LEE JOO-CHAN EN TIMOTHY – NOORD-KOREA
Genade zo oneindig groot Ze lijken zo klein op dat podium: Lee Joo-Chan, zijn vrouw Chan-Sook en zijn zoon Timothy. We hadden hun gevraagd op deze Open Doors-dag in de Zwolse IJsselhallen in 2010 een lied te zingen. Chan-Sook had al snel ‘ja’ gezegd: ze zou meezingen met haar man. In Noord-Korea had ze een professionale muziekopleiding gevolgd. ‘Welk lied willen jullie dan zingen?’ Lee Joo-Chan en Chan-Sook hoefden er geen moment over na te denken. ‘Amazing Grace,’ antwoordde hij. ‘Dat is het lied dat de christenen in Noord-Korea het meest zingen.’ En nu staan ze op het podium ten overstaan van zesduizend mensen die net ademloos hebben geluisterd naar het relaas van Lee. Ze zingen (in het Koreaans) de eerste regels: Genade zo oneindig groot. Dat ik die ’t niet verdien, het leven vond, want ik was dood en blind, maar nu kan ’k zien. Timothy zingt niet mee. De 22-jarige jongen slaat zijn handen voor zijn ogen en zakt op zijn knieën. Het lied en de ambiance hebben hem teruggevoerd naar zijn duistere vaderland, terug naar de straten waar hij voedsel stal, terug naar de vrienden die in zijn armen stierven, terug naar de cel waarin hij bijna het leven liet. Als Lee doorkrijgt dat zijn zoon huilt, houdt hij het zelf ook niet meer. Hij valt op de knieën en slaat met zijn linkervuist op het podium. Hij schreeuwt. ‘God, red het volk in Noord-Korea!’ Het is een kreet die rechtstreeks uit de Vervolgde Kerk komt, een die door merg en been gaat, een die we nooit mogen vergeten. Een columniste van Visie schrijft later: Daar staat hij, in levende lijve op het podium: broeder Lee Joo-Chan. Gepassioneerd spreekt hij over zijn land en over de onbeschrijfelijke ellende waarin de Noord-Koreanen moeten leven. Wanneer hij vertelt dat zijn zoontje bijna verhongerd is en later op een haar na is doodgemarteld,
klimt de verbijstering bij me omhoog. Een kínd. Wie doet nu een kínd iets aan? Aan het einde van zijn betoog beklimmen tot ieders verbazing zijn zoon en zijn vrouw het podium. Ze leven en ze zijn erbij en ze willen wel een lied voor ons zingen. Amazing grace in hun moedertaal. Dapper zetten ze in. Maar het gaat niet. De jongen haakt na een paar woorden af. Ik zie hoe zijn stoere tienergezicht vertrekt in een huilkramp. Lee Joo-Chan valt bij de tweede regel op zijn knieën. Verstijfd en met mijn hand voor mijn mond hoor ik hem huilend en hartverscheurend bidden. Niemand kan het verstaan en iedereen begrijpt het. Hier ligt een getraumatiseerd man door emoties overmand tot God te schreeuwen voor zijn land. Op het scherm zien we hoe de directeur doet wat we allemaal wel willen doen: hij knielt naast hem neer en slaat zijn armen om hem heen. Twee werelden raken elkaar. En de ene wereld is nauwelijks in staat iets uit die andere wereld te bevatten. Ze heeft gelijk. De ene wereld kan de andere nauwelijks bevatten. Maar dankzij Gods genade, die oneindig groot is, raken de twee werelden elkaar wel. Daarom staat het verhaal van Lee en Timothy in dit boek, omdat God het gebed verhoorde van vader en zoon, die ooit hun verhaal voor een groot publiek wilden vertellen om zo de vrije wereld wakker te schudden. Ik ontmoette Lee in september 2010, twee maanden voor de Open Doors-dag van dat jaar en luisterde een halve dag naar zijn verbazingwekkende relaas. De aarden pot Lee groeide op in Noord-Korea, dat vaak als communistisch bestempeld wordt, maar minstens zo veel lijkt op Hitlers Duitsland als op Stalins Sovjet-Unie. Het christendom is volledig verboden en alleen al het bezit van een bijbel kan leiden tot een levenslang verblijf in een concentratiekamp vergelijkbaar met de beruchte kampen uit de Tweede Wereldoorlog van het Derde Rijk. Lee wist dan ook als kind en zelfs als volwassene niet dat zijn ouders Jezus Christus volgden. Hij wist alleen dat ze anders waren dan anderen. Zijn vader en moeder werden zelfs ‘communistische ouders’ genoemd, een officieuze eretitel voor mensen die als zorgzaam bekend staan. Het is een van de meest liefdevolle manieren om iemand te beschrijven in Noord-Korea. Lee’s vader en moeder hielpen de armen, de zieken en de hongerigen. De familie Lee was gewend om wat zij bezat te delen met anderen. ‘Mijn moeder stelde me vaak vragen om me te vormen. Ze vroeg bijvoorbeeld: “Wat doe je als je iemand ziet die honger lijdt?” Ik wist natuurlijk wat de juiste antwoorden waren: voedsel deel je met de ander, je kleedt hen die geen kleding hebben en voor een zieke zorg je zoals je voor je ouders zou zorgen.’
