Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht
NATUUR-WETENSCHAPPELIJK CENTRUM, NOORDERELSWEG 4A, 3329 KH DORDRECHT
Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht
NATUUR-WETENSCHAPPELIJK CENTRUM, NOORDERELSWEG 4A, 3329 KH DORDRECHT
GEDRAGSCODE FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE GEMEENTE SLIEDRECHT
Opdrachtgever:
Gemeente Sliedrecht
Contactpersoon:
Dhr. J. Sakko
Uitvoering:
Natuur-Wetenschappelijk Centrum
Samenstelling:
Mevr. M. Vervoort
Foto voorzijde:
Luchtfoto Sliedrecht d.d. 27 april 2006 (door Piet Bijl)
Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht. [Samenst.: Vervoort, M.,] - Ill. Met lit.opg. Dordrecht: Strix/NWC Trefw.: Bestendig beheer, onderhoud, ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke inrichting, gedragscode, Sliedrecht ISBN: 978-90-78869-58-0
p10-089 / W542
Niets uit deze uitgave mag worden openbaargemaakt, danwel verveelvoudigd, door middel van; druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever of de opdrachtgever.
Dordrecht, augustus 2012
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
Inleiding
7
1.1.
Aanleiding
7
1.2. 1.3.
Toepassing Doel
7 8
1.4.
Leeswijzer
9
Wettelijk kader 2.1. Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
13 13
2.2.
Beschermde soorten
13
2.3. 2.4.
Zorgplicht Vrijstellingsmogelijkheden
15 16
2.5. 2.6.
Algemeen geldende eisen gedragscode Geldigheid gedragscode
16 16
Toepassing gedragscode
21
3.1.
Algemene uitgangspunten
21
3.2.
Informatievoorziening
21
3.2.1. Inventarisatie natuurwaarden 3.2.2. Opstellen ecologisch werkprotocol 3.2.3. Informeren van uitvoerders 3.3. Verantwoordelijkheid
21 22 23 23
3.3.1. Algemeen
23
3.3.2. Voorbereiding
23
3.3.3. Uitvoering 3.3.4. Communicatie 3.4. Onvoorziene omstandigheden
24 24 25
3.4.1. Onverwacht opduiken van een soort
25
3.4.2. Twijfel 3.4.3. Bijzondere gevallen
25 25
3.4.4. Noodgeval of calamiteit 3.5. Registratie en handhaving 3.6. Evaluatie en aanpassing van de gedragscode
26 26 27
3.7.
27
Praktische uitvoering
3.7.1. Gedragsregels
27
3.7.2. Stoplichtbenadering 3.7.3. Natuurkalender
27 28
4.
Algemene gedragsregels
33
5.
Bestendig beheer en onderhoud 5.1. Maaien en klepelen van gazon en sportvelden
35 35
5.2.
37
Maaien en klepelen van ruw gras
6.
5.3. 5.4.
Maaien van oevers en moeras Snoeien (bomen, struiken en heesters)
41 47
5.5.
Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken
53
5.6. 5.7.
Onkruidbestrijding (chemisch en/of borstelen) Onkruidbestrijding (schoffelen)
59 61
5.8. 5.9.
Schonen (uitmaaien) van wateren Baggeren van wateren
63 69
5.10. Afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval 5.11. Onderhoud van oevers
75 79
5.12. Onderhoud van verhardingen
85
5.13. Onderhoud van gebouwen 5.14. Onderhoud van hekken, rasters en roosters
87 93
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
95
6.1. 6.2.
Grondwerkzaamheden (bouwrijp maken van terreinen) Dempen van wateren
95 103
6.3.
Overige werkzaamheden aan wateren en oevers
113
6.4. 6.5.
Sloop, renovatie en achterstallig onderhoud van gebouwen Kappen en rooien van bomen, verwijderen van struiken en hoog opgaande
121
6.6.
beplanting Plaatsen van hekken, rasters en roosters
127 135
6.7. 6.8.
Achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen Wijziging in beheer en onderhoud
141 151
Bijlage 1: Tabellen soorten Flora- en faunawet Bijlage 2: Vogels en de Flora- en faunawet Bijlage 3: Vleermuizen en de Flora- en faunawet Bijlage 4: Afsprakenformulier gedragscode
Inleiding
1.
Inleiding
1.1.
Aanleiding
De gemeente Sliedrecht wil haar omgang met de verplichtingen die voortvloeien uit de Flora- en faunawet stroomlijnen. Dit wil de gemeente doen door het opstellen van een gedragscode, die tevens functioneert als praktische handleiding, op basis waarvan iedere ambtenaar die te maken heeft met bestendig beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingrepen, zelf vroegtijdig inzicht kan krijgen in de (mogelijk) geldende verplichtingen, het eventueel benodigde onderzoek en de tijd die het traject naar schatting vergt.
1.2.
Toepassing
Deze gedragscode is van toepassing op het bestendig beheer en onderhoud en de ruimtelijke ingrepen (als bedoeld in art. 16b lid 1 sub a van het Vrijstellingenbesluit) die worden uitgevoerd in de gemeente Sliedrecht. Werkzaamheden binnen de gemeente Sliedrecht, die hiertoe behoren, zijn: Bestendig beheer en onderhoud •
Maaien en klepelen van gazon en sportvelden;
•
maaien en klepelen van ruw gras;
•
maaien van oevers en moeras;
•
snoeien (bomen, struiken en heesters);
•
dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken;
•
onkruidbestrijding (chemisch en/of borstelen);
•
onkruidbestrijding (schoffelen);
•
schonen (uitmaaien) van wateren;
•
baggeren van wateren;
•
afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval;
•
onderhoud van oevers;
•
onderhoud van verhardingen;
• onderhoud van gebouwen. Deze werkzaamheden zijn er op gericht de bestaande situatie in stand te houden en worden binnen de gemeente Sliedrecht al langer op eenzelfde wijze uitgevoerd. De werkzaamheden worden uitgevoerd ter bescherming van wilde flora en fauna en de instandhouding van natuurlijke habitats, ten aanzien van het onderhoud van de waterstaatkundige infrastructuur en landinfrastructuur, in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu
7
Inleiding
wezenlijk gunstige effecten. In geval van achterstallig onderhoud, of een ingrijpende wijziging van het beheer, zoals toepassing van nieuwe technieken of machines, is sprake van een ruimtelijke ingreep (zie hieronder). Ruimtelijke ingrepen •
Grondwerkzaamheden (bouwrijp maken van terreinen);
•
dempen van wateren;
•
overige werkzaamheden aan en achterstallig onderhoud van wateren en oevers;
•
sloop, renovatie en achterstallig onderhoud van gebouwen;
•
wijziging in beheer of onderhoud;
•
rooien en kappen van bomen, verwijderen van struiken en hoog opgaande beplanting;
•
plaatsen van hekken, rasters en roosters;
•
achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen.
1.3.
Doel
Dit rapport heeft tot doel om, in combinatie met de bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’, inzicht te geven in de verplichtingen die er in geval van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de gemeente Sliedrecht gelden. Bovendien geldt dit document als gedragscode, die ter goedkeuring voorgelegd kan worden aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), om zo, in geval van bestendig beheer en onderhoud, een vrijstelling te krijgen voor soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet en voor vogels (zie bijlage 1-3) en om, in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, een vrijstelling te krijgen voor soorten van tabel 2. Voor tabel 3-soorten en vogels kan de gedragscode als leidraad worden gebruikt. Door het volgen van de gedragsregels uit deze gedragscode kunnen negatieve effecten op beschermde soorten, als gevolg van beheers- en onderhoudswerkzaamheden en/of ruimtelijke ingrepen, worden voorkomen of beperkt en zal het in veel gevallen niet meer nodig zijn om een ontheffing aan te vragen. Dit vereenvoudigt procedures en voorkomt veel vertraging. Voor tabel 3-soorten en vogelsoorten dient, bij overtreding van verbodsbepalingen, echter te allen tijde ontheffing (op grond van een wettelijk belang, zie § 2.2) aangevraagd te worden. Bovendien is de gedragscode in geen geval een vrijbrief voor het niet uitvoeren van een gedegen onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna. De omgang met de Flora- en faunawet in geval van bestendig beheer en onderhoud is opgenomen in hoofdstuk 5 van het voorliggende rapport. De omgang in geval van ruimtelijke ingrepen is opgenomen in hoofdstuk 6.
8
Inleiding
1.4.
Leeswijzer
Het effect van bestendig beheer en onderhoud en/of een ruimtelijke ingreep op beschermde soorten hangt af van de gebruikte beheersvorm of de aard van de ingreep en van waar en wanneer de soorten zich in het terrein (of object) bevinden. Deze gedragscode bestaat uit een opsomming van de in § 1.2 genoemde beheers- en onderhoudsvormen en ruimtelijke ingrepen die in de gemeente Sliedrecht toegepast kunnen worden; daarbij worden de soorten of soortgroepen aangegeven die door de genoemde beheers- en onderhoudsvorm en/of ruimtelijke ingreep mogelijkerwijze benadeeld worden. In combinatie met de bijlage 'Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’ kan, door middel van onderstaand stappenplan (zie ook figuur 1), met deze gedragscode bepaald worden met welke soorten daadwerkelijk rekening gehouden moet worden bij een bepaalde beheers- en onderhoudsvorm en/of ruimtelijke ingreep: Stap 1 De vorm van beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingreep bepaalt met welke (beschermde) dier- en/of plantensoorten men te doen kan krijgen. Aan de hand van hoofdstuk 5 (bestendig beheer en onderhoud) en hoofdstuk 6 (ruimtelijke ontwikkeling en inrichting) kan worden achterhaald met welke zwaarder beschermde soorten (mogelijk) rekening moet worden gehouden. Stap 2 Met behulp van de bijlage 'Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht' kan per soort opgezocht worden of deze, op basis van bekende en mogelijke verspreiding, in Sliedrecht aanwezig is, of kan zijn, in het gebied dat de bepaalde vorm van beheer en/of de ruimtelijke ingreep zal ondergaan. Mogelijk moet aanvullend veldonderzoek verricht worden om zekerheid te verkrijgen omtrent het al dan niet voorkomen van een bepaalde soort. Of dit noodzakelijk is, dient door een ecologisch deskundige op het gebied van de betreffende soort (zie * pagina 10) te worden bepaald. Er kan ook worden gekozen voor een geschiktheidsonderzoek, waarbij door de ecologisch deskundige de geschiktheid van het plangebied voor beschermde soorten wordt bepaald. Indien het plangebied voor bepaalde beschermde soorten potentieel geschikt is, zal de betreffende deskundige aangeven dat alsnog aanvullend veldonderzoek naar het daadwerkelijk voorkomen van de soort(en) uitgevoerd dient te worden. Indien geen aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd, geldt het voorzorgsbeginsel: Bij twijfel over het voorkomen van een soort wordt de soort als ‘aanwezig’ beschouwd en wordt hiernaar gehandeld. Stap 3 Uiteindelijk is sprake van één van de volgende drie uitkomsten:
9
Inleiding
• Een soort komt zeker niet voor in het gebied waar het beheer of onderhoud en/of de ruimtelijke ingreep moet plaatsvinden: de vorm van beheer of onderhoud en/of ruimtelijke ingreep is geen probleem met betrekking tot deze soort; • een soort komt mogelijk voor in het gebied waar het beheer of onderhoud en/of de ruimtelijke ingreep moet plaatsvinden: aanvullend veldonderzoek is nodig, of het voorzorgsbeginsel wordt aangehouden (de soort wordt als ‘aanwezig’ beschouwd); • een soort komt zeker voor in het gebied, waar het beheer of onderhoud en/of de ruimtelijke ingreep moet plaatsvinden: in dit geval gelden er bepaalde gedragsregels. Deze zijn terug te vinden in hoofdstuk 5 (bestendig beheer en onderhoud) en hoofdstuk 6 (ruimtelijke ontwikkeling en inrichting) bij de betreffende vorm van bestendig beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingreep. Als duidelijk is met welke beschermde soort(en) rekening gehouden moet worden, kunnen per soort de voorwaarden worden uitgezocht, waaraan bij de betreffende beheersvorm en/of ruimtelijke ingreep moet worden voldaan en welke handelswijze moet worden gehanteerd. Bij meerdere soorten zal een combinatie gevonden moeten worden, waarbij alle maatregelen ten aanzien van alle betrokken soorten uitgevoerd worden.
* Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige: • op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of • op MBO niveau een opleiding heeft afgrond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of • als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau dat is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of -bescherming; en/of • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied. (Bron: Ministerie van EL&I) Bovendien is deskundigheid op het gebied van de betreffende soort noodzakelijk.
10
Inleiding
Voornemen
STAP 1
BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD RUIMTELIJKE ONTWIKKELING EN INRICHTING
WELKE BESCHERMDE SOORT(EN) WORDEN MOGELIJK BEÏNVLOED ? Op basis van rapport ‘Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht’
STAP 2
WELKE BESCHERMDE SOORT(EN) KOMEN (MOGELIJK) IN HET PLANGEBIED VOOR? Op basis van rapport ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’
MOGELIJKE SOORTEN Op basis van verspreidingsarealen
VELDINVENTARISATIE
GESCHIKTHEIDSONDERZOEK
Door ecologisch deskundige(n)
Door ecologisch deskundige(n)
VOORZORGSBEGINSEL STAP 3
ZEKERE SOORTEN Bij twijfel over het voorkomen van een soort wordt de soort als ‘aanwezig’ beschouwd en wordt hiernaar gehandeld.
Op basis van waarnemingen
Inzicht
BEPAALDE HANDELSWIJZE
Figuur 1. Stappenplan ‘Inventarisatie beschermde soort(en) bij bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en de Flora- en faunawet’.
11
Inleiding
12
Wettelijk kader
2.
Wettelijk kader
2.1.
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is de nationale wet waarin het soortbeschermingsregime van de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn geïmplementeerd zijn. De Flora- en faunawet beschermt alle inheemse zoogdieren (op de Huismuis, de Bruine rat en de Zwarte rat na), vogels, reptielen en amfibieën. Bij de vissen, ongewervelde dieren en planten zijn alleen die soorten beschermd die als zodanig zijn aangewezen. De Flora- en faunawet verbiedt het volgende: Artikel 8: Beschermde planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te beschadigen, te ontwortelen en/of van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9: Beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen en/of op te sporen. Artikel 10: Beschermde dieren opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: Nesten, holen of andere voortplantings-, vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen, te verstoren. Artikel 12: Eieren van dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen, te vernielen. Artikel 13: Beschermde dieren dan wel nesten, eieren of producten van dieren en/of planten of producten van planten te bemachtigen, onder zich te hebben en/of te verplaatsen.
2.2.
Beschermde soorten
De soorten die door middel van de Flora- en faunawet beschermd zijn, worden onderverdeeld in drie groepen (zie ook bijlage 1-3): Algemene soorten (tabel 1-soorten) Voor deze groep algemeen beschermde soorten geldt in geval van bestendig beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling en is dus geen ontheffing nodig (zie ook bijlage 1). Voor deze soorten geldt alleen de algemene zorgplicht (zie § 2.3 ‘Zorgplicht’). Overige soorten (tabel 2-soorten) Voor tabel 2-soorten geldt dat, als gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode, geen ontheffing nodig is in geval van bestendig beheer en onderhoud en/of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (zie ook bijlage 1). Deze gedragscode dient door een
13
Wettelijk kader
sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en goedgekeurd te zijn door het Ministerie van EL&I. Indien niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode én geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en/of verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Deze wordt beoordeeld op de volgende punten: •
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de geplande activiteiten?
•
Komt de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort(en) niet in gevaar? Voor deze soorten geldt tevens de algemene zorgplicht (zie § 2.3 ‘Zorgplicht’). Soorten van bijlage IV EU Habitatrichtlijn, vogels en soorten van bijlage I Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten (tabel 3-soorten en vogels) Soorten bijlage IV Habitatrichtlijn en vogels Voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels geldt alleen nog vrijstelling van de activiteiten bestendig beheer en onderhoud als dit gebeurt in het kader van één van de afwijkingsmogelijkheden genoemd in de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn. Als voor deze soorten de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en/of verblijfplaats niet gegarandeerd kan worden is altijd een ontheffing nodig. Indien mitigerende maatregelen genomen kunnen worden, die de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en/of verblijfplaats wel garanderen, hoeft voor tabel 3-soorten en vogels geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Indien gewenst kan een ontheffing aangevraagd worden om de mitigerende maatregelen goed te laten keuren. Bij voldoende mitigatie zal deze ontheffing vervolgens formeel worden afgewezen. Voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn kan een ontheffing alleen verleend worden op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn. Dit zijn: •
Bescherming van flora en fauna;
•
Volksgezondheid of openbare veiligheid;
•
Dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
Met betrekking tot vogels is het overtreden van verbodsbepalingen gedurende het broedseizoen (globaal half maart-half juli, soortspecifiek) altijd verboden. Beheer en ruimtelijke ingrepen dienen daarom buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Daarnaast is voor vogels met een vaste nest- of verblijfplaats jaarrond een ontheffing nodig als de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats niet
14
Wettelijk kader
gegarandeerd kan worden. Een ontheffing met betrekking tot vogels kan alleen verleend worden op grond van een belang uit de Vogelrichtlijn (zie ook bijlage 2). Dit zijn: •
Bescherming van flora en fauna;
•
Volksgezondheid of openbare veiligheid;
•
Veiligheid van het luchtverkeer.
Soorten Bijlage I Besluit beschermde planten- en diersoorten Voor Bijlage 1-soorten (andere soorten dan de soorten van de Vogelrichtlijn of bijlage IV van de Habitatrichtlijn) van het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten (hierna: Besluit) geldt vrijstelling van de activiteiten bestendig beheer en onderhoud in het kader van alle belangen uit het Besluit. Voor deze soorten kan een ontheffing alleen verleend worden op grond van een wettelijk belang uit dit Besluit. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: •
Bescherming van flora en fauna;
•
Volksgezondheid of openbare veiligheid;
•
Dwingende reden van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten;
•
Uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
De ontheffingsaanvraag voor bijlage IV-soorten, vogels met vaste verblijfplaats en soorten van Bijlage I van het Besluit wordt beoordeeld op de volgende punten: •
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door uw activiteiten?
•
Is er een wettelijk belang?
•
Is er geen andere bevredigende oplossing?
•
Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Ook geldt voor soorten van tabel 3 en vogels de algemene zorgplicht (zie § 2.3 ‘Zorgplicht’).
2.3.
Zorgplicht
Naast de bescherming van soorten in het algemeen is ook de zogenaamde intrinsieke waarde van individuen van belang. In artikel 2 van de Flora- en faunawet wordt de zogenaamde zorgplicht genoemd. Deze plicht houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel die zich op een werkterrein bevindt te verplaatsen, voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig).
15
Wettelijk kader
2.4.
Vrijstellingsmogelijkheden
Het overtreden van één of meer van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is in geval van beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingrepen meestal niet te voorkomen. Om deze verbodsbepalingen te mogen overtreden is per betreffende soort een ontheffing nodig, die aangevraagd moet worden bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I, begeleid door een activiteitenplan. Een ontheffing is echter niet nodig als er een vrijstelling geldt. Of er sprake is van een vrijstelling hangt af van de betreffende soort en of er een goedgekeurde gedragscode voorhanden is, waarbinnen gewerkt wordt (zie ook figuur 2 en 3).
2.5.
Algemeen geldende eisen gedragscode
Een gedragscode dient te beschrijven hoe, voorafgaand en tijdens de werkzaamheden, wordt gehandeld om te voorkomen dat beschermde soorten ter plaatse verdwijnen, of dat dieren worden gedood of verwond raken, dat hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen beschadigd, vernield of verstoord worden, of dat hun eieren worden beschadigd of vernield (m.a.w. om te voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden). Volgens het Vrijstellingenbesluit bij de Flora- en faunawet wordt een gedragscode slechts goedgekeurd, indien hierin een werkwijze is beschreven, waarmee afdoende gewaarborgd is dat ten aanzien van beschermde soorten: •
Geen benutting of economisch gewin plaatsvindt;
•
zorgvuldig wordt gehandeld;
•
geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
•
er in het geval van soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten en bijlage IV van de Habitatrichtlijn en van vogelsoorten geen andere bevredigende oplossing bestaat.
2.6.
Geldigheid gedragscode
Deze gedragscode betreft de omgang met de Flora- en faunawet in het kader van zowel bestendig beheer en onderhoud als ruimtelijke ingrepen in de gemeente Sliedrecht (zie § 1.2). Voor de vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet dient de gemeente Sliedrecht de overeengekomen algemene gedragsregels (hoofdstuk 4) en aanvullende specifieke gedragsregels (hoofdstuk 5 en 6) in de praktijk na te leven. Het betreft hier een basisgedragscode, waarvan in specifieke situaties kan worden afgeweken, of die in specifieke situaties met nadere beschermende maatregelen kan
16
Wettelijk kader
worden uitgebreid. Een afwijking dient echter altijd te worden gedocumenteerd en gemotiveerd: Op basis van een oordeel van een deskundige, dient onderbouwd te worden waarom het in het concrete geval niet mogelijk is om volgens de gedragscode te werken en dient onderbouwd te worden dat die andere werkwijze geen afbreuk doet aan (of zelfs beter is voor) het duurzaam voortbestaan van (populaties van) beschermde soorten. De aangepaste werkwijze dient in een ecologisch werkprotocol zo nauwkeurig en volledig mogelijk te worden beschreven. Als daar niet aan wordt voldaan, dan geldt de wettelijke plicht om alsnog ontheffing aan te vragen (zie ook § 3.4 ‘Onvoorziene omstandigheden’). Daarnaast kan de gedragscode aan veranderingen onderhevig zijn vanwege veranderingen in de Flora- en faunawet, of door verandering in de interpretatie van de Flora- en faunawet. Ook de verspreiding van dier- en plantensoorten in de gemeente Sliedrecht kan veranderen, waardoor het noodzakelijk kan zijn dat de gedragscode wordt uitgebreid en/of aangepast. Als er wezenlijke veranderingen in de gedragscode worden aangebracht, dient deze opnieuw ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het Ministerie van EL&I.
