Gevorderde Eerste Hulp Instructeurshandleiding Behorende bij de eerste druk, derde oplage Versie 005
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
1 / 42
Pim de Ruijter Versie 005 / januari 2016 Copyright: Pim de Ruijter 2016
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor vragen of opmerkingen over het boek Gevorderde Eerste Hulp of deze instructeurshandleiding, neem contact op via:
[email protected]. Zie ook: http://www.gevorderdeeerstehulp.nl.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
2 / 42
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
3
Inleiding bij het boek
5
Gebruik van het boek
7
Sectie 1: Eerste Hulpverlenen
8
2 Plaats van de eerste hulp
8
3 Professioneel, maar geen professional
9
4 Organiseren van hulpverlening
12
5 Triage: meerdere slachtoffers
16
6 Incidentlocatie en veiligheid
17
7 Scene assessment
18
Sectie 2: ABCDE-methodiek
19
8 Introductie in de ABCDE-methodiek
20
9 De vitale functies en de ABCDE-methodiek
21
10 Algemeen ABCDE-methodiek
21
11 Airway and C-Spine
22
12 Breathing
24
13 Circulation
26
14 Disability
27
15 Exposure and Environment
29
16 Uitvoering ABCDE-methodiek
29
17 ABCDE-methodiek bij kinderen
29
Sectie 3: Onwel(wordingen) en andere klachten
30
18 Luchtwegproblemen
30
19 Ademhalingsproblemen
30
20 Circulatieproblemen
31
21 Bewustzijnsstoornissen
31
22 Stoornissen in Exposure
33
23 Overige ziektebeelden
34
24 Eerste Hulp bij Zwangeren
34
Sectie 4: Ongevallen en trauma
35 Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
3 / 42
25 Ongevallen en trauma
35
26 Ongevalsmechanisme
35
27 Scene assessment bij een (verkeers)ongeval
37
28 Benadering van het ongevalsslachtoffer
37
29 Letsels van hoofd en hals
38
30 Letsels van de nek- en wervelkolom
38
31 Letsels van de borstkas
39
32 Letsels van de buik
39
33 Letsels van het bekken
39
34 Letsels van de ledematen
40
35 Spalken van botbreuken
40
36 Bijzondere letsels
41
Sectie 5: Evenementenhulpverlening
42
Sectie 6: Vaardigheden en handelingen
42
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
4 / 42
Inleiding bij het boek Gevorderde Eerste Hulp is een uitgave voor eerstehulpverleners en bedrijfshulpverleners die zich verder willen verdiepen na het behalen van het diploma Eerste Hulp. In de afgelopen jaren is er meer behoefte ontstaan naar een verdiepend boek voor de eerste hulp. Met Gevorderde Eerste Hulp is er een nieuwe uitgave die verbreding en verdieping biedt voor de gevorderde- en georganiseerde eerstehulpverlener. De georganiseerde eerstehulpverlener verleent vaker dan alleen op incidentele basis eerste hulp. Hij wordt ingezet als hulpverlener op evenementen of is werkzaam in een omgeving waarbij van hem verwacht wordt dat hij meer dan gemiddelde kennis van en ervaring heeft met het verlenen van eerste hulp. De passantenhulpverlener verleent eerste hulp als hij bij toeval op een incidentlocatie aanwezig is. Hij is vaak als eerste ter plaatse en verleent eerste hulp met de (beperkte) middelen die hij op dat moment tot zijn beschikking heeft. Van hem wordt verwacht dat hij in ieder geval iets doet en zo snel mogelijk professionele hulpverleners inschakelt. De georganiseerde eerstehulpverlener komt vaker in een situatie terecht waarin van hem wordt verwacht dat hij eerste hulp verleent. Dat kan zijn wanneer hij is ingezet als eerstehulpverlener op een evenement, bijvoorbeeld via een EHBO-vereniging, Rode Kruis afdeling of een professioneel eerste hulp bedrijf. Ook zijn georganiseerde eerstehulpverleners soms werkzaam in een bijzondere omgeving waarin er verhoogde kans is op het optreden van ongevallen en incidenten. Van de georganiseerde eerstehulpverlener wordt dan ook verwacht dat hij weet wat hij moet doen, de nodige eerste hulp verleent, professionele hulpverleners zo nodig inschakelt en zorgt voor een goede overdacht. Het verschil tussen de passantenhulpverlener en de georganiseerde eerstehulpverlener is dat hun rol anders is. De passant is toevallig aanwezig, terwijl de georganiseerde eerstehulpverlener nadrukkelijk de taak heeft om eerste hulp te verlenen als dat nodig is. De georganiseerde eerstehulpverlener is dan ook herkenbaar als hulpverlener, en beschikt over aanvullende hulpmiddelen (zoals eerstehulpmaterialen of een AED). Hij heeft doorgaans meer ervaring met eerstehulpverlening in bredere context en is zich meer bewust van zijn rol. Hij werkt in een setting waar behalve eerste hulp in medische zin, vaak ook andere aspecten van belang zijn. Van hem mag worden verwacht dat hij zich bewust is van zijn rol, professionele houding en zijn plaats in de hulpverleningsketen. De basis van de eerste hulp is voor zowel de passantenhulpverlener als de georganiseerde eerstehulpverlener gelijk: de eindtermen van het diploma Eerste Hulp. Van de georganiseerde eerstehulpverlener mag echter verwacht worden dat hij zich verder verbreedt en verdiept in onderwerpen die voor hem relevant zijn. Hij is zich bewust van zijn plaats in de hulpverleningsketen en de grenzen van zijn kennen en kunnen. Gevorderde Eerste Hulp richt zich op de gevorderde- en georganiseerde eerstehulpverlener en biedt hem handvatten om gestructureerd en weloverwogen eerste hulp te verlenen. Er is veel aandacht voor de gestructureerde benadering van een slachtoffer middels de ABCDE-methodiek, welke in alle hoofdstukken is terug te vinden. Daarnaast wordt de georganiseerde eerstehulpverlener zich meer bewust gemaakt van zijn plaats in de hulpverlener en wat op het gebied van professionele houding en attitude van hem verwacht wordt. De instructeur eerste hulp en de medisch docent hebben een belangrijke rol bij het geven van onderwijs uit Gevorderde Eerste Hulp. De instructeur eerste hulp brengt waardevolle Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
5 / 42
kennis over de eerste hulp en didactiek, terwijl de medisch docent praktijkervaring en een medische achtergrond inbrengt. Dat is een waardevolle combinatie die zeer de aanbeveling verdient. Behalve de overdracht van kennis en vaardigheden hebben de docenten nog een belangrijke taak: het aanleren van een professionele houding. Al vanaf het begin van de cursus moet de cursist bewust gemaakt worden van zijn rol in de hulpverleningsketen, de grenzen van zijn kennis en kunde en de professionele houding en attitude jegens het slachtoffer en professionele hulpverleners. Er is voor gekozen om vanuit deze handleiding voor een aantal onderwerpen te verwijzen naar eerstehulpwiki.nl. Op Eerste Hulp Wiki worden diverse onderwerpen uit het boek uitgebreid beschreven. Hiermee wordt de omvang van de handleiding wat beperkt.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
6 / 42
Gebruik van het boek Gevorderde Eerste Hulp is een boek dat op verschillende manieren gebruikt kan worden. Voor de eerstehulpverlener is het een prima naslagwerk om zijn kennis op te frissen en te verdiepen. Het kan gebruikt worden als voorbereidingsmateriaal of naslag bij het geven van een losse herhalings- of verdiepingsles over een van de onderwerpen uit het boek. Daarnaast kan aan de hand van het boek een complete verdiepingscursus voor gevorderde eerstehulpverleners gegeven worden. Opbouw van het boek Het boek is opgebouwd in meerdere secties en hoofdstukken. In totaal zijn er 6 secties die de verschillende thema’s in het boek benoemen. Iedere sectie is weer onderverdeeld in aparte hoofdstukken. Kaders In het boek wordt gebruik gemaakt van verschillende typen kaders. Het groene kader maakt de lezer alert op achtergrondinformatie behorende bij de tekst. De rode tekst met de kop ‘Let op’ maakt de lezer alert op belangrijke informatie die extra aandacht behoeft. Deze informatie is noodzakelijk voor het verlenen van veilige eerste hulp.
De grijze kaders met een aesculaap ervoor bieden achtergrondinformatie bij de tekst. Meestal is dat achtergrondinformatie over wat professionele hulpverleners doen. Dat houdt in dat deze tekst geen basisleerstof is maar de lezer extra verdieping biedt. De lezer begrijpt hierdoor beter wat professionele hulpverleners doen en waarom ze dat doen. De beschreven vaardigheden in deze kaders worden niet door de eerstehulpverlener uitgevoerd.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
7 / 42
Sectie 1: Eerste Hulpverlenen Introductie De sectie ‘Eerste Hulpverlenen’ beschrijft een aantal belangrijke aspecten van het hulpverlenerschap, hoe de hulpverlening is georganiseerd en hoe deze wordt opgestart. Daarnaast worden belangrijke aspecten van professionele houding en attitude besproken. Het Rode Kruis omschrijft dit met de 'Basisprincipes van eerste hulp’ die vergelijkbaar zijn met de ‘5 belangrijke punten’ van Het Oranje Kruis: Basisprincipes van eerste hulp (Rode Kruis): • Handel als eerstehulpverlener. • Houd je eigen emoties onder controle. • Stel het slachtoffer gerust. • Vermijd besmetting. • Zorg voor beschutting van het slachtoffer. • Houd rekening met emotionele reacties achteraf. Bron: 1e Hulp, Rode Kruis Nederland.
