HET GEVAL HENDRI Hendri was een jonge volwassen man, nog ongetrouwd en zonder kinderen. Hij woonde bij zijn ouders in en had een vaste betrekking. Zonder dat hij en zijn huisgenoten dat doorhadden, werd zijn geestelijk evenwicht langzaam maar zeker ondermijnd. Later zou blijken hoe dat in zijn werk was gegaan. Op een goede of liever kwade dag sloegen bij hem alle stoppen door. Van het ene op het andere moment flipte hij, terwijl hij normaal aan het werk was. Iemand maakte een onbeduidende opmerking tegen hem en zonder verdere aanleiding begon Hendri verschrikkelijk tekeer te gaan tegen die collega. Toen anderen hem probeerden te kalmeren, ging hij ook tegen die tekeer. Alles kwam eruit; krachttermen, beledigingen, platvloerse en racistische opmerkingen, kortom, hij stuurde iedereen, waarnaar hij ze niet moest sturen. Toen zijn baas op de werkvloer verscheen om te kijken wie er zo tekeer ging, kreeg ook die allerlei termen naar zijn hoofd geslingerd. Al scheldend verliet Hendri toen zijn werkplaats, iedereen verbijsterd achterlatend, want niemand had dit van die rustige, goedlachse Hendri verwacht. Hij was iemand die zelden tot nooit te laat kwam of te vroeg wegging en die met niemand ruzie had. Thuis werd de voorstelling helaas vervolgd. Hij kwam scheldend binnen en alle huisgenoten werden gelijkbenig uitgescholden, tot zelfs twee tantes die toevallig op bezoek waren en de buurvrouw die kwam kijken wat er aan de hand was. Het was duidelijk dat er iets ernstigs met Hendri gebeurd was en binnen de familie deden allerlei suggesties de ronde. Misschien hadden jaloerse collega’s aan het werk iets in zijn drinken gedaan of was er een jongedame die hem probeerde te strikken en die hem had bewiest 2). In ieder geval was het duidelijk dat er iets negatiefs met Hendri aan de hand was. Binnen no time belandde Hendri in L.P.I., de ’s Lands Psychiatrische Inrichting, in de volksmond: het kolera of lawman-oso (het gekkenhuis) aan de Cultuurtuinlaan. Ook daar bleef hij z’n woedeuitbarstingen krijgen. Hij moest daarom in een isoleercel opgesloten worden. En op het moment dat hij ook maar enigszins de kans daartoe kreeg, rende hij hard weg, het terrein af, de straat op, tussen al het verkeer door, totdat hij bij het gebouw van Godsbazuin aan de Keizerstraat belandde. Daar ging hij dan rustig voor de deur zitten en vroeg de voorbijgangers of ze voor hem wilden bidden. Zo vond Oom Pien, Hendri’s vader, hem nadat hij een tip had gekregen “dat die jongen voor de deur van het gebedshuis van Godsbazuin zat en aan de voorbijgangers vroeg of die voor hem konden bidden”. Zonder tegen te stribbelen ging Hendri met zijn vader mee, terug naar L.P.I. Oom Pien regelde het met de behandelende psychiater om de jongen te laten gaan, op voorwaarde dat hij, de medicus, totaal geen verantwoordelijkheid meer over de patiënt zou dragen. Hendri’s vader moest een daartoe strekkende verklaring ondertekenen, hetgeen hij ook deed. Oom Pien had namelijk door, dat medische behandeling geen verbetering zou brengen; Hendri werd alleen maar volgestopt met zwaar verdovende tabletten en spuitjes, maar als die enigszins uitgewerkt waren, ging hij weer tekeer of rende hij weer de straat op. Oom Pien besloot die jongen toen te brengen naar iemand die hem op traditionele wijze hulp kon bieden. Op een middag zei August mij toen hij uit zijn dofo kwam, dat iemand zijn hulp nodig had. Het betrof een manspersoon, een jonge kerel. August had dat tijdens zijn meditatie aan bepaalde vibraties aangevoeld. Toen ze Hendri inderdaad de middag daarop bij hem brachten, keek August me alleen maar veelbetekenend aan. Zou het toeval zijn, dacht ik, of had hij werkelijk aangevoeld dat men zijn hulp wilde inroepen? Hendri was vergezeld van zijn vader. Zijn moeder had zich al vanaf het begin van zijn ziekte afzijdig gehouden; ze wilde niets met de zaak te maken hebben. Als een trouwe kerkganger, wan dja-dja kerkisma vond zij dat Hendri door de duivel bezeten was. Dat was een straf van de Almachtige en daar mocht zij zich als sterveling niet mee bemoeien, anders zou dat zijn weerslag op haar kunnen krijgen. Oom Pien was duidelijk een andere mening toegedaan. Sinds zijn vrouw zich een aantal jaren terug bij een kerkelijk genootschap had aangesloten, hadden ze vaker verschil van mening gehad over geestelijke zaken. Het is namelijk publiek geheim dat alles wat te maken heeft met winti als demonisch wordt afgeschilderd en als issue wordt gebruikt om het voortbestaan van dit soort kerkelijk genootschappen te rechtvaardigen. Op deze manier worden hun volgelingen die voornamelijk behoren tot afstammelingen van de negerslaven, ook getraind om hun eigen culturele achtergrond te verloochenen. Oom Pien vond het daarom als een stonfoetoe-anitri, een trouwe en ware Hernhutter, niet juist dat zijn vrouw het steeds erover had dat ze ‘bekeerd’ was. “Je bent overgegaan naar een andere kerk, dat is je goed recht, maar je bent niet bekeerd, want daarmee geef je aan dat je vorige kerk verkeerd was. Wie zegt me dat die handjeklap-club waar je nu bij bent,
1
goed is? Dat die ‘beter’ is? Dat de volgelingen meer volgens God woord leven dan wij?” Oom Pien’s vrouw nam vooral die denigrerende omschrijving van haar nieuwe kerk niet, en het gevolg was een zoveelste slaande ruzie om het geloof in huis. Oom Pien groette August met respect, nanga lespeki. Hendri liep erbij alsof hij verdoofd was; zijn ogen keken dwars door je heen. Samen met zijn vader ging hij achter August en diens helper Kenneth de dofo op het erf in. Ik mocht nog niet mee naar binnen, want er was al een helper binnen. Later kwam ik te weten wat er binnen was gebeurd. Eerst ging August in meditatie om een Winti, de Tinsensi Winti welke reeds generaties lang bekend was bij zijn familie, op te roepen. Deze Tinsens’Winti moest een soort diagnose, een loekoe, geven van het geval Hendri. Na de loekoe kwam het gezelschap naar buiten. Hendri liep rustig mee, maar hij was er nog duidelijk niet bij. Als een slaapwandelaar bewoog hij zich aan de arm van zijn vader. August had een kalebas met water in zijn hand. Hij ging toen met Hendri tegenover zich naast de dofo staan en gaf de kalebas aan Kenneth, z’n assistent. Die reikte hem een fles tranga-sopi, sterke drank, aan. Terwijl