GEMEENTE GOEREE-OVERFLAKKEE Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’
Vastgesteld door de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee bij besluit van 7 maart 2013
, voorzitter
, griffier
gemeente titel IMRO-nummer projectnummer status Voorontwerp Ontwerp Vastgesteld
Goeree-Overflakkee Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ NL.IMRO.1924.GDRlangeweg59-BP40 GR4005 definitief 6 september 2012 7 maart 2013
TOELICHTING
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
TOELICHTING behorende bij het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’, gemeente GoereeOverflakkee. 1.
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Vigerend bestemmingplan 1.3 Opzet van de toelichting
3 3 3 3
2
HUIDIGE EN BEOOGDE SITUATIE 2.1 Stellendam 2.2 Plangebied 2.3 Beoogde ontwikkeling
5 5 7 7
3
BELEIDSKADERS 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Gemeentelijk beleid 3.4 Toetsing beleidskaders
9 9 12 18 21
4
KWALITEIT VAN DE LEEFOMGEVING 4.1 Bodem 4.2 Archeologie en cultuurhistorie 4.3 Water 4.4 Ecologie/flora en fauna 4.5 Milieuhinder 4.6 Geluidhinder 4.7 Luchtkwaliteit 4.8 Externe en interne veiligheid 4.9 Duurzaamheid 4.10 Overige belemmeringen
23 23 23 27 30 33 35 35 36 38 39
5
JURIDISCHE ASPECTEN 5.1 Planvorm 5.2 Toelichting op de bestemmingen
41 41 41
6
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
45
7
HANDHAVING
47
8
MAATSCHAPPELIJKE TOETSING EN OVERLEG 8.1 Maatschappelijke toetsing 8.2 Overleg
49 49 49
BIJLAGEN:
1. 2. 3. 4.
Verkennend bodemonderzoek; Wateradvies (PM); Advies Welstand; Vooroverlegreacties;
1
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Plangebied
Figuur 1: Ligging plangebied
Plangebied Figuur 2: Straatnamenkaart
2
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
1.
INLEIDING
1.1
Aanleiding Aan de Langeweg 59 te Stellendam is het aannemingsbedrijf Van den Nieuwendijk gevestigd. Momenteel zijn het kantoor en de bedrijfsloodsen naast elkaar aan de Langeweg gelegen. Beoogd wordt de bedrijfsloodsen te verplaatsen. De nieuwe locatie van de bedrijfsloodsen is achter het kantoor aan Langeweg 59. Door de verplaatsing komen de gronden tussen het kantoor Langeweg 59 en de woning Langeweg 57 vrij. Op deze vrijkomende gronden zijn vijf (half)vrijstaande en acht starterswoningen beoogd. Niet langer is sprake van een initiatief tot realisatie van een kerk. In figuur 1 en 2 zijn respectievelijk de ligging van het plangebied en een straatnamenkaart weergegeven. Het ontwerp-bestemmingsplan zal overigens tevens fungeren als ruimtelijke onderbouwing onderbouwing in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, volgens artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 juncto artikel 2.1, lid 1, sub b en sub c), die per 1 oktober 2010 in werking is getreden, voor wat betreft één vrijstaande woningen aan de Langeweg en de starterswoningen.
1.2
Vigerend bestemmingplan Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan ‘Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011’, vastgesteld door de gemeenteraad van Goedereede op 10 november 2011 en na 6 februari 2012 onherroepelijk geworden. In dit plan hebben de gronden een kantoorbestemming (zonder bouwmogelijkheden) en een bestemming ‘Bedrijf-Gemengd Gebied’, met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 1’ en ‘Bedrijf tot en met categorie B1’. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om de beoogde woningen en de verplaatsing van het aannemingsbedrijf te realiseren. De beoogde ontwikkeling past qua functie- en bouwmogelijkheden niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Aangezien er tevens geen passende afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen in het bestemmingsplan, dient er om de ontwikkeling mogelijk te maken een bestemmingsplan opgesteld te worden.
1.3
Opzet van de toelichting Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en plankaart. De plankaart ofwel verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ weergegeven. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid dat op de beoogde ontwikkeling van toepassing is. De milieuen duurzaamheidsaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde, handhaving in hoofdstuk 7 en tot slot wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke toetsing en het overleg behandeld.
3
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 3: Luchtfoto bestaande situatie
4
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
2
HUIDIGE EN BEOOGDE SITUATIE
2.1
Stellendam Stellendam is van oorsprong een voorstraatdorp en is ontstaan vanaf 1782. De structuur van een voorstraatdorp is nog altijd terug te vinden in de kern, door de linten die dwars op de Voorstraat zijn gesitueerd. Stellendam is van oudsher een vissersdorp. Het dorp heeft in de geschiedenis strijd gevoerd tegen het water, bijvoorbeeld tijdens de watersnoodramp in 1953. Deze ramp heeft Stellendam zeer hard getroffen. Desondanks is er nog een aantal elementen in de kern dat herinnert aan de historie van Stellendam, zoals de Voorstraat en de Molenkade met de molen en de haven. De bedrijvigheid rondom de haven is met de realisatie van de Deltawerken komen te vervallen. Een dorpshart, dat fungeert als sociale ontmoetingsplek, ontbreekt thans in de kern. De Voorstraat en de Molenkade worden ruimtelijk van elkaar gescheiden door de Eendrachtsdijk; een dijk die in het verleden een waterkerende functie had. Stellendam ligt op het kruispunt van de provinciale wegen richting Hellevoetsluis, Middelharnis en Zierikzee. Aan de noordkant grenst de kern aan het Zuiderdiep. De differentiatie van het woningaanbod is vrij beperkt; er zijn vooral rijwoningen gebouwd in planmatige uitbreidingswijken. Het rationele kavelpatroon rondom Stellendam heeft ertoe geleid dat Stellendam met name in noordwestelijke richting is gegroeid. Rondom het Oranjeplein en de Voorstraat zijn de detailhandel en een aantal voorzieningen gesitueerd. De koopkracht in de kern staat echter onder druk, omdat veel inwoners hun boodschappen doen in nabijgelegen plaatsen, zoals Hellevoetsluis. In Stellendam zijn alle voorzieningen aanwezig die behoren tot het basisvoorzieningenniveau van een kern, met uitzondering van een woonzorgzone. Daarnaast liggen enkele basisvoorzieningen op gemeenteniveau in de kern, zoals het zwembad met instructiebad en de voetbalvelden. Stellendam beschikt over een binnen- en een buitenhaven. Er zijn zowel ligplaatsen voor jachten als een haven voor de visserij. Naast de daadwerkelijke visvangst zijn er bedrijven die gericht zijn op de visserij, zoals de bouw en het onderhoud van schepen. Gelet op de ligging van Stellendam langs de N57 en N215 is het logisch dat er twee grotere bedrijventerreinen bij Stellendam liggen. Dit zijn de bedrijventerreinen Havens van Stellendam en Korteweg. Op dit moment zijn er nog uitgeefbare kavels op Korteweg aanwezig. Ten noorden van de kern ligt ook een verblijfsrecreatief complex, waarbij de woningen met name in gebruik zijn voor de seizoensrecreatie. Aan de oostzijde van de kern ligt een camping. Op 1 januari 2012 telde Stellendam 3487 inwoners.
5
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 4: Indicatieve inrichtingsschets
6
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
2.2
Plangebied Het plangebied ligt aan de zuidwestkant van de dorpskern Stellendam (zie figuur 3). Het perceel wordt aan de zuidwestkant begrensd door de begraafplaats langs de N215. Aan de oostzijde van het plangebied is een hovenier met daarachter een bebouwingslint gelegen. Aan de noordzijde van het plangebied, waar het plangebied tevens ontsloten wordt is de Langeweg gelegen. Aan de overzijde van de Langeweg is woonbebouwing aanwezig. De westzijde van het plangebied wordt enerzijds door het kantoor van het aannemingsbedrijf begrensd en anderzijds door het perceel van het kantoor van de Rabobank. Momenteel zijn de gronden aan de Langeweg 59 in gebruik ten behoeve van het aannemingsbedrijf en kennen dan ook een bedrijfs- en kantoorfunctie. Achter het kantoorperceel zijn de gronden voor agrarische doeleinden in gebruik.