2 Plaats van de eerste hulp Het doel van dit hoofdstuk is om aan te geven wat de plaats is van de eerstehulpverlener binnen de hulpverleningsketen. Naast de reeds bestaande kolommen kan de burgerhulpverlening (hulpverlening door hulpverleners zonder medische achtergrond) als een vierde kolom worden gezien. De eerste hulp maakt daar, net als de bedrijfshulpverlening, deel van uit. Eerste hulp is zeer divers en de verschillen in niveau, kennis en ervaring variëren sterk. De plaats en setting (de context) waarin eerste hulp wordt verleend, bepalen mede welke vaardigheden de eerstehulpverlener moet beheersen en wat er van hem wordt verwacht. Meer en meer in opkomst in de burgerhulpverlening zijn initiatieven waarbij de burgerhulpverlener via een meldkamer gealarmeerd wordt om naar een incidentlocatie te gaan om eerste hulp te verlenen. Voorbeelden hiervan zijn HartslagNu en Hartveilig Wonen waarbij burgerhulpverleners worden ingezet bij een mogelijke reanimatie of de SOS ALARM Hulpdienst voor eerste hulp. Beiden worden via een bericht op de mobiele telefoon, via SMS of app gealarmeerd. Voor de eerstehulpverlener is er van groot belang om zijn plaats binnen de hulpverleningsketen te kennen. De eerstehulpverlener is de eerste schakel en de hulpverleningsketen is zo sterk als zijn zwakste schakel. Overlevingskansen van het slachtoffer zijn naast adequate eerste hulp mede afhankelijk van een snelle alarmering van professionele hulpverleners.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
8 / 42
3 Professioneel, maar geen professional Eerstehulpverleners zijn zich lang niet altijd bewust van de bijzondere rol die zij hebben. Ze zijn vaak als eerste ter plaatse bij een slachtoffer dat onwel is of zojuist een ongeval heeft meegemaakt. Zowel bij slachtoffer als bij hulpverlener leidt dat tot emotionele reacties. Professioneel wordt vaak geassocieerd met ‘betaald’ of ‘beroepsmatig’. In deze context is de betekenis echter anders en zegt professioneel iets over de houding van de hulpverlener, zijn attitude. We spreken dan ook van professioneel gedrag. Professioneel gedrag is de manier waarop de hulpverlener omgaat met het slachtoffer en andere hulpverleners op het gebied van houding, uitstraling, communicatie, bejegening en handelen. Wanneer een eerstehulpverlener is ingezet op een evenement dan heeft het publiek bepaalde verwachtingen van hem. Immers, eerstehulpverleners zijn als zodanig herkenbaar aanwezig en hebben een bepaalde taak. Eerstehulpverleners zijn zich niet altijd bewust van hun houding en de manier waarop zij zich presenteren richting slachtoffers, omstanders en professionele hulpverleners. Het is van belang om hen hierop attent te maken en zo nodig hierin bij te sturen. Plaats in de hulpverlening De eerstehulpverlener is de eerste schakel in de keten van hulpverlening. Dat is een bijzondere rol, omdat het op gang komen van de hulpverlening mede daardoor van hem afhankelijk kan zijn. Wanneer de eerste hulp aan het slachtoffer goed start, heeft het slachtoffer daar in het verloop van de rest van de keten profijt van. Het omgekeerde geldt ook: wanneer de eerste hulp laat of niet goed op gang komt, heeft de rest van de keten daar last van. Daarbij sluit het principe ‘do no further harm’ (maak de toestand van het slachtoffer niet erger dan het al is) direct op aan. De eerstehulpverlener moet géén handelingen verrichten die hij niet beheerst en niet tot de eerste hulp behoren, hij moet zijn grenzen kennen. Wanneer de toestand van het slachtoffer door ondeskundig uitgevoerde risicovolle of voorbehouden medische handelingen verslechtert, moeten de professionele hulpverleners in de rest van keten het oplossen. In het ergste geval zal het slachtoffer niet optimaal kunnen herstellen en ontstaat blijvende schade. Communicatie met het slachtoffer Goede communicatie met het slachtoffer is van groot belang. Door het stellen van de juiste vragen kan de hulpverlener veel informatie verzamelen over de toestand van het slachtoffer. Daarnaast bestaat communicatie ook uit het geruststellen van het slachtoffer. Communiceren met een slachtoffer is niet altijd gemakkelijk. Het slachtoffer kan zeer angstig zijn en voelt soms letterlijk dat hij gaat overlijden. Voor een hulpverlener kan het moeilijk zijn om de juiste woorden te vinden om het slachtoffer -voor zover mogelijk- gerust te stellen. Termen als ‚het komt wel goed’ of ‚je gaat niet dood’ zijn uit den boze. Het lijkt geruststellend, maar de eerstehulpverlener kan dat niet inschatten. Wees eerlijk, maar laat je niet verleiden tot uitspraken die je niet waar kunt maken. Een dergelijke situatie kan ook bij de eerstehulpverlener emoties en angst oproepen. Bijvoorbeeld omdat de situatie zeer heftig is, of omdat de hulpverlener terugdenkt aan eerdere vergelijkbare situaties.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
9 / 42
Er zijn verschillende manieren om vragen te stellen. Er zijn open en gesloten vragen. Een open vraag is een vraag die niet met 'ja' of 'nee' te beantwoorden is. Een gesloten vraag is een vraag die alleen met 'ja' of 'nee' te beantwoorden is. Welke vraagvorm het meest geschikt is, is sterk afhankelijk van de situatie en de informatie die de eerstehulpverlener wil verzamelen. Privacy Voor artsen en verpleegkundigen geldt dat zij een medisch beroepsgeheim hebben, de wet verplicht hen om alles wat ze tijdens de behandeling van een patiënt te weten komen geheim te houden. Voor eerstehulpverleners is die wettelijke plicht er niet. Toch mag van de eerstehulpverlener verwacht worden dat hij alles wat hij van het slachtoffer te weten komt voor zich houdt. Ook het stellen van vragen aan het slachtoffer kent grenzen. De complete medische voorgeschiedenis, medicijngebruik en andere privé zaken beïnvloeden het handelen van de eerstehulpverlener niet. Op straat zijn de omstandigheden zelden optimaal. Los van het feit dat het slachtoffer direct wordt blootgesteld aan de weersomstandigheden, is er vaak weinig privacy. Desondanks moet toch getracht worden om de privacy van het slachtoffer zoveel mogelijk te waarborgen. Ontkleed het slachtoffer zo min mogelijk en laat eventueel het slachtoffer afschermen door omstanders. Op een evenement wordt het slachtoffer bij voorkeur op de hulppost behandeld. Grenzen van eerste hulp Wat de grenzen zijn van de eerste hulp wordt deels aangegeven door de eindtermen van bijvoorbeeld Het Oranje Kruis. Echter, ook hierbuiten zijn nog diverse andere vaardigheden aan te leren die niet op het vlak van de professionele hulpverleners vallen. Het verrichten van risicovolle of voorbehouden handelingen zoals (sommige) professionals die mogen en kunnen verrichten valt in principe buiten de eerste hulp. Daarnaast geldt altijd: onbekwaam maakt onbevoegd. Dus: wanneer je een handeling niet beheerst, mag je deze niet uitvoeren. Indien risicovolle of voorbehouden handelingen toch worden uitgevoerd en wanneer dat leidt tot letsel bij het slachtoffer, kan de eerstehulpverlener hiervoor civiel- of strafrechtelijk voor worden vervolgd. Het kennen van je grenzen is voor de eerstehulpverlener erg belangrijk. Deze grenzen gaan onder andere over welke handelingen je wel of niet beheerst, maar ook over zaken zoals tot waar de kennis reikt en hoe ver je gaat bij het stellen van vragen aan en het onderzoek van het slachtoffer. Het doen van uitspraken over zaken waarvoor je niet bent opgeleid is niet alleen onwenselijk, ze kunnen ook verkeerde verwachtingen wekken bij het slachtoffer. Geef geen adviezen die niet meer op het gebied van eerste hulp liggen, maar verwijs altijd naar professionele hulpverleners. Voorbeelden hiervan zijn: Stekende pijn op de borst: ‘het zal wel niets zijn’ Pijn in de buik: ‘je hebt vast iets verkeerds gegeten’.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
10 / 42
Aanvullende hulpmiddelen Professionele hulpverleners maken gebruik van diverse hulpmiddelen voor diagnostiek en behandeling van slachtoffers. Sommige van deze middelen zijn eenvoudig verkrijgbaar in de winkel of op het internet. De waarde van deze hulpmiddelen is in de eerste hulp beperkt. Dat komt met name omdat veelal meer achtergrondkennis noodzakelijk is om deze middelen te gebruiken en de gemeten waarden te interpreteren. Ook wordt de geboden eerste hulp zelden essentieel beïnvloed door hetgeen wat gemeten wordt. Onjuiste meting en interpretatie van de waarden kan leiden tot onjuist handelen en daarmee de toestand van het slachtoffer verergeren. Een gemeten waarde zegt pas iets als het wordt meegenomen in een totale beoordeling van de toestand van het slachtoffer, zijn voorgeschiedenis, medicatie enzovoorts. Hiervoor is een medische opleiding noodzakelijk. Veel eerstehulpverleners zullen aanvoeren dat de meeste metingen, zoals saturatie, bloeddruk en bloedglucose relatief eenvoudig zijn en dat ze, zonder de waarde te interpreteren, het beloop in de tijd kunnen observeren en doorgeven aan professionele hulpverleners. Het is echter sterk de vraag of dat daadwerkelijk meerwaarde heeft. De professionele hulpverlener moet immers op zijn eigen observaties afgaan. Alleen in opdracht van een arts zal de professionele hulpverlener handelingen verrichten waarvoor hij niet eerst zelf gegevens heeft verzameld. Een eerstehulpverlener kan nooit verantwoordelijk zijn voor het handelen van de professionele hulpverlener. Wel is er een plaats voor aanvullende hulpmiddelen als eerstehulpverleners samenwerken met professionele hulpverleners. Deze metingen worden dan onder toezicht verricht, waarbij de gemeten waarden door professionele hulpverleners worden geïnterpreteerd. Hiervoor geldt echter altijd dat de eerstehulpverlener een goede training moet hebben gehad in het uitvoeren van de meting en dat de meting alleen in opdracht en onder toezicht van een professionele hulpverlener wordt uitgevoerd. Hygiëne en bescherming Benadruk te allen tijde dat persoonlijke bescherming van groot belang is bij de benadering van slachtoffers. Leer de eerstehulpverlener aan om altijd wegwerphandschoenen te dragen, ook als er geen sprake is van zichtbare verwondingen, braaksel, slijm of bloed. Bij een georganiseerde inzet hoort het gebruiken van persoonlijke bescherming. Een eerstehulpverlener die geen persoonlijk bescherming wil gebruiken, hoort niet thuis in de georganiseerde hulpverlening. Zorg dat er in oefensituaties ook altijd met handschoenen wordt geoefend, zodat men er aan gewend raakt om daarmee te werken.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
11 / 42
4 Organiseren van hulpverlening Het organiseren van hulpverlening draait voor een belangrijk deel om de ‘vijf belangrijke punten’ van eerste hulp die we van Het Oranje Kruis kennen. Binnen de cursus van het Rode Kruis wordt gewerkt met de vergelijkbare ‘Vier stappen in eerste hulp’. Vijf belangrijke punten (Het Oranje Kruis): • Let op gevaar. • Ga na wat er is gebeurd en daarna wat het slachtoffer mankeert. • Stel het slachtoffer gerust en zorg voor beschutting. • Zorg voor professionele hulp. • Help het slachtoffer op de plaats waar hij ligt of zit. Vier stappen in eerste hulp (Rode Kruis): • Zorg voor veiligheid. • Beoordeel de toestand van het slachtoffer. • Alarmeer de hulpdiensten. • Verleen verdere eerste hulp. Ook bij gebruik van de ABCDE-methodiek zijn deze regels of stappen onverminderd van toepassing. Immers, de ABCDE-methodiek is slechts een hulpmiddel binnen de benadering van het slachtoffer. De scene assessment is een belangrijke eerste stap bij de benadering van de incidentlocatie. Hierbij wordt in de eerste plaats de veiligheid van de situatie beoordeeld en wordt zo nodig ervoor gezorgd dat de situatie veilig is. Tegelijkertijd kijkt de hulpverlener naar de situatie en probeert hij zich een beeld te vormen van wat er gebeurd is. Dat is een belangrijk aspect van de scene assessment: nagaan wat er is gebeurd. Vervolgens wordt het slachtoffer benaderd, door hem aan te spreken en te vragen wat er is gebeurd. Met de ABCDE-methodiek wordt de toestand van het slachtoffer beoordeeld en wordt nagegaan wat hij mankeert. Op het moment dat de eerstehulpverlener constateert dat er sprake is van een ernstig ongeval of aandoening, zal hij direct professionele hulpverleners alarmeren. Vervolgens wordt bij een ernstig ongeval of aandoening verdere eerste hulp verleend op de plaats waar het slachtoffer zit of ligt. Het slachtoffer moet beschermd worden tegen weersinvloeden en de privacy moet zo mogelijk worden gewaarborgd. Alarmering en 1-1-2 Snelle alarmering van professionele hulpverleners is van groot belang, zeker wanneer er sprake is van stoornissen in de vitale functies. In een zo vroeg mogelijk stadium wordt 1-1-2 gebeld, ook als het nog niet geheel duidelijk is wat er aan de hand is. Het is niet noodzakelijk dat op het moment van alarmeren de eerstehulpverlener het slachtoffer al helemaal heeft nagekeken. Wanneer er sprake is van een ongeval of wanneer duidelijk is dat de situatie ernstig is, kan direct gealarmeerd worden. Wanneer door een omstander gebeld wordt, kan de eerstehulpverlener tijdens de melding verder gaan met zijn onderzoek en nieuwe bevindingen doorgeven aan de beller. Indien er sprake is van verdere verslechtering wordt zo nodig opnieuw 1-1-2 gebeld om aanvullende informatie door te geven. NB: niet iedere 1-1-2 meldkamer heeft de mogelijkheid om aan de hand van een ANWBpaddestoel of ANWB-bord de lokatie te bepalen. De voorkeur heeft plaats, straatnaam, huisnummer en postcode. Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
12 / 42
Wanneer er 1-1-2 wordt gebeld, is het van belang om de vragen van de meldkamercentralist te volgen. Hij zal meestal eerst naar een lokatie vragen en vervolgens doorvragen over wat er aan de hand is. Overdracht aan professionele hulpverleners Wanneer professionele hulpverleners ter plaatse komen, verloopt het opstarten van hun hulpverlening vergelijkbaar met die van de eerstehulpverlener. Ze kijken of de situatie veilig is en voeren een scene assessment uit.. Vervolgens benaderen ze het slachtoffer en starten ze met de hulpverlening. Tijdens deze benadering kan een overdracht tussen eerstehulpverlener en professionele hulpverlener plaatsvinden. Echter, de professionele hulpverlener is degene die aangeeft of hij behoefte heeft aan deze overdracht. Soms is de toestand van het slachtoffer zo zorgwekkend dat ze eerst starten met hulpverlenen voordat ze een overdracht kunnen aanhoren. De eerstehulpverlener blijft dan op de achtergrond en volgt de instructies van de ambulancemedewerkers en andere professionele hulpverleners. MIST-methode De MIST-methode wordt in de eerste hulp niet gebruikt. De MIST-methode is bedoeld om professionele hulpverleners te informeren die niet bij het ongeval aanwezig waren. Op deze manier wordt in het ziekenhuis de overdracht gestructureerd. Het is aan te raden om eerstehulpverleners wel te leren om kort en bondig informatie over te dragen aan elkaar en aan professionele hulpverleners. Overtollige informatie leidt namelijk tot vertraging in de hulpverlening. SBAR In ziekenhuizen en in de nieuwste versie van het Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA 8) wordt voor overleg en overdracht gebruik gemaakt van de SBAR methode. SBAR is een afkorting van vier aspecten die van belang zijn bij overleg met of overdracht aan een collega: Situation (Situatie), Background (Achtergrond), Assessment (Beoordeling), Recommendation (Aanbeveling). SBAR - Gestructureerde overdracht S
Situation
Beschrijving van de huidige situatie en toestand van het slachtoffer.
B
Background
Het ongevalsmechanisme en beloop tot nu toe. Relevante informatie over het slachtoffer.
A
Assessment
Samenvatting van het probleem, gevonden aandoeningen en/of letsels en de reeds uitgevoerde behandeling.