17
Wettelijk kader
BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD Beschermde soorten aanwezig in het plangebied?
NEE
Geen ontheffing FFW nodig Zorgplicht
JA
Worden er (mogelijk) verbodsbepalingen (art. 8t/m13) overtreden?
Tabel 2 soorten
JA
Tabel 1 soorten
Tabel 3 soorten
Vogels
Goedgekeurde gedragscode?
NEE
JA
Kunnen maatregelen worden genomen om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen?
NEE
Werken volgens gedragscode (of mitigerende maatregelen goed laten keuren) Geen ontheffing FFW nodig
Ontheffing FFW aanvragen (op grond van een wettelijk belang)
Zorgplicht
Zorgplicht
Figuur 2. Bestendig beheer en onderhoud en de Flora- en faunawet
18
Wettelijk kader
RUIMTELIJKE ONTWIKKELING EN INRICHTING Beschermde soorten aanwezig in het plangebied?
NEE
Geen ontheffing FFW nodig Zorgplicht
JA
Worden er (mogelijk) verbodsbepalingen (art. 8t/m13) overtreden?
Tabel 2 soorten
JA
Tabel 1 soorten
Tabel 3 soorten
Vogels
Goedgekeurde gedragscode?
NEE
JA
Kunnen mitigerende maatregelen (o.a. uit goedgekeurde gedragscode) worden genomen om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen?
NEE
JA
Werken volgens gedragscode Geen ontheffing FFW nodig
Geen ontheffing FFW nodig Evt. mitigerende maatregelen goed laten keuren
Ontheffing FFW aanvragen (op grond van een wettelijk belang)
Zorgplicht
Zorgplicht
Zorgplicht
Figuur 3. Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en de Flora- en faunawet
19
Wettelijk kader
20
Toepassing gedragscode
3.
Toepassing gedragscode
NB. In dit hoofdstuk wordt aangenomen dat de gemeente Sliedrecht als initiatiefnemer (opdrachtgever) optreedt en haar uitvoerend werk aan uitvoerders (opdrachtnemers) uitbesteed. In de praktijk zal het echter ook voorkomen dat een andere partij de initiatiefnemer is en de gemeente Sliedrecht slechts de uitvoerder is. In dat geval dient ‘gemeente Sliedrecht’ gelezen te worden als ‘opdrachtgever’ en dient ‘opdrachtnemer’ gelezen te worden als ‘gemeente Sliedrecht’. Een derde mogelijkheid is dat de gemeente Sliedrecht zowel initiatiefnemer als uitvoerder is. In dat geval dient ‘opdrachtnemer’ gelezen te worden als ‘gemeente Sliedrecht’. Voor een samenvattend overzicht van de te volgen stappen voor de initiatiefnemer en voor de opdrachtnemer, zie figuur 4 en 5.
3.1.
Algemene uitgangspunten
Handelen volgens deze gedragscode is alleen vereist wanneer, op plaatsen waar beschermde soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet en/of vogels voorkomen, één of meerdere verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (zie § 2.1) worden overtreden. Voor de vrijstelling van tabel 2-soorten van deze verbodsbepalingen dient de gemeente Sliedrecht de gedragsregels uit deze code in de praktijk na te leven. Voor tabel 3-soorten en vogels kan deze gedragscode als leidraad gebruikt worden. Bij overtreding van verbodsbepalingen dient voor deze soorten te allen tijde ontheffing (op grond van een wettelijk belang, zie § 2.2) aangevraagd te worden. Daarnaast is altijd, en voor alle soorten, de algemene zorgplicht van toepassing (zie § 2.3). 3.2.
Informatievoorziening
3.2.1. Inventarisatie natuurwaarden De gemeente Sliedrecht moet ervoor zorgen dat bekend is welke beschermde soorten in een plangebied kunnen voorkomen. Het gaat met name om groeiplaatsen van beschermde planten, vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dieren, nesten van broedvogels en de elementen van het leefgebied, die essentieel zijn voor het functioneren van die vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit moet tijdig door een deskundige onderzocht en goed op kaart aangegeven worden. Hiervoor dient in ieder geval een literatuuronderzoek (raadplegen publicaties, Internet, databanken, boeken), een quickscan (kort veldonderzoek aangevuld met een deskundigenoordeel) en zonodig aanvullende veldinventarisaties, volgens algemeen aanvaardbaar geachte methoden*, uitgevoerd te worden. Informatie over het voorkomen van beschermde soorten moet voldoende actueel (niet ouder dan vijf jaar) en nauwkeurig zijn (groeiplaatsen, vaste rusten verblijfplaatsen en essentiële delen van het leefgebied van beschermde soorten moeten exact aangegeven kunnen worden). Deze informatie kan worden gebruikt om de effecten van de ingreep op eventueel aanwezige beschermde soorten in te schatten. * Zoals standaard inventarisatiemethoden van de zogenaamde PGO’s (SOVON, RAVON, Zoogdiervereniging etc.)
21
Toepassing gedragscode
Indien de gemeente Sliedrecht besluit om geen (aanvullend) veldonderzoek uit te laten voeren (dit heeft zeker niet de voorkeur en de reden hiervoor dient altijd voldoende onderbouwd te worden), geldt altijd het voorzorgsbeginsel: Dit houdt in dat er vanuit wordt gegaan dat een soort daadwerkelijk in het plangebied voorkomt en dat daarnaar gehandeld wordt. Let op: Bij het (mogelijke) overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet in gebieden waar de aanwezigheid van bijlage IV-soorten en/of vogels niet uitgesloten kan worden, dient voor het aanvragen van een ontheffing altijd vooraf (aanvullend) veldonderzoek uitgevoerd te worden. De informatie uit een dergelijk veldonderzoek is voor het ministerie namelijk essentieel voor het wel of niet goedkeuren van de voorgestelde mitigerende en/of compenserende maatregelen. 3.2.2. Opstellen ecologisch werkprotocol Afhankelijk van de aanwezige (beschermde) soorten en de effecten hierop, dient de gemeente Sliedrecht een lijst van gedragsregels uit deze gedragscode op te stellen, het zogenaamde ‘ecologisch werkprotocol’, dat te alle tijden moet worden gevolgd bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden. In dit ecologisch werkprotocol dienen tevens een beschrijving en foto van de betreffende soort(en), het te gebruiken materieel, de duur van de werkzaamheden en andere relevante informatie met betrekking tot de te nemen mitigerende maatregelen te worden opgenomen. Indien geen beschermde soorten voorkomen, en dus geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, zijn alleen de algemene gedragsregels van toepassing (zie hoofdstuk 4). Bij ernstige effecten dient óf een ontheffing aangevraagd te worden, óf niet, als een deskundige hier een uitspraak over doet. Tevens dient het projectplan aangepast te worden, of dient zelfs te worden afgewogen of het project niet op een andere plek, of zelfs helemaal niet, moet worden uitgevoerd. Deze afweging dient door de betrokken deskundige te worden gerapporteerd, waarbij de volgende punten kunnen worden gevolgd: •
Op welk schaalniveau (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) hebben de te beïnvloeden populaties van de te beschermen soorten betrekking;
•
Zijn er voor de te beschermen soorten voldoende uitwijkmogelijkheden naar geschikte en bereikbare gebieden, buiten het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden;
•
Leidt de activiteit tot een tijdelijk of aanhoudend negatief effect op populaties van de te beschermen soorten;
•
Wat is de ‘schade’ van de voorgenomen activiteiten en wat is de relatieve bijdra-
ge vergeleken met vergelijkbare activiteiten in Nederland. Op grond van bovengenoemde gegevens kan, door een deskundige, beoordeeld worden of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten. Indien er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed, dienen er zodanige mitigerende maatregelen genomen te worden, zodat wezenlijk negatieve invloed voorkomen wordt.
22
Toepassing gedragscode
3.2.3. Informeren van uitvoerders De gemeente Sliedrecht dient de opdrachtnemer tijdig (bij aanbesteding van de werkzaamheden) en adequaat over de bestaande natuurwaarden in te lichten, door zowel de lijst en kaart met beschermde soorten als het ecologisch werkprotocol toe te voegen aan bestekken, opdrachtbrieven en contracten. Hiervoor dient de gemeente Sliedrecht een zogenaamd afsprakenformulier (bijlage 4) op te stellen, waaraan bovengenoemde documenten als bijlage worden toegevoegd en dat door beide partijen en door de betrokken ecologisch deskundige wordt ondertekend. De opdrachtnemer kan zo in de prijsvorming en planning met de gedragsregels rekening houden. De opdrachtnemer dient het uitvoerende personeel tijdig en adequaat over de te nemen gedragsregels te informeren en ervoor te zorgen dat op de werkplek de lijst en kaart met beschermde soorten en het ecologisch werkprotocol aanwezig zijn. Daarnaast dient de opdrachtnemer, als dat nodig is, de groeiplaatsen van beschermde planten en/of nesten en holen van beschermde dieren en vogels in het veld te markeren, om deze tijdens de werkzaamheden te kunnen ontzien. Nesten van weidevogels dienen niet te (opvallend) worden gemarkeerd, omdat dit roofdieren zoals de Vos en kraaiachtigen juist aan kan trekken. De specifieke maatregelen worden (door de opdrachtgever) als bijlage aan het zogenaamde afsprakenformulier (bijlage 4) toegevoegd en dienen door de opdrachtnemer te worden ondertekend.
3.3.
Verantwoordelijkheid
3.3.1. Algemeen Zowel de gemeente Sliedrecht als de opdrachtnemer hebben een verantwoordelijkheid voor het volgen van deze gedragscode. De gemeente Sliedrecht is hoofdverantwoordelijk voor het volgen van de gedragscode en is de aansprakelijke partij voor het bevoegd gezag (Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I). De gemeente Sliedrecht mag sancties opleggen aan de opdrachtnemer, als laatstgenoemde zich niet aan de gedragscode houdt. Dit mag óók als er geen schade is. De opdrachtnemer heeft een eigen verantwoordelijkheid om de gedragsregels goed te volgen. Als de opdrachtnemer schade veroorzaakt doordat de gedragscode niet is gevolgd, kan deze door de gemeente Sliedrecht aansprakelijk worden gesteld voor deze schade. 3.3.2. Voorbereiding De gemeente Sliedrecht is ervoor verantwoordelijk dat alle benodigde informatie, die belangrijk is voor het volgen van de gedragscode (zie § 3.2 ‘Informatievoorziening’) wordt verzameld. Deze informatie dient voor anderen beschikbaar en toegankelijk gemaakt te worden (bijv. via Internet). Daarnaast is de gemeente Sliedrecht ervoor verantwoordelijk dat deze informatie op de juiste manier in de planning en besteksvoorbe-
23
Toepassing gedragscode
reiding van de werkzaamheden gebruikt wordt. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het zogenaamde afsprakenformulier (bijlage 4), dat door zowel de gemeente als de opdrachtnemer en de betrokken ecologisch deskundige moet worden ondertekend. 3.3.3. Uitvoering De opdrachtnemer is ervoor verantwoordelijk dat de gedragsregels uit deze gedragscode goed worden gevolgd. Dat geldt ook als de werkzaamheden in onderaanneming worden uitgevoerd. Daarnaast is de opdrachtnemer ervoor verantwoordelijk dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de algemene zorgplicht (zie § 2.3 ‘Zorgplicht’) goed wordt nageleefd, ook in de gevallen waarin deze gedragscode niet voorziet (zie § 3.4 ‘Onvoorziene omstandigheden’). De gemeente Sliedrecht houdt dit, door controle van de werkzaamheden met behulp van steekproeven, nauwlettend in de gaten. 3.3.4. Communicatie De gemeente Sliedrecht maakt deze gedragscode actief openbaar, zodat eigen personeel, (potentiële) opdrachtnemers, belanghebbenden en belangstellenden op tijd over het bestaan en de inhoud van de gedragscode worden geïnformeerd. Tevens maakt de gemeente Sliedrecht deze gedragscode onderdeel van alle opdrachten, die voor de werkzaamheden worden verstrekt. In bestekken, opdrachtbrieven en contracten moet altijd direct naar de gedragscode worden verwezen en hierin moet deze als bijlage worden opgenomen. Daarnaast is de gemeente Sliedrecht ervoor verantwoordelijk dat de juiste gegevens over beschermde en bijzondere natuurwaarden in het werkgebied op tijd beschikbaar zijn voor de werkvoorbereiders en uitvoerders. De opdrachtnemer bevestigt schriftelijk dat de werkzaamheden volgens deze gedragscode zullen worden uitgevoerd en is verantwoordelijk voor het op tijd, correct en volledig informeren en instrueren van de personen die bij de werkzaamheden betrokken zijn. Belangrijke hulpmiddelen hierbij zijn: •
De lijst van voorkomende soorten;
•
Kaart van groeiplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentiële delen van het leefgebied van beschermde soorten;
• Het ecologisch werkprotocol. Daarnaast is de opdrachtnemer ervoor verantwoordelijk dat deze gedragscode op het werk aanwezig is. Het gaat om de gehele gedragscode met de bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’, de lijst van in het plangebied (mogelijk) aanwezige beschermde soorten, de kaart van groeiplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentiële delen van het leefgebied en het ecologisch werkprotocol.
24
Toepassing gedragscode
3.4.
Onvoorziene omstandigheden
3.4.1. Onverwacht opduiken van een soort Indien de uitvoerder bij de werkzaamheden het voorkomen van een beschermde soort (van Tabel 2 of 3, of een (broed)vogelsoort) vaststelt, waarvan het niet bekend was dat die in het werkgebied voor kon komen, dient deze de werkzaamheden (tijdelijk) te onderbreken. De gemeente Sliedrecht dient geïnformeerd te worden en een deskundige dient te worden ingeschakeld voor advies over de beste manier om de betreffende soort te ontzien. Indien een deskundige kan vaststellen dat de soort geen negatieve effecten van de werkzaamheden ondervindt en er geen verbodsbepalingen worden overtreden die te maken hebben met de nieuw aangetroffen soort, hoeven de werkzaamheden niet langer onderbroken te blijven. Het kan mogelijk juist gunstig zijn voor de betreffende soort om (zo snel mogelijk) met de werkzaamheden door te gaan. Ook dit dient door een deskundige te worden vastgesteld. In het geval er wel verbodsbepalingen worden overtreden, maar met betrekking tot een beschermde soort die in (de bijlage van) deze gedragscode is beschreven, kunnen de soortspecifieke gedragsregels met betrekking tot de betreffende werkzaamheden uit deze gedragscode worden gevolgd. Indien er verbodsbepalingen worden overtreden met betrekking tot een beschermde soort die niet in deze gedragscode is beschreven, dient de gemeente Sliedrecht zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het bevoegd gezag (Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I) om te overleggen over de ontstane situatie en, indien nodig, een ontheffing aan te vragen. De opdrachtnemer legt vast om welke soort het gaat en hoe is bepaald wat de effecten van de werkzaamheden zijn, welke maatregelen getroffen worden, hoe deze uitgevoerd worden en wat het resultaat daarvan is. Tevens zorgt de opdrachtnemer ervoor dat dit verslag zo snel mogelijk bij de gemeente Sliedrecht terecht komt. 3.4.2. Twijfel Bij twijfel over de beste uitvoering van gedragsregels, of indien er sprake is van een situatie waarvoor in deze gedragscode geen gedragsregels zijn opgesteld, dient op tijd een deskundige te worden ingeschakeld. De gedragregels die de deskundige adviseert, dienen daarna gevolgd te worden. 3.4.3. Bijzondere gevallen Als niet volgens de gedragsregels in de gedragscode gewerkt kan worden, dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Er mag alleen van de gedragsregels in deze gedragscode worden afgeweken indien aan álle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
25
Toepassing gedragscode
•
Als in het uitvoeringsplan onderbouwd kan worden, waarom het in een concreet geval niet mogelijk is, of voor de beschermde soorten niet wenselijk is te handelen volgens de gedragregels in deze gedragscode;
•
Als een deskundig advies is opgesteld, waaruit blijkt dat de aangepaste werkwijze niet leidt tot grotere schade aan beschermde soorten dan de voorgeschreven werkwijze;
•
Als de aangepaste werkwijze voldoende gedetailleerd is beschreven en de uitvoerders op dezelfde manier zijn geïnstrueerd;
•
Als de beschrijving van de aangepaste werkwijze op het werk en bij de directie aanwezig is.
3.4.4. Noodgeval of calamiteit Bij het optreden van problemen dient de opdrachtnemer maatregelen te nemen, die passen bij deze gedragscode. Hierbij dient een deskundige ingeschakeld te worden, die adviseert over de manier waarop de noodzakelijke werkzaamheden zó uitgevoerd kunnen worden, dat schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk wordt voorkomen. De genomen maatregelen en de eventuele effecten op de beschermde soorten dienen te worden beschreven en direct te worden gerapporteerd aan de gemeente Sliedrecht. Als dit nodig is, neemt de gemeente Sliedrecht contact op met het bevoegd gezag (Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I).
3.5.
Registratie en handhaving
Het gebruiken van de gedragscode leidt tot vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Het is hierbij van belang dat aantoonbaar wordt gewerkt volgens deze gedragscode: De opdrachtnemer dient na afloop van de werkzaamheden (of op zijn minst jaarlijks, bij langlopende werkzaamheden) een verslag te maken van de gevolgde gedragsregels, de in het plangebied aangetroffen beschermde soorten en eventuele knelpunten in de toepassing van de gedragscode en dit verslag bij de gemeente Sliedrecht in te leveren. De gemeente Sliedrecht dient een dossier op te stellen met hierin in ieder geval het natuurwaardenonderzoek, de lijst en kaart met beschermde soorten, het effectenonderzoek, het ecologisch werkprotocol en bovengenoemd verslag van de opdrachtnemer. Ook eventuele ontheffingen, speciale voorzieningen voor beschermde soorten, aanvullende adviezen en afwijkingen of noodgevallen dienen in dit dossier gearchiveerd te worden. Handhaving gebeurt door de Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). Indien wordt geconstateerd dat er niet volgens de gedragscode, en dus in strijd met de Floraen faunwet, wordt gehandeld, zal melding worden gedaan bij de NVWA en kan deze (of de politie) vervolgens het werk stilleggen, de activiteit verbieden of beëindigen en/of 26
Toepassing gedragscode
een proces-verbaal opmaken. Aangeraden wordt dan ook om bovengenoemd dossier twee jaar op een centrale plaats op te slaan, zodat, mocht er een controle van de NVWA plaatsvinden, dit makkelijk te achterhalen is.
3.6.
Evaluatie en aanpassing van de gedragscode
De gemeente Sliedrecht dient deze gedragscode iedere vijf jaar op effectiviteit en uitvoerbaarheid te evalueren en past de gedragscode op tijd aan als: •
De (bekende) verspreiding van beschermde soorten verandert en het opstellen van specifieke gedragsregels voor nieuwe soorten noodzakelijk wordt;
•
Wijzigingen in wet- en regelgeving daartoe reden geven;
•
Naar aanleiding van (tekenen van) het achteruitgaan van een beschermde soort, blijkt dat de beschreven maatregelen heroverwogen dienen te worden;
•
De werkwijze waarop beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd, zoals beschreven onder ‘Werkwijze’ in hoofdstuk 5 en 6, aangepast wordt. Overigens valt een wijziging in beheer of onderhoud dan niet meer onder bestendig beheer en onderhoud, maar geldt deze als een ruimtelijke ingreep (zie § 6.8). Na aanpassing dient de gedragscode opnieuw ter goedkeuring aan de minister van EL&I te worden voorgelegd.
3.7.
