Tais Teng
Gestolen zielen
ATLANTIS ONGEZONKEN
UITGEVERIJ
KRAMAT
Verschijnsel
1 Gerard keek voor de vierde keer op zijn horloge en knorde van ergernis. Half negen! De veerboot uit Atlantis was intussen al drie kwartier te laat. Dat krijg je als je elfen achter het stuurwiel zet, ging het door hem heen. Lui die onsterfelijk zijn, hebben geen flauw benul van tijd of dienstregelingen. De volgende eeuw is nog vroeg genoeg. Gerard leunde naar achteren in de beschutting van de enige
boom op de kade. Een ijskoude windvlaag deed de leerachtige bladeren kletteren. Het was een van die buitenlandse sierbomen wist hij. Uit HyBrasyll of van de Rocky Islands of America. De bast geurde in ieder geval hinderlijk naar groene zeep en kaneel. Ik geef ze nog een kwartier, nam hij zich voor. Oké, twintig
minuten en dan kunnen ze verder de pot op. Er zijn eenvoudiger manieren om aan euro’s te komen. Warmere trouwens ook. Waar komt die storm helemaal vandaan? De Noordelijke IJszee soms? Ik vries hier nog dood. Hij keek om zich heen. De Noordwijkse kade lag verlaten in het oranje licht van de straatlantaarns.
Misschien een paar tags op de muur van dat gloednieuwe hotel? Zulk hagelwit stucwerk smeekte gewoon om een spuitbus. ‘Gaan we.’ Gerard schudde zijn laatste spuitbus krachtig heen en weer. Geen geklots en het kogeltje ratelde tegen het blik. Hij 6
fronste zijn wenkbrauwen. Nu al leeg? Ik heb hem eergisteren pas gejat. Zelfs een ferme druk op de knop gaf niet meer dan een zielig wolkje verf.
Normaal gesproken had hij de lege bus in het water gemikt, maar dat was tegenwoordig pure verspilling. Sinds een maand zat er een euro statiegeld op elke spuitbus. Prima idee van de minister, vonden Gerard en zijn vrienden: pik een spuitbus en krijg nog geld toe.
De duif die al een tijdje om hem heen dreutelde, wipte dichterbij. Hij hield zijn kopje scheef en koerde.
‘Opgehoepeld! Ik heb niks voor je.’ Gerard haatte duiven. Ongedierte. Vliegende ratten waren het. Hij wapperde met zijn handen.
‘Kssst!’ De duif opende zijn snavel verbluffend wijd en siste terug.
Gerard ving een glimp op van naaldtandjes, een flitsend slangentongetje.
Geen duif dus. Beslist geen duif. En die veren waren geen veren maar schubben van wit asbest. Een feniks, een vuurvogel.
Al zijn ergernis verdween. ‘Volgens mij hoor jij al een tijd in het zuiden te zitten, knaap. Ergens waar het een stuk heter is.’ Van biologie herinnerde hij zich dat feniksen bij voorkeur in vulkanen nestelden. Uitbarstende vulkanen.
De vogel hield opnieuw haar kopje scheef. ‘Ssh?’ ‘Sorry, ik heb geen houtskool of brokjes zwavel bij me.’ Een diep geloei kwam over de zee aanrollen en Gerard vergat prompt de feniks. De veerboot!
7
Op de roestige voorplecht wapperde de vlag van Atlantis: een reuze hand die een kasteel uit de golven tilde. Iedereen kende de betekenis van dat symbool: Atlantis had al tienduizend jaar geleden borrelend onder de golven moeten zinken. Alleen de krachtigste zwarte magie hield haar nog boven water. Atlantis was het enige
land ter wereld waar ze mensenoffers nog niet hadden afgeschaft. De laadklep smakte op de kade. Twee minuten later reden de
eerste auto’s de keien al op. Gerard negeerde ze. Mensen in eigen auto’s hadden vaak een vast reisdoel: een warmgestookt klooster in Alkmaar, het Amsterdamse Hilton. Een dozijn voetgangers volgde en kijk, dat waren de lui waar je nu wat aan had. Hij inspecteerde drie elfen die met arrogant opgeheven kin langsschreden: waardeloos, elfen sliepen zelden en zeker niet in
een ordinair hotel. Die dwerg met een vettige leren muts en een knapzak vol slijtplekken? Geen cent te makken.