R
Recommendation
Benodigde hulp en verwachtingen naar andere hulpverleners
Situation (Situatie) In Situation beschrijf je de huidige situatie vanaf het moment dat jij bij het slachtoffer kwam. Bij overdracht aan een andere (professionele) hulpverlener noem je eerst wie je bent en wat jouw rol is. Bijvoorbeeld: ik ben Pieter-Jan en ik ben eerstehulpverlener. Hiermee weet de andere partij met wie hij te maken heeft en wat hij van jou kan verwachten. Vervolgens geef je informatie over het slachtoffer, wat zijn naam is, welk geslacht hij heeft en wat zijn leeftijd is. Beschrijf vervolgens kort wat er (mogelijk) gebeurd Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
13 / 42
is en hoe jij de situatie hebt aangetroffen. Probeer niet te interpreteren maar alleen te beschrijven wat je hebt gezien. Beschrijf vervolgens je onderzoek van de vitale functies op basis van ABCDE. Benoem per onderdeel van het ABCDE kort welke bijzonderheden er zijn en welke (levensreddende) handelingen je hebt uitgevoerd. Kleine letsels worden pas later benoemd in assessment. Background (Achtergrond) In Background beschrijf je wat er is gebeurd, wat het (mogelijke) ongevalsmechanisme is en wat het beloop vanaf de gebeurtenis tot nu toe is geweest. Probeer je te beperkten tot informatie die relevant is voor de hulp aan het slachtoffer. Relevante bijzonderheden over de gezondheid van het slachtoffer kunnen hier genoemd worden. Assessment (Beoordeling) In Assessment geef je een korte samenvatting van wat jij denkt dat het probleem is. Daarnaast beschrijf je welke letsels en/of aandoeningen je hebt gevonden en welke behandeling je reeds verricht hebt. Geef aan of je behandeling het gewenste effect heeft. Recommendation (Aanbeveling) Je eindigt je SBAR overdracht met Recommendation, ofwel je verwachtingen ten aanzien van de andere hulpverlener. Geef duidelijk aan welke hulp je nodig hebt. Wat je overdraagt bij Recommendation hangt af van aan wie je overdraagt. Bij overdracht aan een collega eerstehulpverlener zal je eerder adviezen geven over de te volgen behandeling dan bij overdracht aan een ambulanceverpleegkundige. Die laatste heb je immers gevraagd omdat je zijn expertise nodig hebt. Geef dan aan wat je van hem verwacht en op welke manier jij denkt dat hij jou kan helpen. Beschrijf eventueel specifieke zaken ten aanzien van het slachtoffer die bij de verdere hulpverlening van belang kunnen zijn, zoals handicaps, voorkeurshouding of pijnlijke bewegingen. Indien er bijzonderheden zijn ten aanzien van de bereikbaarheid van de incidentlocatie kan je die benoemen. Geef eventueel nog een korte samenvatting van hetgeen je hebt overgedragen. Benoem als laatste duidelijk dat je de zorg voor het slachtoffer overdraagt aan de andere hulpverlener en bevestig eventueel gemaakte afspraken.
SBAR - Welke informatie draag je over? S
Situation Situatie
-
B
Background
Achtergrond
- Wat is het ongevalsmechanisme? - Hoe is het beloop vanaf te gebeurtenis tot nu? - Zijn er (relevante) bijzonderheden in de gezondheid van het slachtoffer?
A
Assessment Beoordeling
- Wat is volgens jou het probleem? - Welke aandoeningen en/of letsels heb je gevonden? - Welke behandeling heb je uitgevoerd en wat is het effect?
R
Recommendation Aanbeveling
-
Wie ben jij en wat is je rol? Wat is de exacte locatie van het slachtoffer? Wat zijn de naam, geslacht en leeftijd van het slachtoffer? Wat is er gebeurd en wat is het (mogelijke) ongevalsmechanisme? Hoe heb je de situatie en het slachtoffer aangetroffen? Wat zijn je bevindingen in de A-B-C-D-E?
Wat zijn je verwachtingen van de andere hulpverlener? Wat is je advies ten aanzien van het slachtoffer en de behandeling? Zijn er specifieke zaken om rekening mee te houden? Welke afspraken wil je maken? Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
14 / 42
Voorbeeld Pieter-Jan is als eerstehulpverlener bij een braderie, waar hij wordt geroepen bij een man die onwel is geworden. Het slachtoffer heeft pijn op de borst en wordt door Pieter-Jan nagekeken door middel van de ABCDE-methodiek. Pieter-Jan heeft inmiddels 1-1-2 gebeld en doet vervolgens een korte overdracht aan de ambulancebemanning die ter plaatse komt. SBAR - Voorbeeld overdracht aan ambulance S
Situation
Ik ben Pieter-Jan Roelofsen, eerstehulpverlener op de braderie in Schijndel. Het slachtoffer is een man van 69 jaar oud die ik aanspreekbaar aantrof met hevige pijn op de borst en nu een verminderd bewustzijn. De luchtweg is vrij met de kinlift, er is een normale ademhaling, het slachtoffer is bleek en voelt klam aan, hij reageert niet op aanspreken en op schudden kreunt hij.
B
Background
Het slachtoffer kreeg drukkende pijn op de borst terwijl hij op het terras zat. De pijn straalde uit naar de linker arm, hij was benauwd en misselijk. Hij verloor ongeveer 3 minuten geleden het bewustzijn. Hij is volgens zijn vrouw bekend met hartklachten en hij gebruikt daar ook medicijnen voor. Hij heeft nu geen medicatie bij zich.
A
Assessment
Mogelijk is er sprake van een hartinfarct of shock. Het slachtoffer is door ons in de stabiele zijligging gelegd, daarmee is de luchtweg vrij.
R
Recommendation
Ik wil graag dat u de zorg overneemt. Wij vangen in de tussentijd de vrouw van het slachtoffer op. Het slachtoffer is slechthorend.
Overdracht aan professionele hulpverleners Wanneer professionele hulpverleners ter plaatse komen, verloopt het opstarten van hun hulpverlening vergelijkbaar met die van de eerstehulpverlener. Ze kijken of de situatie veilig is en voeren een scene assessment uit. Vervolgens benaderen ze het slachtoffer en starten ze met de hulpverlening. Tijdens deze benadering kan een overdracht tussen eerstehulpverlener en professionele hulpverlener plaatsvinden. Echter, de professionele hulpverlener is degene die aangeeft of hij behoefte heeft aan deze overdracht. Soms is de toestand van het slachtoffer zo zorgwekkend dat ze eerst starten met hulpverlenen voordat ze een overdracht kunnen aanhoren. De eerstehulpverlener blijft dan op de achtergrond en volgt de instructies van de ambulancemedewerkers. Bron: http://www.vmszorg.nl/_library/5511/SBAR_tool.pdf
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
15 / 42
5 Triage: meerdere slachtoffers Soms wordt de eerstehulpverlener geconfronteerd met de situatie dat er meer slachtoffers. dan beschikbare hulpverleners zijn. Dit stelt de eerstehulpverlener voor een dilemma: wie moet er als eerste geholpen worden? Dit zijn moeilijke keuzes en het gevaar bestaat dat de eerstehulpverlener zich laat leiden door emotie of door het slachtoffer dat het hardste om hulp roept. In de regel is het vaak zo dat het slachtoffer dat het minste geluid maakt er het slechtst aan toe is. Triage is afkomstig van het Franse woord ‚sorteren’: slachtoffers worden ingedeeld in categorieen die de ernst en de urgentie van de letsels bepalen. Bij het aanleren van triage aan eerstehulpverleners is het van belang om in de eerste plaatst te benadrukken dat snelle alarmering van groot belang is. Bij grote incidenten duurt het anders te lang voordat de hulpverlening op volle sterkte is. Bij de eerste alarmering is het niet van belang dat precies wordt doorgegeven welke verwondingen er zijn. Het gaat er om dat de aard van het incident wordt doorgegeven en een grove schatting van het aantal slachtoffers. Pas na de eerste alarmering van professionele hulpverleners start de eerstehulpverlener met de triageronde langs de slachtoffers. De bedoeling van de triageronde van de eerstehulpverlener is om vast te stellen of er slachtoffers zijn met een bedreigde luchtweg en/of met een actieve bloeding. Bij een bewusteloos slachtoffer dat op de rug ligt wordt de luchtweg vrijgehouden met de kinlift door een omstander (de trauma jaw thrust is niet snel uit te leggen aan een omstander) of wordt hij in de stabiele zijligging gelegd. Actieve bloedingen worden direct verbonden met de traumazwachtel of er wordt druk op de wond gegeven door een omstander. De eerstehulpverlener besteedt in de triageronde zo kort mogelijk aandacht aan de slachtoffers. Hij laat zoveel mogelijk handelingen uitvoeren door omstanders of niet ernstig gewonde slachtoffers. Zo nodig worden steeds opnieuw alle slachtoffers beoordeeld op een vrije luchtweg en/of actieve bloeding. Wanneer bij alle slachtoffers zo mogelijk de luchtweg vrij is en actieve bloedingen behandeld worden kan de eerstehulpverlener meer aandacht aan een individueel slachtoffer besteden. Indien er meer slachtoffers dan hulpverleners zijn, wordt bij slachtoffers die niet zelfstandig ademen na het vrijmaken van de luchtweg geen reanimatie gestart. Wanneer reanimatie wordt gestart is 1 hulpverlener niet meer beschikbaar om hulp te verlenen en kunnen slachtoffers die mogelijk nog wel een kans hebben niet snel geholpen worden. Wanneer door een trauma reanimatie nodig is, is de overlevingskans gering.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
16 / 42
6 Incidentlocatie en veiligheid Op een incidentlocatie kan gevaar van zeer veel verschillende kanten komen. Het gevaar kan de oorzaak zijn geweest van het onwel raken van het slachtoffer of van het ongeval. Weerstomstandigheden kunnen zowel voor het slachtoffer als voor de hulpverleners een risico vormen, zeker wanneer de weersomstandigheden hebben bijgedragen aan of de oorzaak zijn van het ongeval of de onwelwording. Hulpverleners worden immers aan dezelfde omstandigheden blootgesteld als het slachtoffer. In geval van koud weer of bij langdurig liggen op een koude ondergrond kan het slachtoffer onderkoeld raken. Ook de hulpverlener kan indien hij niet goed gekleed is of wanneer hij langdurig in dezelfde houding zit onderkoeld raken door regen, sneeuw en vrieskou. In de winter kunnen ijzel, hagel en sneeuw leiden tot gladheid met valpartijen en ongevallen als gevolg. Dit bemoeilijkt de hulpverlening op de incidentlokatie, immers bestaat bij iedere verplaatsing het risico dat omstanders of hulpverleners uitglijden en vallen. Daarnaast kan ook voorbijrijdend verkeer uitglijden of in de slip raken en op de incidentlokatie terecht komen. Gladde wegen maken het voor hulpdiensten moeilijker om snel naar de incidentlocatie te komen. Het is van groot belang om bij de 1-1-2 melding door te geven dat het rondom de incidentlocatie erg glad kan zijn. Harde wind kan leiden tot rondvliegende takken, dakpannen en andere voorwerpen. Zomerse hitte en brandende zon geven ook voor hulpverleners een uitdaging. Wanneer hulpverleners actief zijn op een evenement is het van groot belang dat zij voldoende schaduw zoeken en voldoende blijven eten en drinken. Te warme hulpverleningskleding kan leiden tot oververhitting en overmatig vochtverlies. Bij auto-ongevallen kunnen er vele gevaren zijn voor hulpverleners omstanders en slachtoffers. Er kan brandgevaar zijn door lekkende benzine of andere brandbare gassen en vloeistoffen. Elektrische auto’s kunnen onder stroom staan en uit het autowrak kunnen scherpe voorwerpen steken die niet altijd direct opvallen. Ieder type incidentlocatie kent zijn eigen risico’s en bijzonderheden. Maak gebruik van de lokale expertise: vraag mensen die de situatie kennen waar gevaar kan zitten en hoe dat kan worden opgelost. Indien er na de melding aan 1-1-2 nieuwe gevaren of omstandigheden worden ontdekt dient te worden doorgegeven aan de 1-1-2 meldkamer. Mogelijk moet de hulpverleningsstrategie worden aangepast.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
17 / 42