2.3
Beoogde ontwikkeling De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vijf vrijstaande woningen en acht starterswoningen alsmede de verplaatsing van een aannemingsbedrijf. Op de locatie van de bestaande bedrijfsbebouwing van het aannemingsbedrijf aan de Langeweg zijn de woningen beoogd. Mocht de marktvraag daartoe aanleiding geven, is flexibiliteit gewenst tot zes (half)vrijstaande woningen in plaats van vijf vrijstaande woningen. De ontsluiting gebeurt door één ontsluitingsweg. Aan het begin van de ontsluitingsweg zijn aan de oostzijde van de weg vijf woningen gesitueerd. Ten zuiden van de vijf beoogde woningen en ten noorden van de nieuwe begraafplaats met parkeerplaats zijn de starterswoningen beoogd. Tot slot wordt het bestaande aannemingsbedrijf verplaatst naar achter op het kantoorperceel van het aannemingsbedrijf. De afstand van de loods ten behoeve van het aannemingsbedrijf tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1,50 meter. De afstand van de loods tot de ontsluitingsweg van de begraafplaats bedraagt 5,00 meter. Het voorterrein van het bedrijf loopt door tot 3,00 meter tot de ontsluitingsweg van de begraafplaats. Het terrein zal landschappelijk worden ingepast; met name wordt de loods aan de zijde van de begraafplaats door middel van een dichte groenstructuur qua zicht afgeschermd. De indicatieve inrichting van het kavel is in figuur 4 weergegeven. De begraafplaats met de bijbehorende parkeerplaatsen wordt zowel voor gemotoriseerd als langzaam verkeer primair via de Voorstraat ontsloten. De nieuwe toegangsweg vanaf de Langeweg is dus niet bedoeld als hoofdontsluiting voor de begraafplaats. Langzaam verkeer zal wel van de nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Langeweg gebruik maken. De nieuwe toegangswegen zullen op elkaar aansluiten. Uit stedenbouwkundig oogpunt is de voorgevel van de bestaande woning Langeweg 57 bepalend voor de gevel van de nieuwe naastgelegen woning.
7
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
De woningen moeten voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein; in niet-stedelijk gebied is voor dure woningen, waar de (half)vrijstaande woningen onder vallen, in de rest van de bebouwde kom een norm van 1,8 tot 1,9 parkeerplaats voor halfvrijstaande woningen en 2 tot 2,2 parkeerplaats per vrijstaande woning opgenomen, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In principe telt de garage met enkele oprit mee als 1,0 plaats, met een lange oprit als 1,3 plaats en met een dubbele oprit als 1,8 plaats. Alle (half)vrijstaande woningen krijgen een garage met een oprit voor twee auto’s. Mocht dit niet voldoende zijn, dan kan ook nog in de straat worden geparkeerd. De norm voor goedkope starterswoningen ligt op 1,4 tot 1,7 parkeerplaats per woning. De parkeerplaatsen kunnen niet op het perceel van de woning worden gerealiseerd, maar worden in de toekomstige openbare ruimte aangelegd, juist vóór de woningen. Met 16 geplande parkeerplaatsen wordt ruim aan de norm voldaan. De ontwikkeling is met de welstandscommissie op 14 juni 2011 en 10 juli 2012 voorbesproken; het advies uit 2011 is in bijlage 3 opgenomen.
8
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
3
BELEIDSKADERS
3.1
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. In deze structuurvisie, vastgesteld op 13 maart 2012, schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid. Omtrent het ontwerp van de structuurvisie vond inspraak plaats van 3 augustus t/m 13 september 2011. Gelijktijdig is een eerste wijziging terinzage gelegd van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro bevestigt de beleidsuitspraken uit de structuurvisie. Het Barro trad op 1 januari 2012 in werking. In het najaar van 2012 wordt de inwerkingtreding van de gewijzigde Barro (ook genoemd Ontwerp Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte) verwacht. Uit het gewijzigde Barro blijkt dat artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangevuld zal worden. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe ruimtevraag en een zorgvuldige inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De term SER-ladder wordt verder geïntroduceerd. Drie stappen moeten worden doorlopen met een motivatie in de toelichting bij het betreffende ruimtelijke plan: 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
9
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
2.
3.
Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten; Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Nota Mensen, Wensen, Wonen In de ‘Nota Mensen, Wensen, Wonen’ heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota kent vijf kernthema's, te weten het bieden van meer zeggenschap voor burgers over woning en woonomgeving, het scheppen van kansen voor mensen in kwetsbare posities, het bieden van maatwerk in wonen voor mensen die zorg nodig hebben, het vergroten van de kwaliteit van wonen in steden en het bieden van meer ruimte voor groene woonwensen. Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Doel van dit besluit is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het besluit legt eisen op aan bedrijven waarvan het PR hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar, waaronder inrichtingen die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) 1999 en inrichtingen die vallen onder de richtlijnen van de Publicatie Gevaarlijke Stoffen deel 15 van de onafhankelijke Adviesraad Gevaarlijke Stoffen. Het PR is de kans dat een persoon die permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Dit risico wordt uitgedrukt in de overlijdenskans per jaar. Er zijn verschillende normen voor risico’s als gevolg van risicovolle activiteiten bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en in bestaande en in nieuwe situaties. Voor kwetsbare objecten zoals woningen, ziekenhuizen en scholen gelden de strengste eisen. Ingeval er sprake is van kwetsbare objecten waarbij het PR groter is dan 10-5 dan dient binnen drie jaar de risicovolle inrichting gesaneerd te worden. Het GR geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval worden getroffen. Voor het GR gelden oriënterende waarden. Over elke overschrijding van de oriënterende waarde en over de toename van het GR moet verantwoording worden afgelegd. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. In het BRZO staan criteria die aangeven welke bedrijven zoveel gevaarlijke stoffen hebben, dat er een risico van een zwaar ongeval bestaat. Voor deze bedrijven gelden strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZO bedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie. De lichtere categorie wordt
10
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
ook wel Preventiebeleid Zware Ongevallen genoemd, omdat deze bedrijven een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem. Bedrijven van de zware categorie moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport opstellen. Ecologie Natura 2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn) Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa, de zogenaamde Natuur 2000gebieden. De richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. Concrete richtlijnen zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. De aanwijzing van gebieden tot beschermd natuurgebied in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn vindt plaats aan de hand van soortenlijsten van zeldzame of bedreigde plant- en diersoorten. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijn. Flora en fauna De bescherming van plant- en diersoorten is in de Flora- en faunawet (Ffw) geregeld. De Ffw kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het zogenaamde nee, tenzij principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Naast de verbodsbepalingen geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende plant- en diersoorten. De Minister van Landbouw, Natuur en Visserij heeft door een Algemene Maatregel van Bestuur de regelgeving rond de Ffw aangepast, zodat de werking van de wet eenvoudiger wordt. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt. Bij het toepassen van de Ffw wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: 1. de algemene beschermde soorten waarvoor ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden geldt. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend voor het verjagen, verontrusten, verstoren en onopzettelijk doden van deze groep soorten, mits de gunstige staat van instandhouding niet in geding is. De zorgplicht blijft van kracht; 2. de in Nederland als bedreigd beschouwde soorten waarvoor een strikter beschermingsregime geldt. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 3. de strikt beschermde soorten, waaronder alle vogel-, plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Ffw) zijn aangewezen als be-
11
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
dreigde soorten, waarvoor voor verstoring geen vrijstelling of ontheffing kan worden verleend. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen, mits gewerkt wordt op basis van een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is altijd ontheffing noodzakelijk. Ontheffing kan alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden. De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als veilige periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, dient het gebied tegen die tijd ongeschikt te zijn gemaakt als leefgebied voor die soorten. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen. 3.2
Provinciaal beleid Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
12
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 5: Uitsnede functiekaart structuurvisie provincie
Structuurvisie Zuid-Holland (2010) De provinciale structuurvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ is op 2 juli 2010 vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland. De visie geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland en is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden. De visie wordt elk jaar geactualiseerd. Op 29 februari 2012 is de ‘actualisering 2011’ vastgesteld. De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:
13
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel; een duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie; een samenhangend stedelijk netwerk; stad en land verbonden; een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.