‘Meneer?’ Gerard stapte op de rillende fakir af. De man ging slechts gekleed in een lendendoek en had daar duidelijk spijt van. ‘Kil weertje niet, eh, sahib?’ Ja, sahib was het voor India. Bij Japanners moest je ‘san’ achter elke naam zetten. De man knikte met blauwe lippen. ‘Uhuh.’ Hij had een bloedrode wijnvlek boven zijn linkerwenkbrauw.
De vlek had de vorm van een opvliegende vogel en Gerard betwijfelde of hij echt was. ‘Ik weet een prima hotel, sahib. Met een laaiend haardvuur, hete soep. En niet duur.’ 8
‘Duur doet er niet toe,’ klappertandde de man, ‘warm wel.’ ‘Warm is het daar beslist.’ ‘Dat hotel is zeker van je oom of je neef ?’ ‘Hoezo?’
De man haalde zijn schouders op. ‘Zo doen wij dat in India.’ Onthouden, dacht Gerard. De volgende keer zeg ik dat Hotel Noorderzon door mijn oom wordt gedreven. Hij wist nog een Franse zakenman en zijn secretaresse te strikken, een blauwe man van Mu, twee giechelende ijsreusmeisjes uit
Hyperborea met een slaperige ijsbeerpup. ‘Une taxi, ja, nee?’ De zakenman knikte naar de standplaats
waar drie taxi’s hadden geparkeerd na de aankomst van de veerboot.
‘Zonde van het geld,’ verzekerde Gerard hem. ‘Het is vlakbij.’ Hij had vroeger nog een deal geprobeerd te sluiten met de taxi-
chauffeurs, maar met die lui viel niet te praten. Eigen schuld, nu liepen ze mooi een paar klanten mis. Gerard ging de stoet voor.
‘Huisdieren, mag dat?’ vroeg een van de meisjes. Helga Helgasdottir droeg geen kleren. Jammer genoeg groeide haar prachtige blonde haar ook als een dikke vacht over haar hele lijf. ‘Mijn, eh, oom, is dol op ijsberen,’ verzekerde Gerard haar. Hij moest naar haar opkijken: het meisje was minstens drie meter lang.
‘Hij mag vast wel in de kelder slapen. Naast de verwarmingsketel.’ Meneer Webber, de eigenaar van Hotel Noorderzon, telde de eurobiljetten op de keukentafel uit. ‘Dat is dan met vijf euro per persoon,’ zei hij. ‘En zes personen...’
9
‘Ho ho, zeven,’ zei Gerard. ‘Je liet ze voor de ijsbeer betalen. De volle prijs.’ Webber haalde zijn schouders op. ‘Ik kon het toch proberen?’ Gerard grijnsde terug. Webber en hij begrepen elkaar. Alleen een stommeling vertrouwde op de eerlijkheid van een ander. Buiten telde hij het geld voor de zekerheid nog eens na. Het was inderdaad precies vijfendertig euro. Helemaal niet slecht voor twee uurtjes blauwbekken. Met huis-aan-huisblaadjes of pizza’s rondbrengen scoorde je dat nooit en je moest door hetzelfde rotweer.
10
2
Gerard gluurde door het raam van de huiskamer naar binnen. Zijn vader zat onderuitgezakt voor de televisie. Hij had een pilsflesje in de hand. Aan het krat met lege flesjes naast de bank te oordelen
was het niet zijn eerste. Zes flesjes, dacht Gerard, dat wordt schoenen uit en op de punten van mijn tenen achter hem langs.
Hoe meer zijn vader naar binnen goot, hoe losser zijn handen kwamen te zitten. En na het derde pilsje was zijn humeur al zeldzaam beroerd...
In de gang ging de telefoon over, keihard. In een reflex griste Gerard de hoorn van de muur.
‘Met Ginnie,’ hoorde hij, ‘Ginnie Berkels.’ Zijn moeder had de telefoon in de slaapkamer opgenomen.
‘U spreekt met VoortHyzen, mevrouw. Ik ben de mentor van uw zoon Gerard.’ ‘Oh. Gerard heeft toch niets verkeerds uitgehaald?’ Zijn moeder klonk als een angstig muisje en Gerard voelde een steek van ergernis. Moeders hoorden op hun eigen koesterende manier groot en
sterk en warm te zijn. En ze hoorden bovenal voor hun zonen op te komen bij buitenstaanders, hoe slecht die zonen zich ook gedroegen.
11
‘Hij spijbelt nogal eens. In feite zien we hem vaker niet dan wel in de klas.’ ‘Maar zijn cijfers? Hij blijft toch niet zitten?’ ‘Met zijn verstand is niks mis.’ ‘Wij waren zo trots op hem,’ zei Gerards moeder. ‘Hij was de enige in de familie die naar het VWO mocht. De enige van zijn klas ook.’ ‘Het gaat meer over zijn gedrag. Gerard is nogal brutaal tegen de leraren. Daarin krijgt hij een helaas een heel stel vrienden mee.