7 Scene assessment De scene assessment (situatiebeoordeling) is er op gericht om de eerstehulpverlener bewust naar de situatie te laten kijken en zich een goed beeld te vormen van de situatie. Dit wordt ook wel 'situational awareness' genoemd. Leer cursisten aan om bewust naar een situatie te kijken en zich bewust te zijn van mogelijk gevaar. Je moet actief kijken om te zien, alleen kijken om het kijken is niet genoeg. In de eerste plaats wordt de situatie op veiligheid beoordeeld en zo nodig maatregelen genomen om de onveilige situatie op te heffen. Als de situatie veilig is dan wordt de situatie zelf beoordeeld, waarbij informatie wordt verzameld over de toedracht van het ongeval of onwelwording, wat het ongevalsmechanisme is en of er aanwijzingen over de oorzaak van het incident. Hulpverleners hebben vaak de neiging om direct op het slachtoffer af te stappen, zonder eerst goed om zich heen te kijken. Hierdoor zien ze soms een onveilige situatie over het hoofd en missen ze belangrijke informatie over de ernst van het incident. Het is erg zinvol om voordat het slachtoffer benaderd wordt al een grove indruk te hebben van het type incident en wat er gebeurd kan zijn. Op grond van het ongevalsmechanisme kan worden vastgesteld of professionele hulp noodzakelijk is, terwijl er ogenschijnlijk niets met het slachtoffer aan de hand is. Immers, sommige ongevalsmechanismen kunnen aanleiding geven tot ernstige letsels, die niet altijd direct te zien hoeven te zijn. De beoordeling van een situatie vergt oefening. Men moet namelijk bewust naar de situatie kijken, de verschillende elementen in zich opnemen en proberen een beeld te vormen van wat er gebeurd kan zijn. Anderzijds moet men zich realiseren dat de situatie niet altijd is wat het lijkt en dat men zich niet blind moet staren op aannames tijdens de scene assessment. De inzichten kunnen dus gedurende het verdere beloop veranderen. Aannames over wat er is gebeurd kunnen soms ook het beeld van de hulpverlener op de situatie vertroebelen. Voorbeelden: - Auto ongeval. Het slachtoffer kan letsels hebben als gevolg van het ongeval, terwijl de oorzaak van het ongeval een onwelwording is waarbij het slachtoffer de macht over het stuur verloren heeft. De oorzaak kan dan bijvoorbeeld bewustzijnsverlies door een hypoglycaemie, een beroerte, een epileptische aanval of een circulatiestilstand zijn.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
18 / 42
Sectie 2: ABCDE-methodiek In deze sectie wordt de benadering van slachtoffers met de ABCDE-methodiek besproken. Voor gevorderde eerstehulpverleners is de ABCDE-methodiek een zeer geschikte methode om de vitale functies te beoordelen. Binnen de eerste hulp is vaak sprake van een probleemgerichte benadering: als het slachtoffer een snijwond op de onderarm heeft, hij de hulpverlener aankijkt en reageert op vragen dan wordt aangenomen dat de vitale functies niet gestoord zijn. Er wordt niet expliciet gekeken naar de vitale functies. Bij gebruik van de ABCDE-methodiek is de gevorderde eerstehulpverlener zich meer bewust van de vitale functies. De gevorderde eerstehulpverlener loopt namelijk bij de benadering va het slachtoffer eerst de A-B-C-D-E af, alvorens te kijken naar eventuele lokale (niet levensbedreigende) letsels. Hij kijkt bewust of er tekenen zijn van stoornissen in de vitale functies en concludeert na iedere stap of er afwijkingen zijn die direct ingrijpen behoeven. Waarom is het nalopen van A-B-C-D-E zo van belang? Stoornissen in de vitale functies zijn lang niet altijd direct en overduidelijk zichtbaar. Soms zijn er letsels die de eerstehulpverlener afleiden van een stoornis in de vitale functies. Denk bijvoorbeeld aan een open botbreuk van de arm. Dat ziet er indrukwekkend uit en vraagt al snel aandacht. Er kunnen echter ook stoornissen in de vitale functies zijn die daardoor niet direct opgemerkt worden, terwijl snelle alarmering en levensreddende handelingen, zoals het vrijmaken van de luchtweg noodzakelijk zijn De benadering van het slachtoffer en zijn vitale functies is dus niet wezenlijk anders van de basis eerste hulp, maar er wordt met de ABCDE-methodiek bewuster en explicieter gekeken naar de vitale functies. Bij de ABCDE-methodiek ligt de nadruk op het herkennen van een probleem in een van de vitale functies. De juiste 'diagnose' is daarbij minder van belang. Men zoekt dus naar tekenen van 'een bedreigde luchtweg', 'ademhalingsproblemen', 'circulatieproblemen' of een gestoord bewustzijn. Het aanleren van de ABCDE-methodiek De ABCDE-methodiek is een gestructureerde methode om het slachtoffer te benaderen. Dit vraagt een iets andere benadering van de eerstehulpverlener. In plaats van direct op het probleem af te gaan, wordt eerst de ABCDE-methodiek uitgevoerd. Tijdens deze benadering worden de vitale functies beoordeeld en worden stoornissen indien nodig behandeld. De ABCDE-methodiek biedt houvast omdat het een ezelsbruggetje is voor de vitale functies die in die volgorde benaderd moeten worden. Het helpt dan ook om cursisten aan te leren altijd terug te gaan naar dit rijtje als ze het even niet meer weten. Oefenen Tijdens de eerste oefeningen met ABCDE is het aan te raden om de cursist hardop te laten denken en te laten benoemen wat hij ziet, denkt en doet. Door herhaling leert men sneller de verschillende stappen achter elkaar uit te voeren. Begin met een eenvoudige casus, bij voorkeur een slachtoffer dat geen stoornissen in de ABCDE heeft. Laat de Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
19 / 42
cursisten wel actief kijken, luisteren en voelen. Alleen zeggen dat de luchtweg vrij is omdat het slachtoffer spreekt, zonder te kijken is niet voldoende. Het hard op denken zorgt voor het beter trainen van de verschillende stappen. De benadering van een slachtoffer met ABCDE verloopt in een aantal stappen: • Onderzoeken (kijken, luisteren, voelen) • Denken • Concluderen • Handelen • Evalueren In de praktijk komt dat neer op dat de eerstehulpverlener in iedere stap van ABCDE het slachtoffer onderzoekt door te kijken, te luisteren en te voelen. Vervolgens denkt hij na over wat hij heeft gevonden en of dat afwijkend is. Hij concludeert dat er ofwel geen afwijkingen zijn en dat hij verder kan met de volgende stap, ofwel dat er een afwijking is en dat het noodzakelijk is om te handelen. Vervolgens verleent hij de noodzakelijke eerste hulp en evalueert hij of de handelingen het gewenste effect hebben. Het is aan te raden om in trainingssituaties de cursisten zo veel mogelijk strikt de volgorde van het ABCDE aan te laten houden. Hierdoor leren ze om in deze volgorde te denken en te werken. In de praktijk zullen sommige stappen echter gelijktijdig verlopen.
8 Introductie in de ABCDE-methodiek De belangrijkste principes van de ABCDE-methodiek zijn: Safety first: de veiligheid van hulpverleners en omstanders gaat altijd voor bij de benadering van een incidentlocatie. Treat first what kills first: behandel aandoeningen die het eerst dodelijk zijn als eerste. Dat is ook de basis van de volgorde van de ABCDE-methodiek. Het slachtoffer overlijdt eerder aan een belemmerde luchtweg dan aan bloedverlies. Do no further harm: maak de toestand van het slachtoffer niet erger dan hij al is. Er worden geen onnodige handelingen uitgevoerd en de eerstehulpverlener beperkt zich tot het domein van de eerste hulp. Het slachtoffer wordt niet onnodig verplaatst. Het uitvoeren van onnodige handelingen leidt tot tijdsverlies, maar kan bij ondeskundige uitvoering ook leiden tot verergering van letsels bij het slachtoffer. Treat as you go: indien er tijdens uitvoering van de ABCDE-methodiek een (levensbedreigende) aandoening wordt gevonden, dan wordt direct behandeling gestart, voordat er verder wordt gegaan met een volgende stap. Get help: er wordt in een zo vroeg mogelijk stadium (professionele) hulp ingeschakeld als blijkt dat er sprake is van een ernstig ongeval en/of een verstoring van de vitale functies. Bij twijfel schakelt de eerstehulpverlener altijd professionele hulp in. Het is essentieel dat het slachtoffer zo snel mogelijk door professionele hulpverleners de noodzakelijke zorg krijgt en naar een ziekenhuis wordt getransporteerd voor verdere zorg. De zogenaamde keten van overleven speelt hierin een belangrijke rol.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
20 / 42
9 De vitale functies en de ABCDE-methodiek Zuurstof en de vitale functies Zuurstof speelt een centrale rol binnen de vitale functies en dus ook binnen de ABCDEmethodiek. Van begin tot het einde zijn goed functionerende vitale functies nodig om zuurstof naar de eindbestemming te krijgen: de cellen. In de cellen wordt zuurstof gebruikt voor de verbranding van voedingsstoffen waarbij als afvalproduct koolstofdioxide (koolzuur) vrij komt. Verstoringen van de verschillende vitale functies hebben allen op een andere plaats invloed op deze keten. Het uiteindelijke resultaat is echter altijd een laag zuurstofgehalte in het bloed (hypoxemie) en daarmee zuurstoftekort (hypoxie) in de weefsels en organen. In het bloed wordt zuurstof getransporteerd door middel van het hemoglobinemolecuul. Zuurstofmoleculen lossen slecht op in het bloed. Door binding van de zuurstofmoleculen aan het hemoglobinemolecuul kan véél meer zuurstof worden getransporteerd. Het grootste deel van het zuurstof in het bloed is dan ook gebonden aan hemoglobine. Aan het hemoglobinemolecuul kunnen vier zuurstofmoleculen binden. In zuurstofarm bloed is er weinig zuurstof gebonden aan het hemoglobinemolecuul. In de long vindt gaswisseling plaats, waarbij zuurstof vanuit de alveoli wordt opgenomen in het bloed en er direct binding aan het hemoglobinemolecuul plaatsvindt. Wanneer alle vier bindingsplaatsen op het hemoglobinemolecuul bezet zijn door zuurstof, is er sprake van een volledige verzadiging. Een andere term voor verzadiging is saturatie. Normaal gesproken is in het zuurstofrijke, slagaderlijke bloed ongeveer 95-99% van de hemoglobinemoleculen volledig verzadigd. De zuurstofsaturatie is dan 95-99%. Naarmate er meer hemoglobine verzadigd is met zuurstofmoleculen, verandert het van kleur. Zuurstofrijk bloed is daarom helderrood, de zuurstofmoleculen zorgen er samen met het ijzer in het hemoglobinemolecuul uiteindelijk zijn rode kleur krijgt. Wanneer door verbruik van zuurstof de saturatie afneemt, dat wil zeggen dat steeds minder hemoglobinemoleculen zuurstof hebben gebonden, verandert ook de kleur van het hemoglobine naar donkerrood. Het helderrode, goed verzadigde bloed kleurt de weefsels roze. Echter, wanneer door ademhalings- of circulatiestoornissen de opname van zuurstof gestoord is, zal de verzadiging van het slagaderlijke bloed dalen. Het donkerrode bloed zorgt voor een paarsblauwe verkleuring van de weefsels en slijmvliezen. Dit wordt cyanose (cyaan = blauw) genoemd.
10 Algemeen ABCDE-methodiek Scene assessment Bij het aanleren van de scene assessment gaat het er om dat de cursist wordt aangeleerd om niet direct op het slachtoffer af te stormen, maar dat hij eerst kort de tijd neemt om de situatie te bekijken. In de eerste plaats of er gevaar dreigt, maar ook of er aanwijzingen zijn voor de toedracht van het ongeval en wat het ongevalsmechanisme zou kunnen zijn. Eerste benadering van het slachtoffer Een slachtoffer wordt altijd in zijn gezichtsveld benaderd. Dit om te voorkomen dat hij onverwachts het hoofd draait als hij geluiden achter zich hoort. Een ongevalsslachtoffer wordt altijd direct geïnstrueerd om niet te bewegen en hoofd en nek stil te laten liggen. Immobilisatie van hoofd en nek wordt bij voorkeur door een tweede hulpverlener of omstander uitgevoerd, omdat anders de eerstehulpverlener zijn handen niet langer vrij Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
21 / 42
heeft. Bij het immobiliseren moet aan het slachtoffer worden uitgelegd wat er gedaan wordt. De eerste benadering dient ook als eerste controle van het bewustzijn van het slachtoffer. Er kan kortstondig gevraagd worden wat er gebeurd is, maar dit mag niet veel tijd kosten. Immers, de controle van de vitale functies door middel van ABCDE gaat voor. De eerstehulpverlener kan na het aanspreken zeggen: ‚Ik ga u eerst nakijken, daarna praten we uitgebreider verder’. Zo voorkomt hij dat er veel tijd verloren gaat als het slachtoffer een lang verhaal gaat vertellen.
C - ABCDE Wanneer bij de benadering van een slachtoffer direct een grote bloedende wond (catastrofale bloeding) waargenomen wordt, wordt deze direct door een hulpverlener of omstander afgedrukt. Strikt genomen komen circulatiestoornissen, zoals bloedingen, pas na de luchtweg en de ademhaling aan bod. Echter, hevig bloedverlies kan zeer snel tot shock en de dood leiden. Doel is om bloedverlies zo veel mogelijk te beperken. Dat betekent dat een ernstige en levensbedreigende bloeding direct wordt afgedrukt, nog voordat men met ABCDE begint. Dit wordt ook wel 'C - ABCDE' genoemd, de eerste C staat dan voor catastrofale bloeding.
Controle van het bewustzijn bij een ongevalsslachtoffer Wanneer een ongevalsslachtoffer niet reageert op aanspreken wordt hij voorzichtig aan de schouders geschud, zonder daarbij hoofd en nek te bewegen. De beste manier om deze handeling uit te voeren is door de handen op de schouders te leggen en de schouders voorzichtig is naar beneden te drukken, terwijl het slachtoffer luid en duidelijk wordt aangesproken.
De houding van het slachtoffer kan informatie geven over het ongevalsmechanisme, maar ook wat er met hem aan de hand is. Een slachtoffer met veel pijn in de buik (bijvoorbeeld als gevolg van een ongeval) zal bijvoorbeeld met opgetrokken knieën of in foetushouding liggen. Standsafwijkingen van hoofd/nek of van ledematen kunnen een aanwijzing zijn voor botbreuken.