hij zijn linkerhand op het hoofd van Hendri zette bracht August de fles in zijn rechterhand naar zijn lippen, nam een slok en sproeide de inhoud van zijn mondholte over het hoofd van de jongeman. Dit ‘sproei-offer’ wordt een foela genoemd en is reinigingsritueel. In totaal deed August vier foela’s. Eentje over het hoofd van Hendri, eentje naar links, eentje naar rechts en de laatste naar achteren. Daarna nam hij zijn hand van het hoofd van Hendri, gaf de fles terug, nam de kalebas met water weer aan en richtte een gebed tot Anana Kedoeaman Kedoeapon, tot de boen Akra, de boen Dyodyo en tot de Winti die hem zouden bijstaan in de wroko om Hendri weer gezond te maken. Op deze wijze zocht August geestelijk steun bij de hogere machten die voor hem de weg moesten effenen, zodat hij zijn wroko succesvol kon gaan doen. Na dit gebed ging August weer de dofo in. Nu om een konfo-begi te plegen. Het doel van dit gebed was erachter te komen of hij premisi of toestemming, van de geestelijke krachten kreeg om verder te gaan met de behandeling van Hendri. Kreeg hij die premisi, dan had hij een baka, oftewel ruggesteun. Zonder die baka, zou hij geen wroko op die jongeman kunnen verrichten. Zijn geestelijk genezingsproces, zijn geestelijk werk, zijn bonoewroko zou dan geen voortgang vinden en in dat geval zou hij Hendri naar een ander verwijzen. Het bleek dat hij in dit geval wel premisi had gekregen: hij had de ondersteuning van de voorouderlijke krachten die in het onstoffelijke huisden, oftewel hij had “baka foe din bigisma di d’a doengroe”. Meteen deelde hij Hendri’s vader mede dat hij daags daarna naar boiti, naar buiten de stad, moest gaan om de rest van de wroko te doen. Het doel van de reis was plantage Onverwacht in het distrikt Para en ik mocht mee. Mijn hart klopte tot in mijn keel van opwinding. Voor het eerst zou ik van nabij meemaken hoe zo een wroko op boiti in zijn werk zou gaan. Met een pickup togen we die zondag rond 4 uur in de middag richting Onverwacht. Het gezelschap bestond uit: Hendri die nog steeds als een slaapwandelaar deed, August en zijn helper Kenneth, de vader van Hendri, oom Pien, en mijn persoon. Op Onverwacht boorden we in allerlei straatjes, we kronkelden het dorp in. Je zag de mensen naar ons kijken alsof ze roken dat we niet zomaar voor een sightseeing kwamen. We gingen naar het huis van tante Joosje, de zus van oom Pien. Het was ook zijn ouderlijk huis geweest, maar hij had zich vanwege omstandigheden reeds vanaf zijn zeventiende jaar in de stad gevestigd met zijn nu bekeerde vrouw, die maar niets dan ook niets van Winti wilde weten. Tante Joosje was eerst erg blij om haar broer en neefje te zien, maar aan de gejaagdheid van oom Pien zag ze meteen dat er iets ergs aan de hand was, waardoor haar blijdschap in be verbreekt hij de band met het stoffelijke om terug te keren naar het onstoffelijke. Als de Tinsens-Obia betaald wordt, begint hij meteen met de wroko en treuzelt niet. Dat gebeurde nu ook. Nadat het dubbeltje op de grond was gelegd, nam de Obia, die nu bezit van het lichaam van de bonoeman had genomen en diens eigen ik of Boen Akra met diens toestemming had verdrongen, een prasara-bezem waarmee hij Hendri driemaal op het hoofd en de schouders sloeg. Vervolgens eiste hij zijn tweede dubbeltje, waarna hij meteen naar de straat liep en daar een foela deed. Driemaal deed hij dat: naar voren, naar links en tenslotte naar rechts. Meteen daarna maakte hij rechtsomkeer en beende rechtstreeks naar het achtererf, naar de gewijde plek waar de afgedekte prapi stond. Ook daar deed hij een sproeioffer. Tenslotte kwam hij terug naar de keuken en deed daar weer een foela bij Hendri, van diens hoofd tot diens voeten, zo ’ffffffffffffftttt’. Nu werd de alcohol met daarin het rauwe ei in de mata aangestoken en werd er een erfkip van tante Joosje bijgehaald. Uit de mata steeg een zwarte walm op met een sterk prikkelende geur. Door de mata in een kwartcirkel om Hendri heen te bewegen, werd hij berookt of beter gezegd uitgerookt. Hij hoestte dan ook aan één stuk door en op een gegeven moment kwam de takroesani in hem naar buiten en begon uit te schelden en dreigde Hendri kapot te maken, indien niet onmiddellijk met het uitroken werd
2
gestopt. De takroesani gaf ook aan zijn huis, dat was het lichaam van Hendri, niet zomaar te zullen opgeven, omdat hij daarin goed vertoefde. De Tinsensi antwoordde kort: “Dalek oen sa sji soema moro tranga”, oftewel “we zullen straks zien wie sterker is”. Aan het gezelschap verduidelijkte de Tinsensi zijn opmerking. Het kwam erop neer, dat wanneer een kat in het nauw wordt gedreven hij rare sprongen maakt. De huiskip, de kweki, was in de tussentijd klaargemaakt voor de rituele handeling. Men had het beest namelijk volgestopt met lala-aleisi (rauwe rijst) en sterke drank. Hendri moest het beest onder zijn arm vasthouden. Toen de alcohol in de mata was opgebrand, vroeg de Tinsens Obia zijn derde dubbeltje. Die werd prompt betaald en het gezelschap volgde toen de Tinsens naar het achtererf, waarbij men rauwe rijst naar alle kanten wierp. Dit had als doel de kwade geesten of negatieve invloeden die in Hendri’s lichaam huisden zodanig in de ban te houden, voordat met het scheidingsritueel een aanvang zou worden gemaakt. Door met de alamofo njan te strooien, werd er een soort ban rondom de takroesani gelegd. Deze ban kon worden vergeleken met een keurslijf, waarin de takroesani geplaatst werd om te bewegen. Er moest namelijk worden voorkomen, dat de takroesani een kat-en-muisspelletje met de Tinsensi zou gaan spelen, wat de prati op zich flink kon bemoeilijken. De ceremonies die tot de scheiding moesten leiden, mochten niet doorkruist worden, waardoor de scheiding tussen Kra en Takroesani niet zonder brokken te maken, konden worden uitgevoerd. Het gezelschap stelde zich een cirkel voor de afgedekte prapi met het rituele water op. Hendri werd met zijn gezicht in de richting van de zonsopgang geplaatst. Je zag duidelijk dat de takroesani het lichaam van Hendri niet wilde verlaten. Want deze begon weer te krijsen, te schelden en te bedreigen. Hendri was beweeglijker geworden, maar het was overduidelijk dat hij geen controle had over zijn eigen lichaam. De Tinsensi vroeg nu drie dubbeltjes, die hij