Ze konden niks bewijzen, dacht Gerard. Trouwens, met dat
Bovendien, laatst zijn er spullen uit de kluisjes van leerlingen verdwenen...’ soort sloten vroeg je toch om moeilijkheden? Je kon ze verdorie met een paperclip open krijgen. Net als in die politiefilm. Hij had de video vier keer beeldje voor beeldje bekeken tot hij precies wist hoe de geheim agent het ijzerdraadje ronddraaide en porde. ‘Hij, eh, Gerard gaat met slechte vrienden om. Zelf is hij geen
kwaaie jongen.’ ‘Ik heb de ouders van andere leerlingen gesproken. Van de ergste rotzooitrappers. Volgens hen is Gerard juist de slechte vriend.’ Het bleef even stil. ‘Gisteren zag ik dat hij een gloednieuw jack droeg. Zo’n Westernwork koop je niet voor onder de driehonderd euro.’ ‘Gerard brengt blaadjes rond. Soms.’ Gerard kreunde bijna. “Gerard brengt blaadjes rond. Soms”. Met zo’n advocaat had je geen openbare aanklager nodig. ‘Waar ik eigenlijk over bel, is wat dringender. Gerard heeft deze 12
maand al zes keer gespijbeld. Bij de zevende keer moeten wij helaas de Inspecteur inlichten. Dat zijn nu eenmaal de regels.’ ‘Inspecteur! Is dat niet...’ Gerard legde de hoorn voorzichtig neer.
De Inspecteur. Op school hadden ze het wel eens over de onderwijsinspectie gehad, maar Gerard had nog nooit een inspecteur in levenden lijve gezien. Misschien bestonden ze niet eens: hij had genoeg gespijbeld om een heel peloton inspecteurs achter zich aan te krijgen.
Misschien kan ik me beter een beetje gedeisd houden. De eerste paar dagen dan. Nog afgezien van die rare Inspecteur is op-
vallen meestal een slecht idee.
13
3 De volgende ochtend gedroeg Gerard zich werkelijk voorbeeldig. Hij stuiterde geen gummetjes over de tafels onder de Franse les, klakte niet hinderlijk met zijn tong. Hou je kalm. Even een paar dagen het braafste jongetje van de klas zijn. Volgende week woensdag begint de vakantie en daarna staat de spijbelmeter weer op nul.
In Verdonks klas liet hij niet eens een luide boer of een grappige scheet toen de leraar zich omdraaide om het proefwerk geschiedenis te pakken. ‘Het is deze keer een fluitje van een cent,’ zei Verdonk, terwijl hij de blaadjes uitdeelde. ‘Allemaal oude koek. Jullie kunnen op je sloffen een ruime voldoende halen. Of zelfs een goed.’
Misschien kwam het door de veerboot uit Atlantis, maar Gerard keek deze ochtend met meer dan normale belangstelling naar
de antieke landkaart aan de muur. De hoeken waren met zwierige draken en zeemonsters versierd. Het immense Atlantis lag oranje ingekleurd naast Afrika en Europa. Uiterst links had je Marxland met de slingerende staart van de Rocky Islands of America, HyBrasyll. Fabelachtige landen! Hij zag zichzelf al skateboarden over de marmeren balustrades van Poseidonis, op piranha’s vissen langs de gouden kaden van Hy-Brasyll. Elke plaats was beter dan Noordwijk. 14
Gerard las de vragen door. Verdonk had gelijk: een makkie. Columbus ontdekte A. Mu B. De Rocky Islands of America C. Atlantis
‘C’ natuurlijk. Na amper twee weken zeilen botste Columbus met zijn vloot zo ongeveer tegen de kust van Atlantis op. Zo’n groot eiland valt amper te missen. De kabeljauwvissers uit Ierland kenden The Rocky Islands toen al bijna een eeuw en Mu was
het verste uiteinde van de Zijderoute. Dat wisten zelfs de Romeinen al. ‘Ben je soms ziek of zo?’ vroeg Freek in de grote pauze. ‘Je zit de hele dag al zo doodstil. Doodstil als...’ ‘Een paspop. Klopt. Kijk, ze houden me in de gaten. De men-
tor had het over de Inspecteur. Effe chillen.’ ‘Ik snap het. De Inspecteur, dat is geen kattenpis.’
