GEVALLEN GAAN VOOR GETALLEN gedachten over het vóórkomen en voorkómen van jeugdcriminaliteit Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde begon altijd met een klinische les waarin een casus werd opgevoerd waarvan het een en ander viel te leren. Zo ging het ook toe bij de medische opleiding: gevallen werden gedemonstreerd en daar werden wijze lessen uit getrokken - lessen voor nader wetenschappelijk onderzoek (de veralgemenisering van gevallen tot getallen), voor de behandeling (in dit ene geval en in vergelijkbare gevallen) en voor de preventie (hoe zou te voorkómen zijn dat er meer van zulke gevallen optreden?) Dit laatste kreeg niet altijd de nodige aandacht, maar werd altijd wel met de mond beleden als het ultieme doel van de gezondheidszorg: ziekten moesten als het even kon worden uitgebannen. Deze 'derde weg' van de preventie kan niet zonder de weg van de research (daaruit moet blijken welke ontstaansvoorwaarden essentieel zijn en dus vermeden zouden moeten worden) en ook niet zonder de behandeling (want alleen daaruit blijkt wat eraan te doen is en waarvan het dus gekomen is). In de psychiatrie is men tot nu toe op deze tweede weg blijven steken, wel met wat meer belangstelling en respect voor de wetenschappelijke weg - maar men is er (zelfs in de kinderpsychiatrie) nog steeds niet in geslaagd om die wetenschappelijke 'zuivering' van de diagnostiek ten nutte te maken voor de preventie. Het kan de(ze) goeie kant nog wel opgaan met die 'classificatiediagnostiek' volgens de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders), maar voorlopig ziet het daar nog niet naar uit. Wat je nu nog ziet gebeuren is dat de gevallen (waar het allemaal mee begon en waar het tenslotte ook om is begonnen!) worden gereduceerd tot getallen, getallen die wel geschikt zijn voor wetenschappelijke research, zeker ook nuttig voor de therapie, maar niet direct inspirerend voor de preventie. Om er nl. achter te komen hoe een bepaald geval 'in elkaar steekt', hoe de verschillende ontstaansvoorwaarden op elkaar hebben ingewerkt en hoe dat uiteindelijk heeft geleid tot de ziekte of stoornis in dit ene unieke geval, moet men zich wel 'verdiepen' in dat geval, en wel voldoende tijd nemen om een relevant deel van iemands 'levensgeschiedenis' (want daar hebben we het dan over in de psychiatrie) boven tafel te krijgen. En de vraag is of men die tijd er nog wel aan wil besteden, want voor het stellen van een classificatiediagnose, het kiezen voor een bepaald etiket, een bepaald 'ziekte-nummer', heeft men genoeg aan het aanstrepen van een aantal omschreven kenmerken, waarna een eenvoudige optelsom dan vanzelf op een bepaalde stoornis uit komt. Inmiddels is er zelfs al een populaire versie van de DSM uit het Amerikaans in het Nederlands vertaald, zodat iedereen kan nagaan of op hem wel het juiste etiket is geplakt, sterker nog: iedereen zijn eigen diagnose kan stellen, want diagnoses bestaan gewoon nog uit rijtjes obligate kenmerken - een kind kan de was doen. In de kinderpsychiatrie bijvoorbeeld gaat het allang niet meer over neurosen en psychopathieën, maar vooral over nummer 314: ADHD - Attention Deficit Hyperactive Disorder, ongelukkig letterlijk vertaald tot Aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit; of over nr. 299.80: PDD-NOS Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified, vernederlandst tot APOS - Aspecifieke Pervasieve OntwikkelingsStoornis (een hele lichte vorm van autisme); of over nr. 307.23: de ticstoornis van Gilles de la Tourette (waarbij gelaatstics gepaard gaan met het drangmatig uitstoten van geluiden en soms van 'vieze woorden'). Ze komen allemaal aan de orde in de volgende voorbeelden. De psychiatrische diagnostiek heeft ook in die zin een grondige verandering ondergaan, is ook daarin met de tijd meegegaan, dat er een andere verhouding is ontstaan tussen informatie en interpretatie. In de tijd van de dominante psychodynamische denkwijze was er sprake van weinig informatie en veel interpretatie: aan betrekkelijk weinig feiten werden verhoudingsgewijs verstrekkende conclusies verbonden. Misschien mede als reactie daarop ontwikkelde zich de huidige classificatie-diagnostiek, met nog steeds weinig informatie (aan enkele rijtjes, zo eenduidig mogelijke, feiten heeft men genoeg), maar nu ook weinig interpretatie (er wordt wel een stoornis gecodeerd, maar angstvallig wordt vermeden daar allerlei, bijv. etiologische, interpretaties op los te laten). Het nadeel hiervan is dat er nauwelijks conclusies aan worden verbonden, en dat het dus niet uitnodigt tot (wetenschappelijk te toetsen) hypothesevorming. Hoeveel men hierdoor mist moge blijken uit de hier opgevoerde gevallen (waarbij is gestreefd naar - in verhouding - 'veel informatie en weinig interpretatie'!) De psychiatrie heeft zich trouwens, wat de diagnostiek betreft, in dezelfde zin en richting ontwikkeld als de overige geneeskunde: niet meer zozeer interpreterend, maar feitelijk noterend. De vroegere differentiaal-diagnostiek op basis van symptomatologie (symptoom als 'verschijnsel waaraan men een, meestal ongunstige zaak, die nog enigszins verborgen is, herkent' - zoals van Dale het definieert) maakte meer en meer plaats voor het constateren van die 'ongunstige zaak', van die stoornis of ziekte, zelf - via allerlei inkijk-operaties en scan-onderzoeken (waarbij zelfs hersenactiviteit kan worden gemeten en geanalyseerd): daar komt helemaal geen voorstellings- en inlevingsvermogen meer aan te pas, dat is gewoon nog een kwestie van constateren en noteren, en daar een optelsom van maken - en dat is precies wat er gebeurt bij de tegenwoordige classificatiediagnostiek.