meteen kreeg. De katoenen doek werd toen van de prapi gehaald en over het hoofd van Hendri gelegd, die de erfkip nog altijd tegen z’n zij aangedrukt hield. De Tinsens Obia deed nu wederom een foela. Driemaal werd er weer gesproeid: eenmaal over het bedekte hoofd van Hendri naar achteren, eenmaal naar links en eenmaal naar rechts, waarbij de ene hand van de Obia op het afgedekte hoofd van Hendri rustte. Vervolgens wierp de Obia rauwe rijst in alle richtingen. Er werd ook water uit de prapi geplengd op de doek op de plaats waar Hendri’s hoofd was. Opeens sloeg het gekrijst om in een smeekbede. De takroe-sani wist dat de Tinsensi geen genade zou kennen en dat deze nu met de eigenlijke prati een aanvang zou maken. Vervolgens werd de kip van Hendri afgepakt en de Obia nam het stuk gevogelte bij de poten beet. Het beest werd vervolgens in een vloeiende beweging eerst in het prapi-vocht gedoopt en toen snel vanaf het hoofd naar de voeten van Hendri bewogen. Dit ritueel herhaalde zich een vijftal keren, waarbij een ruime cirkel werd beschreven. Na de laatste keer werd de kip achter Hendri op de grond geworpen; het beest bewoog niet meer en was zo te zien dood. Vervolgens pakte de Obia de laken met zijn beide handen stevig beet, scheurde het in één ruk doormidden en liet beide stukken naast Hendri op de grond vallen. Hendri werd door de Tinsensi drie maal om zijn as heen tegen de klok in gedraaid. Midden in een kroisitin, een kruisteken, dat op de grond door Kenneth was getekend, werd wat zwart kruit in een papiertje aangestoken. Er ontstond een rookontwikkeling. De Tinsensi gaf Hendri een duwtje, waardoor hij in korte draf dwars door de rook ging, de takroesani achterlatend. De prati was nu dus een feit; Hendri’s lichaam was van deze last ontdaan. Het gezelschap ging vervolgens achter Hendri aanlopend weer naar voren. Vlak bij de keuken stond er een andere prapi klaar met mas’ anoe wiri met kruiden die met de hand in het vocht in de prapi waren fijngewreven. De prapi bevatte een opo-Yeye watra. Met deze prapi watra zou Hendri ritueel worden gebaad om de boen-Yeye wederom te begunstigen en om een eerste stap te zetten naar herstel van de ravage die de takroesani in Hendri’s geestelijk bestel had veroorzaakt alvast te vereffenen. Hendri werd vervolgens door zijn tante, oom Pien, Kenneth en twee buren ‘gewassen’, dat wil zeggen, dat elk van deze mensen met een kalebas een schep wir’watra uit de prapi nam en terwijl de persoon het vocht in scheutjes over het hoofd van Hendri uitschonk, deed die een gebed of een mofo-taki’s in de trant van : “M’e begi gesontoe dji, mi boi” of “kon gewoon baka, kon betre, mi boi” (“Wij bidden voor je gezondheid, m’n jongen”, of: “Wordt weer gewoon, wordt beter, m’n jongen”). Het gezelschap ging hierna weer de keuken in en nadat iedereen had plaatsgenomen, begon de Tinsens Obia uit te leggen hoe de ziekte van Hendri ontstaan was. Ik probeerde het een en het ander te volgen, maar ik begreep niet alles. De Winti sprak namelijk in diep Sranan-tongo en daarbij ook nog in een soort beeldspraak. Als de mensen in het gezelschap bepaalde zaken niet zo goed meer konden volgen, vroegen ze via Kenneth aan de Winti of die wat duidelijker kon zijn, of zoals zij het zeiden: “If a bin mang taki ptieng moro krin”. De Winti verduidelijkte dan het een en het ander of hij gaf de helper de opdracht om dit te doen, “foe broko-broko a sani gi din sma”. Zo kwam ik er uiteindelijk achter dat volgens de Tinsens Obia, Hendri ziek was geworden door negatieve invloeden die van generatie op generatie doorgespeeld waren, of zoals dat werd genoemd:
3
“Din kweki-sani sa din sma bin pot n’a fesi”. Het nageslacht wordt dan opgezadeld met deze zonde, een soort mekoenoe, oftewel din baka payman. Je zou het kunnen vergelijken met een erfelijke ziekte die in het nageslacht opduikt. Ik vroeg me wel af hoe het kwam dat Hendri wel vatbaar was voor die kwade invloeden, maar bijvoorbeeld zijn broer niet. Later kwam ik te weten dat dit te maken had met de familielijn, hoe die in elkaar zat, fa a bere bin seti. Laten we zeggen dat de kwade invloeden van de familie van moederszijde afkomstig waren, dan zouden de kinderen die van de moeder trokken eerder vatbaar zijn voor die invloeden dan de kinderen die van vaderszijde trokken. De Winti gaf daarom het advies aan de familie van Hendri van moederszijde om bij elkaar te komen om zich te reinigen, foe set’ a bere. De Winti kon ook andere familieleden van Hendri aanhalen die bij tij en ontij door die negatieve invloeden beheerst werden, waaronder ook zijn moeder, hetgeen negatief had doorgewerkt op de relatie met zijn vader. Het ‘bekeren’ van Hendri’s moeder was in feite het zoeken van een compensatie voor die negatieve invloed. In haar geval werkte het juist versterkend voor de kwade invloed, vooral op Hendri. Niet zomaar ging hij tijdens zijn ziekte steeds voor de deur van een kerkelijk genootschap zitten en de voorbijgangers vragen om voor hem te bidden. Het probleem van Hendri was dus familie-gebonden. De Winti begon toen afscheid te nemen met odi-taki’s. Weer moest er tien cent betaald worden. Letterlijk zei hij: “i kon na keba fu san mi kon doe tide, paka mi wan tinsensi”, oftewel: “Ik ben aan het eind gekomen met hetgeen ik vandaag ben komen doen; betaal mij een dubbeltje”. Na de betaling groette hij definitief: “Adyosi, oen tan boen”. De Winti verliet August. Eerst bleef deze stil zitten, hij maakte zacht klikkende geluiden en staarde naar de posoe, vooral naar de kaarsen. Zachtjes hoorden ik hem zeggen: “Lucretia, Lucretia”. Kenneth, zijn helper, zei hem toen: “Lucretia no dya, a d’a oso” (Lucretia is niet hier; zij is thuis). August bleef echter tot twee, drie keren toe steeds luider Lucretia roepen en steeds zei Kenneth: “Lucretia no dja, a d’a oso”. Lucretia was de zus van August. Opeens was August terug. Hij was gewoon weer bij, maar zei niets tot de aanwezigen. Hij ging meteen naar buiten om bepaalde dingen te doen; later kwam ik te weten dat hij de rituele handelingen afsloot, “a bin srot’a wroko”. Bij dit afsluiten was hij alleen betrokken, niemand anders. Als hij dit afsluiten niet goed zou doen, dan “a wroko bin kan pori; san bin kan waka misi”; het ritueel werk zou dan kunnen mislukken. Ik vroeg