‘Weet je iets over die kerel?’ ‘Alleen maar onzin. Dat hij alles wat op het bord staat met zijn klauwnagels op je blote oogbollen krast. Dat hij je duizend strafregels laat schrijven. Tienduizend. Met je eigen bloed.’ Hij knikte. ‘Klopt natuurlijk niks van. Ouders zouden dat nooit goedvinden.’ ‘Die van mij anders wel. Vooral mijn vader.’
‘Nou, sterkte dan verder.’ Freek wreef over zijn kin. ‘Straks Frans. Nou, daar zie je me mooi niet. Ik heb deze maand nog niet een keer gespijbeld. No Inspector for thiz nigger.’ ‘Wat ga je doen?’ 16
‘Wat zieken bij de Noorderzon denk ik.’ Na school hingen veel leerlingen rond in het café van de Noorderzon. Cola en koffie waren er redelijk betaalbaar en niemand stuurde je weg zolang je niet met bierviltjes gooide of al te luid praatte.
Gerards mobieltje ging vrijwel tegelijk met de laatste bel over. ‘Hoi, met Freek. Je moet meteen hierheen. Dit is echt cool.’
‘Waar zit je ergens? De Noorderzon nog?’ ‘Ja, ik wacht je buiten op.’
Gerard passeerde het casino. De neonreclame met ‘Casino Noordwijk Gold’ en ‘GRATIS CHAMPAGNE’ brandde nog niet en alle
blauwe rolluiken bleven hermetisch gesloten. Zodra de toeristen vertrokken zijn, wordt dit een dodenstad,
dacht Gerard. De bewoners schuifelen als zombies door de straten en gluren hoogstens uit hun ooghoeken naar je. Daar komt nog
bij dat negenennegentig procent van die kaaskoppen te stom is om het achtereind van een kameel te kussen.
‘Gerard!’ riep Freek. ‘Aanschouw mijn oneerlijk verdiende loon, maestro.’ Hij wapperde met een aardig stapeltje eurobiljetten, twintigjes. ‘Man, die dwerg is maf! Kaarten kan hij absoluut niet. Ik begon
met zestien euro en moet je nu eens zien. Meer dan honderdvijftig.’ Hij stak zijn hand in de binnenzak van zijn windjack. ‘Hier begon hij mee.’ De slangenring fonkelde in de plastic lampions van de Noorderzon. ‘Het is echt goud. Denk ik.’
17
‘Waarom stopte je?’ informeerde Gerard, ‘als het zo gesmeerd liep?’ ‘Ik was bang dat hij de truc door zou krijgen. Dat ukkeltje okkeloen zit met zijn rug naar een knots van een spiegel. Ik kon al zijn kaarten zien.’ Hij gaf Gerard een duw. ‘Probeer het. Spijtig dat je moet stoppen, jongeheer. Zo zei hij dat. Dat onderdeurtje wilde best nog doorspelen. Ik beloofde dat ik iemand voor hem zou bellen. Heb je zelf geld bij je? Anders kun je wel wat van mij lenen. Als je wint, krijg ik een euro per tien erbij. Dat is toch een goede deal?’ ‘Hoeft niet. Hoe heet die kerel?’ ‘Unterhügel.’
Karl Webber stond zelf achter de bar. In het naseizoen huurde hij nooit personeel in. ‘Gedragen je gasten zich een beetje?’ vroeg Gerard. Hij zag de fakir verderop met een glas stomende bisschopswijn voor zich aan de toog zitten. ‘De ijsbeer snurkt,’ somde Webber op. ‘Je kunt hem helemaal
tot in de eetzaal horen. De fakir vroeg of ik de matras weg wilde halen. Veel te zacht.’ Webber doopte een wijnglas in de wasbak en haalde hem ploepend op en neer. ‘Nadat je vertrokken was, kwam er trouwens nog een dwerg aanstiefelen. Had je hem over het hoofd gezien?’ Hij grinnikte. ‘Niet dat dat zo moeilijk is.’ Stom, dacht Gerard. Vijf euro misgelopen. Nou ja, die kerel
had er uitgezien alsof hij nog geen konijnenhol kon huren. Webber gaf een ruk met zijn hoofd. ‘Daar zit hij. Achterin, naast de toiletdeur.’ Hij zette het glas neer. ‘Wat kan ik voor je inschenken?’ 18
‘Een glas cola. Een groot glas cola.’ Vals spelen is dorstig werk.