Daarmee is een belangrijk verschil tussen bijv. een psychiater en een psycholoog weggevallen - en zijn ze in de nabije toekomst wellicht 'inwisselbaar'. Wat men van een dokter mag (mocht) verwachten is dat hij weet wat eraan mankeert: wat 'het' is (van symptomatologie tot diagnose), waar dat van komt (wat de oorzaak is: de etiologie), en wat daaraan kan worden gedaan (de therapie). Een medisch onderzoek gebeurt niet in het wilde weg maar op geleide van een soort draaiboek, dat dan weer berust op een bepaalde 'ziekte-indeling': die-en-die verschijnselen (symptomen) kunnen voorkomen in die-en-die combinaties (syndromen) en dan wijzen op die-en-die stoornissen of afwijkingen. Al onderzoekend worden bepaalde mogelijkheden a.h.w. afgestreept: dat is het niet, en dat ook niet, en wat overblijft is dan de ziekte (of afwijking of stoornis) waar het in dat geval vermoedelijk om gaat. De medische diagnostiek is een
1
differentiaal-diagnostiek, d.w.z. het onderscheid maken (differentiëren) tussen verschillende, wetenschappelijk vastgestelde, 'ziektebeelden' (of wat daarvoor door gaat). Anders gezegd: het is eerder een aftreksom dan een optelsom. Andere menswetenschappers, zoals psychologen, hebben een ander uitgangspunt en dus een andere werkwijze en hun onderzoeksresultaat is dan ook eerder een optelsom: we vonden dit en dit en dat zou, bij elkaar gevoegd, wel eens kunnen wijzen op... Van deze onderzoekers zal men zich niet zo gauw afvragen: weten ze wat 'het' is, hebben ze 'het' kunnen vinden. Terwijl dat bij dokters toch wel vaak het eerste is waar men aan denkt en waar ze ook op worden beoordeeld, of zoals een stelling van een proefschrift luidde: 'Er zijn twee soorten dokters, de ene kan het vinden, de ander niet'. Zoiets zal niet zo gauw worden gezegd van niet-medische onderzoekers, want die zijn niet zozeer uit op 'het' (de afwijking, de stoornis, de ziekte), maar meer op persoonlijke of sociale kenmerken (capaciteiten, incompetenties, vatbaarheid, milieu-omstandigheden etc.).
Daarbij komt nog dat we in een tijd leven dat mensen steeds meer tot nummers worden, van postcode tot sofi, van streepjescode tot DNA-profiel, en de zich pijlsnel ontwikkelende informatie-technologie (een ontwikkeling, een >versnelling=, waarvan het eind nog lang niet in zicht is) zal dit alleen maar doen toenemen. De dure gsm leent zich alleen maar voor korte mededelingen en ook op internet is eigenlijk alleen maar plaats voor korte 'numerieke' notities. Voor genuanceerde of gecompliceerde informatie is er in feite geen ruimte meer, en wie heeft daar straks ook nog oren naar? Gevreesd moet worden dat het einde van de 'casuistiek' in zicht is, dat gevallen uit de belangstelling raken en getallen meer en meer in de mode, m.a.w. dat ook in de sfeer van 'de zorg' de mensen (de patiënten, cliënten, pupillen etc.) tot nummers worden teruggebracht. Daar zal die zorg (gezondheidszorg, maatschappelijke zorg, jeugdzorg, etc.) niet beter van worden, daar zal de 'voorzorg' (de preventie, het voorkómen van ziekten, stoornissen en gebreken) zeker niet beter van worden en waarschijnlijk zelfs veel slechter. Omdat er geen ideeën meer worden opgedaan voor verbetering van de zo belangrijke (en bovendien bereikbare!) secundaire en tertiaire preventie (de 'echte' primaire preventie zal in de geestelijke gezondheidszorg voorlopig nog wel een onbereikbaar ideaal blijven, al is het denkbaar dat die juist wel gediend zal zijn bij een getalsmatige wetenschappelijke benadering). De Amerikaanse sociaalpsychiater Caplan onderscheidde de volgende drie soorten preventie - primaire preventie: het echte voorkomen van ziekten, stoornissen en gebreken, gericht op verlaging van de incidentie (het aantal nieuwe ziektegevallen) zoals bijv. de kinder-infectieziekten die door inentingsprogramma's de wereld uit worden geholpen. Ook anti-rookcampagnes hebben uiteraard dit ten doel, in de (kinder)psychiatrie zou ik zo gauw geen voorbeelden weten, en dat is als een testimonium paupertatis te beschouwen... Maar misschien lukt het ooit, dank zij die vermaledijde classificatie-diagnostiek en de daaruit hopelijk voortvloeiende inzichten, om ook bepaalde psychische stoornissen echt te voorkómen. Of dat met zaken als ADHD en PDD-NOS en Gilles de la Tourette - allemaal diagnoses die te maken hebben met die veronderstelde hersenfunctiestoornis - ooit zal lukken, is echter nog maar de vraag. - secundaire preventie: de duur van de stoornis (of van de' last van de stoornis) bekorten door vroegtijdige onderkenning en de daaruit voortvloeiende behandeling, dus gericht op verlaging van de prevalentie (het totaal aantal gevallen dat binnen een bepaalde periode in de bevolking aanwezig is, het 'ziektebestand'). Hier heeft de sociale kinderpsychiatrie zich altijd vooral sterk voor gemaakt. In het kader van ADHD valt daarbij te denken aan actieve opsporing van deze afwijking en vervolgens het geven van pedagogische voorlichting en/of medicatie teneinde de sociale gevolgen (bijv. het falen op school of het afglijden naar de criminaliteit) te voorkómen. - tertiaire preventie: de nadelige gevolgen van de stoornis trachten te voorkómen (het 'ermee leren leven'). Deze vorm van preventie ligt dicht aan tegen de therapie: bij 'handicaps' als ADHD bijv. het behandelen van de psychische gevolgen. De forensische jeugdpsychiatrie zal vooral op deze twee gedachten, secundaire en tertiaire preventie, blijven hinken...