Kenneth over de kip en of de takroesani van Hendri was afgescheiden. Hij vertelde me dat de kip de ziekte, de negatieve invloed van Hendri had over-genomen. Ten gevolge daarvan was het beest doodgegaan en het zou volgens een bepaalde rituele procedure door August worden begraven, waardoor de bere van Hendri voor een bepaalde periode gevrijwaard zou zijn van deze negatieve kracht. Na de afsluiting kwam August terug in de keuken en begon hij gewoon tori te praten en at hij een hapje moks’alesi van tant’ Joosje. Later moesten Kenneth en ik het één en het ander opruimen. Hendri was nog niet bij; je zag in feite het effect van de wroko nog niet. Dat zou de komende zeven weken blijken. In elke van die zeven weken was een dag geprikt waarop hij zich thuis bij August moest vervoegen voor een ritueel bad. De eerste week was dat op dinsdag, de week daarop op woensdag en zo door op opeenvolgende dagen tot in de zevende week op maandag. Dan pas was de rituele genezingskuur voorbij. In het geval van Hendri bleek de vijfde week duidelijke verbetering te zijn opgetreden. Hij had wel nog buikklachten en op advies van August ging hij naar de dokter om zich te laten onderzoeken. Die constateerde een darminfectie en Hendri moest enkele dagen een kuur volgen in het ziekenhuis. Daarna ontmoette ik hem weer bij August en hij was gewoon weer bij, hij leefde normaal thuis en ging weer aan het werk en had zelfs een vaste relatie. Aangezien zijn familie niet bij elkaar was gekomen “foe set’a bere”, bleef het gevaar bestaan dat Hendri weer zou kunnen afglijden. Daarom had August hem het advies gegeven om een bepaald levenspatroon in acht te nemen, conform de adviezen van de Tinsens Obia. Zo mocht hij een aantal spijzen niet nuttigen en als zijn vriendin ongesteld was, moest hij haar ontzien en zo nog een paar van die zaken. Ik heb Hendri nog twee keer in de stad gezien en ik merkte daarbij dat hij zichzelf was gebleven. Bij August hoefde hij niet meer langs te komen. Maar als hij de behoefte zou voelen om zich te reinigen, mocht hij altijd langskomen, in de trant van: “Pa Augi, I man mek’ wan watra gi mi, want m’e fir ptieng swaki,” oftewel: “Pa August, kan je mij een kruidenbad geven, want ik voel me een beetje zwak…”. 2) bewiesen (bewieste, heeft bewiest): iemand kwaadaardig beïnvloeden met zwarte magie. Auteur: J.A. Zaalman Uit: August, een bonoeman (2002)
4
Casus 2 Deze casus geeft de essentie aan van de geloofsbelijding Winti in relatie tot de menselijke bevatting van geloven of tot geloof komen. De manier van belijden is persoonsgebonden en heeft te maken met het leven van de mens en zijn wijze hoe hij via zijn denkrichting daaraan invulling geeft of probeert te geven. Naar leerstellingen in Winti is Anana Kedyaman Kedyanpo, Asayse Nana A Nyamkemponudyima het Alomvattende en is Alles. Anana is Levenskracht dat kortweg als de Kracht Anana wordt aangeduid. Deze Kracht leeft in de mens en wordt in Winti algemeen aangeduid als de Akara. Ook het Zichtbare als het Onzichtbare, het Denkbare als het Ondenkbare, het Aanvoelen als het NietAanvoelen is Anana. Anana is De Gedachte dat in mensheid leeft en is Het Geweten. Anana laat door tegenstellingen het leven zich accepteren of niet. Door de gedachte, het gevoel en het geweten laat Goed of Kwaad zich blijken. Door Zijn Kracht in de mens (Zijn Akara) laat Anana Het Leven zich niet verschrompelen, zich niet stuiten, maar zich verjongen en zich voortzetten. Het leven waar de mens over beschikt via zijn Akara laat zich door de gedachte, het aanvoelen en het geweten leiden. Het aanvoelen stimuleert de gedachte en de denkrichting van de mens en laat hem tot afwegingen komen, waarbij het geweten een bepalende factor kan betekenen. Het is de gedachte of de denkrichting die het geloof stimuleert, gestand doet houden of in een bepaalde richting duwt. Door de Akara beschikt de mens over levenskracht, wilskracht en overtuigingskracht die door de kracht van de gedachte wordt afgebeeld. Een mens die zijn dromen achterna loopt en zich werkelijk inzet om zijn dromen te verwezenlijken laat de Kracht van Het Leven, laat de Kracht Anana zich uitwerken. De mens zijn levenshouding is voor een groot deel afhankelijk van zijn overtuiging in dat wat hij kan presteren, wat hij mag doen of nalaten en wat hij hebben wil of waar hij naartoe wilt koersen. Dit kan hij doen omdat in hem de Kracht Anana door de Akara zit vertegenwoordigd, waardoor hij over levenskracht beschikt en de gedachte die zich vanuit zijn Akara in hem bundelt kan uitzetten en/of uitbesteden. Winti gaat er vanuit dat leven of om het stelliger te uiten de wil tot leven geloven is in Anana en overtuigd zijn van Zijn Kracht dat leven biedt. Alles wat de mens onderneemt om zijn levensomstandigheid te verbeteren is geloof hebben in zijn eigen levenskracht. Geloven maakt deel uit van het leven en wie beterschap wil vinden zal zich ertoe moeten richten om die beterschap te verkrijgen. De mens moet zich uitspreken, hij moet handelen om hogere doelen na te streven, anders zal zijn levensstandaard stationair blijven of terugvallen. Het leven van de mens is afhankelijk van verschillende factoren die zijn status helpen medebepalen. Ziekte en gezondheid zijn hierbij de belangrijkste pijlers die de levensomstandigheid ingrijpend in een bepaalde greep houden. Daarnaast zijn pech, geluk, succes, tevredenheid, mateieel- en financieel gewin en (on)volkomenheid in benadering van het gewenste ondermeer de steunbepalers die de menselijke uitstraling aan glans of kracht doet inboeten of toenemen. De mens komt door zijn innerlijke beschikbaarheid over zijn eigen levensmogelijkheden altijd in een gangpad terecht waar goed en kwaad elkaar de troef proberen af te steken. Zijn bewustzijnskracht (zijn Akara) brengt hem in de mogelijkheid om die afwegingen te maken. Door zijn Akara blijft hij alert óf wordt hij alert gehouden door omstandigheden die zijn levensgang positief of negatief kunnen beïnvloeden. Zijn de omstandigheden alleen maar goed of slecht, dan kan er veronachtzaming optreden en de mens die daarmee geconfronteerd raakt, kan zich daaraan overgeven. Het gevolg hiervan kan zijn dat op den duur vooruitzichten tanende zijn en dat zowel welvaart als welzijn erop achteruit gaat hollen.