Lee wist wel waar zijn ouders hun wijsheid vandaan haalden. Iedere avond als het donker was, gingen zij naar de tuin en groeven een aarden pot op. Die namen ze vervolgens mee naar binnen. In de pot zat een klein, zwart boek verstopt. Zijn ouders lazen elkaar voor, maar nooit waar de kinderen bij waren. Het zwarte boek was iets waar nooit over gesproken mocht worden, zeker niet met anderen. ‘Mijn ouders waren daar heel stellig in. Nooit over spreken. Niet met vriendjes, niet met buren, niet op school. Anders zou de politie komen. Ja, en als NoordKoreaanse ouders met de politie dreigen, weten kinderen dat het menens is. Soms maken ouders daar zelfs misbruik van, haha. Bijvoorbeeld als de kinderen niet willen slapen. “Pas op! Nu stil zijn! Anders komt de politie je zo halen.” Kinderen houden dan direct op met vervelend doen.’ En dus hielden Lee, zijn broers en zussen hun mond. Niemand wilde in het concentratiekamp terechtkomen. Ook al kenden ze de woorden ‘Bijbel’, ‘Jezus’ en ‘God’ niet, het was duidelijk voor hen dat het zwarte boek iets illegaals was. Ook de verhalen die vader en moeder vertelden, waarvan Lee zeker wist dat die uit het zwarte boek kwamen, waren verboden. Ze vertelden bijvoorbeeld over een man die naar een berg ging en uit de hemel twee stenen platen met tien belangrijke regels kreeg. Er was een verhaal over een grote watersnood waarbij slechts enkele mensen en heel veel dieren gered werden. En zijn ouders spraken graag over een wijze man die op een berg ging zitten en belangrijk onderwijs gaf over hoe mensen moesten leven. In een land waar het christendom volstrekt verboden is en zelfs het bezitten van een bijbel voldoende reden is om met het hele gezin een concentratiekamp te worden opgesloten, is het de enige manier waarop ouders hun kinderen iets van de Bijbel kunnen meegeven. De bijbelverhalen worden als ‘sprookjes’ verpakt en alle christelijke termen worden weggelaten. Pas als kinderen oud en wijs genoeg zijn, durven de ouders het aan om het hele Evangelie te vertellen. Vanaf dat moment hebben de kinderen de keuze: volgen ze de God van de Bijbel en kiezen ze voor een risicovol bestaan? Wijzen ze het af en blijven ze geloven in de goddelijke status van de leiders? Of geven ze zelfs hun ouders aan om hun eigen toekomst veilig te stellen? Geest van martelaarschap ‘Elke christen in Noord-Korea heeft de geest van martelaarschap gekregen,’ vertelde een belangrijke contactpersoon van Open Doors voor Noord-Korea mij eens. ‘Iedereen die tot geloof komt, weet dat er ooit een dag kan komen waarop zal
blijken of dat geloof standvastig is. Dan zal de persoon gemarteld worden en onder druk worden gezet om het geloof af te zweren. Dit is het zwaard van Damocles waar alle christenen in Noord-Korea onder gebukt gaan.’ Het zou kunnen dat Lee’s ouders om deze reden Lee nooit verteld hebben over het evangelie, zelfs niet toen hij volwassen was, trouwde en een baan kreeg als geschiedenisleraar op een middelbare school. Misschien wilden ze Lee niet onder zo’n druk laten leven. Hij heeft het hun nooit gevraagd. Bovendien werd het leven steeds zwaarder. In 1995, amper een jaar nadat de Grote Leider Kim Il-Sung stierf, deed de hongersnood zijn intrede in het land. De hongersnood was het gevolg van tientallen jaren wanbeleid. Noord-Korea werd tot het uiteenvallen