Gemeente Zeewolde Bestemmingsplan Polderwijk
Gemeente Zeewolde Bestemmingsplan Polderwijk
Code 02-99-59
/
17-11-2004
GEMEENTE ZEEWOLDE BESTEMMINGSPLAN POLDERWIJK
02-99-59 / 17-11-2004
TOELICHTING INHOUDSOPGAVE
blz
1.
INLEIDING
1
1. 1. 1. 1. 1. 1.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1 1 4 4 5 5
2.
HUIDIGE SITUATIE EN ONTWIKKELINGEN
2. 1. 2. 2. 2. 3. 3.
Aanleiding Ligging en gebruik van het plangebied Uit te werken bestemmingsplan Milieueffectrapport Digitaal bestemmingsplan Opbouw van de toelichting
Inleiding Ruimtelijke aspecten Ontwikkelingen
KADER
3. 1. 3. 2.
Beleid Wet- en regelgeving per thema
7 7 7 11 17 17 22
4.
UITGANGSPUNTEN MASTERPLAN POLDERWIJK
28
4. 4. 4. 4.
1. 2. 3. 4.
28 28 30 33
5.
MILIEU-EFFECTRAPPORT
36
5. 5. 5. 5.
1. 2. 3. 4.
36 36 37 37
6.
MILIEUGEVOLGEN MASTERPLAN PLUS
Inleiding Streefbeeld Polderwijk Stedenbouwkundige opzet Polderwijk Uitgangspunten programmatische opzet
Inleiding Alternatieven Meest milieuvriendelijke alternatief Voorkeursalternatief (Masterplan Plus)
41
6. 6. 6. 6. 6. 6. 6. 6. 6. 6. 6.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
7.
PLANBESCHRIJVING
7. 1. 7. 2. 7. 3.
Ecologie Archeologie Externe veiligheid Bedrijvigheid Verkeerslawaai Bodem Waterparagraaf Milieubeschermingsgebied voor grondwater Leidingen en straalpaden Energie Belemmeringenkaartje
Opzet van het bestemmingsplan Beschrijving in Hoofdlijnen Toelichting op de bestemmingen
41 48 49 50 50 53 53 60 61 61 61 63 63 63 64
8.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
68
9.
OVERLEG EN INSPRAAK
69
9. 1. 9. 2. 9. 3.
Inspraak Overlegreacties Advies Commissie Milieueffectrapportage
Bijlage 1
Overzicht beleidsnota’s en deelplannen
Bijlage 2
Kaartmateriaal uit Masterplan
Bijlage 3
Toetsingsadvies Mer-Commissie
Bijlage 4
Afwijkingen tussen Masterplan en MMA
Bijlage 5
Afwegingen voorkeursalternatief
Bijlage 6
Akoestisch onderzoek
Bijlage 7
Verslag Informatie/inspraakavond 17 december 2003
Bijlage 8
Overlegreacties
Bijlage 9
Afwijkingen Reactienota
69 69 90
02-99-59
blz 1
1. INLEIDING 1. 1. Aanleiding De gemeente Zeewolde heeft het voornemen om ten noordoosten van de huidige kern de woningbouwlocatie Polderwijk te realiseren. Het bestemmingsplangebied heeft een omvang van een kleine 215 hectare1). Het woningbouwprogramma biedt ruimte voor circa 2.950 woningen met bijbehorende ruimte voor bedrijven, groen, recreatie en voorzieningen. Mede met de ontwikkeling en de inrichting van Polderwijk en twee zoekgebieden voorziet de gemeente in de beoogde groei van Zeewolde, namelijk een bevolkingsomvang van 30.000-35.000 in 2030. Dit streven bestaat al geruime tijd en is dan ook in verschillende provinciale en gemeentelijke plannen bevestigd, zoals de toekomstvisie ‘Zeewolde, een generatie verder’ (2001). Omdat in de huidige situatie op de betreffende gronden geen bestemmingsplan van toepassing is en de voorgenomen activiteiten niet binnen de regelgeving van de gemeentelijke bouwverordening passen, is met het onderhavige bestemmingsplan een passende juridisch-planologische regeling opgesteld, die de voorgenomen plannen in Polderwijk op verantwoorde wijze mogelijk maakt. Overigens heeft de gemeente ook het voornemen om, in aansluiting op de regionale inrichtingsplannen van de Veluwerandmeren (IIVR), recreatieve ontwikkelingen (zoals het aanleggen van stranden en boulevardontwikkeling) in de buitendijkse oever-/kustzone van de Polderwijk te realiseren. Vanwege de complexiteit en de specifieke problematiek van de voorgenomen plannen, wordt de kustzone in een afzonderlijk bestemmingsplan geregeld. 1. 2. Ligging en gebruik van het plangebied Het gebied waarin de ontwikkelingen zijn voorzien, bevindt zich ten noordoosten van de bestaande kern Zeewolde (zie figuur 1) en wordt omsloten door de Gelderseweg, de Ossenkampweg en de Zeewolderdijk (zie figuur 2). De noordoostelijke grens ligt even voorbij de knik in de baai van het Wolderwijd. De Zeewolderweg doorsnijdt het plangebied. Het gebied heeft in hoofdzaak een agrarische functie. In het plangebied is een MMM-boerderij (zorgboerderij) gevestigd. Onderdeel van het gebied is een voormalig gronddepot (17ha), waar in de opbouwperiode van Zeewolde grond uit bouwputten en tuinen is gestort. Ten noorden van dit gronddepot is in de huidige situatie nog een zanddepot in gebruik. In de loop der tijd heeft op het gronddepot spontane natuurontwikkeling plaats gevonden. In het betreffende gebied zijn enkele wandelpaden met bijbehorende informatieborden aangelegd.
1
) Inclusief dijk.
Buro Vijn B.V.
blz 2
Figuur 1: De ligging van het plangebied
Buro Vijn B.V.
02-99-59
02-99-59
Figuur 2: De begrenzing van het plangebied
Buro Vijn B.V.
blz 3
blz 4
02-99-59
1. 3. Uit te werken bestemmingsplan De centrale doelstelling van het onderhavige bestemmingsplan is het mogelijk maken van de nieuwbouwwijk Polderwijk. Omdat er sprake is van een lange doorlooptijd waarin Polderwijk wordt gebouwd (12-15 jaar), kunnen maatschappelijke en technologische ontwikkelingen aanleiding zijn om de in de loop van de ontwikkelingsperiode aanpassingen te doen. Om optimaal op deze ontwikkelingen in te kunnen spelen, is ervoor gekozen het woongebied door middel van één of meerdere uitwerkingsplannen ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mogelijk te maken. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders zich verplicht om voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van het plan het onderhavige bestemmingsplan verder uit te werken in één of desgewenst meerdere plannen. Ten aanzien van de uitwerkingsregels is een zekere mate van vrijheid en flexibiliteit als uitgangspunt genomen. De overige functies zijn in concrete bestemmingen geregeld. Deze bestemmingen laten overigens nog diverse inrichtingen toe. Op deze wijze kan het bestemmingsplan op een goede en praktische wijze dienst doen als sturings- en als toetsingskader voor de gewenste ontwikkelingen in het gebied. 1. 4. Milieueffectrapport Het is de bedoeling dat in de Polderwijk circa 2.950 woningen worden gebouwd. Voor een dergelijke activiteit bestaat de plicht om een Milieueffectrapport op te stellen. In de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is in onderdeel C aangegeven dat de m.e.r.-plicht geldt indien er 2.000 of meer woningen buiten de bebouwde kom worden gebouwd. In artikel 7.10 van de Wet milieubeheer staat aangegeven waar een Milieueffectrapport (MER) aan dient te voldoen. Naast de milieuconsequenties van de voorgenomen activiteit dient tevens gekeken te worden naar de milieugevolgen van een aantal in beschouwing te nemen alternatieven. Op basis hiervan wordt een meest milieuvriendelijk alternatief geformuleerd, waarbij het gemeentebestuur gemotiveerd van aan moet geven in hoeverre zij hier van af wil wijken. In het onderhavige bestemmingsplan wordt aangegeven in hoeverre en waarom is afgeweken van het meest milieuvriendelijk alternatief en wat de uitgangspunten zijn van het voorkeursalternatief. “Het MER Woningbouwlocatie Polderwijk” alsmede het daarvan afgeleide voorkeursalternatief maakt deel uit van de plantoelichting. Het MER heeft ter inzage gelegen. In februari 2004 heeft de Mer-Commissie het ‘Toetsingsadvies over het milieueffectrapport’ opgesteld, waarin enkele aanbevelingen ten aanzien van het MER zijn opgenomen. Op welke wijze de gemeente vervolgens gebruik heeft gemaakt van de aanbevelingen, is uitgewerkt in een aparte notitie (zie ook hoofdstuk 5).
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 5
1. 5. Digitaal bestemmingsplan Het voorliggende bestemmingsplan is een analoge (papieren) versie, in de vorm zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening dit voorschrijven. Van dit plan is eveneens een digitale versie ontwikkeld. Daarmee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de informatietechnologie biedt en wordt tevens ingespeeld op de wensen van de gemeente inzake digitale toegankelijkheid van informatie aan de burger. Het digitale bestemmingsplan voldoet aan alle eisen die aan een digitaal bestemmingsplan worden gesteld. Het digitale bestemmingsplan kan in het gemeentelijk automatiseringssysteem worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld de ontsluiting via intra- en/of internet. Tevens kan het plan digitaal worden uitgewisseld. In verband met de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen nevenschikking, blijft het analoge bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan. Beide plannen zijn overigens identiek, het analoge plan is een 'uitdraai' van het digitale plan. 1. 6. Opbouw van de toelichting In deze toelichting wordt een motivering gegeven voor de gewenste ontwikkelingen in de nieuwbouwlocatie Polderwijk. De toelichting is als volgt opgebouwd. Na hoofdstuk 1 (Inleiding) wordt in hoofdstuk 2 (Huidige situatie en ontwikkelingen) in hoofdlijnen een beeld gegeven van de huidige ruimtelijke en de functionele structuur van de bestaande kern Zeewolde en de ontwikkelingen ten aanzien van wonen, werken, voorzieningen en recreatie en toerisme. In hoofdstuk 3 (Kader) wordt het kader geschetst waarbinnen de Polderwijk tot ontwikkeling kan worden gebracht. Het kader wordt eerst bepaald door het beleid dat door het rijk, de provincie en de gemeente Zeewolde is geformuleerd. Vervolgens worden de randvoorwaarden benoemd die vanuit de Europese en nationale wet- en regelgeving ten aanzien van water, ecologie, archeologie en externe veiligheid voortvloeien. In hoofdstuk 4 (Uitgangspunten Masterplan Polderwijk) wordt het gewenste programma in hoofdlijnen aangegeven. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de conclusies van het Milieueffectrapport (MER) en de uitgangspunten van het voorkeursalternatief aan de orde. In de bijlage bij deze toelichting is de afweging voor het voorkeursalternatief opgenomen. In hoofdstuk 6 volgt op basis van het MER een beschrijving van de milieugevolgen van de voorgenomen activiteiten in Polderwijk. Hoofdstuk 7 vormt de planbeschrijving, bestaande uit een toelichting op de opzet van het bestemmingsplan en een handleiding bij de juridische regelingen.
Buro Vijn B.V.
blz 6
02-99-59
Tenslotte volgt in hoofdstuk 8 een korte verantwoording van de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt een overzicht gegeven van de ingekomen overleg- en inspraakreacties. Tevens wordt aangegeven wat met deze opmerkingen is gedaan.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 7
2. HUIDIGE SITUATIE EN ONTWIKKELINGEN 2. 1. Inleiding Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van de locatie Polderwijk is het van belang het kader aan te geven waarbinnen de toekomstige locatie kan worden gesitueerd. Voorwaarde is dat de uitgangspunten voor de nieuwe wijk aansluiten op de huidige ruimtelijke structuur van Zeewolde en dat de programmatische opzet van de locatie inspeelt op de hierna genoemde ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt dan ook een beschrijving gegeven van de bestaande ruimtelijke structuur van Zeewolde en de ontwikkelingen t.a.v. wonen, werken, recreatie en voorzieningen in Zeewolde. 2. 2. Ruimtelijke aspecten 2.2.1. Ruimtelijke structuur Zeewolde Zeewolde ligt op de overgang van drie verschillende landschapstypen. Aan de noordwestkant grenst de kern aan de wijdse polder met de orthogonale (loodrecht op elkaar staand) kavelstructuur en de verre uitzichten. Aan de zuid- en westzijde ligt Zeewolde aan de boskavels van het Horsterwold (zie figuur 3). Aan de oostzijde ligt het uitgestrekte randmeer het Wolderwijd. De gebogen vorm van de dijk aan zowel de noord- als de zuidkant van Zeewolde, heeft verdraaiingen van de kavelrichting tot gevolg. In het plangebied is de kavelrichting overwegend loodrecht op de dijk van het Wolderwijd. 2.2.2. Verkeersstructuur Zeewolde is voor interlokaal verkeer bereikbaar via de Gooiseweg, de Zeewolderweg/-dijk en de Spiekweg (zie figuur 4). Deze wegen zijn omgeven met ruime groenstroken en laanbeplanting. De Horsterweg, de Eikenlaan/Dasselaarweg en de Gelderseweg zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen. Binnen de woonwijken is sprake van een doorgaande rasterstructuur. Het langzaamverkeersnetwerk is gericht op het snel verbinden van de woonwijken met het centrum, met elkaar en met het buitengebied. De hoofdfietsstructuur is vrijliggend en veelal parallel aan de hoofdontsluitingswegen. Het plangebied wordt in de huidige situatie begrensd door de Gelderseweg en de erfontsluitingsweg Ossenkampweg. Dwars door het plangebied loopt de provinciale Zeewolderweg. 2.2.3. Groenstructuur De groenzones, ook wel groene wiggen genoemd, vormen de dragende elementen van de ruimtelijke structuur van Zeewolde. Centraal in Zeewolde ligt een groenzone die als beeldbepalende structuurdrager van Zeewolde fungeert.
Buro Vijn B.V.
blz 8
02-99-59
Deze groenzone verbindt het centrum in zowel functioneel als ruimtelijk opzicht met het bos. Aan de zuidzijde van de kern is het Weteringpark de tweede groene zone. Samen met een stelsel van rechte grachten vormen de groene zones een ruimtelijk-functionele verbinding tussen de kern en de polder (zie figuur 5).
Figuur 3: De ruimtelijke structuur van Zeewolde
Buro Vijn B.V.
02-99-59
Figuur 4: De verkeersstructuur van Zeewolde
Buro Vijn B.V.
blz 9
blz 10
Figuur 5: De groenstructuur van Zeewolde
2.2.4.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
02-99-59
blz 11
Waterstaatkundige structuur In de huidige situatie bestaat de waterstructuur van Zeewolde en de nabije omgeving (waar onder het plangebied) uit sloten, grachten (binnen de bebouwde kom), tochten (buiten de bebouwde kom) en vaarten. Rondom Zeewolde bevinden zich verder twee gebieden die door de provincie zijn aangewezen als Milieubeschermingsgebied voor grondwater om het zoetwater in het derde watervoerende pakket te beschermen (Harderbroek en Fledite). In dat kader is nagenoeg geheel Zuidelijk Flevoland aangewezen als boringsvrije zone. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door een waterkering, te weten de Zeewolderdijk. In het plangebied zelf zijn geen hoofdwatergangen aanwezig. De belangrijkste waterelementen nabij het plangebied vormen het Wolderwijd en de hoofdwatergang Hoge Vaart (zie figuur 6). De watervoerende tochten in het plangebied wateren via de Hoge Vaart af op het Markermeer, dan wel het Veluwemeer via gemaal Lovink. De Hoge Vaart is een natte ecologische verbindingszone van nationaal niveau. 2. 3. Ontwikkelingen 2.3.1. Bevolking en wonen De bevolking van Zeewolde wordt met name gekenmerkt door een eenzijdige samenstelling, waarbij gezinnen met jonge kinderen de grootste groep vormen. Mensen ouder dan 50 jaar zijn sterk ondervertegenwoordigd. Uit de bevolkingsprognose2) kan worden afgeleid dat gedurende de periode 2002-2017 verschillende trends in de bevolking te verwachten zijn. Deze ontwikkelingen zullen met betrekking tot wonen en voorzieningen een veranderend behoeftepatroon met zich mee brengen. In de eerste plaats wordt een verdere groei van de groep twintigers voorzien. In absolute zin gaat het voor de 20-24 jarigen om een toename van 692 in 2002 tot 1.249 in 2017 en voor de 25-29 jarigen op een toename van 1.145 naar 1.530 in dezelfde periode. Een tweede trend is een relatief sterke toename van de leeftijdsgroep 5065. Deze groep maakt in de genoemde periode meer dan een verdubbeling door: van 2.032 in 2002 tot 4.533 in 2017. Tenslotte is er ook nog een duidelijke toename van het aantal 65-plussers waar te nemen, waarbij met name de groep mensen van 75 jaar en ouder zal groeien. In absolute zin gaat het om een groei van 403 in 2002 naar 905 in 2017. Het faciliteren van de daarbijhorende woon- en zorgvraag zal de nodige aandacht vragen.
2
) Toelichting bevolkingsprognose 2003-2017, september 2002.
Buro Vijn B.V.
blz 12
Figuur 6: De waterstaatkundige structuur van Zeewolde
Buro Vijn B.V.
02-99-59
02-99-59
blz 13
In de onderstaande tabel is aangegeven hoe de totale bevolkingsomvang van Zeewolde zich in de periode 2003 - 2017 naar verwachting zal ontwikkelen. Jaartal
2003
2005
2007
2009
2011
2013
2015
2017
Inwoners
18.700 19.755 20.778 21.763 22.716 23.757 24.774 25.730
Tabel 1: Ontwikkeling bevolkingsomvang Zeewolde
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om in 2030 een bevolkingsomvang van 30.000 tot 35.000 inwoners te bereiken. Dit betekent dat er in een periode van 30 jaar ongeveer 13.000 tot 18.000 inwoners zullen bijkomen. Het woningaanbod is tot op heden met name gericht op de groepen die in Zeewolde het overgrote deel van de bevolking uitmaken: gezinnen met kinderen. De bevolkingsprognose geeft aan dat deze eenzijdigheid steeds meer tot het verleden zal gaan behoren. Het Woningmarkt- en Woningbehoefte Onderzoek dat onlangs is uitgevoerd, bevestigt dit beeld. In het Masterplan Polderwijk wordt in grote lijnen op deze ontwikkelingen ingespeeld, door mede het bouwen van woningen voor ouderen en jongeren ten doel te stellen. 2.3.2. Werken De werkgelegenheid en bedrijvigheid in Zeewolde wordt vooral gevormd door de bedrijfssector handel. Tevens zorgen de sectoren zakelijke dienstverlening en vervoer, opslag en communicatie voor de nodige werkgelegenheid. Aangenomen wordt dat deze werkgelegenheidsstructuur in de toekomst niet ingrijpend zal veranderen. Het gemeentelijk streven is erop gericht om een bepaalde afstemming te laten plaatsvinden tussen de eigen beroepsbevolking in de kern van Zeewolde en het aantal aanwezige arbeidsplaatsen in de kern. Een belangrijk deel van de beroepsbevolking van Zeewolde zou in principe een arbeidsplaats in de eigen kern moeten hebben. Via transformatie en vestiging ter plaatse (en met de werving van bedrijven inspelend op de aard en samenstelling van de plaatselijke beroepsbevolking) kan de uitgaande pendel terug worden gedrongen. In het kader hiervan is in het jaar 2000 een berekening gemaakt voor de toekomstige werkgelegenheid in Zeewolde3). De berekening levert de volgende situatie op: Beroepsbevolking kern Benodigde arbeidsplaatsen in kern Werkgelegenheid Extra ruimte nodig
2015 10.600 8.500 4.750 3.750
2030 14.000-16.450 11.200-13.150 4.750 6.450-8.400
Tabel 2: toekomstige werkgelegenheid in Zeewolde 2015 en 2030
3
) Toekomstige werkgelegenheid Zeewolde, STOGO onderzoek en advies, 2000.
Buro Vijn B.V.
blz 14
02-99-59
De groei van de werkgelegenheid bedraagt tot 2015 3.750 arbeidsplaatsen en tot 2030 6.450 a 8.400 arbeidsplaatsen. Dit betekent een jaarlijkse groei van tussen 4% en 6%. In de periode 2000-2030 zal de groei met name betrekking hebben op de sectoren reparatie en handel (1.415 arbeidsplaatsen) en de zakelijke dienstverlening (1.085 arbeidsplaatsen). Startende bedrijven vormen een belangrijk aandeel in de groei van de werkgelegenheid. Jaarlijks maken tientallen ondernemers een start met een eigen bedrijf. De gemeente beschouwt de startende bedrijven als een versterking van de economische structuur van de wijken. Op het moment dat deze bedrijven vervolgens het ‘zolderkamerstadium’ zijn ontgroeid, zoeken deze doorstartende ondernemers doorgaans naar een passende bedrijfshuisvesting. Een aangepaste huis, een bedrijfsverzamelgebouw of een kleinschalige zelfstandige vestiging op een bedrijventerrein worden als geschikte huisvestingen beschouwd. Eén van de aspecten die in de toekomst zal spelen is het thuiswerken. Er zijn schattingen dat tussen de 5 en 10 % van de beroepsbevolking in de toekomst thuis zal werken. Om de extra werkgelegenheid te kunnen huisvesten en de verschuivingen in de behoefte aan bedrijfshuisvesting op te kunnen vangen, is volgens het Stogo-rapport een aantal maatregelen nodig: - woningen met meer en grotere kamers, waardoor de mogelijkheden voor werken in woningen wordt vergroot; - woon-/werkeenheden in de bebouwing realiseren; - kantoren in het centrum, of verspreid in de woonbebouwing of in kleine concentraties aan de rand van de woonbebouwing; - bedrijfspanden op bedrijventerreinen opvangen. In het Masterplan voor Polderwijk wordt reeds voor een deel op deze behoeften ingespeeld, door ruimte te reserveren voor kleinschalige bedrijvigheid aan huis, woon-/werkeenheden en een bedrijventerrein. 2.3.3. ICT De ontwikkelingen op het gebied van Informatie- en Communicatietechnologie gaan snel. Niet alleen de toepassingen ontwikkelen zich snel, ook de vraag naar capaciteit van netwerken neemt bij wijze van spreken exponentieel toe. Breedband is in opmars. In het raadsprogramma 2002-2006 "Duaal maar met elkaar" is als uitgangspunt gekozen dat moderne ICT infrastructuren voor bedrijventerreinen en woningen gestimuleerd moeten worden. Dit komt ook tegemoet aan de momenteel al relatief hoge "internetdichtheid" onder de huishoudens in Zeewolde. Een adequate ICT infrastructuur draagt bij aan de verbetering van de sociale en economische infrastructuur van Zeewolde, het bevorderen van sociale cohesie, het beperken van de mobiliteit (woon-werkpendel) en het aantrekken van ICT-bedrijven en -instellingen. Teneinde de bovengenoemde doelstellingen te kunnen realiseren wil Zeewolde op afzienbare termijn beschikken over een ‘open’ breedbandinfrastructuur voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. Hieromtrent is samenwerking gezocht met buurgemeente Almere waar inmiddels door het opstellen van een zogenaamde I-visie - Almere, een goed
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 15
beeld is ontstaan hoe een en ander gerealiseerd kan worden. Het zal overigens duidelijk zijn dat de uitwerking van het onderstaande concept niet alleen van belang is voor de Polderwijk maar voor geheel het dorp Zeewolde, inclusief de bedrijventerreinen. Voor de ICT breedband infrastructuur is het allereerst van belang via een kabelverbinding aansluiting te zoeken op de zogenaamde Backbone te Almere. Lokaal kan het netwerk via het zogenaamde concept ‘VrijMarktNet’ worden ontwikkeld, een vrij toegankelijk breedband aansluitnetwerk- en dienstenconcept voor woningen en bedrijven. In dit concept richten de eigenaren van onroerende zaken in de wijk een stichting op die eigenaar wordt van het glasvezelnetwerk tussen woning en hoofdkabel, de zogenaamde ‘first mile’. Het beheer over dit netwerk wordt gevoerd door een onafhankelijke organisatie die iedere dienstenaanbieder op het netwerk toelaat. Bewoners kunnen daardoor zelf bepalen van welke diensten ze gebruik maken. In Polderwijk wordt qua bekabeling voorgesteld in te steken op een hoog ambitieniveau door de aanleg van een glasvezelnet met 'fiber to the home' glasvezel tot in de woning. Inmiddels kan worden vastgesteld dat glasvezel de toekomstige drager voor vaste breedbandcommunicatie zal zijn. Voorlopig zal de vrije markt om redenen van economische aard, niet in glas naar de woning investeren. Daarom en om toekomstig extra graafwerk voor te zijn is participatie van de gemeente in de aanleg van een toekomstvaste glasvezel infrastructuur noodzakelijk. Dat kan in een vorm waarin de gemeente zorgdraagt voor de aanleg van lege mantelbuizen (ducts) van het wijkknooppunt tot aan de woning of bedrijf gelijktijdig met de aanleg van de nutsvoorzieningen in Polderwijk Wil breedband in elke ruimte van de woning realiteit kunnen worden, dan zal in het ontwerp van de woning hiermee rekening moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld door voldoende loze leidingen op te nemen, zodat naar elke ruimte een kabel kan worden getrokken. 2.3.4. Voorzieningen Het aanbod aan winkel- en overige voorzieningen is in Zeewolde geconcentreerd in het centrumgebied. De voorzieningen hebben naast een lokaal verzorgende ook een toeristisch recreatieve functie. Het winkelcentrum is de enige in de gemeente en in de kern zelf en biedt plaats aan zowel winkels voor dagelijkse artikelen als aan non-foodwinkels. Buiten het centrum bevinden zich diverse zaken met grootschalige detailhandelsvestigingen (o.a. bouwmarkt en tuincentrum op het Schepenveld). Met de verwachte toename van de bevolking tot 2030, zal voor veel branchegroepen het marktaandeel in Zeewolde worden vergroot.
Buro Vijn B.V.
blz 16
02-99-59
Deze ontwikkeling leidt er toe dat de vraag naar verkoopvloeroppervlak in het centrum in de toekomst zal toenemen. In de lijn van deze ontwikkeling bestaat de wens om in de toekomst het winkelcentrum van Zeewolde uit te breiden. Een recent ontwikkelingsproject heeft betrekking op de verdere ontwikkeling van het centrum van Zeewolde (locatie Gelderseweg4). Een belangrijke doelstelling is de concentratie van winkels in het centrum, waarbij het boodschappencentrum wordt opgewaardeerd tot winkelcentrum, waar consumenten ook het grootste deel van hun non-food-artikelen aanschaffen. De (aanstaande) realisatie van een buurtsuper in de wijk Horsterveld en voor Polderwijk een voorzieningencluster waarin een buurtsuper gevestigd kan worden, vormen een uitzondering op deze doelstelling. 2.3.5. Toerisme en recreatie Van oorsprong is bij de kern Zeewolde veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van het toeristisch-recreatieve product. Eén en ander passend in de doelstelling begin jaren tachtig voor de ontwikkeling van Zeewolde: een agrarisch-recreatieve verzorgingskern. Met de ligging aan het water en de aanwezigheid van het strand, de kunstbaan en het bos ligt het recreatief zwaartepunt van Zeewolde nu op de zuidelijke helft van de kern. De verblijfsrecreatie (met name campings, jachthavens en bungalowparken) vormt een belangrijk onderdeel van de aanwezige toeristisch/recreatieve voorzieningen. Geschat wordt, dat jaarlijks in Zeewolde circa 1,2 miljoen overnachtingen plaatsvinden5). Daarmee neemt Zeewolde bijna 50% van de totale verblijfsrecreatie in de provincie Flevoland voor haar rekening. Het bungalowpark De Eemhof (met 650 bungalows) biedt onderdak aan een groot deel van alle verblijfstoeristen in Flevoland. De aanwezigheid van De Eemhof wordt gezien als een mogelijkheid voor de verdere ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen in en om Zeewolde. Op dit moment zijn de dagrecreatieve voorzieningen divers en kleinschalig en zijn voor een groot deel toegespitst op de aanwezigheid van water en natuur. De diverse stranden en watersportmogelijkheden in de randmeren zijn de belangrijkste trekpleisters. Voorts is er ook de nodige aandacht voor cultuur, en liggen er verschillende wandel- en ruiterroutes door de natuurgebieden. Een echte dagattractie (slecht-weer-voorziening) ontbreekt nog. Voorts doet zich met betrekking tot de verschillende recreatieve faciliteiten een overlap voor met de voorzieningen die aanwezig zijn voor de ‘eigen’ Zeewoldse bevolking. Zo zijn er diverse sportvoorzieningen voor bijvoorbeeld tennis, squash en fitness en golf. Programmatisch kan de ontwikkeling van Polderwijk op een locatie langs de kust bijdragen aan een hoogwaardig woonmilieu langs het water. Met name met de combinatie van een aantrekkelijk woonmilieu en de benutting van de kuststrook wordt bijgedragen aan een aantrekkelijk kustgebied met potenties voor zowel wonen als recreatie. De plannen van het kustgebied vallen buiten het onderhavige bestemmingsplan. 4 5
) Randvoorwaarden Gelderse Weg, STOGO Onderzoek en Advies, 2000. ) Bron: Tussenrapportage Zeewolde. De toekomst in met Toerisme en Recreatie. Hopman-Andres Consultans B.V. Oktober 2002.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 17
3. KADER In dit hoofdstuk worden het relevante rijksbeleid en het provinciaal en gemeentelijk beleid, de wet- en regelgeving ten aanzien van de thema’s water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en de relevante milieuaspecten (geluid, bodem) behandeld. Deze aspecten vormen uiteindelijk het kader waarbinnen de voorgestane ontwikkelingen in het onderhavige plangebied kunnen plaatsvinden. 3. 1. Beleid 3.1.1. Rijksbeleid De Nota Ruimte De Nota Ruimte (deel 3, kabinetsstandpunt d.d. 23 april 2004) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De Nota Ruimte is het vervolg op de Vijfde Nota. Hoewel deze nota nog niet door het parlement is bekrachtigd, moet het beleid al wel worden aangemerkt als richtinggevend voor het rijksbeleid. Het is niet zozeer de beleidsinhoud, maar vooral de manier van sturing die in de Nota Ruimte anders is dan in de Vijfde nota: minder Haagse regels en meer ruimte voor decentrale afweging, meer ‘ontwikkelingsplanologie’ en minder ‘toelatingsplanologie’. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak in Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid (tegen water en risicovolle activiteiten). Een belangrijk element in de ruimtelijke visie van het rijk vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Het rijk heeft voor de RHS dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd. De Nota Ruimte bevat een aantal regels die zorgen voor borging van deze basiskwaliteit als ondergrens voor ruimtelijke plannen. De nationale RHS heeft ten aanzien van de beleidsthema’s economie, infrastructuur en verstedelijking betrekking op de zogenaamde Economische kerngebieden, de Mainports, de Brainports, de Greenports, Nieuwe Sleutelprojecten, Nationale stedelijke netwerken en stedelijke transformatie. De ontwikkeling van Polderwijk in Zeewolde valt voor wat betreft dit onderdeel buiten de nationale RHS.