Even overwoog Gerard een pilsje te bestellen, omdat bier beslist volwassener stond dan een glas cola. Maar nee, dan zou die Unterhügel ook verwachten dat Gerard het opdronk en Gerard vond pils zeldzaam smerig smaken.
Gerard stopte bij het tafeltje en keek omlaag. ‘Meneer Unterhügel?’
‘Kaspian Unterhügel,’ knikte de dwerg. Hij zat in kleermakerszit op het tafelkleedje, zijn kale rattenstaart in een sierlijke
De dwerg droeg een smoezelig wit T-shirt. “IK MAG DAN
krul. Voor hem stond een pint Duvel en het glas kwam tot aan zijn kin. ‘Uit het Vonthal. Dat ligt in Beieren.’
KORT ZIJN, MAAR DE MIJNE IS METERS LANGER DAN DE JOUWE!” meldde het opschrift.
Opschepper, dacht Gerard. Alle dwergen waren opscheppers en zenuwpezen, die geen moment stil konden zitten. Ze stuiter-
den als pingpongballen op en neer en waren even lichtgeraakt als een cobra met kiespijn. Misschien had het iets te maken met het
feit dat ze zelden de zes jaar haalden? Net als in de hele natuur gold “hoe kleiner je bent, hoe korter je leeft” ook voor hen. Gerard nam een slok van zijn cola en trok een vies gezicht. Geen prik: Webber moest de cola uit een open fles geschonken hebben.
‘Mijn vriend beloofde je dat hij iemand zou sturen. Ik ben die iemand.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Gerard, eh, VoortHyzen.’ Het was nooit slim om je echte naam te gebruiken bij iemand die je van plan was op te lichten.
19
De dwerg nam Gerards wijsvinger in beide handen en pompte die enthousiast op en neer. Petieterig als de handen waren, kon Gerard toch het steenharde eelt op de palmen voelen. Dwergen zaten allemachtig stevig in elkaar. Een olifant kon waarschijnlijk op dit kereltje stampen zonder meer schade aan te richten dan een gedeukte muts, waarna Unterhügel het dier aan zijn slurf zou rondslingeren en in de haven zou jonassen. ‘Aangenaam,’ zei de dwerg. ‘Wij spelen dus. Een potje zielenjagen?’ ‘Zielenjagen? Is dat zoiets als hartenjagen?’ ‘Zoiets ja, jongen. Ik leg je de regels nog wel uit. De normale
inzet?’ ‘No problemo.’ Gerard had geen idee wat Unterhügel met “de normale inzet” bedoelde. Winnen was in ieder geval de simpelste
zaak van de wereld. De dwerg zat inderdaad met zijn rug naar een knots van een spiegel. De vergulde lijst vol grijnzende engeltjes glom in het lamplicht. ‘Dwergen zijn sukkels,’ mompelde hij binnensmonds.
‘Pardon? Wat zegt u?’ ‘Laat maar.’ Gelukkig had al dat gebeuk met houwelen en mokerhamers de meeste dwergen nogal hardhorend gemaakt. De dwerg deelde de kaarten. Het leek alsof hij stond te jongleren met filmposters. Hij legde een biljet van twintig euro op
tafel. ‘Dit zet ik in. Zullen we beginnen?’
‘Mensen zijn sukkels!’ kraaide Kaspian Unterhügel. Een schaterlach volgde op de woorden. Hij gooide zijn laatste vier kaarten 20
op tafel. ‘Azen, allemaal, en daarmee ben ik los!’ Gerard wreef met zijn knokkels over zijn oogleden. Hoe kon dat? De dwerg had enkel klein grut in zijn hand gehad: een hartenboer, een schoppen drie. Hij had de kaarten verdorie glashelder in
de spiegel zien weerkaatsen. ‘Gewonnen, gewonnen!’ Kaspian Unterhügel voerde een huppeldansje van vreugde op het tafelblad uit. ‘Ik heb gewonnen!’ Laat hem maar, dacht Gerard. Ik won zes keer. Hij reikte naar de stapel biljetten. ‘Wat krijg je van me?’ Dit was de eerste keer dat
hij verloren had. ‘Geld is jouw pakkie-an. Papier is niks voor dwergen.’
‘Eh? Wat dan?’ ‘De normale inzet zei ik. Jij stemde toe.’
Unterhügel griste de klaverboer uit het spel en hield hem Gerard voor. ‘U bent de vijfde! Dit mag dan een rotdorp zijn, mijn
kaarten vinden het hier heerlijk.’ De klaverboer sidderde, vervormde. Gerard boog naar voren.