5
In Winti zijn ziekte of gezondheid dus tegenstellingen die het leven van een mens strikt kunnen gaan beheersen temidden in het gevecht tussen goed en kwaad. Wat is het kwade of het goede? Op zich is de mens individueel niet in staat daar een vaststaand oordeel over te geven, omdat hij naar eigen inzichten zaken beoordeeld. Individueel zal hij steeds naar zichzelf of zijn naaste omgeving luisteren om al dan niet tot een gefingeerde of redelijke oordeel te komen in een bepaalde situatie. In het boek “Asayse Nana A Nyamkemponudyima: Hoe Anana zich aan de mens openbaart” kan de gevolgtrekking van goed en kwaad in het leven van de mens goed gevolgd worden. Maakt ziekte deel uit van het goede of het kwade, óf is de dood goed of kwaad? Ziekte zal niemand positief ervaren en dus kan makkelijk de conclusie getrokken worden dat deze deel uitmaakt van het kwade. Een persoon die ziekte ervaart zal met zichzelf in zijn omgeving in een domper terechtkomen. De dood daarentegen wordt naar de heersende omstandigheden bepaald als deze negatief of positief uitvalt. Wordt bijvoorbeeld iemand vermoord om zijn eigen have en goed, dan is de dood in deze situatie een kwade uiting en zal zeker door de nabestaanden betreurd worden. Het gebeuren zal pijn in hun harten achterlaten. Is de dood het gevolg van een erge ziekte, hersenbeschadiging door beroerte of van iemand die jarenlang lijdt door lichamelijke gebrekens die er vroeger niet waren, dan wordt de dood meer als een verlossing beschouwd. Niemand zal ondanks het overlijden van deze dierbare echt gaan treuren wetende dat de dood voor de persoon een verlosssing heeft betekent. In een geval van zelfmoord is de dood ondanks ziekte of gezondheid altijd negatief beladen en is dus het kwade. In het onderstaande geval wordt een 42 jarige vrouw gekweld door levensverwachtingen die voor haar maar niet uitkwamen. Daarnaast had ze twijfels om de juiste geloofspad te kiezen om levensproblemen geestelijk op te vangen. Deze 42 jarige vrouw had al 6 keren een miskraam gehad, voordat ze door een vriendin van haar moeder geadviseerd werd om tot inkeer te komen om Winti te belijden. Aan de hand van geloofsprincipes die Winti hanteert op haar belijders kon geestelijk door een bonuman worden nagetrokken, waarom haar zwangerschap elke keer weer op een miskraam uitliep. Volgens de vriendin van de moeder schorte er iets aan het geestelijk welzijn van de vrouw, maar dat moest gondig uitgezocht worden. De vrouw stond in eerste instantie vanwege haar christelijke geloofsovertuiging huiverig tegenover de gedachte om in haar situatie voor advies naar een bonuman toe te stappen. Ze was van huis uit christen en had zich in een christelijke gemeente aangesloten die haar het ten strengste verbood zich met de wintibelijding in te laten. Dat had te maken met het eeuwenoude stigma dat Winti volgens het christendom in Suriname te maken had met godslastering. Legde ze zich toe op de wintigeloofsleer, dan zou ze volgens de christelijke geloofsinterpretatie door god worden gestraft en in de hel terechtkomen na haar dood. Daarom had ze elke keer als ze merkte dat ze zwanger was de gemeente gevraagd om voor haar te bidden tot God en zijn zoon Jezus te vragen haar in deze bij te staan. Ze was een overtuigd christen en gaf haar leven om Christus te belijden. Haar verwachtingen waren terecht heel groot. Er werd door de gemeente flink voor haar welzijn gebeden (thuis, in de kerk, in het ziekenhuis wanneer ze was opgenomen vanwege krampen en braken) echter zonder resultaat, want iedere keer weer verloor ze haar ongeboren vrucht. Na de laatste miskraam kwamen er vele twijfels in haar op en vroeg ze zich af of men in de gemeente wel oprecht bezig was om een oplossing te vinden voor haar problemen. Kortom nam ze door haar twijfels wel ernstig in overweging om tot inkeer met zichzelf te komen en om de geloofsprincipes van Winti aan te hangen. Misschien kon ze daar haar heil vinden om haar levensnoden te boven te komen. Deze vrouw was gezien haar leeftijd bang om kinderloos te blijven.
6
Maar, voordat ze besloot om de gemeente te verlaten besloot ze zich door een vrouwenarts grondig te laten onderzoeken. Ze wilde van de ginaecoloog weten als er lichamelijke belemmeringen (afwijkingen) waren die in de wegstonden om haar foetus te voldragen. De vrouwenarts die haar onderzocht had kwam tot de conclusie dat het goed zat met haar baarmoeder en dat er geen andere lichamelijke afwijkingen waren die een gezonde bevalling konden tegengaan. Verder had ze ook geen last van hoge bloeddruk, lage salie, bloedsuiker en/of andere ziekten. Kortom, er waren geen genetische afwijkingen die een gezonde draagperiode in de weg stond. Bij de laatste miskraam was deze vrouw zelfs meerdere keren in het ziekenhuis opgenomen om het zwangerschapproces te begeleiden. Tijdens de zwangerschap kreeg ze vaker last van een harde onderbuik, ze braakte de hele periode aan één stuk door en kon daarbij niets op eigen kracht eten en drinken. Bij haar laatste opname in het ziekenhuis kreeg ze om niet uit te drogen infuus toegediend. Een paar dagen was dat het geval. Nadat ze door de arts sterk genoeg was bevonden werd ze naar huis gestuurd. Op advies van de dokter moest ze het rustig aan doen. Ze kreeg medicamenten die haar apetijt moesten vergroten en haar tegen braakneigingen en de harde onderbuik moesten helpen. Een week lang leek het goed te gaan. Het braken was bedaard. Ze at weer redelijk en ze braakte niet meer zoveel. Alleen ’s morgens bij het poetsen, maar voor de hele dag bleef het braken uit. Na die week kwam een andere kwaalsoort opduiken. Ze kreeg op een gegeven moment hevige bloedingen uit haar vagina en anus en de krampen die ermee gepaard gingen lieten haar het gek van de pijn uitgillen. De vrouw werd cito door haar levenspartner naar het ziekenhuis gebracht en bij nader onderzoek kwam vast te staan dat de foetus in haar buik dood was. Er werd enstig voor haar leven gevreesd en er moest met de meeste spoed medisch worden ingegrepen om de dode foetus te verwijderen. Nadat ze was bijgekomen kon niemand haar verdriet stillen. Ze heeft dagen achter elkaar geweend en geklaagd en wilde niets meer weten over het leven. Ze had geen zin meer daartoe. Ze vond dat ze in de steek gelaten was door Jezus die haar maar niets van zijn wonderen kon laten proeven. Ze kwam in een depressieve omgeving met zichzelf terecht en gilde of snauwde een ieder af die een gesprek met haar wilde aangaan. Het werd zelfs zo erg dat de familie overwoog om haar naar een psycholoog of psychiater te brengen voor een psychische behandeling. Maar zover kwam het niet. Ze kwam erbovenop, omdat haar moeder haar steeds moed insprak en haar echtgenoot week niet af van haar zijde. Hij lette erop dat ze niets verkeerd deed waar ze later spijt van zou krijgen. De situatie werd in huis besproken en de familie kwam tot de conclusie dat zaken niet pluis waren en dat de gang naar de bonuman één der opties waren. Dat betekende kappen met de kerk en Winti belijden. Nadat de vrouw enigszins bedaard was en uit haar depressieve bui gestapt was, was ze vastbesloten niet meer te dralen. Ze nam het advies van haar moedersvriendin in overweging en na overleg met haar partner werd de stap naar de bonuman gemaakt. Zo kwamen ze bij Bonuman August op Flora A terecht. Na enkele gesprekken met August werd er een afspraak voor de luku gemaakt. Via de luku zou de vrouw geestelijk worden doorgelicht, zodat kon worden nagegaan welke geestelijke belemmeringen het leven van de vrouw doorkruisten. De belemmeringen konden negatief doorwerken, waardoor levensverwachtingen ongewenste richtingen opgingen. In het geval van de vrouw leek dat negatief te zijn, maar de luku zou dat moeten uitwijzen. Via de luku kwamen de volgende drie basiszaken aan het licht: 1. Tussen haar Bun Akara en één van haar geestelijke dimensies (de Akantasi) bestond er een zwakke geestelijke band. Er was geen balans tussen die twee schakels en daarmede waren de harmonische verhoudingen zoek in haar geestelijk vermogen. Op deze wijze ontstond een onevenwichtigheid die haar uitweg zocht in levenssituaties. De vele tegenslagen die haar achtervolgde spraken boekdelen.