De locatie staat op de structuurvisiekaart (figuur 5) als stads- en dorpsgebied. Verordening Ruimte Een aantal provinciale belangen die zijn weergegeven in de structuurvisie ‘Visie op ZuidHolland’ acht de provincie dermate essentieel, dat zij de doorwerking en borging ervan geregeld heeft via het instrument van de verordening. In deze verordening, die tegelijk met de eerdergenoemde structuurvisie is vastgesteld, worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en over de inhoud van de toelichting op bestemmingsplannen. De provincie geeft aan dat 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet' ook het uitgangspunt is voor haar Verordening Ruimte. Zoals de provincie zelf zegt: In de verordening (figuur 6) staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten. De verordening vervangt de ‘Nota Regels voor Ruimte’ van 8 maart 2005. De nieuwbouw-locatie is binnen de bebouwingscontour voorzien. De bouw van de woningen is beleidsmatig mogelijk.
Figuur 6: Uitsnede Verordening bebouwingscontourenkaart
Gebiedsprofielen Gedeputeerde Staten hebben in januari 2011 besloten voor heel Zuid-Holland gebiedsprofielen op te stellen, met de beschrijving van specifieke ruimtelijk kwaliteiten voor een bepaald gebied. Per element in een gebied komt er een beschrijving van kenmerken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), ambitie (waar willen we heen), sturing (hoe bereiken we dat). Bij toekomstige ruimtelijke plannen worden de ambities meegenomen. In de provinciale structuurvisie zijn de gebiedsprofielen genoemd en in een verkenningsfase is gekeken hoe deze geoperationaliseerd kunnen worden. Regioprofielen cultuurhistorie, in 2010 opgesteld, vormen bouwstenen voor de gebiedsprofielen,
14
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Ruimtelijke kwaliteit laat zich niet opleggen. Om het toch een gedeelde verantwoordelijkheid te laten zijn, gaan Rijk, regio, gemeente en waterschappen werken aan een gezamenlijk kwaliteitsbeeld. Hierdoor ontstaat een breed draagvlak en kan ruimtelijke kwaliteit doorwerken op alle niveaus. Door duidelijk vooraf vast te leggen wat de provincie en andere partijen van belang vinden is het mogelijk om én kwalitatief goede plannen te maken én kostenefficiënt te werken. Van 2011 tot 2014 wil de provincie met regionale partners in totaal 17 gebiedsprofielen opstellen, te beginnen in 2011 met het Hollands Plassengebied, Goeree-Overflakkee, Midden-Delfland, Delflandse Kust en IJsselmonde. Gedeputeerde Staten stellen de gebiedsprofielen vast, waarna partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ermee aan het werk gaan. Als de provincie zelf initiatiefnemer is voor planvorming of subsidieverlening zijn de gebiedsprofielen uitgangspunt. Zijn gemeenten of andere partijen initiatiefnemer, dan vraagt de provincie hen om de elementen, kenmerken, ambities en richtlijnen uit het gebiedsprofiel te verwerken in de plannen en afwegingen. Woonvisie Zuid-Holland 2005-1014 De provincie heeft in januari 2005 de ‘Woonvisie 2005-2014’ uitgebracht. Centraal in het beleid staat het uitgangspunt dat voor alle bevolkingsgroepen passende woningen beschikbaar zijn. De woningbouwproductie ligt voor de periode tot 2014 voor de hele provincie op circa 214.000 woningen. Dit aantal woningen is noodzakelijk om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij komen er jaarlijks circa 1.000 als gevolg van overige toevoegingen (bestemmingswijziging, woningsplitsing en dergelijke). Regionale Structuurvisie Goeree−Overflakkee (2010) Door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) is een intergemeentelijke structuurvisie opgesteld, vastgesteld in december 2010. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten (figuur 7a) als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding. Er is gekozen voor nieuwe harde contouren rond de dorpsgebieden en de beoogde uitbreidingslocaties. Om de hoofdlijnen van de visie verder ruimtelijk vorm te geven op een ontwikkelingsgerichte manier, is een kernenprofilering ontworpen voor het integraal sturen van de gewenste sociaal-economische ontwikkelingen (wonen, werken, voorzieningen, onderwijs, zorg, vrije tijd). De kernenprofilering is het resultaat van een afgewogen combinatie van aard, schaal, ligging, ruimtelijk-functionele potenties en haalbare mogelijkheden op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Door gerichte en op elkaar afgestemde investeringen in kwaliteitsverbetering van bestaande dorpsgebieden en uitbreidingsgebieden, ontstaat een duidelijke meerwaarde voor het rendement van die investeringen, zowel voor de afzonderlijke kernen als voor de regio als totaal. In het bijzonder geldt dat voor concentratie van woningbouw in die kernen, die door aard, schaal en locatie een bijdrage leveren aan een blijvend goed functionerend voorzieningenniveau en een adequate zorgstructuur. Maar andersom zal bij het nader opzetten van de regionale zorgstructuur ook een impuls ontstaan voor de betrokken kernen, als op een effectieve manier wordt aangehaakt op de hier ontworpen kernenprofilering.
15
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 7a: Intergemeentelijke structuurvisie contourkaart Stellendam.
De kernenprofilering (figuur 7b) is daarmee tevens onderdeel van het strategisch kader voor ruimtelijke ontwikkelingen op de lange termijn. Onderscheid is gemaakt in streekcentrum, verzorgingskernen, steunkernen en kleine woonkernen. In verzorgingskernen, zoals Stellendam, zijn winkel- en zorgvoorzieningen in redelijke mate aanwezig. Zij hebben tevens voor de langere termijn goede perspectieven voor vernieuwing en versterking. Dit zijn tevens de kernen waar educatieve voorzieningen en vrijetijdsvoorzieningen ruimer bemeten zijn en samen zorgen voor een leefbaar platteland.
16
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 7b: Kernenprofilering Goeree-Overflakkee
Als uitwerking van de kernenprofilering is de Ontwikkelingssystematiek Woningbouw een belangrijk instrument om de dorpsgebieden op te knappen en uit te breiden, met vormgeving aan de wateropgave binnen cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuren. Een goede fasering van het woningbouwprogramma tot 2030 is daarbij van groot belang: zowel tussen de kernen op het hele eiland als binnen de kernen (herstructurering en uitbreiding). Voor de (voormalige) gemeente Goedereede is voorts een aantal aandachtspunten opgenomen: Goedereede Oost / havenkanaal: afronding stedenbouwkundige structuur van het dorp, groene afronding naar het buitengebied, aanleg 2e ontsluiting (brug) ivm veiligheid: 75 woningen; Stellendam Havenkanaal: kanslocatie bijzondere woonvormen: 100 woningen; Stellendam Oost: afronding kern. 70 woningen. De woningbouwplannen bij Stellendam maken onderdeel uit van een door ons voorgestane integrale gebiedsontwikkeling, waar de woningbouw gerelateerd wordt aan de ontwikkeling van verblijfsrecreatie, natuurontwikkeling met mogelijkheden van extensieve recreatie en herstel van de verbinding naar het Haringvliet, mogelijk zelfs in combinatie met realisering van het Halskanaal. De onderhavige ontwikkeling aan de Langeweg valt binnen de contour van het dorpsgebied. Binnen deze contour is het mogelijk woningen te ontwikkelen. De gemeentelijke woonvisie is geïntegreerd in deze regionale visie.