Buro Vijn B.V.
blz 18
02-99-59
Hier is aldus de basiskwaliteit richtinggevend beleid. Dit houdt in dat minimaal de nationale of internationale wetgeving ten aanzien van gezondheid, veiligheid, milieu en natuur dient hier in acht gehouden dient te worden. Voor wat betreft de beleidsthema’s water, natuur en landschap ligt de rijksverantwoordelijkheid onder meer bij Grote rivieren en grote wateren, de kust, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur, Werelderfgoedgebieden en Nationale Landschappen. Het onderhavige plangebied heeft een sterke relatie met het aangrenzende Vogelrichtlijngebied Wolderwijd, dat deel uitmaakt van de nationale RHS. Het wettelijk kader met betrekking tot de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen is hierbij van belang. 3.1.2. Provinciaal beleid Omgevingsplan Flevoland, 2000 Het provinciale beleid is gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. Deze doelstelling is vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld op 2 november 2000). De provincie stelt als voorwaarden voor een evenwichtige groei: het behoud en het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving, het milieu, het water, de natuur en het landschap. Er wordt vanuit gegaan dat vanaf 2010 een jaarlijkse groei optreedt van 2000 à 2500 woningen leidend tot een inwonertal van circa 500.000 inwoners in 2030. Het beleid is erop gericht dat er per woonkern of wijk een gevarieerd aanbod aan woonmilieus aanwezig is. Daarin wordt ook begrepen de tijdige vernieuwing van bestaande woonmilieus. In het POP is de locatie van de Polderwijk aangewezen als te ontwikkelen stedelijk gebied met het accent op water voor de woningbouwopgave voor Zeewolde in de periode 2000-2015. Bij de concrete invulling van dit uitbreidingsplan is het gewenst dat het aan te leggen stedelijk groen naast een recreatieve functie ook een ecologische functie krijgt. De uitbreiding is bij uitstek geschikt voor stedelijke ontwikkelingen met veel open water. De provincie hecht voorts veel belang aan de aanwezigheid van diverse voorzieningen in wijken. Voorzieningen zijn medebepalend voor de leefbaarheid in stadswijken en woonkernen. De provincie zal voor de sociale ontwikkeling van Flevoland bevorderen dat een voorzieningenpatroon wordt gecreëerd en in stand wordt gehouden dat naar omvang, samenhang en ruimtelijke spreiding aansluit bij de behoeften van de bevolking en dat bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat. Integraal Inrichtingsplan Veluwerandmeren (IIVR), 2001 Het IIVR is opgesteld door 19 overheden en ongeveer evenzoveel belangenorganisaties. Het Inrichtingsplan heeft geen wettelijke status, echter de betrokken overheden hebben middels ondertekening van het convenant aangegeven achter de inhoud van het plan te staan. Hierdoor zal het plan op termijn worden verankerd in verschillende wettelijke kaders.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 19
Figuur 7: Fragment Omgevingsplan Flevoland Het hoofddoel van IIVR is een duurzame inrichting van de Veluwerandmeren en de directe omgeving. Daarbij wordt de nadruk gelegd op de belangrijkste functies van het gebied: natuur en recreatie. Voor de natuur is het streven gericht op het versterken van de ecologische verbindingen en het beschermen van de algemene natuurwaarden. Ten aanzien van recreatie is het streven gericht op selectief uitbreiden van voorzieningen en het verhogen van de kwaliteit van de bestaande voorzieningen. De natuurwaarden worden beschouwd als de bepalende factoren voor de relatief hoge kwaliteit voor recreatie en toerisme. Specifiek voor de gemeente Zeewolde is in het Inrichtingsplan een aantal maatregelen afgekondigd. Eén belangrijke ontwikkeling is de aanleg van een buitendijkse recreatiezone met kleinschalige voorzieningen.
Buro Vijn B.V.
blz 20
02-99-59
Zoals reeds in de inleiding is aangekondigd, wordt deze ontwikkeling niet in het kader van het onderhavige bestemmingsplan meegenomen, maar wordt wel als een belangrijk gegeven voor de inrichting van Polderwijk beschouwd. 3.1.3. Gemeentelijk beleid Toekomstvisie Zeewolde, een generatie verder, 2001 Met de Toekomstvisie Zeewolde wordt de ontwikkelingsrichting voor Zeewolde op korte en middellange termijn (tot 2030) nader geconcretiseerd (zie figuur 8). De visie is op interactieve wijze tot stand gekomen en vormt de basis voor het op te stellen beleid. Onder het motto ‘Op eigen kracht’ zal Zeewolde zich als een complete kern ontwikkelen met een eigen verzorgingsniveau. Zeewolde wil de komende 30 jaar uitgroeien tot een gemeente met 30.000 à 35.000 inwoners en 11.000 à 13.000 arbeidsplaatsen. Dit vraagt om een beheerste en evenwichtige groei van de kern. Bij de woningbouw wordt meer aandacht besteed aan woningen voor ouderen en alleenstaanden (o.a. jongeren). De variatie aan prijsklassen dient bij nieuwbouw voortgezet te worden en kan aan de bovenkant van de markt worden vergroot door de aanleg van nieuwe woonmilieus. In de visie wordt Polderwijk als toekomstig woningbouwgebied aangemerkt. Ten aanzien van bedrijvigheid wordt ingezet op een kwaliteitssprong. Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn in dit kader met name het stimuleren van het werken aan huis en de voorziene bedrijvenzone (hoogwaardige werkgelegenheid) in Polderwijk van belang. De versterking van het voorzieningenniveau beschouwt de gemeente als een belangrijke drijfveer voor de verdere groei van Zeewolde. Behalve voor de concentratie en kwaliteitsverbetering van voorzieningen in het centrum, worden ook mogelijkheden opengehouden voor kleinschalige voorzieningen in wijken, zowel commercieel (o.a. buurtsuper) als niet-commercieel (scholen, gezondheidszorg). Uitgangspunt is dat per wijk combinaties van scholen, peuterspeelzalen, gymnastieklokalen en kinderopvang worden geconcentreerd. De ‘brede-school’-gedachte vormt hierbij een bijzonder aandachtspunt. Voor de invulling van veldsport en binnensport wordt de Polderwijk als één van de mogelijkheden aangedragen. Masterplan en Stedenbouwkundig Programma van Eisen Voorafgaand aan het Masterplan zijn verschillende (deel)producten ontwikkeld. Een overzicht van deze producten is in bijlage 1 opgenomen. Het Masterplan en Stedenbouwkundig Programma van Eisen geven uitsluitsel over wat wenselijk en haalbaar op de locatie Polderwijk is. Het plan behelst een globaal programma en een globaal ontwerp voor de gehele Polderwijk. In bijlage 2 is kaartmateriaal uit het Masterplan opgenomen. Het plan bestaat uit een inventarisatie van de ambities en randvoorwaarden, de hoofdprincipes van de water- en verkeersstructuur, een globale berekening van de woningenaantallen op basis van dichtheden, het woningprogramma met bijbehorende voorzieningen, de daarbij geldende uitgangspunten van het grondgebruik, de stedenbouwkundige opzet en een financiële quick-scan van de grondexploitatie.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
Buro Vijn B.V.
blz 21
blz 22
02-99-59
3. 2. Wet- en regelgeving per thema 3.2.1. Water In de nota “Waterbeleid in de 21ste eeuw; anders omgaan met water” (2000) wordt het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21ste eeuw verwoord. De belangrijkste doelstellingen van de nota zijn o.a. het waarborgen van de veiligheid, het beperken van de kans op overstromingen en het terugdringen van de wateroverlast. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken, is het kabinet van mening dat het water steeds meer sturend moet zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Het kabinet wil dat bij nieuwe ruimtelijke besluiten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast voortaan expliciet in beeld moeten worden gebracht door middel van een ‘watertoets’. In dit kader is de Bestuurlijke notitie Watertoets en de bijbehorende (vernieuwde) Handreiking Watertoets 6) opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze de betrokken partijen (initiatiefnemer, waterbeheerder en planbeoordelaar) tot een betere samenwerking kunnen komen. Het is de bedoeling dat de watertoets fungeert als procesinstrument. De watertoets verplicht de initiatiefnemer om voor ruimtelijke plannen de waterbeheerder (veelal waterschap) in de vroege fase van planontwikkeling (vóór het artikel 10 Bro-Overleg en vóór de terinzagelegging) in te schakelen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. De watertoets moet ruimtelijke besluiten toetsen aan de volgende criteria: de activiteit mag in beginsel geen belemmering vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied; geen afwenteling van waterproblemen op andere delen van het deelstroomgebied, betrokken wordt in ieder geval de trits ‘vasthouden- bergen-afvoeren’; indien toch een beslissing valt met nadelige gevolgen voor het watersysteem, moet worden aangegeven welke maatregelen nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. De Watertoets is inmiddels verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening. In dit kader heeft de provincie Flevoland inmiddels de concept-notitie “De Watertoets toegepast in Flevoland” opgesteld. In deze notitie wordt beschreven op welke wijze de waterbeheerder betrokken dient te worden bij ruimtelijke plannen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten niveaus: 1) uitgebreid; 2) basis; 3) beperkt. Specifiek voor Polderwijk is het uitgebreide niveau van toepassing, met als typering “gezamenlijk optreden”. 6
) Ministeries van Ven W, VROM, LNV, EZ, Interprovinciaal Overlegorgaan, Unie van Waterschappen en de VNG, Bestuurlijke notitie Watertoets en Handreiking Watertoets, Waarborg voor water in ruimtelijke plannen .
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 23
Polderwijk is gelegen in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland. Dit waterschap heeft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer en toezicht ingevolge de keur over het water in Zeewolde. Met het Waterbeheersplan 20022005 “Water in beweging” sluit het waterschap aan bij het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw en de nota “Anders omgaan met water”. In dit beleidsplan beschrijft het waterschap in hoofdlijnen het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in de periode 2002-2005 wordt uitgevoerd. De hoofddoelstelling van het beheersplan is “Het bereiken en behouden van gezonde en veerkrachtige watersystemen die door hun inrichting en beheer bijdragen aan een veilig en duurzaam, leefbaar beheersgebied in Zuiderzeeland”. In het waterbeheersplan van het waterschap worden de in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening genoemde dijkversterkingen erkend (2025-2050). Volgens de Vijfde Nota behoort de in het plangebied gelegen Zeewolderdijk tot de IJsselmeerdijken7). De Vijfde Nota gaat voor de lange termijn uit van een geleidelijke stijging van het IJsselmeerpeil. Om het water uit het IJsselmeer zo lang mogelijk onder vrij verval te kunnen lozen op de Waddenzee, zullen op termijn (vanaf 2050) de dijken rond het IJsselmeer moeten worden verhoogd. Daartoe dient rond de dijken de benodigde ruimte gereserveerd. Om de toekomstige benodigde versterkingen van de waterkering te kunnen realiseren wordt geen uitbreiding van andere bebouwing dan windturbines toegestaan in een zone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. In de Vijfde Nota wordt aangegeven dat de provincies in samenwerking met de waterschappen en gemeenten tot een concrete ruimtereservering moeten komen. Vooruitlopend daarop zal het rijk de ontwikkeling van bebouwing in de aangegeven zone tegengaan door de toepassing van de watertoets. Het waterschap sluit in haar waterbeheersplan bij de nationale beleidsplannen aan door op en bij de waterkering ontwikkelingen tegen te gaan die een nieuwe dijkversterking op termijn kunnen bemoeilijken. Omdat het onderhavige ontwikkelingsplan tegen de waterkering is gesitueerd, heeft inmiddels overleg plaatsgevonden waarbij de gemeente, het Ministerie van VROM, het waterschap, Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied en LNV directie Noord-West aanwezig waren8). In dit overleg is gesproken over de wijze waarop met de toekomstige dijkversterkingen rekening moet worden gehouden. Ten aanzien van Polderwijk is in eerste instantie geconstateerd dat voor dit plan maatwerk vereist is.
7
) Overigens zijn er kanttekeningen te maken bij het aangemerkt worden als IJsselmeerdijk.
De desbetreffende Zeewolderdijk is namelijk gelegen tussen twee keersluizen (bij Nijkerk en Roggebotssluis) en via eventuele aanpassingen op die plaatsen relatief eenvoudiger tegen overstroming te beschermen dan door algehele dijkverhoging in het tussenliggende gebied. 8 ) Notitie vrijwaringsbeleid rond dijken als bedoeld in deel 3 VIJNO, maart 2003.
Buro Vijn B.V.
blz 24
02-99-59
Vervolgens heeft de provincie Flevoland haar standpunt ten aanzien van dijkverzwaring en vrijwaringszones rond dijken in een brief aan het gemeentebestuur kenbaar gemaakt9). Het standpunt houdt onder meer in dat over initiatieven binnen een zone van 175/100 meter rond de dijken contact met de water(kerings)beheerders wordt opgenomen voor overleg om te bezien of tot maatwerk kan worden gekomen volgens het principe “zo smal als het kan en zo breed als het moet”. De begrenzing van de ruimte die voor dijkversterking nodig is, zal in een bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. Voorts geeft het waterschap in haar waterbeheersplan met het oog op de uit te voeren ‘watertoets’ haar voornemens ten aanzien van onder andere de volgende aspecten (watersysteem, waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, inrichting en onderhoud, waterketen, zuivering en transport en riolering. De wijze waarop deze punten in het onderhavige bestemmingsplan worden vertaald, komt in de ‘watertoets’ aan de orde. De resultaten van de watertoets voor het onderhavige plangebied zijn in hoofdstuk 6.6 verwoord. 3.2.2. Ecologie Natuurbeschermingswet (1998) Een belangrijk deel van de Nederlandse natuurgebieden is planologisch beschermd door Planologische Kernbeslissingen of door het Structuurschema Groene Ruimte. In het Structuurschema Groene Ruimte-2 wordt aangegeven dat het kabinet de natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, en in natuurgebieden buiten de EHS in stand wil houden door middel van o.a. planologische bescherming. Omgevingsplan Flevoland Het beleidsuitgangspunt om natuur in stand houden, wordt op provinciaal niveau verder vormgegeven in het Omgevingsplan Flevoland. Ten aanzien van natuur is het beleid van de provincie er op gericht te komen tot een regionaal stelsel van met elkaar samenhangende bos- en natuurgebieden die ieder voor zich voldoende omvang en mogelijkheden hebben voor het behoud en de ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Het grond- en oppervlaktewaterregime moeten hiertoe voldoende waarborgen bieden. Om dit te bereiken is een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) onderscheiden, die is opgebouwd uit kerngebieden en ecologische verbindingen. Deze structuur vormt de ruggengraat van de Flevolandse natuur en dient als zodanig te worden veiliggesteld. De kerngebieden omvatten, naast de buitendijkse watergebieden, vooral bestaande bos- en natuurgebieden met hoge actuele of potentiële waarden. De ecologische verbindingen zijn bedoeld om uitwisseling van soorten tussen de verschillende kerngebieden mogelijk te maken.
9
) Standpunt dijkverzwaring, vrijwaringszones rond dijken, Provincie Flevoland, brief d.d. 24 juni 2003.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 25
De concrete invulling van de ecologische verbinding wordt bepaald door de natuurgebieden waartussen de verbinding ligt en de diersoorten die vanuit deze gebieden van de verbinding gebruik zullen gaan maken. Om de gewenste natuurkwaliteit binnen de hoofdstructuur te realiseren is een basisbescherming op de PEHS van toepassing. Ingrepen, zoals ongewenste veranderingen in de abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, en in de onmiddellijke nabijheid van het gebied, die de kenmerken of waarden ervan aantasten, worden in principe niet worden toegestaan. Voor de nog niet gerealiseerde onderdelen van de PEHS geldt een lichtere vorm van basisbescherming die er op is gericht dat geen onomkeerbare ingrepen plaatsvinden. Op basis van voorafgaand onderzoek dient het maatschappelijke belang duidelijk te worden gesteld. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang van die ingreep kan van het principe van de basisbescherming worden afgeweken, onder voorwaarde van een adequate compensatie. Europese vogel- en habitatrichtlijn Volgens het Omgevingsplan Flevoland is een groot deel van de PEHS aangewezen als Speciale Beschermingszone op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn uit 1979 heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de lidstaten te beschermen door een verbod op het doden en vangen van vogels en op het vernielen, rapen of het in bezit hebben van hun eieren (soortenbescherming). Lidstaten van de Europese Unie hebben zich er toe verplicht alle nodige maatregelen te nemen om voorkomende vogelpopulaties op een ecologisch verantwoord peil te houden. Ook moeten Speciale Beschermingszones worden ingesteld die voldoende groot en gevarieerd zijn en afdoende worden beschermd (gebiedsbescherming). De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitats die het leefmilieu voor deze soorten vormen. Sinds 1992 is binnen de Europese Unie naast de Vogelrichtlijn ook de Habitatrichtlijn van kracht. Deze richtlijn heeft betrekking op de bescherming van leefgebieden van planten- en diersoorten anders dan vogels en op de bescherming van natuurlijke biotopen (gebiedsbescherming). Vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn verbiedt deze richtlijn het vangen, doden, plukken en ontwortelen van planten en dieren, het in bezit hebben of verhandelen er van en het opzettelijk verstoren van hun voortplantings- en rustplaatsen (soortenbescherming). Ook volgens deze richtlijn moeten Speciale Beschermingszones worden ingesteld. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het om het plangebied Polderwijk en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, dient in het kader van het bestemmingsplan een toetsing aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen (gebiedstoets) plaats te vinden. Daartoe heeft inmiddels een onderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 6.1.
Buro Vijn B.V.
blz 26
02-99-59
Flora- en Faunawet Per 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. De Floraen Faunawet vervangt een aantal bestaande wetten met regels op het gebied van het in het wild levende flora en fauna. De wet heeft tot doel de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid aan het in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken. Voordat daadwerkelijk fysieke ingrepen in het plangebied plaatsvinden, dient in het kader van de Flora- en Faunawet door middel van veldonderzoek nagegaan te worden of beschermde soorten in het plangebied voorkomen. Wanneer beschermde soorten voorkomen, wordt ontheffing aangevraagd in het kader van artikel 75 lid 4. Het plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten. De resultaten daarvan zijn in hoofdstuk 6.1 opgenomen. 3.2.3. Archeologie In 1992 is het Europese Verdrag van Malta door een groot aantal EU-landen ondertekend, waaronder ook Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden. Indien er sprake is van archeologische waarden, dient in het betreffende bestemmingsplan een beschermende regeling ten aanzien van archeologische waarden opgenomen te worden. Voor nadere informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 6.2. 3.2.4. Externe Veiligheid Op zeer korte termijn zal het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen in werking treden. Dit Besluit heeft onder meer tot doel uitvoering te geven aan de Europese richtlijn omtrent externe veiligheid. Deze richtlijn verplicht lidstaten om er voor te zorgen dat bij het nemen van besluiten inzake de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de noodzaak dat op lange termijn voldoende afstand wordt gehouden tussen risicovolle inrichtingen en risicogevoelige objecten en gebieden in de omgeving van die inrichtingen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de grenswaarden, richtwaarden en afstanden in verband met het plaatsgebonden risico te worden aangehouden. Hetzelfde geldt voor de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Hoe in het onderhavige bestemmingsplan wordt omgegaan met het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen is verwoord in hoofdstuk 6.3 van deze toelichting.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 27
3.2.5. Duurzaamheid/Duurzaam bouwen Het derde en vierde Nationaal Milieubeleidsplan geven het milieubeleid op hoofdlijnen voor duurzame ontwikkeling. In dit plan worden echter geen concrete ambities benoemd die specifiek voor Polderwijk kunnen zijn. Wel is er ten aanzien van duurzaam bouwen een aantal aandachtspunten te onderscheiden waarop met de verdere ontwikkeling van Polderwijk kan worden aangesloten: - water, energie, afval en vervoer zullen een belangrijk en integraal deel uitmaken van ruimtelijke oplossingen in de gebouwde omgeving; - duurzaam ruimtegebruik: de ruimte in stedelijk gebied zal flexibel en multifunctioneler worden; - energie: gebruik maken van duurzame energievoorzieningsvormen (wind, zon, warmtekracht e.d.); - water: water zal steeds belangrijker onderwerp worden bij de inrichting van de gebouwde omgeving; - duurzaam materiaalgebruik. In de gemeentelijke toekomstvisie van Zeewolde is opgenomen dat bij elke uitbreiding van Zeewolde een duurzame ontwikkeling als randvoorwaarde wordt gesteld. Duurzame ontwikkeling staat voor het integreren van milieu-, ruimtelijke, sociale en economische aspecten tot een leefbaar evenwicht. Het streven is gericht op het tot stand brengen van een schone en veilige leefomgeving waar mensen zich thuis voelen en waarin ze op een prettige manier kunnen wonen, werken en recreëren. In de lijn van dit beleid is in het Masterplan voor Polderwijk duurzaamheid als één van de centrale kwaliteitseisen genoemd. In het Masterplan worden de onderwerpen energie, water, natuur en verkeer nader gespecificeerd. Op dit moment is een ‘duurzaamheidsplan’ in voorbereiding, waarin o.a. voor Polderwijk de doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid concreet worden verwoord. Tevens dragen de resultaten van het MER bij aan een duurzaam plan voor Polderwijk.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 28
4.
UITGANGSPUNTEN MASTERPLAN POLDERWIJK
4. 1. Inleiding In het Masterplan is het streefbeeld voor de nieuwbouwlocatie Polderwijk omschreven (zie ook bijlage 2). Dit streefbeeld is leidend voor het onderhavige bestemmingsplan en aldus ook voor de inrichting van de wijk. De hoofduitgangspunten van dit streefbeeld worden in de onderstaande paragrafen benoemd. In dit kader moet worden uitdrukkelijk worden opgemerkt dat het streefbeeld van het Masterplan naar aanleiding van de conclusies uit het Milieueffectrapport op enkele punten is aangevuld c.q. verbeterd. De punten waarom het gaat, zijn benoemd in hoofdstuk 5.4. 4. 2. Streefbeeld Polderwijk In het besluitvormingstraject voor Polderwijk zijn in het Masterplan drie centrale thema’s benoemd die leidend in de planvorming zijn. Het gaat hier om de volgende thema’s: 4.2.1. Thema 1: Het benutten van water als recreatieve potentie Het benutten van water als recreatief potentieel is een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van het plangebied. In dat kader zijn de interne waterstructuur en de kustzone aangewezen als potentiële ontwikkelingsgebieden. Interne waterstructuur Het streven is dat de interne recreatieve potentie wordt benut door het water in de wijk een centrale rol te geven. De waterstructuren dienen zich goed te lenen voor wonen aan het water en kleinschalige recreatieve activiteiten zoals vissen en spelevaren. Met name het lager gelegen, noordelijk deel van de wijk biedt hiervoor goede mogelijkheden. Een aanzienlijk deel van de openbare ruimte zal hier geen ‘groen’ maar een ‘blauw’ karakter krijgen. In het Masterplan wordt de ontwikkeling van kleinschalige recreatieve voorzieningen langs de noordrand van Polderwijk als mogelijkheid voor de verre toekomst aangegeven. Gedacht wordt aan een hotel, camping, theehuis, een educatiecentrum over het agrarisch gebied, maar ook aan meer stedelijke functies als volkstuinen. Kustzone Ten aanzien van de kustzone wordt er naar gestreefd om de recreatieve potentie van water in de toekomst te versterken door langs de oever- en kustzone recreatieve functies te ontwikkelen. Zoals reeds in het eerste hoofdstuk van deze toelichting is aangegeven, behoort de kustzone niet tot het onderhavige bestemmingsplan. Omdat het wel een belangrijk element binnen het Masterplan is, wordt op deze plek de essentie van de plannen kort weergegeven.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 29
In deze zone wordt gedacht wordt aan een buitendijkse grasstrook/park aangekleed met kleinschalige voorzieningen. Mogelijk wordt een drietal stranden aangelegd en een starteiland in de baai voor de Polderwijk. In het Masterplan wordt aangegeven dat de nadere uitwerking van deze plannen in het kader van de IIVR zal plaatsvinden. 4.2.2. Thema 2: Meer dan wonen alleen Het streven van de gemeente is om van Polderwijk een levendige en diverse wijk te maken. Waarden als rust, ruimte en natuur vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. Bij de inrichting van de woonbuurten wordt niet de auto, maar de mens centraal gesteld. De levendigheid en diversiteit wordt ook vergroot wanneer in Polderwijk ruimte is voor uiteenlopende doelgroepen met diverse leefstijlen, inkomens en leeftijden. Het streven is erop gericht dat het woningbouwprogramma voor Polderwijk op deze wens wordt afgestemd. In het programma kunnen voorts ook specifieke woonvormen worden opgenomen, zoals levensloopbestendige woningen, appartementen ten behoeve van woongroepen en eventueel de realisering van woonzorgzones. Voorts is het vestigen van bij het profiel van Zeewoldense beroepsbevolking passende bedrijven en het bevorderen van ‘werken aan huis’ een belangrijke doelstelling. Een verdere differentiatie in het aanbod van huisvesting voor kleine bedrijven aan de hoofdassen vormt hierbij uitgangspunt. De openbare ruimte dient zodanig ingericht te worden dat zij aantrekkelijk en bruikbaar is voor alle leeftijdsgroepen. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar het creëren van een veilige en kindvriendelijke omgeving (loop- en fietsroutes naar scholen, speelplaatsen zo ver mogelijk van wegen en water. 4.2.3. Thema 3: Duurzaamheid Voor Polderwijk zijn de duurzaamheidsaspecten zoals energie, water(kwaliteit), natuur en ecologie en verkeer van belang. Gezien de lange doorlooptijd van Polderwijk is het niet gewenst alle vereisten ten aanzien van duurzaamheid tot in detail vast te leggen. Uitwerking van de duurzaamheidsaspecten zal bij de nadere uitwerking van het plan (eventueel op deelplanniveau) gebeuren. Overigens geeft het MER een duidelijk beeld van de potenties en kansen en belemmeringen van het plangebied als het gaat om de invulling van het thema duurzaamheid. In deze paragraaf worden de hoofduitgangspunten uit het Masterplan voor elk aspect beschreven. Energie Ten aanzien van energie wordt gestreefd naar een hoog, maar tevens realistisch ambitieniveau.
Buro Vijn B.V.
blz 30
02-99-59
Waterkwaliteit De maatregelen ten aanzien van het thema water zijn gebaseerd op de principes van integraal waterbeheer en vanuit het streven dat stedelijke ontwikkelingen geen negatieve effecten mogen hebben op zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit in en om het plangebied. Voor een beschrijving van de noodzakelijke maatregelen wordt verwezen naar de waterparagraaf (zie hoofdstuk 6.7). Natuur en ecologie Het op duurzame wijze inrichten en beheren van de groenstructuur is het uitgangspunt voor natuur en ecologie. Voormalig gronddepot Ten aanzien van het gronddepot geldt het uitgangspunt het gebied om te vormen tot een aantrekkelijk natuurpark als uitloopgebied voor het dorp met aandacht en uitbouw voor de aanwezige natuurwaarden. Verkeer De uitkomsten van het Verkeersprestatie op Locatie (VPL)10) zijn belangrijke wegingsfactoren bij de keuze voor het verkeersmodel in Polderwijk. Het VPL is gericht op duurzaamheid en verantwoord energiegebruik in verkeer en vervoer. De elementen die volgens het VPL bij de verdere inrichting van Polderwijk een belangrijke rol zouden moeten spelen zijn: -
centrale (groene) conflictvrije zone voor langzaam verkeer; directe en snelle fietsverbindingen; directe auto-ontsluiting naar buiten en minder directe autoverbinding naar het centrum.
4. 3. Stedenbouwkundige opzet Polderwijk De centrale doelstelling voor de stedenbouwkundige structuur voor Polderwijk is een verloop van een meer “groen” naar een meer “blauw” gedeelte. Deze doelstelling wordt concreet vormgegeven in een aantal stedenbouwkundige elementen. 4.3.1. Een landschappelijke geleding door water en groenstructuren Uitgangspunt is dat de ruimtelijke geleding van Polderwijk tot stand wordt gebracht door een waterverband met een stelsel van grachten en waterlopen. In het midden van het plangebied ligt een aaneengesloten waterplas van circa 10 hectare. Langs de oever kan op een tweetal plekken bebouwing gesitueerd worden met een recreatieve functie. Gedacht kan worden aan een roeivereniging of botenberging.
10
) DHV Milieu en Infrastructuur BV, 10 mei 2001.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 31
4.3.2. Organische aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur van Zeewolde. Uitgangspunt is dat de ruimtelijke verbinding met het omringende landschap tot stand wordt gebracht door middel van een groene wig, die langs de Gelderseweg met inbegrip van het gronddepot is geprojecteerd. De groene wig dient als overgangszone aan te sluiten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van Zeewolde. Het deel van de groene wig dat ten westen van de MMM-boerderij ligt, krijgt een open karakter met zichtlijnen op de omgeving. Dit deel wordt niet met woningen bebouwd en wordt ingericht als een open weide ten behoeve van sportdoeleinden. Het deel van de groene wig dat ten oosten van het Schepenveld en het Horsterveld ligt, krijgt een meer gesloten karakter. Daarbij wordt gedacht aan dierenweiden, heemtuinen, speeltuinen, schoolwerktuinen en dergelijke ten midden van hagen en verspreide boomgroepen. 4.3.3. Wonen in kleine clusters Uitgangspunt is dat Polderwijk wordt opgebouwd met relatief kleine buurten. Grootschaligheid wordt daarmee vermeden. Ruimtelijke elementen zoals groen, speelvoorzieningen en andere openbare ruimten liggen in of in de directe nabijheid van de buurten. Globaal worden drie typen woonmilieus/plandelen onderscheiden: woonclusters met buurtparkjes grenzend aan en georiënteerd op de groene wig; een hogere, groene wijk aangrenzend aan de dijk; een waterrijk woonmilieu tussen de Zeewolderdijk, de waterplas en de Ossenkampweg. De gemiddelde woningdichtheid in het plan varieert tussen 20 en 30 woningen per hectare bruto woongebied. De dichtheid zal bij de nadere uitwerking van het plan voor de verschillende delen van het plangebied nader gedifferentieerd worden. Dit met uitzondering van het woongebied dat grenst aan de Zeewolderdijk. Vanwege de ligging nabij de dijk en het Wolderwijd is de ontwikkeling van woningbouw in dit gebied een gevoelig item. Om een juiste afstemming tussen woningbouw en waterstaatkundige voorwaarden en aanwezige ecologische waarden te waarborgen, zijn voor dit plandeel concretere uitgangspunten gesteld. In een zone vanaf 65 meter achter de Zeewolderdijk is over een lengte van 1.100 meter bebouwing gepland. De maximale hoogte van de bebouwing is hier 16 meter. De bebouwing is gepland in elf gestapelde wooneenheden. Daarnaast zijn enkele blokken met laagbouw en voorzieningen gepland. Van de dijkzone wordt maximaal 50% bebouwd, waarvan maximaal 50% gestapeld.
