of provinciale staten niet akkoord gaan met één of meerdere windenergielocaties, zullen Partijen met elkaar in overleg treden, waarbij zij zullen trachten een aanvaardbare oplossing te vinden voor de gerezen problemen, rekeninghoudend met hun wederzijdse belangen. 4. Dit convenant eindigt ingeval: a. Partijen tussentijdse beëindiging overeenkomen; b. Na verloop van de in artikel 4 gestelde termijn. 5. Aanpassingen van onderhavig convenant op grond van het gestelde in dit artikel en op grond van regelgeving zullen over en weer nooit tot aansprakelijkheid en schadeplichtigheid kunnen leiden voor partijen. Artikel 6. Overleg 1. Partijen zullen ieder half jaar met elkaar in overleg treden met betrekking tot de voortgang van het proces en de uitvoering van onderhavig convenant. Artikel 7. Wijzigingen van het convenant 1. Elke partij kan de andere Partijen schriftelijk verzoeken onderhavig convenant te wijzigen. In dit geval treden Partijen binnen X weken na vorenbedoeld schriftelijk verzoek met elkaar in overleg. 2. Wijzigingen zullen eerst na schriftelijke goedkeuring van alle Partijen worden geacht onderdeel uit te maken van onderhavig convenant. De door Partijen goedgekeurde wijzigingen worden als bijlage aan dit convenant gehecht. Artikel 8. Toepasselijk recht en geschillen 1. Op onderhavig convenant is het Nederlands recht van toepassing. 2. Ingeval geschillen ontstaan tussen Partijen zullen Partijen middels overleg tot een oplossing trachten te komen. Een geschil is aanwezig, indien één van de Partijen dat schriftelijk en gemotiveerd mededeelt aan alle andere Partijen. Artikel 9. Bijlagen 1. De bijlagen bij onderhavig convenant worden geacht hiervan onderdeel uit te maken. 2. Bijlagen bij onderhavig convenant zijn: 1. matrix met overzicht van de locaties
7
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT 2. kaart met overzicht van de locaties
Aldus opgemaakt in eenentwintigvoud en ondertekend te ……….op ……
1. mailto:
[email protected] De gemeente Albrandswaard …………………………………
2. De gemeente Barendrecht
………………………………..
3. De gemeente Bernisse
………………………………..
4. De gemeente Brielle
…………………………………
5. De gemeente Capelle aan den IJssel
…………………………………
6. De gemeente Hellevoetsluis
…………………………………
7. De gemeente Krimpen aan den IJssel
………………………………..
8. De gemeente Lansingerland
………………………………..
9. De gemeente Maassluis
……………………………….
8
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT 10. De gemeente Ridderkerk
……………………………….
11. De gemeente Rotterdam, Mevrouw drs. A.C. van Huffelen
………………………………..
12. De gemeente Schiedam
………………………………..
13. De gemeente Spijkenisse
………………………………..
14. De gemeente Vlaardingen
………………………………..
15. De gemeente Westvoorne
………………………………..
16. De stadsregio Rotterdam De heer J. van Belzen
17. De provincie Zuid- Holland
……………………………….
18. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie De heer drs. M.J.M. Verhagen
…………………………………
19. Het Havenbedrijf Rotterdam De heer de heer ir. drs. H.N.J. Smits
………………………………
20. De Nederlandse Wind Energie Associatie
……………………………..
21. De Natuur en Milieufederatie Zuid- Holland
……………………………..
9
Convenant realisatie Windenergie stadsregio Rotterdam Versie 10 19-04-2012
CONCEPT De heer A.P. Ouwehand
10