17
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Energievisie De samenwerkende gemeenten op Goeree-Overflakkee zoeken naar mogelijkheden om het eiland een duurzame economische impuls te geven. De aanleiding vormt de serieuze kans die duurzame energie, energiebesparing dan wel klimaatneutraliteit biedt voor zowel de lokale economie als ecologie. Om als regio een goed beeld te krijgen, en de eigen ambitie te kunnen bepalen is gekozen om in 2010 binnen het ISGO een energievisie op te stellen. De energievisie is daardoor een belangrijk studie, welke inzicht geeft in de energetische en economische potentie van de duurzame energieopwekkingvarianten (gangbaar en innovatief). De doelstelling van deze energievisie is inzicht te geven in de mogelijkheid om Goeree-Overflakkee energieneutraal te maken en de mate waarin dat kan bijdragen aan de lokale economische ontwikkeling. Door middel van een scenariostudie is onderzocht of de regio kan komen tot energieneutraliteit, in relatie tot economische kansen. Geconcludeerd is dat Goeree-Overflakkee kansen heeft om energieneutraliteit te bereiken; Goeree-Overflakkee bovengemiddeld duurzame energie opwekt in vergelijking met de rest Nederland; Goeree-Overflakkee met name grote kansen biedt voor (meer) duurzame energieopwekking; De huishoudens en het verkeer & vervoer de grootste energiegebruikers van Goeree-Overflakkee zijn. Energieneutraliteit is dus zeker een reële optie, alle scenario’s bereiken uiteindelijk dit punt. Goeree-Overflakkee zal energieneutraal worden, de vraag is in welk tempo en via welke weg. Op dit moment is Goeree-Overflakkee al voor bijna 25% energieneutraal, vooral door de aanwezigheid van een groot aantal windmolens. Het blijkt mogelijk om binnen 15 à 20 jaar een situatie te bereiken waarbij de benodigde energie op het eiland kan worden opgewekt uit windenergie, biomassa en de getijdenbeweging. Hoe sneller de gevraagde hoeveelheid energie kan verminderen en de bouw van duurzame energie-installaties plaatsvindt, hoe eerder het punt van energieneutraliteit wordt bereikt. Wel zijn zeer forse investeringen nodig in tal van energiemaatregelen in de ordegrootte van enkele miljarden euro’s. Deze investeringen verdienen zich terug binnen hun technische levensduur, mede door de stijgende prijzen voor (fossiele) energie. 3.3
Gemeentelijk beleid Toekomstvisie gemeente Goedereede, 27 november 2008 De strategische hoofdkeuze voor Stellendam is het creëren van een hart in de kern en een gebundelde uitbreiding van permanente en recreatieve bewoning aan de oostzijde van de kern. Daarmee wordt een scala aan ingrepen in gang gezet die het zelfbewustzijn van de Stellendammers kan vergroten. Onderdeel daarvan is de vaarverbinding met het Haringvliet, die niet alleen voor Stellendam maar ook voor Goedereede van essentieel belang is. De ontsluitingsproblematiek van het ontwikkelgebied Stellendam zal bij de uitwerking van het gebied nadrukkelijk worden meegenomen. De totale capaciteit van uitbreidingsruimte en inbreidingen in de kern Stellendam bedraagt circa 600 woningen. Gelet op de positie van Stellendam ten opzichte van de werkgelegenheidsconcentraties, kan deze overcapaciteit gebruikt worden voor de opvang van de woningbehoefte uit een grotere regio.
18
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
In de onderstaande figuur 8 is de strategiekaart voor Stellendam weergegeven. De onderhavige locatie is gelegen in bestaand bebouwd gebied. De locatie wordt aan de zuiden westzijde begrensd door een voorzieningenzone.
Figuur 8: Uitsnede strategiekaart toekomstvisie
Vigerend bestemmingsplan Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan ‘Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011’. In dit plan hebben de gronden een kantoorbestemming (zonder bouwmogelijkheden) en een bestemming ‘Bedrijf-Gemengd Gebied’, met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 1’ en ‘Bedrijf tot en met categorie B1’. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om de beoogde woningen en de verplaatsing van het aannemingsbedrijf te realiseren. In figuur 9 is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
19
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 9: Uitsnede plankaart
Figuur 10: Beleidskaart en typologiekaart welstandsnota
20
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Welstandsnota 2010 De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebied een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente kan het kader meer of minder streng zijn. De planlocatie is als basis woongebied (figuur 10) omschreven. De planlocatie valt volgens de welstandsnota onder verschillende regimes; de woningen vallen onder het regime W1.4 woongebieden gebouwd eind 20e eeuw (basis niveau van welstand). De bedrijfsloods valt onder het gebied B3 (basis niveau van welstand). 3.4
Toetsing beleidskaders De overheden -rijk, provincie en de gemeente- zetten sterk in op inbreiding/herstructurering boven uitbreiding van het bebouwde gebied. De beoogde ontwikkeling, de bouw van de woningen en de verplaatsing van het aannemingsbedrijf past binnen het vigerende beleid omdat het in bestaand bebouwd gebied is gelegen en in een goede ontsluiting is voorzien.
21
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
22
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
4
KWALITEIT VAN DE LEEFOMGEVING
4.1
Bodem Op grond artikel 8, lid 2, sub c van de Woningwet in samenhang met artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Goeree-Overflakkee mag niet worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. In 1996 heeft bodemonderzoek plaatsgevonden en is een statische bodemverontreiniging aangetroffen. Voorts is op 14 juli 2011 een rapport (bijlage 1) uitgebracht omtrent het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek. Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie een tweetal verdachte deellocaties aanwezig is. Het betreft de (voormalige) olieopslagplaats voor afgewerkte olie en de met zand afgevulde ondergrondse dieseltank en huidige bovengrondse dieseltank. Het overige terrein is als onverdacht beschouwd. De onderzoekshypothese is niet bevestigd; een aantal lichte verontreinigingen is in de grond aangetoond, onder meer met lood en PAK, mogelijk gerelateerd aan de aangetroffen puindeeltjes in de bovenlaag. Andere lichte verontreinigingen met cadmium, kwik, lood, zink, minerale olie en PCB zijn mogelijk gerelateerd aan de puinhoudende funderingslaag. De herkomst van PCB onder het beton en klinkers is niet herleid. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen die gerelateerd zouden zijn aan de tanks en/of de olieopslag. De funderingslagen zijn asbestvrij. De locatie wordt geschikt geacht voor herinrichting, nieuwbouw en de aanleg van een ontsluitingsweg. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.
4.2
Archeologie en cultuurhistorie In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Hiertoe wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
23
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee ‘Duurzaam omgaan met ons bodemarchief bij ruimtelijke ordening’ Het ISGO heeft in 2010 archeologiebeleid ontwikkeld voor Goeree-Overflakkee. De beleidsnota behandelt het wettelijke en beleidsmatig kader. De nota geeft aan hoe de gemeenten op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze in de toekomst om kunnen gaan met het archeologisch erfgoed. De Wet op de archeologische monumentenzorg gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m² (Monumentenwet 1988, artikel 41a). Gemeenten kunnen van die norm afwijken (naar boven en naar beneden) als zij daarvoor een deugdelijke motivering aanvoeren. Met de door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) opgestelde kaart kan GoereeOverflakkee als gemeente nu een eigen gefundeerde keuze maken voor wat betreft het stellen van onderzoeksgrenzen. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart die het BOOR heeft opgesteld is een aantal adviezen opgenomen voor wat betreft het stellen van die ondergrenzen. Aan die adviezen kleven enkele – evidente – nadelen. Het aantal te onderscheiden archeologische zones is groot. In totaal gaat het om 8 zones (inclusief de van rijkswege beschermde monumenten). Op basis van de voor de vier gemeenten opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart van het BOOR, waarbij de vier gemeenten zowel oog hebben voor een zorgvuldige omgang met het belangrijke bodemarchief maar ook willen waken voor een onnodige lastenverzwaring voor burgers, bedrijfsleven en de gemeente zelf, zijn de volgende ondergrenzen vastgesteld: In gebieden met een lage en zeer archeologische verwachting gelden op GoereeOverflakkee geen archeologische voorschriften. In gebieden met een middelhoge archeologische verwachting stellen de gemeenten de norm vast op een oppervlakte van 2500 m² en een diepte van 50 centimeter. De gebieden met een hoge archeologische verwachting zijn de dijken en de historische kernen op het eiland. De gemeenten stellen de onderzoeksgrens voor wat betreft de 10 historische kernen vast op 100 m² met een maximaal toegestane verstoringdiepte van 30 centimeter. AMK-terreinen. Deze gebieden hebben een hoge tot zeer hoge archeologische waarde. Voor die gebieden is een vrijstellingsgrens vastgesteld van 30 m² en een maximaal toegestane verstoringsdiepte van 30 centimeter. Bij de beleidsnota hoort ook een beleidskaart, die inzichtelijk maakt waar welke verwachtingswaarde van toepassing is.