Buro Vijn B.V.
blz 32
02-99-59
4.3.4. Drie clusters met voorzieningen In totaal worden drie voorzieningenclusters voor functies zoals onderwijs, welzijn, gezondheidszorg en sport gerealiseerd. Twee clusters zijn nabij de Groene Wig geprojecteerd. De derde cluster is gesitueerd langs de dijk bij de oeverpromenade. Gezien de ligging aan de oeverpromenade is dit cluster ook geschikt voor recreatieve functies. In het meest centraal gelegen cluster is in het kader van de te ontwikkelen woonzorgzone een buurtsupermarkt gepland. De voorzieningenclusters worden onderling verbonden door een veilige langzaamverkeersroute. 4.3.5. Waterstructuur en vaarroutes Uitgangspunt is dat de waterstructuur van Polderwijk is opgebouwd uit een centrale waterplas, grachten en tochten. Dit wordt in het oostelijke plangebied stedenbouwkundig tot uitdrukking gebracht door de waterlopen dwars door het woongebied en evenwijdig aan de dijk te projecteren. De oevers van de waterlopen hebben een informeel karakter en zullen (gedeeltelijk) in particulier eigendom van de bewoners van aangrenzende kavels komen. In het noordelijk deel van het plangebied speelt het water een belangrijke rol. In dit gebied wordt een directe relatie gelegd tussen de centrale waterplas, de verschillende grachten, de waterbassins en de woonfunctie. De tuinen en/of vlonders grenzen aan het water. De waterplas vormt geen onderdeel van de vaarroute. De plas krijgt een meer recreatieve functie voor bijvoorbeeld zeil- en roeibootjes. In de plas is een eilandje gesitueerd. De waterstructuur ten noordoosten van de waterplan wordt aangesloten op de Hoge Vaart, waardoor een vaarverbinding naar Zeewolde ontstaat. Infrastructuur Voor de infrastructuur geldt als uitgangspunt dat de ontsluiting voor auto en in mindere mate het openbaar vervoer zo veel mogelijk plaats dient te vinden via bestaande infrastructuur. Polderwijk zal worden ontsloten door een wijkontsluitingsweg parallel aan de Gelderseweg met een snelheidsniveau van 50 km/uur die ter hoogte van het Jolpad aansluit op de Gelderseweg. Vanaf deze weg worden de verschillende buurten onsloten. Deze buurten krijgen een 30 km/uur regime. In de eerste fasen van de ontwikkeling wordt deze wijkontsluitingsweg aangesloten op de Zeewolderweg, Zeewolderdijk. Om doorgaand verkeer door Polderwijk te voorkomen zal bij de ontwikkeling van het noordelijke en oostelijke deelgebied het verkeer vanaf de Zeewolderdijk via een aparte rondweg naar de Gooiseweg geleid worden. In het op te stellen gemeentelijke verkeers- en vervoersplan zullen opties voor deze ontsluiting nader worden onderzocht. Uitgangspunt is dat de infrastructuur volgens de principes van Duurzaam Veilig wordt ingericht, met een 30 km/uur-regime voor woonwijken en 50 km/uur-regime voor de hoofdontsluitingswegen.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 33
Als hoofdontsluitingswegen gelden de parallelweg en de rondweg om Polderwijk. Totdat de noordoostelijke wijkgedeelten worden ingevuld zal ook de Zeewolderweg als hoofdontsluitingsweg gelden. Na de ontwikkeling van deze wijkgedeelten zal hier een 30 km/uur-regime gelden. Voor fietsverkeer wordt een vrijliggend hoofdfietspadennet ingericht. De primaire fietsroutes lopen langs het verlengde Jolpad parallel met de nieuwe hoofdontsluitingsfunctie (evenwijdig aan de Gelderseweg) en langs het verlengde van de Sportlaan via de nieuw te bouwen scholen. Deze hoofdroutes zullen van voldoende openbare verlichting worden voorzien. Daarnaast zijn er twee alternatieve secundaire fietsroutes gepland. Eén in het verlengde van de Haverlaan en één recreatieve route door het gronddepot naar de dijk. Laatst genoemde route zal niet verlicht worden en is daardoor niet als avondroute aan te merken. Bij de nadere uitwerking van de structuur en verkeersvoorzieningen dienen goede voorwaarden geschapen te worden voor de openbaarvervoersmogelijkheden (streekbussen). 4. 4. Uitgangspunten programmatische opzet De programmatische opzet uit het Masterplan biedt op hoofdpunten richtlijnen voor de uiteindelijke ontwikkeling van Polderwijk. De uitwerking van dit programma van eisen vindt op detailniveau plaats in de nadere uitwerking per deelgebied. In deze paragraaf worden de voor het bestemmingsplan relevante uitgangspunten in hoofdlijnen besproken. Woningbouwprogramma In het Masterplan is het woningbouwprogramma op basis van de gehanteerde randvoorwaarden (groene wig, MMM-boerderij, waterstructuur, gronddepot, normen voor groen en verharding) een aantal van circa 2.950 woningen aangehouden. Van dit aantal zal 30% goedkoop, 35% middelduur en 35% duur zijn. Tevens is uitgangspunt om 15% van de woningen geschikt te laten zijn voor de huisvesting van ouderen en 3% voor de huisvesting van jongeren. De verhouding eengezins-/meergezinswoningen bedraagt respectievelijk 74%-26%. Mede gelet op de vraag naar starterswoningen en woningen in de huursector wordt voor Polderwijk ingezet op een sterker accent op meergezinswoningen om zo de doelgroepen jongeren en ouderen beter te bedienen. Ten tweede wordt in vergelijking met andere recente plannen meer ruimte gegeven aan de categorie goedkoop, om zo ook een minder eenzijdige sociaal-economische samenstelling mogelijk te maken. Fasering Het is uit technisch en financieel oogpunt wenselijk een ontwikkeltempo van 300 woningen per jaar als uitgangspunt te nemen. Verwacht wordt dat in 2004 wordt begonnen met het in ontwikkeling nemen van woningen. Per jaarfase zijn afwijkingen mogelijk in de verhouding goedkoop, middelduur en duur, de verhouding eengezins- en meergezinswoningen en de percentages woningen geschikt voor senioren en jongeren.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 34
Voor de periode 2004-2006 is de woningbouwprogrammering weergegeven in tabel 3. Jaarlijks wordt een voortgangsrapportage opgesteld, waarin een monitoring van het woningbouwprogramma plaatsvindt. Openbare ruimte Ten aanzien van de groene ruimte worden in het Masterplan uitgangspunten genoemd voor onder andere openbaar groen en speelvoorzieningen. De uitgangspunten hebben betrekking op het percentage openbaar groen dat bij verschillende functies (woningbouw, bedrijven, voorzieningen) in acht moet worden genomen. Tevens gelden normen voor het aantal, de ligging en de vormgeving van speelplaatsen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het Masterplan.
Goedkoop Middelduur Duur Eengezins Meergezins Ouderen Jongeren Totaal
2004 abs 90 105 105 222 78 45 9 300
% 30 35 35 74 26 15 3 100%
2005 abs 90 105 105 222 78 45 9 300
% 30 35 35 74 26 15 3 100%
2006 abs 90 105 105 222 78 45 9 300
% 30 35 35 74 26 15 3 100%
Tabel 3: woningbouwprogramma Polderwijk 2004-2006
Onderwijs In de eerste voorzieningencluster (jeugd en educatie) wordt een multifunctionele accommodatie (MFA) ten behoeve van het onderwijs en aanverwante disciplines (peuterspeelzaal en kinderopvang) gepland. De bedoeling is om in dit eerste cluster een multifunctionele accommodatie ten behoeve van het onderwijs te realiseren met een omvang van ongeveer 32 lokalen voor vier denominaties. Daarnaast dient er in de MFA ook ruimte te zijn voor een peuterspeelzaal en kinderopvang. In of in de directe nabijheid van de MFA zal ook een sportzaal gerealiseerd dienen te worden. Welke overige participanten nog in de MFA kunnen participeren is nog onderwerp van overleg binnen de stuurgroep MFA. Aandachtspunt bij het realiseren van de MFA is het hebben van veilige verkeersroutes c.q. het hebben van een strikte scheiding tussen snel- en langzaam verkeer. Indien op termijn de eerste MFA ten behoeve van het onderwijs te klein mocht zijn dan is een overstap naar cluster 2 mogelijk ten behoeve van 1 of 2 denominaties. Buitensport In Polderwijk wordt voorlopig een gebied van circa 5 hectare plangebied vrij gehouden voor sportvoorzieningen, inclusief de bijbehorende parkeerplaatsen en faciliteiten. Omdat nog nader onderzoek wordt gedaan naar de exacte randvoorwaarden voor deze sportvoorzieningen, wordt benadrukt dat het hier om een voorlopige ruimteclaim gaat.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 35
De sportvelden zijn geprojecteerd aan de zuidzijde binnen de groene wig. De exacte ligging is nog niet bekend. Bedrijvigheid Ten aanzien van de bedrijvigheid gelden de volgende uitgangspunten: realisatie van een klein terrein voor het opvangen van de meer traditionele kleine bedrijvigheid (6 hectare); Uitgangspunt is dat de kavels een grootte hebben van ten hoogste 1600 m². Op het bedrijventerrein zullen onder bepaalde voorwaarden bedrijfswoningen toegestaan kunnen worden; de overige bedrijfsfuncties (6 hectare) realiseren in clusters verspreid op locaties in de woonbebouwing (zoals bedrijven in een woning, al dan niet gekoppeld aan een apart bedrijfspand, maar ook aparte bedrijven gevestigd in aparte bedrijfspanden nabij een hoofdas); risicovolle inrichtingen worden uitgesloten; ter hoogte van de wijkontsluiting een aantal woon/werkeenheden realiseren; een duurzame inrichting is van belang.
Buro Vijn B.V.
blz 36
02-99-59
5. MILIEU-EFFECTRAPPORT 5. 1. Inleiding Ten behoeve van de ontwikkeling van Polderwijk is een Milieueffectrapport opgesteld11). Dit rapport is door de gemeenteraad vastgesteld en ter inzage gelegd. Tijdens de inzagetermijn zijn geen schriftelijke reacties ingediend. Op 8 januari 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het Milieueffectrapport is gelijktijdig met het voorontwerp-bestemmingsplan aan alle overleginstanties als bedoeld in artikel 10 Bro toegezonden. Voor de reacties wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. Op 23 februari 2004 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage het toetsingsadvies over het MER Woningbouwlocatie Polderwijk uitgebracht. Dit toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 3. De Commissie oordeelt in dit advies dat de zogenaamde essentiële informatie in het MER aanwezig is. De commissie doet aan aantal aanbevelingen. Op welke wijze de gemeente vervolgens gebruik heeft gemaakt van deze aanbevelingen, is uitgewerkt in een aparte beantwoordingsnotitie. Voor deze beantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 9. In het Milieueffectrapport zijn alternatieven voor het in het Masterplan omschreven streefbeeld voor Polderwijk met elkaar vergeleken. Naast het expliciet maken van de milieugevolgen van het in het Masterplan gepresenteerde streefbeeld, is de alternatievenontwikkeling met name gericht op het behalen van milieuwinst ten aanzien van de aspecten water en bodem, landschap en ecologie en de leefomgevingskwaliteit. Door middel van alternatieven is in beeld gebracht welke verschillen in milieueffecten bij een verschillende wijze van inrichting en beheer/gebruik kunnen optreden en met welke combinatie van inrichtingselementen de effecten op het milieu het beste kunnen worden geminimaliseerd. 5. 2. Alternatieven In het MER is er voor gekozen om naast het Masterplanalternatief nog twee geïntegreerde alternatieven uit te werken met ieder een eigen thema die op verschillende aspecten substantieel verschillen. Alternatief 1 betreft het Masterplan, zoals dit door de gemeente voor Polderwijk is ontwikkeld (zie ook hoofdlijnen voorgaande hoofdstuk). Leidend voor het Masterplan zijn de thema’s: het benutten van water als recreatieve potentie, meer dan wonen alleen en duurzaamheid. Bij alternatief 2 staat kwaliteit voor de woonen leefomgeving centraal. Een voor de natuur en het water zo optimaal mogelijke inrichting staat in alternatief 3 centraal. Leidend hierin zijn de ondergrond en haar mogelijke schatten, het beperken van de effecten van de wijk op vogels in het Wolderwijd en de ontwikkeling van een duurzaam water- en groen/ecologisch systeem.
11
) Milieueffectrapport woningbouwlocatie Polderwijk Zeewolde, Tauw bv, 26-08-2003.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 37
5. 3. Meest milieuvriendelijke alternatief Op grond van de Wet milieubeheer dient in het MER een beschrijving van het zogenaamde meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) te worden opgenomen. Dit is het alternatief dat voldoet aan de doelstelling en waarbij de best bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu worden toegepast. Uit de alternatievenvergelijking is gebleken dat de alternatieven op veel deelaspecten verschillend scoren. Er is niet één alternatief dat in het geheel veel beter gewaardeerd wordt. Na een vergelijking blijkt dat alternatief 3 op 5 van de 6 thema’s beter scoort (ruimtelijke effecten, bodem en water, ecologie, landschap, cultuurhistorie en archeologie en woon- en leefmilieu). Het enige thema waarop alternatief slechter scoort dan alternatief 1 en 2 is op verkeer en vervoer. Dit is te verklaren door het vastlopen van de Gooiseweg als gevolg van het afsluiten van de Zeewolderdijk voor autoverkeer. Dit knelpunt is overigens goed oplosbaar. Op basis hiervan is alternatief 3, nadat een aantal nuanceringen zijn doorgevoerd, als het MMA naar voren gekomen. Het MMA wijkt op een aantal punten af van het streefbeeld uit het Masterplan. Een opsomming van de afwijkingen is in bijlage 4 van deze toelichting opgenomen. In deze bijlage zijn per afwijking ook de relevante voor- en nadelen verwoord. Het MMA blijkt op een aantal aspecten (o.a. verkeer, gronddepot, bebouwing op dijkniveau) beter te scoren dan het Masterplan. 5. 4. Voorkeursalternatief (Masterplan Plus) Op basis van de alternatieven en de bijbehorende milieueffecten is er, rekening houdend met andere belangen (financiën, stedenbouw en dergelijke), een afweging gemaakt die heeft geleid tot het zogenaamde voorkeursalternatief. Bij het bepalen van het voorkeursalternatief Polderwijk is vooral gekeken naar het onderscheid tussen het Masterplan en het MMA en de overwegingen behorende bij de beide alternatieven. De overwegingen en de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot het voorkeursalternatief zijn opgenomen in bijlage 5. Naar aanleiding van het Mer is er voor gekozen om het Masterplan (alternatief 1) als basis voor de Polderwijk te handhaven. Uit het MER is gebleken dat in het Masterplan nadrukkelijker rekening gehouden dient te worden met de aanwezige natuurwaarden en de natuurpotenties in en om het plangebied. Op basis van de afwijkingen tussen het Masterplan en het MMA is een voorkeursalternatief geformuleerd, die hierna wordt aangeduid als Masterplan Plus. De Plus staat voor een aantal punten waarmee het Masterplan is aangevuld c.q. gewijzigd, waarmee de meest optimale en duurzame inrichting voor Polderwijk is ontstaan. Het gaat hier om de volgende elementen: 5.4.1. Infrastructuur Ontmoediging doorgaand interlokaal verkeer door en/of rond de Polderwijk Uitgangspunt is dat het doorgaande interlokale verkeer, bij voorkeur niet door en/of langs de Polderwijk geschiedt.
Buro Vijn B.V.
blz 38
02-99-59
Ten aanzien van de infrastructuur is er dan ook voor gekozen uit te gaan van het verkeersmodel zoals in het Masterplan is omschreven. Dit ter optimalisering van de leefbaarheid in de wijk en ter voorkoming van negatieve effecten op het Vogelrichtlijngebied. Het beleid van de gemeente is erop gericht om het verkeer ten opzichte van de referentiesituatie (12.200 motorvoertuigen op basis van autonome ontwikkeling) niet te laten toenemen en het interlokale verkeer zo veel mogelijk via de Gooiseweg af te wikkelen. In dat kader is er reeds besloten om een knip aan te brengen in het westelijke deel van de Zeewolderweg, ter hoogte van de bestaande aansluiting op de Gelderseweg. In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau DHV onderzocht (zie rapport d.d. april 2004) welke verkeersmaatregelen aan de orde kunnen zijn om het (interlokale) verkeer op de Zeewolderdijk (verder) te ontmoedigen. De gemeente is voornemens de verkeersintensiteiten te monitoren. Dit betekent dat bij dreigende overschrijding van de referentiewaarde aanvullende maatregelen genomen zullen worden. Het rapport van DHV biedt inzicht in de te nemen maatregelen en de effecten daarvan. De gemeente zal aan de wegbeheerder (provincie Flevoland) vragen een verbod op vrachtverkeer in te stellen tevens de bebording zodanig aan te passen dat het doorgaande verkeer wordt geweerd. Samenvattend moet worden geconcludeerd dat op basis van bovenstaande uitgangspunten niet langer sprake is van negatieve effecten van toenemend verkeer op de Zeewolderdijk. Indien uit monitoring blijkt dat door de totale verkeersbelasting de leefbaarheid in Polderwijk onevenredig wordt aangetast, danwel er vanwege te hanteren geluidscontouren langs hoofdwegen onevenredige beperking van de bebouwingsmogelijkheden langs de wegen ontstaat, zou als ultieme maatregel op lange termijn dan eventueel tot afsluiting van de Zeewolderdijk/Knardijk moeten worden overgegaan. Vooralsnog wordt dit nog niet wenselijk en noodzakelijk geacht. Verkeer in Polderwijk Het Mer toont aan dat de verkeersstromen in de Polderwijk voor een slechtere leefbaarheid zorgen dan in het MMA. Bij het vaststellen van een definitief inrichtingsplan voor het verkeer dient nadrukkelijker rekening gehouden te worden met het aspect leefbaarheid (geluidsoverlast, uitlaatgassen, verkeersveiligheid, enz.). Verdubbeling Gooiseweg Hoewel het een provinciale weg betreft en deze buiten het plangebied valt, is het voor beide bovenstaande punten wezenlijk dat de Gooiseweg verdubbeld wordt. Dit komt een betere afwikkeling van het verkeer vanuit en door Polderwijk en de leefbaarheid in de wijk ten goede.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 39
5.4.2. Ecologie Lichtuitstraling op Wolderwijd (bouwen op dijkniveau) Het Masterplan gaat uit van (beperkt) bouwen op dijkniveau. In het MER wordt aangegeven dat er lichte tot negatieve effecten kunnen ontstaan ten gevolge van lichtuitstraling van woningen op dijkniveau naar het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd/Nuldernauw en de daarbij behorende vogelpopulaties. Het MER doet echter geen uitspraak of deze negatieve effecten als significant te beschouwen zijn of niet, conform de Vogelrichtlijn. Om hierover een goede afweging te kunnen maken is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek hebben er toe bijgedragen dat het bouwen op dijkniveau onder voorwaarden als uitgangspunt voor de plannen in de Polderwijk is gehandhaafd. Voor nadere informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 6.1.2. van deze toelichting. Functie van gronddepot In het Masterplan is als uitgangspunt gehanteerd het voormalig gronddepot om te vormen tot een aantrekkelijk natuurpark als uitloopgebied voor het dorp. In de MER wordt aangegeven dat de huidige natuurwaarden van het gronddepot aan successie onderhevig zijn. Om een goede inrichting van het gronddepot te kunnen maken is een gedegen onderzoek naar de potenties, de kansen en de belemmeringen van het gronddepot noodzakelijk. De uitkomsten van het onderzoek dienen de informatie op te leveren voor een ecologisch ontwikkelings- en beheersplan voor het gronddepot. Het uitgangspunt blijft dat het gronddepot gevrijwaard blijft van bebouwing en utiliteitvoorzieningen of infrastructurele werken. Het besluit om het gronddepot onbebouwd te laten, leidt er toe dat de bebouwingszone langs het Wolderwijd wordt ingekort. Dit komt enerzijds ten goede aan de belevingswaarde van het gronddepot en anderzijds aan de ecologische waarden van het Wolderwijd (minder lichthinder). 5.4.3. Water Gebruik van kwelwater De schone kwel die onder de dijk het plangebied in stroomt, kan gebruikt worden voor een ecologisch in te richten watergang, die tevens gevoed kan worden door afstromend regenwater (na filtering). De betreffende watervoorziening dient aan te sluiten op de watergangen van Horsterveld, waardoor die watergangen doorgespoeld worden. Regenwaterafvoer Het regenwater kan, veelal na filtering, een rol spelen in de watervoorziening van de wijk. Er zal per woonbuurt bekeken moeten worden wat de meest optimale manier is om met het regenwater om te gaan (infiltreren of afvoeren via wadi’s). Groene inrichting watergangen Aangezien de watergangen in de woonwijk zijn gelegen dient nagegaan te worden in welke gevallen een ecologische inrichting haalbaar is in relatie tot veiligheid en onderhoudskosten.
Buro Vijn B.V.
blz 40
02-99-59
De watergang die gevoed wordt door de schone dijkkwel en die mede voor doorspoeling van de watergangen op Horsterveld moet zorgen dient in ieder geval een ecologische invulling te krijgen. Aangezien deze watervoorziening door de groene zone loopt is dat een logisch uitgangspunt. 5.4.4. Overige aandachtspunten Duurzaam bouwen en energie In 2003 zal gemeentelijk beleid geformuleerd zijn op het gebied van duurzaam bouwen, energiebesparing en de inzet van duurzame energie. In het beleid zal tevens aandacht worden besteed aan de mogelijkheden op het gebied van duurzaam bouwen en energie voor de Polderwijk. In het MER is een aantal minimale normen opgenomen, die aansluiten bij een ambitieus doch realistisch niveau: - alle vast en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen plus 15% van de variabele maatregelen; - EPL van minimaal 7,0; - optimalisatie van een stedenbouwkundige opzet voor passieve en actieve zonne-energie.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 41
6. MILIEUGEVOLGEN MASTERPLAN PLUS Op basis van het MER wordt in dit hoofdstuk de te verwachten milieugevolgen van de voorgenomen activiteiten in Polderwijk samengevat. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het MER. De beschreven milieugevolgen hebben betrekking op de uitgangspunten zoals deze in het Masterplan Plus zijn aangegeven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de gevolgen voor ecologie, archeologie, bedrijvigheid, verkeerslawaai, bodem, water, leidingen en straalpaden, externe veiligheid en energie. 6. 1. Ecologie 6.1.1. Ecologische hoofdstructuur In de omgeving van het plangebied liggen de volgende kenmerken in het kader van de ecologische hoofdstructuur (EHS): - het Horsterwold/Hulkesteinsebos; - het Wolderwijd en Nuldernauw; - Harderbroek; - Harderbos. In het Horsterwold wordt deels een begeleid natuurlijk en deels een multifunctioneel natuurdoeltype nagestreefd. Voor het Harderbos en Harderbroek is dit een half-natuurlijk natuurdoeltype. Het Wolderwijd en Nuldernauw is in de (P)EHS aangewezen als kerngebied water (multifunctioneel). Daarnaast zijn er ecologische verbindingszones aanwezig langs de Hoge Vaart en de Knardijk. Langs de Knardijk is dit een robuuste verbinding voor de doelsoortmodellen ‘Salamander en pad’, ‘Das en ree’, ‘Otter en waterspitsmuis’. Langs de Hoge Vaart is dit een verbinding voor ‘Salamander en pad’ en ‘Blankvoorn en libelle’. Een toekomstige ecologische verbinding voor ‘Salamander en pad’ en ‘Das en ree’ tussen het Horsterwold en Knardijk/Harderbroek is gepland in de omgeving van de Gooiseweg, ten noorden van het plangebied. Tussen Harderbroek en Harderbos is een verbindingszone gepland voor drie modellen: ‘Salamander en pad’, ‘Das en ree’ en ‘Otter en waterspitsmuis’. Uit het MER blijkt dat de voorgenomen activiteiten in Polderwijk een licht negatief kunnen hebben op de ecologische verbindingszone langs de Gooiseweg. Door de verwachte sterke toename van de verkeersintensiteit op deze weg, kan de werking van de verbindingszone mogelijk worden aangetast. Door het aanbrengen van geluidsarme wegverharding kunnen de geluidseffecten voor de omgeving (zowel wonen als natuur) worden geëlimineerd. 6.1.2. Vogelrichtlijn Vanwege het voorkomen van de kleine zwaan en de tafeleend is het gebied Wolderwijd/Nuldernauw aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
Buro Vijn B.V.
blz 42
02-99-59
Figuur 9: De ligging van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Vanwege de omvang en de ligging van het plangebied nabij het Vogelrichtlijngebied, is het van belang de eventuele significante effecten van de geplande ontwikkelingen op de vogels in het Wolderwijd te onderzoeken.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 43
In het algemeen geldt ten aanzien van Speciale Beschermingszones dat met de geplande ontwikkelingen geen significante negatieve effecten mogen optreden op de vogels binnen deze beschermingszones. Afname foerageer-/of rustgebied Omdat het onderhavige bestemmingsplan geen buitendijkse ontwikkelingen mogelijk maakt die in de Speciale Beschermingszone zijn geprojecteerd, is een feitelijke afname van het aantal hectares foerageergebied in de Speciale Beschermingszone niet aan de orde. Lichtbelasting De Speciale Beschermingszone is als rust- en/of foerageergebied van belang voor verschillende vogelsoorten, zoals de Kleine zwaan, de Tafeleend, de Fuut, de Krakeend, de Kuifeend en de Meerkoet. Omdat in het plangebied bebouwing zal worden gerealiseerd die boven de Zeewolderdijk uitsteekt, kan vanwege een verhoogde lichtuitstraling een beïnvloeding van het rust- en foerageergebied aan de orde zijn. De effecten van lichtuitstraling zijn in de MER-rapportage aan de orde gekomen. Mede naar aanleiding van de resultaten van het vooroverleg en het advies van de commissie MER is geconstateerd dat het MER op onderdelen nog onvoldoende informatie bevat over de aspecten licht en verkeer. Aan het adviesbureau Oranjewoud is daarom opdracht gegeven om aanvullend onderzoek uit te voeren naar de effecten van lichthinder op de aanwezige natuurwaarden in het Vogelrichtlijngebied. Dit onderzoek is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden met betrekking tot ondermeer de bebouwingsdichtheid, de bebouwingshoogte én het referentieniveau van 12.200 motorvoertuigen. Eén van de randvoorwaarden is dat het niet de bedoeling is om de gehele dijkzone intensief te bebouwen, maar om in een zone vanaf 65 meter achter de Zeewolderdijk bebouwing te realiseren over een lengte van 1.100 meter. Deze bebouwing is gepland in elf gestapelde wooneenheden. Daarnaast zijn enkele blokken met laagbouw en voorzieningen gepland. Van de dijkzone wordt maximaal 50% bebouwd, waarvan maximaal 50% gestapeld. De werkelijke bedoeling van de gemeente is tevens af te leiden uit de kaart "Illustratieve uitwerking" (voor de kaart wordt verwezen naar de Beschrijving in Hoofdlijnen). Over het onderzoek is overleg gevoerd met de natuurorganisaties. Op deze plaats wordt volstaan met het behandelen van de conclusies uit het onderzoek. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het onderzoeksrapport12). De conclusies daaruit zijn als volgt: Als gevolg van de bebouwing van Polderwijk is de lichtbelasting specifiek meetbaar tot 200 meter van de bebouwing. Aangezien deze bebouwing aan de landzijde ongeveer 65 meter van de voet van de dijk verwijderd is, kan de extra verlichting tot ongeveer 150 meter de speciale beschermingszone aangetoond worden. In deze zone bevinden zich van de kwalificerende soorten ’s nachts vooral Kuif-, Tafel- en Krakeenden en Futen.
12
) Polderwijk en de Vogelrichtlijn. Toetsing lichthinder aan Vogelrichtlijn. 14 juni 2004. Oranjewoud.