Het was niet makkelijk om uit de vele honderden aan computerbestanden (en de duizenden uit de tijd van voor de PC) te kiezen, maar me beperkend tot de laatste jaren en tot rapporten die te maken hadden met geweldscriminaliteit (en die belangrijke 'boodschappen' bevatten voor de preventie ervan!), ben ik uitgekomen op vier 'voorbeeldige' gevallen. Deze gevallen spreken, stuk voor stuk, voor zichzelf - als men ze maar voldoende tijd gunt om zich uit te praten! Het zijn de weergaven van slechts een tot twee gesprekken, dus zoveel is dat toch niet, dit is toch wel het minste aan aandacht dat een mens verdient, dat aan een geval mag worden besteed. Voor (nog) minder hoeft een mens het niet te doen, zich niet aan een gedrags-deskundige hulpverlener te presenteren, en hoeft die deskundige zich niet te verbeelden iets van een bepaald geval te begrijpen. Er zal hooguit iets toe (tussen) worden gevoegd ter nadere verklaring of verduidelijking, in kleiner lettertype en met inspringende regels nodigt dit uit tot overslaan...
Aan het slot zal een antwoord worden gezocht op de vraag waarom het, door de jaren heen, maar niet wil lukken om lering te trekken uit dit soort gevallen, bijv. lessen voor de preventie.
2
EVELIEN KUIPERS heet ze en ze woont in wat vroeger waarschijnlijk een nette volksbuurt of eenvoudige arbeidersbuurt zou zijn genoemd, een buurt met overwegend sociale woningbouw en mensen met een laag opleidings- en inkomensniveau; waar de jeugd nog wel veel op straat verkeert maar de ouders en de ouderen niet meer - en waar de sociale controle dan ook goeddeels ontbreekt, of uitsluitend nog in handen is van de dominerende 'straatjongens' (zoals de huidige 'hangjongeren' vroeger werden genoemd). Ik stel dit even zo nadrukkelijk voorop omdat ik sociaal (jeugd)psychiater was en dus vooral ook gericht op de omgevingsinvloeden in de ruimste zin. Het was ook uit dit soort buurten waar vroeger de JPD zijn cliëntèle betrok, dit i.t.t. het MOB, de therapeutisch (i.p.v. preventief) gerichte jeugdafdeling van wat later de RIAGG heette, waar vooral het 'betere publiek' placht te komen. Het was dan ook de JPD die te maken kreeg met jeugddelinquentie, want toen (en ook nu nog) kwam die onder de lagere sociaal-economische klassen heel wat vaker voor dan onder de beter bedeelden. Het is misschien interessant om te vermelden dat de kinderpsychiatrie in feite is voortgekomen uit bemoeienis met de jeugddelinquentie (en niet uit bezorgdheid over de machteloosheid van de 'grote' psychiatrie, niet omdat men daar op de gedachte kwam dat voorkómen beter was dan genezen!): de eerste MOB's (Medisch Opvoedkundige Bureau's) waren afgeleid (tot en met de naam) van de Amerikaanse Child Guidance Clinics - en die waren, al ver voor de tweede wereldoorlog, ontstaan uit zorg over de groeiende 'georganiseerde misdaad': was hier sprake van 'geboren misdadigers' of waren het eerder mensen die door een ongelukkige samenloop van kwalijke aangeboren eigenschappen en ongunstige levensomstandigheden op het slechte pad waren geraakt? En hoe zou je het vroegtijdig afglijden van 'kleine' jeugdcriminaliteit naar de 'grote' georganiseerde criminaliteit kunnen voorkómen? De overheersende denkrichting in die tijd in de Amerikaanse (en later ook Europese) psychiatrie was de psychoanalytische en tot voor kort heeft dit de inbreng van de forensische psychiatrie bepaald. Preventie bleef in feite beperkt tot allerlei vormen van psychotherapie (bijv. in de TBS-klinieken) en de rest - ook het nadenken erover - werd aan criminologen en aan het maatschappelijk (jeugd)werk overgelaten. lnmiddels weet men wel dat jeugdcriminaliteit niet zoveel te maken heeft met de echte grote georganiseerde misdaad (met hooguit als uitzondering drugsdealers van Turkse komaf die nog wel eens hun carrière in 'groter' familieverband willen voortzetten) en toch eigenlijk ook niet zoveel met allerlei ingewikkelde psychodynamische mechanismen, maar zoveel te meer met buurt- e.a. omgevingsinvloeden, doch deze dan wel in combinatie met aangeboren of vroeg verkregen persoonlijke eigenschappen. Daar weet Evelien over mee te praten:
Evelien is 14 jaar jong en heeft iets heel kinderlijks-jongensachtigs over zich, maar de grote bruine ogen die je vanuit haar spitse gezichtje en vanonder haar kortgeknipte donkere haardos open en nogal onverschillig aankijken zijn niet die van een jongetje. Ze zou niet sprekend op haar moeder (of iemand anders van de familie) lijken: "Ze weet niet op wie ik lijk, ze zeggen op een keeper, Edwin van der Sar of zo, dat zeggen ze allemaal." Dit doet haar niks, want ze houdt niet van sport(helden): "Ik haat sport!" Ze betoont zich vrij spontaan en spraakzaam en heel openhartig, maar dit zonder veel 'aanzien des persoons': het maakt haar waarschijnlijk niet zoveel uit tegen wie ze wat zegt. En van enig echt persoonlijk contact lijkt dan ook niet zozeer sprake te zijn, noch in positieve (bijv. selectieve) noch in negatieve (bijv. terughoudende of wantrouwende) zin. Ze zit in het opvangcentrum krachtens een strafrechterlijke OTS (Onder Toezicht Stelling - een maatregel die wordt uitgevoerd door een gezinsvoogdij-instelling, op gezag en geleide van de kinderrechter, en die is komen te vervallen in het nieuwe jeugdstrafrecht): "De kinderrechter zei dat ik gesloten moest zitten." Waarom? "Voor mijn gedrag." Hoe?