Praktische uitvoering
3.7.1. Gedragsregels In deze gedragscode wordt met behulp van gedragsregels omschreven op welke wijze beheers- en onderhoudsmaatregelen en/of ruimtelijke ingrepen uitgevoerd moeten worden om zo voldoende zorgvuldig met beschermde flora en fauna om te gaan en onnodige overtredingen van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen of te beperken. Bij alle beheers- en onderhoudsmaatregelen en ruimtelijke ingrepen dienen de algemene gedragsregels (hoofdstuk 4) te worden toegepast. Daarnaast zijn per beheersen onderhoudsmaatregel (hoofdstuk 5) en per ruimtelijke ingreep (hoofdstuk 6) aanvullende specifieke gedragsregels opgesteld. Daar waar nodig zijn de gedragsregels toegespitst op de verschillende beschermde soort(groep)en die mogelijk in Sliedrecht voorkomen. 3.7.2. Stoplichtbenadering De gedragsregels in deze gedragscode zijn opgesteld aan de hand van de ‘stoplichtbenadering’. Per soort(groep) en per beheers- en onderhoudsmaatregel is bepaald in welke periode van het jaar geen, of zo min mogelijk, schade aan de beschermde
27
Toepassing gedragscode
soort(groep)en wordt veroorzaakt als gevolg van het uitvoeren van de betreffende maatregel. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gedetailleerde natuurkalender voor tabel 3-soorten en broedvogels in Nederland, die is opgesteld door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Op basis hiervan zijn drie verschillende perioden mogelijk waarin gewerkt kan worden, namelijk de ‘veilige periode’, de ‘onveilige periode’ en de ‘verboden periode’: Veilige perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, wordt bij voorkeur gewerkt in de veilige perioden. Deze perioden zijn met groen aangegeven in de natuurkalenders in dit hoofdstuk. Hierin zijn alleen de algemene gedragsregels (zie hoofdstuk 4) van toepassing. Onveilige perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, kan in de onveilige perioden worden gewerkt, mits de aanvullende gedragsregels uit deze gedragscode worden toegepast. De onveilige perioden zijn met oranje aangegeven in de natuurkalenders in hoofdstuk 5 en 6. Per beheers- en onderhoudsmaatregel (zie hoofdstuk 5) of ruimtelijke ingreep (zie hoofdstuk 6) staat beschreven welke aanvullende gedragsregels bij de betreffende werkzaamheden moeten worden gevolgd. Tevens moeten de algemene gedragsregels (zie hoofdstuk 4) worden gevolgd. Verboden perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de verboden perioden, tenzij er een duidelijke reden is die dit absoluut noodzakelijk maakt. Het gaat hierbij niet om noodgevallen, maar om bijvoorbeeld andere wettelijke bepalingen, technische (on)mogelijkheden en/of organisatorische eisen. De absolute noodzaak om in de verboden perioden te werken, dient te allen tijde onderbouwd te worden. De verboden perioden zijn met rood aangegeven in de natuurkalenders in hoofdstuk 5 en 6. Per beheers- en onderhoudsmaatregel (zie hoofdstuk 5) of ruimtelijke ingreep (zie hoofdstuk 6) staat beschreven welke aanvullende gedragsregels bij de betreffende werkzaamheden moeten worden gevolgd. Tevens moeten de algemene gedragsregels (zie hoofdstuk 4) worden gevolgd. 3.7.3. Natuurkalender De perioden, uitgesplitst naar de verschillende tabel 2-, tabel 3- en vogelsoorten die (mogelijk) in Sliedrecht voorkomen, zijn per beheers- en onderhoudsmaatregel (hoofdstuk 5) en per ruimtelijke ingreep (hoofdstuk 6) samengevat in een zogenaamde ‘natuurkalender’. Daar waar voor soorten uit hetzelfde taxon, of dezelfde soortgroep, overeenkomstige werkperioden en (aanvullende) gedragsregels gelden, zijn deze soor-
28
Toepassing gedragscode
ten per taxon, of soortgroep, in de natuurkalender vermeld. Dit geldt voor vleermuizen (9 soorten), broedvogels (alle in Nederland voorkomende broedvogels), vogels met vaste verblijfplaats (30 soorten), amfibieën (Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad), vissen (Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad), muurplanten (8 soorten) en overige vaatplanten (10 soorten). Voor meer informatie over bovengenoemde soorten die (mogelijk) in Sliedrecht voorkomen zie bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’. Het daadwerkelijk voorkomen van beschermde soorten bepaalt uiteindelijk welke de veilige, onveilige of verboden perioden in een werkgebied zijn en dient dus per werkgebied door een ecologisch deskundige bepaald te worden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de soortomschrijvingen en verspreidingskaarten uit de bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’.
Let op:
De perioden die in de natuurkalenders zijn aangegeven, zijn slechts een indicatie: Aangezien de seizoenen jaarlijks variëren, zal de natuurkalender niet altijd in overeenstemming zijn met het seizoensritme van planten en dieren. Te allen tijde dient te worden voorkomen dat beschermde dier- en plantensoorten worden geschaad, dus ook op plaatsen waarvan, en momenten waarop, theoretisch gezien niet wordt verwacht dat er schade aan beschermde soorten op zal treden.
29
Toepassing gedragscode
Toepassing gedragscode
STAPPENPLAN VOOR DE INITIATIEFNEMER (opdrachtgever)
INVENTARISATIE NATUURWAARDEN* (door ecologisch deskundige)
VOORBEREIDING
1. Opstellen lijst met (mogelijk) voorkomende beschermde soorten 2. Intekenen op kaart van groeiplaatsen, vaste rust- en verblijf plaatsen en essentiële onderdelen van het leef gebied van beschermde soorten 3. Opstellen ecologisch werkprotocol
GEDRAGSCODE (incl. bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’) + BOVENSTAANDE 3 DOCUMENTEN TOEVOEGEN AAN BESTEKKEN, OPDRACHTBRIEVEN EN CONTRACTEN
INDIEN NOODZAKELIJK, VÓÓR AANVANG VAN DE GEPLANDE WERKZAAMHEDEN ONTHEFFING AANVRAGEN EN MITIGERENDE MAATREGELEN TREFFEN
INFORMEREN UITVOERDER (bij aanbesteding)
1. Aanleveren lijst met (mogelijk) voorkomende beschermde soorten
UITVOERING
2. Aanleveren kaart met groeiplaatsen, vaste rust- en verblijf plaatsen en essentiële onderdelen van het leef gebied van beschermde soorten 3. Aanleveren ecologisch werkprotocol 4. Aanleveren Gedragscode (incl. bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’)
CONTROLEREN VAN UITVOERDER OP NALEVING VAN GEDRAGSREGELS TIJDENS DE WERKZAAMHEDEN BIJ ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN: ECOLOGISCH DESKUNDIGE INSCHAKELEN EN OPTREDEN ALS AANSPRAKELIJKE PARTIJ VOOR HET BEVOEGD GEZAG (Ministerie van EL&I) BIJHOUDEN DOSSIER MET BOVENSTAANDE DOCUMENTEN, EVENTUELE ONTHEFFINGEN, SPECIALE VOORZIENINGEN VOOR BESCHERMDE SOORTEN, AANVULLENDE ADVIEZEN EN AFWIJKINGEN, NOODGEVALLEN EN (EIND)VERSLAG VAN UITVOERDER * Met betrekking tot vleermuizen is voor een ruimtelijke ingreep aan bomen en gebouwen vaak een langlopend onderzoek (jaarrond) naar de functie van het object voor vleermuizen noodzakelijk. Houd hier bij de planvorming dus vroegtijdig rekening mee om onnodige vertraging te voorkomen.
Figuur 4. Stappenplan ‘Toepassing gedragscode voor de initiatiefnemer (opdrachtgever)’
30
Toepassing gedragscode
Toepassing gedragscode
S TAPPENPLAN VOOR DE UITVOERDER (opdrachtnemer)
OPVRAGEN VAN ONDERSTAANDE DOCUMENTEN BIJ INITIATIEFNEMER
VOORBEREIDING
1. Lijst met (mogelijk) voorkomende beschermde soorten 2. Kaart van groeiplaatsen, vaste rust- en verblijf plaatsen en essentiële onderdelen van het leefgebied van beschermde soorten 3. Ecologisch werkprotocol 4. Gedragscode (incl. bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’)
BIJ PRIJSVORMING EN PLANNING REKENING HOUDEN MET DE BETREFFENDE GEDRAGSREGELS SCHRIFTELIJK BEVESTIGEN DAT WERKZAAMHEDEN VOLGENS DE GEDRAGSCODE ZULLEN WORDEN UITGEVOERD
TIJDIG EN ADEQUAAT INFORMEREN VAN UITVOEREND PERSONEEL (onderstaande stukken dienen op de werkvloer aanwezig te zijn)
1. Aanleveren lijst met (mogelijk) voorkomende beschermde soorten 2. Aanleveren kaart met groeiplaatsen, vaste rust- en verblijf plaatsen en essentiële onderdelen van het leef gebied van beschermde soorten
U ITVOERING
3. Aanleveren ecologisch werkprotocol 4. Aanleveren gedragscode (incl. bijlage ‘Beschermde soorten in de gemeente Sliedrecht’)
EVT. GROEIPLAATSEN VAN BESCHERMDE PLANTEN EN/OF NESTEN EN HOLEN VAN BESCHERMDE DIEREN EN VOGELS IN HET VELD MARKEREN
CONTROLEREN VAN UITVOEREND PERSONEEL OP NALEVING VAN GEDRAGSREGELS BIJ ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN: (TIJDELIJK) ONDERBREKEN VAN WERKZAAMHEDEN, INFORMEREN VAN INITIATIEFNEMER, EVT . MAATREGELEN TREFFEN EN AANGEPASTE WERKWIJZE RAPPORTEREN
NA AFRONDING WERKZAAMHEDEN: AANLEVEREN VAN EINDVERSLAG BIJ INITIATIEFNEMER
Figuur 5. Stappenplan ‘Toepassing gedragscode voor de uitvoerder (opdrachtnemer)’
31
Toepassing gedragscode
32
Algemene gedragsregels
4.
Algemene gedragsregels
Voor alle beheers- en onderhoudsmaatregelen en ruimtelijke ingrepen heeft het de voorkeur deze uit te voeren in de voor dier- en plantensoorten minst kwetsbare periode. Het is daarom van belang inzicht te hebben in de kwetsbare periodes (voortplanting, winterrust en/of migratie) van beschermde soorten, die mogelijk in de gemeente Sliedrecht voorkomen. Deze perioden worden aangegeven in de natuurkalenders bij de betreffende werkzaamheden in hoofdstuk 5 (bestendig beheer en onderhoud) en hoofdstuk 6 (ruimtelijke ontwikkeling en inrichting). In alle werkgebieden dienen de volgende algemene gedragsregels te worden gevolgd, óók als er geen beschermde soorten van tabel 2 en 3, broedende vogels en/of vogels met een vaste verblijfplaats voorkomen: •
Te allen tijde en voor alle soorten planten en dieren (dus ook voor tabel 1-soorten en onbeschermde soorten) geldt de in artikel 2 voorgeschreven zorgplicht: deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor alle planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel die zich op een werkterrein bevindt te verplaatsen, voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig);
•
Het opsporen, markeren, uitsteken en verplaatsen van soorten of hun nest- of verblijfplaats gebeurt altijd onder begeleiding en op aanwijzing van een ecologisch deskundige, die kennis heeft van de betreffende soorten. Bij het markeren moet rekening worden gehouden met de herkenbaarheid van nesten door predatoren;
•
Vermijd werkzaamheden in de voortplantingstijd en winterrust van dieren, aangezien zij dan het meest kwetsbaar zijn;
•
Spaar voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten;
•
Vermijd onnodige verstoring van dieren door het gebruik van licht of geluid en/of het betreden of berijden van terreinen waar mogelijk beschermde dieren verblijven. Verstoring kan worden geminimaliseerd door: kwetsbare gebieden af te zetten of in het veld te markeren en vervolgens te ontzien van betreding; bij het gebruik van verlichting te kiezen voor armaturen, die weinig strooilicht veroorzaken; het zo efficiënt mogelijk uitvoeren van werkzaamheden, waardoor de duur van (geluids)verstoring beperkt wordt;
•
De (aanvullende) gedragsregels uit deze gedragscode dienen door, of onder begeleiding van, een ecologisch deskundige te worden uitgevoerd en in een ecologisch werkprotocol te worden vastgelegd;
•
Van de (aanvullende) gedragsregels uit deze gedragscode mag alleen worden afgeweken bij calamiteiten (zoals bijvoorbeeld besmetting van bomen met Iepziek-
33
Algemene gedragsregels
te), of indien de veiligheid in het geding is (bijvoorbeeld na een storm of wanneer de vegetatie op een verkeerspunt waar overzicht essentieel is, zo hoog is, dat plaatselijk een extra onderhoudsbeurt noodzakelijk is). De populaties van de betreffende soorten mogen echter door het afwijken van de standaardregel(s) nooit in het geding komen, anders zijn andere maatregelen vereist (te denken valt aan het afzetten van een bepaald gebied, het zekeren van een gevaarlijke boom, een wegomleiding, het aanbrengen van verkeersspiegels of verkeerslichten, etc.).
34
Bestendig beheer en onderhoud
5.
Bestendig beheer en onderhoud
5.1.
Maaien en klepelen van gazon en sportvelden
Omschrijving Het machinaal (gazonmaaier) of handmatig (kopmaaier) maaien of klepelen van korte grazige vegetaties, zoals gazons, bermen en sportvelden. Het gaat om soortenarme, vaak voedselrijke graslanden, die meermalen (minimaal acht maal) per jaar kort worden gemaaid vanwege de gebruiksfunctie en/of de verkeersveiligheid. Maaien en klepelen worden hier tot dezelfde beheersvorm gerekend, hoewel het effect op de soorten niet dezelfde is. Het effect van klepelen is desastreuzer dan dat van maaien, maar het kan voor hetzelfde doel toegepast worden: het verhinderen van successie en verruiging van de plantengroei en het verkrijgen van een stevige grasmat. Binnen de gemeente Sliedrecht wordt voornamelijk gemaaid, klepelen wordt met name op verkeerspunten toegepast. Gazon wordt 23x per jaar (april-november) met een gazonmaaier gemaaid en 8-16x per jaar met een kopmaaier bijgemaaid. Deze werkzaamheden worden door de gemeente Sliedrecht uitbesteed. Sportvelden worden, door de gemeente Sliedrecht zelf, 30x per jaar (april-november) met een gazonmaaier gemaaid. Natuurkalender - Maaien en klepelen van gazon en sportvelden Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
35
dec
Bestendig beheer en onderhoud
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Broedvogels (algemeen) en vogels met vaste verblijfplaats •
Oranje periode: Vogels broeden over het algemeen niet op gazon en sportvelden en vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen. Er zullen als gevolg van het maaien en klepelen van deze terreinen dus niet zo snel nesten van broedende vogels worden vernield of verstoord. Indien hoge vegetatie en/of bomen op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een broedgeval is aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. Indien het werkterrein een essentieel onderdeel van het foerageergebied (behorende bij het bewoonde nest) uitmaakt, het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan).
Amfibieën •
Oranje periode: Potentiële verblijfplaatsen van amfibieën in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de klepelmaaier niet gebruiken; de maaimachine niet te hoog afstellen (minimaal 15 cm); overdag maaien.
36
Bestendig beheer en onderhoud
5.2.
Maaien en klepelen van ruw gras
Omschrijving Het machinaal of handmatig maaien of klepelen van lange grazige vegetaties, kruidenrijke graslanden en kruidenvegetaties, zoals bermen en dijktaluds met lang gras en veel kruiden en ruigtestroken (randen) langs poelen en in parken. Maaien en klepelen worden hier tot dezelfde beheersvorm gerekend, hoewel het effect op de soorten niet dezelfde is. Het effect van klepelen is desastreuzer dan dat van maaien, maar het kan voor hetzelfde doel toegepast worden: het verhinderen van successie en verruiging van de plantengroei en het verkrijgen van een stevige grasmat. Binnen de gemeente Sliedrecht wordt voornamelijk gemaaid, klepelen wordt met name op verkeerspunten toegepast. Ruw gras en randen worden 2x per jaar (juni/juli, september/oktober) met een klepelmaaier gemaaid en 2-4x per jaar (juni-november) met een kop-/bosmaaier bijgemaaid. Deze werkzaamheden worden door de gemeente Sliedrecht zelf uitgevoerd. Natuurkalender - Maaien en klepelen van ruw gras Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
37
dec
Bestendig beheer en onderhoud
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Noordse woelmuis •
Rode periode: Het maaien en klepelen van ruw gras, waar dit bij of binnen het leefgebied van Noordse woelmuis voorkomt, niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Rode periode: Het maaien van ruw gras, waar dit bij of binnen het leefgebied van Waterspitsmuis voorkomt, niet in de kwetsbare voortplantingsperiode (aprilaugustus) en gedurende de winterrust (december-februari) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén maaien indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door
38
Bestendig beheer en onderhoud
een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. Bij aanwezigheid van weidevogels van binnen naar buiten maaien en gebruik maken van een wildredder; •
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in ruw gras) en zullen als gevolg van het maaien en klepelen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén maaien of klepelen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. Indien het werkterrein een essentieel onderdeel van het foerageergebied (behorende bij het bewoonde nest) uitmaakt, het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan).
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in ruw gras) en zullen als gevolg van het maaien en klepelen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in de rode periode.
Amfibieën •
Rode periode: Niet maaien gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (februari/maart-augustus). Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met amfi-
39
Bestendig beheer en onderhoud
bieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de klepelmaaier niet gebruiken; de maaimachine niet te hoog afstellen (minimaal 15 cm); overdag maaien; •
Oranje periode: Bij maaiwerkzaamheden buiten de kwetsbare periodes van amfibieën potentiële verblijfplaatsen in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de klepelmaaier niet gebruiken; de maaimachine niet te hoog afstellen (minimaal 15 cm); overdag maaien.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien gemaaid wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 25% van de groeiplaatsen ongemoeid laten, minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten, en deze pas maaien als de andere groeiplaatsen zich hebben hersteld); de klepelmaaier niet gebruiken; het maaisel afvoeren, nadat het ongeveer een week (5-10 dagen) gelegen heeft (zie ook § 5.10).
40
Bestendig beheer en onderhoud
5.3.
Maaien van oevers en moeras
Omschrijving Maaien van vegetatie op natte gronden. Hieronder vallen oever- en moerasvegetaties, zoals rietlanden, wilgenopslag, grienden en soortenrijke oevervegetaties met Grote egelskop en Grote kattestaart. Werkzaamheden in het natte profiel, bijvoorbeeld het schonen of uitmaaien van wateren, vallen hier niet onder (zie § 5.8). De maaiwerkzaamheden vinden handmatig plaats of met een open maaibak. Natuurkalender - Maaien van oevers en moeras Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen
41
Bestendig beheer en onderhoud
en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden; •
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze worden beschadigd; binnen 10 meter rondom de burcht niet maaien; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Noordse woelmuis •
Rode periode: Het maaien van riet, waar dit bij de oever voorkomt, niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis (maartaugustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Rode periode: Het maaien van vegetatie van oevers en slootbermen niet in de kwetsbare voortplantingsperiode (april-augustus) en gedurende de winterrust (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebiedover trajecten van minimaal 200 meter laten staan (gefaseerd werken); niet klepelen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén maaien indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied
42
Bestendig beheer en onderhoud
dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn, het maaien en klepelen niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half aprilseptember) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen.
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in oevers) en zullen als gevolg van het maaien en klepelen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén maaien of klepelen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in oevers) en zullen als gevolg van het maaien en klepelen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkter-
43
Bestendig beheer en onderhoud
rein aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode; •
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Rode periode: Het maaien van oevers en moeras niet gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de klepelmaaier niet gebruiken; de maaimachine niet te hoog afstellen (minimaal 15 cm); overdag maaien;
•
Oranje periode: Bij maaiwerkzaamheden buiten de kwetsbare periodes van amfibieën vooraf de potentiële verblijfplaatsen in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de klepelmaaier niet gebruiken; de maaimachine niet te hoog afstellen (minimaal 15 cm); overdag maaien.
Rivierrombout •
Rode periode: De oevervegetatie niet maaien binnen de uitsluipperiode (half mei-juli) van de Rivierrombout. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied behouden. De overige 50% van de oevervegetatie buiten de rode periode maaien (gefaseerd werken);
•
Oranje periode: Bij maaiwerkzaamheden buiten de uitsluipperiode van de Rivierrombout het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan).
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien gemaaid wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; het maaien gefaseerd uitvoeren (minimaal 25% van de groeiplaatsen ongemoeid laten,
44
Bestendig beheer en onderhoud
minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten, en deze pas maaien als de andere groeiplaatsen zich hebben hersteld); de klepelmaaier niet gebruiken; het maaisel afvoeren, nadat het ongeveer een week (5-10 dagen) gelegen heeft (zie ook § 5.10).
45
Bestendig beheer en onderhoud
46
Bestendig beheer en onderhoud
5.4.
Snoeien (bomen, struiken en heesters)
Omschrijving Het verwijderen van delen van bomen, struiken, hagen, sierheesters, rozen en vaste planten en het knotten van knotbomen. Binnen deze maatregel vallen snoeiwerkzaamheden, opkronen, kandelaberen en boomchirurgie. Bij snoeien en opkronen gaat het om het verwijderen van meer of minder takken of takdelen. Bij kandelaberen worden alle takken van een boom verwijderd en blijft alleen de stam met de stompen van grote takken over; de boom krijgt de vorm van een kandelaber. Bij ingrepen door een boomchirurg betreft het meestal het verwijderen van rottende delen en het treffen van voorzieningen om verdere aftakeling van een waardevolle, meestal oude boom te voorkomen. Het kappen van bomen behoort niet tot deze maatregel, dit valt onder het dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken (zie § 5.5). Bomen jonger dan 20 jaar worden 1x per drie jaar (hele jaar) met een stokzaag gesnoeid, bomen ouder dan 20 jaar worden 1x per vijf jaar (hele jaar) met een hoogwerker gesnoeid. Knotbomen worden 1x per drie jaar en leibomen 1x per jaar (meestal winter) handmatig geknot. Hagen worden 2x per jaar (juni/juli en september/oktober) handmatig geknipt. Sierheesters worden 1x per vijf jaar (winterperiode) handmatig gesnoeid. Rozen worden 1x per jaar (maart/april) gesnoeid. Vaste planten worden 1x per jaar (maart) handmatig geknipt. Natuurkalender - Snoeien (bomen, struiken en heesters) Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
47
Bestendig beheer en onderhoud
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Rekening houdend met alle soortgroepen (m.n. boombewonende vleermuizen en vogels met een vaste verblijfplaats) is augustus-september de meest geschikte periode voor het snoeien van bomen met holtes (zie onderstaande aanvullende gedragsregels voor vleermuizen en vogels met een vaste verblijfplaats).