Buro Vijn B.V.
blz 44
02-99-59
Uit de beschikbare daglichttellingen blijkt dat het bij de Krakeend en de Fuut gaat om kleine aantallen, zoals die min of meer evenredig verspreid langs de gehele dijk langs het Wolderwijd voorkomen. Daarbij komt dat de aantallen in de Speciale Beschermingszone Wolderwijd voor beide soorten maar een klein deel uitmaken van de totale biogeografische populatie. Het gaat hier om <0,1% voor de Fuut en 0,4% voor de Krakeend. Voor deze soorten wordt geen significant effect verwacht. Verder wordt geconcludeerd dat op basis van de grote afstand tussen Polderwijk en de concentraties Driehoeksmosselen, die als voedselbron voor Kuif- en Tafeleend dienen, kan worden aangenomen dat de verlichting van de nieuwe wijk onder normale omstandigheden geen significant effect heeft op het voorkomen van deze soorten. Voorts wordt opgemerkt dat bij harde wind een andere situatie aan de orde is. Onder dergelijke omstandigheden concentreren de Kuif- en Tafeleenden zich in de luwte die gevormd wordt door de dijk. Een deel van deze groep(en) zal verblijven in het gedeelte van het Wolderwijd waar de belichtingsintensiteit wordt beïnvloed door de bebouwing uit Polderwijk. De significantie van het effect in deze situatie hangt af van: de mate waarin met name het rustgedrag van deze soorten (het is te onstuimig om te foerageren) beïnvloed wordt door het toegenomen verlichtingsniveau; de frequentie waarmee de situatie met harde wind optreedt; de aanwezigheid van alternatieve luwtegebieden. Tevens moet rekening worden gehouden met het optreden van gewenning ten opzichte van beide effecten van verlichting, met name indien sprake is stationaire verlichtingsbronnen. Onduidelijk is in welke mate vogels zich aan deze effecten aanpassen. Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de rust- en foerageergebieden voor de Kuif- en Tafeleend niet beduidend worden aangetast als gevolg van realisatie van Polderwijk. Ingeval van een (tijdelijk) harde wind zijn er ruime uitwijkmogelijkheden binnen de Speciale Beschermingszone. De doelstelling van de SBZ, die zich richt op duurzaam behoud van de vogelpopulatie, komt dan ook niet in gevaar. Op basis van de voortoets wordt geconcludeerd dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Wolderwijd. Om alle twijfel over het ontbreken van negatieve effecten nog verder weg te nemen, zal de gemeente in overleg met andere bevoegde instanties (provincie, RWS en Natuurmonumenten) als mitigerende uitvoeringsregel een nieuw rustgebied (extra luwte) realiseren in de Speciale Beschermingszone Wolderwijd door middel van de aanleg van strekdammen of een gelijkwaardige voorziening. Daarbij gaat overigens niet de voorkeur uit naar het gebruik van strekdammen. Tevens is er voor gekozen om het gronddepot onbebouwd te laten.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 45
Dit betekent dat de bebouwingszone achter de Zeewolderdijk wordt ingekort tot circa 660 meter (de kustlijn exclusief het gronddepot) en dat daarmee aanmerkelijk minder woningen op dijkniveau zijn voorzien13). Met de afname van het aantal woningen zal de feitelijke lichtuitstraling minder zijn dan waar Oranjewoud in eerste instantie vanuit is gegaan. Deze nieuwe uitgangssituatie zal als gevolg van een verminderde lichthinder ten goede komen aan het Vogelrichtlijngebied. Verandering verkeersbelasting Zeewolderdijk Het open water van het Wolderwijd dat grenst aan de Zeewolderdijk is van belang voor verschillende vogelsoorten, zoals de kleine zwaan, tafeleend, fuut, aalscholver, smient, krakeend, kuifeend en meerkoet. Veranderingen in de verkeersbelasting van de Zeewolderdijk kunnen een negatief effect op het foerageer-/rustgebied van deze soorten hebben. Het beleid van de gemeente is erop gericht om het verkeer op de Zeewolderdijk ten opzichte van de referentiesituatie (12.200 motorvoertuigen op basis van autonome ontwikkeling) niet te laten toenemen en het interlokale verkeer zo veel mogelijk via de Gooiseweg af te wikkelen. Als uitgangspunt is gesteld dat in de toekomst de verkeersbewegingen over de Zeewolderdijk niet mogen leiden tot een groter negatieve effect op de beschermde vogelsoorten in het Wolderwijd dan in de huidige situatie het geval is. Om hierover meer zekerheid te krijgen, is door DHV een berekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat op de grens van de Speciale Beschermingszone (de waterlijn) de geluidsbelasting 62,4 dB(A) bedraagt. Uitgangspunt is dat deze geluidswaarde in de toekomst niet wordt overschreden. Om dit uitgangspunt kracht bij te zetten, is deze geluidswaarde in de voorschriften opgenomen. Verder zal er bij de provincie op worden aangedrongen dat er een verbod voor vrachtverkeer op de Zeewolderdijk zal worden ingesteld en dat de verkeersborden bij de rotonde nabij Harderhaven zodanig worden aangepast zodat alle niet gewenste verkeersstromen worden geweerd. Cumulatieve effecten Het optreden van significant negatieve effecten kan ook het gevolg zijn van cumulatie: door andere ontwikkelingen in of nabij de SBZ Wolderwijd. Zo kan de optelling van verschillende niet-significante effecten leiden tot een wel significant effect. Beoordeling van cumulatieve effecten is alleen aan de orde als het bestemmingsplan Polderwijk in combinatie met andere (vastgestelde) plannen alsnog tot significante effecten leiden. De aangescherpte uitgangspunten met betrekking tot het aspect “verkeer” en “lichthinder dijkwoningen”, alsmede de te nemen mitigerende maatregelen, zullen er toe leiden dat negatieve effecten – afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van de SBZ – achterwege blijven.
13
) Het uitgangspunt voor het onderzoek betrof een bebouwingszone van 1.100 meter.
Buro Vijn B.V.
blz 46
02-99-59
De cumulatieve beoordeling is in dit geval gericht op ontwikkeling in de nabijheid van Polderwijk. Over de plannen voor de ontwikkeling van de kustzone Polderwijk zijn nog geen besluiten genomen. Besluitvorming over de inrichting van de kustzone valt niet eerder te verwachten dan eind 2005. Wegens het ontbreken van een vastgesteld plan is beoordeling van de cumulatieve effecten in relatie tot de kustzoneontwikkeling niet aan de orde. Overigens geldt ook voor de uitwerking van de op dit oment actuele plannen van omliggende gemeenten (Harderwijk en Ermelo) als uitgangspunt dat geen negatieve gevolgen optreden voor het Wolderwijd en zonodig in het project zelf mitigerende maatregelen worden getroffen. Er is geen grond om te veronderstellen dat de combinatie van deze plannen alsnog tot significante effecten leidt. Conclusie Samenvattend kan worden geconcludeerd dat met in achtneming van bovenstaande uitgangspunten voor realisatie van het bestemmingsplan op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor de SBZ Wolderwijd. Onder deze omstandigheden kan een passende beoordeling in het kader van de Vogelrichtlijn achterwege blijven. De rapportage van Oranjewoud is derhalve geen passende beoordeling, maar onderdeel van een voortoets die heeft geleid tot de conclusie dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Wolderwijd 6.1.3. Habitatrichtlijn De aanwijzing van speciale beschermingszones in het kader van de Habitatrichtlijn is nog in procedure. In dit kader zijn door het Ministerie van LNV in de directe nabijheid van het plangebied geen gebieden aangemeld voor de bescherming door de Habitatrichtlijn. Het dichtstbijzijnde aangemelde gebied ligt in het Wolderwijd langs de kust nabij Harderwijk. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze beschermingszone, worden als gevolg van de ontwikkelingen in Polderwijk geen negatieve effecten verwacht op de in het gebied aanwezige waarden. 6.1.4. Flora en faunawet Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het (behoudens ontheffing) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele schadelijke soorten. De toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt overigens niet in het kader van het bestemmingsplan, maar bij de werkelijke uitvoering van het plan. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan is het noodzakelijk op deze plek een verwachting uit te spreken over
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 47
de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. Op basis hiervan dient beoordeeld te worden of op basis van de Flora- en Faunawet ontheffingen verleend kunnen worden en of eventueel compenserende en/of mitigerende maatregelen in de (bouw)plannen verwerkt moeten worden. In dit kader is een aantal aspecten van belang. Groenstructuur Het overgrote deel van het plangebied (buiten het gronddepot) is momenteel in agrarisch gebruik. De waarde van het agrarisch gebied wordt voor dier- en plantensoorten als zeer beperkt beschouwd. Plaatselijk zijn er echter enkele locaties die potenties hebben voor beschermde plantensoorten. Het gaat om de locaties: - het dijklichaam; - de watergangen die het pleistocene zandpakket doorsnijden (met name achter de dijk); - de waterlijn van de verschillende watergangen afhankelijk van de waterkwaliteit. In deze gevallen gaat het vooral om grasachtige vegetatie. In samenspraak met FLORON is in september 2004 geïnventariseerd op de aanwezigheid van beschermde plantensoorten. Voor de resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar het rapport “Plangebied Polderwijk in Zeewolde, toelichting bij de floristische verspreidingsgegevens”14). Verder maakt het plangebied deel uit van een groter areaal foerageergebied voor overwinterende kolganzen. De ganzen maken vooral gebruik van de graslanden binnen het betreffende gebied. Het plangebied is reeds lange tijd in gebruik als akkerbouwgebied. Bij de keuze tussen grasland en akkerland zullen kolganzen vooral kiezen voor de graslanden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat het areaal foerageergebied wordt aangetast. Voormalig gronddepot en zanddepot Ten behoeve van de uitvoering van Polderwijk is een inventarisatie van de ecologische waarden in het gronddepot gemaakt. Daarover kan het volgende worden gezegd. Uit de RIZA-inventarisatie “De flora van het gronddepot bij Zeewolde” (2001) blijkt dat vier beschermde soorten voorkomen op basis van de Flora- en Faunawet voorkomen. Het gaat hier om soorten die op de Nederlandse Rode Lijst van zeldzame en bedreigde plantensoorten voorkomen, zoals de Rietorchies, de Breedbladige Wespenorchis, de Grote Kaardebol en de Wilde Marjolein. Voorts heeft een inventarisatie van de broedvogels op het depot plaatsgevonden15). Uit dit onderzoek blijkt dat vele vogelsoorten binnen het gronddepot broeden, en dat de oeverzwaluw een belangrijke broedplaats heeft gevonden in de steilranden van het zanddepot. Het voornemen bestaat om in het plangebied een voorziening voor oeverzwaluwen te realiseren. Om meer zekerheid te krijgen omtrent de aanwezigheid van beschermde soorten (met name rugstreeppadden), is een aanvullend onderzoek verricht. Voor de resultaten van dit aanvullende onderzoek wordt verwezen
14 15
) Stichting FLORON, september 2004.
) Vereniging Instituut voor Natuur en Milieueducatie, IVN afdeling Zeewolde.
Buro Vijn B.V.
blz 48
02-99-59
naar het onderzoeksrapport “Verslag inventarisatie Rugstreeppad, Grond& Zanddepot Zeewolde”16). Toename verkeersintensiteit ontsluitingswegen Een toename van de verkeersintensiteit op ontsluitingswegen zou in principe van invloed kunnen zijn op ganzen. De verkeersintensiteit neemt op geen van de wegen in de polder dermate toe, dat verstoring van foeragerende ganzen wordt verwacht. 6. 2. Archeologie In 2001 is in het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd17). Hieruit is gebleken het plangebied een dekzandlaagte betreft met enkele geulsystemen en een hoger gelegen deel. Aan de hogere delen in het plangebied is een hoge archeologische verwachting toegekend, omdat hier sporen zijn gevonden van vroege bewoning. Voor de lagere delen geldt een lage tot middelhoge archeologische verwachting. Op basis van dit onderzoek heeft de gemeente, in samenspraak met de provinciaal- archeoloog waardevolle gebieden aangewezen en op kaart vastgelegd. Op deze kaart, welke in het MER is opgenomen, is aangegeven welke locaties zeker en welke misschien voorafgaand aan de geplande activiteiten moeten worden onderzocht. Vervolgens is in aanvulling op het verkennend onderzoek een waarderend booronderzoek uitgevoerd18). De resultaten van het booronderzoek hebben er toe geleid dat van de onderzochte locaties enkele niet meer in aanmerking zullen komen voor verder onderzoek. Sommige locaties zijn in omvang teruggebracht en daarbij zijn tevens de begrenzingen duidelijker geworden. Enkele locaties komen nog in aanmerking voor een groter opgezet onderzoek. In aansluiting op het onderzoek van RAAP zijn in overleg met de provinciaal archeoloog op basis van de aanwezigheid van archeologische indicatoren en de afwezigheid van verstoorde podzolbodems 36 locaties bepaald die nader archeologisch zouden moeten worden onderzocht. Voor de locaties 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 13, 22 en 23 is dit onderzoek inmiddels uitgevoerd door de Grontmij. Dat rapport is reeds in het bezit van de ROB. In goed overleg is met de provinciaal archeoloog afgesproken dat de locaties 3 en 2 waarderend zullen worden onderzocht op grond van de daar aangetroffen primaire archeologische indicatoren en de intacte podzolbodems. Voor de andere locaties uit het onderzoek zal een negatief selectiebesluit worden genomen inclusief de locaties 14 en 24.
16
) Verslag Rugstreeppad Grond- & Zanddepot Zeewolde (Zuidelijk Flevoland). September 2004. 17
) RAAP-rapport 707, 16 oktober 2001. ) Plangebied Polderwijk te Zeewolde. Een nader inventariserend veldonderzoek. Grontmij. 16 september 2003
18
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 49
De overige, niet onderzochte, locaties zullen in een later stadium worden onderzocht waarbij locatie 25 wordt gezien als een locatie met een zeer hoge archeologische verwachting. Deze onderzoeken zullen worden uitgevoerd voorafgaand aan de uitwerking van de verschillende deelfasen zodat de resultaten uit het onderzoek kunnen worden verwerkt in de stedenbouwkundige plannen van de verschillende deelfasen. Op figuur 10 zijn de te onderzoeken locaties aangegeven.
Figuur 10: Overzicht archeologische locaties
Voor het onderhavige plan geldt als uitgangspunt dat de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied niet door bouwwerkzaamheden zullen worden aangetast. Op het moment dat het plangebied verder wordt uitgewerkt en ingericht, dienen de waardevolle archeologische locaties bekend te zijn. De archeologische waarden dienen in het uitwerkingsplan door middel van een aanlegvergunning te worden beschermd. 6. 3. Externe veiligheid In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen, zoals het gebruik, opslag, de productie of het transport van gevaarlijke stoffen aan de orde die in het kader van externe veilig zouden kunnen leiden tot een verhoogd plaatsgebonden risico of groepsrisico.
Buro Vijn B.V.
blz 50
02-99-59
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om een bedrijventerrein te realiseren. Uitgangspunt voor dit terrein is dat hier geen risicovolle inrichtingen mogen plaatsvinden. Dergelijke inrichtingen zullen in het kader van de Wet Milieubeheer niet worden vergund, omdat het mogelijk moet blijven rondom het bedrijventerrein woningen te realiseren. In de betreffende voorschriften zijn bepalingen opgenomen die risicovolle inrichtingen uitsluiten. Voor wat betreft het uit te werken woongebied geldt dat bij de uitwerking hiervan zal worden voldaan aan het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. 6. 4. Bedrijvigheid Ten noorden van de Gooiseweg bevindt zich het bedrijventerrein het Trekkersveld. Op dit bedrijventerrein zijn categorie 4 bedrijven toegestaan en gedeeltelijk met vrijstelling categorie 5 19). Deze bedrijven zijn voorzien van een milieuvergunning of vallen onder een AmvB. Rond het industrieterrein Trekkersveld ligt een geluidszone waarbuiten de maximale geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De geluidszone bevindt zich in de huidige situatie volgens het betreffende bestemmingsplan op 120 meter uit het hart van de Gooiseweg. Momenteel wordt gewerkt aan een bestemmingsplan geluidscontour van een nieuw bedrijventerrein (Paardenveld), waarbij de geluidscontour van Trekkersveld wordt gewijzigd naar 160 meter vanuit het hart van de Gooiseweg. De nieuwe zonegrens valt daarmee samen met de huidige geluidcontour aan de zuidkant van de Gooiseweg. De ten zuidoosten van de Gooiseweg geplande Polderwijk ondervindt geen belemmeringen van de uitgebreide geluidszone. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een akkerbouwbedrijf. Omdat voor dit bedrijf geen stankcirkel geldt, zijn in het plangebied aldus geen milieuhygiënische maatregelen noodzakelijk. Voorts bevinden zich ten noorden van het plangebied zes windmolens. Deze windmolens leveren voor wat betreft geluid en slagschaduw door de afstand tot het plangebied wettelijk geen problemen op. Vestiging van nieuwe windmolens in de nabijheid van het plangebied is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. 6. 5. Verkeerslawaai De aanleg van de nieuwe woonwijk Polderwijk zal een toename van de mobiliteit tot gevolg hebben. De effecten hebben met name betrekking op het eventuele toenemende verkeerslawaai dat met name tot uiting kan komen op en langs de wegen die Zeewolde en de nieuwbouwlocatie ontsluiten. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn normen opgenomen voor de toegestane geluidsbelasting op de gevels van woningen als gevolg van bijvoorbeeld verkeerslawaai. Daartoe worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen bepaalde geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, niet kunnen worden gerealiseerd.
19
) Bedrijfscategorieën op basis van de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering”.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 51
De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Als de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet gehaald kan worden, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de gemeente een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vaststellen20). Wanneer Gedeputeerde Staten overgaan tot de vaststelling van een hogere waarde, zullen er in de bouwvergunning dusdanige maatregelen moeten worden opgenomen, dat de geluidbelasting in de geluidgevoelige vertrekken niet meer bedraagt dan 35 dB(A). In de onderhavige situatie geldt een maximaal toelaatbare geluidbelasting van 65 dB(A). Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone. Ten behoeve van het onderhavige plan is een akoestisch onderzoek21) verricht, waarbij met behulp van wettelijk vastgelegde rekenmethodes het verkeerslawaai is gekwantificeerd en getoetst aan grenswaardes die eveneens wettelijk zijn vastgelegd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Aan de hand van de met het verkeersmodel berekende intensiteiten is met Standaardrekenmethode I de afstand tussen de weg en de 50 dB(A) contour bepaald. De berekeningen zijn gebaseerd op het verkeersmodel uit het Masterplan. Er is bij de berekeningen uitgegaan van de bouw van 2.950 woningen in het plangebied. Effecten op de bestaande bebouwing In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de Gelderseweg en de Groenewoudseweg. Langs deze wegen zijn in de huidige situatie woonhuizen gesitueerd. De gevels van deze woonhuizen staan op een afstand van circa 43 meter uit de weg. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidscontour bij de dan geldende verkeersbelasting van 50 dB(A) op de Gelderseweg komt te liggen op circa 40-42 meter. Bij de Groenewoudseweg ligt de dB(A) contour op 43 meter. Geconstateerd wordt dat bij deze wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Bij een eventuele toekomstige overschrijding zal stil asfalt kunnen worden toegepast. Wegvak 1. Gelderseweg 2. Gelderseweg 3. Nieuwe weg 4. Nieuwe weg 5. Nieuwe weg 6. Ossenkampweg 7. Ossenkampweg 8.Aansl. Ossenkampweg-Zeewolderdijk 9.Aansl. Ossenkampweg-Zeewolderdijk 12. Groenewoudseweg
50 dB (A) 42 40 55 53 24 77 66 61 60 43
55 dB (A) 17 16 23 22 9 34 30 26 26 18
60 dB (A) 6 6 9 8 0 14 12 10 10 6
65 dB (A) 0 0 0 0 0 5 6 0 0 0
Tabel 4: resultaten akoestisch onderzoek
20
) Bij de vaststelling van de voorkeursgrenswaarde wordt rekening gehouden met aftrek conform art. 103 Wgh. 21 ) Geluidscontouren Polderwijk. Akoestisch onderzoek. DHV Milieu en Infrastructuur BV, 19 juni 2004.
Buro Vijn B.V.
blz 52
02-99-59
Figuur 11 Wegvakken ten behoeve van geluidsberekeningen
Effecten op toekomstige bebouwing Polderwijk Binnen het plangebied worden nieuwe ontsluitingswegen of verbindingen gerealiseerd. De berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek voor de betreffende wegen zijn in tabel 4 weergegeven. De in de tabel opgenomen wegvakken zijn weergegeven in figuur 11. Het uitgangspunt is dat bij de uitwerking van het plangebied met deze contouren rekening moet worden gehouden. Binnen deze contouren kunnen geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, niet worden gerealiseerd. Uit de tabel blijkt dat de 50 dB(A) contour langs sommige wegvakken op relatief grote afstand uit de weg ligt. Reductie van die afstand door afscherming is in stedelijk gebied nauwelijks mogelijk. Het verkrijgen van ontheffing via een procedure hogere waarde is niet echt aantrekkelijk gezien de zware eisen die daaraan gesteld worden. Goede mogelijkheden biedt het toepassen van geluidarme wegdekken waarbij reducties tot 5 dB(A) kunnen worden bereikt ten opzichte van dicht asfaltbeton. In afstand betekent dat een reductie van maximaal 60% op de berekende afstand. Ten aanzien van het toekomstig woongebied geldt als uitgangspunt dat de woonstraten als 30-km-gebied worden ingericht. Hiervoor geldt geen contour. Voor nadere informatie wordt verwezen naar bijlage 6, waarin het akoestisch rapport is opgenomen. Naar aanleiding van deze informatie is in de uitwerkingsregels van het onderhavige bestemmingsplan als voorwaarde opgenomen dat geluidsge-
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 53
voelige gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd, indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Bedrijfswoningen bedrijventerrein Op basis van de Wet geluidhinder geldt dat ook bedrijfswoningen aan de voorkeursgrenswaarde voor verkeerslawaai van 50 dB(A) dienen te voldoen. Volgens het akoestisch onderzoek ligt de 50 dB(A) grens op circa 77 meter uit het hart van de Ossenkampweg. Dit betekent dat binnen deze zone geen geluidsgevoelige bebouwing, zoals bedrijfswoningen mag worden gerealiseerd. Om zeker van te zijn dat hiermee bij de inrichting van het terrein rekening wordt gehouden, worden bedrijfswoningen alleen bij vrijstelling mogelijk gemaakt. 6. 6. Bodem De bodemkaart van Nederland typeert de bodem van het plangebied als zeeklei (kalkrijke poldervaaggrond). Het maaiveld van het zuidoostelijk deel van het plangebied heeft een hoogte van circa -2,00 m NAP tot circa -2,50 m NAP. In noordwestelijke richting neemt de hoogteligging van het terrein af tot circa -4,00 m NAP. De kruin van de Zeewolderdijk ligt op 2,6 m NAP. Ten behoeve van de voorgenomen woningbouw, is inzicht nodig in de milieukwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Deze moet zodanig zijn, dat er geen milieuhygiënische problemen aangaande de nieuwe woonfunctie van het gebied zullen optreden. In dit kader is ter plaatse bodemonderzoek verricht naar de exacte geohydrologische situatie in het plangebied. Voor een gedetailleerde beschrijving van deze situatie wordt verwezen naar het MER. In het algemeen kan worden gesteld dat, mede als gevolg van de betrekkelijk jonge leeftijd van het gemeentelijk grondgebied, het aantal verontreinigde locaties in de gemeente beperkt is. Om voor het plangebied vast te kunnen stellen of de bodem geschikt wordt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen, bedrijvigheid, recreatie) heeft een verkennend bodemonderzoek in het plangebied plaatsgehad22). Uit het onderzoek is gebleken dat geen van de gemeten gehalten de toetsingswaarde voor nader bodemonderzoek overschrijdt. Bij de gemeten gehalten zijn geen risico’s voor milieu en volksgezondheid te verwachten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) van het plangebied geen beletsel voor de geplande nieuwbouw vormt. 6. 7. Waterparagraaf In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets omschreven en wordt bovendien de nodige aandacht besteed aan de te nemen maatregelen voor het water in het plangebied. Bij de opzet van deze paragraaf is aangesloten bij de Handreiking waterparagraaf, zoals in de notitie De Watertoets toegepast in Flevoland is omschreven. Daarbij wordt ingegaan op
22
) Verkennend bodemonderzoek Polderwijk. Witteveen+Bos. Juni 2001.
Buro Vijn B.V.
blz 54
02-99-59
de beschrijving van het watersysteem, de gevolgen van de ruimtelijke ingreep en hoe de knelpunten worden opgelost. De basis voor deze waterparagraaf is het "Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk te Zeewolde, Waterhuishoudkundig inrichtingsplan" van 31 juli 2003 opgesteld door Witteveen & Bos te Almere daarnaast is ook gebruik gemaakt van het rapport "Invloed aanleg Polderwijk op de Zeewolderdijk" van 7 oktober 2003 en het rapport "Vaarroute Polderwijk" van 12 juli 2002 opgesteld door Witteveen & Bos te Deventer. Alle details zijn in deze documenten te vinden. In de onderstaande paragraaf zal alleen op de hoofdlijnen worden ingegaan. 6.7.1. Het proces van de watertoets Eind 2000 is de gemeente Zeewolde gestart met de voorbereidingen voor de nieuwbouwlocatie "Polderwijk". Aan verschillende ingenieursbureaus is een offerte gevraagd voor een uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek. In deze fase is contact opgenomen met de waterbeheerder binnendijks, het waterschap Zuiderzeeland. Gezamenlijk is bepaald of het onderzoek toereikend was en welk bureau het meest geschikt zou zijn voor de klus. Het onderzoek omvatte drie fasen namelijk een inventarisatiefase, een selectiefase van mogelijkheden bouwstenen (workshop 1) en een uitwerkingsfase (workshop 2), het opstellen van een waterhuishoudkundig inrichtingsplan. Op basis van de inventarisatie zijn waterhuishoudkundige bouwstenen geformuleerd. Uit deze bouwstenen is een selectie gemaakt door het waterschap, de provincie en de gemeente in de workshop (1) van 27 juni 2001. Deze selectie is gebruik als basis voor een concept inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is op 26 februari 2003 gepresenteerd en bediscussieerd in een workshop (2). Daarbij waren het waterschap en de provincie aanwezig. Na deze workshop zijn de opmerkingen verwerkt in het "Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk te Zeewolde, Waterhuishoudkundig inrichtingsplan". Het gevolgde proces is vergelijkbaar met het proces van de watertoets, niveau 1 zoals is beschreven in het rapport "De watertoets toegepast in Flevoland", blz 9, van 3 september 2003. Volgens de aanpak van de watertoets zou er bij aanvang van het proces een wateradvies moeten worden gevraagd en afgegeven door het waterschap. Dit is niet gebeurd daar de watertoets toen nog niet bestond. Middels een schrijven van 14 april 2004 met het kenmerk SWBL/4816 heeft het waterschap te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de plannen. 6.7.2. Beschrijving van het huidige watersysteem Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als akkerbouwgrond. Circa 1% van het plangebied is oppervlaktewater dat aanwezig is in de vorm van smalle kavelsloten met een V-vorm en een talud van 1:1. De sloten voeren het water af via de enige onderdoorgang onder de Zeewolderweg, de Ossenkamptocht, de Baardmeestocht naar de Hoge vaart. In dit traject zijn geen stuwen aanwezig waardoor het oppervlaktewaterpeil in het plangebied, theoretisch, gelijk is aan het peil van de Hoge vaart na-
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 55
melijk 5.20 meter - NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte is circa 3.50 meter - NAP. Daarmee is de drooglegging circa 1.7 meter. De afvoer uit het plangebied is niet gemeten verondersteld wordt dat deze overeen komt met de gebruikelijke agrarische afvoer, 1.5 liter per seconde per hectare. De kwaliteit van het oppervlaktewater is matig voor een aantal voedingsstoffen worden de MTR en de END waarden periodiek overschreden. Met name richting de dijk is het totaal fosfaat een probleem en richting de Hoge vaart het totaal stikstof. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de hoogte van het grondwater. In de sloten is geen bijzondere waternatuur aangetroffen. De bodem bestaat uit een deklaag van klei op het Pleistoceen zand. De dikte van de kleilaag varieert van 2 tot 4 meter - maaiveld. De doorlatendheid van het watervoerende pakket is circa 3 meter per dag bij regenwaterinfiltratie moet rekening worden gehouden met een lagere waarde namelijk 1,5 meter per dag. De grondwaterstand in het eerste watervoerende pakket (Pleistoceen zand) verloopt vanaf de dijk richting de Hoge vaart van 3,7 tot 5,0 meter - NAP. Door het verschil tussen het oppervlaktewaterpeil en het grondwaterpeil kwelt het grondwater op in de sloten. De kwel is op basis van de chemische kwaliteit op te delen in twee typen namelijk: de horizontale kwel (kwel onder de dijk) en de verticale kwel (vanuit het eerste watervoerende pakket). De verticale kwel heeft een gemiddelde intensiteit van 0,75 mm per dag (0,09 liter per seconde per hectare). De horizontale kwel heeft een debiet, in de kwelsloot, van circa 300 m³ per dag (0,01 liter per seconde per hectare). Het freatisch grondwater wordt gereguleerd door een intensief drainagenet met een afstand tussen de drains van 48 meter nabij de dijk en 24 meter richting de Gooiseweg. De drainage ligt op een diepte van circa ca 0,9 meter - maaiveld. Hierdoor wordt een optimale ontwateringdiepte, voor akkerbouw, bereikt van 0,3 0,5 meter - maaiveld. Aan de noordzijde van het plangebied, grenzend aan het plangebied, is een (grondwater)beschermingsgebied II gelegen ten behoeve van het drinkwaterwinningstation Harderbroek. Dit gebied ligt buiten de plangrenzen daardoor heeft het op dit moment geen gevolgen voor het plan. Mocht het plangebied worden vergroot dan zijn de verboden van toepassing weergegeven op bladzijde 67 van de Provinciale milieuverordening. Het is verboden om onder andere wegen en vaarwegen aan te leggen, vervuilende stoffen in de bodem te brengen, het hebben houden van een begraafplaats en een recreatiecentra.