"Voor 't weglopen." Vaak? "Altijd!" - al bijna twee jaar. Af en toe? "Dan ben ik weer thuis en dan ben ik weer pleite, dus niet af en toe." Waarheen? "De stad, verder kwam ik nooit." Ja, toch: 1 x is ze helemaal in Westerbroek beland en vandaar in Glimmen: "Ik was de weg kwijt gewoon, ik wist de weg niet naar Groningen." Wat ze daar toch te zoeken had? "Omdat ik altijd in Groningen zit, normaal zit ik altijd in de stad, meestal met de fiets, of met de hond, maar die kan er niet goed tegen." Ik citeer zo letterlijk mogelijk, ook in de nog volgende gevallen. Dat heb ik altijd proberen te doen, teneinde zo weinig mogelijk eigen interpretatie in de tekst toe te laten: als je later uit je geheugen noteert, komt het er toch nooit zo te staan als het is gezegd. Bovendien kun je betrokkenen later altijd hiermee confronteren, ter bevestiging of ter bestrijding...
Evelien wilde niet zozeer ergens heen maar meer ergens weg: "Ik woon altijd bij mijn moeder, mijn vader ken ik niet, ik heb 'n stiefvader, die ken ik allemaal." Tot haar tiende jaar heette ze Leermans naar haar natuurlijke vader: "Ik weet niet eens hoe oud hij is, ik ken die hele man niet." Wel heeft ze later gehoord dat hij alcoholist was (misschien omdat haar later wel eens is verweten dat ze 'het' van geen vreemde heeft?) - "We hebben nou de naam van mijn oma" - d.w.z. de pleegmoeder door wie moeder vroeger is geadopteerd. Moeder zou van Friese komaf zijn, maar "ik weet niet hoe haar naam heet" en Evelien heeft haar ook nooit naar vroeger gevraagd: "Daar heeft ze het nooit over." Haar ouders leefden nog wel toen zij als baby in dat pleeggezin werd geplaatst "want haar broer mocht [wel] blijven" - "die [broer] ken ik niet eens, ik ken mijn hele familie niet eens" - en ze weet ook niet of moeder=s echte ouders nu nog leven. Of ze denkt dat moeder boos was op die ouders die haar vroeger weg hebben gedaan? "Ik denk van wel, want ze wou er nooit contact mee hebben." Ze heeft nooit verwijten gehoord in bijv. de zin van dronkenschap of incest. Misschien is moeder heel vroeger eerst wel in een kindertehuis geplaatst, ergens in Friesland, waar ook de pleegouders woonden, die beiden "verpleegkunde hebben gewerkt", maar Evelien heeft geen idee waar of in welk soort instelling: "Ze hebben haast overal gewoond." (Als in dit verband ook de naam Dennenoord valt, zegt ze: "Daar wouden ze mij heen hebben, mijn voogdes, maar
3
ik zei: ik ben niet gek, zo gek ben ik weer niet!") Moeders pleegouders konden zelf geen kinderen krijgen en hadden meer pleegkinderen: "een stuk of zeven" - "daar heeft ze het wel eens over, daar heeft ze het >t meest over" - en dat vooral als prettige herinneringen. Oma Kuipers is inmiddels zo'n 70 jaar en opa loopt tegen de 80, ze wonen in de Paddepoel: "Wij hebben ook [vier jaar] in Paddepoel gewoond, we wonen nog maar 'n paar maand hier." Evelien kent al die pleeg-broers en -zussen niet, die wonen allemaal elders en komen (kennelijk) ook niet (meer?) op verjaardagsvisites: "dan zijn wij bijna altijd de enigen." Of zij zelf wel vaak bij opa en oma op bezoek kwamen? "Altijd, alleen de laatste tijd niet meer. Of ze vaak zitten te zeuren? "De een is wel chagrijniger dan de ander, omdat hij al veel hersen-bloedingen heeft gehad, daar wordt hij chagrijnig van." Hoe ze het vinden dat zij nu in een jeugd-gevangenis zit? "Die zijn het er niet mee eens, mijn opa helemaal niet. Als hij hier komt denkt hij gelijk aan de oorlog, als hij die hekken ziet" - want opa heeft de oorlog meegemaakt. Wat verder haar 'huiselijke' achtergronden betreft: Broer Koos (22) is al tien jaar het huis uit: "Die mag niet meer bij ons wonen, die is uit huis geplaatst, ook voor zijn gedrag." Liegen en brandstichten: "die houdt van brandstichten altijd, flats in de brand steken, van alles deed-ie; heb ik ook wel eens gedaan, maar niet zo erg." Koos kwam voorheen de weekends nog wel thuis, nu helemaal niet meer: "elke keer ruzie, elke keer weer!" Sinds januari is er helemaal geen contact meer. Hij zou wel diploma's hebben behaald, o.a. voor heftruckchauffeur: "en hij heeft vast werk" "op slopersbedrijf werkt-ie." Koos zou jarenlang in Drieversdale in Winschoten hebben gezeten (een tehuis voor licht verstandelijk gehandicapten, vroeger debielen geheten), naderhand onder de begeleiding van een kamertrainingscentrum. Drugs zou hij nooit hebben gebruikt: "Ik ben de enigste die drugs krijgt, mijn stiefbroertje gebruikte die nog niet eens" - vermeldt Evelien met 