7
2.
Man en vrouw zaten geestelijk niet op één lijn (a man no ben teri a frow, di a bigin libi nanga en.). De man waarmee de vrouw samenleefde was haar eerste en nog steeds haar enige vriend. Hij had haar ontmaagd, maar had deze eer nooit met een gudu beklonken. Daardoor zaten man en vrouw geestelijk niet op één lijn. De Akara van de vrouw bén de ini a maandi fu dati. De man had nagelaten de eer van de vrouw met iets dat waarde uitstraalde te honoreren. Na zijn daad had hij zijn dank daarvoor niet op de juiste manier laten blijken en dat leefde in de Akara van de vrouw door als een onvolkomenheid. Door deze onvolkomenheid ontstond er met het verstrijken van de tijd een gaping in de geestelijke relatie tussen man en vrouw en dat werkte door in zaken die ze samen wensten. Vooral in zaken waar een gecombineerde eenheid van het geestelijk vermogen hen naar successen moest leiden, strande de levensverwachtingen.
3.
In de opvolging van de Kabra (de geestelijke band met haar overleden voorouders) via haar Akara, was zij de nasi, de verdere voortleving van de zus van haar grootmoeder, haar groottante. Het frappante was dat deze groottante op dezelfde dag kort voordat ze geboren werd, overleed. Haar groottante was naar de overlevering een verdrietig, teleurgesteld, depressief en teruggetrokken mens. Ze kon het maar niet verkroppen dat ze geen kinderen had, terwijl al haar broers en zussen kinderen hadden. Ze is kinderloos en zwaar gedeprimeerd gestorven.
Vooral dit 3e punt woog zwaar. Via de luku kwam vast te staan dat deze groottante door de bakapayman, de terugslag van het leven in een banvloek terechtgekomen was die ze nooit heeft kunnen verbreken. Niet dat de moeder niets wist over deze banvloek. Het was haar door haar moeder verteld die het verhaal zelfs van haar opa’s broer van moederskant te horen had gekregen. Iemand had van een blakamissi in de omgeving waar ze toen woonden geld gestolen. Dat was kort na de slavernij. De blakamisi was zeer getroffen door de diefstal en had de wisi over de dief uitgesproken. Toen de vloek uitkwam bleek dat deze dief haar bloedeigen grootopa geweest was. De vloek trof elk kind van deze opa van wie hij hield en deze waaide over naar elke nazaat die in de volglijn van de getroffene (Kabra) zat. Het was deze vloek waarmee de vrouw vanuit haar volglijn (de Kabra) belast was met de negatieve nalaten dat door haar overgrootvader van moederszijde was gesticht. Deze negatieve nalatenschap verrekende zich door de terugslag van het leven, a bakapayman. Degene die in de ban van deze vloek terechtkwam zou kinderloos blijven en zou aan het eind van zijn of haar leven gedeprimeerd raken. Daar leek het bij de vrouw ook op. Haar moeder kon zich weer de perikelen rond het leven van haar groottante herinneren. Ze had ook geen geloof gehecht aan die ‘praatjes’, maar nu bleken deze wel waar te zijn. Het was nu de taak van haar dochter om deze banvloek te verbreken, zodat ze geestelijk een minder belast leven kon leiden. De wroko (het geestelijk werk) die daarop volgde moest het geestelijk evenwicht van de vrouw herstellen. De bonuman zou aan de hand van zijn bekwaamheid met de obya in de hand rituelen inzetten die het herstel moesten bewerkstelligen. De wroko zou op een boyti in het weekend plaatsvinden. In het kort kon de wroko als volg worden beschreven: Alleerst werd een reinigingsritueel ingezet om de kwade belasting weg te drukken. Dit reinigingsritueel moest ervoor zorgen dat het proces van geestelijk herstel kon worden gezet. De negatieve druk werd door watra en de ceremonie die daarbij hoorde ontzet ten faveure van het positieve die moest inwerken, moest grond vinden om in te slaan en moest de levenswandel van de vrouw gaan bepalen. Den ben wasi a Yeye nanga a skin fu a vrouw fu prati a ogri puru di bén dé na mindri den tu fasi dati. Op deze wijze werd het lichaam ritueel gereinigd, waardoor er meer balaans kwam in de benadering van gewenstheden. Na het reinigingsritueel spitste de wroko zich op het in balans brengen van totale geestelijk milieu van de vrouw in relatie tot haar Akara en Dyodyo.