van de Sovjetunie gesteund door het communistische blok, maar moest daarna opeens marktconforme prijzen betalen voor olie, voedsel en andere grondstoffen en goederen. Lee herinnert zich de eerste sterfgevallen nog goed. ‘Een jongen van twaalf zat in mijn klas en klaagde over erge buikpijn. Hij huilde en ik liet zijn 17-jarige zus halen om hem naar huis te brengen. Ze nam hem op haar rug en vertrok. Niet veel later werden we gebeld door het ziekenhuis. Beide kinderen waren bewusteloos op straat gevonden.’ Alle docenten gingen naar het ziekenhuis. Daar kreeg Lee te horen dat de kinderen niet lang meer te leven hadden. De broer en zus lagen in twee bedden naast elkaar. ‘Ik zat er tussenin en hield hun handen vast. Plotseling kneep het meisje in mijn hand en zei: “Meester!” Ze haalde nog één keer adem en haar ogen gingen langzaam dicht. Haar broertje stierf slechts enkele minuten later. Hun ouders waren al dood.’ Deze tragedie was het begin van een lange lijdensweg. Vele kinderen stierven, zelfs op school. De plaats waar de school stond werd extra hard getroffen. Het was een industriestad met nauwelijks groen. Niet iedereen kon naar de heuvels om op zoek te gaan naar eetbare planten en gras. Lee, zijn vrouw en twee kinderen overleefden, maar ze moesten alles eten wat ze konden vinden, waaronder pap gemaakt van boomschors. ‘Het uiterlijk van de mensen veranderde. Iedereen ging er steeds slechter uit zien. Ook mijn gezichtsvermogen nam af. Als je verhongert, komt er een soort gele waas over alles wat je ziet. En als je gaat zitten en weer wilt staan, moet je alle kracht gebruiken die je in je hebt. Ik zweette soms over mijn hele lichaam. Soms zag ik mensen die gingen liggen, ze hadden de kracht niet meer om op te staan. Ze stierven ter plekke.’
Ondanks dat overleven prioriteit nummer 1 was geworden, dacht Lee veel na. De haat in zijn hart groeide. Hij haatte de Partij die alle facetten van het leven in het communistische ‘paradijs’ bepaalde. Hij haatte de leugens van het regime van Kim Jong-Il, die zijn vader Kim Il-Sung was opgevolgd als leider. De vlucht Op een koude winterdag in 1996 kwam de woede tot uitbarsting op een slecht gekozen moment. Hij kreeg ruzie met het partijlid dat verantwoordelijk was voor de school. ‘Ik werd zo kwaad dat ik een aantal boeken op de vloer gooide. Het waren boeken geschreven door Kim Il-Sung en Kim Jong-Il en hun beeltenissen stonden op de cover.’ Zijn daad stond gelijk aan heiligschennis. Het partijlid was woedend en schold Lee uit. ‘Ik geef je aan! Je wordt geëxecuteerd!’ Het was goed mis. Wilde Lee overleven, dan had hij maar één keus. Hij moest weg. Zo snel mogelijk. Hij rende de school uit. Hoeveel tijd had hij? Hij wist het niet. Een telefoontje was zo gepleegd. Tegen de tijd dat hij thuis was, kon de politie al op de stoep staan. Er was geen tijd om naar zijn vrouw en kinderen te gaan. Hij moest het land uit. Lee rende naar het station en had geluk. Een trein met een grote lading kolen vertrok naar het noorden. Hij verstopte zich tussen de kolen. De trein ging niet naar China, maar kwam wel in het grensgebied. Lee moest er daarom uit springen. Gelukkig lag er een hoop sneeuw op deze koude dag. Hij liep naar de Tumen-rivier, die in deze tijd van het jaar bevroren was. De rivier werd nog niet zo goed bewaakt als nu en