Vanaf de witte rechthoek staarde zijn eigen gezicht hem aan. ‘Tja, zo gaat dat. De bedrieger bedrogen.’ De dwerg stak de
kaart in zijn rugzak. ‘Het was me een waar genoegen met u te spelen.’ Hij wipte van de tafel. De kaarten volgden hem, klapwiekend als een zwerm reumatische motten. ‘Tot ziens!’ riep hij. Hij schoot naar de deur, snel als een rat, en
liet Gerard achter met het geklepper van het kattenluikje. De spiegel borrelde als kokend water en werd een strook behang waarop met waskrijt de lijst van een spiegel gekalkt was. ‘Shit,’ zei Gerard. ‘Krijg nou wat.’ Hij keek omlaag naar de
21
waardeloze kaarten die hij nog steeds in zijn handen hield. Ze waren eigenaardig grauw geworden, enkel zwart en wit. Net als zijn eigen handen. Net als posters aan de muur, de neonletters boven de bar. Alle kleur was uit Gerards wereld verdwenen. ‘Oh shit,’ herhaalde hij.
22
4
De herfststraten van Noordwijk waren normaal al niet bijster vrolijk, maar zonder kleur zagen ze er helemaal deprimerend uit. Zwarte wolken slierden door een grijze hemel. De surfboards in
de etalage hadden hun heldere dayglowkleuren verloren, net als de badkleding, het speelgoed. Het is alsof ik in oma Renates zwart-wit tv ben gevallen, dacht
Gerard. Zelfs de lucht ruikt vlak, afgrijselijk neutraal. Zonder een spoor van zilt of teer.
‘Hoe ging het?’ Freek stapte van zijn fiets. ‘Niet zo best.’
‘Hij kleedde je uit? Tilde je aan je enkels op en schudde de laatste stuivers uit je achterzak?’
‘Was het maar waar. Ik heb een hele stapel biljetten, maar de laatste ronde won Unterhügel zelf. Hij nam iets van me weg. Mijn
ziel denk ik. Alles ziet er ineens zo grauw en grijs uit.’ ‘Dat is balen.’ Freek wreef over zijn bovenlip, waar zijn snor maar niet echt wilde uitgroeien. ‘We kunnen de anderen bellen en dat kabouterkreng zoeken.’ ‘Dat werkt niet. Unterhügel dook natuurlijk meteen het riool
in. Bovendien kunnen we nooit tegen een dwerg op. Te sterk. Hij rukt onze armen en benen eraf en voetbalt met onze hoofden. Al kwamen we met tien man en een gorilla.’ Gerard balde zijn vuisten, ontspande ze welbewust. ‘Geen geweld. Ik moet de kaart van hem
23
terugwinnen. Of stelen. Als ik maar iets van hem had. Een persoonlijk bezitting. Dan zou ik hem kunnen opsporen.’ ‘Het geld dat we wonnen?’ ‘Dwergen geven niets om papier. Ze zien het niet als bezit. Alleen goudstukken nemen ze serieus.’ ‘De ring! Hij gaf hem met de grootste tegenzin en het was vast niet de bedoeling dat ik hem won. Ik keek die keer niet in de spiegel, weet je, omdat ik al winnende kaarten had getrokken.’ Freek graaide in zijn binnenzak en hield de ring omhoog.
Gerards adem siste tussen zijn tanden. De ring was geel, glanzend goudgeel en de oogjes fonkelden robijnrood. Louter de kleur maakt de ring tot het mooiste dat Gerard ooit had gezien. ‘Hij heeft kleur!’ ‘Neem hem. Misschien helpt het.’
Gerard staarde naar de ring, als om de tinten met zijn ogen op te zuigen, keek toen hoopvol op. De straat was nog even grijs.
‘Dwergen zijn magisch tot in hun diamanten botten,’ zei Freek. ‘Om hem op te sporen heb je spreuken nodig, bezweringen. Ken
je iemand? Als je geld nodig hebt?’ Hij stak Gerard het stapeltje biljetten toe. ‘Gebruik het. Ik hoef niets terug.’ ‘Nee, nee, bedankt.’ Gerard schudde zijn hoofd zo heftig dat hij een nekwervel voelde knarsen. Om de een of andere reden brandden tranen in zijn ooghoeken en zat er een brok in zijn keel. Een stekelige brok die hij onmogelijk weg kon slikken.