Buro Vijn B.V.
blz 56
02-99-59
Daarnaast mag de grond niet dieper worden geroerd dan 2 meter - maaiveld. Het plangebied is gelegen in een boringsvrije zone. In dit gebied mag de grond niet dieper worden geroerd dan 10 meter maaiveld. De verboden die voor dit gebied gelden zijn weergegeven op bladzijde 70 van de Provinciale milieuverordening. De verwachting is dat deze verboden niet tot problemen leiden daar het werken met heipalen langer dan 10 meter zonder een verbrede voet is toegestaan. De kwaliteit van de verticale kwel is gemeten en geconstateerd is dat deze een slechte kwaliteit heeft. Voor verschillende voedingstoffen en chloride worden de MTR waarden overschreden. De verwachting is dat de horizontale kwel van beter kwaliteit is en minimaal vergelijkbaar is met de kwaliteit van het oppervlaktewater van het Wolderwijd. De horizontale en verticale kwel mengen zich vrijwel direct na het uitstromen van de horizontale kwel uit de kwelsloot. In het plangebied is geen vrijverval riolering aanwezig. Wel liggen er twee persleidingen van de gemalen van het waterschap Zuiderzeeland aan de Sportlaan en de Gelderseweg. Deze persleidingen liggen in de bermen van de betreffende wegen, de Ossenkampweg en steek dwars onder de Gooiseweg door naar de Afvalwater Zuiveringsinstallatie "Het Draaipunt" op het Trekkersveld te Zeewolde. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de Zeewolderdijk. Dit is een primaire waterkering die onder verantwoordelijkheid valt van het Waterschap. De hoogte van de kruin is gelegen op circa 2,56 meter + NAP. Aan de buitenzijde van de waterkering is deze beschermd met basaltblokken. Aan deze zijde ligt een fietspad. De waterkering heeft een breedte (teen) van circa 50 meter. Aan de binnenzijde van de waterkering ligt, gedeeltelijk, een kwelsloot. In het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is een vrijwaringzone aangewezen die binnendijks een breedte heeft van 100 meter en buitendijks 175 meter. Deze breedte is nodig om toekomstige dijkverzwaring mogelijk te maken. In provinciaalverband is afgesproken, voor de locatie Polderwijk, dat als kan worden aangetoond dat een smallere vrijwaringzone toereikend is, er mag worden afgeweken van de Rijksregels(maatwerklocaties). Uit de berekeningen van Witteveen en Bos blijkt dat de waterkerende hoogte in de huidige situatie, en de komende honderd jaar, bij de huidige rekenregels toereikend is, zelfs bij een meerspiegelstijging van een meter. Als de waterkering in deze situatie niet wordt verbreed kan als gevolg van de meerspiegelstijging de waterkering instabiel worden. Nieuwe rekenregels zijn in voorbereiding deze komen in 2004 ter beschikking. Pas dan kan definitief worden bepaald of de waterkerende functie van de waterkering voldoende is. 6.7.3. Beschrijving van het toekomstige watersysteem De Polderwijk heeft een oppervlakte van circa 215 hectare daarvan is circa 10% oppervlaktewater, 50% verhard en het overige groen. Het oppervlaktewater is opgedeeld in een seizoensberging, een piekberging en natuurwater. Daarin zijn de volgende peilen ingesteld: - seizoensberging; 4.4 - 4.8 meter - NAP
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 57
- piekberging; 4.4, 4.8, 5.2 meter - NAP - natuurwater; peil verloopt vanaf de dijk van circa 3.0 - 4.7 meter - NAP De inrichting van de watergangen is gevarieerd zodat er ruimte is voor zowel natuur, recreatie, sport en ontspanning. In het noordelijk deel van het plangebied zal er veel aandacht zijn voor het varen, in groene wig voor de natuur en in de overige watergangen een combinatie van functies. Het rapport "Groen Polderwijk, Ecologisch groen in een nieuwe woonwijk" van maart 2004 laat zien dat de bovengenoemde functies prima samen gaan. De seizoensberging krijgt een oppervlakte van 7,5 - 10 hectare en een flexibel peil dat varieert van 4,4 – 4,8 meter - NAP. Door de combinatie van dit oppervlak met het variabele peil kan er voldoende water worden vastgehouden om het peilvak (piekberging), met het oppervlaktewaterpeil 4,8 meter -NAP, in een zomer die een maal in de vijf jaar voor komt, aan te vullen met water. Hierdoor daalt het peil daar niet verder dan 4,9 meter - NAP. De verwachting is dat het grootste gedeelte van het jaar het peil in de seizoensberging 4,4 meter -NAP is omdat Nederland een neerslagoverschot heeft. De locatie van de seizoensberging is bepaald op basis van de diepteligging van het Pleistoceenzand en de mogelijkheid tot het aanvullen, onder vrijverval, van het peilvak met een oppervlaktewaterpeil 4,8 meter NAP. Vanwege de belevingswaarde en het minimaliseren van de oeverlengte wordt de seizoensberging in een grote eenheid (plas) aangelegd. De oevers van de seizoensberging zijn zo ingericht dat ze bestand zijn tegen grote schommelingen (0,4 meter) van het peil over een lange periode (circa twee maand). De piekberging heeft een wateroppervlak van minimaal 10 hectare maar naar verwachting zal dit uiteindelijk meer worden door het waterrijke karakter van de meest noordelijke wijk. Van deze 10 hectare zal circa 2 hectare worden uitgegeven. Dit is mogelijk doordat een deel van het water zal worden aangelegd als insteekhavens. Deze havens hebben een waterbergende functie en geen waterafvoerende functie. Deze hoeveelheid oppervlaktewater is nodig om het waterpeil, voor een duur van een à twee dagen, niet verder te laten stijgen dan 0,4 meter bij een regenbui die een maal in de tien jaar valt en tot aan maaiveld bij een regenbui die 1 maal in de 100 jaar valt (nieuwe klimaatmodellen). Doordat de afvoer uit het plangebied is beperkt tot 1,5 liter per seconde per hectare duurt het ongeveer 2 dagen voordat het waterpeil weer op het gewenste niveau is. Het overtollige water wordt via meerdere onderdoorgangen onder de Zeewolderweg, via een parallelsysteem met de seizoensberging, via de Ossenkamptocht en de Baardmeestocht afgevoerd naar de Hoge vaart. De piekberging is opgedeeld in 3 peilvakken te weten een peilvak met een peil van 4,4 meter, 4,8 meter en 5,2 meter - NAP. De peilen zijn gebaseerd op de grondwaterstanden (voor de realisatie van het plan), de hoogte van het maaiveld en het gebruik van het water als vaarwater dat onderdeel is van het regionale vaarwater. Doordat de waterpeilen zijn afgestemd op de maaiveldhoogte is de drooglegging 1,3 meter.
Buro Vijn B.V.
blz 58
02-99-59
Het grootste gedeelte van het water heeft een afvoerende functie en zal in de vorm van watergangen worden aangelegd met een minimale waterbreedte van 12 meter een bovenwater talud met een helling van 1:3 of flauwer. In het noordelijke deel van het plangebied kan direct aan het water worden gewoond en zal het water doorvaarbaar zijn voor motorkruisers van de klasse M3. Om de kwel (verticaal) aantrekkende werking van dit gebied, ook ten opzichte van de huidige situatie, te beperken beperkt dit gebied zich tot een afstand van maximaal 500 meter vanaf de huidige Ossenkampweg. Aan de noordzijde van de wijk zal, als een sluis haalbaar blijkt, een watergang worden doorgetrokken tot aan de dijk om via de sluis ook vaarbewegingen mogelijk te maken tussen het Wolderwijd, de Polderwijk en de achterliggende polder en visa versa. De inrichting van deze watergangen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van beschoeiingen en aanlegplaatsen. Het natuurwater in het zuidelijke deel van het plangebied heeft voornamelijk een stofferende functie. Met dit water zal de Groene wig worden aangekleed. Hierbij worden de kwaliteiten van de horizontale kwel, de stroming en de goede waterkwaliteit, maximaal benut. De inrichting is daarop afgestemd. De horizontale kwel en het geïnfiltreerde regenwater van de terrassen, met een goede waterkwaliteit, zal via een waterdoorlatende buis op de plaats van de huidige kwelsloot worden opgevangen en getransporteerd. Op het snijvlak van het verhoogde maaiveld tegen het dijklichaam en deze leiding zal het water uitstromen in een smal profiel/ beek. De oppervlakte van dit water is niet bepaald door de benodigde afvoer of bergingscapaciteit maar is bepaald door de gewenste breedte waarbij de waterstroming nog kan worden beleeft en de gewenste recreatieve inrichtingen met hier en daar een verbreding. Het waterpeil zal getrapt aflopen, met trapjes van circa 0,1 meter. Hierdoor wordt het water zo hoog mogelijk in het profiel gehouden waardoor het water en de stroming van het water kan worden beleefd. De waterhoogte van het water nabij de dijk is nog niet bekend en zal middels een proef worden vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de stabiliteit van het dijklichaam. De waterhoogte op het lozingspunt van het natuurwater op het watersysteem van Horsterveld is 4,7 meter - NAP. Uit de berekeningen van Witteveen en Bos blijkt dat het natuurwater een afvoer kent van circa 100 m³ per dag. Daarbij komt nog het regenwater dat in het gestaffelde deel van de woonwijk zal worden geïnfiltreerd. Daardoor kan de afvoer toenemen tot circa 400 m³ per dag. De waterkwaliteit in het oppervlaktewater zal verbeteren door het schutwater uit het Wolderwijd en doordat het verticale kwel gedomineerde watersysteem door de opzet van het oppervlaktewaterpeil zal worden omgevormd naar een horizontale kwel en regenwater gedomineerd systeem. De eerste paar jaar na het instellen van het nieuwe waterpeil zal nog wel de invloed merkbaar zijn van de voedingstoffen in de bodem maar na verloop van tijd zal deze verdwijnen. De waterkwaliteit wordt positief beïnvloed door(dat): *
de aanwezigheid van helofyten langs de watergangen, circa 30%
Buro Vijn B.V.
02-99-59
* *
blz 59
van de oevers zal begroeid zijn waardoor het aantal voedingstoffen verder afneemt; een waterdiepte van minimaal 1,2 meter, Hierdoor warmt het water niet zo snel op waardoor algenbloei wordt voorkomen; de regenwateruitstromen die mogelijk verontreinigd regenwater afvoeren van een filtersysteem zijn voorzien waardoor verontreinigingen uit het regenwater worden gefilterd.
Ondanks deze maatregelen wordt een overschrijding van de MTR waarden voor stikstof en fosfaat niet uitgesloten. De bodemopbouw in de bestaande situatie is in het grootste gedeelte van het plangebied gelijk aan de bodemopbouw in de huidige situatie. Alleen de 200 meter brede zone langs de dijk, gestaffelde bebouwd, is opgehoogd en bebouwd om zo de sterke relatie die Zeewolde vanouds heeft met het Wolderwijd ook in de Polderwijk terug te laten komen. De ophoging zal bestaan uit 3 terrassen met een maaiveldhoogte van circa –2,0, 0,0 en +2,0 meter NAP. Voor de ophoging zal de grond worden gebruikt die vrijkomt uit de watergangen en de cunetten van de woningen en de wegen. Dit resulteert in een grond tekort van circa 300.000 m³. Dit tekort zal worden aangevuld met de grond die vrijkomt bij het graven van de vaarroute buiten het plangebied. De oppervlaktewaterpeilen zijn zo ingesteld dat deze gelijk zijn aan het grondwaterpeil in de huidige situatie. Daardoor wordt het grondwaterpeil zowel in als buiten het plangebied minimaal beïnvloed. Omdat er een hoogteverschil aanwezig is tussen het water in het Wolderwijd en de ingestelde peilen/grondwater treedt de horizontale kwel uit in de waterdoorlatende buis die parallel aan het dijklichaam ligt op de locatie van de oude kwelsloot. De kwaliteit van deze kwel zal niet veranderen. Wel neemt het debiet af tot circa 100 m³ per dag doordat de oppervlaktewaterpeilen hoger zijn ingesteld dan in de huidige situatie. Het freatisch grondwater wordt gereguleerd door een drainagestelsel met een drainafstand van 40 meter. Deze drains zijn gelegen onder de wegen en de voetpaden/ achterpaden. De drainage buizen liggen op een diepte van 1,4 meter - maaiveld in het freatisch grondwater. Hierdoor wordt ijzerafzetting en wortelingroei in de drains voorkomen. Door de diepteligging en drainafstand wordt een optimale ontwateringdiepte, voor woningbouw, bereikt van 0,5 - 0,7 meter - maaiveld. Het rioolstelsel is van het type geïntegreerd stelsel. Dit betekent dat het afvalwater uit sanitaire voorzieningen wordt afgevoerd naar de AWZI op het Trekkersveld en het regenwater gefilterd of ongefilterd naar het oppervlaktewater. Het regenwaterstelsel wordt aangepast aan de omgeving en de verwachte vervuiling van het van de verhardingen afstromende regenwater. Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden, het zuidelijke (1), het oostelijke (2) en het noordelijke (3). In het noordelijke deel liggen veel woningen en verhardingen aan het water. Hierdoor is het mogelijk het regenwater rechtstreeks op het oppervlaktewater te lozen. Het oostelijke deel is gelegen op het gestaffelde deel.
Buro Vijn B.V.
blz 60
02-99-59
Bij het ophogen is gebruik gemaakt van de goed doorlatende zanden uit de watergangen daardoor kan het water hier in de bodem worden geïnfiltreerd. In het zuidelijke deel zal het water via een combinatie van bovengrondse en ondergrondse voorzieningen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het uitgangspunt is dat het schone water direct wordt geloosd op het oppervlaktewater en het vervuilde regenwater via een filtersysteem. Het streven is om 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Het afvalwater uit de sanitaire voorzieningen zal worden afgevoerd via het bestaande rioolgemaal aan de Gelderseweg (bemalinggebied 1) en een nieuw rioolgemaal aan de Ossenkampweg (bemalinggebied 2). Volgens de berekeningen van W&B zal de maximale afvoer uit bemalinggebied 1 circa 45 m³ per uur bedragen en uit bemalinggebied 2 circa 115 m³ per uur. De verwachting is toch dat dit uiteindelijke minder zal zijn daar er circa 3000 woningen zullen worden gebouwd. Met een gemiddelde bezettingsgraad van 2,9 inwoners per woning is de afvoer circa 120 m³ per uur. Het gemaal aan de Ossenkampweg is zo gesitueerd dat het afvalwater van een eventueel uitbreiding aan de westzijde van de Ossenkampweg via dit gemaal kan worden afgevoerd. Bij de dimensionering van het gemaal en de persleiding moet daarmee rekening worden gehouden. De primaire waterkering aan de oostzijde van het plangebied is verbreed over een breedte van 200 meter haaks op de waterkering. Door deze verbreding is het mogelijk om de relatie die Zeewolde als vanouds heeft met het Wolderwijd, en zoals die ook in andere delen van Zeewolde aanwezig is, maximaal te benutten. Daarnaast is deze verbreding noodzakelijk om bij een toekomstige meerspiegelstijging van een meter te voorkomen dat de waterkering instabiel wordt. Op basis van het onderzoek van W&B is met het waterschap is afgesproken dat het rapport van W&B zal worden aangescherpt en dat op basis van deze rapportage definitief zal worden bepaald hoe breed de vrijwaringzone en hoe hoog de waterkering moet zijn. Voorlopig is door het Waterschap toestemming verleend om tegen de waterkering op te hogen en om uit te gaan van de bebouwing tot op de eigendomsgrens van het Waterschap (brief met het kenmerk WBH/5062/ 200470172/AB). 6. 8. Milieubeschermingsgebied voor grondwater Vanwege de kwaliteit van het grondwater is in Flevoland een aantal milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangewezen. Eén van de locaties betreft het milieubeschermingsgebied Harderbroek dat grenst aan het plangebied. Daarnaast is een groot gedeelte van Zuidelijk Flevoland aangewezen vanwege het op grote diepte voorkomende zoete grondwater (Gedeelte Zuidelijk Flevoland). Dit grondwater wordt als strategische voorraad beschouwd. Het plangebied ligt in z’n geheel in het milieubeschermingsgebied Gedeeltelijk Zuidelijk Flevoland. Het provinciaal beleid is er op gericht om deze gebieden te beschermen tegen bodemverstoringen. Bij de uitvoering van de plannen voor Polderwijk kunnen er activiteiten aan de orde zijn die de bodem kunnen verstoren (zoals boringen, heiwerkzaam-
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 61
heden, graven van waterpartijen etcetera). In dat geval dient een ontheffing voor deze activiteiten aangevraagd te worden. 6. 9. Leidingen en straalpaden Volgens het Omgevingsplan Flevoland ligt over het plangebied een straalpad. Om te controleren of deze verbinding beperkingen op het plangebied legt, heeft overleg plaatsgevonden met de KPN. Uit het door de KPN geleverde kaartmateriaal blijkt dat er echter geen straalverbindingen in het plangebied aanwezig zijn en dat in het bestemmingsplan aldus geen rekening gehouden hoeft te worden met beschermde straalverbindingen. Andere bovenlokale hoofdtransportleidingen zijn in het plangebied niet aan de orde. 6. 10. Energie De toename van het energieverbruik kan worden beperkt door in het stedenbouwkundige ontwerp rekening te houden met de oriëntatie van woningen en daken met het oog op de benutting van zonne-energie, de compactheid van de bebouwing, maar ook met de toepassing van andere duurzame energiebronnen. 6. 11. Belemmeringenkaartje Figuur 12 toont een overzicht van de randvoorwaarden waarmee bij de nadere uitwerking van de plannen in ieder geval rekening dient te worden gehouden.
Buro Vijn B.V.
blz 62
Figuur 12: Belemmeringenkaartje Polderwijk
Buro Vijn B.V.
02-99-59
02-99-59
blz 63
7. PLANBESCHRIJVING 7. 1. Opzet van het bestemmingsplan In de voorgaande hoofdstukken zijn de toekomstige functies, de gewenste ontwikkelingen en planuitgangspunten aan de orde geweest. In de voorschriften van dit bestemmingsplan is dit beleid in planologisch-juridische zin vertaald in bestemmingen. Deze bestemmingen en de voorschriften regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het daarbijbehorende Besluit op de ruimtelijke ordening. De centrale doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de voorgestane ontwikkelingen in Polderwijk. Bij het opstellen van de onderhavige bestemmingsbepalingen zijn in eerste instantie de uitgangspunten van het Masterplan Polderwijk en de uitkomsten van het MER bepalend geweest. Bij de totstandkoming van de voorschriften is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke “Notitie standaardregeling Bestemmingsplannen” 23). De beoogde functies in het plangebied zijn op verschillende manieren bestemd. Het gedeelte van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op de MMM-boerderij en het gronddepot heeft een concrete bestemming. Voor dat deel waar nog een bepaalde (grote) mate van flexibiliteit is gewenst ten aanzien van de definitieve uitwerking is een uit te werken bestemming toegepast. Deze bestemming heeft betrekking op het gehele woongebied inclusief het bedrijventerrein. Wanneer de voorziene inrichting c.q. verkaveling dit toelaat, kan dit plangedeelte met een artikel 11 WRO-procedure worden uitgewerkt. 7. 2. Beschrijving in Hoofdlijnen Naast de bestemmingen op de plankaart en de daarbijbehorende voorschriften, is in dit plan een algemene Beschrijving in Hoofdlijnen opgenomen met de beleidsuitgangspunten ten aanzien van de ontwikkeling en uitwerking van de relevante plandelen. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening biedt. Een algemene Beschrijving in Hoofdlijnen (BiH) beschrijft zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve uitgangspunten die voor het plangebied gelden. De planuitgangspunten die in hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn verwoord, krijgen daarmee een juridische basis. Met het opnemen van een BiH wordt de wens geuit om sturend op te treden ten aanzien van de inrichting van het plangebied. Deze sturing werkt verschillend uit, al naar gelang het criteria voor uitvoering en afstemming óf toetsingcriteria betreft. 23
) Gemeente Zeewolde, april 2003.
Buro Vijn B.V.
blz 64
02-99-59
De criteria voor uitvoering en afstemming (artikel 3.1) beogen met name inzicht te bieden in het beleid dat de gemeente wil voeren ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied. Het gaat hier om uitgangspunten, die bij de uitwerking van het plan betrokken dienen te worden. Ze hebben vooral de betekenis van een inspanningsverplichting. De toetsingscriteria (artikel 3.2) vormen naast de ‘traditionele’ voorschriften, een toetsingsgrond voor bouwvergunningen, vrijstellingen, wijzigingen en nadere eisen. De toetsingscriteria hebben een bindend karakter. Om te voorkomen dat door allerlei activiteiten de uitvoering van de criteria onmogelijk wordt gemaakt, is als algemeen toetsingscriterium opgenomen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de toetsingscriteria. 7. 3. Toelichting op de bestemmingen In deze paragraaf volgt een toelichting op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. 7.3.1. Woongebied (uit te werken) Bestemmingsomschrijving Deze bestemming heeft betrekking op het grootste gedeelte van de gronden in het plangebied. Omdat de precieze invulling van het woongebied nog niet exact vaststaat, is gekozen voor een uit te werken bestemming. In deze bestemming zijn de uitgangspunten van het Masterplan Plus in globale zin vertaald. Met in achtneming van de Beschrijving in Hoofdlijnen en de uitwerkingsregels zullen deze bij de uiteindelijke invulling van het gebied worden geconcretiseerd in een of meer uitwerkingsplannen. De nagestreefde opzet wordt indicatief in de voorschriften opgenomen kaart weergegeven. Tot op heden is het woningbouwprogramma van Polderwijk nog niet exact bekend. Om ten aanzien van de realisering van de woningen de nodige flexibiliteit te houden, zijn voor de woonhuizen en woongebouwen alleen maximale maten ten aanzien van de bouwhoogte en de afstand van een hoofdgebouw tot een (ontsluitings)weg opgenomen. Bedrijventerrein Aan de noordwestzijde van het plangebied wordt de mogelijkheid geboden om binnen het woongebied een bedrijventerrein te realiseren. Omdat de exacte situering van het bedrijventerrein nog niet duidelijk is, in het plangebied een zoekgebied van 14 hectare vastgelegd, waarbinnen maximaal 6 hectare bedrijventerrein kan worden gerealiseerd. Het zoekgebied is voorzien van de aanduiding “Bedrijventerrein”. Voor het betreffende zoekgebied zijn globale uitwerkingsregels opgenomen. In het kader van de uitwerking zal een nadere verfijning worden toegepast op de toegelaten activiteiten en de bouwregels. De 6 hectare bedrijventerrein zijn bestemd voor lichte bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 65
Uit de VNG-lijst is een ruime selectie gemaakt van bedrijven die op het bedrijventerrein een plek zouden kunnen krijgen (zie bijlage 1 van de voorschriften). Bedrijven die naar aard en invloed gelijk te stellen zijn aan deze categorieën, zijn overigens ook toegestaan. Door middel van een strijdig gebruikbepaling wordt voorkomen dat meer dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel kan worden gebruikt ten behoeve van kantoren. Zelfstandige kantoren zijn op het terrein uitgesloten. De plankaart impliceert dat woningbouw tot op de grens van het bedrijventerrein mogelijk is. De woningbouw en het bedrijventerrein zijn echter in een uit te werken bestemming geregeld. De exacte invulling van het woongebied en het bedrijventerrein zal dan ook pas in een uitwerkingsplan zijn beslag krijgen. Hierbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de milieuwetgeving en met de afstanden uit de VNG-circulaire. Dat houdt in dat er voldoende afstand tussen de woonbebouwing en de bedrijfsbebouwing zal worden aangehouden. Om dit te garanderen, is in de Beschrijving in Hoofdlijnen een afstemmingsinstructie opgenomen. Om een veilige woonomgeving te creëren, is op het bedrijventerrein geen plaats voor de vestiging van risicovolle inrichtingen. Om dit te waarborgen, is in de bestemmingsomschrijving een bepaling opgenomen die de risicovolle inrichtingen uitsluit. Ditzelfde geldt ook voor de zogeheten geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Om tot de gewenste hoogte van de bedrijfsgebouwen te komen, is in de uitwerkingsregels opgenomen dat de maximale bouwhoogte 16 meter bedraagt. Deze maat dient als een marge beschouwd te worden. Dit houdt in dat deze maat, indien dit gewenst is, bij de nadere uitwerking van dit gebied (plaatselijk) kan worden ingeperkt. Door ook geen bepalingen op te nemen ten aanzien van de goothoogte en/of dakhelling wordt bij het ontwerpen van de bedrijfsgebouwen een bepaalde vrijheid gegeven. Bij de uitwerking van het plan kunnen nadere regels omtrent de situering van de gebouwen worden opgenomen. Het is de bedoeling om primair een bedrijventerrein te realiseren. Maar incidenteel kunnen hier ook bedrijfswoningen gerealiseerd worden. In de uitwerkingsregels van het bedrijventerrein is de bepaling opgenomen dat maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan. Bij de uitwerking van het plan kan definitief worden besloten of bedrijfswoningen al dan niet gewenst zijn, en zo ja, onder welke voorwaarden. Om één en ander nog te kunnen overwegen, is het de bedoeling om bij de uitwerking van het plan deze bedrijfswoningen niet bij recht maar door middel van een vrijstellingsbevoegdheid mogelijk te maken. Om tot het gewenste bebouwingsbeeld voor bedrijfswoningen te komen, zijn in de uitwerkingsregels bepalingen voor de maximale bouwhoogte voor uitpandige bedrijfswoningen én de maximale erfbebouwing bij bedrijfswoningen vastgelegd.
Buro Vijn B.V.
blz 66
02-99-59
Bebouwingsvrije zone Binnen deze bestemming valt ook de zone waarin het aanbrengen van een grondlichaam aan de landzijde tegen het huidige dijklichaam van de Zeewolderdijk is gepland. Om te voorkomen dat ook gebouwen op de dijk zelf worden gebouwd, is voor dit gebied op de plankaart een bebouwingsvrije zone opgenomen. Voorlopig bouwverbod Om te voorkomen dat op basis van de uit te werken bestemming bouwrecht ontstaat, is in de bestemming een voorlopig bouwverbod opgenomen. Dit houdt in dat er geen bouwvergunningen kunnen worden afgegeven voordat er een goedgekeurd uitwerkingsplan is. Om de nodige flexibiliteit te houden, kan hiervan worden afgeweken. Dit kan nadat er een ontwerpuitwerkingsplan ter inzage is gelegd en gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven. Onder een ontwerp-uitwerkingsplan wordt een plan verstaan dat in het kader van de vaststelling van het uitwerkingsplan reeds ter inzage is gelegd. Voorzieningenclusters In het plangebied zijn drie voorzieningenclusters voorzien. Deze bestaan met name uit gebouwen ten behoeve van de centrumvoorzieningen, de maatschappelijke voorzieningen en de horecadoeleinden. Om inzicht in de gedachte locatie van deze clusters te geven, zijn op de plankaart drie globale locatieaanduidingen opgenomen. 7.3.2. Maatschappelijke doeleinden In het zuiden van het plangebied bevindt zich de bestaande MMM-boerderij. De betreffende gronden zijn bestemd als “Maatschappelijke doeleinden”. Deze zorgboerderij is, overeenkomstig de bestaande situatie, bestemd voor woon- en zorgeenheden, sociaal-/culturele en welzijnsdoelstellingen, sociaal-/medische doeleinden. Aan de hoofdbestemming ondergeschikte functies zoals wegen, straten, paden, parkeer-, groen-, en speelvoorzieningen en de bijbehorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, passen ook binnen deze bestemming. De maximale hoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen. Voor deze bestemming is geen aparte erfbebouwingsregeling opgenomen. Eventuele bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn mogelijk, mits ze aan de hiervóór genoemde voorschriften ten aanzien van plaatsing en hoogte voldoen. Voor erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn maximale hoogtematen opgenomen. Om te voorkomen dat (toekomstige) geluidsgevoelige bebouwing binnen de geluidscontour van de Gelderseweg en de toekomstige ontsluitingsweg (parallelweg) van Polderwijk komt te liggen, is op de plankaart door middel van een aanduiding ‘geen geluidsgevoelige bebouwing toegestaan’ een zone aangewezen waar geen geluidsgevoelige gebouwen mogen worden opgericht.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 67
7.3.3. Groenvoorzieningen Om het groene, natuurlijke, onbebouwde karakter van het gronddepot te kunnen behouden, is op de betreffende gronden de bestemming “Groenvoorzieningen” van toepassing. Binnen deze bestemming zijn als regel geen gebouwen toegestaan (uitzondering op de regel vormen gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen). Voor deze gebouwen is een maximale bouwhoogte opgenomen.