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot een bewoonde beverburcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht niet snoeien; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen (gefaseerd werken); natuurlijk houtafval laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Vleermuizen •
Rode periode: Geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) aan bomen met holtes en spleten gedurende de kwetsbare winterslaap (globaal begin oktober-eind maart, soortspecifiek) en kraamkolonieperiode (globaal mei-juli, soortspecifiek) van vleermuizen uitvoeren, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat de betreffende boom voor vleermuizen geen functie heeft. Hiervoor dient elke boom met holtes en scheuren door een deskundige te zijn beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, de ochtend voorafgaand aan de werkzaamheden (rond zonsopgang/invliegtijd) door een vleermuisdeskundige te worden onderzocht op aanwezigheid van vleermuizen. Als hieruit blijkt dat vleermuizen in de boom aanwezig zijn, verstorende werkzaamheden uitstellen tot een moment dat er in de betreffende boom geen vleermuizen (meer) aanwezig zijn (vooraf opnieuw door een deskundige te onderzoeken). Bij jaarrond gebruik van de boom door vleermuizen, werkzaamheden uitvoeren in de voor vleermuizen minst kwetsbare perioden (april, septemberoktober, soortspecifiek), zie oranje periode;
48
Bestendig beheer en onderhoud
•
Oranje periode: Binnen een straal van 20 meter om een boom met holtes en scheuren alleen handmatig snoeien en geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) uitvoeren, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat de betreffende boom (op dat moment) voor vleermuizen geen functie heeft. Hiervoor dient elke boom met holtes en scheuren door een deskundige te zijn beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, direct voorafgaand aan de werkzaamheden (rond zonsopgang/invliegtijd) door een vleermuisdeskundige te worden onderzocht op aanwezigheid van vleermuizen. Als vleermuizen inderdaad in een boom zijn aangetroffen, verstorende werkzaamheden uitstellen tot een moment dat er in de betreffende boom geen vleermuizen (meer) aanwezig zijn (vooraf opnieuw door een deskundige te onderzoeken). Bij jaarrond gebruik van de boom door vleermuizen dienen onderstaande gedragsregels te worden gevolgd:
•
Binnen een straal van 20 meter om de bewoonde kolonieboom geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) uitvoeren, maar handmatig snoeien en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien tijdens snoeiwerkzaamheden (onverwachts) vleermuizen aanwezig blijken te zijn, de werkzaamheden stopzetten, direct een vleermuisdeskundige inschakelen en handelen zoals in rode periode;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén snoeien indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging
49
Bestendig beheer en onderhoud
van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode; •
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode;
•
Het knotten van wilgen en het snoeien van bomen met holtes ruim voor het broedseizoen uitvoeren (tussen 15 augustus en 1 februari).
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Binnen het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) aan bomen met holtes en spleten uitvoeren, maar de bomen eerst door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, binnen de invloedssfeer van de broedplaats (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) niet snoeien. Indien het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), binnen de invloedssfeer van de broedplaats geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) uitvoeren, maar handmatig snoeien, zo snel mogelijk werken en alleen onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vogels;
•
Oranje periode: Laat elke boom (met een diameter van 30 cm of meer, of met holtes of scheuren) door een deskundige inspecteren op aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vogels en, indien aanwezig, wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september). Indien actieve broedgevallen aanwezig zijn, handelen zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Oranje periode: Voorafgaand aan de snoeiwerkzaamheden potentiële verblijfplaatsen van amfibieën in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Het hout niet ter plekke versnipperen en verspreiden, om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen (zie ook § 5.10). Indien gewerkt wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten in het werkgebied door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 me-
50
Bestendig beheer en onderhoud
ter om de plant niet betreden of anderszins aantasten. Bij verspreid voorkomen aantal werkpaden en valplaatsen van takken beperken, zodat minimaal 25% van de groeiplaatsen onaangetast blijft.
51
Bestendig beheer en onderhoud
52
Bestendig beheer en onderhoud
5.5.
Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken
Omschrijving Bij kappen, rooien en dunnen worden bomen en struiken in hun geheel verwijderd. Het gaat hierbij om het dunnen van bosplantsoen, bosschages, verwijderen van één of enkele bomen uit een laan, rooien van enkele struiken en dergelijke. Als complete houtopstanden en/of bomenrijen verdwijnen, is geen sprake meer van beheer of onderhoud, maar van achterstallig onderhoud of ruimtelijke ingreep (zie § 6.5 en 6.7). Natuurkalender - Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Het holle-bomenbestand in de gemeente dient op een evenwichtig niveau gehouden te worden. Dit houdt in dat geen grote aantallen holle bomen binnen een kort tijdsbestek gekapt mogen worden en dat, voorafgaand aan de kap van dode/holle bomen, een ecologisch deskundige de waarde van de betreffende bomen voor flora en fauna moet beoordelen.
53
Bestendig beheer en onderhoud
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze worden beschadigd; binnen 10 meter rondom de burcht niet dunnen; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen (gefaseerd werken); natuurlijk houtafval indien mogelijk laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Vleermuizen •
Rode periode: Bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer en/of met holtes en scheuren) niet zondermeer kappen, rooien of dunnen, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat de bomen voor vleermuizen geen functie hebben. Hiervoor dient elke boom (met een diameter van 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) door een deskundige te zijn beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, volgens het zogenaamde vleermuisprotocol (zie bijlage 3) te worden onderzocht. Als hieruit blijkt dat inderdaad een vleermuisverblijfplaats aanwezig is en/of de boom essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en verblijfplaats van deze soortgroep, de betreffende boom/bomen (incl. functionele omgeving) sparen, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
•
Binnen een straal van 20 meter om een bewoonde kolonieboom geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) uitvoeren;
•
Gekapt hout met holten minimaal één dag laten liggen met de holte naar boven, zodat eventueel toch aanwezige dieren nog kunnen uitvliegen;
•
Als tijdens de werkzaamheden vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
•
Werk buiten de periode dat een verblijf wordt gebruikt als kraam-, paar- en/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Met betrekking tot het verwijderen of anderszins aantasten van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied bij voorkeur werken gedurende de winterrust van vleermuizen (globaal november-maart, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Als vooraf (tijdelijke) alternatieve voorzieningen (verblijfplaats/beplanting) worden gerealiseerd, en de dieren heb-
54
Bestendig beheer en onderhoud
ben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt; •
Voor elk aan te tasten of te verwijderen verblijf moeten vier nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gecreëerd, bij voorkeur door holen te maken in vergelijkbare bomen, eventueel door aanbrengen van vleermuiskasten. De alternatieve verblijfplaatsen moeten binnen het kerngebied van de groep en mogelijk binnen 100 meter (eventueel 200 meter) van de oorspronkelijke verblijfplaats worden geplaatst en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, op een locatie die gelijk is aan, of beter van kwaliteit is dan, de oorspronkelijke situatie, wat betreft hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 meter hoogte), aanvliegroute en vrije vliegruimte. Daarnaast moeten de locaties verschillende microklimaten aanbieden, lichtvrij, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren zijn en worden afgestemd op overige functies voor vleermuizen (kraam-, paar-, winterverblijfplaatsen, migratie- en vliegroutes, foerageergebied), die het gebied tot geschikt vleermuisgebied maken;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een vleermuisdeskundige te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren te laten wennen en er dienen (grote) bomen herplant te worden, waarin op (korte) termijn nieuwe verblijfplaatsen kunnen ontstaan/gerealiseerd worden;
•
Bomen (met en zonder holtes of scheuren) en/of struiken, die onderdeel uitmaken van een rij of groenstrook en van belang zijn als vliegroute voor vleermuizen, alleen kleinschalig verwijderen en op zo’n wijze dat ononderbroken verbindingen door het landschap blijven bestaan. Ontstane gaten dienen direct te worden opgevuld met nieuwe aanplant, of er moet een alternatieve vliegroute worden gecreëerd (met beplanting van vergelijkbare hoogte, dichtheid, structuur, etc.) nabij, of parallel aan, de originele vliegroute. Deze vliegroute moet tijdig voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn, om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken en de functionaliteit van de vliegroute jaarrond te waarborgen;
•
Groepen bomen en/of struiken, die als (onderdeel van) belangrijk jachtgebied van vleermuizen functioneren, alleen kleinschalig verwijderen of, voorafgaand aan de werkzaamheden, alternatief foerageergebied aanleggen, op zo’n wijze dat de functionaliteit van het jachtgebied jaarrond gewaarborgd blijft. Eventueel nieuw aangelegde begroeiing moet binnen 2 tot 3 jaar voldoende kunnen functioneren als foerageergebied;
•
Tijdig voorafgaand aan het verwijderen van bomen (minimaal 3-5 dagen, met avondtemperaturen van >10°C, voor aanvang van de we rkzaamheden) moeten de oorspronkelijke verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden, door middel van verstoring van het microklimaat door het creëren van tocht en het overdadig verlichten van invliegopeningen. Een vleermuisdeskundige dient te worden ingeschakeld om de best passende methode te bepalen, uit te voeren en te controleren;
55
Bestendig beheer en onderhoud
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén rooien en kappen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode;
•
Het rooien en kappen van wilgen en bomen met holtes ruim voor het broedseizoen uitvoeren (tussen 15 augustus en 1 februari).
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) niet zondermeer kappen, rooien of dunnen, maar eerst door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van vaste verblijfplaats(en) van vogels. Als een vaste verblijfplaats wordt aangetroffen, de betreffende boom (incl. functionele omgeving) sparen, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
•
Werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) uitvoeren, om verstoring in de meest kwetsbare periode te voorkomen, óf rustzones rondom nestbomen realiseren (minimale oppervlakte soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige
56
Bestendig beheer en onderhoud
op het gebied van vogels), waardoor de betreffende vogels succesvol kunnen broeden; •
Marginaal habitat in de directe omgeving opwaarderen tot optimaal habitat (exacte werkwijze soortafhankelijk, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen);
•
Vervangend foerageergebied aanbieden (braakakkers, faunaranden), waarbij het beheer gericht is op het geschikt maken voor kleine knaagdieren (muizen);
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Buizerd genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaard die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vogels de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Amfibieën •
Oranje periode: Voorafgaand aan de werkzaamheden potentiële verblijfplaatsen van amfibieën in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Het hout niet ter plekke versnipperen en verspreiden, om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen (zie ook § 5.10). Indien gewerkt wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten in het werkgebied door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten. Bij verspreid voorkomen aantal werkpaden en valplaatsen van bomen beperken, zodat minimaal 25% van de groeiplaats onaangetast blijft.
57
Bestendig beheer en onderhoud
58
Bestendig beheer en onderhoud
5.6.
Onkruidbestrijding (chemisch en/of borstelen)
Omschrijving Het bestrijden van ongewenste plantengroei (onkruid) op verhardingen met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen en/of borstels. In het huidige beheer wordt het onkruid op verhardingen met behulp van borstels verwijderd. Chemische middelen worden bij uitzondering selectief, en binnen de wettelijke normen, toegepast in de volgende situaties: op een deel van de (half)verhardingen waar mechanisch onkruidbeheer erg moeilijk is, bijvoorbeeld voor de halfverharde paden in parken en verkeersdruppels; op de begraafplaats, voor het bestrijden van algen op grafstenen; op voetbalvelden, wanneer (ondanks goed sportveldbeheer) zich zoveel onkruid ontwikkelt dat de velden niet goed meer functioneren (éénmaal in de 5-8 jaar); in beplanting uitsluitend bij een groeiexplosie van kweekgras en haagwinde, die niet meer mechanisch is te bestrijden, tussen wortels van houtachtige gewassen. Natuurkalender - Onkruidbestrijding (chemisch en/of borstelen) Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
59
Bestendig beheer en onderhoud
•
Chemische onkruidbestrijding is schadelijk voor het gehele ecosysteem en dient daarom zoveel mogelijk te worden vermeden;
Muurplanten •
Rode periode: In de omgeving van groeiplaatsen van beschermde muurplanten alleen mechanische en geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen. Indien uitvoering van chemische bestrijding noodzakelijk is, behoudt (bij grote oppervlakken) minimaal 50% van de groeiplaatsen of verplaats minimaal 50% van de muurplanten naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. Indien een soort beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Rode periode: In de omgeving van groeiplaatsen van beschermde vaatplanten alleen mechanische en geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen. Indien uitvoering van chemische bestrijding noodzakelijk is, spaar tenminste 25% van deze groeiplaatsen of verplaats minimaal 25% van de vaatplanten naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid.
60
Bestendig beheer en onderhoud
5.7.
Onkruidbestrijding (schoffelen)
Omschrijving Het verwijderen van ongewenste plantengroei (onkruid) met mechanische middelen, zoals schoffelen. Haagvoeten, sierheesters en rozen worden 7x per jaar (april-oktober) handmatig geschoffeld en vaste planten worden 7x per jaar (april-oktober) handmatig gewied. Natuurkalender - Onkruidbestrijding (schoffelen) Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Muurplanten •
Oranje periode: Indien geschoffeld wordt in de directe omgeving van groeiplaatsen van beschermde muurplanten, deze groeiplaatsen door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en de muurplant niet verwijderen of beschadigen.
61
Bestendig beheer en onderhoud
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien geschoffeld wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten.
62
Bestendig beheer en onderhoud
5.8.
Schonen (uitmaaien) van wateren
Omschrijving Schonen is het verwijderen van drijvende en ondergedoken waterplanten uit singels, watergangen, poelen, sloten en vijvers en wordt uitgevoerd om de doorstroming van het water veilig te stellen, zodat bij overvloedige regenval de afvoer van het regenwater wordt gegarandeerd. Het verwijderen van de baggerlaag valt niet onder deze werkzaamheden (de vegetatie wordt boven de bodem afgeknipt) en wordt beschreven in § 5.9. Schonen van wateren wordt 1 à 2 keer per jaar ((juni/juli) september/oktober) vanuit het water, met behulp van een veegboot, of vanaf de oever, met behulp van een kraan, uitgevoerd. Schoningswerkzaamheden in juni/juli worden alléén in opdracht van het Waterschap, als dit vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan, uitgevoerd. Natuurkalender - schonen (uitmaaien) van wateren Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
63
Bestendig beheer en onderhoud
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht niet schonen; minimaal 25% van de watervegetatie binnen het werkgebied sparen (gefaseerd werken); natuurlijk houtafval laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Noordse woelmuis •
Rode periode: Het schonen van wateren niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis (maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Rode periode: Het schonen van wateren niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en gedurende de winterrust (decemberfebruari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
64
Bestendig beheer en onderhoud
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van vogels alléén schonen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn het schonen niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half april-september) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het schonen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt
65
Bestendig beheer en onderhoud
aangetroffen, alléén schonen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het schonen niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs de watergang aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Rode periode: Het schonen van wateren niet in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maartaugustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), het schonen gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied overslaan en buiten de rode periode schonen); het schoonsel door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet geschoond of anderszins aangetast zal worden; overdag schonen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Het schonen van wateren gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); het schoonsel door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet geschoond of anderszins aangetast zal worden; overdag schonen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Vissen •
Rode periode: Het schonen van wateren niet in het paai- en opgroeiseizoen van vissen (maart-augustus, soortafhankelijk) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (t.a.v. Bittervoorn en Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), het schonen gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat bin-
66
Bestendig beheer en onderhoud
nen het beheersgebied overslaan en buiten de rode periode schonen); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; het schoonsel door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten en in geval van bittervoorns ook op grote zoetwatermossels (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een watergang in de directe omgeving, die niet geschoond of anderszins aangetast zal worden; •
Oranje periode: Het schonen gefaseerd uitvoeren (minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; het schoonsel door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten en in geval van bittervoorns ook op grote zoetwatermossels (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet geschoond of anderszins aangetast zal worden;
•
Het schonen van wateren niet uitvoeren als de watertemperatuur lager is dan 4°C of hoger is dan 20°C.
Platte schijfhoren •
Oranje periode: Bij het schonen van wateren minimaal 25% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan (gefaseerd werken); ondergedoken watervegetatie sparen en/of terugplaatsen in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving die niet geschoond of anderszins wordt aangetast.
Rivierrombout •
Rode periode: Het schonen van wateren niet binnen de uitsluipperiode (half meijuli) van de Rivierrombout uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn, hieronder vallen o.a. primaire waterschapstaken), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan en buiten de rode periode schonen (gefaseerd werken);
•
Oranje periode: Het schonen gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan).
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien geschoond wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; tenminste 25% van deze groeiplaatsen sparen (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten) en de wortels niet aantasten.
67
Bestendig beheer en onderhoud
68
Bestendig beheer en onderhoud
5.9.
Baggeren van wateren
Omschrijving Baggeren is het op diepte houden van singels, watergangen, poelen, sloten en vijvers door het verwijderen van de modderige lagen van de bodem en wordt uitgevoerd om de doorstroming van het water veilig te stellen, zodat bij overvloedige regenval de afvoer van het regenwater wordt gegarandeerd. Bij achterstallige baggerwerkzaamheden is geen sprake meer van beheer of onderhoud, maar van achterstallig onderhoud of ruimtelijke ingreep (zie § 6.7). Baggeren van B-watergangen wordt 1 keer per tien jaar (winterperiode) vanuit het water, met behulp van een baggerboot, of vanaf de oever, met behulp van een kraan, uitgevoerd. Wateren met bomen erlangs worden regelmatiger gebaggerd. De te baggeren watergangen worden bij voorkeur eerst drooggelegd, waarna de aanwezige vissen worden weggevangen door een visvereniging. Vervolgens wordt de bagger met een kraan vanaf de kant weggeschept en afgevoerd naar een depot. A-watergangen zijn in beheer van het waterschap. Natuurkalender - Baggeren van wateren Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
69
Bestendig beheer en onderhoud
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze worden beschadigd; binnen 10 meter rondom de burcht niet baggeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Noordse woelmuis •
Rode periode: Het baggeren van wateren niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis (maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter niet baggeren (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter niet baggeren (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Rode periode: Het baggeren van wateren niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en gedurende de winterrust (decemberfebruari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter niet baggeren (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter niet baggeren (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
70
Bestendig beheer en onderhoud
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van vogels alléén baggeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkomen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn, het baggeren niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half april-september) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen.
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het baggeren niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén baggeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortaf-
71
Bestendig beheer en onderhoud
hankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het baggeren niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer of met holtes en scheuren) op of direct langs de watergang aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Rode periode: Het baggeren van wateren niet gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het baggeren gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied overslaan en buiten de rode periode baggeren); watergang vooraf door een deskundige laten afzetten en leegvangen; de bagger op de kant uitspreiden en door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet gebaggerd of anderszins aangetast zal worden; baggerwerkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Het baggeren gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); de bagger op de kant uitspreiden en door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet gebaggerd of anderszins aangetast zal worden; baggerwerkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Vissen •
Rode periode: Het baggeren van wateren niet in het paai- en opgroeiseizoen van vissen (maart-augustus, soortafhankelijk) en niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren. Indien uit voering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (t.a.v. Bittervoorn en Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), het baggeren gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied overslaan en buiten de rode periode baggeren); watergang vooraf door een deskundige laten leegvissen; werkrichting
72
Bestendig beheer en onderhoud
zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; de bagger door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten en in geval van bittervoorns ook op grote zoetwatermossels (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet gebaggerd of anderszins aangetast zal worden; •
Oranje periode: Het baggeren gefaseerd uitvoeren (minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; de bagger door een deskundige laten nalopen op beschermde soorten en in geval van bittervoorns ook op grote zoetwatermossels (zie ook § 5.10); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet gebaggerd of anderszins aangetast zal worden; het baggeren van wateren niet uitvoeren als de watertemperatuur lager is dan 4°C of hoger is dan 2 0°C.
Platte schijfhoren •
Oranje periode: Bij het baggeren van wateren minimaal 25% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan (gefaseerd werken); ondergedoken watervegetatie sparen en/of terugplaatsen in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving die niet gebaggerd of anderszins wordt aangetast.
Rivierrombout •
Rode periode: Het baggeren van wateren niet binnen de uitsluipperiode (half mei-juli) van de Rivierrombout uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan en buiten de rode periode baggeren (gefaseerd werken);
•
Oranje periode: Bij baggerwerkzaamheden buiten de uitsluipperiode (half meijuli) van de Rivierrombout het baggeren gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het beheersgebied bij toerbeurt overslaan).
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien gebaggerd wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; tenminste 25% van deze groeiplaatsen sparen, minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten.
73
Bestendig beheer en onderhoud
74
Bestendig beheer en onderhoud
5.10. Afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval Omschrijving Het afvoeren van natuurlijk afval van maaien, snoeien, dunnen, schonen en baggeren en het periodiek verwijderen van zwerfvuil en drijfhout. Het afvoeren van bovengenoemd afval wordt met behulp van machines, prikstokken en bladblazers uitgevoerd. Natuurlijk afval wordt zoveel mogelijk verzameld en gebruikt voor het verhogen van paden en dergelijke. Incidenteel, als het praktisch niet anders kan, wordt het afval in het plantsoen teruggeblazen. Natuurkalender - Afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Rode periode: Bij het afvoeren van (met name drijvend) afval in de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageer-
75
Bestendig beheer en onderhoud
gebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden; •
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen afval afvoeren; natuurlijk houtafval laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Noordse woelmuis •
Oranje periode: Voorkom bij het machinaal afvoeren van (met name drijvend) afval in de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis (maart-augustus) dat oevers en holen van deze soort aangetast worden; minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Oranje periode: Voorkom bij het machinaal afvoeren van (met name drijvend) afval in de voortplantingsperiode (april-augustus) en gedurende de winterrust (december-februari) van de Waterspitsmuis dat oevers en holen van deze soort aangetast worden; minimaal 30% van optimaal habitat binnen het beheersgebied over trajecten van minimaal 200 meter sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Verstorende werkzaamheden niet in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van vogels alléén machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de (oever)vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden, zo snel mogelijk werken en de grootte van het werkgebied beperken (bijvoorbeeld door één rijstrook te gebruiken) om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn het machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval niet in het
76
Bestendig beheer en onderhoud
broedseizoen van de IJsvogel (half april-september) en de Oeverzwaluw (meiaugustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zjin, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels in bomen en gebouwen zullen als gevolg van het machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels in bomen en gebouwen zullen als gevolg van het machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van 30 cm of meer of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
77
Bestendig beheer en onderhoud
Amfibieën •
Rode periode: Machinaal afvoeren (versnipperen) van (natuurlijk) afval niet in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Potentiële verblijfplaatsen van amfibieën in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; baggerafval en schoonsel enkele dagen laten liggen, zodat eventuele achtergebleven amfibieën kunnen ontsnappen, en daarna afvoeren om verstikking van de bodem te voorkomen en verschraling te bevorderen; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Vissen •
Oranje periode: Bij het verwijderen van (met name drijvend) afval aantasting van oever- en waterplantvegetatie zoveel mogelijk voorkomen. Deze vegetatie is van belang als voortplantings- en leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats) voor vissen.