'gepaste' trots. Broer Bas (16) woont nog wel gewoon thuis: "die heeft ook geen problemen meer" - nee, ook nooit gehad of gegeven. Hij bezoekt een tuinbouwschool ("daar zit ik zelf ook op") - en wel klas 4 van de IVBOafdeling. Of hij daarvoor op de gewone basisschool zat? "We hebben alle twee op slechthorenden en slechtzienden-school gezeten" - in de wijk Beijum: "We konden niet goed zien en niet goed horen, ik nog steeds niet, maar 't moet ja?" Vroeger had ze heel vaak middenoorontstekingen: "Ik had buisjes, maar die zijn er uit, aan één kant, maar die zijn [misschien?] ook wel kapot." Ze staat niet meer onder medische controle, hoewel ze nog regelmatig last van haar oren heeft: "Dat doet nog zeerder dan kiespijn, 'pang' hoor je: in één keer weg. Maar ik had het maar aan één kant." Een bril heeft ze nooit gedragen - wilde dit ook niet - broer Bas heeft wel een bril. Broertje Dennis (12) is een kind van stiefvader, dus eigenlijk haar stiefbroer: "Die kent zijn eigen moeder niet eens, die is overleden, die was helemaal gek in de kop, die had overdosis van medicijnen genomen." Uit het eerdere huwelijk van stiefvader zijn er nog twee kinderen - "maar die willen niks te maken hebben met hem." Stiefvader heet George Mak, is 49 jaar oud, en heeft zo'n acht jaar bij hen gewoond: "Hij is nou weg, hij komt in 2000 weer terug, als hij 50 is." Zijn ouders leven nog: "Maar die ken ik niet zo goed, die wonen niet in Groningen." Werk heeft hij niet en ook nooit gehad, voor zover ze weet: "Ook werkloos" - net als haar moeder (die hooguit wel eens als vrijwilligster in een crèche heeft gewerkt). Hij verdient er wel een centje bij door met cd's en videobanden op rommelmarkten te staan: "Alleen actiefilms en thrillers, die verkopen het best". Hij zou niet afgekeurd zijn of zoiets: "Hij wil alleen niet werken, hij is bang voor de belasting of zo, daar is iedereen bang voor..." Hobby's heeft hij niet: "Hij zit het liefst naar sport te kijken, meer doet-ie niet - alleen voetbal" - "Niks aan dus" - maar naar echte wedstrijden gaat hij nooit, alleen kijken op de TV, want aan relletjes etc. heeft hij een broertje dood: hij is allerminst een krachtpatser en houdt niet van vechten. Drinken doet hij niet. Men houdt er wel een auto op na, maar met vakantie gaat men nooit: "Omdat wij dieren hebben" - te weten twee honden (een witte herder en een klein hondje dat aan is komen lopen: "zo'n mormeltje, zo'n hakkenbijtertje"), een kat en een konijn (eerder had ze maar liefst 30 konijnen!): "Die dieren zijn allemaal van mij, ik heb altijd al die dieren gekregen!" Waarom gezegd wordt dat stiefvader volgend jaar bij hen terugkomt? "Daar snap ik ook niks van, mijn moeder zei dat: waarschijnlijk komt hij terug, gaan ze weer samenwonen, [want] mijn stiefbroertje wil graag bij mijn moeder zijn" (nu slaapt hij ook alweer bij hen, overdag is hij bij zijn vader in Paddepoel). Waarom ze (tijdelijk) uit elkaar zijn gegaan? "Ze hadden vaak ruzie: altijd over mij, omdat ik aan de drank zat en aan de drugs.~ Het was niet zo dat men elkaar (gebrek aan) strengheid verweet: ze waren allebei even streng. Waarom dan toch dat onophoudelijke weglopen van huis, waar ze materieel niets tekort kwam en verder niets te vrezen had? "'k Zou ook niet weten waarom, ja, thuis mag je geen drugs
4
gebruiken, op straat zien ze je niet, [en] daar kun je lekker lang buiten blijven..." (kinderlijker kun je het bijna niet uitdrukken!) Op de Tine Marcusschool zat ze in vrij grote klassen (17-23 leerlingen) maar zou ze nooit problemen hebben gegeven en evenmin op de LOM-school in Paddepoel waar ze later terecht kwam. Ze had vooral problemen met de spelling: "meer niet" - en nog steeds is schrijven haar zwakste kant: "Er klopt een brief bij mij ook nooit: ik kan het zelf wel lezen, maar niemand anders." Lezen kan ze intussen wel (vrij) goed, zelfs de TV-onderschriften: "maakt me niet uit hoe snel het gaat, ik kan ze allemaal lezen." Ze leest zelfs wel (dikke!) boeken ("in 'n paar dagen heb ik die uit"): "Ik lees elke avond." Ze kon zich ook nooit zo goed concentreren, en er werd dan ook wel eens gesproken van ADHD: "Zeggen ze soms wel, maar ik geloof er niks van." 'Ze zeggen' tegenwoordig wel vaker ADHD, zo vaak dat men zich afvraagt of dit geen opgeblazen 'containerbegrip' aan het worden is. Bijna elke week komt deze 'Aandachtstekort-stoornis met hyper-activiteit' wel ergens ter sprake, is het niet in de krant, dan wel voor radio of TV. Maar daarover straks (veel) meer.