Buro Vijn B.V.
blz 68
02-99-59
8. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID Om de financiële haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen in de toekomstige Polderwijk te onderzoeken, is in de fase van het Masterplan/Stedenbouwkundig Programma Van Eisen in de loop van 2002 een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd; de zogenaamde Financial Quick Scan, een berekening op hoofdlijnen, uitgaande van kengetallen/ervaringscijfers uit eerdere ontwikkelingsgebieden. Uit dit haalbaarheidsonderzoek, als voorloper op de definitief op te stellen grondexploitatie, is gebleken dat het plan, op basis van de daarin aangehouden uitgangspunten financieel haalbaar is te ontwikkelen. Een actualisering van de FQS heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de vaststelling van het woningbouwprogramma, november 2003. Ondanks doorgevoerde wijzigingen in het woningbouwprogramma bleek de economische uitvoerbaarheid nog steeds verantwoord. Momenteel wordt gewerkt aan een actuele grondexploitatie die medio 2004 ter behandeling aan de gemeenteraad zal worden aangeboden.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 69
9. OVERLEG EN INSPRAAK Het voornemen om een nieuwe woonwijk te bouwen ten noordoosten van de kern Zeewolde is reeds in verschillende beleids- en structuurplannen voorzien (o.a. het “Omgevingsplan Flevoland”, en de “Toekomstvisie Zeewolde, een generatie verder”). Tevens zijn ten behoeve van de ontwikkeling van Polderwijk verschillende deelnota’s bestuurlijk vastgesteld. Aan het onderhavige bestemmingsplan liggen twee belangrijke rapporten ten grondslag, namelijk het “Masterplan Polderwijk” en de “Milieueffectrapportage woningbouwlocatie Polderwijk Zeewolde”. Bij de ontwikkeling van Polderwijk heeft interactieve beleidsvorming een belangrijke rol gespeeld. Door diverse doelgroepen en belanghebbenden te informeren over de uitgangspunten en de voortgang en mee te laten denken over de plannen is draagvlak voor de uiteindelijke beslissingen die genomen zijn groter geworden. Zo zijn gedurende het proces twee openbare commissiebijeenkomsten aan de orde geweest. Milieueffectrapport Op 23 februari 2004 heeft de commissie voor de milieueffectrapportage (MER) het toetsingsadvies over het MER-rapport Woningbouwlocatie Polderwijk uitgebracht. De commissie oordeelt in dit advies dat de zogenaamde essentiële informatie in het MER aanwezig is. De commissie doet aan aantal aanbevelingen. Hoe in het kader van het bestemmingsplan is omgegaan met deze aanbevelingen, wordt in 9.3 verwoord. 9. 1. Inspraak Op grond van artikel 6a van de WRO en de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan Polderwijk gedurende de periode 3 december 2003 tot en met 6 januari 2004 voor een ieder ter inzage gelegen. Op 17 december 2003 heeft een informatie/inspraakavond plaatsgevonden. Van de informatie/inspraakavond op 17 december 2003 is een verslag gemaakt dat als bijlage 7 in de plantoelichting is opgenomen. Mondelinge reacties zijn tijdens deze bijeenkomst reeds van commentaar voorzien. Er zijn geen schriftelijke inspraakreacties ingediend. 9. 2. Overlegreacties In het kader van het vooroverleg ex artikel 10 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan naar verschillende instanties gestuurd met het verzoek om eventuele reacties vóór 1 februari 2004 kenbaar te maken. Het voorontwerp is aan de volgende instanties toegezonden: De gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Harderwijk, Ermelo, Putten, Nijkerk Provincie Flevoland VROM-inspectie Ministerie van LNV
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 70
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat) Ministerie van Economische Zaken, regio Noordwest Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen, directie Noord Staatsbosbeheer, Regio Flevoland KPN Operator Vaste Net KPN Landelijk Netwerk Operator Universeel Transportnet Straalverbindingen Rijksluchtvaartdienst Hydron Flevoland Waterschap Zuiderzeeland Stichting Woningbouw Zeewolde (woonpalet) Vrouwen Advies Commissie Zeewolde Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek Kamer van Koophandel Flevoland Domeinen, regionale directie IJsselmeerpolders Commissie voor de Milieueffectrapportage NLTO, afdeling Flevoland Milieufederatie Flevoland IVN Zeewolde Recron p/a Kamer van Koophandel te Alkmaar Flevolands bureau voor toerisme Stichting Flevolandschap Vereniging Natuurmonumenten, inspectie Overijssel en Flevoland Er zijn in totaal 10 inhoudelijke reacties ontvangen. Deze reacties zijn kort samengevat en voorzien van commentaar. Alle reacties zijn opgenomen in bijlage 8. Vanwege inmiddels nieuw verkregen (beleids)inzichten, is bij de verwerking van de reacties in het ontwerpbestemmingsplan in een aantal gevallen afgeweken van het oorspronkelijke commentaar. Voor de volledigheid en inzichtelijkheid zijn de betreffende punten waarop is afgeweken, opgenomen in bijlage 9. 1. Provincie Flevoland 1.1 Reactie: Het plangebied is direct gelegen aan de Speciale Beschermingszone (SBZ) van het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd-Nuldernauw. Op grond van artikel 6, derde lid van de Habitatrichtlijn dient een “passende beoordeling” plaats te vinden, waaruit moet blijken of er sprake is van significante gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden. De verwijzing naar het MER is onvoldoende.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 71
Commentaar: Een passende beoordeling in het kader van de SBZ is aan de orde indien redelijke twijfel bestaat over de afwezigheid van significant negatieve effecten. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de effecten van het verkeer op de Zeewolderdijk en de effecten van de lichtuitstraling door bebouwing van de dijkzone. * Verkeer Het beleid van de gemeente is erop gericht om het verkeer ten opzichte van de referentiesituatie (12.200 motorvoertuigen op basis van autonome ontwikkeling) niet te laten toenemen en het interlokale verkeer zo veel mogelijk via de Gooiseweg af te wikkelen. In dat kader is er reeds besloten om een knip aan te brengen in het westelijke deel van de Zeewolderweg, ter hoogte van de bestaande aansluiting op de Gelderseweg. In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau DHV onderzocht (zie rapport d.d. april 2004) welke verkeersmaatregelen aan de orde kunnen zijn om het (interlokale) verkeer op de Zeewolderdijk (verder) te ontmoedigen. De gemeente is voornemens de verkeersintensiteiten te monitoren. Dit betekent dat bij dreigende overschrijding van de referentiewaarde aanvullende maatregelen genomen zullen worden. Het rapport van DHV biedt inzicht in de te nemen maatregelen en de effecten daarvan. Samenvattend moet worden geconcludeerd dat op basis van bovenstaande uitgangspunten niet langer sprake is van negatieve effecten van toenemend verkeer op de Zeewolderdijk. De tekst van het bestemmingsplan zal op dit onderdeel worden aangevuld en aangescherpt. * Lichtuitstraling door bebouwing dijkzone Ten aanzien van de effecten van de lichtuitstraling van de geplande dijkwoningen wordt opgemerkt dat het - in tegenstelling tot hetgeen de plankaart van het voorontwerp suggereert - niet de bedoeling is om de gehele dijkzone intensief te bebouwen. De werkelijke bedoeling van de gemeente is af te leiden uit de kaart "Illustratieve uitwerking". In de planvoorschriften zal de (beperkte) bebouwingsintensiteit van de dijk alsnog kwantitatief worden vastgelegd. Op basis van deze kwantitatieve uitgangspunten is adviesbureau Oranjewoud opdracht gegeven om de vereiste "passende beoordeling" in de zin van de Vogelrichtlijn uit te voeren. Uit deze passende beoordeling moet blijken of er door de bebouwing van de dijkzone en de daarmee gepaard gaande lichthinder sprake is van significant negatieve effecten op de speciale (vogel)beschermingszone Wolderwijd/Nuldernauw. Bij de opstelling van deze passende beoordeling zal overleg gevoerd worden met de natuurorganisaties. Het resultaat van de passende beoordeling, inclusief de eventueel noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen, wordt in het ontwerp-bestemmingsplan verwerkt. 1.2 Reactie: In het kader van de Flora en Faunawet dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar de beschermende soorten (met name de rugstreeppadden). Het in het kader van de MER in de maand juli uitgevoerde onderzoek biedt onvoldoende zekerheid. Commentaar:
Buro Vijn B.V.
blz 72
02-99-59
In samenspraak met deskundige vrijwilligers van de plaatselijke afdeling van het IVN zal in de daarvoor optimale periode mei-juni opnieuw onderzoek worden gedaan naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten zoals de rugstreeppad. De resultaten van dit aanvullende onderzoek en de eventuele consequenties zullen in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan worden meegenomen. De onderzoeksresultaten zullen aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. 1.3 Reactie: Uit de plankaart blijkt dat er bebouwing is voorzien tot op de dijk. Verzocht wordt het plan in overeenstemming te laten zijn met de in het kader van de vrijwaringszones gemaakte afspraken. Commentaar: Op 10 oktober 2002 heeft op verzoek van de provincie overleg plaatsgevonden over de vrijwaringszones (100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks). Afgesproken is dat Polderwijk één van de maatwerklocaties zou zijn (zie brief Provincie Flevoland d.d. 24 juni 2003, kenmerk ROV/03.040813/L). Inmiddels is onderzoek gedaan naar de gewenste hoogte van het dijklichaam (rapport Witteveen en Bos d.d. 7 oktober 2003, "Invloed aanleg Polderwijk op de Zeewolderdijk"). In dit onderzoek is ook aandacht besteed aan de gevolgen van het aanbrengen van een grondlichaam tegen de dijk (gestaffeld bouwen). Gebleken is dat niet is te verwachten dat in de toekomst het dijklichaam zal moeten worden verhoogd en dat het gestaffelde bouwen een positief effect heeft op de stabiliteit van het dijklichaam. Sterker nog, het rapport geeft aan dat er mogelijk stabiliteitsproblemen kunnen ontstaan bij een meerspiegelrijzing van een meter op locaties waar het dijklichaam niet wordt verbreed. Op basis van dit onderzoek is op 11 maart 2004 overleg gevoerd met de provincie Flevoland, het waterschap Zuiderzeeland en Rijkswaterstaat. In dat overleg zijn de resultaten van het onderzoek onderschreven en is aangegeven dat er (ambtelijk) geen bezwaren zijn tegen het aanbrengen van een grondlichaam tegen het huidige dijklichaam en een bebouwing tot aan de insteek van de kwelsloot aan de zijde van de Polderwijk. Er is een aantal afspraken gemaakt: -
-
-
de gemeente zal het Waterschap als bevoegd gezag vragen een principe-besluit te nemen; het onderzoek van ingenieursbureau Witteveen en Bos wordt aangevuld met nadere bodem- en grondwatergegevens; tevens zal de nieuwe rekenmethodiek, zoals die eind 2004 beschikbaar zal komen, worden gebruikt; het aangescherpte onderzoek zal betrekking op zowel binnendijkse (Polderwijk) als de buitendijkse (voorlandontwikkeling, starteiland) plannen, alsmede op het beheer en onderhoud daarvan; de bebouwingsgrens wordt aangepast en gelegd op de insteek van de kwelsloot aan de zijde van de Polderwijk; de plankaart wordt hiertoe aangepast.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 73
1.4 Reactie: Het streven naar diversiteit van de in het plangebied te realiseren woningen en woonmilieus is positief. Er wordt aandacht gevraagd voor aanpasbaar (levensbestendig) bouwen en voldoende aantallen en geschikte huisvesting voor gehandicapten en senioren. Commentaar: In het kader van aanpasbaar (levensbestendig) bouwen zullen specifieke eisen aan (een deel van) de te bouwen woningen worden gesteld. De resultaten van de evaluatie van het experiment met het woonkeur in de 4e fase van Horsterveld worden meegenomen bij de opstelling van het programma van eisen voor de realisering van Polderwijk. Op projectniveau is het van belang te melden dat voor de wijk Polderwijk een zogeheten woonzorgzone wordt gerealiseerd die heel specifiek is gericht op de doelgroep ouderen en zorgbehoevenden. 1.5 Reactie: In de beschrijving in hoofdlijnen staat dat er 3 voorzieningenclusters (met onder andere maatschappelijke voorzieningen) in het plangebied worden gerealiseerd, terwijl in de toelichting slechts melding wordt gemaakt van maatschappelijke doeleinden aan de rand van het plangebied. Aandacht voor onderwijs wordt gemist. Er wordt in overweging gegeven een globale locatieaanduiding van een voorzieningenknooppunt in het plan op te nemen. Commentaar: Dit berust op een misverstand. Er is sprake van een bestemming Maatschappelijke doeleinden (artikel 5) ter plaatse van de reeds in het plangebied aanwezige MMM-boerderij. Daarnaast zullen maatschappelijke voorzieningen in het nader uit te werken woongebied worden gerealiseerd, met name in de voorzieningenclusters. Verwezen wordt naar p. 28 van de toelichting. Voor onderwijsdoeleinden is ruimte gereserveerd in twee van de drie voorzieningenclusters (zie artikel 3.1.2 sub 3). De voorzieningenclusters zijn al opgenomen in de illustratieve uitwerking (zie slotzin artikel 3.1.2). De suggestie om de voorzieningenclusters middels een globale aanduiding op plankaart vast te leggen wordt overgenomen. Bovendien zullen de teksten van de plantoelichting en de Beschrijving in Hoofdlijnen met betrekking tot de voorzieningenclusters met elkaar in overeenstemming worden gebracht en waar nodig worden aangevuld.
Buro Vijn B.V.
blz 74
02-99-59
1.6 Reactie: In het kader van de bereikbaarheid wordt aandacht gevraagd voor de routes door de groene wig, waarbij een goede afstemming met sociale veiligheid en openbaar vervoer nodig is. Commentaar: De primaire fietsroutes lopen langs het verlengde Jolpad parallel met de nieuwe hoofdontsluitingsroute (evenwijdig aan de Gelderseweg) en langs het verlengde van de Sportlaan via de nieuw te bouwen scholen. Deze hoofdroutes zullen van voldoende openbare verlichting worden voorzien. Daarnaast zijn er twee alternatieve secundaire fietsroutes gepland. Eén in het verlengde van de Haverlaan (in het zicht van woningen aan de Koolzaadlaan) en één recreatieve route door het gronddepot naar de dijk. Laatstgenoemde route zal niet verlicht worden en is daardoor niet als avondroute aan te merken. Op alle fietsroutes zal de groenvoorziening transparant gehouden worden. 1.7 Reactie: Ingevolge artikel 15 Bro is het van belang om op de plankaart de ligging en dwarsdoorsneden van de relevante wegen op te nemen alsmede de bijbehorende 50 en 55 dB(a) contour. Eventuele hogere grenswaarden dienen in dit plan te worden aangevraagd; verschuiving naar de toekomst, zoals gesteld in artikel 4.2.2., is niet mogelijk. De geluidsbescherming van woningen binnen de bestemmingen “maatschappelijke doeleinden”en “bedrijventerrein” (artikel 5 en 6) dient ook geregeld te worden. Commentaar: Het dwarsprofiel van de bestaande hoofdontsluitingsweg (de Gelderseweg) zal alsnog op de plankaart worden opgenomen. Voor de nieuw te realiseren hoofdontsluitingswegen geldt dat het definitieve tracé en dwarsprofiel pas in het kader van de uitwerking ex artikel 11 WRO wordt vastgesteld. Daarbij is in de planvoorschriften vastgelegd dat de voorkeurswaarde van 50 dB(a) in acht wordt genomen. Er wordt geen hogere waarde aangevraagd. Artikel 4.2.2 wordt op dit punt aangepast. Uit het bij het bestemmingsplan gevoegde akoestisch onderzoek kunnen de (indicatieve) geluidscontouren van de nieuwe hoofdontsluitingswegen worden afgeleid. De definitieve 50 dB(a) contour wordt in het kader van de uitwerking vastgelegd. Voor de bescherming van geluidsgevoelige bebouwing in de (eind)bestemmingen "maatschappelijke doeleinden" en "bedrijventerrein" zullen de planvoorschriften (art. 5 en 6) worden aangepast. 1.8 Reactie: De belemmeringenkaart op pagina 51 van de toelichting wijkt af van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Het plangebied ligt namelijk geheel in een boringsvrije zone. De consequenties hiervan moeten worden beschreven in het plan.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 75
De aanduiding van het milieubeschermingsgebied voor grondwater “Harderbroek” dient in overeenstemming te worden gebracht met het Omgevingsplan en de PMV. Commentaar: Ten aanzien van de boringsvrije zone heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met de afdeling Milieubeheer van de provincie. Het plan wordt hierop aangepast door het opnemen van beschermende bepalingen in de Beschrijving in Hoofdlijnen. Het kaartje waarop het milieubeschermingsgebied voor Grondwater is aangegeven wordt in overeenstemming gebracht met het Omgevingsplan en de PMV. 1.9 Reactie: Een deel van de te realiseren groene wig – ten westen van de zorgboerderij - is bestemd voor buitensport. Geadviseerd wordt in het plan een zonering aan te brengen (ten opzichte van woningbouw) in het kader van de VNG-lijst Bedrijven en Milieuzonering. Als in de groene wig ook woningbouw mogelijk is, dan worden objectieve criteria ten aanzien van de toegestane woningbouw gemist. Geadviseerd wordt de zorgboerderij expliciet aan te geven op de plankaart. Commentaar: In de Groene Wig is geen woningbouw voorzien. Wel wordt rekening gehouden met incidentele bebouwing ten behoeve van de aldaar te realiseren (bijzondere) functies. In de Beschrijving in Hoofdlijnen en het kaartje "illustratieve uitwerking" komt dit reeds tot uitdrukking. Om misverstanden te voorkomen, zullen de Beschrijving in Hoofdlijnen en de uitwerkingsregels op dit punt worden aangescherpt. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan zal rekening worden gehouden met de gewenste zonering tussen de voorzieningen voor buitensport en de woningbouw. Woningen zullen op voldoende afstand van de voorzieningen worden gesitueerd, waarbij de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 1999 als leidraad wordt gehanteerd. De Beschrijving in Hoofdlijnen en de uitwerkingscriteria zullen op dit punt worden aangevuld en verfijnd. De zorgboerderij is al expliciet op de plankaart aangegeven (bestemming Maatschappelijke doeleinden, artikel 5). 1.10 Reactie: Duurzaam bouwen dient expliciet in de uitwerkingsregels te worden opgenomen. Commentaar: Op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen in een bestemmingsplan (en daarin opgenomen uitwerkingsregels) uitsluitend ruimtelijk relevante regels worden opgenomen.
Buro Vijn B.V.
blz 76
02-99-59
Om die reden is ervoor gekozen het beleid inzake duurzaam bouwen te verankeren in de Beschrijving in Hoofdlijnen (artikel 3.1.6). Een verdergaande, gedetailleerde vastlegging van duurzaam bouwen in de voorschriften is wettelijk niet mogelijk. 1.11 Reactie: Op grond van de plankaart is woningbouw tot op de grens van het bedrijventerrein mogelijk. Gevraagd wordt in de uitwerkingsregels een zoneringsregeling conform de VNG-lijst Bedrijven en Milieuzonering op te nemen, zodat woningbouw binnen deze zonering wordt uitgesloten. Tevens wordt aandacht gevraagd voor de consequenties van het ontwerp-Besluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Commentaar: Het gaat hier om een globale bestemming die grenst aan de bedrijfsbestemming. De exacte invulling van het gebied zal in het uitwerkingsplan zijn beslag krijgen. Hierbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de milieuwetgeving en met de afstanden uit de VNG-circulaire. Dat houdt in dat er voldoende afstand tussen de woonbebouwing en de bedrijfsbebouwing zal worden aangehouden. Ook wordt rekening gehouden met de externe veiligheid. De Beschrijving in Hoofdlijnen bevat reeds enkele criteria, maar zal op dit punt worden aangescherpt. Ook de plantoelichting zal op dit punt worden uitgebreid. 1.12 Reactie: De watertoets is niet conform de Notitie “De watertoets toegepast in Flevoland” uitgewerkt. Niet duidelijk is hoe het wateradvies luidt en hoe hier mee is omgegaan. Bovendien staat in de toelichting aan aantal open einden vermeld. Commentaar: De ontwikkeling van Polderwijk is gestart vóór de invoering van de "watertoets". Niettemin is vanaf het begin overleg gepleegd met het waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland over het toekomstige watersysteem, conform niveau 1 uit de genoemde Notitie. Op dit moment ligt er nog geen formeel wateradvies van het waterschap, alhoewel daar (informeel) wel naar gevraagd is. Gezien de overlegreactie van het waterschap die met name betrekking heeft op het dijklichaam kan worden geconcludeerd dat het waterschap kan instemmen met het voorliggende plan, de ligging van de watergangen, de voorgestelde peilen en de inrichting en het gebruik van de watergangen. Het waterschap zal nogmaals worden gevraagd om expliciet hun goedkeuring te geven aan het plan (= wateradvies), uitgezonderd de onderdelen die zij heeft benoemd in haar overlegreactie. Met de "open einden" in de plantoelichting wordt kennelijk bedoeld de paragraaf waarin in is beschreven dat de effecten van de vaarroute nader moeten worden onderzocht. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en is opgenomen in het uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk te Zeewolde van 31
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 77
juli 2003. De conclusie is dat bij een lengte van de insteekhavens vanaf de Ossenkampweg richting de dijk van maximaal 500 meter de invloed gering is. De oppervlaktewaterpeilen zullen tijdens de verdere planvorming hun beslag krijgen. Deze tekst doet voorkomen of de oppervlaktewaterpeilen in het gehele plangebied nog ter discussie staan. Dat is niet het geval. Alleen voor het noordelijke deel van het plangebied is dit van toepassing omdat daar nog moet worden bepaald hoe en hoever dit gebied doorvaarbaar zal worden gemaakt. Dit uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek zullen daarbij leidend zijn. De oppervlaktewaterpeilen in de watergang/ beek in de groene wig langs de Gelderse weg moeten nog worden geoptimaliseerd op basis van een veldonderzoek. Maar deze peilen zullen geen negatieve invloed hebben op de omgeving daar deze zo hoog mogelijk zullen worden ingesteld. Daarbij zal worden gezocht naar de ideale combinatie van peilhoogte en gewenste kwelafvoer in relatie tot de beleving van stromend water en de gewenste waterkwaliteit. Daar waar het oppervlaktewaterpeil boven de grondwaterpeil komt, zal de watergang worden voorzien van een waterkerende laag. Dit omdat het de bedoeling is zo veel mogelijk water in de watergang te houden. De waterparagraaf in de plantoelichting zal worden verduidelijkt. 1.13 Reactie: Ter hoogte van de kruising met de Gooiseweg zal de doorvaarhoogte van de aan te leggen vaarroute tussen de Hoge Vaart en de kern Zeewolde minimaal 2.75 meter moet bedragen. De kosten hiervan zijn voor rekening van de gemeente en moeten in de economische uitvoerbaarheid worden betrokken. Commentaar: Het betreffende deel van de vaarroute valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. De vereiste doorvaarthoogte, 2.75 m + polderpeil, van de vaarverbinding zal integraal worden toegepast. De bekostiging van de vaarroute is niet direct gerelateerd aan het hoofdstuk economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Polderwijk. De financiering van de vaarverbinding vindt indirect plaats, o.a. verantwoord in een nog te op te stellen Nota Omslag Grote Werken (voorheen fonds bovenwijkse voorzieningen), dat gevoed wordt uit meerdere lopende grondexploitaties. Overigens wordt getracht t.a.v. de financiering van de onderdoorgang een winwin-situatie te bereiken door aanpassing c.q. realisatie van de onderdoorgang Gooiseweg op het moment van verdubbeling van de Gooiseweg, of ten tijde van de uitvoering van groot onderhoud.
Buro Vijn B.V.
blz 78
02-99-59
1.14 Reactie: De verdubbeling van de (provinciale) Gooiseweg die volgens de plantoelichting wezenlijk is om het doorgaande verkeer door en/of rond Polderwijk te ontmoedigen is in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) niet aan de orde. In het PVVP wordt ervan uitgegaan dat er geen doorgaand verkeer over de Zeewolderdijk plaatsvindt en dat toename van het verkeer als gevolg van deze planontwikkeling naar de Gooiseweg (tot 2015) geen knelpunten oplevert. Uit oogpunt van beperking van geluidhinder zullen er geluidsreducerende maatregelen genomen moeten worden. Gevraagd wordt bij de economische uitvoerbaarheid inzicht te geven in hoeverre u in de onkosten van deze maatregelen zal bijdragen. Commentaar: Verdubbeling van de Gooiseweg is op de langere termijn wenselijk, gezien de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland en elders, en de effecten die dat heeft op de verkeersintensiteiten. Er is geen rechtstreeks verband tussen de ontwikkeling van Polderwijk en de wenselijkheid om geluidsreducerende maatregelen te nemen op de Gooiseweg (stil asfalt). Realisering van Polderwijk - conform het Omgevingsplan - is niet de enige ontwikkeling die bijdraagt aan de toename van verkeer op de Gooiseweg. Bovendien ligt de aanleiding voor het aanbrengen van geluidsreducerende maatregelen in de toekomstige, nog te ontwikkelen ecologische verbindingszone Horsterwold-Harderwold. Onkosten van eventuele maatregelen dienen daarom niet ten laste te komen van de gemeente c.q. het project Polderwijk. In de exploitatieopzet is hiermee dan ook geen rekening gehouden. 1.15 Reactie: In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Er ontbreken echter gegevens om dit aspect goed te kunnen beoordelen. Commentaar: Ter onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid van het plan is in de fase van totstandkoming van het Masterplan Polderwijk (2001/2002) ook een zogenaamde Financial Quick Scan opgesteld, een berekening op hoofdlijnen, uitgaande van kengetallen/ervaringscijfers uit eerdere ontwikkelingsgebieden. Hieruit bleek dat de economische uitvoerbaarheid van het plan verantwoord is. Een actualisering van de FQS heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de vaststelling van het woningbouwprogramma, november 2003. Ondanks doorgevoerde wijzigingen in het woningbouwprogramma bleek de economische uitvoerbaarheid nog steeds verantwoord. Momenteel wordt gewerkt aan een actuele grondexploitatie die medio 2004 ter behandeling aan de gemeenteraad zal worden aangeboden.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 79
1.16 Reactie: In de bijlage staan detailopmerkingen naar aanleiding van het plan en de MER die aan het plan ten grondslag heeft gelegen. Commentaar: Deze opmerkingen worden meegenomen bij de aanpassing van het voorontwerp tot een ontwerpbestemmingsplan, dan wel bij de uitvoering van het plan.
2. VROM-inspectie 2.1 Reactie: In de toelichting wordt het aanbrengen van geluidarm asfalt op de Gooiseweg en de Zeewolderdijk als oplossing aangedragen om de aantasting van de Ecologische verbindingszone respectievelijk de Vogelrichtlijn te minimaliseren. Er staat niet dat deze mitigerende maatregelen ook daadwerkelijk genomen zullen worden. Hetzelfde geldt voor geluidsarm asfalt als oplossing om het geluid van de Gelderseweg en de Groenewoudseweg te beperken. Commentaar: Het aanbrengen van geluidarm asfalt op de Gooiseweg is pas aan de orde in het kader van de realisering van de ecologische verbindingszone Horsterwold-Harderbroek. Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.14. Het aanbrengen van geluidsarm asfalt op de Zeewolderdijk is niet (langer) aan de orde omdat het interlokale verkeer zodanig wordt ontmoedigd dat de verkeersintensiteit niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Verwezen wordt naar het commentaar onder 1.1. Stil asfalt zal wel worden aangelegd voorzover dit noodzakelijk is om de geluidsbelasting op de bestaande woningen langs de Gelderseweg/Groenewoudseweg niet hoger te laten zijn dan de voorkeurswaarde van 50 dB(a). 2.2 Reactie: Gevraagd wordt in het kader van externe veiligheid aandacht te besteden aan vestiging van risicobronnen binnen het plangebied (bijv. op het bedrijventerrein) en – in algemene zin - de consequenties van het ontwerpBesluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Commentaar: De toelichting is op dit punt aangepast. In de voorschriften zijn overigens risicovolle inrichtingen als bedoeld in genoemd besluit uitgesloten.
Buro Vijn B.V.
blz 80
02-99-59
3. Ministerie van LNV 3.1 Reactie: Niet duidelijk is of er buiten het gronddepot ook sprake is van beschermde plantensoorten. Als het gebied buiten het depot niet bij de inventarisatie is betrokken wordt gevraagd om aanvulling. Commentaar: Alleen het gronddepot is nader onderzocht door het RIZA (2001) op aanwezige plantensoorten. Het onderzoek heeft als input gediend voor het MER. Aangezien het plangebied voor het overige grotendeels bestaat uit agrarische gronden (met name akkerbouw), is er geen aanleiding gezien voor verder onderzoek. Niettemin is een nadere inventarisatie aan te bevelen, omdat buiten het gronddepot meerdere locaties potenties hebben voor beschermde plantensoorten. Het gaat dan om: - het dijklichaam; - de watergangen die het pleistocene zandpakket doorsnijden (met name achter de dijk); - de waterlijn van de verschillende watergangen afhankelijk van de waterkwaliteit. In deze gevallen gaat het vooral om grasachtige vegetatie. De nadere inventarisatie kan het best plaatsvinden in de maand juli (bron: Stichting Landschapsbeheer Flevoland). In samenspraak met FLORON zal er in die periode nader geïnventariseerd worden op de aanwezigheid van beschermde plantensoorten. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan. 3.2 Reactie: Het MER gaat in alle alternatieven uit van een groene zone langs het Wolderwijd. Deze zone is van belang als buffer t.o.v. het vogelrichtlijngebied en als verbinding met Hardebroek. De plankaart van het bestemmingsplan geeft “wonen” aan voor deze kustzone. Gevraagd wordt de bestemming voor de kustzone te herzien tot een meer groen- en natuurgerichte bestemming. Commentaar: De in het bestemmingsplan opgenomen globale bestemming “Woongebied” moet nog worden uitgewerkt. De bestemming “Woongebied” voorziet niet alleen in woningbouw, maar omvat een breed scala aan functies, waaronder meer groen- en natuurgerichte functies. Er zijn dus ook mogelijkheden om functies te combineren, zonder dat deze al in een vroegtijdig stadium worden vastgelegd. De kaart “illustratieve uitwerking” is richtinggevend voor de uitwerking van het plangebied. Gelet op de ligging van de betreffende zone in de nabijheid van de Speciale Beschermingszone Wolderwijd-Nuldernauw, is het logisch te veronderstellen dat het betreffende gebied een groen karakter gaat krijgen als overloopgebied tussen woonwijk en randmeer. Overigens ligt het niet voor de hand om een verbinding te realiseren tussen het gronddepot en Harderbroek. Het gronddepot kent weliswaar gebieden
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 81
die voor moerasflora en -fauna interessant zijn. Echter door toedoen van successie zal dit karakter mogelijk onder druk komen te staan. Met name door de kleinschaligheid van het gronddepot en de effecten van deze successie is het niet logisch om een verbinding te realiseren tussen het gronddepot en Harderbroek. 4. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied 4.1 Reactie: Over de realisering van woningen op dijkniveau – in de vrijwaringszone – heeft met de diverse betrokken partijen overleg plaatsgevonden. Afgesproken is dat in overleg met Waterschap wordt bepaald wat de ontwerptechnische mogelijkheden zijn, rekening houdend met voldoende ruimte voor aanpassing van de waterkering. Dit heeft geresulteerd in het rapport “Invloed aanleg Polderwijk op de Zeewolderdijk”. De belangrijkste conclusies van dit rapport zijn op pagina 47 van de plantoelichting weergegeven. Na overleg met Waterschap wordt gevraagd de tekst van de laatste alinea op pagina 47 te wijzigen als aangegeven in de reactie. Commentaar: Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.3. 4.2 Reactie: Gevraagd wordt de definitieve begrenzing van de vrijwaringszone op de plankaart van het bestemmingsplan vast te leggen. Commentaar: Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.3.
5. Waterschap Zuiderzeeland 5.1 Reactie: Met betrekking tot het waterkeringaspect wordt een groot aantal detailopmerkingen gemaakt over de plantoelichting. Commentaar: De opmerkingen worden in de plantoelichting verwerkt. 5.2 Reactie: De overhoogte, zijnde het verschil tussen de bestaande kruinhoogte en de vereiste kruinhoogte over 100 jaar, bedraagt circa 1,10 meter. In verband met onzekerheden in de berekeningen kan niet met zekerheid worden gesteld dat geen dijkverhogingen nodig zijn in de komende 100 jaar. Op basis van nieuwe rekenapparatuur kan pas in de tweede helft van 2004 met meer zekerheid worden gesteld dat voor het onderhavige plan geen rekening gehouden hoeft te worden met een vrijwaringszone.
Buro Vijn B.V.
blz 82
02-99-59
Commentaar: Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.3. 5.3 Reactie: Er wordt een aantal detailopmerkingen gemaakt over het MER-rapport en het rapport "invloed aanleg Polderwijk op de Zeewolderdijk" van Witteveen en Bos d.d. 7 oktober 2003 (TAW-leidraad) Commentaar: Met deze opmerkingen wordt rekening gehouden bij de verdere uitwerking van dit project.