Platte schijfhoren •
Oranje periode: Bij het verwijderen van (met name drijvend) afval aantasting van oever- en waterplantvegetatie zoveel mogelijk voorkomen. Deze vegetatie is van belang als leefgebied voor de Platte schijfhoren.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Gedurende de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en niet met materieel over deze groeiplaatsen rijden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten); maaisel vijf tot tien dagen laten liggen om zaadval te bevorderen en daarna afvoeren om verstikking van de bodem te voorkomen en verschraling te bevorderen; snoeiafval niet ter plekke versnipperen en verspreiden om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen.
78
Bestendig beheer en onderhoud
5.11. Onderhoud van oevers Omschrijving Onderhoud van de oeververdediging en andere kunstwerken in het water, zoals kademuren, kribben, dijken, sluizen en oeverbeschoeiingen, heeft vooral betrekking op de plaatsing en schikking van de materialen die daarvoor gebruikt worden. Op sommige punten kan daardoor oeverbegroeiing worden beïnvloed. Huidige oeverbeschoeiingen in de gemeente Sliedrecht worden afgezaagd of niet meer onderhouden. Nieuwe beschoeiingen worden alleen toegepast bij zeer steile oevers. Het plaatsen van nieuwe beschoeiingen valt echter niet onder onderhoud van oevers, maar is een ruimtelijke ingreep (zie § 6.3). Natuurkalender - Onderhoud van oevers Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
79
Bestendig beheer en onderhoud
Bever •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze worden beschadigd; binnen 10 meter rondom de burcht geen onderhoudswerkzaamheden uitvoeren; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden.
Noordse woelmuis •
Rode periode: Het verwijderen van riet, waar dit bij de oever voorkomt, niet in de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis (maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Rode periode: Het onderhoud van oevers en slootbermen niet in de voortplantingsperiode (april-augustus) en gedurende de winterrust (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van vogels onderhoud aan oevers alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een
80
Bestendig beheer en onderhoud
wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn het onderhoud aan oevers niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half april-september) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september), of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het onderhoud aan oevers niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén onderhoud aan oevers uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
81
Bestendig beheer en onderhoud
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in wateren en/of oevers) en zullen als gevolg van het onderhoud aan oevers niet zo snel worden aangetast. Indien bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer of met holtes en scheuren) op of direct langs de watergang aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Rode periode: Het onderhoud van oevers niet gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het onderhoud gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten en buiten de rode periode onderhouden); watergang vooraf door een deskundige laten afzetten en leegvangen; aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Het onderhoud van oevers gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het beheersgebied intact laten); werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Vissen •
Rode periode: Het onderhoud van oevers niet in het paai- en opgroeiseizoen van vissen (maart-augustus, soortafhankelijk) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (t.a.v. Bittervoorn en Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), het onderhoud gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten en buiten de rode periode onderhouden); watergang vooraf door een deskundige laten leegvissen (in geval van bittervoorns ook grote zoetwatermossels wegvangen); aangetroffen (beschermde) soorten terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
82
Bestendig beheer en onderhoud
•
Oranje periode: Het onderhoud van oevers gefaseerd uitvoeren (minimaal 30% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten; aangetroffen (beschermde) soorten (in geval van bittervoorns ook grote zoetwatermossels) terugzetten in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet geschoond of anderszins aangetast zal worden;
•
Het onderhoud van oevers niet uitvoeren als de watertemperatuur lager is dan 4°C of hoger is dan 20°C.
Platte schijfhoren •
Oranje periode: Bij het onderhoud van oevers minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten (gefaseerd werken); ondergedoken watervegetatie sparen en/of terugplaatsen in een vergelijkbare watergang in de directe omgeving die niet wordt aangetast.
Rivierrombout •
Rode periode: Het onderhoud van oevers niet binnen de uitsluipperiode (half mei-juli) van de Rivierrombout uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten en buiten de rode periode onderhouden (gefaseerd werken);
•
Oranje periode: Het onderhoud van oevers gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied bij toerbeurt overslaan).
Muurplanten •
Oranje periode: In het geval van stenen oevers aantasting van groeiplaatsen van beschermde muurplanten waar mogelijk voorkomen. Behoudt (bij grote oppervlakken) minimaal 50% van de groeiplaatsen of verplaats minimaal 50% van de muurplanten naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. Pas wanneer de muurplantvegetatie op het aangetaste deel is hersteld, kan de overige 50% worden verplaatst. Indien een soort zeer beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien onderhoud van oevers binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) wordt uitgevoerd, eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; tenminste 25% van deze groeiplaatsen sparen (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten).
83
Bestendig beheer en onderhoud
84
Bestendig beheer en onderhoud
5.12. Onderhoud van verhardingen Omschrijving Onderhoud van wegen, fietspaden, voetpaden, parkeerplaatsen, kades, pieren en dergelijke. De werkzaamheden die hiertoe behoren zijn het openbreken en asfalteren, verwijderen en storten van grint en beton, bermverlaging in verband met waterafvoer, onderhoud en reiniging van kolken. Natuurkalender - Onderhoud van verhardingen Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Broedvogels (algemeen) en vogels met vaste verblijfplaats •
Oranje periode: Vogels broeden over het algemeen niet op verhardingen en vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen. Er zullen als gevolg van het onderhoud van verhardingen dus niet zo snel nesten van broedende vogels worden vernield of verstoord. Indien hoge vegetatie en/of bomen op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf
85
Bestendig beheer en onderhoud
door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een broedgeval is aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. Muurplanten •
Oranje periode: Voorkom aantasting van groeiplaatsen van zwaarder beschermde muurplanten. Indien uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is, behoudt (bij grote oppervlakken) minimaal 50% van de groeiplaatsen of verplaats minimaal 50% van de muurplanten naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. Pas wanneer de muurplantvegetatie op het aangetaste deel is hersteld, kan de overige 50% worden verplaatst. Indien een soort zeer beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien onderhoud van verhardingen binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) wordt uitgevoerd, eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; tenminste 25% van deze groeiplaatsen sparen (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten).
86
Bestendig beheer en onderhoud
5.13. Onderhoud van gebouwen Omschrijving Regulier onderhoud van gebouwen, zoals het herstellen van dakbedekkingen, goten en afwateringen, daklijsten, kozijnen, deuren, voegwerk, verwarmingsinstallaties en rioleringen, schilderwerk (schuren, stoppen en schilderen), schoonspuiten en impregneren van gevels, enzovoorts. Aangezien de binnenkant van gebouwen van belang kan zijn voor bijvoorbeeld vleermuizen en vogels, valt ook het onderhoud ín gebouwen hieronder. Verbouwingen of grootschalige renovaties behoren niet tot deze maatregel, maar zijn ruimtelijke ingrepen (zie § 6.4). Natuurkalender - Onderhoud van gebouwen Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Vleermuizen •
Rode periode: Geen verstorende onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren, tenzij een deskundige heeft bepaald dat de betreffende werkzaamhe-
87
Bestendig beheer en onderhoud
den voor vleermuizen bij voorbaat niet verstorend zijn en/of onderzoek heeft aangetoond dat het betreffende gebouw voor vleermuizen geen functie heeft. Hiervoor dient elk gebouw door een deskundige te zijn beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, volgens het zogenaamde vleermuisprotocol (zie bijlage 3) te worden onderzocht. Als hieruit blijkt dat een vleermuisverblijfplaats in het gebouw aanwezig is en/of het gebouw essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats voor deze soortgroep, de betreffende verblijfplaats (incl. functionele omgeving) niet (blijvend) aantasten, inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden: •
Als tijdens de werkzaamheden (onverwachts) vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
•
Werk buiten de periode dat een verblijf wordt gebruikt als kraamverblijf, paaren/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Als vooraf (tijdelijke) alternatieve verblijfplaatsen worden gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Voor elk aan te tasten of te verwijderen verblijf moeten vier nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gecreëerd, bij voorkeur door inpandige voorzieningen in het betreffende gebouw (of in vergelijkbare bebouwing in de directe omgeving), eventueel door het aanbrengen van uitwendige vleermuiskasten. De alternatieve verblijfplaatsen moeten binnen het kerngebied van de groep en mogelijk binnen 100 meter (eventueel 200 meter) van de oorspronkelijke verblijfplaats worden geplaatst en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, op een locatie die gelijk is aan, of beter van kwaliteit is dan, de oorspronkelijke situatie, wat betreft hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 meter hoogte), aanvliegroute en vrije vliegruimte. Daarnaast moeten de locaties verschillende microklimaten aanbieden, lichtvrij, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren zijn en worden afgestemd op overige functies voor vleermuizen (kraam-, paar-, winterverblijfplaatsen, migratie- en vliegroutes, foerageergebied), die het gebied tot geschikt vleermuisgebied maken;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een vleermuisdeskundige te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren te laten wennen en bij voorkeur komt de oorspronkelijke verblijfplaats weer beschikbaar na renovatie of onderhoud en/of worden permanente inwendige (en eventueel uitwendige) voorzieningen gerealiseerd;
•
Tijdig voorafgaand aan het onderhoud (minimaal 3-5 dagen, met avondtemperaturen van >10°C, voor aanvang van de werkzaamheden) moeten de oorspronke-
88
Bestendig beheer en onderhoud
lijke verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden, door middel van verstoring van het microklimaat door het creëren van tocht en het overdadig verlichten van invliegopeningen. Een vleermuisdeskundige dient te worden ingeschakeld om de best passende methode te bepalen, uit te voeren en te controleren; •
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Broedvogels (algemeen) •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén onderhoud aan gebouwen uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen op of in het gebouw óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen zoals het ontoegankelijk maken van het gebouw vanaf begin maart (of eerder). Indien toch een actief nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen.
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Geen verstorende onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren, tenzij een deskundige heeft bepaald dat de betreffende werkzaamheden voor vogels met een vaste verblijfplaats bij voorbaat niet verstorend zijn en/of onderzoek heeft aangetoond dat het betreffende gebouw voor vogels met een vaste verblijfplaats geen functie heeft. Hiervoor dient elk gebouw door een deskundige te worden onderzocht op aanwezigheid van in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen en/of het gebouw essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats voor deze soortgroep, de betreffende verblijfplaats (incl. functionele omge-
89
Bestendig beheer en onderhoud
ving) niet (blijvend) aantasten, inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden: •
Werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) uitvoeren, om verstoring in de meest kwetsbare periode te voorkomen, óf rustzones rondom verblijfplaatsen realiseren (minimale oppervlakte soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen), waardoor de betreffende vogels succesvol kunnen broeden;
•
Voor elke aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats moet een bepaald aantal (soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen) nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Deze moeten zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn met de oorspronkelijke verblijfplaats (bijvoorbeeld door een verblijfplaats onder een kapotte dakpan te vervangen door een nestdakpan) en zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke plek en/of bestaande nestplaatsen geplaatst worden (bij voorkeur in hetzelfde gebouw, in bebouwing in de directe omgeving, of in de eventuele nieuwbouw). Voor koloniebroeders (zoals Huismus en Gierzwaluw) moeten meerdere nestplekken bij elkaar aangeboden worden;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden en het broedseizoen aanwezig zijn om de dieren te laten wennen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Huismus en Gierzwaluw genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vogels de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Muurplanten •
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van beschermde muurplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; bij grote oppervlakken minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden of, onder begeleiding van een deskundige, naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen; pas wanneer de muurplantvegetatie op het aangetaste deel is hersteld, kan de overige 50% worden verplaatst. Indien een soort zeer beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien onderhoud van gebouwen binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) wordt uitgevoerd, eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in
90
Bestendig beheer en onderhoud
kaart laten brengen en markeren; tenminste 25% van deze groeiplaatsen sparen (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten).
91
Bestendig beheer en onderhoud
92
Bestendig beheer en onderhoud
5.14. Onderhoud van hekken, rasters en roosters Omschrijving Het uitvoeren van onderhoud en reparatie en het vervangen van hekken, rasters en vee- of wildroosters langs wegen en rondom percelen. Natuurkalender - Onderhoud van hekken, rasters en roosters Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Voorkom versnippering van leefgebieden door hekken, rasters en roosters die voor zoogdieren en/of amfibieën niet passeerbaar zijn.
Broedvogels (algemeen) en vogels met vaste verblijfplaats •
Oranje periode: Vogels broeden over het algemeen niet op hekken, rasters en roosters en vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen. Er zullen als gevolg van het onderhoud van hekken, rasters en roosters dus niet zo snel nesten van broedende vogels worden vernield of verstoord. Indien hoge vegetatie en/of bomen op of direct langs het werkterrein
93
Bestendig beheer en onderhoud
aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een broedgeval is aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien onderhoud van hekken, rasters en roosters binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) wordt uitgevoerd, eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten. Bij verspreid voorkomen het aantal werkpaden beperken, zodat tenminste 25% van deze groeiplaatsen onaangetast blijft.
94
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.1.
Grondwerkzaamheden (bouwrijp maken van terreinen)
Omschrijving Alle werkzaamheden die nodig zijn om een terrein bouwrijp te maken, zoals verwijderen of frezen van grond (toplaag); aanbrengen en verwijderen van leidingen en riolering; aanbrengen van voorbelasting; egaliseren van percelen; aanleggen van funderingen; aanbrengen, uitbreiden en aanpassen van verhardingen en van half/onverharde wegen en paden; uitvoeren van achterstallig onderhoud aan leidingen, riolering, funderingen, wegen en paden. Het dempen en vergraven van wateren (zie § 6.2) en het aanleggen van bruggen, duikers en andere kunstwerken in wateren (zie § 6.3) vallen hier niet onder. Natuurkalender - Grondwerkzaamheden (bouwrijp maken van terreinen) Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
95
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Bever •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Bever; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen grondwerkzaamheden uitvoeren; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen (gefaseerd werken); werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden; indien de grondwerkzaamheden een barrière veroorzaken, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing aanleggen (zone van 10-20 meter breed) om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Noordse woelmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
96
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Waterspitsmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Vleermuizen •
Rode periode: Geen grondwerkzaamheden uitvoeren, tenzij een deskundige heeft bepaald dat de betreffende werkzaamheden voor vleermuizen bij voorbaat niet verstorend zijn en/of het plangebied zeker geen essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen (met name als vliegroute en/of foerageergebied). Indien het gebied potentieel geschikt is voor vleermuizen, dient de daadwerkelijke functie ervan volgens het zogenaamde vleermuisprotocol onderzocht te worden (zie bijlage 3); als hieruit blijkt dat het gebied inderdaad essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, en het betreffende (onderdeel van het) leefgebied (blijvend) wordt
97
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
aangetast, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Als tijdens werkzaamheden vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
•
Binnen een straal van 20 meter om een bewoonde kolonieboom geen verstorende werkzaamheden uitvoeren;
•
Gekapt hout met holten minimaal één dag laten liggen met de holte naar boven, zodat eventueel toch aanwezige dieren nog kunnen uitvliegen;
•
Werk buiten de periode dat een object (gebouw, boom met holtes en/of scheuren) wordt gebruikt als kraam-, paar- en/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Met betrekking tot het verwijderen of anderszins aantasten van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied werkzaamheden bij voorkeur gedurende de winterrust van vleermuizen (globaal november-maart, afhankelijk van soort en weersomstandigheden) uitvoeren. Als vooraf (tijdelijke) alternatieve voorzieningen worden gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Lijnvormige landschapselementen, die van belang zijn als vliegroute voor vleermuizen, alleen kleinschalig verwijderen en op zo’n wijze dat ononderbroken verbindingen door het landschap blijven bestaan. Bij het ontstaan van gaten dient direct een alternatieve vliegroute worden gecreëerd (aanleg van een watergang, lijnvormige beplanting, te bepalen door een vleermuisdeskundige) nabij, of parallel aan, de originele vliegroute. Deze vliegroute moet tijdig voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn, om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken en de functionaliteit van de vliegroute jaarrond te waarborgen;
•
Groepen bomen en/of struiken, die als (onderdeel van) belangrijk jachtgebied van vleermuizen functioneren, alleen kleinschalig verwijderen of, voorafgaand aan de werkzaamheden, alternatief foerageergebied aanleggen, op zo’n wijze dat de functionaliteit van het jachtgebied jaarrond gewaarborgd blijft. Eventueel nieuw aangelegde begroeiing moet binnen 2 tot 3 jaar voldoende kunnen functioneren als foerageergebied;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
98
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alleen verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien toch een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn de werkzaamheden niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half aprilseptember) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen.
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
99
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet op de grond) en zullen als gevolg van grondwerkzaamheden niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet op de grond) en zullen als gevolg van grondwerkzaamheden niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Heikikker, de Kamsalamander en/of de Rugstreeppad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet gedurende de winterrust (novemberfebruari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren;
100
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren.
•
Kale grond en braakliggende terreinen vormen potentieel geschikt leefgebied voor de Rugstreeppad (pioniersoort) en kunnen, ter voorkoming van vestiging van deze soort, door middel van amfibieënwerend scherm worden afgezet;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van amfibieën de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Muurplanten •
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde muurplanten in kaart brengen en markeren; minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden of onder begeleiding van een deskundige naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen. Indien een soort beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Rode periode: Werkzaamheden niet binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) van zwaarder beschermde vaatplanten uitvoeren;
•
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren (gedurende de periode dat bovengrondse delen zichtbaar zijn, soortafhankelijk); minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten) of onder begeleiding van een deskundige laten uitsteken; bij het uitsteken een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meenemen, in verband met het wortelstelsel en/of de benodigde symbiotische bodemschimmels (orchideeën); uitgestoken planten direct naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen.
101
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
102
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.2.
Dempen van wateren
Omschrijving Het dempen van (delen van) watergangen (sloten, vaarten, kreken, enz.), plassen, poelen en vijvers. Natuurkalender - Dempen van wateren Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water en de oever een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Bever; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn, voorkom dat de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse
103
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) wordt verstoord en/of (blijvend) wordt aangetast; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden; •
Oranje periode: Voorkom dat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen water dempen; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden; indien het dempen van water een barrière veroorzaakt, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing (zone van 10-20 meter breed) aanleggen om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water en de oever een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Noordse woelmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water en de oever een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Waterspitsmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aange-
104
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
vraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Vleermuizen •
Rode periode: Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water mogelijk een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen (met name als vliegroute en/of foerageergebied voor de Meervleermuis en de Watervleermuis). Indien het water potentieel geschikt is voor vleermuizen, dient de daadwerkelijke functie ervan volgens het zogenaamde vleermuisprotocol onderzocht te worden (zie bijlage 3); als hieruit blijkt dat het water inderdaad essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, en het betreffende (onderdeel van het) leefgebied (blijvend) wordt aangetast, dient ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Werkzaamheden bij voorkeur gedurende de winterrust van vleermuizen (globaal november-maart, afhankelijk van soort en weersomstandigheden) uitvoeren. Als vooraf (tijdelijke) alternatief foerageergebied wordt gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Watergangen, die van belang zijn als vliegroute voor vleermuizen, alleen kleinschalig dempen en op zo’n wijze dat ononderbroken verbindingen door het landschap blijven bestaan. Bij het ontstaan van gaten dient direct een alternatieve vliegroute te worden gecreëerd (aanleg van een nieuwe watergang, of eventueel lijnvormige beplanting, te bepalen door een vleermuisdeskundige) nabij, of parallel aan, de originele vliegroute. Deze vliegroute moet tijdig voor aanvang van de
105
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
werkzaamheden aanwezig zijn, om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken en de functionaliteit van de vliegroute jaarrond te waarborgen; •
Watergangen, die als (onderdeel van) belangrijk jachtgebied van vleermuizen functioneren, alleen kleinschalig dempen of, voorafgaand aan de werkzaamheden, een nieuwe waterpartij aanleggen die als alternatief foerageergebied kan dienen (te bepalen door een vleermuisdeskundige), op zo’n wijze dat de functionaliteit van het jachtgebied jaarrond gewaarborgd blijft. Eventueel nieuw aangelegde watergangen moeten binnen 2 tot 3 jaar voldoende kunnen functioneren als foerageergebied.
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alleen verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien toch een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn het dempen niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half april-september) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedseizoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot
106
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. •
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in watergangen) en zullen als gevolg van het dempen van watergangen niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in watergangen) en zullen als gevolg van het dempen van watergangen niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Heikikker, de Kamsalamander en/of de Rugstreeppad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van deze soort(en) in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet gedurende de winterrust (novemberfebruari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de op-
107
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
groeiperiode van de larven (februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) afzetten en leegvangen: De te dempen watergang eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven amfibieën (en overige aquatische fauna) door een deskundige laten wegvangen en naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; afgegraven grond en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; grond en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van amfibieën (en overige aquatische fauna); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; •
Oranje periode: (Delen van) watergangen die gedempt worden eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven amfibieën (en vissen en zoetwatermossels) door een deskundige laten wegvangen en naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; baggerlaag en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; bagger en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van amfibieën (en vissen en zoetwatermossels); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van amfibieën de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Vissen •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Bittervoorn, de Grote modderkruiper, de Kleine modderkruiper en de Rivierdonderpad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van Bittervoorn en/of Grote modderkruiper (beide tabel 3-soorten) in het geding is, dient voor deze soorten een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richt-
108
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
lijn gelden. Met betrekking tot Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad (beide tabel 2-soorten) geldt een vrijstelling voor het dempen van wateren, mits onderstaande gedragsregels nauwkeurig worden toegepast: •
Rode periode: Het dempen van wateren niet in het paai- en opgroeiseizoen van vissen (maart-augustus, soortafhankelijk) en niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren. Indien uitvoer ing van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (t.a.v. Bittervoorn en Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden afzetten en leegvangen: (Delen van) watergangen die gedempt worden eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven vissen (en amfibieën en zoetwatermossels) door een deskundige laten wegvangen en overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet gedempt of anderszins aangetast zal worden; baggerlaag en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; bagger en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en amfibieën en zoetwatermossels); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet gedempt of anderszins aangetast zal worden;
•
Oranje periode: Het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden afzetten en leegvangen: (Delen van) watergangen die gedempt worden eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven vissen (en amfibieën en zoetwatermossels) door een deskundige laten wegvangen en overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet gedempt of anderszins aangetast zal worden; baggerlaag en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; bagger en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en amfibieën en zoetwatermossels); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet gedempt of anderszins aangetast zal worden; het dempen van wateren niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C u itvoeren;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Grote modderkruiper genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vissen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
109
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Platte schijfhoren •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Platte schijfhoren; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregel kan bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Oranje periode: Ondergedoken watervegetatie sparen en/of overplaatsen naar een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet gedempt of anderszins aangetast zal worden.