24
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 11a: Uitsnede beleidskaart Archeologie Goeree-Overflakkee
De Beleidskaart Archeologie Goeree-Overflakkee (figuur 11) laat zien dat voor het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde geldt. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. ‘Nota Cultuurhistorie, gemeente Goedereede, 2012’ Sinds 1 januari 2012 is in het Bro bepaald dat cultuurhistorie expliciet in een bestemmingsplan aan de orde dient te komen. De (voormalige) gemeente Goedereede kent een lange geschiedenis en is bijzonder rijk aan cultuurhistorie. De (voormalige) gemeente Goedereede is trots op haar cultuurlandschap en de monumenten die zich daarin bevinden. Met deze rijkdom wil de gemeente voorzichtig omgaan. Sinds het verschijnen van de Nota Cultureel Erfgoed Goedereede 2004 is veel wet- en regelgeving veranderd. Al deze veranderingen zijn van invloed op het gemeentelijk beleid en vragen om een andere, soms grotere inzet ten aanzien van het erfgoed en cultuurlandschap. Het beleid richt zich in toenemende mate op het beheren, behouden en herbestemmen van gebouwde monumenten, archeologie en cultuurlandschappelijke waarden. Daarnaast is het accent komen te liggen op de integrale inbedding van cultuurhistorie in de ruimtelijke plannen, met andere woorden: de borging van de cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. De erfgoednota uit 2004 voorzag niet langer in een adequate weergave van en visie op onze cultuurhistorie. Vandaar dat de gemeente de ‘Nota Cultuurhistorie, gemeente Goedereede, 2012’ op 4 juni 2012 heeft opgesteld. Welke cultuurhistorische waarden de gemeente heeft is inzichtelijk gemaakt op de bij deze nota gevoegde cultuurhistorische waardenkaart (figuur 11b). Deze kaart zal de komende jaren worden gebruikt om de cultuurhistorische waarden in de verschillende bestemmingsplannen op te nemen. Het uitgangspunt daarbij is proportionaliteit.
25
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Verankeren en beschermen waar dat nodig is, maar ook ruimte laten waar dat economisch gewenst is. Uit de kaart blijkt geen belemmering ten aanzien van de voorgestane ontwikkeling.
Figuur 11b: cultuurhistorische waardenkaart naar functionele klasse
Ook uit de provinciale cultuurhistorische kaart (figuur 11c) blijkt dat er geen belemmeringen ten aanzien van cultuurhistorie zijn, bij het in ontwikkeling brengen van het gebied. Het gebied betreft een jonge zeekleipolder met zeeafzettingen met een lage trefkans op archeologische sporen.
26
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 11c: Provinciale Cultuurhistorische Atlas
4.3
Water Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hierna wordt het beleid van het waterschap en de gemeente nader behandeld. Europa: Kaderrichtlijn Water (KRW). Nationaal: Nationaal Waterplan (NW); Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21); Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); Waterwet. Provinciaal: Provinciaal Waterplan. Waterschapsbeleid In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land.
27
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt. Gemeentelijk beleid Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee(2009) is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld: 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen; 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties; 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem. Gezamenlijk hebben het waterschap, gemeenten en het ISGO streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd: gegarandeerde zonering op basis van chloridengehalten in het oppervlaktewater (zoet/zout); waterbergingstekort oplossen door het aanleggen van nieuw oppervlaktewater; aanleggen van waterbalkons, geleidelijke overgang van stedelijk naar landelijk gebied; maatregelen in het kader van de KRW in waterlichamen realiseren voor 2015; natuurvriendelijke oevers waar mogelijk aanleggen; gemengde rioolstelsels vervangen door gescheiden rioolstelsels; historische relatie met water in stedelijke kernen zichtbaar maken; meer aandacht voor het karakteristieke krekenlandschap; en aanleggen een of meerdere gemeenschappelijke baggerdepots.
28
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Huidige situatie
Algemeen Het plangebied is gelegen aan de Langeweg 59 te Stellendam en bestaat in de huidige situatie uit bebouwing en verharding. Het gedeelte achter het bestaande kantoor betreft echter nog landbouwgrond (onverhard). Bodem en grondwater Conform de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond van het plangebied uit zowel zavel- als lichte kleigronden. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature tussen 0,40 meter en 0,80 meter beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) lager dan 1,20 meter beneden het maaiveld ligt. Waterkwantiteit Het plangebied ligt in de Eendragtspolder. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de noordoostzijde en zuidwestzijde van het plangebied ligt een watergang. Veiligheid en waterkeringen Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Afvalwaterketen en riolering Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioleringsstelsel. Het afvalwater van Stellendam wordt middels een rioolgemaal (Eendrachtsweg) en persleiding (welke beide in beheer en eigendom zijn van het waterschap) afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Goedereede. Toekomstige situatie Algemeen Het bestemmingsplan maakt ter vervanging van een bestaande bedrijfslocatie woningen mogelijk. Daarnaast wordt het bestaande bedrijf verplaatst. Waterkwantiteit Het terrein van het bestaande bedrijf is reeds verhard. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 5000 m2. Compensatie is derhalve aan de orde. Voor de extra wateropvang die nodig is in verband met de toename van de verharding, wordt gebruik gemaakt van de aan te leggen voorziening/vijver bij de nieuwe begraafplaats. Op korte termijn gaat hiervoor een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage. Afvalwaterketen en riolering Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Bij verbouwingen moeten de mogelijkheden bekeken worden. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: - hemelwater vasthouden voor benutting; - (in-) filtratie van afstromend hemelwater; - afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; - afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. Watersysteemkwaliteit en ecologie De ontwikkeling heeft geen significante invloed op de waterkwaliteit in de omgeving. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK’s-houdende (bouw)materialen.
29
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Waterbeheer Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de ‘Keur’. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van de taluds van de watergang of het profiel worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water worden gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de ‘Keur’. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Waterveiligheid Zoals vrijwel overal in het westen van Nederland moet rekening worden gehouden met het overstromingsrisico. Het plangebied ligt hemelsbreed op een afstand van 260 meter van de primaire waterkering Zeedijk. Het overstromingsrisico voor het voorliggende projectgebied wijkt niet substantieel af van het risico in andere (geschikte) locaties binnen de gemeente. Op dit moment voldoen de betreffende waterkeringen rond Goeree alle aan het vereiste beschermingsniveau. Het hanteren van een hogere aanleghoogte voor het plangebied is niet inpasbaar, dan zou de ongewenste situatie van een grafheuvel ontstaan. Een overstroming heeft geen schade voor de geprojecteerde bestemming. Voor bezoekers geldt het evacuatieplan gemeente Goeree-Overflakkee. Gelet ook op het feit dat door de waterbeheerder, als eerstverantwoordelijke voor de veiligheid van de waterkeringen, hieromtrent geen opmerkingen zijn gemaakt, zijn in het plan geen specifieke maatregelen opgenomen om het risico en de gevolgen van overstroming tegen te gaan. Conclusie De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. 4.4
Ecologie/flora en fauna Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier -en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een grote aantalsoorten en ecosystemen te laten voortbestaan
30
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status als een Natura 2000-gebied, maar is wel op korte afstand van verschillende Natura-2000 gebieden als ‘Duinen Goeree en Kwade Hoek’, Voordelta, Grevelingen en Haringvliet (zie figuur 12) gelegen. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur ‘Bossen Flakkee’. Overigens zou de EHS ter plaatse ten onrechte zijn aangebracht en heeft de provincie dit, bij de herziening van de structuurvisie, inmiddels hersteld.