hij kon eenvoudig de laatste 35 meter oversteken die hem van China scheidden, al moest hij door een dik pak sneeuw waden. Zijn rechtervoet en linkeroor waren inmiddels flink aangetast door de vorst. Hij liep tachtig meter China in en kwam toen al aan bij een dorpje. Lee zag een vrouw en klampte haar direct aan. Het was een vrouw van Koreaanse afkomst [in het noorden van China wonen zo’n twee tot drie miljoen Chinese Koreanen, JV]. Lee kon nauwelijks een woord uitbrengen vanwege de zware reis. Hij kon nog net zeggen dat hij een Noord-Koreaan op de vlucht was. Hij had honger en was uitgeput. Lee huilde en de 65-jarige vrouw eveneens. Ze hielp hem overeind en nam hem mee naar huis, waar ze hem op de vloer liet liggen. Net als de meeste Koreaanse huizen had dit huis vloerverwarming. Ze knipte Lee’s laarzen open en zag dat Lee’s rechtervoet door de vorst behoorlijk opgezwollen was. Ze ging terug naar buiten
om sneeuw te halen en daarmee zijn voeten in te wrijven. Lee kreeg eten en warme thee en kwam langzaam weer op krachten. ‘Ik was ontsnapt aan een zekere dood. Opluchting was het gevoel dat overheerste. Alsof ik van de dood was teruggekeerd naar het leven.’ In het begin leek China wel een droom. Er was voedsel in overvloed, de geur van bakolie vulde de straten en de mensen zagen er gelukkig uit. Niemand kwam om van de honger. Maar de eerste keer dat Lee van het Chinese eten at, moest hij overgeven. Zijn lichaam was echt voedsel ontwend en het duurde een tijdje voordat hij normaal kon eten. ‘Je eeuwige leven begint hier’ Lee bracht in totaal 5,5 jaar door in China. De ergste jaren van zijn leven, zegt hij nu. Het grootste deel van zijn tijd daar moest hij bedelen om te overleven. Altijd was hij op de vlucht. Met een stuk vinyl maakte hij in het bos een soort plastic tent waaronder hij kon slapen. Soms had hij werk als houthakker of kompel in een kolenmijn. Nooit kreeg hij geld voor zijn werk. Zijn bazen betaalden hem met voedsel en soms met inwoning. Het liefst wilde Lee terug naar zijn familie in Noord-Korea of in ieder geval contact met hen opnemen. Het kon niet of lukte niet. In 1998, een jaar nadat Lee in China was aangekomen, stak Lee’s moeder de grensrivier over. Ze wist Lee te traceren en ze ontmoetten elkaar. Tijdens het eerste weerzien barstte Lee’s moeder in tranen uit. Eindelijk kon ze het geheim dat ze met zich meedroeg aan Lee vertellen. ‘Ze pakte mijn hand en nam me mee naar een Chinese staatskerk. We gingen in de lege kerkzaal zitten en ze begon uit te leggen dat ze in 1935 op 9-jarige leeftijd christen was geworden en dat haar ouders Hem ook volgden. Ze vertelde over de Bijbel, over de zondeval, over God en over het offer van Jezus. Mijn moeder verlangde terug naar die eerste jaren van haar geloof. De Japanners hadden toen Korea bezet en vervolgden de christenen. Toch diende iedereen er elkaar. En ze gaf aan dat ik uit haar was geboren, maar dat ik eigenlijk Gods kind was.’ ‘Hij zal je beschermen en voor je zorgen,’ zei ze. ‘Geloof in Hem. Wees trouw. Je eeuwige leven begint hier.’ Het was even stil en vervolgens begon Lee’s moeder te bidden. Het was het eerste gebed sinds 1945 dat ze hardop kon uitspreken. Zo hard als ze wilde zelfs. Het gebed duurde drie uur. Ze bad voor Lee en voor het Noord-Koreaanse volk. ‘Redt U hen alstublieft, Heer!’