Hij wilde me zomaar zijn geld geven. Al zijn geld. Freek is een grommende en grauwende geldwolf. Hij zou het huishoudgeld uit de portemonnee van zijn moeder jatten als ze zo stom was om het in haar jaszak te laten zitten. 24
‘Je bent een vriend,’ zei hij en stompte Freek tegen zijn arm. ‘Een echte vriend.’ Zijn stem klonk vreemd hees. ‘Er is er maar één die mij kan helpen en ze geeft net zo weinig om geld als dwergen.’
‘Renate Donkersloot,’ meldde het groen uitgeslagen naambordje, ‘wijswijf en helderziende. Binnen zonder kloppen, want ik weet natuurlijk al dat u voor mijn deur staat.’ Gerard haalde diep adem en duwde de deur open.
‘Kom binnen. Ik had niet anders verwacht.’
‘Oma,’ zei hij, ‘ik heb, geloof ik, iets zeldzaam stoms uitgehaald.’
‘Laat eens kijken, kleinzoon.’ Gerards grootmoeder nam de gouden ring aan met vingers die trilden van ouderdom. Met een vinger-
knip had ze zichzelf jong kunnen maken, wist Gerard, jong en beeldschoon. Maar elke bezwering heeft haar eigen, bijna altijd te
hoge prijs. Elke dag jeugd zou oma een maand van haar leven kosten.
‘Van een dwerg zei je?’ Ze hield de ring voor haar linkeroog en blies er twee keer door voordat ze hem teruggaf. ‘Tsk.’ Ze schudde haar grijze hoofd. ‘Dwergen. Miniatuur-Napoleons zijn het, stuk voor stuk. En jij hebt er met eentje zitten kaarten. Verloren natuurlijk.’
Gerard hield wijselijk zijn mond, knikte alleen maar. ‘Wat heb je verloren?’ Gerard wees om zich heen, naar de antieke boeken in harig saurusleer, de planten met bestofte bladeren, de twee houten
25
indianenkoppen op het dressoir. ‘Ik zie alles zwart-wit. Geen kleuren meer...’ ‘Je ka!’ Een kakelend lachje baande zich een weg naar buiten door haar tandeloze mond. ‘Mijn dwaze kleinzoon heeft zijn ka verspeeld! En nog wel aan een dwerg!’ ‘Mijn ka?’ Bij de godsdienstlessen op school had Gerard nooit bijzonder goed opgelet. Godsdienst was meer iets voor als je stokoud was. En voor praktische magie had hij al helemaal geen talent. Meer
dan een mager zesje had er nooit ingezeten. ‘Je ka is een van je zielen: je dubbelganger. Je ka is de kleur in je leven, eigenlijk.’ Gerard knikte lam. De brok in zijn keel was terug. ‘Hoe... Hoe kan ik hem terugvinden? De dwerg?’
‘Daar komt de aap uit de mouw. Voor magische klusjes gaan we naar grootmoe, nietwaar? Die is er voor. Nou goed...’ Ze hees zich moeizaam overeind uit de kussens van de bank. ‘Au! Mijn rug. Nou, geef me die ring nog eens aan en pak dan de Clavis In-
fernalis uit de boekenkast.’ ‘Daar mocht ik vroeger nooit in kijken,’ zei Gerard. ‘Je mepte me met de pollepel op mijn knokkels toen ik de Clavis uit de kast trok.’ ‘En terecht! De Sleutel tot de Hel, zo zou je de titel kunnen vertalen. Levensgevaarlijk: voor je het weet ben je een ziel kwijt. Maar aangezien dat al het geval is...’ Ze sloeg het boek open en de geur van smeulende vuilnisbelten en borrelende moerassen walmde door de kamer. ‘Gebonden in drakenleer, met bladzijden van geplet spinnenweb. Elke letter is 26
een dode horzel of schorpioen.’ ‘Aha,’ zei Gerard. Hij hield niet van stoffige boeken en de Clavis moest zo ongeveer het stoffigste van alle boeken zijn. ‘We boffen. Je ring heeft al min of meer de juiste vorm voor
een zoeker. Slangen kruipen werkelijk overal rond en speuren onophoudelijk naar prooi. Proeven alles met dat zenuwtongetje.’ Ze zette haar leesbril op en sloeg bladzijde na kleverige bladzijde om. ‘Heb de juiste bezwering, ja. “Om te vinden het spoorloze en fluisterschuwe”. Ik zal een heksing op de ring drukken.’ Ze
spuwde op de ring, sprak een spreuk die klokte als het kotsen van een nachtuil. ‘Nu een druppel van je bloed, Gerard, en je toe-
stemming.’ Ze trok alvast een vlijmscherpe haarspeld uit haar spierwitte vlecht.