11 Airway and C-Spine In Airway and C-Spine wordt gezocht naar bedreigingen van de luchtweg en of de nekwervelkolom geïmmobiliseerd moet worden als er sprake is van een ongeval. Beide handelingen worden bij voorkeur simultaan uitgevoerd. Of immobilisatie mogelijk is, is afhankelijk van het aantal (getrainde) hulpverleners en omstanders op de incidentlocatie. Immers, wanneer de enige hulpverlener op de incidentlocatie zich vastzet om hoofd en nek te immobiliseren kan dat de verdere hulpverlening ernstig vertragen. Bij voorkeur instrueert de hulpverlener een omstander of Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
22 / 42
tweede hulpverlener om hoofd en nek te immobiliseren en eventueel om de luchtweg vrij te houden. Leer cursisten om altijd de luchtweg te beoordelen, ook als er ogenschijnlijk geen problemen zijn. Een snoepje of kauwgom kan bij bewustzijnsverlies in de luchtwegen belanden, zeker als er beademd wordt. Dus ook bij een aanspreekbaar slachtoffer vraagt de hulpverlener aan het slachtoffer of hij iets in de mond heeft en laat hij eventueel losse voorwerpen zoals snoep uit de mond verwijderen. Een goedzittend kunstgebit laat men bij voorkeur zitten. Immers, het gebit zorgt ervoor dat het gezicht zijn normale vorm behoudt, waardoor beademing (met een beademingsmasker) makkelijker is. Het masker sluit dan beter aan. Een gebitsprothese wordt alleen verwijderd als deze los in de mond ligt. Een tongpiercing laat men in principe zitten, tenzij deze los in de mond ligt. Manuele mondinspectie Manuele mondinspectie wordt alleen uitgevoerd bij een bewusteloos slachtoffer, door met de vingers een scheppende beweging door de mond te maken, wanneer een voorwerp zichtbaar is. Het is essentieel hierbij met de andere hand de wang van het slachtoffer tussen de kaken te duwen, zodat bij een eventuele bijtbeweging of kaakkramp (trismus) de vingers van de hulpverlener niet tussen de kaken van het slachtoffer kunnen komen. Zig-zag ademhaling en intrekkingen Bij een slachtoffer met een gedeeltelijke of volledige belemmering van de luchtweg kunnen intrekkingen en een zig-zag of paradoxale ademhaling optreden. Wanneer een slachtoffer met een (bijna) volledige belemmering van de luchtwegen probeert in te ademen zal er nauwelijks of geen lucht de longen ingezogen worden. Er ontstaat echter wel onderdruk in de borstkas. In plaats van dat lucht wordt aangezogen, zorgt de onderdruk in de borstkas ervoor dat de borstkas naar binnen getrokken wordt. Dit is vaak het beste te zien tussen de ribben, net onder de ribbenboog en in het kuiltje boven het borstbeen (jugulum). Paradoxale ademhaling zijn bewegingen die tegengesteld zijn aan de normale situatie. Bij een normale inademing zet de borstkas uit en trekt de buik naar binnen. Bij uitademing zakt de borstkas weer in. Bij een (bijna) volledige belemmering van de luchtweg zal de borstkas niet uit kunnen zetten omdat er geen lucht wordt aangezogen. De buik zet echter uit terwijl de borstkas intrekt. Dit zit er uit als een zig-zag beweging. Behalve uitzetten van de buik gebruikt het slachtoffer ook de hulpademhalingsspieren. Gierende ademhaling of stridor Een gierend geluid bij de ademhaling wordt stridor genoemd. Stridor is een teken van een belemmering van de bovenste luchtwegen, in het gebied van mond/neus tot en met het strottenhoofd en de stembanden. Stridor ontstaat doordat de vernauwing van de bovenste luchtwegen leidt tot wervelingen in de luchtstroom. Dat maakt een gierend geluid. Een piepend geluid bij uitademing (wheezing) past bij een obstructie van de kleinere luchtwegen en wordt gezien bij astma en COPD. Een hese stem kan een teken zijn van zwelling rondom de stembanden. Gebruik van mayotubes in de eerste hulp Mayotubes (Guedell) zijn korte plastic buisjes die door professionele hulpverleners in de mond/keelholte van het slachtoffer kunnen worden ingebracht. Een mayotube of oropharyngeale tube wordt bij bewusteloze slachtoffers ingebracht om te voorkomen dat de tong achter in de keel zakt en daardoor de luchtweg blokkeert. Er zijn ook speciale Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
23 / 42
mayotubes die in de neus worden ingebracht. Het inbrengen van een mayotube is een risicovolle handeling, omdat ondeskundig inbrengen kan leiden tot ernstige beschadiging van de mond- en keelholte of juist afsluiting van de luchtweg. Daarnaast kan bij slachtoffers die niet diep bewusteloos zijn manipulatie achter in de keel leiden tot braken. Hierbij kan aspiratie van braaksel in de longen optreden, met een ernstige longontsteking als gevolg. Het inbrengen van een mayotube behoort niet tot de eerste hulp.
12 Breathing Het nauwkeurig controleren van de ademhaling bij een bewusteloos slachtoffer is van groot belang. Het is niet altijd eenvoudig om adembewegingen te zien. Leer de cursist om zorgvuldig de ademhaling te controleren, volgens het principe: kijken, luisteren en voelen. De ademhaling wordt bij slachtoffers in de stabiele zijligging gecontroleerd door de handen met gestrekte vingers op de borst-buikovergang en rug te leggen. Het verdient de aanbeveling om het controleren van de ademhaling in de les op elkaar, maar ook op een LOTUS te oefenen. Instrueer de LOTUS om ook de adem in te houden. Soms denken cursisten iets te zien dat er niet is (of hopen dat er niets aan de hand is), maak ze er bewust van dat ze er zeker van moeten zijn dat er wel, of juist geen, ademhaling is. Respiratoire insufficiëntie Respiratoire insufficiëntie is de verzamelnaam voor acute of chronische problemen van de ademhaling waarbij niet tijdig ingrijpen tot het overlijden van het slachtoffer leidt. Respiratoire insufficiëntie is dus geen ziektebeeld, maar een verzameling symptomen van een onderliggend probleem. Vaak is niet direct duidelijk wat het onderliggende probleem is, maar toch wordt direct met (symptomatische) behandeling gestart om zo de vitale functies veilig te stellen. Vaak is er sprake van (ernstig) zuurstoftekort. Symptomen van (dreigende) respiratoire insufficiënte zijn onder andere: • verhoogde ademfrequentie / snelle ademhaling • oppervlakkige of diepe ademhaling • gebruik van hulpademhalingsspieren • verhoogde ademarbeid, zichtbaar moeite om te ademen • veranderd bewustzijn: onrust, agressie, sufheid, bewusteloosheid • bleek of grauw aspect van de huid, zweten • blauwpaarse verkleuring van lippen, slijmvliezen en gelaat (cyanose) De oorzaak van respiratoire insufficiëntie kan zowel in de longen als daarbuiten gelegen zijn. Oorzaken gelegen in de longen zijn onder andere: longontsteking, astma, COPD, klaplong en andere longaandoeningen. Buiten de longen gelegen zijn bijvoorbeeld: acuut hartfalen (decompensatio cordis of astma cardiale), longembolie, dwarslaesie (door verminderde aansturing van de ademhalingsspieren), spierzwakte, vergiftiging met medicatie of chemische stoffen, letsels van de borstkas of buik. Ademarbeid en hulpademhalingsspieren Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
24 / 42
Ademarbeid is de inspanning die het kost om te ademen. In de normale situatie, wanneer er geen ademhalingsstoornissen zijn, is de ademarbeid minimaal. Het kost geen extra inspanning. De ademarbeid neemt toe bij inspanning, zoals bij het beoefenen van sport of intensieve werkzaamheden. De zuurstofvraag neemt als gevolg van zuurstofverbruik toe, waardoor de ademhaling versneld en de ademteugen groter worden. De ademhalingsspieren worden hierdoor meer belast en soms maakt het lichaam ook gebruik van hulpademhalingsspieren om aan de vraag te voldoen. De ademarbeid kan ook toenemen als er door een stoornis in de vitale functies een verhoogde zuurstofvraag is als gevolg van zuurstoftekort. Bijvoorbeeld door een belemmerde luchtweg, door een aandoening van de ademhaling of door shock. Meestal is het lichaam goed in staat om enige tijd verhoogde ademarbeid te leveren. Echter wanneer het lichaam langdurig verhoogde ademarbeid moet leveren of als er weinig energievoorraden zijn, dan kan uitputting optreden. Bij uitputting is het lichaam niet langer in staat om verhoogde ademarbeid te leveren en treedt verslechtering van de toestand van het slachtoffer op. Cyanose Cyanose is een paarsblauwe verkleuring van huid en slijmvliezen (cyaan = blauw) als gevolg van een verlaagde zuurstofverzadiging (saturatie) van het zuurstofrijke bloed. De aanwezigheid van cyanose bij een slachtoffer is een teken van ernstig zuurstoftekort. Er worden twee typen cyanose onderscheiden: centrale en perifere cyanose. Centrale cyanose is zichtbaar in de huid en slijmvliezen in het gelaat. Dat zijn met name de lippen en slijmvliezen in de mond. Centrale cyanose is een teken van een lage zuurstofsaturatie (het hemoglobinemolecuul kleurt donker als er weinig zuurstof aan gebonden is) in het slagaderlijke bloed en dus van zuurstoftekort in het lichaam. Er is sprake van een stoornis bij de opname of het transport van zuurstof in het lichaam. Perifere cyanose wordt gezien in de handen en voeten en is een teken van een doorbloedingsstoornis van de perifere weefsels. Meestal is dat onschuldig, zoals bijvoorbeeld bij koude handen of voeten. Er kan echter sprake zijn van ernstig zuurstoftekort, er is dan ook sprake van centrale cyanose. Perifere cyanose wordt ook gezien bij shock. Bij baby's en kleine kinderen kan perifere cyanose een teken zijn van ernstig zuurstoftekort! Gaspen Gaspen of agonale ademhaling is een afwijkend adempatroon, dat gezien wordt kort na het optreden van een circulatiestilstand. Gaspen kenmerkt zich door luidruchtige adembewegingen waarbij het slachtoffer naar lucht lijkt te happen. Anders dan bij een normale ademhaling is er bij gaspen geen sprake van luchtverplaatsing bij de mond. Er is geen normale ademhaling en er moet dus gestart worden met reanimatie. Gaspen wordt niet altijd direct herkent door omstanders en het is aan te bevelen om in de les een filmpje te laten zien van gaspen. Hyperventilatie Hyperventilatie betekent 'diep ademen'. Het zegt dus iets over de grootte van de ademteugen, ofwel het teugvolume. Vaak wordt hyperventilatie gezien als snel en diep ademen. Medisch gezien is dat dus niet geheel juist, de term zegt wel iets over het teugvolume, maar niet over de ademfrequentie. In de eerste hulp wordt de term hyperventilatie vaak gebruikt voor de paniekaanval, waarbij het slachtoffer snel en diep ademt. Het is echter van groot belang dat de cursist zich realiseert dat hyperventilatie niet altijd een onschuldige aandoening is. Hyperventilatie kan namelijk ook een symptoom zijn van zuurstoftekort of ontregelingen in het interne milieu, zoals die bij suikerziekte kunnen optreden. Men dient dus voorzichtig te zijn met de conclusie dat het symptoom Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
25 / 42
hyperventilatie de uiting is van een 'onschuldige' paniekaanval. Hyperventilatie kan namelijk een symptoom zijn van bijvoorbeeld een hartinfarct, verzuring van het bloed en verschillende andere aandoeningen. Halfzittende houding en driepoot houding Slachtoffers die zich erg benauwd voelen gaan vaak uit zichzelf rechtop zitten, omdat dat het benauwde gevoel verminderd. Daarom is het aan te raden om een benauwd slachtoffer altijd in een rechtop zittende of halfzittende houding te plaatsen, mits hij dat zelf prettig vindt. Benauwde slachtoffers met astma of COPD gaan vaak iets voorovergebogen zitten, met de handen op de knieën. Deze houding heet driepoothouding (in het Engels 'tripod'). Hierdoor wordt de inhoud van de borstkas vergroot en doorgaans geeft dit enige verlichting van de benauwdheid. Masker en ballonbeademing Het beademen van een slachtoffer met masker en ballon is geen vaardigheid die tot het domein van de eerste hulp behoort. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een eerstehulpverlener deze vaardigheden aanleren. Goede masker en ballonbeademing kost veel training en ervaring. Het vereist veel oefening om gelijktijdig de luchtweg vrij te maken, het masker goed te laten aansluiten op het gelaat van het slachtoffer en in de ballon te knijpen. Een korte training op een pop is niet voldoende om deze vaardigheid daadwerkelijk te beheersen en bekwaam te zijn. Ondeskundige beademing met masker en ballon kan leiden tot onvoldoende beademing en tot inblazen van lucht in de maag, waarbij het slachtoffer kan gaan braken en braaksel in de longen komt. Daarnaast kan longbeschadiging optreden als met hoge drukken beademd wordt.