Na haar ‘amen’ trilde de bejaarde vrouw van de inspanning die ze had geleverd. Haar hele lichaam was nat van het zweet. Lee was ervan overtuigd dat God bestond en wilde zijn leven aan Hem toewijden. Verraden Tussen 1998 en 2001 probeerden Lee en zijn moeder geld te sparen zodat de rest van de familie ook in China kon komen wonen. Het lukte niet. Ze hadden nauwelijks genoeg middelen om zelf te overleven. Toch deerden de moeilijke omstandigheden Lee’s moeder niet. Ze mocht vaak spreken in kerken waar Koreaans gesproken werd en vertelde dan over Gods liefde voor de mensen. Ze besefte niet dat dat uiteindelijk haar leven ernstig in gevaar zou brengen. Op een dag in 2001 kwam een broer van Lee naar China. Hij schrok van het zwerversbestaan dat Lee en zijn moeder leidden. Na vier maanden kreeg hij zijn moeder zover om terug te keren naar Noord-Korea. Lee zelf werd gezocht in Noord-Korea vanwege zijn overtreding. Hij kon niet meer thuiskomen. Voor zijn moeder was nog hoop. Zij kon volhouden dat ze bij familie was geweest vanwege de hongersnood. Lee’s moeder nam publiekelijk afscheid van een kerk die haar geholpen had en waar ze wel eens sprak. Ze vertelde dat ze die week samen met haar zoon (Lee’s broer) de rivier zou oversteken en ze vroeg om gebed. Ze had niet door dat er een verrader in de kerk zat. De dag kwam dat Lee’s moeder en zijn broer de oversteek gingen wagen. Lee zou met hen meegaan tot aan de grens. Het laatste stuk liepen ze met z’n drieën. Op enkele honderden meters van het water stopte Lee’s moeder. Ze draaide zich om en legde Lee de handen op. Het duurde even voor Lee door had dat ze voor hem bad. ‘Ze bad ruim een halfuur,’ zegt Lee. ‘Al die tijd zegende ze me en pleitte ze voor me. Toen ze stopte, keek ze me aan en zei: “Jij mag niet sterven. Jij moet dit overleven en pastor worden. Help de mensen, vooral de armen, de zieken, de weduwen en de wezen. Dien Jezus altijd.”’ Het was het laatste gebed dat Lee’s moeder hardop uitsprak. Lee zag niet veel later zijn moeder en broer door de rivier waden. Het was op deze plek niet erg diep, maar de stroming kon sterk zijn. Zijn moeder was dan een
geestelijk sterke vrouw, ze was ook de 75 gepasseerd. Toch kwam ze betrekkelijk gemakkelijk aan de overkant. En toen gebeurde het. Lee kan de gebeurtenissen nog altijd in slow motion aan zich voorbij zien trekken. Aan de overkant van de rivier werden de contouren van een jeep zichtbaar. Twee soldaten sprongen uit de auto. Nog eens twee militairen kwamen uit het hoge gras omhoog. Lee’s hart ging als een razende te keer. Ze waren verraden! De twee vluchtelingen in het water hadden geen mogelijkheid meer om nog om te keren. De soldaten hadden hun geweren al in de aanslag. Toen ze het water uit kwam kreeg Lee’s moeder een klap met de kolf van een geweer. Ze bleef roerloos liggen. Haar zoon werd gestoken met een bajonet. Beiden overleden ter plekke. Lee zat hulpeloos aan de overkant, verstopt tussen de struiken. De soldaten wisten dat hij er was en begonnen te schelden en te roepen. Lee raakte in shock. Hij wenste dat hij een geweer had. ‘Ik zou zeker het water in gegaan zijn en geprobeerd hebben die soldaten te doden.’ Er was nog ruimte voor één andere gedachte. Hij moest het lichaam van zijn moeder ophalen om haar een fatsoenlijke begrafenis te geven. Maar hij kon niet naar de overkant. Dat zou zijn einde betekenen. Hij rende weg. Hij had verderop een dorp gezien. Hij moest hulp vragen! Bij het eerste huis klopte hij aan. Een oude man deed open. Lee zakte door zijn knieën en vertelde met horten en stoten zijn verhaal. De oude man hield het niet droog en trommelde nog veertig mensen op. Ze trokken op naar de plek waar Lee had gezien hoe zijn moeder en broer werden gedood. De soldaten waren nog steeds niet weg. Twee Chinese jongemannen sprongen in het water en waadden naar de lichamen