Rivierrombout •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Rivierrombout; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Het dempen van water(en) niet binnen de uitsluipperiode (half mei-juli) van de Rivierrombout uitvoeren;
•
Oranje periode: Minimaal 50% van het leefgebied van de Rivierrombout intact laten.
Muurplanten •
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen langs het te dempen water (bijv. op kademuren) van beschermde muurplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden of onder begeleiding van een deskundige naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen. Indien een soort beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Rode periode: Het dempen van water niet binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) van zwaarder beschermde vaatplanten uitvoeren;
•
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren (gedurende de periode dat bovengrondse delen zichtbaar zijn, soortafhankelijk); minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten) of onder begeleiding van een deskundige laten uitsteken; bij het uitsteken een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meenemen, in verband met
110
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
het wortelstelsel en/of de benodigde symbiotische bodemschimmels (orchideeen); uitgestoken planten direct naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen.
111
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
112
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.3.
Overige werkzaamheden aan wateren en oevers
Omschrijving Het aanpassen of aanbrengen van beschoeiingen en watergebonden kunstwerken (zoals duikers, bruggen en steigers), het vergraven van wateren (zoals het verbreden van sloten, rivieren, kanalen, poelen en vijvers en de aanleg van natuurvriendelijke oevers), het uitvoeren van achterstallig onderhoud (zoals het rigoureus schonen van wateren en het rigoureus terugdringen van de vegetatie) en de bijbehorende maaiwerkzaamheden (oever- en waterplantvegetaties) en het hiervoor aan- en afvoeren van materieel. Natuurkalender - Overige werkzaamheden aan wateren en oevers Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Indien een deel van de oever(vegetatie) blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de oever(vegetatie) een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Bever; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient 113
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Voorkom dat bewoonde beverburchten (inclusief de functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen werkzaamheden uitvoeren; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden; indien werkzaamheden aan de oever een barrière veroorzaken, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing aanleggen (zone van 10-20 meter breed) om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Indien een deel van de oever(vegetatie) blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de oever(vegetatie) een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Noordse woelmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden aan wateren en oevers niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten en werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten en werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Indien een deel van de oever(vegetatie) blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de oever(vegetatie) een essentieel onderdeel uitmaakt
114
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
van het leefgebied van de Waterspitsmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: Werkzaamheden aan wateren en oevers niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten en werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Minimaal 30% van optimaal habitat binnen het werkgebied over trajecten van minimaal 200 meter intact laten en werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de oevervegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien toch een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Indien verticale wanden (zoals een steile beek- of rivieroever, zand- of steengroeven, aardwallen, etc.) in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn de werkzaamheden niet in het broedseizoen van de IJsvogel (half aprilseptember) en de Oeverzwaluw (mei-augustus) uitvoeren. Binnen het broedsei-
115
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
zoen van deze vogels het werkgebied vooraf door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf broedgevallen proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het afdekken of afvlakken (1:1 of vlakker), of het regelmatig omploegen, verstoren of met folie bedekken van (wanden van) zandhopen. Bij aanwezigheid van in gebruikzijnde broedholtes verstorende werkzaamheden alléén uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen. •
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in oevers en watergangen) en zullen als gevolg van werkzaamheden aan wateren en oevers niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen (dus niet in oevers en watergangen) en zullen als gevolg van werkzaamheden aan wateren en oevers niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen of oudere bomen in (de directe omgeving van) het werkgebied aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Amfibieën •
Indien een deel van het water en/of de oever(vegetatie) blijvend wordt aangetast, door een deskundige laten bepalen of het water en/of de oever(vegetatie) een
116
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Heikikker, de Kamsalamander en/of de Rugstreeppad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van deze soort(en) in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: Werkzaamheden aan wateren en oevers niet gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), werkzaamheden gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het plangebied intact laten en/of op een later tijdstip aantasten) en het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) afzetten en leegvangen: (Delen van) wateren en oevers die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven amfibieën (en overige aquatische fauna) door een deskundige laten wegvangen en naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; afgegraven grond en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; grond en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van amfibieën (en overige aquatische fauna); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen;
•
Oranje periode: Werkzaamheden gefaseerd uitvoeren (minimaal 10% van optimaal habitat binnen het plangebied intact laten en/of op een later tijdstip aantasten) en het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden afzetten en leegvangen: (Delen van) wateren en oevers die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven amfibieën (en overige aquatische fauna) door een deskundige laten wegvangen en naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; afgegraven grond en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; grond en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van amfibieën (en overige aquatische fauna); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aange-
117
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
boden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van amfibieën de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren. Vissen •
Indien het water blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of het water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Bittervoorn, de Grote modderkruiper, de Kleine modderkruiper en de Rivierdonderpad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van Bittervoorn en/of Grote modderkruiper (beide tabel 3soorten) in het geding is, dient voor deze soorten een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden. Met betrekking tot Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad (beide tabel 2-soorten) geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wateren en oevers, mits onderstaande gedragsregels nauwkeurig worden toegepast;
•
Rode periode: Werkzaamheden aan wateren en oevers niet in het paai- en opgroeiseizoen (maart-augustus, soortafhankelijk) en niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren. Indien u itvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (t.a.v. Bittervoorn en Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden afzetten en leegvangen: (Delen van) wateren en oevers die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven vissen (en amfibieën en zoetwatermossels) door een deskundige laten wegvangen en overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; baggerlaag en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; bagger en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en amfibieën en zoetwatermossels); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden;
•
Oranje periode: Werkzaamheden gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten en/of op een later tijdstip aantasten) of het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door, of onder begeleiding van, een deskundige laten leegvangen; (delen van) wateren en oevers die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; vissen (en overige fauna) door een deskundige laten wegvangen en over-
118
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
plaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; afgegraven grond en watervegetatie op de kant uitspreiden; grond en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en overige fauna); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de direct omgeving, die niet aangetast zal worden; de werkzaamheden aan wateren en oevers niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren; •
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Grote modderkruiper genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vissen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Platte schijfhoren •
Laat door een deskundige bepalen of het te dempen water een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Platte schijfhoren; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregel kan bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Oranje periode: Ondergedoken watervegetatie sparen en/of overplaatsen naar een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet wordt aangetast.
Rivierrombout •
Indien een deel van de oever(vegetatie) blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de oever(vegetatie) een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Rivierrombout; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden aan wateren en oevers niet binnen de uitsluipperiode (half mei-juli) van de Rivierrombout uitvoeren;
•
Oranje periode: Minimaal 50% van het leefgebied van de Rivierrombout intact laten.
Muurplanten •
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van beschermde muurplanten (op stenen oevers) door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; minimaal
119
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
50% van de groeiplaatsen behouden of onder begeleiding van een deskundige naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen. Indien een soort beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen. Overige vaatplanten •
Rode periode: Werkzaamheden niet binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) van zwaarder beschermde vaatplanten uitvoeren;
•
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren (gedurende de periode dat bovengrondse delen zichtbaar zijn, soortafhankelijk); minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten) of door een deskundige laten uitsteken; bij het uitsteken een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meenemen, in verband met het wortelstelsel en/of de benodigde symbiotische bodemschimmels (orchideeën); uitgestoken planten direct naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen.
120
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.4.
Sloop, renovatie en achterstallig onderhoud van gebouwen
Omschrijving Het (gedeeltelijk) slopen, renoveren en uitvoeren van achterstallig onderhoud van bouwwerken, zoals woonhuizen, kerken, kantoorpanden, fabriekshallen, gemalen en bunkers. Natuurkalender - Sloop, renovatie en achterstallig onderhoud van gebouwen Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Vleermuizen •
Rode periode: Geen sloop, renovatie of achterstallig onderhoud van gebouwen uitvoeren, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat de gebouwen voor vleermuizen geen functie hebben. Hiervoor dient elk gebouw door een deskundige te worden beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, volgens het zogenaamde vleermuisprotocol (zie bijlage 3) te worden onderzocht. Als hieruit blijkt dat inderdaad een vleermuisverblijfplaats aanwezig is en/of het gebouw essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, de betreffende verblijfplaats (incl. functionele 121
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
omgeving) niet (blijvend) aantasten, inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden: •
Als tijdens de werkzaamheden (onverwachts) vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
•
Werk buiten de periode dat een verblijf wordt gebruikt als kraamverblijf, paaren/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Als vooraf (tijdelijke) alternatieve verblijfplaatsen worden gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Voor elk aan te tasten of te verwijderen verblijf moeten vier nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gecreëerd, bij voorkeur door inpandige voorzieningen in het betreffende gebouw (of in vergelijkbare bebouwing in de directe omgeving), eventueel door het aanbrengen van uitwendige vleermuiskasten. De alternatieve verblijfplaatsen moeten binnen het kerngebied van de groep en mogelijk binnen 100 meter (eventueel 200 meter) van de oorspronkelijke verblijfplaats worden geplaatst en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, op een locatie die gelijk is aan, of beter van kwaliteit is dan, de oorspronkelijke situatie, wat betreft hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 meter hoogte), aanvliegroute en vrije vliegruimte. Daarnaast moeten de locaties verschillende microklimaten aanbieden, lichtvrij, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren zijn en worden afgestemd op overige functies voor vleermuizen (kraam-, paar-, winterverblijfplaatsen, migratie- en vliegroutes, foerageergebied), die het gebied tot geschikt vleermuisgebied maken;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een vleermuisdeskundige te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren te laten wennen en bij voorkeur komt de oorspronkelijke verblijfplaats weer beschikbaar na renovatie of onderhoud en/of worden permanente inwendige (en eventueel uitwendige) voorzieningen gerealiseerd;
•
Tijdig voorafgaand aan de eigenlijke functieverandering (minimaal 3-5 dagen, met avondtemperaturen van >10°C, voor aanvang van d e werkzaamheden) moeten de oorspronkelijke verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden, door middel van verstoring van het microklimaat door het creëren van tocht en het overdadig verlichten van invliegopeningen. Een vleermuisdeskundige dient te worden ingeschakeld om de best passende methode te bepalen, uit te voeren en te controleren
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden,
122
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren. Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het ontoegankelijk maken van het gebouw vanaf begin maart (of eerder). Indien toch een actief nest wordt aangetroffen, niet slopen zolang het nest nog in gebruik is, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Gebouwen niet zondermeer slopen, maar eerst door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van vaste verblijfplaats(en) van vogels. Als hieruit blijkt dat inderdaad een vaste verblijfplaats aanwezig is en/of het gebouw essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, de betreffende verblijfplaats (incl. functionele omgeving) niet (blijvend) aantasten, inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
123
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) uitvoeren, om verstoring in de meest kwetsbare periode te voorkomen, óf rustzones rondom verblijfplaatsen realiseren (minimale oppervlakte soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen), waardoor de betreffende vogels succesvol kunnen broeden;
•
Voor elke aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats moet een bepaald aantal (soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen) nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Deze moeten zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn met de oorspronkelijke verblijfplaats (bijvoorbeeld door een verblijfplaats onder een kapotte dakpan te vervangen door een nestdakpan) en zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke plek en/of bestaande nestplaatsen geplaatst worden (bij voorkeur in hetzelfde gebouw, in bebouwing in de directe omgeving, of in de eventuele nieuwbouw). Voor koloniebroeders (zoals Huismus en Gierzwaluw) moeten meerdere nestplekken bij elkaar aangeboden worden;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden en het broedseizoen aanwezig zijn om de dieren te laten wennen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Huismus en Gierzwaluw genomen moeten worden, dient gebruik te worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vogels de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Muurplanten •
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van beschermde muurplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren; bij grote oppervlakken minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden of, onder begeleiding van een deskundige, naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen; indien een soort beperkt voorkomt (één of enkele planten) deze in het geheel sparen.
Overige vaatplanten •
Rode periode: Werkzaamheden niet binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) van zwaarder beschermde vaatplanten uitvoeren;
•
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten in kaart brengen en markeren (gedurende de periode dat bovengrondse delen zichtbaar zijn, soortafhankelijk); minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten) of onder begeleiding van een deskundige laten uitsteken; bij het uitsteken een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meenemen, in verband met het wortelstelsel en/of
124
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
de benodigde symbiotische bodemschimmels (orchideeën); uitgestoken planten direct naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen.
125
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
126
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.5.
Kappen en rooien van bomen, verwijderen van struiken en hoog opgaande beplanting
Omschrijving Onder deze werkzaamheden vallen: Het kappen en rooien van alleenstaande bomen, of bomen die onderdeel uitmaken van lanen, groenstroken, bosplantsoen, bosschages en bossen, het afvoeren van gekapte bomen, het snoeien van bomen en struiken (indien geen bestendig beheer) en het vlakdekkend rooien van struiken, heesters en hoge (houtige, ruige, kruidige of grazige) vegetatie. Natuurkalender - Kappen en rooien van bomen, verwijderen van struiken en hoog opgaande beplanting Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Het holle-bomenbestand in de gemeente dient op een evenwichtig niveau gehouden te worden. Dit houdt in dat geen grote aantallen holle bomen binnen een kort tijdsbestek gekapt mogen worden en dat, voorafgaand aan de kap van dode/holle bomen, een ecologisch deskundige de waarde van de betreffende bomen voor flora en fauna moet beoordelen.
127
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Bever •
Laat door een deskundige bepalen of de te verdwijnen bomen, struiken en/of hoge opgaande beplanting een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Bever; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn, voorkom dat de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) wordt verstoord en/of (blijvend) wordt aangetast; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Laat bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart brengen en voorkom dat deze worden beschadigd; binnen 10 meter rondom de burcht geen werkzaamheden uitvoeren; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen; natuurlijk houtafval laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden; indien het verwijderen van bomen, struiken en/of hoogopgaande beplanting een barrière veroorzaakt, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing (zone van 10-20 meter breed) aanleggen om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Laat door een deskundige bepalen of de te verdwijnen bomen, struiken en/of hoge opgaande beplanting een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Noordse woelmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
128
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Waterspitsmuis •
Laat door een deskundige bepalen of de te verdwijnen bomen, struiken en/of hoge opgaande beplanting een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van de Waterspitsmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Vleermuizen •
Rode periode: Bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer en/of met holtes en scheuren) niet zondermeer verwijderen, tenzij onderzoek heeft aangetoond dat de bomen voor vleermuizen geen functie hebben. Hiervoor dient elke boom (met een diameter van 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) door een deskundige te zijn beoordeeld op geschiktheid ervan voor vleermuizen en, indien potentieel geschikt, volgens het zogenaamde vleermuisprotocol (zie bijlage 3) te worden onderzocht. Als hieruit blijkt dat inderdaad een vleermuisverblijfplaats aanwezig is en/of de boom (bomengroep/bomenrij) essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, de be-
129
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
treffende boom/bomen (incl. functionele omgeving) sparen, inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden: •
Binnen een straal van 20 meter om een bewoonde kolonieboom geen verstorende werkzaamheden (zoals motorzagen) uitvoeren;
•
Gekapt hout met holten minimaal één dag laten liggen met de holte naar boven, zodat eventueel toch aanwezige dieren nog kunnen uitvliegen;
•
Als tijdens de werkzaamheden vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
•
Werk buiten de periode dat een verblijf wordt gebruikt als kraamverblijf, paaren/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Met betrekking tot het verwijderen/aantasten van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied bij voorkeur werken gedurende de winterrust van vleermuizen (globaal november-maart, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Als vooraf (tijdelijke) alternatieve voorzieningen (verblijfplaats/beplanting) worden gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Voor elk aan te tasten of te verwijderen verblijf moeten vier nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen worden gecreëerd, bij voorkeur door holen te maken in vergelijkbare bomen, eventueel door aanbrengen van vleermuiskasten. De alternatieve verblijfplaatsen moeten binnen het kerngebied van de groep en mogelijk binnen 100 meter (eventueel 200 meter) van de oorspronkelijke verblijfplaats worden geplaatst en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, op een locatie die gelijk is aan, of beter van kwaliteit is dan, de oorspronkelijke situatie, wat betreft hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 meter hoogte), aanvliegroute en vrije vliegruimte. Daarnaast moeten de locaties verschillende microklimaten aanbieden, lichtvrij, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren zijn en worden afgestemd op overige functies voor vleermuizen (kraam-, paar-, winterverblijfplaatsen, migratie- en vliegroutes, foerageergebied), die het gebied tot geschikt vleermuisgebied maken;
•
De alternatieve verblijfplaatsen moeten tijdig (soortspecifiek, door een vleermuisdeskundige te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren te laten wennen;
•
Bomen (met en zonder holtes of scheuren), die onderdeel uitmaken van een rij of groenstrook en van belang zijn als vliegroute voor vleermuizen, alleen kleinschalig verwijderen en op zo’n wijze dat ononderbroken verbindingen door het landschap blijven bestaan. Ontstane gaten dienen direct te worden opgevuld met nieuwe aanplant, of er moet een alternatieve vliegroute worden gecreëerd (met beplanting van vergelijkbare hoogte, dichtheid, structuur, etc.) nabij, of parallel
130
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
aan, de originele vliegroute. Deze vliegroute moet tijdig voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn, om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken en de functionaliteit van de vliegroute jaarrond te waarborgen; •
Groepen bomen en/of struiken, die als (onderdeel van) belangrijk jachtgebied van vleermuizen functioneren, alleen kleinschalig verwijderen of, voorafgaand aan de werkzaamheden, alternatief foerageergebied aanleggen, op zo’n wijze dat de functionaliteit van het jachtgebied jaarrond gewaarborgd blijft. Eventueel nieuw aangelegde begroeiing moet binnen 2 tot 3 jaar voldoende kunnen functioneren als foerageergebied;
•
Tijdig voorafgaand aan de eigenlijke functieverandering (minimaal 3-5 dagen, met avondtemperaturen van >10°C, voor aanvang van d e werkzaamheden) moeten de oorspronkelijke verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden, door middel van verstoring van het microklimaat door het creëren van tocht en het overdadig verlichten van invliegopeningen. Een vleermuisdeskundige dient te worden ingeschakeld om de best passende methode te bepalen, uit te voeren en te controleren
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén rooien en kappen indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepa-
131
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
len door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen; •
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode;
•
Het rooien en kappen van wilgen en bomen met holtes ruim voor het broedseizoen uitvoeren (tussen 15 augustus en 1 februari).
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) niet zondermeer kappen, maar eerst door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien vaste verblijfplaatsen worden aangetroffen, de betreffende bomen (incl. functionele omgeving) inpassen in het inrichtingsplan, of een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aanvragen (zie ook § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
•
Werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) uitvoeren, om verstoring in de meest kwetsbare periode te voorkomen, óf rustzones rondom nestbomen realiseren (minimale oppervlakte soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen), waardoor de betreffende vogels succesvol kunnen broeden;
•
Alternatieve verblijfplaatsen aanbieden (indien mogelijk, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) en/of marginaal habitat in de directe omgeving opwaarderen tot optimaal habitat (exacte werkwijze soortafhankelijk, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen);
•
Vervangend foerageergebied aanbieden (braakakkers, faunaranden), waarbij het beheer gericht is op het geschikt maken voor kleine knaagdieren (muizen);
•
De alternatieve voorzieningen moeten tijdig (soortspecifiek, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden en het broedseizoen aanwezig zijn om de dieren te laten wennen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Buizerd genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaard die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vogels de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
132
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Amfibieën •
Oranje periode: Voorafgaand aan de werkzaamheden potentiële verblijfplaatsen van amfibieën in bladhopen, holen en ruimtes onder boomstronken door een deskundige laten opsporen, markeren en ongemoeid laten; werkzaamheden overdag uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Het hout niet ter plekke versnipperen en verspreiden, om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen (zie ook § 5.10). Indien gewerkt wordt binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk), eventuele groeiplaatsen van beschermde vaatplanten in het werkgebied door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anderszins aantasten. Bij verspreid voorkomen aantal werkpaden en valplaatsen van bomen beperken, zodat minimaal 25% van de groeiplaats onaangetast blijft.
133
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
134
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.6.
Plaatsen van hekken, rasters en roosters
Omschrijving Het plaatsen van hekken, rasters en vee- of wildroosters langs wegen en rondom percelen. Natuurkalender - Plaatsen van hekken, rasters en roosters Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Voorkom versnippering van leefgebieden door hekken, rasters en roosters die voor zoogdieren en/of amfibieën niet passeerbaar zijn.