13 Circulation Circulatoire insufficiëntie Circulatoire insufficiëntie is een verzamelnaam voor het falen (insufficiëntie) van de circulatie of bloedsomloop. Het is geen aandoening opzichtzelf, maar het resultaat van een of meerdere andere aandoeningen. Zodoende moet het vooral als een symptoom gezien worden van een onderliggende aandoening. Bij circulatoire insufficiëntie schieten compensatiemechanismen om de circulatie op gang te houden tekort. Dit lijkt qua symptomen op 'shock' al hoeft er zoals bij de klassieke hypovolemische shock (verbloedingsshock) geen sprake te zijn van ernstig bloedverlies. De oorzaken van circulatoire insufficiëntie zijn divers, maar leiden allen tot verminderde doorbloeding van de weefsels en daarmee verminderde zuurstofafgifte in de weefsels en zuurstoftekort. Vaak is dat het gevolg van een lage bloeddruk (hypotensie). Oorzaken zijn onder andere: bloedverlies, shock (de 4 typen), een hartinfarct, acuut hartfalen, een hartritmestoornis, een belemmering in de bloedsomloop (zoals een longembolie) of als gevolg van langdurig zuurstoftekort.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
26 / 42
De belangrijkste symptomen van circulatoire insufficiëntie zijn onder andere: • bleke of grauwe, klamme huid • fors zweten • versnelde ademhaling • versnelde hartfrequentie • verlaagde bloeddruk (kan in begin nog normaal zijn!) • vertraagde capillary refill • onrust, verlaagd bewustzijn, bewusteloosheid Anafylaxie De meeste circulatiestoornissen leiden tot een bleke en koude huid. Benadruk echter dat er ook stoornissen zijn waarbij de circulatie in de problemen is, terwijl de huid rood en warm is. Een ernstige allergische reactie of anafylactische shock is hier een voorbeeld van. Ook een hitteberoerte kan met dergelijke verschijnselen gepaard gaan.
Controle van capillary refill en de polsslag Het controleren van de capillary refill en de polsslag zijn handelingen die in principe door professionele hulpverleners worden uitgevoerd. De reden hiervoor is dat een betrouwbare controle veel oefening vergt. Bij het uitvoeren van het onderzoek van de circulatie heeft een controle van de capillary refill of de polsslag geen consequenties voor het te voeren beleid. Als er namelijk het beeld is van ernstig bloedverlies of een circulatiestoornis, dan zal de capillary refill of polsslag niet maken dat er wel of niet gealarmeerd wordt.
14 Disability De controle van het bewustzijn vindt al kortstondig plaats bij de eerste benadering van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt immers aangesproken en indien hij niet reageert, voorzichtig aan de schouders geschud. Daarmee vindt een eerste selectie plaats, immers een slachtoffer dat niet aanspreekbaar is heeft grote kans op problemen in A-B-C. Bij een slachtoffer dat niet aanspreekbaar is wordt al in de eerste benadering beoordeeld of er eventueel reanimatie nodig is. Indien dat niet het geval is en er zijn geen stoornissen in AB-C, dan wordt in Disability het bewustzijn verder beoordeeld. Disability kan een lastig begrip zijn. In de eerste plaats omdat de letterlijke vertaling naar het Nederlands (handicap) de lading niet dekt. Daarnaast zijn in de afgelopen jaren in de basiscursus de begrippen bewustzijn, bewusteloosheid en verminderd bewustzijn vereenvoudigd. Tussen volledig bij bewustzijn en bewusteloosheid zit echter nog een groot gebied met veel verschillende bewustzijnsstoornissen en -niveaus. In het kader van dit boek is het goed om te spreken van ‘aanspreekbaar’, ‘verminderd aanspreekbaar’ of ‘verminderd bewustzijn’ en ‘bewusteloos’ of ’unresponsive’. Termen zoals coma moeten worden vermeden. Controle van het bewustzijn Voor de controle van het bewustzijn wordt in Gevorderde Eerste Hulp gebruik gemaakt van de afkorting AVPU. In essentie is AVPU niet erg verschillend van de controle van het bewustzijn in de cursus eerste hulp. Het slachtoffer wordt namelijk nog steeds aangesproken en bij niet reageren wordt voorzichtig aan de schouders geschud. Extra is Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
27 / 42
dat er aan de reactie van het slachtoffer een waarde wordt toegekend. Namelijk: Alert, Verbal, Pain of Unresponsive. Aan de hand van deze waarde wordt al dan niet professionele hulp ingeschakeld. Alert: het slachtoffer heeft de ogen spontaan geopend en reageert adequaat op de hulpverlener en zijn omgeving. Verbal: het slachtoffer reageert op aanspreken door de hulpverlener, door terug te praten, te kreunen, te bewegen of de ogen te openen. Pain: het slachtoffer reageert op voorzichtig schudden aan de schouders door de hulpverlener, door te kreunen, te bewegen of de ogen te openen. Professionele hulpverleners dienen een pijnprikkel toe. Unresponsive: het slachtoffer reageert in het geheel niet op aanspreken of schudden door de hulpverlener. Er is ook geen enkele reactie op een pijnprikkel door professionele hulpverleners. Pijnprikkel Vroeger werd in de eerste hulp de pijnprikkel aangeleerd. Deze wordt sinds een aantal jaren niet meer gebruikt in de eerste hulp. De belangrijkste reden hiervoor is dat de pijnprikkel vaak onjuist wordt uitgevoerd en bij ongevalsslachtoffers ongewild tot beweging van hoofd en nek kan leiden. Daarnaast levert het geen informatie op wat tot een andere eerstehulphandeling leidt. De pijnprikkel wordt door eerstehulpverleners alleen nog toegepast in het kader van hulpverlening bij overmatig gebruik van alcohol en drugs. De pijnprikkel wordt uitgevoerd door met de knokkels (voorzichtig) op het borstbeen te duwen en op en neer te bewegen Hierbij hoeft niet veel kracht te worden gezet. Een alternatieve locatie is het nagelbed. Het nagelbed heeft echter als nadeel dat het snel beschadigd bij onjuiste toediening van de pijnprikkel. Het toedienen van een pijnprikkel door druk op de bovenrand van de oogkas heeft nadrukkelijk géén plaats in de eerste hulp. A-B-C en Disability Het is van groot belang om je te realiseren dat een gestoord bewustzijn vaak veroorzaakt wordt door zuurstoftekort in de hersenen als gevolg van een stoornis in A-B-C. Dat betekent dat wanneer men een stoornis in het bewustzijn vindt, eerst gekeken wordt of er geen stoornis in A-B-C over het hoofd gezien is. Er zijn zeer veel mogelijke oorzaken van een gestoord bewustzijn en het is voor de eerstehulpverlener vaak niet mogelijk om de precieze oorzaak te achterhalen. Het beoordelen van het bewustzijn is van belang voor beoordeling van de A-B-C en om zo nodig professionele hulpverleners in te schakelen.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
28 / 42
15 Exposure and Environment Exposure en environment gaat over de invloeden die van buitenaf op het slachtoffer inwerken en ingewerkt hebben. In de eerste plaats is het zorgen voor beschutting en het slachtoffer beschermen tegen verdere afkoeling van groot belang. Een groot deel van de ongevalsslachtoffers komt in Nederland onderkoeld in het ziekenhuis aan, ook in de zomermaanden! Slachtoffers verliezen gemakkelijk warmte, bijvoorbeeld omdat zij op een koude ondergrond liggen, nat zijn of door hun aandoening of letsel warmte niet goed kunnen vasthouden. Daarnaast kunnen weersinvloeden grote invloed hebben op het slachtoffer en zijn deze soms een oorzaak van het ongeval of een onwelwording. In de zomermaanden kunnen hitte en direct zonlicht leiden tot oververhitting. In Exposure wordt ook een korte inspectie van het slachtoffer gedaan, waarbij de eerstehulpverlener kijkt naar afwijkingen van de huid, zoals bloeduitstortingen (hematomen), vlekjes, verwondingen enzovoorts. Daarnaast kijkt men of er sprake is van urineverlies, standsafwijkingen van de ledematen enzovoorts. Professionele hulpverleners ontkleden het slachtoffer in Exposure om ze nader te onderzoeken, wanneer daar aanleiding voor is. Het ontkleden van slachtoffers heeft in de eerste hulp doorgaans geen plaats. Secondary survey In Secondary survey of het tweede (uitgebreide) onderzoek wordt door professionele hulpverleners een uitgebreid top-teen onderzoek uitgevoerd. Dit heeft als doel om kleinere, nog niet eerder ontdekte, letsels te vinden en zo nodig te behandelen. In de eerste hulp wordt secondary survey niet uitgevoerd, omdat het geen informatie oplevert wat tot een andere eerstehulphandeling leidt.
16 Uitvoering ABCDE-methodiek De uitvoering van de ABCDE-methodiek wordt uitgebreid beschreven in het boek.
17 ABCDE-methodiek bij kinderen De benadering van kinderen door middel van de ABCDE-methodiek is niet anders dan bij volwassenen, al zijn er kleine verschillen in hoe problemen in A-B-C-D tot uiting komen. Baby's en kinderen zijn niet altijd in staat om aan te geven welke klachten zij hebben. Dat maakt dat de hulpverlener af moet gaan op zijn gevoel en op wat hij in de ABCDEmethodiek vindt. Bij de minste of geringste twijfel wordt professionele hulp ingeschakeld.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
29 / 42
Sectie 3: Onwel(wordingen) en andere klachten
18 Luchtwegproblemen Eerste hulp bij een verslikking is zoals beschreven in de laatste druk van Het Oranje Kruis Boekje. Het inhalatietrauma wordt uitgebreid beschreven elders in deze handleiding en het boek.
19 Ademhalingsproblemen Astma en COPD Astma en COPD zijn beide longaandoeningen waarbij ontstekingsreacties en reacties op allergische prikkels leiden tot symptomen, zoals hoesten, benauwdheid en een piepende ademhaling. Het piepen van de ademhaling wordt veroorzaakt door het vernauwen van de kleinere luchtwegen (bronchiën), waardoor de ingeademde lucht de longen minder gemakkelijk verlaat. Het piepen is vooral aanwezig tijdens de uitademing en patiënten met astma of COPD kunnen tijdens een aanval minder snel uitademen dan een gezond persoon. Bij een ernstige astma of COPD aanval (exacerbatie) kan er sprake zijn van hevige ademnood en zuurstoftekort. Vaak is er verhoogde ademarbeid en kan het slachtoffer dreigen uit te putten. Bij een ernstige aanval wordt soms een 'silent chest' (stille borstkas) gezien, door de forse vernauwing van de kleinere luchtwegen kan het slachtoffer nauwelijks in- of uitademen en zijn er nauwelijks ademgeluiden waarneembaar. Het kan dus zijn dat het piepen afneemt, terwijl de situatie verergerd! Dit is een noodsituatie waarvoor direct 1-1-2 gewaarschuwd moet worden. Hyperventilatie en de paniekaanval Hyperventilatie moet vooral gezien worden als een symptoom van een onderliggende aandoening. Er wordt diep en vaak snel geademd, waarbij ook andere klachten aanwezig kunnen zijn. Hyperventilatie is namelijk in de eerste plaats een reactie van het lichaam op zuurstoftekort als gevolg van een ziekte. In de eerste hulp wordt vaak gesproken over hyperventilatie als men eigenlijk de 'paniekaanval met snelle ademhaling' bedoelt. Bij een paniekaanval is er (meestal) een duidelijke uitlokkende factor en worden ook andere specifieke symptomen zoals tintelingen in en rond de mond, tintelingen en kramp in de vingers/duimen (Main d'accoucheur) gezien. Meestal gaat het om jongeren of jongvolwassenen die een paniekaanval krijgen. Bij een paniekaanval bij iemand van volwassen leeftijd, die voor het eerst en zonder duidelijke uitlokkende factor hyperventilatie krijgt moet men er vanuit gaan dat er iets anders aan de hand is dan een 'eenvoudige' paniekaanval. Essentieel is om na te gaan of er tekenen zijn van zuurstoftekort en symptomen die passen bij een onderliggende oorzaak zoals een hartinfarct of longproblemen. Bij vrouwen kunnen de symptomen van een hartinfarct erg lijken op een paniekaanval. Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
30 / 42
20 Circulatieproblemen Shock Het onderwerp shock wordt uitgebreid besproken op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Shock Pijn op de borst Het onderwerp pijn op de borst wordt uitgebreid besproken op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Pijn_op_de_borst en http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Hartinfarct Verschil hartfalen en hartstilstand In het taalgebruik is er soms spraakverwarring over de begrippen hartfalen en hartstilstand. Bij een hartstilstand staat de circulatie stil: er wordt géén bloed meer vanuit de linker kamer de aorta in gepompt. Hartfalen is een aandoening waarbij het hart verzwakt is waardoor er minder bloed de bloedsomloop wordt ingepompt. Het hart kan niet meer voldoen aan de vraag van het lichaam. Hartfalen kan zowel acuut als chronisch bestaan. Acuut hartfalen kan leiden tot hevige benauwdheidsklachten, pijn op de borst en een beeld dat lijkt op (cardiogene) shock. Chronisch hartfalen uit zich meestal in vermoeidheid, verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid bij inspanning, dikke enkels en onderbenen (oedeem) en bijvoorbeeld verstoring van de nierfunctie.