Figuur 12: Uitsnede EHS
Voorts wordt, met name voor de beoogde locatie voor de bedrijfsloods aangesloten bij de conclusies uit de flora- en faunaparagraaf uit de ruimtelijke onderbouwing voor de begraafplaats. “Omtrent gebiedsbescherming is geconcludeerd dat de wegen en bebouwing gelegen tussen het plangebied en de natuurgebieden, een barrièrewerking hebben en daarmee hebben de beoogde ingrepen geen significant effect op nabijgelegen Natura 2000gebieden. Bij de inrichtingsmogelijkheden van de begraafplaats wordt beoogd meer aantrekkelijke biotopen te creëren. Voor wat betreft soortenbescherming is bepaald dat de werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden, zonder dat de Ffw mag worden overtreden. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel-1-soorten. Met het broedseizoen moet rekening worden gehouden. Met eventuele vleermuizen en een rugstreeppad moet rekening worden gehouden. De Ffw staat de uitvoering van de begraafplaats niet in de weg.”
31
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Figuur 13: Milieucirkels plangebied
32
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Gezien het recentelijk gebruik van de gronden voor bedrijvigheid is het niet aannemelijk dat er natuurwaarden in het gebied aanwezig zijn. Flora en fauna vormt dan ook geen belemmering, temeer nu er deels sprake is van vervangende nieuwbouw. 4.5
Milieuhinder In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De genoemde afstanden zijn adviserend en indicatief, de situatie ter plaatse kan reden zijn om hiervan af te wijken. Bedrijven worden beoordeeld op gevaar, stof, geur en geluid. Deze brochure is als hulpmiddel (niet als blauwdruk) opgesteld om toe te passen bij plannen en toetsmomenten van ruimtelijke ontwikkeling, aldus ook de ondertitel van de brochure. De brochure is niet bedoeld om bij de beoordeling van een aanvraag milieuvergunning te worden geraadpleegd. Er bestaat geen plicht om de brochure te hanteren. Wel is dit een algemeen aanvaarde methode in Nederland gebleken. Op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering 2009’ hebben de volgende functies in en rondom het plangebied de volgende hinderafstand. Functie
Milieucategorie
Afstand
Gereduceerde afstand
in
meters Aannemersbedrijf met werkplaats > 1.000 m2
3.1
50
30
plantsoenendiensten
2
30
10
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
1
10
0
Begraafplaats
1
10
0
Agrarisch bedrijf
2
30
10
en
hoveniersbedrijven:
b.o. <= 500 m²
Op basis van de VNG-brochure kan de omgeving van het plangebied aangemerkt worden als een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen en de verplaatsing van het bouwbedrijf. Naast de realisatie van deze verschillende functies zijn in de nabijheid van het plangebied een hoveniersbedrijf, een tweetal kantoren, een agrarisch bedrijf, een begraafplaats en diverse woningen gelegen. Daarnaast is de locatie in de nabijheid van hoofdinfrastructuur (N215 Nieuwe Provincialeweg) gelegen. In de VNG-brochure is aangegeven dat indien een gebied aangemerkt kan worden tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’, de richtafstand ten aanzien van geluid gereduceerd mag worden met één afstandstap. Deze gereduceerde afstand is in bovenstaande tabel opgenomen.
33
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
De relevante afstanden zijn in de onderstaande figuur (figuur 13) op kaart weergegeven. Uitgegaan is van de huidige stedenbouwkundige inrichting. De afstanden worden in de regel gemeten vanaf de inrichting (perceelsgrens van het bedrijf) tot de gevel van de gevoelige bestemming. Het hoveniersbedrijf heeft met name interne werkzaamheden en slechts beperkte activiteiten ter plaatse. Derhalve is het gerechtvaardigd daar vanaf het gebouw te meten. In het bestemmingsplan zijn bedrijven toelaatbaar maximaal tot en met categorie 2 uit eerder genoemde VNG-brochure. De gereduceerde afstand komt uit op 10 meter. De afstand vanaf het bedrijfsperceel tot aan de voorgevel van de woningen bedraagt meer dan 10 meter. Ook bij het bestaande agrarische bedrijf en het bestaande kantoor van het bouwbedrijf is in de onderstaande figuur gemeten vanaf het gebouw. De afstand vanaf het kantoor en het agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande en nieuw te bouwen woningen zijn echter, gemeten vanaf de perceelsgrens, ook nu reeds voldoende. Hiermee hoeft derhalve geen rekening gehouden te worden. Ook liggen de nieuwe woningen op een voldoende ruime afstand tot de begraafplaats. Tot slot is de afstand van het te verplaatsen bouwbedrijf tot de bestaande woningen meer dan voldoende. Het aannemersbedrijf past, bij toepassing van de VNG-brochure, niet binnen de bedrijfsbestemming. Immers het is een categorie 3.1-bedrijf daar waar de bestemming maximaal categorie 2-bedrijven toelaatbaar. Maatwerk is noodzakelijk. Aangetoond moet worden dat het bedrijf ter plaatse qua milieu-invloed en aard als een categorie-2 bedrijf is te beschouwen. Allereerst wordt gekeken naar de omvang van het bedrijf. Als de werkplaats kleiner dan 1.000 m² is, is een aannemersbedrijf overigens nog als categorie 2-bedrijf te beschouwen. Tussen 1.000 m² en 2.000 m² wordt het categorie 3.1. Het aspect ‘geluid’ is hiervoor doorslaggevend. In casu wordt de werkplaats circa 1300 m2 groot en het is daarmee net geen categorie 2-bedrijf meer. Het bedrijf heeft op 15 februari 1995 een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer ontvangen. Aan deze vergunning zijn de nodige voorwaarden verbonden; in artikel 7 zijn de geluidsvoorwaarden verankerd. Op 9 april 1997 zijn er aanvullende voorwaarden aan deze vergunning verbonden. Inmiddels is het Activiteitenbesluit van kracht geworden en wordt een aannemersbedrijf beschouwd als categorie B-inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt. Deze melding behoeft pas bij een bedrijfsverandering te worden ingediend. De nieuwbouw van het bedrijf wordt als zo’n bedrijfsverandering gezien. Bij het indienen en toetsen van de melding zal het bedrijf moeten aantonen dat de bedrijfsactiviteiten en meer specifiek de geluidsactiviteiten met een categorie 2bedrijf vergelijkbaar zijn dan wel dat zodanige maatregelen worden getroffen dat de geluidsnormen niet worden overschreden. De voorwaarden zullen daarop worden afgestemd. Om die reden wordt het bedrijf in het bestemmingsplan, waarin een goede ruimtelijke onderbouwing/ordening voorop staat, niet direct toegelaten maar ‘slechts’ via een binnenplanse afwijkingsprocedure. Het bedrijf kan in die procedure aantonen, bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning tot bouwen en bij het indienen van de milieu-melding, dat het gelijk kan worden gesteld met een categorie 2-bedrijf. Een dergelijke afwijkingsprocedure hoeft qua tijd geen belemmering te zijn. Een milieuadvies zal bij een deskundige worden ingewonnen.