Bloed: Gerard had niet anders verwacht. Geen zwarte magie zonder bloed. Maar: ‘Toestemming?’
‘Dat je bereid bent de prijs voor de bezwering te betalen. Veel is het niet. Je zult het niet missen. De prijs is je talent om met een
stalen gezicht leugens te vertellen. Zodra je dat probeert, schrijft een onzichtbare hand LEUGENAAR op je voorhoofd. In gotische
krulletters.’ Gerard slaakte een diepe zucht. ‘Beetje stom dat, maar oké.’ Hij stak zijn duim naar voren voor oma’s haarspeld.
Zodra de druppel bloed op de ring viel, trok een groen waas over
het goud. Het slangetje hief zijn kop op en siste. Rode vonken sproeiden uit zijn ogen. ‘Ik zal je een envelop van asbest meegeven,’ zei oma. ‘Anders brandt hij om de haverklap gaten in je kleren.’
27
INTERMEZZO Zodra de geheim agent onder de hete douche vandaan stapte, merkte hij de leegte op. Een gonzende afwezigheid. Als je iemand twee jaar lang en door vijf landen gevolgd hebt, ontwikkel je een soort zesde zintuig. Je weet misschien niet precies waar de ander is, maar wel of hij er is. Kaspian! Waar was die ellendige dwerg ineens gebleven? Hij snelde Hotel De Noorderzon door, zocht de tapkamer af, gluurde zelfs onder de deuren van de toiletten. Ten slotte keerde hij naar zijn hotelkamer terug en trok een cirkel op de linoleumvloer. Hij aarzelde twee, drie seconden en
reciteerde toen een spreuk die hem in half Europa op de brandstapel zou doen belanden.
Er volgde een stilte alsof de hele wereld haar adem inhield. Een staaf van ijzig vuur verscheen, als een bevroren bliksem-
schicht. Twee rode ogen zweefden een handbreedte boven de staaf. Het wezen was een maride, een van de machtigste woestijngeesten en even kwaadaardig als een hondsdolle nerts. ‘Weet dat enkel Mij oproepen al de levens van negen maagden
kost en het gezichtsvermogen van zestien renpaarden.’ De stem klonk als het knetteren van overspringende vonken. De geur van ozon vulde de kamer. ‘Atlantis betaalt haar schulden altijd.’ De agent hief een hand 28
op en trok een dwingend symbool in de lucht. ‘Zoek de dwerg! Zoek Kaspian Unterhügel!’ ‘Ik ga. Ik speur.’ De staaf van vuur doofde. Een kwartier verstreek, twintig minuten, een half uur. De geheim agent ijsbeerde sissend van frustratie door de hotelkamer. Hij schoot nieuwe kleren aan, veranderde de foto op zijn paspoort twee keer, beproefde een dozijn valse namen. Een doffe plof: het wezen zweefde opnieuw boven de magische
cirkel. ‘In de kluis liggen de gouden ringen van de dwerg nog, Kas-
pians familiemoker. Hijzelf bevindt zich niet binnen een straal van tien mijl van hier. Verder dan tien mijl reikt mijn blik niet.’ ‘Onmogelijk! Die hamer hing al negentig generaties in de trofeehal van de Unterhügels! Dwergen verliezen nog liever beide duimen dan hun familiemoker. De hele clan zoekt hem
omdat hij de hamer heeft gestolen. En die zou hij zomaar achterlaten? Waanzin.’
‘Misschien geeft hij niet langer om familie?’ zoemde het wezen. ‘Misschien voelt hij zich zelfs geen Unterhügel of dwerg meer?’ De agent kreunde. ‘Ik ging zo zorgvuldig te werk! Elke week veranderde ik van vermomming.’ Zijn schouders zakten in. ‘Hoe moet ik hem in Poseidonsnaam terugvinden? Ik kan onmogelijk met lege handen in Atlantis terugkeren.’
‘Ik weet een oplossing. Mijn honorarium daarvoor bedraagt achttien maagden, het zicht van vijftig renpaarden en de levende hersens van drie heilige olifanten.’ ‘Atlantis betaalt.’ 30
‘Iemand anders zoekt Kaspian Unterhügel ook. Hij bezit een magische ring die hem regelrecht naar de dwerg kan voeren. De naam van de jongen luidt Gerard Berkels.’ ‘Wat wil hij?’
‘Wraak vermoed ik. Wraak en hij wil zijn ziel terug.’ ‘Niemand mag de dwerg een haar krenken! Nog niet. Waar kan ik die jongen vinden?’
Copyright © Tais Teng
31