21 Bewustzijnsstoornissen (Plotseling) bewustzijnsverlies Het is van belang om in de les over te brengen dat de oorzaak van bewustzijnsverlies niet altijd goed te achterhalen is zonder verder medisch onderzoek. Het typische beeld van een flauwte is vaak goed te herkennen, maar ook een flauwte kan een ernstiger oorzaak hebben als deze op wat oudere leeftijd optreedt. De eerstehulpverlener zal dan ook bij twijfel overleggen met 1-1-2. Een aantal vragen is van belang bij het benaderen van een slachtoffer met plotseling (kortdurend) bewustzijnsverlies, waarbij het bewustzijn weer is teruggekeerd: Voelde het slachtoffer de wegraking aankomen?
Bij een flauwte is het slachtoffer vaak kort van te voren al onwel. Bij een epileptische aanval is er soms een aura. Een hartritmestoornis gaat meestal gepaard met plotseling bewustzijnsverlies zonder voorverschijnselen, al worden soms hartkloppingen gevoeld. Wat was het slachtoffer aan het doen op het moment dat hij het bewustzijn verloor?
Een flauwte treedt vaak op in een specifieke situatie, zoals bij stress of angst, het zien van bloed of wanneer het slachtoffer lang in de zelfde houding heeft gestaan (denk aan de paleiswachten of militairen die plots omvallen). Epilepsie kan worden uitgelokt door harde geluiden, flitslichten enzovoorts. Een hartritmestoornis kan plots optreden, maar ook tijdens inspanning.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
31 / 42
Werd het slachtoffer slap of spande hij al zijn spieren aan? Waren er trekkingen?
Bij een flauwte wordt het slachtoffer meestal slap en zakt hij in elkaar. Heel soms worden er kortdurend enkele niet-symmetrische trekkingen van armen en/of benen gezien (het lijkt niet op epilepsie). Bij een grote epileptische aanval (grand mal of tonisch-clonisch insult) wordt het slachtoffer vaak stijf en slaakt hij een kreet, vervolgens zijn er trekkingen (de aanval) en is hij vervolgens enige tijd slap en reageert hij niet op aanspreken of schudden (postictale fase). Vaak is er urine-incontinentie en bijt het slachtoffer op zijn tong. Bij een hartritmestoornis wordt het slachtoffer meestal plots slap. Zijn er voorafgaand of tijdens het bewustzijnsverlies andere stoornissen in ABCDE?
Bij een flauwte blijft de ademhaling intact, is het slachtoffer meestal bleek en klam, kan er sprake zijn van een trage hartslag. Bij een epileptische aanval stopt vaak de ademhaling en kan het slachtoffer wat blauwpaars aanlopen. Als de aanval over is gaat de ademhaling weer verder. Bij een hartritmestoornis kunnen er stoornissen in de ademhaling zijn. De pols kan heel snel en moeilijk voelbaar zijn, of onregelmatig of zeer traag. Indien nodig wordt reanimatie gestart. Hoe lang duurde het voordat het slachtoffer weer aanspreekbaar was en moest hiervoor iets worden gedaan?
Een slachtoffer met een flauwte zal binnen een minuut weer aanspreekbaar zijn als hij plat wordt neergelegd. Een epileptische aanval kan enkele minuten duren en na het stoppen van de aanval is er meestal nog enige tijd bewusteloosheid gevolgd door verwardheid. Bij een hartritmestoornis kan het bewustzijnsverlies zeer kort zijn (enkele seconden), maar kan het ook langer aanhouden. Indien het hartritme niet snel herstelt en er tevens ademhalingsstoornissen is reanimatie noodzakelijk. Heeft het slachtoffer eerder een wegraking gehad? Wat was er toen aan de hand? Was dit hetzelfde of anders? Een wegraking bij ouderen is altijd een reden voor nader onderzoek, tenzij de oudere hiermee bekend is en het bewustzijn volledig is teruggekeerd. Er wordt altijd overleg gepleegd met 1-1-2 of de huisarts. Hersenvliesontsteking Hersenvliesontsteking (meningitis of in de volksmond ook wel nekkramp) is een ernstige en levensbedreigende aandoening waarbij de hersenvliezen (meninges) ontstoken zijn. Hersenvliesontsteking kan worden veroorzaakt door bacteriën, virussen, parasieten en schimmels. Met name de bacteriële meningitis heeft vaak een ernstig beloop en geeft snel ernstige klachten. De symptomen van hersenvliesontsteking kunnen verschillen en worden niet altijd in een vroeg stadium herkend. Vaak is er hoofdpijn. Soms is er pijn in de nek, die overgaat in de zogenaamde 'nekkramp' of nekstijfheid, waarbij het slachtoffer de kin niet meer op de borst kan krijgen. Nekstijfheid is overigens niet altijd aanwezig. Het slachtoffer heeft vaak (hoge) koorts en soms koude rillingen. Daarnaast is er soms overgevoeligheid voor licht (fotofobie), kan het slachtoffer suf en afwezig zijn of is hij onrustig. Er kan sprake zijn van misselijkheid en braken. Bij bacteriële hersenvliesontsteking worden met name bij baby’s en kinderen soms kleine huidbloedingen (petechiën) zichtbaar als een teken van een bloedvergiftiging (sepsis) door verspreiding van de bacterie in het bloed. Deze roodpaarse huidbloedingen zijn niet weg te drukken. Hierbij kunnen er tekenen van (distributieve/ septische) shock zijn, waarbij het slachtoffer zowel een warme en vaak droge huid, als een Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
32 / 42
koude klamme huid kan hebben. Bij baby’s is er vaak sprake van slecht drinken en fors huilen bij het wisselen van een luier. De eerste hulp bij een mogelijke meningitis bestaat uit het zo snel mogelijk alarmeren van 1-1-2 en het behandelen van stoornissen in de ABC. Het slachtoffer wordt bij een verminderd bewustzijn in de stabiele zijligging gelegd. In het ziekenhuis krijgt het slachtoffer zo snel mogelijk antibiotica toegediend en wordt een ruggenprik gedaan om hersenvocht af te nemen en op kweek te zetten. Soms moet het slachtoffer worden opgenomen op de Intensive Care. Subarachnoïdale bloeding (SAB) Een subarachnoïdale bloeding (afgekort SAB) is een ernstige hersenbloeding die meestal spontaan optreedt als gevolg van een scheur in een van de slagaders in de hersenen. Sommige mensen hebben een aangeboren aneurysma (verzwakking en verwijding van een slagader) in de hersenen, echter de meeste mensen hebben hier helemaal geen klachten van. Wanneer deze verzwakking scheurt of ‚knapt’ treedt er een slagaderlijke bloeding op, waarbij het bloed onder het spinnenwebvlies (arachnoïdea of subarachnoïdale ruimte) stroomt. Er is dan sprake van een subarachnoïdale bloeding. Op het moment dat de bloeding optreedt, is er plotselinge hevige hoofdpijn (ook wel ‚de ergste hoofdpijn ooit’ genoemd). De hoofdpijn is bij hoofdpijnpatiënten vaak anders dan ze gewend zijn. Sommige slachtoffers vertellen achteraf dat ze een knapje in het hoofd hebben gevoeld. Soms gaat het slachtoffer hevig braken en zijn er uitvalsverschijnselen. Er kan bewustzijnsverlies optreden. Soms stopt de ademhaling en is reanimatie noodzakelijk. Een SAB is een levensbedreigende aandoening, als het slachtoffer niet snel in het ziekenhuis komt is de kans groot dat hij overlijdt. In het ziekenhuis wordt een scan gemaakt om te kijken of er sprake is van een bloeding. Vervolgens zal de neurochirurg proberen om de bloeding te stoppen en het vat te sluiten. Suikerziekte Meer informatie over suikerziekte (Diabetes Mellitus) is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Diabetes_mellitus Epilepsie Meer informatie over epilepsie is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Epilepsie
22 Stoornissen in Exposure Onderkoeling Meer informatie over onderkoeling is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Onderkoeling Hypothermiepakket Het hypothermiepakket is een effectieve methode om een slachtoffer tegen verdere afkoeling te beschermen. Er is echter veel materiaal nodig om het pakket aan te leggen. Er zijn inmiddels diverse alternatieven te koop om hetzelfde effect te bereiken. Vaak zijn dit speciale dekens die uit meerdere lagen bestaan en zo zorgen voor een goede isolatie. Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
33 / 42
Meer hierover: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Isolatiedekens Oververhitting http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Oververhitting Benadruk bij de behandeling van het hoofdstuk over hitteletsels dat deze een glijdende schaal vormen en dat er overlap is tussen de verschillende vormen. De beelden kunnen dus gelijktijdig bestaan en in elkaar overgaan.
23 Overige ziektebeelden Ernstige allergische reactie Algemene informatie over allergie is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Allergische_reactie Meer informatie over de EpiPen is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/EpiPen
24 Eerste Hulp bij Zwangeren Meer informatie over Eerste Hulp aan Zwangeren is terug te vinden op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Eerste_Hulp_aan_Zwangeren
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
34 / 42
Sectie 4: Ongevallen en trauma 25 Ongevallen en trauma Dit onderwerp wordt beschreven in het boek.
26 Ongevalsmechanisme Bij een ongeval vindt overdracht van energie plaats, tussen een voorwerp en het slachtoffer. Deze energie wordt kinetische energie genoemd. De energie die wordt overgedragen, baant zich een weg in het lichaam en kan daar, afhankelijk van de hoeveelheid energie en de plaats van impact, aanzienlijke schade veroorzaken. De hoeveelheid energie die wordt overgedragen bij een ongeval wordt weergegeven in de formule van kinetische energie: E=mv2. Hierin is E de energie in joule, m (massa) het gewicht van het voertuig waarin het slachtoffer zit of dat het slachtoffer raakt en v (velocitas) de snelheid in meters per seconde waarmee dat gebeurt. Hieruit is af te leiden dat een grote massa leidt tot het vrijkomen van veel energie, maar ook dat een hoge snelheid leidt tot grote energieoverdracht. Snelheid speelt hierin een grotere rol dan massa, omdat de snelheid in het kwadraat wordt meegenomen in de formule. De energie wordt overgedragen als het slachtoffer of het voertuig waarin het slachtoffer zich bevindt geraakt wordt, tot stilstand komt of (plotseling) van snelheid verandert. Op het moment van impact wordt de overgedragen energie geabsorbeerd. Bij een slachtoffer dat van hoogte valt, wordt de energie die vrijkomt geabsorbeerd door het lichaam van het slachtoffer en de ondergrond waar hij op valt: vaak met ernstige letsels als gevolg. Bij een auto die tegen een boom rijdt, wordt eerst een deel van de energie geabsorbeerd door de auto, voordat het restant van de energie wordt overgedragen op het slachtoffer. De ernst van de letsels is dan afhankelijk van de hoeveelheid energie die overblijft na absorberen door het voertuig. Grotere kreukelzones en betere bescherming door onder andere airbags en autogordels beperken de hoeveelheid energie die overblijft. Het ongevalsmechanisme beschrijft behalve de hoeveelheid energie die wordt overgedragen ook de richting van de krachten die inwerken op het lichaam. De richting van de krachten die inwerken bepalen mede het type letsel dat ontstaat. Verschillende lichaamsdelen reageren verschillend op een inwerkende kracht, bijvoorbeeld omdat hun consistentie verschilt. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de beweging die het hart maakt in de borstkas bij een frontale aanrijding. Op het moment dat de auto frontaal tegen een betonnen muur rijdt, beweegt de bestuurder in de auto naar voren omdat op dat moment wel de auto wordt afgeremd, maar hij nog niet. De autogordel beperkt deze beweging door aan te spannen. Op dat moment wordt ook de borstkas afgeremd. Het hoofd beweegt ook naar voren en wordt opgevangen door de airbag die de energie van het bewegende hoofd absorbeert. Het hart, dat relatief los in de borstkas hangt, beweegt op het moment dat de autogordel aanspant en de borstkas afremt, nog naar voren door en wordt uiteindelijk tegengehouden door het borstbeen. De krachten die als het ware aan het hart ‘trekken’ worden deels geabsorbeerd door de hartspier en het borstbeen. De hartspier kan hierdoor gekneusd raken. Tijdens de beweging die het hart maakt ontstaat ook rek aan de Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
35 / 42
ophanging van het hart: de grote vaten. Hierdoor kunnen deze scheuren (ruptureren) en kan bijvoorbeeld een scheur in de aorta ontstaan (aortaruptuur). Ook voor de hersenen geldt dit: ze liggen relatief los in de schedel. De hersenen kunnen dan zowel tegen de voor- als achterzijde botsen, het zogenaamde coup-contra-coup letsel. Kort samengevat betekent dit dat krachten die op de buitenkant op het lichaam inwerken ook in het lichaam werken.Het uiteindelijke resultaat van de overdracht van kracht in het lichaam hoeft niet per definitie op de plaats van impact plaats te vinden. Een klassiek voorbeeld is de mountainbiker die valt op een uitgestrekte arm en zijn sleutelbeen breekt. Het punt van impact van de kracht is zijn hand, de kracht wordt echter voort geleid en kan leiden tot het breken van het sleutelbeen, zonder dat hij hier direct op is gevallen. Hoogenergetisch trauma Bij een hoogenergetisch trauma vindt grote overdracht van kinetische energie plaats. Deze energie kan aanleiding geven tot zeer ernstige letsels. Er is kans op het optreden van botbreuken van de grote beenderen en de wervelkolom en er is grote kans op inwendig bloedverlies. Voorbeelden waarbij er sprake is van hoge energieoverdracht - val hoger dan 2-3 maal de eigen lengte van het slachtoffer - aanrijding in een voertuig bij een snelheid van 35 km/u of hoger, zonder autogordel - aanrijding in een voertuig bij een snelheid van 45 km/u of hoger, met autogordel - aanrijden van een voetganger door een voertuig met een snelheid hoger dan 10 km/u - aanrijden van een (brom-/snor-)fietser of motorrijder door een ander voertuig bij een snelheidsverschil hoger dan 35 km/u - ongeval waarbij het voertuig meer dan 7 meter is verplaatst - ongeval waarbij de motor of een wiel van de auto is doorgedrongen tot in het passagierscompartiment - vervorming van het stuurwiel - vrijkomen van airbags - ongeval met een auto waarbij een indeuking bestaat van het passagierscompartiment van >35 cm aan de zijde van het slachtoffer en/of >50 cm aan de andere zijde - aanrijding waarbij de vooras van een auto achterwaarts is verplaatst - een ster in de voorruit, veroorzaakt door de inzittende - haren en/of bloed op de binnenspiegel - over de kop slaan van een motorvoertuig - uit het voertuig geslingerd slachtoffer - helmbeschadiging - een ernstig gewond of overleden slachtoffer in het voertuig - bijzondere vervormingen van het voertuig Bron: RICHTLIJN ACUTE TRAUMATISCHE WERVELLETSELS OPVANG, DIAGNOSTIEK, CLASSIFICATIE EN BEHANDELING 2009. Nederlandse Orthopaedische Vereniging en Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.