Bever •
Laat door een deskundige bepalen of het te plaatsen hek, raster of rooster een barrière vormt voor de Bever en of de plaatsing ervan er voor zorgt dat een essentieel onderdeel van het leefgebied van de Bever geïsoleerd komt te liggen (versnippering). Indien, als gevolg van versnippering, de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk be-
135
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
lang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze geïsoleerd komt te liggen en/of wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen werkzaamheden uitvoeren; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden. Indien het te plaatsen hek, raster of rooster een barrière veroorzaakt, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing (zone van 10-20 meter breed) aanleggen om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het te plaatsen hek, raster of rooster een barrière vormt voor de Noordse woelmuis en of de plaatsing ervan er voor zorgt dat een essentieel onderdeel van het leefgebied van de Noordse woelmuis geïsoleerd komt te liggen (versnippering). Indien, als gevolg van versnippering, de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Het hek, raster of rooster niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis plaatsen. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn) en (een deel van) het leefgebied van Noordse woelmuis hierdoor geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Indien (een deel van) het leefgebied van Noordse woelmuis door plaatsing van het hek, raster of rooster geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar
136
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten. Waterspitsmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het te plaatsen hek, raster of rooster een barrière vormt voor de Waterspitsmuis en of de plaatsing ervan er voor zorgt dat een essentieel onderdeel van het leefgebied van de Waterspitsmuis geïsoleerd komt te liggen (versnippering). Indien, als gevolg van versnippering, de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Het hek, raster of rooster niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis plaatsen. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plantenen diersoorten) en (een deel van) het leefgebied van Waterspitsmuis hierdoor geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Indien (een deel van) het leefgebied van Waterspitsmuis door plaatsing van het hek, raster of rooster geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
137
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien toch een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen en zullen als gevolg van het plaatsen van hekken, rasters of roosters niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen en/of bomen (met een diameter van rond de 30 cm of meer, of met holtes en scheuren) op of direct langs het werkterrein aanwezig zijn, deze vooraf door een deskundige laten inspecteren op in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, alléén verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn), en in ieder geval voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden zich voornamelijk in bomen en gebouwen en zullen als gevolg van het plaatsen van hekken, rasters en roosters niet zo snel worden aangetast. Indien gebouwen of oudere bomen in (de directe omgeving van) het werkgebied aanwezig zijn, alert zijn op de eventuele aanwezigheid van vroege broeders (half februari-half april). Indien aanwezig, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
138
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Amfibieën •
Laat door een deskundige bepalen of het te plaatsen hek, raster of rooster een barrière vormt voor de Heikikker, Kamsalamander en/of Rugstreeppad en of de plaatsing ervan er voor zorgt dat een essentieel onderdeel van het leefgebied van deze soorten geïsoleerd komt te liggen (versnippering). Indien, als gevolg van versnippering, de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Het hek, raster of rooster niet gedurende de winterrust (november-februari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn) en (een deel van) het leefgebied van Heikikker, Kamsalamander en/of Rugstreeppad hierdoor geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren;
•
Oranje periode: Indien (een deel van) het leefgebied van Heikikker, Kamsalamander en/of Rugstreeppad door plaatsing van het hek, raster of rooster geïsoleerd komt te liggen, het betreffende (deel)gebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van amfibieën de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Overige vaatplanten •
Oranje periode: Indien het plaatsen van hekken, rasters en roosters binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) wordt uitgevoerd, eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren en minimaal 5 meter om de plant
139
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
niet betreden of anderszins aantasten. Bij verspreid voorkomen het aantal werkpaden beperken, zodat tenminste 25% van deze groeiplaatsen onaangetast blijft.
140
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.7.
Achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen
Omschrijving Alle ingrijpende werkzaamheden aan groenvoorzieningen (zoals groenstroken, bos, bosschages, bosplantsoen en parken) en braakliggende terreinen, die het karakter hebben van een ruimtelijke ingreep. Hieronder vallen bijvoorbeeld het afzetten van wilgenopslag of het schonen en uitdiepen van een dichtgegroeide watergang. Grondwerkzaamheden (zoals het bouwrijp maken van terreinen) en achterstallig onderhoud aan gebouwen vallen hier niet onder, zie hiervoor respectievelijk § 6.1 en § 6.4. Natuurkalender - Achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen Periode
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Soort(groep) Geen tabel 2- en 3-soorten Bever Noordse woelmuis Waterspitsmuis Vleermuizen Broedvogels (algemeen) Vogels (vaste verblijfplaats) Amfibieën Vissen Platte schijfhoren Rivierrombout Muurplanten Overige vaatplanten Behalve de zorgplicht (vrijwel) geen extra maatregelen noodzakelijk. Extra voorzorgsmaatregelen vereist (op basis van het “ja, mits”-principe). Activiteiten niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk en dan met toepassing van strikte maatregelen (op basis van het “nee, tenzij”-principe).
Aanvullende gedragsregels Algemeen •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
Bever •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Bever; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; 141
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Rode periode: In de periode dat de vrouwtjes drachtig kunnen zijn de functionele omgeving van een bewoonde beverburcht (zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze wordt verstoord; minimaal 100 meter afstand tot de burcht houden;
•
Oranje periode: Bewoonde beverburchten (incl. functionele omgeving, zoals bovengrondse verblijfplaatsen, dagrustplaatsen en foerageergebied) door een deskundige in kaart laten brengen en voorkomen dat deze beschadigd worden; binnen 10 meter rondom de burcht geen werkzaamheden uitvoeren; minimaal 25% van optimaal habitat binnen het werkgebied sparen; natuurlijk houtafval laten liggen; werkrichting zodanig kiezen dat dieren kunnen vluchten en tijdig een (tijdelijk) ander onderkomen kunnen vinden; indien het uitvoeren van achterstallig onderhoud een barrière veroorzaakt, faunapassage(s) en/of moeras- en oeverbegroeiing (zone van 10-20 meter breed) aanleggen om versnippering van het leefgebied van de Bever tegen te gaan.
Noordse woelmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Noordse woelmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (maart-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Noordse woelmuis uitvoeren. Indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
142
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Waterspitsmuis •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Waterspitsmuis; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet in het zwaartepunt van de voortplantingsperiode (april-augustus) en, in geval van vorst (bevroren grond), niet gedurende de winterperiode (december-februari) van de Waterspitsmuis uitvoeren. Indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop (zonder concurrerende soorten) in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige, met behulp van diervriendelijke inloopvallen, laten leegvangen en dieren naar een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, overplaatsen; werkrichting zodanig kiezen dat eventueel achtergebleven dieren kunnen vluchten.
Vleermuizen •
Rode periode: Geen achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen uitvoeren, tenzij een deskundige heeft bepaald dat de betreffende werkzaamheden voor vleermuizen bij voorbaat niet verstorend zijn en/of het plangebied zeker geen essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen (met name als vliegroute en/of foerageergebied). Indien het gebied potentieel geschikt is voor vleermuizen, dient de daadwerkelijke functie ervan volgens het zogenaamde vleermuisprotocol onderzocht te worden (zie bijlage 3); als hieruit blijkt dat het gebied inderdaad essentieel is voor het functioneren van een vaste rust- en/of verblijfplaats van deze soortgroep, en het betreffende (onderdeel van het) leefgebied (blijvend) wordt aangetast, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
•
Als tijdens de werkzaamheden vleermuizen worden aangetroffen, de werkzaamheden onmiddellijk stopzetten en direct een vleermuisdeskundige inschakelen;
143
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Binnen een straal van 20 meter om een bewoonde kolonieboom geen verstorende werkzaamheden uitvoeren;
•
Gekapt hout met holten minimaal één dag laten liggen met de holte naar boven, zodat eventueel toch aanwezige dieren nog kunnen uitvliegen;
•
Werk buiten de periode dat een object (gebouw, boom met holtes en/of scheuren) wordt gebruikt als kraam-, paar- en/of winterverblijf. Als een locatie jaarrond wordt gebruikt, in de minst kwetsbare periode werken (september-oktober). Met betrekking tot het verwijderen of anderszins aantasten van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied werkzaamheden bij voorkeur gedurende de winterrust van vleermuizen (globaal november-maart, afhankelijk van soort en weersomstandigheden) uitvoeren. Als vooraf (tijdelijke) alternatieve voorzieningen (verblijfplaats/beplanting) worden gerealiseerd, en de dieren hebben voldoende tijd gehad om aan de nieuwe (tijdelijke) voorzieningen te wennen, kan ook in de kwetsbare periode worden gewerkt;
•
Lijnvormige landschapselementen, die van belang zijn als vliegroute voor vleermuizen, alleen kleinschalig verwijderen en op zo’n wijze dat ononderbroken verbindingen door het landschap blijven bestaan. Bij het ontstaan van gaten dient direct een alternatieve vliegroute worden gecreëerd (aanleg van een watergang, lijnvormige beplanting, te bepalen door een vleermuisdeskundige) nabij, of parallel aan, de originele vliegroute. Deze vliegroute moet tijdig voor aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn, om de dieren de nieuwe route te laten ontdekken en de functionaliteit van de vliegroute jaarrond te waarborgen;
•
Groepen bomen en/of struiken, die als (onderdeel van) belangrijk jachtgebied van vleermuizen functioneren, alleen kleinschalig verwijderen of, voorafgaand aan de werkzaamheden, alternatief foerageergebied aanleggen, op zo’n wijze dat de functionaliteit van het jachtgebied jaarrond gewaarborgd blijft. Eventueel nieuw aangelegde begroeiing moet binnen 2 tot 3 jaar voldoende kunnen functioneren als foerageergebied;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vleermuizen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Broedvogels (algemeen) •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van broedvogels; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelricht-
144
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
lijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden; •
Rode periode: Werkzaamheden niet uitvoeren in het broedseizoen van vogels (globaal half maart-half juli, soortspecifiek). Binnen het broedseizoen van vogels alleen verstorende werkzaamheden uitvoeren indien noodzakelijk (op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn) en dan vooraf het werkgebied door een deskundige laten inspecteren op aanwezigheid van broedgevallen óf vestiging van broedvogels proberen te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen, zoals het kort maaien of frezen van de vegetatie vanaf begin maart (of eerder) en het werkgebied dagelijks betreden, of het met folie bedekken van een klein werkgebied. Indien toch een nest wordt aangetroffen, voldoende afstand (soortafhankelijk, te bepalen door een deskundige op het gebied van vogels) tot bewoonde nesten houden en zo snel mogelijk werken om verstoring te voorkomen;
•
Oranje periode: Wees alert op de eventuele aanwezigheid van vroege (half februari-half maart) en late broeders (half juli-eind september) of probeer vestiging van broedvogels te voorkómen door het nemen van preventieve maatregelen (zie rode periode). Indien broedgevallen aanwezig zijn, handel zoals in rode periode;
•
Indien buiten het broedseizoen binnen (de invloedssfeer van) het werkgebied toch een broedgeval wordt aangetroffen, handelen zoals in rode periode.
Vogels met vaste verblijfplaats •
Rode periode: Geen achterstallig onderhoud aan terreinen en groenvoorzieningen uitvoeren, tenzij een deskundige heeft bepaald dat de betreffende werkzaamheden voor vogels met een vaste verblijfplaats bij voorbaat niet verstorend zijn en/of het plangebied zeker geen essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vogels met een vaste verblijfplaats. Het plangebied dient vooraf door een deskundige te worden geïnspecteerd op aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vogels. Indien in gebruikzijnde vaste verblijfplaatsen worden aangetroffen en/of het gebied essentieel is voor het functioneren van een vaste rusten/of verblijfplaats van deze soortgroep, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden:
•
Werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels met een vaste verblijfplaats (globaal half februari-eind september, soortspecifiek) uitvoeren, om verstoring in de meest kwetsbare periode te voorkomen, óf rustzones rondom nestbomen realiseren (minimale oppervlakte soortafhankelijk, door een deskundige te bepalen), waardoor de betreffende vogels succesvol kunnen broeden;
•
Alternatieve verblijfplaatsen aanbieden (indien mogelijk, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) en/of marginaal habitat in de directe omgeving
145
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
opwaarderen tot optimaal habitat (exacte werkwijze soortafhankelijk, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen); •
Vervangend foerageergebied aanbieden (braakakkers, faunaranden), waarbij het beheer gericht is op het geschikt maken voor kleine knaagdieren (muizen);
•
De alternatieve voorzieningen moeten tijdig (soortspecifiek, door een deskundige op het gebied van vogels te bepalen) voor aanvang van de werkzaamheden en het broedseizoen aanwezig zijn om de dieren te laten wennen;
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Buizerd genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaard die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vogels de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Amfibieën •
Laat door een deskundige bepalen of het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Heikikker, de Kamsalamander en/of de Rugstreeppad; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied in het geding is, dient een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Rode periode: Werkzaamheden niet gedurende de winterrust (novemberfebruari/maart) en in de kwetsbare voortplantingsperiode en begin van de opgroeiperiode van de larven (half februari/maart-augustus) uitvoeren. Indien uitvoering van de werkzaamheden in de rode periode noodzakelijk is (op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren;
•
Oranje periode: Werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (en voor aanvang van de winterrust) door een deskundige laten afzetten en leegvangen (met behulp van amfibieënwerend scherm en opvangemmers) en de weggevangen exemplaren in een geschikt biotoop in de directe omgeving, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden, weer vrijlaten; werkzaamheden overdag uitvoeren.
•
Kale grond en braakliggende terreinen vormen potentieel geschikt leefgebied voor de Rugstreeppad (pioniersoort) en kunnen, ter voorkoming van vestiging van deze soort, door middel van amfibieënwerend scherm worden afgezet;
146
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
•
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Heikikker, Kamsalamander en Rugstreeppad genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van amfibieën de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Vissen •
Indien een dichtgegroeide (verlandde) watergang blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de watergang een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Grote modderkruiper en/of de Kleine modderkruiper; indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van Grote modderkruiper (tabel 3-soort) in het geding is, dient voor deze soort een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden. Met betrekking tot Kleine modderkruiper (tabel 2-soort) geldt een vrijstelling voor het schonen en/of uitdiepen van een dichtgegroeide (verlandde) watergang, mits onderstaande gedragsregels nauwkeurig worden toegepast;
•
Rode periode: Werkzaamheden aan dichtgegroeide watergangen niet in het paai- en opgroeiseizoen (maart-augustus, soortafhankelijk) en niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren . Indien noodzakelijk (t.a.v. Grote modderkruiper alleen op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten), het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden afzetten en leegvangen: (Delen van) dichtgegroeide watergangen die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2 breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; achtergebleven vissen (en amfibieën en zoetwatermossels) door een deskundige laten wegvangen en overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; baggerlaag en watervegetatie verwijderen en op de kant uitspreiden; bagger en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en amfibieën en zoetwatermossels); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden;
•
Oranje periode: Werkzaamheden gefaseerd uitvoeren (minimaal 50% van optimaal habitat binnen het werkgebied intact laten en/of op een later tijdstip aantasten) of het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden door, of onder begeleiding van, een deskundige laten leegvangen; (delen van) wateren en oevers die aangetast worden, eerst afdammen; na het afdammen een gat van ca. 1 m2
147
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
breed en ca. 50 cm diep graven en leegpompen of -scheppen tot ca. 20 cm diepte; vissen (en overige fauna) door een deskundige laten wegvangen en overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de directe omgeving, die niet aangetast zal worden; afgegraven grond en watervegetatie op de kant uitspreiden; grond en vegetatie door een deskundige laten nalopen op aanwezigheid van vissen (en overige fauna); aangetroffen dieren in een emmer verzamelen en zo snel mogelijk overplaatsen naar een vergelijkbare (niet visvrije) watergang in de direct omgeving, die niet aangetast zal worden; de werkzaamheden aan wateren en oevers niet bij watertemperaturen hoger dan 20°C en lager dan 4°C uitvoeren; •
Voor de exacte maatregelen die ten aanzien van Kleine modderkruiper en Grote modderkruiper (en Bittervoorn) genomen moeten worden, kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde soortenstandaards die door het ministerie van EL&I worden aangeboden. Voor overige soorten dient een deskundige op het gebied van vissen de maatregelen op te stellen en vast te leggen in een ecologisch werkprotocol en deze vervolgens op effectiviteit te monitoren.
Platte schijfhoren •
Indien een dichtgegroeide (verlandde) watergang blijvend wordt aangetast, laat door een deskundige bepalen of de watergang een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de Platte schijfhoren. Over het algemeen zal het schonen en uitdiepen van een dichtgegroeide (verlandde) watergang eerder een positief dan een negatief effect op het leefgebied van de Platte schijfhoren hebben. Indien als gevolg van uitvoering van de geplande werkzaamheden de functionaliteit van het leefgebied van Platte schijfhoren echter toch in het geding is, dient voor deze soort een ontheffing op grond van een wettelijk belang uit het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten aangevraagd te worden (zie § 2.2); onderstaande gedragsregels kunnen bij de betreffende aanvraag als richtlijn gelden;
•
Oranje periode: Bij het schonen en/of uitdiepen van een dichtgegroeide watergang watervegetatie sparen en/of overplaatsen naar een vergelijkbare watergang in de directe omgeving, die niet wordt aangetast.
Overige vaatplanten •
Rode periode: Werkzaamheden niet binnen de bloei- en zaadzettingsperiode (maart-september, soortafhankelijk) van zwaarder beschermde vaatplanten uitvoeren;
•
Oranje periode: Eventuele groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten door een deskundige in kaart laten brengen en markeren (gedurende de periode dat bovengrondse delen zichtbaar zijn, soortafhankelijk); minimaal 50% van de groeiplaatsen behouden (minimaal 5 meter om de plant niet betreden of anders-
148
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
zins aantasten) of onder begeleiding van een deskundige laten uitsteken; bij het uitsteken een ruime hoeveelheid grond en kruidlaag meenemen, in verband met het wortelstelsel en/of de benodigde symbiotische bodemschimmels (orchideeen); uitgestoken planten direct naar nabijgelegen geschikt biotoop verplaatsen.
149
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
150
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
6.8.
Wijziging in beheer en onderhoud
Omschrijving Aanpassingen aan de werkwijze waarop het beheer of onderhoud van een terrein, in zowel stedelijk als landelijk gebied (bijvoorbeeld plantsoen, park, natuurgebied), wordt uitgevoerd. Aangezien het wijzigen van beheer of onderhoud een groot effect op het leefgebied van beschermde soorten kan hebben, valt een wijziging niet meer onder bestendig beheer en onderhoud, maar geldt dit als een ruimtelijke ingreep. Natuurkalender Aanpassingen van beheer en onderhoud kunnen op alle soorten, en in alle seizoenen, effect hebben. Er is daarom, met betrekking tot wijziging in beheer en onderhoud, geen natuurkalender opgesteld, maar een lijst met aanvullende gedragsregels die, voor alle soorten en gedurende het gehele jaar, gevolgd dient te worden (zie hieronder). Aanvullende gedragsregels •
In elke periode dienen de algemene gedragsregels, zoals beschreven in hoofdstuk 4, te worden nageleefd;
•
Laat door een deskundige onderzoeken welke beschermde soorten in het werkgebied (mogelijk) voorkomen en wat de te verwachten effecten van de wijziging in beheer en onderhoud op deze soorten zijn;
•
Laat door een deskundige mitigerende maatregelen opstellen en uitvoeren, die de gunstige staat van instandhouding van de soort(en) kunnen garanderen. Deze maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol;
•
Indien de gunstige staat van instandhouding van beschermde soort(en) niet gegarandeerd kan worden, dient voor de betreffende soorten ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden (zie hoofdstuk 2) en dienen compenserende maatregelen te worden voorgesteld;
•
Na minimaal vijf tot tien jaar uitvoeren van het nieuwe beheer (afhankelijk van de beheersvorm, door een ecologisch deskundige te bepalen) dient het voorkomen van beschermde soorten opnieuw door een deskundige onderzocht te worden. Met deze nieuwe informatie kan vervolgens worden bepaald of de betreffende onderhoudsmaatregel als bestendig kan worden gezien en, in de gewijzigde vorm, kan worden toegevoegd aan hoofdstuk 5 ‘Bestendig beheer en onderhoud’.
151
Bijlage 1: Tabellen soorten Flora- en faunawet Tabel 1: Algemene soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar wel moet de zorgplicht worden nagekomen.
Zoogdieren Aardmuis
Microtus agrestis
Bosmuis Bunzing
Apodemus sylvaticus Mustela putorius
Dwergmuis Dwergspitsmuis
Micromys minutus Sorex minutus
Egel Gewone bosspitsmuis
Erinaceus europaeus Sorex araneus
Haas
Lepus europaeus
Hermelijn Huisspitsmuis
Mustela erminea Crocidura russula
Konijn Ondergrondse woelmuis
Oryctolagus cuniculus Microtus subterraneus
Ree Rosse woelmuis
Capreolus capreolus Clethrionomys glareolus
Tweekleurige bosspitsmuis
Sorex coronatus
Veldmuis Vos
Microtus arvalis Vulpes vulpes
Wezel Woelrat
Mustela nivalis Arvicola terrestris
Reptielen en amfibieën Bruine kikker
Rana temporaria
Gewone pad Kleine watersalamander
Bufo bufo Lissotriton vulgaris
Meerkikker Middelste groene kikker
Pelophylax ridibundus Pelophylax klepton esculentus
Mieren Behaarde bosmier
Formica rufa
Kale bosmier Stronkmier
Formica polyctena Formica truncorum
Zwartrugbosmier
Formica pratensis
Vervolg tabel 1: Algemene soorten Slakken Wijngaardslak
Helix pomatia
Vaatplanten Aardaker Akkerklokje
Lathyrus tuberosus Campanula rapunculoides
Brede wespenorchis Breed klokje
Epipactis helleborine Campanula latifolia
Gewone dotterbloem
Caltha palustris ssp. palustris
Gewone vogelmelk Grasklokje
Ornithogalum umbellatum Campanula rotundifolia
Grote kaardenbol Kleine maagdenpalm
Dipsacus fullonum Vinca minor
Knikkende vogelmelk Koningsvaren
Ornithogalum nutans Osmunda regalis
Slanke sleutelbloem
Primula elatior
Zwanenbloem
Butomus umbellatus
Tabel 2: Overige soorten Als een goedgekeurde gedragscode van toepassing is op de activiteiten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar de activiteiten moeten aantoonbaar worden uitgevoerd zoals in de gedragscode staat. Tevens geldt de zorgplicht. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode, maar wel maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode en geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden. De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: •
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten?