34
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
De afgelopen jaren hebben er zich overigens geen handhavingsaspecten ten aanzien van het bedrijf en het bedrijfsgeluid voorgedaan. Gelet op de beperkte bedrijfsomvang wordt verwacht dat zich in de toekomst evenmin problemen zullen voordoen. Ook in het bestemmingsplan dat in 2011 nog is vastgesteld is het bedrijf positief bestemd, waarbij deze bedrijfsbestemming op 10 meter van een woonbestemming is gelegen. Weliswaar wordt het bedrijf verplaatst naar een nieuwe locatie, maar de aard van de werkzaamheden zal niet veranderen. De nieuwe loods dan wel werkplaats zal daarbij nog beter bouwkundig en –technisch van aard zijn, dat geluidsoverlast niet in de rede ligt. Bovendien is de loods zover mogelijk van de woonbebouwing geprojecteerd, achter op het perceel. Het aspect milieuhinder vormt, met in achtneming van de onderzoeksverplichting, derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 4.6
Geluidhinder Wegverkeerslawaai Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. De Langeweg en de Voorstraat betreffen wegen gelegen binnen een 30 km-zone. Ook de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg in het plangebied en vanaf de Voorstraat naar de begraafplaats zijn 30 km-wegen. De N215 betreft een 80 km-weg. Hiervoor geldt een toetsingszone van 250 meter. De onderhavige locatie is op circa 250 meter vanaf de weg gelegen. Een akoestisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Het aspect geluidhinder vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7
Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Hierbij kan de ‘regeling niet in betekenende mate bijdragen’ worden toegepast. Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:
35
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL): 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg; 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2). Doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het verbeteren van de luchtkwaliteit waarbij gewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden doorgang kunnen vinden. In deze wet is de Europese richtlijn luchtkwaliteit geïmplementeerd. Voor luchtkwaliteit is stikstofdioxide het meest maatgevend, omdat deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof van belang. Het overgrote deel van het fijn stof in Nederland is van natuurlijke oorsprong of waait over uit het buitenland. Slechts een zeer klein deel wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten. Daardoor kan Nederland zelfs met alle denkbare maatregelen niet op tijd voldoen aan de Europese normen voor fijn stof. De grenswaarde voor fijn stof wordt als gevolg van de hoge achtergrondconcentraties in grote delen van Nederland overschreden. Het terugdringen van deze hoge concentraties is in de eerste plaats een taak van de rijksoverheid. De lokale overheid moet echter wel die maatregelen treffen die binnen haar bevoegdheden passen. Van belang is daarbij dat een planologische ontwikkeling, bezien in groter verband, de verdergaande reductie van luchtverontreinigende stoffen door het Rijk niet in gevaar brengt. Ruimtelijke maatregelen hebben slechts een effect op de concentraties ter plaatse van de gevoelige bestemming. De beoogde ontwikkeling betreft met name de toename van 13 woningen. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling naar verhouding kleiner is dan de realisatie van 1500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg. De beoogde ontwikkeling valt derhalve onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. 4.8
Externe en interne veiligheid Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn: het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes). Inrichtingen Als de afstand tot een risicovolle activiteit maar groot genoeg is, is er sprake van 100% veiligheid. Maar deze afstand kan kilometers groot zijn. Nederland is te klein om deze afstanden te hanteren. Daarom is gekozen voor het hanteren van een basisbeschermingsniveau. Dit wordt geconcretiseerd door toepassing van grens- en richtwaarden voor plaatsgebonden risico (PR) en oriëntatiewaarden voor groepsrisico (GR).
36
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute. Ook buiten de PR-contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een ongeval. Daarom moet ook het GR worden onderzocht. De hoogte van het GR is niet ruimtelijk weer te geven, wel het invloedsgebied waarover het GR wordt berekend. Transportroutes In de ‘Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’, gepubliceerd in augustus 2004 door enkele ministeries, zijn risiconormen voor vervoerssituaties beschreven. Qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi (het hanteren van plaatsgebonden risico en groepsrisico). Beleid gemeenten Goeree-Overflakkee De gemeenten op Goeree-Overflakkee streven naar een evenwichtige afweging van veiligheidsbelangen en overige belangen. Hiertoe hebben de vier gemeenten op GoereeOverflakkee gezamenlijk de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid - Richting aan risico's op Goeree-Overflakkee' opgesteld. Deze bevat een aantal beleidsuitgangspunten en ook wordt een aantal wettelijke punten onderstreept. Tevens wordt een methode neergezet voor het toetsen van risico's bij ontwikkelingen. Deze methode maakt het mogelijk om bij ruimtelijke plannen op voorhand te bepalen welke soorten objecten wel/niet zijn toegestaan binnen bepaalde afstanden van risicobronnen. De ambities, uitgangspunten en werkwijzen in deze visie vormen de basis voor de onderbouwing van de verantwoording van risico's. Uit de risicokaart (figuur 14) en de ‘Beleidsvisie Externe Veiligheid’ blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Wel is het plangebied gelegen binnen de veiligheidscontour van de N215. De N215 heeft een risicoafstand PR 10-6 van 0 meter. Er wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Figuur 14: Uitsnede professionele risicokaart
37
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
4.9
Duurzaamheid Bouwen en wonen hebben een grote impact op het milieu. Denk maar aan het energieverbruik bij de productie van bouwmaterialen, bij verwarming en transport, het gebruik van schaarse grondstoffen en water, het afval dat vrijkomt, het beslag op de openbare ruimte enzovoort. Kiezen voor duurzaam bouwen staat voor een manier van bouwen waarbij we zoveel mogelijk rekening houden met mens en milieu. De belangrijkste principes zijn:
beperk het gebruik van energie, water, grondstoffen; kies voor duurzame energiebronnen, watergebruik, grondstoffen en materialen; gebruik eindige voorraden van energie en water, grondstoffen en materialen verstandig.
Als een particulier kiest voor duurzaam bouwen kan men denken aan de volgende maatregelen:
Een duurzaam ontwerp van uw woning(uitbreiding) bijvoorbeeld middels zongericht bouwen het optimaal benutten van passieve zonne-energie;
toepassing van duurzame materialen zoals bijvoorbeeld FSC hout ; isolatievoorzieningen met een hoge isolatie-waarde om de stookkosten te drukken; energiezuinige cv-installatie; en/of toepassing van zonnepanelen en andere energie winnende of -besparende installaties.
Naast nieuwbouw en uitbreiding van uw woning kan men ook de woning duurzaam onderhouden. Er is een grote diversiteit aan (bouw)materialen die de levensduur van de woning
aanmerkelijk verlengen én de mate van vervuiling van het milieu zoveel mogelijk voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van FSC hout en milieuvriendelijke verf. De vier gemeenten op Goeree-Overflakkee en zes bouwende partijen hebben een intentieverklaring Duurzame Woningbouw ondertekend. Zij hebben afspraken gemaakt over het duurzaam en energiezuinig bouwen van nieuwe woningen op Goeree-Overflakkee. De ondertekende partijen zetten zich in om woningen te realiseren die energiezuinig zijn en waarin onder andere gebruik wordt gemaakt van duurzaam hout en niet-uitloogbare materialen. De partijen dragen op deze manier bij aan de bevordering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu. Deze maatregelenlijst maakt onderdeel uit van het Convenant Duurzame Ontwikkeling Woningbouw Goeree-Overflakkee. Aan de voorwaarden voor duurzaam bouwen in de gemeenten op Goeree-Overflakkee wordt voldaan indien de maatregelen uit deze maatregelenlijst worden toegepast bij woningbouwprojecten. Deze lijst is opgesteld als vervanging van de 'Convenantslijst Nieuwbouw (januari 2000)' en is gebaseerd op het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen Woningbouw. Bij de ontwikkeling van dit plan zal gebruik worden gemaakt van diverse instrumenten op het gebied van duurzaamheid, zoals LOGO, BREEAM-NL en DPL, meer specifiek energie en materiaalgebruik. Dit indachtig het (provinciale) beleid omtrent Duurzame Ontwikkeling en de Energievisie. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder de behoeften elders of van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Het gaat om het evenwicht tussen de ontwikkeling van ‘People, Planet en Profit’; oftewel het vinden van een balans tussen sociaal-culturele, ecologische en economische ontwikkeling. Er vindt dus geen afwenteling plaats naar elders en later.