Pas op het Terra-college ging het met Evelien echt mis op school: "Toen ben ik gaan spijbelen." Ze had nooit (boezem-)vriendinnen: "Nee, nooit! Alleen vrienden!" Of ze bekend stond als jongensachtig? "Ik ben nog steeds jongensachtig, maar ik heb nog nooit een overval gepleegd" (alsof dat het ultieme teken van 'manlijkheid' zou zijn...) - "maar ik heb wel altijd hartstikke korte kop, nooit lang haar gehad, ik haat lang haar!" Een verkeringsvriendje heeft ze nog niet gehad: "Hoef ik ook niet." Wel eens verliefd geweest? "Nee, dat word ik ook nooit." Hoe komt dat zo? "Dat weet ik niet, ik had altijd de pest aan jongens, meestal." Of ze wel eens op een meisje verliefd is geweest? "Dat word ik ook nooit" - en ze zou ook nooit voor lesbisch zijn aangezien. Getippeld heeft ze nooit, ze kende "wel genoeg" die dit wel deden. En voor verkrachting heeft ze nooit hoeven vrezen, daar in de drugsscene, dus is ze nog maagd. Overigens had ze vroeger ook geen jongens als vrienden: "Vroeger was ik altijd alleen!" Of dat misschien ook kwam omdat ze naar een speciale school ging, in een andere buurt? "Ja, ik denk daardoor!" Ze kwam meestal pas na vijven uit school: "en dan waren we gewoon thuis, achter de computer" (te weten een Nintendo spelletjes-computer). Het geïsoleerd raken van de leeftijdgenoten in de woonbuurt heeft altijd als belangrijk bezwaar gegolden van plaatsing op een BLO-school, tegenwoordig geheten 'school voor speciaal onderwijs', vandaar dat er nu naar wordt gestreefd zoveel mogelijk 'afwijkende' kinderen toch op de gewone basisschool te laten, waar overigens wel weer andere bezwaren aan zijn verbonden. En dat wat vervreemd raken van de woonbuurt kan natuurlijk ook zijn goede kanten hebben, bijv. als in die woonbuurt de spannende 'slechte vriendjes' heel wat ruimer voorhanden zijn dan die vervelende 'brave borsten'. En wat die spelletjes-computer betreft: dit soort vermaak was in de 'lagere kringen' allang gemeengoed geworden, ver voordat het ook voor onze (klein)kinderen een must werd! Dat was vroeger ook al zo met de videorecorder: zo'n 25 jaar geleden, toen bij een enkele intellectueel een zwart-wit-TV nog terloops het culturele niveau aanduidde, kreeg ik op mijn vraag naar welke TV-programma's thuis werd gekeken vaak een wat verbaasde reactie: men keek geen TV, men keek video, en wel naar actiefilms uit de (volks)buurtvideotheek, voor een speciaal weekendtarief. (Vermoedelijk dezelfde soort video's die Evelien=s stiefvader op de rommelmarkt te koop aanbiedt...) Wat verder die 'verwennende verwaarlozing' betreft: Evelien mag dan affectief en pedagogische het een en ander tekort zijn gekomen (moeder had misschien niet veel meer te bieden, gezien haar eigen jeugdervaringen, ze zal het ook te druk hebben gehad met haar eigen relatieproblemen), op materieel gebied baadde ze zich in weelde: 'stenen voor brood' misschien, maar toch niet niks: welk kind krijgt ooit zo'n complete 'menagerie', en dat ook nog als 'beloning van ongewenst gedrag' - want hoe vaker ze wegliep, hoe meer dieren ze kreeg. Over faliekant verkeerde ('averechtse') opvoeding gesproken...
"Toen ik 12-13 was had ik pas vrienden, en die waren allemaal aan de drugs." Dat kwam zo: ze woonden in de buurt van het Noorderplantsoen - "daar staan allemaal drugsdealers" - "[en] ik liep er altijd met de hond" - en zo is het dus gekomen! Nee, ze is door niemand speciaal 'gestrikt': "Ik heb mezelf verslaafd gemaakt." Echt verslaafd? "Nee, niet echt. Ze vinden van wel, maar ik vind van niet, want ik ben ermee gestopt sinds ik hier zit. Ze heeft wel afkickverschijnselen gehad ("Dat heb je altijd"): "Ik ging heel erg trillen, de hele dag door" - maar dat duurde maar een week. Het is begonnen met wiet "en dat ging steeds hogerop" - en toen werd het coke en speed - "en verder kwam ik niet"(!) - qua drugscarrière... Behalve dan de drank, want ook daar bezondigde ze zich aan: "Allebei: drank en drugs!@ Hoe ze aan die soms wel honderd gulden per dag kwam die ze nodig had? "Mensen beroven" - antwoordt ze eenvoudig B "tja, hoe doe je dat? Gewoon mensen achterna lopen, middenin de nacht, daar was ik hartstikke goed in altijd - maar de laatste paar dagen niet meer, toen ben ik gepakt door de politie: had ik burgerpolitie beroofd en dat was niet slim. Hadden ze politie ingezet op die plaats." Hoe ze er nu op terugkijkt, vindt ze het niet erg stom van zichzelf, dat ze zover is afgegleden? "Nee, [alleen] shit dat je hier zit!" Of ze het eigenlijk wel een heel spannend leven vond? "Nog steeds! Als ik hier uit ben ga ik weer verder met mijn leven!" Op dezelfde manier? "Dat weet ik nog niet" -zegt ze op de toon van 'dat zit er wel in'... Als dan wordt tegengeworpen dat het in de drugsscène wel een erg saaie boel moet zijn, tussen mensen die aan niets anders kunnen denken dan aan zichzelf en hoe aan de dope te
5