8
De geloofsprincipes in Winti leren de mens volgens een bepaalde orde te kijken naar het geestelijk leven in relatie tot je menszijn. De Kracht is Levenskracht en laat naar het vermogen waarmee hij of omgeven is handelen. In die omgeving moet de mens zich met zijn Akara wenden tot of verenigen met de andere dimensies waarmee de vrouw begaafd was door de Kracht Anana. De mens is geestelijk anders begaafd door de dimensie in de Kracht die het dichtsbij de kracht van de Akara gelegen zijn of waarmee de Akara zich het best kan verenigen om de persoon die met levenskracht omhult in voldoening met zichzelf te brengen en zich te laten ontwikkelen. De Kracht Anana heeft een veelzijdige krachtsuitstraling die de vele karakters van het leven op geëgende wijze mede bepalen. Deze veelzijdigheid worden in de Kracht Anana door dimensies uitgebeeld en uitgedragen. Voor de wintibelevng zijn deze dimensies van groot belang om het menselijk te omschrijven. Elke Akara richt of completeert zich anders (geëigend) en zelfstandig tot deze dimensies in de Kracht Anana, waar hij zelf ook deel van uitmaakt. Het is om die redenen dat deze dimensies nader herkenbaar worden aangeduid en in relatie worden gebracht met de Akara van een individu. Het woord Winti, Konfo of Yeye worden als algemene naamsaanduidingen gekenmerkt om de Kracht Anana aan te geven. Elke dimensie in de Kracht Anana maakt deeluit van deze Winti, Konfo of Yeye en is winti, konfo of yeye. Deze winti, konfo of yeye worden naar de aard van het geestelijk vermogen, de diepgang en het doel waaraan ze zijn opgehangen zijn onderscheidenlijk weer nader aangeduid. Namen als Akara, Dyodyo of Akantasi zijn daar legio voorbeelden van. Uitgaande van deze geloofsprincipe werd de vrouw geleerd hoe ze zich geestelijk moest richten tot haar eigen innenrlijk-zijn, via haar Akara tot deze dimensies. Ze werd geleerd hoe ze zich met zichzelve moest vereenzelvigen. Dat geschiede door haar te laten mediteren, door haar terug te brengen om haar zelfvertrouwen vast te houden. Ze moet tot inkeer komen om zichzelf het best te beseffen. Ook werd de band met haar leefomgeving via haar Dyodyo door het uitvoeren van een paymanritueel op de doti waar ze was geboren, verstevigd. Dit ritueel was nodig om de band strakker aan te halen, zodat er genoeg evenwicht kwam tussen haar Akara en de andere dimensies (winti, konfo of yeye) in de Kracht Anana (Winti, Konfo of Yeye). Den poti bedyi nanga pay dyi a Dyodyo fu a skin kan tyisi krakti. Via meditatie en een offerritueel werd haar lichaam in evenwicht gebracht met haar Dyodyo. Door band tussen Dyodyo en Akara te verstevigen kwam er meer balans in het geestelijk vermogen waar de vrouw in de Kracht Anana over beschikte. Nadat eerder aangehaald ritueel was uitgevoerd werd de man alsnog de gelegenheid geboden om de leegte die tussen hem en de vrouw was ontstaan te dichten. Dat gebeurde ook volgens de geloofsprincipes die Winti aanhield om mensen in hun Akara dichterbij elkaar te brengen. Het leven bestond niet alleen uit samenwonen, pret maken of eten en drinken. Van groter belang betrof het geestelijk welzijn tussen partijen die goed moest om een verantwoorde wijze met elkaar te kunnen omgaan. A masra musu ben teri a skin fu a vrouw nanga wan gudu. Vandaar dat de man de vrouw iets moest geven dat van blijvende aard was om het herstel van de levensverhouding te klinken. Niemand mocht zich in de relatie gepasseerd voelen. Er mocht geen kwaad bloed bestaan tussen partijen die als een mekunu, belemmering door werkte in het gezamenlijke geestelijk bestel. De man was niet hardhorend en vervulde zijn geestelijke plicht tegenover de vrouw en kocht een sieraad die ze zich haar hele lang aan de daad van ontmaagding zou laten herinneren. De overhandiging werd ceremoneel door de bonuman ingepakt, waarbij de mens om een lang en gelukkig leven standaard gold. De sieraad had meer een symbolische waarde en daarmede werd de innerlijke band tussen man en vrouw naar tevredenheid van beide Akara beklonken Baka dati den seti a skin fu a frow fu a Kantasi nanga a Akara ben kan sidon ini wan bun oso.
9
Hierna was het de beurt om ritueel de band tussen de Akara van de vrouw met de andere geestelijke dimensie in de Kracht Anana, de Akantasi door sreka te ordenen en daarin ook evenwicht te brengen. De Akara moest daadkracht, durf en moed putten uit deze geestelijke dimensie de Akatasi. Het was ondermeer de taak van de Akantasi om de Akara met genoemde leefdimensies te vervullen, waardoor evenwichtiger kon worden in het benaderen van zaken die van vitaal belang waren om uit te groeien, om standvastiger te worden, om durf te hebben als het om het nemen van beslissingen ging bij te ondernemen stappen die haar leven een wendig moesten geven. Dit al ontbrak haar omdat de intergeestelijke relatie tussen Akara en Akantasi zwak was en zeer onevenwichtig. Het ritueel dat door de bonuman werd ingezet om dit al te verwezenlijken was de srekawatra voor de wasi (ritueelbad) om het lichaam van de vrouw zodanig te reinigen dat Akara en Akantasi elkaar niet meer in de wegstonden, maar samenvloeiden tot één geheel. Ten geleide van deze sreka werd gebruikgemaakd van de singi (zang) en pembadoti (gezuiverde kaolien). Ooktu fu mofotaki den krin a skin fu tyari lusu kon tapu a Yeye fu a man nanga a uma. In Winti is het huiselijk leven heilig en dat moet gekoesterd worden willen partijen die het huiselijk leven uitmaken er gezamelijk op vooruitkomen. Dat geeft aan dat zonder een gezond huiselijk leven er geen structurele opleving zal zijn. Winti gaat vanuit de geloofsprincipe dat woorden die worden uitgesproken zowel negatief als positief de levensverhouding in huis kunnen beïnvloeden. Kleine vaak schunnige als snerende opmerkingen kunnen elkaars Akara in hun opbouw en toenadering beklemmen. Door het woord kan een kwade of goede macht zich vestigen en zich tussen de twee afzonderlijke Akara gaan nestelen. Wordt door het woord een goede macht gevestigd, dan zal het leven er flink op vooruitkomen. Er zal plezier zijn en de huiselijke omstandigheid zal goed zijn. Maar is dat een kwade macht, dan zal dat een koepari, een fyofyo (wantsen) effekt teweeg brengen, met als gevolg een leven vol wrok en haat tegenover zichzelf. Partners die vol met wrok of haat tegenover zichzelf zitten, zullen wegkwijnen of pech over zich afroepen waardoor het de levensbloei stremt. Om de huiselijke omstandigheden in een sfeer van harmonie te brengen werd door de bonuman de purumofotaki en de bro-mofo ritueel uitgevoerd. Den dyi wan yorka-komparsi Dan den kari a Kabra kon na fesi fu a kon broko a tay fu a bakapayman. Het slotritueel, a Yorka-komparsi, was in de situatie waar de vrouw met zichzelf in verkeerde de voornaamste handeling die bonuman moest afhandelen. Dit ritueel moest ertoe leiden dat de negatieve band van de bakapayman die ze van haar voorgeslacht (groottante en overgroot-opa) had geërfd werd verbroken. A yorka-komparsi hield in dat de Kabra (vooroudergeest) die verantwoordelijk was voor de negatieve belasting op het nageslacht moest worden geconsulteerd, moest worden opgeroepen. Aan hand een strakke ceremonie (inhoudende de bakadyari-tafra, de dede-oso en de singineti met dron) werd de Kabra van de groottante gevraagd over één van de aanwezige familieleden te verschijnen door hem of haar te bevangen. De Kabra moest komen aangeven op welke de banvloek moest worden verbroken en op welke wijze de draagster van deze vloek haar verdere leven moest vervolgen. Di a Kabra kon na fesi tapu a ede fu a frow a meki a sweri taki a sa broko a tay fu a bakapayman, ma a frow o man tyisi wan pityin nomo. A pityin san a o meki dati no o fadon ondro tay fu a bakapayman. En o kisi pityin leki fa ala tra sama e tyisi pityin. De Kabra van de groottante beving na ongeveer een halfuur de zus van de vrouw. Ze wilde in eerste instantie niets prijsgeven. Ze was boos dat geen van haar broers en zussen bereid was geweest om voor haar dit ritueel uit te voeren. De bonuman hield de Kabra toen voor dat de vrouw op wie de vloek nu was overgewaaid niets daarmee te maken en dat zij evenals zij toen ze nog leefde ernstig leed onder de banvloek.