•
Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Zoogdieren Damhert
Cervus dama
Edelhert Eekhoorn
Cervus elaphus Sciurus vulgaris
Grijze zeehond
Halichoerus grypus
Grote bosmuis Steenmarter
Apodemus flavicollis Martes foina
Wild zwijn
Sus scrofa
Reptielen en amfibieën Alpenwatersalamander
Mesotriton alpestris
Levendbarende hagedis
Zootoca vivipara
Dagvlinders Moerasparelmoervlinder Vals heideblauwtje
Euphydryas aurinia Lycaeides idas
Vissen Kleine modderkruiper
Cobitis taenia
Meerval Rivierdonderpad
Silurus glanis Cottus perifretum
Vervolg tabel 2: Overige soorten Vaatplanten Aangebrande orchis
Neotinea ustulata
Aapjesorchis Beenbreek
Orchis simia Narthecium ossifragum
Bergklokje Bergnachtorchis
Campanula rhomboidalis Platanthera chlorantha
Bijenorchis Blaasvaren
Ophrys apifera Cystopteris fragilis
Blauwe zeedistel
Eryngium maritimum
Bleek bosvogeltje Bokkenorchis
Cephalantera damasonium Himantoglossum hircinum
Brede orchis Bruinrode wespenorchis
Dactylorhiza majalis majalis Epipactis atrorubens
Daslook Dennenorchis
Allium ursinum Goodyera repens
Duitse gentiaan
Gentianella germanica
Franjegentiaan Geelgroene wespenorchis
Gentianopsis ciliata Epipactis muelleri
Gele helmbloem Gevlekte orchis
Pseudofumaria lutea Dactylorhiza maculata
Groene nachtorchis
Dactylorhiza viridis
Groensteel Grote keverorchis
Asplenium viride Neottia ovata
Grote muggenorchis Gulden sleutelbloem
Gymnadenia conopsea Primula veris
Harlekijn Herfstschroeforchis
Anacamptis morio Spiranthes spiralis
Herfsttijloos
Colchicum autumnale
Hondskruid Honingorchis
Anacamptis pyramidalis Herminium monorchis
Jeneverbes Klein glaskruid
Juniperus communis Parietaria judaica
Kleine keverorchis Kleine zonnedauw
Neottia cordata Drosera intermedia
Klokjesgentiaan
Gentiana pneumonanthe
Kluwenklokje Koraalwortel
Campanula glomerata Corallorrhiza trifida
Kruisbladgentiaan Lange ereprijs
Gentiana cruciata Veronica longifola
Lange zonnedauw Mannetjesorchis
Drosera anglica Orchis mascula
Vervolg tabel 2: Overige soorten Maretak
Viscum album
Moeraswespenorchis
Epipactis palustris
Muurbloem Parnassia
Erysimum cheiri Parnassia palustris
Pijlscheefkelk Poppenorchis
Arabis hirsuta sagittata Orchis anthropophora
Prachtklokje Purperorchis
Campanula persicifolia Orchis purpurea
Rapunzelklokje
Campanula rapunculus
Rechte driehoeksvaren Rietorchis
Gymnocarpium robertianum Dactylorhiza majalis praetermissa
Ronde zonnedauw Rood bosvogeltje
Drosera rotundifolia Cephalanthera rubra
Ruig klokje Schubvaren
Campanula trachelium Asplenium ceterach
Slanke gentiaan
Gentianella amarella
Soldaatje Spaanse ruiter
Orchis militaris Cirsium dissectum
Spindotterbloem Steenanjer
Caltha palustris araneosa Dianthus deltoides
Steenbreekvaren
Asplenium trichomanes
Stengelloze sleutelbloem Stengelomvattend havikskruid
Primula vulgaris Hieracium amplexicaule
Stijf hardgras Tongvaren
Catapodium rigidum Asplenium scolopendrium
Valkruid Veenmosorchis
Arnica montana Hammarbya paludosa
Veldgentiaan
Gentianella campestris
Veldsalie Vleeskleurige orchis
Salvia pratensis Dactylorhiza incarnata
Vliegenorchis Vogelnestje
Ophrys insectifera Neottia nidus-avis
Voorjaarsadonis Wantsenorchis
Adonis vernalis Anacamptis coriophora
Waterdrieblad
Menyanthes trifoliata
Weideklokje Welriekende nachtorchis
Campanula patula Platanthera bifolia
Wilde gagel Wilde kievitsbloem
Myrica gale Fritillaria meleagris
Wilde marjolein Wit bosvogeltje
Origanum vulgare Cephalanthera longifolia
Witte muggenorchis
Pseudorchis albida
Vervolg tabel 2: Overige soorten Zinkviooltje
Viola lutea calaminaria
Zomerklokje
Leucojum aestivum
Zwartsteel
Asplenium adiantum-nigrum
Kevers Vliegend hert
Lucanus cervus
Kreeftachtigen Rivierkreeft
Astacus astacus
Soorten van Tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit artikel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde planten- en diersoorten (soorten bijlage 1 AMvB) of uit de Habitatrichtlijn (soorten bijlage IV HRL). Deze belangen zijn: •
Bescherming van flora en fauna (b)
•
Volksgezondheid of openbare veiligheid (d)
•
Dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e)
•
En alléén voor soorten van bijlage 1 AMvB:
•
Uitvoering werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j)
De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: •
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten?
•
Is er een wettelijk belang (belang b, d, e of j)?
•
Is er een bevredigende oplossing?
•
Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Soorten bijlage 1 AMvB: Zoogdieren Boommarter Das
Martes martes Meles meles
Eikelmuis
Eliomys quercinus
Gewone zeehond Veldspitsmuis
Phoca vitulina Crocidura leucodon
Waterspitsmuis
Neomys fodiens
Reptielen en amfibieën Adder
Vipera berus
Hazelworm
Anguis fragilis
Ringslang Vinpootsalamander
Natrix natrix Lissotriton helveticus
Vuursalamander
Salamandra salamandra
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Vervolg soorten bijlage 1 AMvB: Vissen Beekprik
Lampetra planeri
Bittervoorn Elrits
Rhodeus amarus Phoxinus phoxinus
Gestippelde alver Grote modderkruiper
Alburnoides bipunctatus Misgurnus fossilis
Rivierprik
Lampetra fluviatilis
Dagvlinders Bruin dikkopje Dwergblauwtje
Erynnis tages Cupido minimus
Dwergdikkopje Groot geaderd witje
Thymelicus acteon Aporia crataegi
Grote ijsvogelvlinder
Limenitis populi
Heideblauwtje Iepenpage
Plebeius argus Satyrium w-album
Kalkgraslanddikkopje Keizersmantel
Spialia sertorius Argynnis paphia
Klaverblauwtje
Polyommatus semiargus
Purperstreepparelmoervlinder Rode vuurvlinder
Brenthis ino Lycaena hippothoe
Rouwmantel Tweekleurig hooibeestje
Nymphalis antiopa Coenonympha arcania
Veenbesparelmoervlinder Veenhooibeestje
Euphydryas aurinia Coenonympha tullia
Veldparelmoervlinder
Melitaea cinxia
Woudparelmoervlinder Zilvervlek
Melitaea diamina Bolaria euphrosyne
Vaatplanten Groot zeegras
Zostera marina
Soorten bijlage IV HRL: Zoogdieren Bechsteins vleermuis Bever
Myotis bechsteinii Castor fiber
Bosvleermuis Brandts vleermuis
Nyctalus leisleri Myotis brandtii
Bruinvis
Phocoena phocoena
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Vervolg soorten bijlage IV HRL: Franjestaart Gewone baardvleermuis
Myotis nattereri Myotis mystacinus
Gewone dolfijn Gewone dwergvleermuis
Delphinus delphis Pipistrellus pipistrellus
Gewone grootoorvleermuis Grijze grootoorvleermuis
Plecotus auritus Plecotus austriacus
Grote hoefijzerneus
Rhinolophus ferrumequinum
Hamster Hazelmuis
Cricetus cricetus Muscardinus avellanarius
Ingekorven vleermuis Kleine dwergvleermuis
Myotis emarginatus Pipistrellus pygmaeus
Kleine hoefijzerneus Laatvlieger
Rhinolophus hipposideros Eptesicus serotinus
Lynx
Lynx lynx spp. lynx
Meervleermuis Mopsvleermuis
Myotis dasycneme Barbastella barbastellus
Noordse woelmuis Otter
Microtus oeconomus Lutra lutra
Rosse vleermuis
Nyctalus noctula
Ruige (Nathusius’) dwergvleermuis Tuimelaar
Pipistrellus nathusii Tursiops truncatus
Tweekleurige vleermuis Vale vleermuis
Vespertilio murinus Myotis myotis
Watervleermuis Wilde kat
Myotis daubentonii Felis silvestris
Witflankdolfijn
Lagenorhynchus acutus
Witsnuitdolfijn
Lagenorhynchus albirostris
Reptielen en amfibieën Boomkikker
Hyla arborea
Geelbuikvuurpad Gladde slang
Bombina variegate Coronella austriaca
Heikikker
Rana arvalis
Kamsalamander Knoflookpad
Triturus cristatus Pelobates fuscus
Muurhagedis Poelkikker
Podarcis muralis Pelophylax lessonae
Rugstreeppad Vroedmeesterpad
Epidalea calamita Alytes obstetricans
Zandhagedis
Lacerta agilis
Vervolg tabel 3: Soorten bijlage 1 AMvB/ bijlage IV HRL Vervolg soorten bijlage IV HRL: Dagvlinders Donker pimpernelblauwtje
Maculinea nausithous
Grote vuurvlinder Pimpernelblauwtje
Lycaena dispar Maculinea teleius
Tijmblauwtje Zilverstreephooibeestje
Maculinea arion Coenonympha hero
Libellen Bronslibel
Oxygastra curtusii
Gaffellibel Gevlekte witsnuitlibel
Ophiogomphus cecilia Leucorrhinia pectoralis
Groene glazenmaker Noordse winterjuffer
Aeshna viridis Sympecma paedisca
Oostelijke witsnuitlibel
Leucorrhinia albifrons
Rivierrombout Sierlijke witsnuitlibel
Gomphus flavipes Leucorrhinia caudalis
Vissen Houting
Coregonus maraena
Steur
Acipenser sturio
Vaatplanten Drijvende waterweegbree
Luronium natans
Groenknolorchis Kruipend moerasscherm
Liparis loeselii Apium repens
Zomerschroeforchis
Spiranthes aestivalis
Kevers Brede geelrandwaterroofkever Gestreepte waterroofkever
Dytiscus latissimus Graphoderus bilineatus
Heldenbok Juchtleerkever
Cerambyx cerdo Osmoderma eremita
Tweekleppigen Bataafse stroommossel
Unio crassus
Platte schijfhoren
Anisus vorticulus
Bijlage 2: Vogels en de Flora- en faunawet
Als maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Deze belangen zijn: •
Bescherming van flora en fauna (b)
•
Veiligheid van het luchtverkeer (c)
•
Volksgezondheid of openbare veiligheid (d)
De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten: •
In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten?
•
Is er een wettelijk belang (belang b, c en d)?
•
Is er een bevredigende oplossing?
•
Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Bescherming van vogelnesten Artikel 11 van de Flora- en faunawet luidt: “Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren”. Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat er om of er sprake is van een broedgeval. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens het broedseizoen (grofweg half maart-half juli) onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen en ook niet als maatregelen worden getroffen die voorkomen dat deze soorten zich op de bouwplaats vestigen tijdens het broedseizoen. Een (beperkt) aantal soorten bewoont het nest echter permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Verblijfplaatsen van deze vogelsoorten zijn jaarrond beschermd: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Voor de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen: 1.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: Steenuil).
2.
Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk zijn van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Roek,
3.
Gierzwaluw en Huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld:
4.
Ooievaar, Kerkuil en Slechtvalk). Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: Boomvalk, Buizerd en Ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd 5.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Categorie 5-soorten vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd; deze soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten die momenteel door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) wordt gehanteerd:
Nesten van de volgende soorten zijn jaarrond beschermd indien ze nog in functie zijn: Boomvalk Buizerd
Falco subbuteo Buteo buteo
Gierzwaluw Grote gele kwikstaart
Apus apus Motacilla cinerea
Havik
Accipiter gentilis
Huismus Kerkuil
Passer domesticus Tyto alba
Oehoe Ooievaar
Bubo bubo Ciconia ciconia
Ransuil Roek
Asio otus Corvus frugilegus
Slechtvalk
Falco peregrinus
Sperwer Steenuil
Accipiter nisus Athene noctua
Wespendief Zwarte wouw
Pernis apivorus Milvus migrans
Nesten van de volgende soorten zijn niet jaarrond beschermd (categorie 5), maar hiervan is inventarisatie wel gewenst: Blauwe reiger Boerenzwaluw
Ardea cinerea Hirundo rustica
Bonte vliegenvanger Boomklever
Ficedula hypoleuca Sitta europaea
Boomkruiper Bosuil
Certhia brachydactyla Strix aluco
Brilduiker
Bucephala clangula
Draaihals Eider
Jynx torquilla Somateria mollissima
Ekster Gekraagde roodstaart
Pica pica Phoenicurus phoenicurus
Glanskop Grauwe vliegenvanger
Parus palustris Muscicapa striata
Groene specht
Picus viridis
Grote bonte specht Hop
Dendrocopos major Upupa epops
Huiszwaluw IJsvogel
Delichon urbica Alcedo atthis
Kleine bonte specht
Dendrocopos minor
Kleine vliegenvanger Koolmees
Ficedula parva Parus major
Kortsnavelboomkruiper Oeverzwaluw
Certhia familiaris macrodactyla Riparia riparia
Pimpelmees Raaf
Parus caeruleus Corvus corax
Ruigpootuil
Aegolius funereus
Spreeuw Tapuit
Sturnus vulgaris Oenanthe oenanthe
Torenvalk Zeearend
Falco tinnunculus Haliaeëtus albicilla
Zwarte kraai Zwarte mees
Corvus corone Parus ater
Zwarte roodstaart
Phoenicurus ochruros
Zwarte specht
Dryocopus martius
Bijlage 3: Vleermuizen en de Flora- en faunawet
Vleermuizen en hun leefgebied zijn beschermd door de Flora- en faunawet. Bij bestendig beheer en onderhoud en/of ruimtelijke ingrepen moet ruim van tevoren bekeken worden of deze ingreep nadelige invloed kan hebben op vleermuizen en hoe hiermee omgegaan moet worden. Verblijfplaatsen Vleermuizen maken het hele jaar door gebruik van verschillende verblijfplaatsen (o.a. in bomen en gebouwen). Grofweg zijn vleermuisverblijfplaatsen op te delen in winterverblijfplaats (waar overwinterd wordt), dagkwartieren (waar de mannetjes in de kraamkolonieperiode overdag zitten, alleen of in kleine groepjes), kraamkolonies (vrouwtjes en hun jongen, vaak in grote groepen), paarverblijven (waar gepaard wordt, vaak in het najaar, soms gelijk aan de winterverblijfplaats) en tussenkwartieren (gebruikt in de periode tussen overwinteren en de zomerperiode in). Per type verblijfplaats gebruiken vleermuizen vaak meerdere verblijven waar tussen gewisseld wordt, bijvoorbeeld wanneer elders het klimaat geschikter is of om aan parasieten te ontkomen. Vleermuizen zijn wel zeer honkvast wat betreft de diverse verblijven die ze gebruiken. Dit betekent dat hun verblijven belangrijk zijn voor instandhouding van de populatie en dat deze daarom beschermd worden door de Flora- en faunawet. Sinds mei 2009 is het Vleermuisprotocol vastgesteld. Dit is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging in overleg met de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de Gegevensautoriteit Natuur (GaN). Het protocol dient als leidraad voor het bepalen hoe en hoe vaak geïnventariseerd moet worden om te voldoen aan de Flora- en faunawet. Let op: voor het bepalen of een gebouw of een potentieel geschikte boom van belang is als vleermuisverblijfplaats, is over het algemeen een relatief langlopend onderzoek nodig (van april t/m september/oktober) en zijn gemiddeld 5 tot 7 bezoeken nodig. Maatregelen zijn nodig: •
indien sprake is van een verblijfplaats die van significant belang is of zou kunnen zijn en/of;
•
indien vleermuizen aangetroffen zijn.
Er is over het algemeen sprake van een significant belangrijke verblijfplaats (ook wel vaste verblijfplaats genoemd, een verblijfplaats die van belang is voor een populatie) als: •
er sprake is van een kraamkolonie;
•
er sprake is van een overwinteringsplaats of paarplaats;
•
er geen alternatieve verblijfplaatsen in de directe omgeving beschikbaar zijn;
•
de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) de soort in het geding is bij het verdwijnen van de verblijfplaats.
De te nemen maatregelen moeten er voor zorgen dat verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet niet overtreden worden. Dit betekent dat er geen dieren gedood, verwond of actief verstoord mogen worden en dat in geval van verblijfplaatsen deze behouden blijven of anders tijdig op een goede manier vervangen worden. De functie die het leefgebied voor de betreffende populatie vervult, moet onverminderd blijven bestaan.
Om te voorkomen dat dieren gedood, verwond of actief verstoord worden, kunnen de volgende maatregelen nodig zijn: •
niet slopen in de winterslaapperiode (in deze periode kan zelden met zekerheid worden vastgesteld dat vleermuizen afwezig zijn in een potentieel geschikt en onoverzichtelijk object, omdat ze dan ook ’s nachts passief zijn. Dat maakt ze in deze periode overigens extra kwetsbaar);
•
vlak voor de sloop onderzoeken of er individuen aanwezig zijn in het te slopen object. Zijn deze wel aanwezig dan geldt dat in geval van een significant belangrijke verblijfplaats gewacht moet worden tot het dier of de dieren weg zijn, anders kan het dier/kunnen de dieren ook passief verjaagd worden (door verstoring van het microklimaat of ’s nachts dichten van de invliegopening) mits zij niet verwond, gedood of actief verstoord worden.
Bij het verdwijnen van een verblijfplaats kunnen maatregelen bestaan uit het vooraf aanbieden van (en laten wennen aan) tijdelijke voorzieningen, waarna de oorspronkelijke verblijfplaats ongeschikt gemaakt kan worden (passief verjagen), en het realiseren van inpandige voorzieningen in nieuwbouw, zodat deze geschikt is voor vleermuizen om in te verblijven. Om zeker te weten of de geplande maatregelen voldoende zijn, kan een ontheffing aangevraagd worden bij de Dienst Regelingen. Een afwijzingsbrief, die stelt dat geen ontheffing nodig is, ‘omdat als de voorgestelde maatregelen genomen worden er immers geen verboden overtreden worden’ geldt als goedkeuring van de voorgestelde maatregelen. Zijn de maatregelen niet voldoende, dan moeten deze aangepast worden. Als dat niet mogelijk is, is een ontheffing nodig. Deze wordt alleen verstrekt in geval van projecten waarbij sprake is van groot openbaar belang. Jachtgebied en vliegroutes Naast verblijfplaatsen bestaat het leefgebied van vleermuizen uit foerageergebied en vliegroutes (vaak bomenrijen of waterlopen). Deze zijn ook beschermd als zij van significant belang zijn. Zij gelden als significant belangrijk indien bij aantasting de functionaliteit van de verblijfplaats(en) in het geding komt. Is dat het geval, dan zijn maatregelen nodig die dit voorkomen, anders is een ontheffing nodig. Ook hier geldt dat deze alleen verstrekt wordt in geval van projecten waarbij sprake is van groot openbaar belang.
Bijlage 4: Afsprakenformulier gedragscode
Met behulp van onderstaand afsprakenformulier kunnen de afspraken tussen de initiatiefnemer (opdrachtgever) en de uitvoerder (opdrachtnemer), met betrekking tot het toepassen van de ‘Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht’, worden vastgelegd. De initiatiefnemer (gemeente Sliedrecht) stelt een lijst en kaart met voorkomende beschermde soorten in het werkgebied vast, stelt een ecologisch werkprotocol (waarin de van toepassing zijnde (aanvullende) gedragsregels uit de gedragscode zijn opgenomen) op en voegt deze documenten als bijlage aan onderstaand afsprakenformulier toe. Minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden dient het afsprakenformulier door zowel de initiatiefnemer als de uitvoerder én de betrokken ecologisch deskundige in drievoud te worden ondertekend, waarna alle partijen een ondertekend exemplaar behouden. De uitvoerder dient het uitvoerende personeel (of de eventuele onderaannemer) tijdig en adequaat over de te nemen gedragsregels, zoals vastgelegd in het ondertekende afsprakenformulier, te informeren en ervoor te zorgen dat op de werkplek zowel de lijst en kaart met voorkomende beschermde soorten als het ecologisch werkprotocol aanwezig zijn.
Afsprakenformulier ‘Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Sliedrecht’
Naam project: Locatie:
VASTE VOORTPLANTINGS- EN/OF VASTE RUST- EN VERBLIJFPLAATSEN, DIE GESPAARD EN ONTZIEN MOETEN WORDEN Soort(groep)
Bever
Noordse woelmuis
Waterspitsmuis
Vleermuizen
Broedvogels (algemeen)
Vogels (vaste verblijfplaats)
Amfibieën
Omschrijving verblijfplaats
Locatie op bijgevoegde kaart
Soort(groep)
Omschrijving verblijfplaats
Locatie op bijgevoegde kaart
Vissen
Platte schijfhoren
Rivierrombout
Muurplanten
Overige vaatplanten
Ten behoeve van bovenstaande soorten zullen de algemene en aanvullende gedragsregels, zoals opgenomen in het bijgevoegde ecologisch werkprotocol, te alle tijden worden nageleefd.
Initiatiefnemer:
Uitvoerder:
Ecologisch deskundige:
Datum:
Datum:
Datum:
Plaats:
Plaats:
Plaats:
Handtekening:
Handtekening:
Handtekening:
……………………………….
……………………………….
……………………………….