38
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
4.10
Overige belemmeringen Overige kabels en leidingen In paragraaf 4.9 is kort stilgestaan bij eventuele (grote) planologische relevante buisleidingen. Bij de bouwwerkzaamheden zal rekening worden gehouden met eventueel overige aanwezige kabels en leidingen. Molenbiotoop Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, zoals aangeduid op kaart 11 van de ‘Verordening Ruimte’, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. De molen Korenlust ligt op meer dan 400 meter afstand van de te ontwikkelen relatie. Derhalve vormt de molenbiotoop geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
39
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
40
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
5
JURIDISCHE ASPECTEN
5.1
Planvorm Het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd ontwikkelingsplan en vormt de juridische regeling voor een inbreiding in de kern Stellendam. Eén en ander heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding) met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De analoge verbeelding van ‘Langeweg 59 te Stellendam’ bestaat uit één kaartblad. De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen ‘standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008)’, IMRO2008 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Nog niet wordt vooruitgelopen op de SVBP2012, die per 1 oktober 2012 mag maar per 1 juli 2013 moet worden gehanteerd. Waar nodig en mogelijk is bij het nieuwe plan voor de kern Stellendam aansluiting gezocht.
5.2
Toelichting op de bestemmingen 1.
INLEIDENDE REGELS
Begrippen (artikel 1) In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis. Wijze van meten (artikel 2) In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
41
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
2.
BESTEMMINGSREGELS
Bedrijf – Gemengd Gebied (artikel 3) Op de verbeelding is het aannemingsbedrijf in de bedrijfsbestemming opgenomen. Het betreft hier een algemene bedrijfsbestemming. Binnen de algemene bedrijfsbestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 uit de lijst Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG toegestaan binnen het op de kaart aangegeven bestemmingsvlak. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het aannemersbedrijf, feitelijk behorend tot een hogere categorie, toe te staan mits wordt aangetoond dat de aard en invloed naar de omgeving kan worden gelijkgesteld aan een categorie 2-bedrijf. Met het bebouwingsvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Met betrekking tot gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering. Tuin (artikel 4) Gronden tussen bebouwing en de weg waardoor deze bebouwing ontsloten wordt, zijn doorgaans bestemd als ‘Tuin’. De bestemming komt voor grenzend aan de woonbestemming. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, terwijl bouwwerken, geen gebouwen zijnde in beperkte mate worden toegestaan. Een bijzondere regeling wordt getroffen voor de bouw van erkers. Omdat de bestemming ‘Wonen’ vaak niet verder reikt dan de voorgevel van de woning, zou een aan te bouwen erker gelegen zijn op gronden die bestemd zijn als ‘Tuin’. Derhalve wordt onder voorwaarden een erker toegestaan binnen deze bestemming. Verkeer – Verblijfsgebied (artikel 5) De ontsluitingsweg van het plangebied betreft een weg waar een snelheidsregime van 30 km/h geldt. Naast deze ontsluitingsweg zijn ook de ruimten en parkeerplaatsen die een verblijfsfunctie hebben bestemd voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Wonen (artikel 6) Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bestemming ‘Wonen’ legt in hoofdzaak de afstanden tot perceelsgrenzen, het woningtype en de goothoogte van hoofdgebouwen vast. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mogen uit een oogpunt van flexibiliteit maximaal zes (half)vrijstaande en acht aaneengesloten hoofdgebouwen (woningen) worden opgericht. Hiertoe is een bouwaanduiding opgenomen. Naast de regels voor hoofdgebouwen, zijn er afzonderlijke regels voor erfbebouwing. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden daarbij onder de gezamenlijke noemer 'erfbebouwing' geschaard, waarvoor een gezamenlijke maatvoering wordt genoemd. Deze houdt in dat de erfbebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m². Bovendien is vastgelegd dat erfbebouwing tenminste 3,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd moet zijn.
42
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
Qua gebruik biedt de bestemming de mogelijkheid om naast het wonen, aan-huisgebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. In de regels zijn voorwaarden opgenomen waarbinnen deze twee aanverwante functies direct zijn toegestaan. Voor het voeren van een bed & breakfast zijn eveneens mogelijkheden opgenomen, maar dient het bevoegd gezag bij besluit af te wijken van het bestemmingsplan. Om voor deze procedure in aanmerking te komen dient aan enkele voorwaarden voldaan te worden, die eveneens in de regels zijn opgenomen. 3.
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel (artikel 7) Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Algemene bouwregels (artikel 8) Dit artikel bevat een algemene regeling waarin is opgenomen dat binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons zijn toegestaan. Tot slot wordt geregeld waar en in welke mate ondergrondse gebouwen (kelders) zijn toegestaan. Algemene gebruiksregels(artikel 9) Binnen dit artikel is het verboden gebruik van de gronden geregeld. Het artikel bepaalt onder andere dat het opslaan van bepaalde goederen en materialen alsmede het permanent bewonen van kampeermiddelen, recreatieve nachtverblijven en recreatiewoningen niet is toegestaan. Algemene afwijkingsregels (artikel 10) In dit artikel wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, kelders, alsmede afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut. Algemene wijzigingsregels (artikel 11) In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen. Overige regels (artikel 12) In dit artikel is, als aanvulling op hetgeen in de Wabo is verwoord, een strafbepaling opgenomen voor overtreding van (bestemmingsplan)regels.
43
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
4.
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht (artikel 13) Artikel 13 betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij omgevingsvergunning afgeweken worden tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan. Slotregel (artikel 14) De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’.
44
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
6
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen, zoals thans wordt voorgestaan, is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is echter tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder andere het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Wanneer de gemeente de gronden in eigendom heeft, kan zij de grondexploitatie regelen via de gronduitgifte. Ook dan is er sprake van ‘anderszins verzekerd’ volgens de wet. De beoogde ontwikkeling op en nabij de locatie aan de Langeweg 59 te Stellendam is een particulier initiatief. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de initiatiefnemer. Bij onderhavige ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen. Conform artikel 3.1.6 lid f Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling wordt uit eigen middelen betaald. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.
45
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
46
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
7
HANDHAVING Het gemeentebestuur van Goeree-Overflakkee voert een actief handhavingsbeleid, zowel op het gebied van de ruimtelijke ordening als voor andere beleidssectoren. Daarbij wordt veelal regionaal samengewerkt, zoals bij de milieuwetgeving en in het kader van de pilot Integrale handhaving horeca het geval is. Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wro en het Bro bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
47
Ontwerpbestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
48
Bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ – Toelichting, 7 maart 2013
8
MAATSCHAPPELIJKE TOETSING EN OVERLEG
8.1
Maatschappelijke toetsing Ingevolge de Inspraakverordening van de gemeente Goeree-Overflakkee dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Er is geen separate inspraak omtrent een voorontwerp van het bestemmingsplan gevolgd; wel is het ontwerp-bestemmingsplan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht zes weken terinzage gelegd en gepubliceerd op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl ten behoeve van het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Het is aan de raad om het bestemmingsplan uiteindelijk al dan niet vast te stellen.
8.2
Overleg Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met Rijks- en Provinciale diensten etcetera. Voor dit plan is overleg gepleegd met:
VROM-Inspectie Zuid-West; provincie Zuid-Holland; waterschap Hollandse Delta; Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree Overflakkee (ISGO); Rijkswaterstaat Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Een reactie is ingediend door ISGO op 2 augustus 2011. ISGO is van mening dat bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Qua milieuzonering is ISGO van mening dat het plan hier maximaal gebruik van maakt. Aangezien op het eiland nog voldoende ruimte beschikbaar is, is ISGO hier geen voorstander van. Het ware beter om het perceel volledig te bestemmen voor een bedrijf uit milieucategorie 2 met een afwijkingsbevoegdheid voor één categorie hoger mits dat bedrijf qua milieu-invloed en aard gelijk kan worden gesteld. Het ISGO mist tot slot een duurzaamheidsparagraaf. In onderhavige aangepaste plantoelichting wordt aan het advies van ISGO tegemoet gekomen. De reactie is opgenomen in bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
49