6. Natuurmonumenten (mede namens Staatsbosbeheer en de Milieufederatie Flevoland) 6.1 Reactie: Buiten het plangebied Polderwijk is sprake van een zoekgebied woningbouw en buitendijkse recreatieve ontwikkelingen. Een integrale uitwerking van het gehele gebied heeft veel voordelen. Daarom wordt gepleit voor het opnemen van het zoekgebied in dit bestemmingsplan. Commentaar: Op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft een bestemmingsplan betrekking op een periode van maximaal 10 jaar. Het bestemmingsplan Polderwijk kan daarom alleen betrekking hebben op ontwikkelingen die de planperiode aan de orde zijn. Daarnaast heeft de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid waar het gaat om de begrenzing van een plangebied. De ontwikkelingen in het zoekgebied zijn nog onzeker en zullen voor een belangrijk deel pas op langere termijn plaatsvinden. Daarom zal voor het zoekgebied te zijner tijd een bestemmingplan worden gemaakt. Voor de kustzone wordt op korte termijn (2004) een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure gebracht. Hoewel er samenhang is met de woningbouw in Polderwijk, wordt een afzonderlijk bestemmingsplan doelmatiger geacht. Het gaat hier om specifieke, recreatieve ontwikkelingen in een regionale context (project IIVR). 6.2 Reactie: Het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) in de MER scoort op 5 van de 6 thema´s beter dan het voorkeursalternatief. Gepleit wordt om te kiezen voor het MMA.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 83
Om significante effecten op het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd en het EHS-gebied Harderbroek te voorkomen zouden in ieder geval de onderdelen "groenzone langs de dijk" en "verkeersafwikkeling via Gooiseweg" overgenomen moeten worden. Een keuze voor het voorkeursalternatief kan - gelet op de negatieve effecten op het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd - niet zonder een passende beoordeling. Commentaar: In bijlage 4 van de plantoelichting is de keuze voor het Voorkeursalternatief (Masterplan Plus) verwoord. Hoewel alternatief 3 (MMA) op milieuthema’s beter scoort is deze keuze gemaakt op grond van met name stedenbouwkundige, sociale, en economische afwegingen. Dit neemt niet weg dat het MMA invloed heeft gehad op het voorkeursalternatief Masterplan Plus. Daarbij staat de “Plus” op het meer ecologisch inrichten van het oorspronkelijke alternatief 1. Wat betreft de onderdelen “groenzone langs de dijk” en de “verkeersafwikkeling via de Gooiseweg” wordt opgemerkt dat voor beide aspecten wordt gestreefd naar een situatie waarbij geen significante effecten op het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd plaatsvinden. Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.1. Wat betreft de groene inrichting van de kustzone wordt verwezen naar het commentaar onder reactie 3.2. 6.3 Reactie: Gezien de verwevenheid in effecten en maatregelen wordt gevraagd de nieuwe ecologische verbindingszone Horsterwold-Harderbroek in dit bestemmingsplan mee te nemen. Commentaar: Er is geen directe samenhang tussen de ontwikkeling van Polderwijk en de nieuw te ontwikkelen ecologische verbindingszone Horsterwold-Harderbroek. Uitbreiding van het plangebied met deze ecologische zone c.q. het toekomstige zoekgebied wordt niet opportuun en doelmatig geacht. Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 6.1. Overigens wordt de nieuw te ontwikkelen ecologische zone wel (vooralsnog indicatief) opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied dat in 2004 in procedure gaat. 6.4 Reactie: Er wordt bezwaar gemaakt tegen het bouwen op dijkniveau omdat dit een (mogelijk significant) negatief effect op het fourageer/rustgebied voor watervogels in het Vogelrichtlijngebied Wolderwijd. Aangezien veel watervogels gebruik maken van de luwte van de dijk zal de invloed op het aantal watervogels beduidend groter zijn dan op basis van de oppervlakte verstoord gebied (tussen 0,5 en 2 %) mag worden verwacht. De gevoeligheidsanalyse als onderdeel van de MER bevat in dit opzicht een hiaten. Bij de berekening van de verstorende invloed van licht van de dijkwoningen is uitgegaan van de helft van de oppervlakte als geschikt rustgebied. Bij
Buro Vijn B.V.
blz 84
02-99-59
bepaalde weersomstandigheden (harde westenwind) heeft de extra lichtbelasting een groter dan gemiddelde invloed op de populatie rustende watervogels. Deze conclusie geldt mutatis mutandis ook voor de berekening van de verstoring als gevolg van toenemende verkeersbelasting op de Zeewolderwijk. Bovendien zou in de referentiesituatie rekening gehouden dienen te worden met een verlegde vaargeul en de buitendijkse inrichting in het kader van IIVR-maatregelen. Ook de verstorende invloed van licht en barrièrewerking door toename van verkeer is niet in de analyse meegenomen. De samenvattende tabel in de MER gaat niet uit van een "worst-case-scenario" terwijl dit volgens het voorzorgsbeginsel wel zou moeten. Samenvattend wordt gepleit voor een passende beoordeling waarin het cumulatieve effect van de factoren licht, geluid, verstoring en barrièrewerking als gevolg van binnen- en buitendijkse ontwikkelingen wordt geanalyseerd. Op grond van jurisprudentie is een passende beoordeling vereist indien redelijke twijfel bestaat over de afwezigheid van significante gevolgen. Commentaar: Negatieve effecten tengevolge van toename van verkeer op de Zeewolderdijk is niet langer aan de orde. Verwezen wordt naar onze commentaar onder reactie 1.1. Ten aanzien van de effecten van de lichtuitstraling van de geplande dijkwoningen wordt verwezen naar het commentaar onder reactie 1.1. 6.5 Reactie: De toename van verkeer op de Zeewolderdijk heeft een verstorende werking (geluid, licht, barrière) op de gebieden Harderbroek en eilanden Natte as. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen schade toebrengen aan de EHS (Harderbroek), tenzij vanwege een zwaarwegend maatschappelijk belang en alleen als er geen alternatieven mogelijk zijn. In dit geval is er een alternatief, namelijk verkeersafwikkeling via de Gooiseweg en het verkeersluw maken de Zeewolderdijk. Commentaar: Aan dit bezwaar wordt tegemoet gekomen. Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.1. Door ontmoediging van het interlokale verkeer zal het aantal verkeersbewegingen op de Zeewolderdijk niet toenemen ten opzichte van de referentiesituatie (autonome ontwikkeling). Het beleid is erop gericht het interlokale verkeer via de Gooiseweg af te wikkelen. 6.6 Reactie: Tengevolge van de aanleg van Polderwijk gaat areaal foerageergebied voor overwinterende kolganzen verloren; toename van wateroppervlak in de groenstructuur heeft geen betekenis voor deze soort en kan dan ook niet als compensatiemaatregel worden opgevoerd. Commentaar: Het agrarische gebied tussen de Spiekweg, Gooiseweg, Knardijk en de Zeewolderdijk is van belang als foerageergebied voor kolganzen. Deze
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 85
maken vooral gebruik van de graslanden binnen het betreffende gebied. Het plangebied van de Polderwijk is reeds lange tijd in gebruik als akkerbouwgebied. Bij de keuze tussen grasland en akkerland zullen kolganzen vooral kiezen voor de graslanden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat het areaal foerageergebied wordt aangetast. 6.7 Reactie: De oeverzwaluwen die gebruik maken van steilranden in het (voormalig) grond- en zanddepot hebben rust nodig. De voorgestelde recreatieve inrichting zal vervangende nestgelegenheid nodig maken. Commentaar: Dit probleem wordt onderkend. Het voornemen bestaat om in het plangebied Polderwijk een voorziening te realiseren voor oeverzwaluwen. 6.8 Reactie: Natuurmomenten wil graag betrokken worden bij de aanleg van de nieuwe ecologische verbindingszone. Commentaar: De ecologische verbindingszone tussen het Horsterwold (Staatsbosbeheer) en Harderbroek (Natuurmonumenten) valt buiten het plangebied Polderwijk. Uiteraard worden Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer betrokken bij de inrichting en aanleg van deze verbindingszone. 6.9 Reactie: Eventuele toekomstige buitendijkse ontwikkelingen moeten met zo veel mogelijk natuurbehoud plaatsvinden. Onderdelen die ook binnendijks een plaats kunnen vinden (restaurant, parkeren) moeten niet buitendijks worden gesitueerd. Commentaar: Deze opmerking wordt meegenomen bij de voorbereiding van het bestemmingsplan voor de kustzone. Het bestemmingsplan Polderwijk biedt mogelijkheden om recreatieve voorzieningen binnendijks te realiseren.
7. Stichting Woonpalet Zeewolde 7.1 Reactie: Met name voor ouderen is het van belang dat een voorziening als een buurtsupermarkt zo centraal mogelijk in de wijk komt.
Buro Vijn B.V.
blz 86
02-99-59
De keuze die op p. 28 van de toelichting wordt gemaakt voor het meest decentraal gelegen voorzieningencluster is onjuist. Commentaar: Mede in het kader van de planvorming voor te ontwikkelen woonzorgzone is inmiddels onderkend dat de buurtsuper beter in het 2e voorzieningencluster kan worden gesitueerd. De plantoelichting wordt aangepast. 7.2 Reactie: Op de plankaart zijn de locaties voor winkel- en maatschappelijke voorzieningen niet aangegeven in tegenstelling tot het bedrijventerrein. Commentaar: Het bedrijventerrein is expliciet bestemd, omdat de locatie voor dit terrein vastligt. Bij de voorzieningen is dit niet het geval. Deze zijn geprojecteerd in de nader uit te werken bestemming “Woongebied” (artikel 4). Om deze reden is gekozen voor een aanduiding. De exacte locatie wordt in de uitwerkingsplannen vastgelegd. 7.3 Reactie: Op p. 16 van de voorschriften is bij artikel 4.2.2 een fout gemaakt waardoor de aanduiding van de maximale hoogte van woningen en woongebouwen ontbreekt. Commentaar: Er is inderdaad sprake van een foutieve verwijzing. De verwijzing in artikel 4.2.2 naar “lid 2.1 sub a en b” wordt vervangen door “lid 4.1 sub a en b”. De planvoorschriften worden dus aangepast. 7.4 Reactie: De maximaal toegestane goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen van ten hoogste 3 meter impliceert dat een meerlaagse uitbouw (bijv. slaapkamer op garage) niet mogelijk is. Deze beperking is ongewenst. Commentaar: Conform de medio 2003 vastgestelde “Standaardregeling bestemmingsplannen” is in de uitwerkingregels (artikel 4) onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en (éénlaagse) bijgebouwen. Dit laat onverlet dat een meerlaagse uitbouw mogelijk is in het kader van een uitwerkingsplan. Deze uitbouw wordt in dat geval – conform de jurisprudentie – tot hoofdgebouw gerekend en als zodanig bestemd. In een uitwerkingsplan kan onderscheid worden gemaakt tussen de maximale (goot)hoogte van (delen van) hoofdgebouwen. Realisering van meerlaagse uitbouwen is dus een kwestie van maatwerk. 7.5 Reactie:
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 87
In artikel 4.2.4a wordt de maximale oppervlakte van een garage(boxen) beperkt tot 20 m2. Die maat is aan de krappe kant voor het stallen van auto´s en fietsen. Commentaar: Het gaat hier om geclusterde garageboxen bij bijvoorbeeld woongebouwen. Een oppervlakte van 20 m² is hiervoor een gebruikelijke maat. Voor garages op het erf bij eengezinshuizen geldt de bijgebouwenregeling. 7.6 Reactie: Artikel 5.2.1b bepaalt dat de hoogte van gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen maximaal 10 meter mag zijn. Deze hoogte is te beperkt. Juist bij dit soort gebouwen is de begane grond vaak gereserveerd voor recreatieve en zorgfuncties, zodat er dan nog maar twee woonlagen mogelijk zijn. Commentaar: Artikel 5 (Maatschappelijke doeleinden) heeft betrekking op het perceel van de reeds in het plangebied aanwezige MMM-boerderij. De andere (nog te realiseren) maatschappelijke voorzieningen worden bestemd na uitwerking van de globale bestemming “Woongebied”(artikel 4). De maximaal toegestane hoogte volgens de uitwerkingsregels (artikel 4.2.5) is 16 meter.
8. Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek 8.1 Reactie: In het kader van de MER heeft de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek geadviseerd de verwachtingenkaart zoals die in 2001 door bureau RAAP is opgesteld op te nemen. Daarnaast is geadviseerd nader karterend en/of waarderend archeologisch onderzoek uit te laten voeren, teneinde een kaart samen te stellen waaruit blijkt welke archeologische waarden in het gebied liggen en wat het effect van de verschillende alternatieven op deze waarden zal zijn. Het MER geeft geen antwoord op de vraag wat de aanwezige archeologische waarden zijn. Uit het voorontwerpbestemmingsplan blijkt dat inmiddels nader archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Hierbij zijn de contouren van de te handhaven locaties met archeologische waarden duidelijker geworden. Met waardering is kennis genomen van het uitgangspunt om archeologische waarden niet aan te tasten en ter bescherming van deze waarden in het uitwerkingsplan een aanlegvergunningstelsel op te nemen. Geadviseerd wordt nader karterend en waarderend onderzoek tijdig uit te voeren. Hoe verder dit onderzoek naar voren geschoven wordt, hoe moeilijker het wordt het archeologische belang mee te nemen in de integrale belangenafweging.
Buro Vijn B.V.
blz 88
02-99-59
Commentaar: In aansluiting op het onderzoek van RAAP zijn in overleg met de provinciaal archeoloog op basis van de aanwezigheid van archeologische indicatoren en de afwezigheid van verstoorde podzolbodems 36 locaties bepaald die nader archeologisch zouden moeten worden onderzocht. Voor de locaties 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11,12, 13, 22 en 23 is dit onderzoek inmiddels uitgevoerd door de Grontmij. Dat rapport is reeds in het bezit van de ROB. In goed overleg is met de provinciaal archeoloog afgesproken dat de locaties 3 en 2 waarderend zullen worden onderzocht op grond van de daar aangetroffen primaire archeologische indicatoren en de intacte podzolbodems. Voor de andere locaties uit het onderzoek zal een negatief selectiebesluit worden genomen inclusief de locaties 14 en 24. De overige, niet onderzochte, locaties zullen in een later stadium worden onderzocht waarbij locatie 25 wordt gezien als een locatie met een zeer hoge archeologische verwachting. Deze onderzoeken zullen worden uitgevoerd voorafgaand aan de uitwerking van de verschillende deelfasen zodat de resultaten uit het onderzoek kunnen worden verwerkt in de stedenbouwkundige plannen van de verschillende deelfasen. Het kaartbeeld van de te onderzoeken locaties zal in de plantoelichting worden opgenomen. 9. IVN Zeewolde 9.1. Reactie: Ten aanzien van het langzaam verkeer wordt de suggestie gedaan om te kiezen voor ongelijke kruisingen van fietspaden met o.a. de Gelderseweg en de Zeewolderweg/dijk. Een andere suggestie is om het fietspad rond de waterpartij te laten lopen. Commentaar: Ter hoogte van de kruising Gelderseweg-Ossenkampweg wordt gelet op de hoge verkeersintensiteit, voorgesteld om het fietsverkeer ongelijkvloers te laten kruisen. Alle andere kruisingen zullen gelijkvloers worden uitgevoerd, met fietsers in de voorrang. Er wordt naar gestreefd alle fietspaden zo direct mogelijk richting centrum te situeren. De inrichting van de directe omgeving van de waterpartij wordt in het kader van het uitwerkingsplan bepaald. 9.2. Reactie: In het plan zal 35 % van de oppervlakte van het gronddepot verdwijnen door bebouwing aan de Noord- en Oostzijde, welke een behoorlijke invloed heeft op de natuurwaarde van het gronddepot (zie ook rapport v. Swieten en Stappers, 2001). Alhoewel het Masterplan Plus een aanvaardbaar alternatief is voor het gronddepot, dient nog een gedegen onderzoek plaats te vinden naar potenties, kansen en mogelijkheden van het gronddepot om te zien wat maximaal haalbaar is. Concreet wordt gedacht aan compensatie in de groene wig en het gronddepot uitbreiden met de aanwezige natuurwaarden.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 89
Om verstoring van natuurwaarden in het gronddepot te voorkomen wordt gepleit voor een verbod voor honden dan wel een aanlijnplicht. Commentaar: Het is niet de bedoeling om 35% van het gronddepot te bebouwen. Het gronddepot wordt door de nabije bewoners in Zeewolde beschouwd als een aantrekkelijk gebied. Vandaar dat er terughoudend wordt omgegaan met het bebouwen van het gronddepot. Om natuur in de Polderwijk te betrekken is het van belang de natuur niet te versnipperen, maar juist te concentreren in grootschaliger gebieden. Voor natuurontwikkeling is de Groene Wig, met als onderdeel het reeds aanwezige gronddepot uitermate geschikt. Het gronddepot heeft grotendeels de bestemming “Groenvoorzieningen” (artikel 8) waarop geen woningen mogen worden gebouwd. Slechts aan twee randen van het gronddepot mag bebouwing worden gerealiseerd. De exacte invulling daarvan wordt in het kader van de uitwerking bepaald. Locatiespecifieke omstandigheden lenen zich ervoor de hier te realiseren bebouwing een duurzaam en ecologisch accent te geven. 9.3 Reactie: Het verdient aanbeveling om het kwelwater zo lang mogelijk in het gebied vast te houden en waterlopen zodanig in te richten dat er stroming gaat ontstaan. Ook is het belangrijk om de oevers van de waterlopen natuurvriendelijk in te richten. Het realiseren van natte natuur in deze wijk verdient alle aandacht. Behoud en optimale inrichting van waterpartijen op het gronddepot, in overleg met IVN, is gewenst. Commentaar: Er wordt gestreefd naar een gevarieerde inrichting waar ruimte is voor zowel natuur, recreatie, sport en ontspanning. Inmiddels is gestart met de uitwerking van de groene wig en de seizoensberging. Deze uitwerking laat zien dat de bovengenoemde functies prima samen gaan. 9.4 Reactie: Om nadelige invloed op de vogels te voorkomen, wordt aanbevolen om doorgaand verkeer op de Zeewolderdijk te ontmoedigen en vrachtverkeer te verbieden. Instellen van een 50 of 70 km/u zone voor het gehele traject. De Gooiseweg is een goed alternatief. Commentaar: Hieraan wordt tegemoet gekomen door ontmoediging van doorgaand verkeer, Verwezen wordt naar het commentaar onder reactie 1.1.. Een verbod voor vrachtverkeer is één van de maatregelen die aan de orde kan zijn als uit monitoring blijkt dat de referentiewaarde van 12.200 motorvoertuigen overschreden dreigt te worden. Het instellen van 50 of 70 km/u is wettelijk niet mogelijk buiten de bebouwde kom. Het instellen van 60 km zone is theoretisch mogelijk, maar past niet bij de inrichting en het karakter van deze weg.
Buro Vijn B.V.
blz 90
02-99-59
Er zijn geen aansluitingen en/of bestemmingen aan deze weg die een lagere snelheid dan 80 km/u rechtvaardigen. 9.5 Reactie: Op het gronddepot komen beschermde soorten voor, welke zo veel mogelijk beschermd moeten worden en als dat niet mogelijk is, dienen compenserende en/of mitigerende maatregelen genomen te worden. Voor de populatie beschermde oeverzwaluwen dient een alternatief (oeverzwaluwenwand) geboden te worden. De IVN wil bij de verdere uitwerking van dit alternatief betrokken worden. Commentaar: De beschermde soorten op het gronddepot zijn geïnventariseerd en er komen geen soorten voor die voor bescherming op basis van Flora- en Faunawet in aanmerking komen. Er is daarbij gebruik gemaakt van de inventarisaties van IVN (2001, fauna) en RIZA (2001, flora), evenals een inventarisatie op potentieel beschermde diersoorten door TAUW in het kader van het Milieu Effect Rapport voor de Polderwijk. Voor de oeverzwaluwen wordt verwezen naar het commentaar op reactie 6.7 van Natuurmonumenten c.s. Het is de bedoeling om – in overleg met de IVN- binnen het plangebied Polderwijk een vervangende nestelgelegenheid te realiseren.
10. KPN Landelijk Netwerk Operator Universeel Transportnet Straalverbindingen 10.1. Reactie: Gevraagd wordt bij de uitwerking van het plan rekening te houden met het handhaven (inclusief vrijhouden van beplanting) en het realiseren van tracés (voor kabels), het beschikbaar stellen van ruimtes voor kabelverdeelkasten, en het vrijhouden van straalverbindingspaden van hoge objecten. Commentaar: Bij de uitvoering van de plannen zal uiteraard rekening worden gehouden met de belangen van de KPN. Voor de bescherming van het straalpad wordt een aanvullende bestemming opgenomen. 9. 3. Advies Commissie Milieueffectrapportage 9.3.1. Procedure Op 26 augustus 2003 heeft adviesbureau TAUW in opdracht van de gemeente Zeewolde een definitief milieueffectrapport (MER) opgesteld. De gemeenteraad heeft dit MER-rapport op 25 september 2003 vastgesteld.
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 91
Het vastgestelde MER-rapport is vanaf 10 december 2003 tot en met 14 januari 2004 ter inzage gelegd. Tijdens de inzagetermijn zijn geen schriftelijke reacties ingediend. Op 8 januari 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het verslag van deze hoorzitting is als bijlage in de toelichting opgenomen. Het MER-rapport is gelijktijdig met het voorontwerp-bestemmingsplan aan alle overleginstanties als bedoeld in artikel 10 Bro toegezonden. Voor de reacties wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. 9.3.2.
Advies commissie MER
Op 23 februari 2004 heeft de commissie voor de milieueffectrapportage (MER) het toetsingsadvies over het MER-rapport Woningbouwlocatie Polderwijk uitgebracht. De commissie oordeelt in dit advies dat de zogenaamde essentiële informatie in het MER aanwezig is. De commissie doet aan aantal aanbevelingen. 1. De commissie adviseert om in het bestemmingsplan aan te geven hoe de meest recente informatie over de verkeersintensiteiten in de referentiesituatie is meegewogen bij de keuze voor het voorkeursalternatief Reactie gemeente: Het beleid van de gemeente is erop gericht om het verkeer ten opzichte van de referentiesituatie (12.200 motorvoertuigen op basis van autonome ontwikkeling) niet te laten toenemen en het interlokale verkeer zo veel mogelijk via de Gooiseweg af te wikkelen. In dat kader is er reeds besloten om een knip aan te brengen in het westelijke deel van de Zeewolderweg, ter hoogte van de bestaande aansluiting op de Gelderseweg. In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau DHV onderzocht (zie rapport d.d. april 2004) welke verkeersmaatregelen aan de orde kunnen zijn om het (interlokale) verkeer op de Zeewolderdijk (verder) te ontmoedigen. De gemeente is voornemens de verkeersintensiteiten te monitoren. Ook de leefbaarheid in de wijk kan aanleiding geven tot verkeersmaatregelen. Het rapport van DHV biedt inzicht in de te nemen maatregelen en de effecten daarvan. Samenvattend moet worden geconcludeerd dat op basis van bovenstaande uitgangspunten niet langer sprake is van negatieve effecten van toenemend verkeer op de Zeewolderdijk en derhalve geen (extra) verstoring in de Speciale Beschermingszone Wolderwijd/Nuldernauw. De tekst van het bestemmingsplan is op dit onderdeel aangevuld en aangescherpt. Bovendien is vastgelegd dat het op basis van de referentiesituatie berekende geluidsniveau op de waterlijn in acht genomen wordt. 2. De commissie beveelt aan de keuzes voor de verkeersontsluiting, het watersysteem, en de dijkzone in het bestemmingsplan vast te leggen, dan wel in het bestemmingsplan vast te leggen binnen welke marges in de uitwerkingsplannen aan deze onderwerpen invulling gegeven kan worden. Reactie gemeente:
Buro Vijn B.V.
02-99-59
blz 92
Ten aanzien van de keuzes voor de verkeersontsluiting wordt verwezen naar onze reactie onder punt 1. Ten aanzien van het watersysteem en de dijkzone is overeenstemming bereikt met het waterschap. De waterparagraaf is aangepast en op de plankaart is alsnog een bebouwingsvrije zone opgenomen. De uitgangspunten voor de uitwerkingsplannen zijn - onder meer in de Beschrijving in Hoofdlijnen - vastgelegd. 3. De commissie beveelt aan bij de keuze voor de dichtheid en hoogte van de bebouwing in de dijkzone de lichtuitstraling naar het Wolderwijd te betrekken Reactie gemeente: Adviesbureau Oranjewoud heeft in opdracht van de gemeente een nader onderzoek gedaan naar de mogelijk verstorende effecten van de lichthinder van de te bouwen dijkwoningen langs het Wolderwijd. De conclusie van deze passende beoordeling is dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de Speciale Beschermingszone Wolderwijd/Nuldernauw. Daarbij zijn uitgangspunten voor (beperkte) bebouwing in de dijkzone gehanteerd. Deze uitgangspunten zijn in het bestemmingsplan vastgelegd en zijn randvoorwaarde voor de uitwerkingsplannen. De beperkingen hebben betrekking op dichtheid en hoogte. 4. De commissie beveelt aan om zowel de verstoringsbronnen als de verstoringseffecten te monitoren. Bij de verstoringsbronnen gaat het om monitoring van de licht- en geluidseffecten, bij de verstoringseffecten gaat het om monitoring van aantallen, verspreiding en gedrag van prioritaire vogelsoorten, en een periodieke kartering van groepen watervogels. Reactie gemeente: De gemeente is voornemens deze aanbeveling uit te voeren. De monitoringsgegevens zullen te zijner tijd onderdeel zijn van het evaluatiedocument. Ten aanzien van de verstoringseffecten zal wellicht gebruik gemaakt kunnen worden van een gezamenlijk natuuronderzoek dat de provincie Flevoland en het ministerie van LNV in 2004 gaan opstarten.
===
Buro Vijn B.V.
BIJLAGE 1 Overzicht beleidsnota’s en deelplannen
1
Overzicht verschenen rapporten Inmiddels zijn de volgende producten ontwikkeld en door het college en/of door de commissie vastgesteld: Startnotitie Poldergebied vastgesteld door college d.d. 4 mei 1999; Nota van uitgangspunten Polderwijk, vastgesteld door college d.d. 21 december 1999; Voorbereidingskrediet Polderwijk, vastgesteld door college d.d. 3 januari 2001; Inventarisatie uitgangspunten en randvoorwaarden Polderwijk, vastgesteld door college d.d. 20 februari 2001; De toekomstvisie “Zeewolde, een generatie verder”, vastgesteld door Raad d.d. 28 juni 2001; Inventarisatie ambities en randvoorwaarden Polderwijk, vastgesteld door college d.d. april 2001 en in de commissie 14 mei 2001; Presentatie van de stedenbouwkundige verkenning van de Polderwijk, informele bijeenkomst met leden raadscommissie VROM, 19 juni 2001; Presentatie Masterplan met stedenbouwkundig programma van eisen, informele bijeenkomst leden raadscommissie VROM, 29 oktober 2001; Masterplan met Stedebouwkundig programma van eisen, vastgesteld september 2002. Overzicht Deelonderzoeken De volgende onderzoeken zijn verricht: MER (op basis van 1600 woningen) rapportage 15 april 1997; OEI (optimale energie infrastructuur) vastgesteld door College, 31 juli 2001; Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Milieutechnische inventarisatie; braakliggend gebied (rapnr. ZEW29-1-300.009) en bijlagerapport (rapnr. ZEW29-1-300.010). Witteveen+Bos Almere, 5 juni 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Milieutechnische inventarisatie; studiegebied (rapnr. ZEW291-300.008) en bijlagerapport (rapnr. ZEW29-1-300.011). Witteveen+Bos Almere, 5 juni 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Milieutechnische inventarisatie; gronddepot (rapnr. ZEW291-300.005) Witteveen+Bos Almere, 23 april 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Milieutechnische inventarisatie; Rapportage verkennend bodemonderzoek MMM-boerderij Zeewolde (referentie ZEW29-1300/88/2) Witteveen+Bos Almere, 23 februari 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Waterhuishoudkundige en civieltechnische inventarisatie (rapnr. ZEW29-1-100.004) Witteveen+Bos Almere, 6 juni 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Bouwstenen en inrichtingsmodel (rapnr. ZEW29-1-500.009) Witteveen+Bos Almere, 22 oktober 2001. Uitgebreid bodemkundig en geohydrologisch onderzoek Polderwijk Zeewolde. Inrichtingsvarianten Polderwijk, praatstuk ten behoeve van de workshop (rapnr. ZEW29-1-600.005) Witteveen+Bos Almere, 17 januari 2003.