10
De bonumn vroeg aan de Kabra over haar hart te strijken en te helpen om voor eens en altijd de bere van de banvloek te verlossen. De andere familieleden begonnen evenals de bonuman ook hun stem te laten horen. Er werden verontschuldigingen gemaakt in de richting van de Kabra, maar werd teven gevraagd voor pardon. Gevraagd werd om het lot van de vrouw om te buigen en om haar en andere nazaten te verlossen van deze negatieve kracht die het leven van de bere in de war bracht. De Kabra merkte de oprechtheid van de bere op en toonde zich na de vele smeekbedes bereid de banvloek te verbreken en die te laten beëindigen. Ze vertelde ook dat zij niet de schuldige was, maar zou dat naar de samandow meenemen en dat aan de grote kracht van de Kabra voorleggen, zodat er een eind kwam aan deze belasting en dat de band naar het nageslacht verbroken werd. De verbreking van de negatieve band zou niet zondermeer geschieden. Daarvoor moest de bere zich gezamelijk laten verschonen door een pratiwatra. Daar moesten de broers en zussen van de groottante die nog in leven waren een nak’anu geven en de trowe-nyanyan ritueel uitvoeren. De vrouw zou daarna nog één keer zwanger worden en van haar kind bevallen worden. Echter zou ze geen enkel ander kind meer kunnen baren. Het kind die ze zou krijgen zou niet geheel onder de banvloek vallen. Deze zou ook maar één kind hebben en dat kind zou geheel verlost, normaal en onbelast zijn leven kunnen voortzetten. De familie kwam na twee weken bijelkaar om zich aan de afspraak met de Kabra te houden en vier maanden na deze cermonie werd de vrouw weer zwanger. Ze beviel van een gezond kind. Het was een jongen. Deze vrouw en haar levenspartner konden niet op van geluk en blijdschap en de wintibeleving kreeg een warme plek in hun hart. Wat is in deze in het kortgebeurd? De bonuman heeft het geestelijk veld rondom de vrouw met haar Bun Akara geordend en in balans gebracht met elkaar. Wat niet goed zat werd door de wasiprati en verscheidene andere rituelen afgescheiden en wat scheef zat terug op hun juiste gebracht. Het is de taak van de bonuman om het geloof in de Kracht Anana op een juiste manier te propageren, te verkondigen en te verspreiden, zodat belijders dat kunnen meenemen om zich geestelijk weerbaar te maken. De bonuman sterkt via geloof het zelfvertrouwen van degenen die hulpbehoeven. In Winti wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen het probleem waarmee de persoon worstelt en de geestelijk aspecten (de balast) die de mogelijke oorzaken kunnen zijn, waardoor een bepaald probleem z.a. ziekte de kop opsteekt. Bij constatering van een zwakke geestelijke relatie of een onrein lichaam zal de bonuman eerst trachten om de Akara te stabiliseren en in verhouding brengen met de rest van zijn geestelijke vermogen of een reinigingsritueel inzetten die het lichaam moet reinigen ten faveure van het geestelijk vermogen van de persoon in kwestie. De geloofsprincipes in Winti geven aan dat geloven het aangrijpen is om tot genezing te komen of geloof stimuleert het proces dat genezing leidt in gunstige zin. Iemand die bijvoorbeeld doktervrees heeft wordt ritueel zodanig gesterkt om die stap te kunnen maken. Eén ding moet duidelijk zijn, de bonuman is niet alwetend. Wat hij niet kan of mag doen, daar moet hij zich niet aan wagen en zal diegenen verder moeten verwijzen. Hij is de persoon die gelovige of de belijder van adviezen in zijn levenssituatie moeten voorzien, zodat hij weet hoe verder te handelen om een zo rein mogelijk te leiden. Deze casus is voor een belangrijk voorbeel om af te wegen wat Winti als geloofsovertuiging voor het menszijn betekent en om in te zien dat het geestelijke een direkte invloed heeft op het leven de mens met zijn vele nuances en wispelturigheid. Casus 3 Een kind van 4 jaar oud lag reeds een maand in het ziekenhuis op de kinderafdeling, omdat ze bloed plaste. De dokter die haar onderzocht vond dat er iets aan de hand was met haar nieren. De ouders vonden het voorval vreemd en voor hen lag het kind te lang in het ziekenhuis; ook al kwam er maar geen eind aan de bloeding.
11
De ouders besloten toen naar een bonuman te gaan, die voor hen geestelijk moest nagaan wat de mogelijke oorzaak kon zijn dat zo een jong kind bloed plaste. Via de luku kwam tot uiting dat de ouders toen de moeder zwanger was door woning nood gedreven onderdak vonden op een oude plantage te Domburg. Het terrein was bebost en het huis lag er te midden sterk verlaten bij. Het was dus aanpakken en hardwerken om het terrein en de woning bewoonbaar te maken, wat hen ook lukte. Daarna konden ze hun intrek in het huis nemen en de grond werd flink beplant. Toen de eigenaar de progressie zag werd ze jaloers en na een jaar of twee maande ze de mensen aan te verhuizen, omdat ze zelf plannen had met terrein en huis. Noodgedwongen moesten de mensen verhuizen alles achterlatend. Ze kregen via de bonuman te horen dat ze met het kind terug naar de doti moesten en haar daar ritueel te baden. Verder moest 3 keren met haar bips in oost-westelijke over de grond worden gestreken, waarbij de woorden moesten worden uitgesproken dat ze met het kind waren verhuisd vanwege omstandigheden, en dat er goed voor haar gezorgd zal worden. Den taki wan bigisama fu a doti ben Dyodyo a pityin en dat door de abrupte verhuizing de geestelijke band tussen de Akara van het kind en het geestelijk milieu op de doti verstoord was geraakt en dat moest door het ritueel en het uitspreken van de mofo worden hersteld. De ouders waren niet hardhorend daarvoor en de behandelende arts werd gevraagd om medewerking, welke hen ook gegeven werd. Voor drie dagen mochten ze het kind meenemen, daarna moest het terug worden gebracht. Dankbaar voor deze medewerking werd het kind meegenomen en met toestemming van de eigenaar mocht de wroko op de doti plaatsvinden. Hierna werd het kind teruggebracht naar het ziekenhuis en 2 dagen daarna was haar plas schoon, zonder enige ingreep. Ongelooflijk reageerde de arts versteld. Hij hield het kind nog een paar dagen om na te gaan als er geen complicaties waren. Toen mocht het kind naar huis met de mededeling dat zodra er iets verkeerds zat ze met de meeste spoed het kind terug moesten brengen.
12