komen (met hooguit wat spannend maar stereotiep agentje-uitdagen zoals kleinere kwajongens dat plegen te doen), antwoordt Evelien dat ze juist die mensen die zich aan de regels houden vervelend vindt: "Dat vind ik allemaal saaie mensen." En die drugsgebruikers -"die zijn spannend, die moeten er iets voor doen, beroven om aan geld te komen, anders komen ze er niet aan." En dat brengt natuurlijk confrontaties en conflicten met de politie met zich mee. Ook Evelien is ontelbare malen opgepakt: "omdat ik drugs op zak had, maar ik werd ook elke keer weer vrijgelaten, moest ik mijn zakken leeg halen en mocht ik weer gaan, of ze sloten me vijf minuten in een cel, mocht ik ook weer gaan." Eerder werd ze ook wel thuis afgeleverd, maar dan "was ik meteen met 'n half uur weer weg." Dus zo heel spannend was het al-met-al toch ook weer niet... Zo ongeveer het laatste wat je moet doen tegenover jongeren in de puberteit, is hun wangedrag voorstellen en benoemen als iets bijzonders, iets gedurfds, of iets heel slechts, want dat maakt het juist zo aantrekkelijk: ze willen hun grenzen ontdekken door ze te overschrijden, en hoe gewaagder en hoe riskanter dat is, hoe beter - en daarom helpen al die ouderlijke waarschuwingen ook niet, werken ze soms eerder averechts. Wat je moet doen, en wat ik ook bij vrijwel elke gelegenheid heb proberen te doen, is het 'banaliseren' van het kwaad, het voorstellen als iets banaals, iets wat iedereen in de omgeving (bijv. op straat of in de drugsscène) doet, en als iets waar betrokkene eigenlijk te goed voor is, te 'apart', niet 'net als iedereen', maar een 'bijzonder kind' (om met de vader van Dik Trom te spreken). En ik heb eigenlijk nog nooit een Poortje-pupil gesproken die zich dit niet maar al te graag liet aanleunen, deze in welgemeende 'lof' verpakte aansporing om zich niet langer te 'verlagen' tot dom crimineel gedrag. Of ze er verder iets mee konden, weet ik niet, Evelien (b)leek er in elk geval niet echt gevoelig voor:
Of ze door deze belevenissen een ander meisje is geworden? "Dat zeggen ze [= de ouders] vaak genoeg." En is dat ook zo? "Nee" - zegt ze resoluut - want ze is nooit een lief en gedwee meisje geweest "en dat word ik ook niet, ik hou [nu eenmaal] niet van regels!" Hoe ze vroeger thuis was, als klein(er) kind? "Niet rustig tenminste, ik was haast nooit thuis, ik was altijd op straat." Ja, veelal alleen: "Op straat ben je meestal alleen; de boel slopen, meer deed ik niet!" En een echt vriendinnetje had ze niet: "nooit een gehad" - dit i.t.t. haar moeder: "die was altijd met vriendin-nen samen, ik was altijd alleen." Voorlopige conclusie ('voorlopig' omdat het zonder hetero-anamnese bij vermoedens moet blijven): Niet de 'harde kern' maar daarentegen juist de 'zachte bulk' van de drugsgebruikers zou weleens kunnen bestaan uit mensen als Evelien: zwak(ker) begaafde, zwak(ker) gestructureerde en sociaal zwakke(re) 'loners' en 'losers', die onnadenkend en ontevreden genoeg zijn om in de luie leegte van de drugsscène de 'levensvulling' te vinden die hen ten enenmale ontbreekt. Het gaat hen daarbij waarschijnlijk ook niet (zozeer) om de roes door de drugs, maar om de spanning die het 'dealen' (het omgaan) met verboden drugs nu eenmaal met zich meebrengt, hoe weinig echt spannend die dagelijkse confrontaties met de (uiteindelijk nogal tolerante, althans onverschillige) politie ook zijn. Maar alles is beter dan niks, en bovendien verleent het je een publieke status die anders en elders heel moeilijk te verkrijgen is. Evelien heeft de pech gehad dat ze waarschijnlijk ook nog partieel en zintuiglijk gehandicapt is geweest, en dat ze door de plaatsing op een school voor speciaal onderwijs nog verder vervreemd (geïsoleerd) is geraakt van haar leeftijd- en buurtgenootjes dan ze door een mogelijke ADHD- of PDD-NOS-aanleg (hierover straks meer, n.a.v een volgend geval) toch al was geworden. Tot overmaat van ramp heeft ze 'van huis uit' bitter weinig meegekregen, weinig echte worteling en hechting, weinig (vooral vaderlijke) restrictie (en voorbeeld), ook weinig stimulatie en correctie (weinig structurering), waardoor ze temeer een ontworteld resp. onvoldoende geworteld kind is geworden, dat zich wel alleen heeft leren redden (met steun van de huisdieren die haar ter compensatie in ruime mate werden aangeboden) maar zich toch alleen (en eenzaam) genoeg voelde om gretig in te gaan op de bedrieglijke 'warmte' en geborgenheid resp. 'saamhorigheid' die de drugsscène haar bood. Of haar toch al zwakke identiteit(sgevoel) ook nog wordt ondermijnd door een ontwikkeling in lesbische. richting valt op dit moment nog niet te overzien: vooralsnog kan haar 'jongensachtigheid' (waaraan ze wellicht ook de nodige status ontleent in de scène: ze lijkt geknipt voor het plegen van straatovervalletjes. ..) voldoende worden verklaard uit haar infantiliteit, haar onvolgroeidheid, ook op dit gebied. De prognose lijkt somber, want waarom zou dit meisje zich willen veranderen, zolang niemand haar 'iets beters' heeft te bieden? En wie heeft haar sowieso iets te bieden? Waar Evelien het meest mee gebaat zou kunnen zijn is ook hetgeen ze zelf heeft aangegeven (bij het psychologisch onderzoek), nI. een (kinderloos maar zeer draagkrachtig) pleeggezin waarin ze wellicht nog enigermate de scha (van de affectieve en pedagogische verwaarlozing) zou kunnen inhalen. Maar een dgl. gezin is waarschijnlijk niet (meer) te vinden, evenmin als een, in deze zin 'gezinsvervangend' tehuis. Of opname in een psychiatrische behandelingskliniek in deze behoefte kan voorzien moet worden betwijfeld, en bovendien is Evelien zo weinig gemotiveerd voor welk veranderingsproces ook (aangenomen dat ze daarvoor nog gevoelig zou zijn), dat ze waarschijnlijk toch niet binnen de indicaties valt. Je zou dit meisje, met toch ook