2 Plangebied Polderwijk. Een verkennend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport. Oktober 2001. VPL (verkeersprestatie op locatie), 13 juni 2001; Flora van het gronddepot bij Zeewolde, oktober 2001. Vaarroutes Polderwijk. Witteveen+Bos Deventer, augustus 2002. Invloed aanleg Polderwijk op de Zeewolderdijk. Witteveen+Bos Deventer, 22 april 2003. Milieueffectrapport woningbouwlocatie Polderwijk Zeewolde, Tauw bv, 26 augustus 2003. Polderwijk en de Vogelrichtlijn. Toetsing lichthinder aan Vogelrichtlijn. Oranjewoud, 14 Juni 2004. Plangebied Polderwijk in Zeewolde; toelichting bij de floristische verspreidingsgegevens. Rapport 2004.160. Stichting FLORON, Leiden. September 2004. Verslag inventarisatie Rugstreeppad. Grond- & Zanddepot Zeewolde (Zuidelijk Flevoland) 2004. IVN-Zeewolde. September 2004. ===
BIJLAGE 2 Kaartmateriaal uit Masterplan
BIJLAGE 3 Toetsingsadvies MerCommissie
BIJLAGE 4 Afwijkingen tussen Masterplan en MMA
1
Afwijkingen tussen Masterplan en MMA 1. De Zeewolderdijk en de Ossenkampweg worden afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Hierdoor gaat er geen interlokaal verkeer door de wijk en treedt minder verstoring op ten gevolge van de Zeewolderdijk op zowel het Wolderwijd als Harderbroek. Voor: ! Het minimaliseren van interlokaal verkeer door de woonwijk is niet alleen van belang voor de natuurwaarden, maar ook voor de leefbaarheid in de wijk. De afsluiting van de Zeewolderdijk en de Ossenkampweg speelt daarbij een belangrijke rol. Tegen: ! Er ontstaat een grote verkeersdruk op de Gooiseweg en aangezien deze weg is gelegen nabij de ecologische verbindingszone zal hierdoor een negatief effect op die zone ontstaan. Conclusie: Het interlokale verkeer dient niet door en langs de Polderwijk te geschieden. Dit ter optimalisering van de leefbaarheid in de wijk en minimalisering van negatieve effecten op het Vogelrichtlijngebied. Het interlokale verkeer dient primair gebruik te maken van de Gooiseweg en dus ook niet over de Zeewolderdijk. Dit is in het MMA doorgevoerd en dat levert positieve effecten op. Het negatieve effect op de Gooiseweg is dat de intensiteit van het gebruik aanzienlijk zal verhogen, maar daar is de Gooiseweg in principe ook voor bedoeld. Uiteraard dient nadrukkelijk gekeken te worden naar de mogelijkheden voor het minimaliseren van de negatieve geluidseffecten van de Gooiseweg op de naastgelegen ecologische verbindingszone. Hiervoor is de provincie Flevoland het bevoegd gezag. Indien door de totale verkeersbelasting de leefbaarheid in de Polderwijk onevenredig wordt aangetast, danwel er vanwege de te hanteren geluidscontouren langs hoofdwegen onevenredige beperkingen van de bebouwingsmogelijkheden langs die wegen ontstaat, zou als ultieme maatregel op middellange termijn dan eventueel tot afsluiting van de Zeewolderdijk moeten worden overgegaan. Vooralsnog wordt dit niet wenselijk en noodzakelijk geacht. 2. Het gronddepot blijft zijn huidige functie behouden, niet primair voor de natuurwaarde maar vooral voor de belevingswaarde voor mensen. De recreatieve inrichting dient echter nadrukkelijk afgestemd te worden op de natuurwaarden en de potenties van het gebied. Voor: ! Het behoud van de huidige functie is duurzaam, want er hoeven geen handelingen verricht te worden. ! Het gronddepot is aan successie onderhevig, wat mogelijk een negatief effect zou kunnen hebben op de kwaliteit van de natuurwaarden. Het is niettemin mogelijk om een aantrekkelijk successiestadium in stand te houden door beheersmaatregelen. ! In het MMA wordt het gronddepot een soort eindstation van de ecologische zone. Hierdoor ontstaat er een duidelijke verbinding met het om-
2
liggende gebied met hoge natuurwaarden en is het gronddepot bereikbaar voor deze natuurwaarden. Het gronddepot zal hierdoor steeds aantrekkelijker worden en is daardoor ook aantrekkelijker voor recreatief medegebruik, hoewel een goede afstemming op de aanwezige natuur gewenst is. Tegen: ! Door het gronddepot niet te gebruiken gaat er een potentieel aantrekkelijk woonmilieu verloren. ! Door successie zal de waarde van het gronddepot voor natuurwaarden verminderen, waardoor het niet noodzakelijk is om hier rekening mee te houden. ! Beheer en onderhoud van een aantrekkelijk successiestadium kost veel geld. Conclusie: Het gronddepot heeft op dit moment reeds een duidelijke belevingswaarde voor bewoners van Zeewolde. Er is een wandelroute aanwezig en er zijn natuurwaarden te vinden. Het is goed mogelijk dat er op termijn soorten gaan vestigen die waardevol zijn. Bouwen in of nabij het gronddepot heeft uiteraard inbreuk op de natuurwaarden van het gebied. Gekozen is voor het onbebouwd laten van het gronddepot. Wel mogen aan de randen woningen worden gebouwd, omdat dit uit stedenbouwkundig oogpunt en sociale veiligheid gewenst is. 3. In het MMA worden geen woningen op dijkniveau gebouwd. Hierdoor is er een beperkte lichtuitstraling naar het Wolderwijd en wordt het landschappelijke aanzien zoveel mogelijk open gehouden. Voor (geen woningen op dijkniveau): ! De lichtuitstraling vanaf het dijkniveau wordt geminimaliseerd, waardoor er in ieder geval geen negatieve effecten ontstaan op het Wolderwijd, een aangewezen Vogelrichtlijngebied; ! Vanaf het water zorgt de bebouwing ervoor dat er geen sprake meer is van een open polderlandschap, terwijl dat zo kenmerkend is voor het huidige gebied; ! De aanwezigheid van woningen in de nabijheid van het gronddepot betekent een aantasting van de natuurwaarden in het gronddepot. In het kader van de Flora- en Faunawet kunnen hierdoor compenserende maatregelen noodzakelijk blijken zodra er daadwerkelijk gebouwd gaat worden. Tegen (wel woningen op dijkniveau): ! Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zorgt het bouwen op de dijk voor een verbinding van de wijk met het Wolderwijd en de nog te realiseren IIVR-voorzieningen in en aan het Wolderwijd; ! Bouwen op dijkniveau levert aantrekkelijke woonmilieus op en biedt mogelijkheden ten gunste van de grondexploitatie; ! Door adequate technische randvoorwaarden te stellen kan het effect van de uitstralende verlichting mogelijk geminimaliseerd worden. De verlichting moet functioneel ingericht worden (dus voor het verlichten van fietspaden, tuinen en dergelijke en niet met uitstraling richting het Wolderwijd);
3
Conclusie: Het is van belang om de mogelijkheden van bouwen op dijkniveau goed te plaatsen in relatie tot het minimaliseren van lichteffecten op het Wolderwijd. Dat betekent dat een situatie nagestreefd dient te worden waarbij de overlast voor het Wolderwijd acceptabel is, maar waarbij toch op dijkniveau gebouwd kan worden. Met behulp van technische maatregelen lijkt een dergelijke oplossing te realiseren. Onderzocht is of de lichtuitstraling een significant negatief effect, conform de Vogelrichtlijn, teweeg brengt op de vogelpopulaties op het Wolderwijd. Gebleken is dat er geen significante effecten optreden, waardoor de keuze is gemaakt om te bouwen op dijkniveau. 4. Er komt een groenzone achter de dijk met daarin een kwelsloot voor het opvangen van de schone dijkkwel. De groenzone achter de dijk sluit aan op de ecologische zone. Voor: ! De schone dijkkwel levert water van een zodanige kwaliteit dat dit interessant is voor natuurwaarden. Het is één van de natuurpotenties in het plangebied en het is goed om ecologisch groen te koppelen aan de aanwezigheid van deze kwel; ! De kwel kan afgevoerd worden middels een watergang die aansluit op het Horsterveld, zodat daar de watergangen met schoon water doorgespoeld kunnen worden. Tegen: ! Het realiseren van een groenvoorziening aan de voet van de dijk betekent dat er niet gebouwd kan worden. Door de aanwezigheid van verhoging in het landschap zijn er ook kansen voor een aantrekkelijk woonmilieu. Door volledige afstemming op het optimaal gebruiken van het kwelwater, gaat dit aantrekkelijke woonmilieu verloren. Conclusie: Uit de geohydrologische en waterhuishoudkundige onderzoeken van Witteveen en Bos, die voor het betreffende plangebied zijn uitgevoerd, blijkt dat er mogelijkheden zijn om, in geval van terreinophoging achter de dijk, de schone kwel op te vangen in zogenaamde permeobuizen. Deze buizen dienen aangelegd te worden nabij het dijklichaam. In alternatief 1 is de mogelijkheid opgenomen om, middels een trapsgewijze ophoging met grond tegen het dijklichaam, een aantrekkelijk woonmilieu te bewerkstelligen tot op dijkniveau. Door trapsgewijs tevens regenwaterinfiltratie te realiseren, ontstaat er een filtering waardoor er tevens sprake is van schoon water. Dit water kan, gezamenlijk met het schone kwelwater, als voeding dienen van een ecologisch ingerichte watervoorziening, die aansluit op de watergangen van het Horsterveld (doorspoeling).
Overige ruimtelijke relevante afwijkingen: 5. In het MMA is een ecologische zone door het plangebied en het studiegebied gepland als aftakking van de ecologische verbindingszone tussen
4
Horsterwold en Harderbroek richting Wolderwijd. Deze zone sluit aan op het gronddepot en is geprojecteerd op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor: ! De ecologische zone zorgt voor een natuurlijke invulling van de wijk, waardoor ingespeeld wordt op de natuurwaarden en –potenties van het omliggende gebied (Horsterwold, Wolderwijd, ecologische verbindingszone, natuurwaarden in de woonkern Zeewolde); ! Er ontstaat een recreatieve zone die is afgestemd op de natuur; ! Een relatie tussen de ligging van een natuurgebied en een gebied met hoge archeologische waarden betekent een win-win situatie. Tegen: ! Door aanleg van de ecologische zone is er minder tot geen openbaar groen en blauw in de wijkdelen, wat ten koste gaat van de aantrekkelijkheid van de woonwijk als geheel; ! Ondanks de koppeling van een zone in de woonwijk ontstaat een bepaalde mate van verstoring door de aanwezige woonfuncties (LV-routes, rondweg, weinig openbaar groen in de wijk dus jongeren zoeken vertier in ecologische zone, hondenuitlaat). Door deze combinatie krijg je eigenlijk een slecht leefbare woonwijk (voor de leefbaarheid ben je min of meer aangewezen op de ecologische zone) en geen optimale ecologische zone (barrières door zone, hondenuitlaat, hangjongeren); ! Een deel van de wijk komt excentrisch ten opzichte van de rest van het dorp te leggen (enclave) met een bijbehorende rondweg. Uit stedenbouwkundige optiek niet gewenst; ! Door aanleg ecologische zone ontstaat er meer ruimte voor een stedelijke invulling van het zoekgebied richting Gooiseweg, terwijl daar geluidtechnische beperkingen liggen voor woonbebouwing door toedoen van een geluidzone van de Gooiseweg en van het industrieterrein Trekkersveld; ! De archeologische waarden zijn nog niet aangetoond. Op dit moment zijn alleen gebieden aangewezen die qua potentie waardevol zijn. Er zijn vele gebieden met een hoge potentie, waardoor het ook goed is te combineren met de verspreide groenvoorzieningen zoals gepland in alternatief 1. Conclusie: De aanleg van een ecologische zone is niet realistisch. Er dient een woonwijk gerealiseerd te worden in plaats van een natuurterrein. Het MMA toont wel aan dat er vele mogelijkheden zijn om natuurwaarden in de wijk te bewerkstelligen. Hieruit wordt geconcludeerd dat er bij het inrichten van het plangebied conform alternatief 1 nadrukkelijker gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor een natuurvriendelijke inrichting.
5
6. Water wordt in het gebied gehouden. De afwatering dient, qua peilvakken, zo optimaal mogelijk te zijn daar lagere peilvakken een slechtere kwelwaterkwaliteit aantrekken. Regenwater wordt, via filtering, naar de ecologische zone geleid. Voor: ! Optimalisatie van peilvakken zorgt voor een optimale (lees: schoonste) waterkwaliteit in het plangebied. Het slechte kwelwater zorgt voor een minder optimale mogelijkheid voor het realiseren van ecologische waarden. Het slechte kwelwater is troebel. ! Het afvoeren van water uit een gebied is niet duurzaam. Water valt van nature op de bodem en infiltreert tot het peil van het freatische grondwater. Het regenwater dient daarom in het plangebied te blijven. Door filtering kan dit regenwater als schoon water worden beschouwd. ! Schoon oppervlaktewater biedt mogelijkheden voor een ecologische invulling van de watergangen. Tegen: ! Regenwaterinfiltratie vraagt om ruimte, namelijk infiltratiebedden, wadi’s en dergelijke. ! Het overlopen van peilvakken dient zo natuurlijk mogelijk plaats te vinden om te voorkomen dat er met behulp van stuwen en andere technische voorzieningen kunstmatig water vervoerd wordt. Dit is kostentechnisch relevant. Conclusie: De waterhuishoudkundige onderzoeken van Witteveen en Bos geven, voor wat betreft het Masterplan, een beeld van een zo optimaal mogelijke peilvakverdeling in relatie tot het wonen in het plangebied en ter optimalisatie van de waterkwaliteit. Het is niet realistisch om de peilvakken af te stemmen op de ecologische zone en de woonwijken af te laten wateren richting de ecologische zone (MMA), aangezien de ecologische zone geen realistisch gegeven is (zie punt 5). In het MMA is in de woonwijken weinig ruimte opgenomen voor een optimale regenwaterafvoer. Er is geen ruimte voor een oppervlakkige afvoer, waardoor er een leidingenstelsel gerealiseerd moet worden. Dit is een kostbaar gegeven. Vanuit exploitatieoogpunt is het wezenlijk dat er, in geval van wonen aan het water, tevens sprake is van uitgeefbaar water. Vanuit dit gegeven wordt in alternatief 1 gestreefd naar een minimalisatie van het vrijkomen van de slechte kwel in het oppervlaktewater. De peilvakken zijn hier ook op afgestemd. In alternatief 1 wordt per woonbuurt nagegaan wat de meest optimale wijze van regenwaterafvoer is. Er kan soms sprake zijn van een wadi en soms van een infiltratiebed. Hierdoor ontstaat een goede kwaliteit water. Alternatief 1 lijkt de meest optimale keuze te zijn als het gaat om het tegengaan van het slechte kwelwater en het realiseren van regenwaterinfiltratie in relatie tot een overwegende woonfunctie. In alternatief 1 is er, door het realiseren van een seizoensberging, ook sprake van een gesloten watersysteem, waardoor er geen water afgevoerd hoeft te worden. 7. De waterlopen worden groen ingericht.
6
Voor: ! Een groene inrichting is positief voor het aantrekken van natuurwaarden. Tegen: ! Een groene inrichting is uit het oogpunt van veiligheid (spelende kinderen) en uit oogpunt van beheer en onderhoud minder positief. Conclusie: In het MMA zijn de waterlopen vooral gepland in de ecologische zone. Door deze ligging is het logisch om de waterlopen groen in te richten. In alternatief 1 zijn de waterlopen meer gelegen in de woonwijk zelf, waardoor ook de tegenargumenten (veiligheid, onderhoudskosten) nadrukkelijker een rol spelen. Daarnaast is het de bedoeling om in alternatief 1 water voor een deel uitgeefbaar te maken (horende bij een woning)en dat vormt reeds een belemmering in de mogelijkheden voor een groene inrichting. Het is lastig om in dergelijke gevallen eigenaren te verplichten een groene inrichting te realiseren. Niettemin geldt voor alternatief 1 ook de aanwezigheid van schone dijkkwel en het infiltreren van regenwater, waardoor er sprake is van een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en dus kansen voor een ecologische invulling. Er zal een goede balans gevonden moeten worden tussen ecologie en veiligheid bij het inrichten van de watergangen in alternatief 1. 8. Er wordt in het MMA incidenteel opgehoogd en kruipruimteloos gebouwd, zodat er een positieve grondbalans ontstaat. Voor: ! Een positieve grondbalans lijkt in ieder geval beter dan een negatieve grondbalans, zoals deze in alternatief 1 aan de orde is. Met de overtollige grond kunnen mogelijk interessante elementen aangebracht worden. ! Incidenteel ophogen betekent minder grondwerk en dat betekent een aanzienlijke kostenbesparing. Tegen: ! Een positieve grondbalans betekent dat er overtollige grond is en daar moet iets mee gedaan worden. Daardoor ontstaat er een onrendabel element binnen de exploitatie. Conclusie: Een gesloten grondbalans is, vanuit milieu-optiek, uiteraard het meest optimale gegeven. Door uit te gaan van een licht negatieve grondbalans kan veel ontgraven grond binnen het plangebied hergebruikt worden. Voor specifieke gevallen kan dan specifieke grond van elders aangevoerd worden. Zo is het mogelijk interessant om bij het gestaffelde bouwen gebruik te maken van zand in plaats van klei, terwijl er een beperkte hoeveelheid zand in het plangebied vrijkomt.
7
Door een dergelijke grondbalans kan een bouwer ook droger werken waardoor de werksnelheid en de kwaliteit van de woningen wordt verhoogd. Kortom, een voorkeur voor een licht negatieve grondbalans en dus voor alternatief 1. 9. De woonbuurten, die gescheiden worden door de ecologische zone, kennen geen autoverbinding. De auto wordt om de buurten geleid. Er komen wel LV-routes door de ecologische zone. Dit bevordert de leefbaarheid van de wijk (minder verkeerslawaai, minder uitlaatgassen, verkeersveiligheid). Voor: ! Vergroting van de leefbaarheid in de wijk. ! Rigoureuze keuze in het voordeel van het langzame verkeer, waardoor een overstap van auto op fiets aantrekkelijker en kansrijker wordt. Tegen: ! Onduidelijk in hoeverre minder gebruik wordt gemaakt van de auto, daar de afstand tot het centrum nog aanzienlijk is. Hierdoor ontstaan extra verkeersbewegingen die nadelig zijn voor het milieu. ! De omleidende wegverbinding zal de ecologische zone moeten kruisen waardoor een barriere in de zone ontstaat en de zone minder aantrekkelijk wordt voor natuurwaarden. Conclusie: De rondweg zorgt voor meer leefbaarheid binnen de woonwijk. In dat opzicht scoort het MMA duidelijk beter dan alternatief 1. Maar of dit zal leiden tot minder autogebruik is niet duidelijk. Het is in ieder geval van belang om, in aansluiting op punt 8, het interlokale verkeer door de Polderwijk te voorkomen. Zodra dit gerealiseerd is, is het verschil tussen alternatief 1 en het MMA een stuk kleiner. Indien er geen sprake is van verminderd autogebruik zal er een behoorlijke druk ontstaan op de Gelderseweg richting het centrum van Zeewolde. In het MMA is de woonbebouwing dichter op deze Gelderseweg geprojecteerd dan in alternatief 1. Dit komt de leefbaarheid in de woonstrook nabij de Gelderseweg niet ten goede. In het MER wordt aangegeven dat in alternatief een minder goede leefbaarheid ontstaat door toedoen van het verkeer. Het is goed om bij het bepalen van het definitieve verkeersinrichtingsmodel het aspect leefbaarheid een nadrukkelijke rol te geven. 10. De Gooiseweg krijgt een rijbaanverdubbeling omdat deze route als route richting Harderwijk moet functioneren. Door het opheffen van de Zeewolderdijk wordt de Gooiseweg beduidend zwaarder belast.
8
Voor: ! Rijbaanverdubbeling is van belang om verkeersdruk op te vangen, want Gooiseweg wordt beduidend drukker met als voordeel dat het interlokale verkeer op de Gooiseweg wordt afgewenteld en niet door de Polderwijk en over de Zeewolderdijk/Ossenkampweg. Tegen: ! Verdubbeling van de Gooiseweg kan een negatief effect met zich meebrengen op de ecologische verbindingszone tussen Horsterwold en Harderbroek. Conclusie: Verdubbeling van Gooiseweg is noodzakelijk voor het afwentelen van met name het interlokale verkeer. Het negatieve effect van verkeerslawaai op de ecologische verbindingszone verdient nader onderzoek. Indien mogelijk dienen maatregelen getroffen worden om de negatieve effecten te minimaliseren (stiller asfalt). 11. Voorzieningen worden geclusterd in het centrum van Polderwijk om het autoverkeer te beperken (de auto’s worden immers om de wijk geleid) en de fiets te stimuleren (de wijkdelen worden door LV-routes verbonden). Voor: ! In het MMA worden alle voorzieningen in één cluster samengevoegd, waardoor alle voorzieningen op relatief korte afstand zijn gelegen. Daardoor kan de autostroom geminimaliseerd worden. Vooral LVroutes in de ecologische zone vormen daarbij een aanzienlijk voordeel. ! Het clusteren kan mogelijkheden bieden voor multifunctioneel gebruik van de ruimte. Tegen: ! Het clusteren van voorzieningen betekent dat er een grootschalig centrum wordt bewerkstelligd, waardoor de stedenbouwkundige variatie in de wijk geminimaliseerd wordt. ! De sociale functie van de voorzieningen zal hierdoor mogelijk ook minimaliseren. Een basisschool heeft een functie als hart van een woonbuurt, maar die functie wordt mogelijk ondermijnd indien sprake is van een grootschaliger voorzieningencentrum. Conclusie: De ecologische zone in het MMA maakt het logischer om nadrukkelijker te kiezen voor een centrale functie in relatie tot het terugdringen van het autoverkeer. De ecologische zone kan namelijk alleen doorsneden worden door gebruik te maken van langzaam verkeer. De keuze voor meerdere voorzieningenclusters is van belang voor de sociale leefbaarheid van de wijk. Een massaal voorzieningencentrum is tevens sociaal onveilig door de afwezigheid van woningen. Naast een spreiding van de lusten ontstaat er ook een spreiding van de lasten (geluidoverlast, hangjongeren).
9
Gelet op de omvang van de Polderwijk zijn de afstanden niet zodanig groot dat er in alle gevallen alleen maar gebruik gemaakt kan worden van de auto. In alternatief 1 worden de voorzieningenclusters ook goed ontsloten door LV-routes en door tevens rekening te houden met een meer dan gemiddelde dichtheid van woningen in de nabijheid van voorzieningen, kan er ook een voordeel behaald worden als het gaat om kansen voor het gebruik van de fiets. 12. De IIVR voorzieningen die buitendijks zijn gepland, dienen een natuuren milieuvriendelijke inhoud te krijgen. Voor: ! Hierdoor ontstaan er minimale effecten op het Wolderwijd en worden watersporters tevens gestimuleerd tot milieuvriendelijker gedrag. Tegen: ! Door een bepaalde mate van versobering neemt de recreatieve potentie van de voorzieningen af en zijn waarschijnlijk bepaalde beoogde functies zoals horeca, niet realiseerbaar. Conclusie: Daar waar de gemeente kaderstellend randvoorwaarden kan stellen, zoals bij deze buitendijkse IIVR ontwikkelingen is het van belang om in samenspraak met Rijkswaterstaat als waterbeheerder tot een voor natuur en milieu meest optimale inrichting te komen. Relevante milieumaatregelen: 13. De barrières in de ecologische verbindingszone (Spiekweg, Gelderseweg) worden voorzien van faunapassages. Voor: ! De faunapassages zijn essentieel voor de functie van de ecologische verbindingszone. Tegen: ! Het aanleggen van faunapassages gaat veel geld kosten. Conclusie: Uiteraard dienen faunapassages aangelegd te worden. Op dit moment zijn er twee wegen die de ecologische verbindingszone doorsnijden, namelijk de Spiekweg en de Gelderseweg. Mogelijk komt er in de toekomst een wegverbinding tussen de Gooiseweg en de Zeewolderdijk. Deze verbinding doorsnijdt ook de ecologische verbindingszone, waardoor er al drie barrières ontstaan. Het effect van de dwarsverbinding op de ecologische zone verdient meer aandacht. Het is de vraag hoe essentieel deze dwarsverbinding is en het feit dat deze weg een extra barrière vormt is nog een tegenargument. Mocht alsnog besloten worden om de verbinding aan te leggen, dan is het goed om kritisch te kijken naar de noodzaak van de Gelderseweg.
10
Autoverkeer naar Trekkersveld kan, vanuit het dorp, gebruik maken van de Spiekweg. In dat geval kan de Gelderseweg omgebouwd worden tot een snelle fietsverbinding met Trekkersveld en geldt er een relatief simpelere vorm van een faunapassage (kostenbesparing). Overigens is van belang dat de problematiek van faunapassages los staat van de Polderwijkontwikkeling, aangezien de realisatie hiervan al een voornemen is op basis van het Provinciale Omgevingsplan. 14. Bij de inrichting van het zoekgebied is extra aandacht voor de landschappelijke overgang van woonwijk naar het open poldergebied. Het zoekgebied valt buiten het kader van het onderhavige bestemmingsplan, maar heeft toch ook een duidelijke relatie met het plangebied. Het is goed om bij de inrichting van het zoekgebied nadrukkelijk rekening te houden met de landschappelijke overgang. 15. Naast de vaste en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen, worden ook 15% van de variabele maatregelen toegepast. Daarnaast geldt er een optimalisatie voor actieve en passieve zonneenergie, dat mede moet leiden tot een EPL van minimaal 7,0. Voor: ! Een duurzame woonwijk dient een ambitieniveau te hebben op het gebied van duurzaam bouwen, energiebesparing en de inzet van duurzame energie. Tegen: ! Duurzame maatregelen zijn duur en vaak ongemakkelijk in het gebruik. Conclusie: Het is van belang om te realiseren dat duurzaam bouwen en de inzet van energie niet beperkt blijft tot de woningbouw. Ook voor utiliteitsbouw, bedrijfsgebouwen, grond-, weg- en waterbouw gelden deze onderwerpen. Duurzaam bouwen heeft een negatief imago. Er wordt verondersteld dat het bij duurzaam bouwen gaat om dure maatregelen en voorzieningen die niet goed werken of niet onderhoudsvriendelijk zijn. Dit imago is absoluut niet juist, want er zijn legio projecten in den lande die aantonen dat het toepassen van duurzame maatregelen niet meer hoeft te kosten, maar in sommige gevallen zelfs goedkoper is (uitgaande van een verlaging van de energierekening als voorbeeld). Bovendien hebben allerlei duurzame maatregelen een ontwikkelingsfase doorgemaakt waardoor er op dit moment sprake is van degelijke en onderhoudsvriendelijke voorzieningen. De keuze voor een duurzame wijk betekent ook aandacht voor energie en duurzaam bouwen. In het MER is gekozen voor een minimaal ambitieniveau wat past bij een gemeente die ambitieuze doch realistische doelstellingen wil hanteren. In het nader op te stellen energie en duurzaam bouwen beleid, waarvan het proces in 2003 moet zijn afgerond, zal blijken welke ambities haalbaar zijn en op voldoende draagvlak kunnen rekenen.
11
Op basis van het beleid en de te hanteren ambities zal tevens nagegaan worden welke mogelijkheden er zijn om langzaam verkeersverbindingen te voorzien van openbare verlichting met aanwezigheidsdetectie. ===
BIJLAGE 5 Afwegingen voorkeursalternatief
1
Afwegingen voorkeursalternatief Ecologische zone Het plangebied heeft hoge potenties voor natuurwaarden, maar de aanleg van de ecologische zone, zoals voorgesteld in het MMA, door de wijk heeft ook een aantal nadelen. De ecologische zone vormt een aftakking op de ecologische verbindingszone tussen het Horsterwold en Harderbroek en eindigt in het gronddepot. Zowel de ecologische verbinding als de aftakking richting het gronddepot dienen gefinancierd te worden vanuit de exploitatie. Daarbij ligt de prioriteit duidelijk bij het realiseren van de ecologische verbinding. Daarnaast ontstaat er door de aanleg van de ecologische zone een soort enclave buiten het dorp, waardoor de samenhang binnen de wijk en met de bestaande woonkern, verloren gaat. Er zullen routes voor langzaam verkeer worden gerealiseerd door de ecologische zone, maar in het geval van de auto zullen mensen in de enclave gebruik moeten maken van een omleidende wegverbinding, die door de ecologische zone loopt. Hierdoor ontstaat er meer druk op de Gelderseweg, terwijl in het MMA dichter op de Gelderseweg wordt gebouwd dan in alternatief 1. Door toedoen van de ecologische zone worden de meest interessante woonmogelijkheden uit alternatief 1 (wonen op dijkniveau en gestaffelde bouw tegen het dijklichaam) geëlimineerd. Daarnaast leidt de aanleg van een grootschalige ecologische zone inclusief water er toe dat er, uit exploitatieoogpunt, weinig ruimte in de woonwijken is voor de aanleg van groenvoorzieningen. Dit komt de aantrekkelijkheid van het woongebied niet ten goede. Naar onze mening is alternatief 3 te vergaand in haar prioriteit voor de ecologie. Er ontstaat een beeld waarin het plangebied is bestemd als natuurgebied met daarnaast aandacht voor wonen, in plaats van een woonwijk met daarnaast aandacht voor natuur. Echter, als het gaat om de aandacht voor de ecologische waarden en mogelijkheden in en rondom het plangebied, geeft alternatief 3 duidelijk weer dat het gebied zich bij uitstek leent voor een meer dan gemiddelde ecologische invulling. In alternatief 1 wordt gezocht naar de balans tussen wonen en natuur, waarbij de balans in het voordeel van het wonen lijkt uit te slaan waarbij gezocht wordt naar de grenzen van de natuur. Bouwen op dijkniveau moet mogelijk zijn, maar brengt, in het kader van lichtuitstraling, mogelijk negatieve effecten met zich mee op het Wolderwijd, als rust- en foerageergebied voor vogels. Bouwen in het gronddepot biedt mogelijkheden voor aantrekkelijke woonmilieus met behoud van natuurwaarden, hoewel duidelijk is dat die natuurwaarden niet meer optimaal gedijen bij de aanwezigheid van woningen.
2
Het MMA laat zien dat ecologie binnen alternatief 1 een nadrukkelijker rol moet spelen, waarbij er ingespeeld moet worden op de waarde van het Wolderwijd, de waarde van het gronddepot en de mogelijkheden om gebruik te maken van de potenties die het gebied te bieden heeft op ecologisch vlak. In dat kader zal nader onderzoek plaats moeten vinden naar de potenties van het gebied (bodemgesteldheid, grondwaterkwaliteit, gradiënten, aanwezige natuurwaarden, archeologie, groenvoorziening en natuurwaarden in huidige woonkern). Op basis van de potenties van het gebied dient een keuze gemaakt te worden voor de ecologische ambitie voor het betreffende gebied, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij de mogelijke ambities zoals verwoord in het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw: Actief: Bestaande natuurwaarden en natuurpotenties dienen zoveel mogelijk behouden te blijven en gebruikt te worden voor natuurontwikkeling. Voorlopend: Er dient een netwerk ontwikkeld te worden van groenelementen gekoppeld aan natuurpotenties. Het netwerk dient aangesloten te worden om het omliggende gebied en daarbij aan te sluiten bij de daar aanwezige potenties. Innovatief: Het netwerk dient op een ecologische wijze beheerd te worden door de overheid, maar het ecologische beheer bij particulieren dient tevens gestimuleerd te worden. Ook wordt gestreefd naar bewonersparticipatie bij groenonderhoud. Het MMA leert dat een ambitie gelegen tussen het voorlopende en innovatieve niveau haalbaar moet zijn. ===
BIJLAGE 6 Akoestisch onderzoek
BIJLAGE 7 Verslag Informatie/inspraakavond 17-122003
BIJLAGE 8 Overlegreacties
BIJLAGE 9 Afwijkingen reactienota
2
Afwijkingen van reactienota Vanwege nieuwe inzichten is bij de verwerking van de Inspraak en Overlegreacties op een aantal punten afgeweken van de reactienota. De afwijkingen zijn als volgt: 1. Gedeputeerde Staten Aangezien de Overlegreactie niet van GS, maar van de Provincie Flevoland, is de aanhef van de reactie gewijzigd in “Provincie Flevoland”. Ad 1.7 Dwarsprofielen Gelderseweg Ondanks dat dit is toegezegd, is het dwarsprofiel van de Gelderseweg niet op de plankaart opgenomen. Als gevolg van nieuwe inzichten, is deze weg inmiddels buiten het plangebied gelaten. Ad. 3.2 Bebouwingsvrije zone op Zeewolderdijk Om tegemoet te komen aan de afspraken met het waterschap Zuiderzeeland, is op de plankaart toch een bebouwingsvrije zone op de Zeewolderdijk gelegd. ===