Realiseer je dat ook bij een laagenergetisch trauma er sprake kan zijn van ernstige letsels van het hoofd en de (nek)wervelkolom. Immers, een lokaal inwerkende kracht kan ook leiden tot zeer ernstige beschadiging van weefsels en organen. Denk bijvoorbeeld aan een klap met een honkbalknuppel op het hoofd. Op slechts een klein oppervlak werkt een grote kracht in, waarbij de schedel kan breken en ook kracht inwerkt op de hersenen. Deze kracht kan zelfs leiden tot letsel van de nekwervelkolom.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
36 / 42
27 Scene assessment bij een (verkeers)ongeval Het uitvoeren van de scene assessment bij een ongeval vergt oefening. Het is niet altijd mogelijk om in een oefensituatie deze goed de trainen, bijvoorbeeld omdat je niet over voertuigen beschikt om een ongeval mee te ensceneren. Soms is het mogelijk om bij een oefening van brandweer en ambulancedienst mee te trainen om zo meer inzicht te krijgen in scene assessment en samenwerking met professionele hulpverleners te oefenen. De scene assessment bij een ongeval bestaat in de eerste plaats uit een zorgvuldige beoordeling of er gevaar dreigt. Juist bij ongevallen is er een grotere kans op een gevaarlijke situatie voor de hulpverleners en omstanders. Denk onder andere aan: - aankomend verkeer - brandgevaar door lekkende brandstoffen, aanwezigheid van gasflessen in kampeervoertuigen of voertuigen die gevaarlijke stoffen vervoeren - scherpe voorwerpen zoals glassplinters, afgebroken metaal delen van het voertuig of van de lading van het voertuig - niet uitgeklapte airbags in voertuigen die bij het ongeval betrokken zijn - elektriciteit bij hybride- en elektrische voertuigen - agressie bij betrokken bij het ongeval en omstanders Vervolgens wordt de incidentlocatie beoordeeld, met als doel aanwijzingen over het ongevalsmechanisme en een globale inschatting van de ernst van het ongeval en het aantal slachtoffers. De volgende informatie wordt onder andere verzameld: • Wat heeft (mogelijk) geleidt tot het ongeval? • Welke krachten hebben ingewerkt op de voertuigen en slachtoffers? • Is er sprake van een hoogenergetisch ongevalsmechanisme? • Hoeveel slachtoffers zijn er? • Zijn er kinderen bij het ongeval betrokken? • Zitten er slachtoffers bekneld?
28 Benadering van het ongevalsslachtoffer Belangrijke punten om in de les te bespreken: Controle van het bewustzijn bij een ongevalsslachtoffer Een ongevalsslachtoffer heeft mogelijk (nek)wervelletsel. Dat betekent dat de controle van het bewustzijn voorzichtig dient te gebeuren. Na aanspreken wordt -voorzichtig- aan de schouders geschud, door deze lichtjes naar beneden te drukken. Hierbij mogen hoofd en nek niet bewogen worden. Ongevalsslachtoffers en het vrijmaken en houden van de luchtweg Een bewusteloos ongevalsslachtoffer kan door het achter in de keel zakken van de tong een bedreigde of afgesloten luchtweg hebben. Vanwege mogelijk letsel van de nek mag het hoofd in principe niet bewogen worden als men de luchtweg vrij maakt. De gewone Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
37 / 42
kinlift met het naar achteren kantelen van het hoofd wordt daarom bij voorkeur niet gebruikt. Alternatieven zijn: de trauma kinlift, waarbij hoofd en nek worden geïmmobiliseerd en de kaak naar voren getrokken wordt of de trauma jawthrust, waarbij het hoofd geïmmobiliseerd wordt en de kaak met de vingers omhoog geduwd wordt. Deze handeling wordt uitgevoerd tot professionele hulpverleners het overnemen of het slachtoffer zelf weer in staat is om zijn luchtweg vrij te houden. De stabiele zijligging wordt in principe niet toegepast bij ongevalsslachtoffers, omdat het draaien van het slachtoffer kan leiden tot verergering van letsels van de nek- en wervelkolom. Uitzondering hierop is de situatie waarbij het bewusteloze slachtoffer alleen gelaten moet worden, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende hulpverleners of omstanders zijn en er gealarmeerd moet worden of er meerdere slachtoffers geholpen moeten worden.
29 Letsels van hoofd en hals Wordt in het boek besproken, geen specifieke aanwijzingen.
30 Letsels van de nek- en wervelkolom Het aanleggen van een nekspalk (stiffneck) en het immobiliseren van een ongevalsslachtoffer op een wervelplank (spineboard) zijn handelingen die in principe niet zelfstandig door eerstehulpverleners worden uitgevoerd. Het aanleggen van een nekspalk vergt veel oefening en kan bij onjuist uitvoeren leiden tot verergering van nekletsel en het optreden van complicaties. Wanneer het hoofd zich niet in neutrale positie bevindt, brengen professionele hulpverleners het hoofd in neutrale positie. Het in neutrale positie brengen van hoofd en nek wordt nooit door eerstehulpverleners uitgevoerd! Het immobiliseren van een slachtoffer op een wervelplank vereist oefening en teamvaardigheden en brengt verschillende risico’s met zich mee. Immobiliseren op een wervelplank wordt altijd samen met de ambulancebemanning uitgevoerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aan eerstehulpverleners aangeleerd om zelfstandig nekspalken aan te leggen en te immobiliseren op een wervelplank. Dit is bijvoorbeeld van toepassing in de industrie waar reddingsteams werkzaam zijn op plaatsen waar professionele hulpverleners niet binnen korte tijd ter plaatse kunnen zijn of niet kunnen komen, zoals op booreilanden, op hoogte of in de petrochemische industrie, maar ook bij hulpverlening op moeilijk bereikbare plaatsen of in het water. Het feit dat bijvoorbeeld een motorsportclub snel verder wil met de wedstrijd als een slachtoffer op de baan ligt met mogelijk wervelletsel is géén reden om zonder aanwezigheid van en in samenwerking met de ambulancebemanning te immobiliseren. Uiteindelijk gaat het om de veiligheid en welzijn van het slachtoffer.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
38 / 42
31 Letsels van de borstkas Lees meer over de klaplong en spanningsklaplong (spanningspneumothorax) op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Pneumothorax http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Spanningspneumothorax
32 Letsels van de buik Letsels in de buik en een plankharde buik Bij letsels van de inwendige organen van de buik, zoals de lever, milt, maag of darmen kan er bloed of darminhoud in de vrije buikholte komen. Dit leidt tot prikkeling van het buikvlies (peritoneum), waardoor de buikspieren onwillekeurig aanspannen. Dit leidt tot de zogenaamde ‘plankharde buik’. Het slachtoffer zal zo min mogelijk spanning op zijn buik willen hebben, en zal zodoende met opgetrokken knieën of in de foetushouding gaan liggen. Onderzoeken van de buik Het onderzoeken van de buik heeft nadrukkelijk géén plaats in de eerste hulp. Onderzoek van de buik vergt veel oefening; ondeskundig onderzoek kan leiden tot toename van pijn bij het slachtoffer en verergering van letsel in de buik.
33 Letsels van het bekken Letsels van het bekken kunnen vanwege de vele bloedvaten in het bekken leiden tot ernstig bloedverlies, dat vaak niet aan de buitenzijde van het lichaam te zien is. Er is grote kans op het optreden van hypovolemische shock! Voor een bekkenbreuk is doorgaans veel kracht nodig, en worden vaak gezien na auto- en motorongevallen, val van een paard of wanneer iemand overreden wordt door een voertuig. Bij ouderen treden breken van het bekken als gevolg van botontkalking sneller op. Een bekkenbreuk kan onder andere herkend worden door pijn in het bekken, de benen die naar buiten gedraaid liggen en verkort kunnen zijn. Men moet een bekkenbreuk echter niet verwarren met een gebroken heup (collumfractuur). Een bekkenbreuk is een breuk van een van de botten in de bekkenring, terwijl een gebroken heup een breuk is van de hals van bovenbeen/dijbeen (femur). Het onderzoek van het bekken mag nóóit worden uitgevoerd door een eerstehulpverlener! De ambulancebemanning of de trauma arts test slechts eenmalig of het bekken stabiel is of niet. Deze handeling is zeer gevaarlijk omdat bij een instabiel bekken er risico is op het verergeren van bloedverlies door beschadiging van bloedvaten in het bekken. Indien er verdenking is op een bekkenbreuk wordt er door de ambulancebemanning of trauma arts een sluitlaken of T-Pod aangebracht rondom het bekken. Dit zorgt ervoor dat het gebroken bekken gesloten wordt waardoor eventuele bloedingen verminderd worden.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
39 / 42
34 Letsels van de ledematen Zie ook de laatste druk van Het Oranje Kruisboekje.
35 Spalken van botbreuken Het spalken van botbreuken zal slechts incidenteel worden toegepast door eerstehulpverleners. In de meeste gevallen kunnen professionele hulpverleners het slachtoffer snel en gemakkelijk bereiken en kunnen professionele spalken worden aangelegd. Er zijn echter wel omstandigheden denkbaar waarbij ondersteunen en spalken van botbreuken door eerstehulpverleners nodig kan zijn. Denk aan afgelegen gebieden tijdens survival tochten, het ondersteunen van een botbreuk bij een slachtoffer die met eigen vervoer naar het ziekenhuis gaat of wanneer een slachtoffer verplaatst moet worden om bij professionele hulpverleners te komen. Van oudsher werd er in de eerste hulp gebruik gemaakt van plankjes, dekens en driekante doeken om een spalk aan te leggen of werd er in afgelegen gebieden gebruik gemaakt van boomtakken, kledingstukken en touw. Inmiddels zijn er extra hulpmiddelen beschikbaar om eenvoudig een spalk aan te leggen, zoals de aluminium spalk die kan worden aangepast aan het lichaamsdeel en de stand van de botbreuk. En vacuümspalk wordt doorgaans niet gebruikt in de eerste hulp en evenementenhulpverlening, omdat in principe het spalken door de professionele hulpverleners wordt gedaan. Welke regels moeten in acht worden genomen bij het spalken van botbreuken door eerstehulpverleners? Verplaatsing van het slachtoffer is noodzakelijk omdat professionele hulpverleners het slachtoffer niet kunnen bereiken Een botbreuk met een standsafwijking wordt niet gereponeerd, dat wil zeggen dat de breuk niet veranderd wordt om de spalk te doen passen Het slachtoffer mag na het spalken niet meer pijn hebben. Aluminium spalk (SAM Splint ®) Voor gebruik van de SAM Splint zijn op het internet diverse zeer illustratieve filmpjes te vinden. Zie ook: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/SAM_Splint. Download de (engelstalige) handleiding: http://www.sammedical.com/wp-content/uploads/ products/sam_splint/documents/SAM%20Splint%20User%20Guide_471.pdf
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
40 / 42
36 Bijzondere letsels Beknelling en bedelving Lees meer over beknelling en bedeling op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Beknelling Verdrinking Lees meer over verdrinking op Eerste Hulp Wiki: http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Verdrinking
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
41 / 42
Sectie 5: Evenementenhulpverlening Voor evenementenhulpverlening is op dit moment geen aparte handleiding beschikbaar.
Sectie 6: Vaardigheden en handelingen Voor vaardigheden en handelingen is op dit moment geen aparte handleiding beschikbaar.
Instructeurshandleiding Gevorderde Eerste Hulp
42 / 42