die nog altijd in het water lagen. De scheldkanonnade van de Noord-Koreanen was niet mals. Maar het deed de Chinezen niets en ze slaagden erin het lichaam van Lee’s moeder mee te nemen. ‘Ik heb haar kunnen begraven, maar ik was vier maanden totaal in shock,’ zegt Lee. ‘Ik voelde niets en ik dacht niets. Er was geen leven meer in me. Eigenlijk was ik een levende dode, een zombie. Ik wilde maar één ding: weg. Zo ver mogelijk weg uit dit land. Ik moest mezelf in veiligheid brengen. Naar Zuid-Korea. Maar ik was ook boos op God. Ik schreeuwde het uit naar Hem, maar ik bad ook. Ik besloot alles op alles te zetten om weg te komen.’ De engel Lee ging op zoek naar een van de vele ondergrondse netwerken die mensen naar Zuid-Korea‘smokkelden’. Het duurde niet lang voor hij de juiste personen had
gevonden en samen met nog twee Noord-Koreaanse vluchtelingen ging hij in augustus 2001 op weg. Aangezien Zuid-Korea alleen grenst aan Noord-Korea en verder omringd wordt door zee, is er voor Noord-Koreaanse vluchtelingen in principe slechts één manier om veilig in Zuid-Korea aan te komen. Ze moeten een Zuid-Koreaanse ambassade of consulaat zien te bereiken. De Zuid-Koreaanse wet verplicht de overheid asiel te verlenen aan elke vluchteling uit het noorden. De buitenlandse ambassades en consulaten in China worden echter streng bewaakt door Chinese agenten. Daarom kiezen de meeste vluchtelingen ervoor naar Mongolië, Thailand, Cambodja of Vietnam te gaan. Ook deze route brengt grote risico’s met zich mee. Eerst moeten de Noord-Koreanen een lange reis maken naar het zuiden van China. Daarna volgen enkele gevaarlijke grensovergangen. Lee wist met zijn vluchtmakkers Vietnam redelijk makkelijk te bereiken. De oversteek naar Cambodja was echter het gevaarlijkste punt van de hele reis. Hij maakte zich grote zorgen of hij wel veilig aan de andere kant kon komen. ‘Ik wist dat op deze plek veel Noord-Koreanen waren gearresteerd. Uiteindelijk viel ik toch in slaap. Ik droomde van een grote engel, omgeven door een stralend licht. Hij vertelde me dat ik hem moest volgen. Op dat moment werd ik wakker.’ Lee opende zijn ogen en de engel stond nog steeds voor hem. Nogmaals vertelde de engel dat Lee hem moest volgen. Hij maakte zijn twee kameraden wakker. Zij zagen de engel niet, maar liepen toch achter Lee aan. Ze gingen door bossen, over de berg, en al die tijd liep de engel voorop. Het was een tocht van zeven uur. De engel zei geen woord. Tot de zon opkwam. De engel draaide zich om, glimlachte en zei: ‘Jullie zijn nu vrij. Er zijn geen obstakels meer.’ Lee realiseerde zich dat ze veilig in Cambodja waren aangekomen. ‘De engel verdween,’ zegt Lee. ‘Ik twijfel er niet aan dat Jezus deze engel heeft gestuurd om ons te redden.’ De woorden van het hemelse wezen kwamen uit. Zonder problemen konden de vluchtelingen de Zuid-Koreaanse ambassade bereiken. Niet veel later zat Lee in het vliegtuig naar Zuid-Korea, waar hij een nieuw paspoort kreeg. Eenmaal in Zuid-Korea moest hij verplicht een integratiecursus volgen. Daarna meldde hij zich aan bij een theologische universiteit. Inmiddels is hij officieel predikant. ‘Het predikantschap is mijn roeping. Ik ben nooit de woorden van mijn moeder vergeten. Ik moest dienaar van God worden. Ze stierf als martelaar en ik ben de zoon van een martelaar. Dat zal ik nooit vergeten.’
Nadat Lee voldoende geld had gespaard, schakelde hij in 2004 een ondergronds netwerk in om erachter te komen hoe het met zijn familie was in het noorden. Wat hij hoorde, schokte hem diep. Lee’s vader en broers en zussen waren allen vermoord. Zijn vrouw was kort na Lee’s verdwijning verplicht van hem gescheiden en waarschijnlijk met een andere man getrouwd. Hij wist niet waar ze nu was, alleen dat ze zijn dochter had meegenomen. Zijn zoon, Timothy, leefde al ruim zeven jaar op straat. Hier volgt zijn verhaal.