6
beslist nog wel goede mogelijkheden, echt wel enigerlei 'herkansing' gunnen, de vraag is alleen of ze niet binnen de kortste keren terug getrokken zal worden naar dat desastreuze milieu waarin ze voor het eerst van haar leven helemaal zichzelf heeft kunnen zijn, waar ze voor het eerst echt iets heeft betekend, en waar men haar heeft geaccepteerd en gewaardeerd zoals ze is. Waar ze zeker terecht zal zijn gekomen, gezien haar hardnekkige geweldsdelicten, is een justitiële jeugdinrichting (waarschijnlijk krachtens een zgn. PIJ-maatregel: Plaatsing In een Jeugdinrichting) - en wat haar daar te wachten zal hebben gestaan valt te leren (te voorspellen!) uit het volgende geval een geval dat ook weer laat zien hoe een stoornis als ADHD wel als startmotor kan fungeren van een noodlottige reeks ontwikkelingen, een steeds verder en sneller afglijden op het hellende vlak, maar dat het toch niet meer is dan één omstandigheid in een 'samenloop van omstandigheden'. En op die samenloop komt het aan, daar moet ergens een ingang, een begin, worden gevonden voor therapeutisch en preventief ingrijpen. Het is de kunst om die ingang te vinden, en daarom moet vooral goed worden geluisterd naar wat betrokkene zelf hierover te zeggen heeft, moet hij uitvoerig aan het woord worden gelaten en moet men hem vooral ook laten uitpraten (ook al vergt dat de nodige tijd en aandacht)! In dit geval valt te beluisteren dat deze jongen, als 'aangenomen kind', niet uit huis geplaatst had moeten worden, althans niet al op dat moment, en dat hij als beïnvloedbaar en prikkelgevoelig ADHD-kind zeker niet in de soort 'losgeslagen' groep terecht had moeten komen waarin hij belandde. En dat hij eerder en anders de correcties had moeten krijgen die hij almaar tevergeefs probeerde uit te lokken: een echte 'likop-stuk'-aanpak had waarschijnlijk erger - en heel wat ellende - kunnen voorkómen... SANDER SMID was 15 jaar oud toen ik hem zag, op verzoek van de groepsleiding, omdat hij nogal tekeer ging als hij op zijn kamer moest worden gesepareerd: moest dit als gewoon boos verzet worden beschouwd of toch als uiting van, tot voorzichtigheid nopende, angst? Het gespreksverslag luidde aldus: Sander ondergaat het vraaggesprek met een opvallende gewilligheid, zonder een spoor van verzet of wantrouwen, naar al gauw blijkt waarschijnlijk ook omdat hij al zoveel van dgl. onderzoeken heeft ondergaan, de laatste jaren, dat hij is gaan denken dat dit er nu eenmaal bij hoort. Hij herinnert zich ook geen namen van al die eerdere onderzoekers en verontschuldigend zegt hij daarover: "Er bemoeiden heel veel mensen [zich] met mij opeens, ik kan niet al die namen onthouden." Dit is allemaal begonnen - "toen ik 12 jaar was, toen was ik heel boos altijd!" Op wie? "Op mijn ouders: ik was heel opstandig, toen moest ik naar een internaat toe en daar is het mis gegaan!" Dat gebeurde toen op advies van de RIAGG, waar hij te maken had met een maatschappelijk werkster die R. heette: "Het zou maar voor een weekend zijn, hebben ze me hier nooit weer weggehaald." Dat was een leefgroephuis in H., en van daaruit bezocht hij de ZMOK-school in Groningen. "Maar ik wilde nooit luisteren, dat was te licht voor mij, zeg maar, ik kwam wanneer ik wou en ik ging wanneer ik wou." In de wijk P. heeft Sander op de basisschool De Kleine Beer gezeten, waar hij op zich wel goed kon meekomen, maar waar hij er verder een potje van maakte: "Dat ging heel goed, maar wel een beetje lastig af en toe, de grappenmaker van de klas, maar nooit echt problemen." Hij vulde bijv. bij rekenen zomaar wat getallen in, met als resultaat bijv. 1 goed en 63 fout... "Ik had nooit zin in school" - hij hield meer van buiten spelen, beetje voetballen op straat, en later dus vooral ook basketbal. "De leraren zeiden altijd: je wordt putjesschepper, je moet naar het IVBO" - en ze keken dan ook raar op toen hij op de CITOtoets een MAVO-advies kreeg. Zijn ouders hebben hem ook vaak gewaarschuwd dat het zo niet goed zou komen en dat je diploma's nodig hebt om wat te worden in deze wereld: "maar het ging het ene oor in en het andere oor uit." Hij had altijd wel één of twee goede vrienden: "Met die ene ben ik ook opgepakt, die ken ik al vanaf de kleuterschool!" Deze J. is van Molukse afkomst en zit nu in Groot Emaus: "Hij is niet zo slim" en werd in groep 3 overgeplaatst naar een LOM-school, naar Sander meent te weten. Sander zat (net) op de VBO/MAVO-afdeling van de Uilenborgh toen hij uit huis werd geplaatst en daarom ook op een ZMOK-school terecht kwam. Toen het in H. toch niet meer ging, werd hij overgeplaatst naar groep 'Kopstuk' in de stad, en van daar uit heeft hij toen die berovingen gepleegd waarvoor hij - eind '96 in het Poortje een straf van vijf maanden moest uitzitten (en waarvoor hij ook nog een 'voorwaardelijk PIJ' zou hebben gekregen). Sander heeft toen met een mes en zelfs met een bijl mensen bedreigd, nee, niet speciaal vrouwen of jongeren: "iedereen die [toevallig] langs kwam, meestal mannen." De allereerste keer deed hij het in z'n eentje, en met een gewone schroevendraaier: "Toen werd ik direct gepakt omdat ik het voor de deur van 't internaat deed, en ik ben toen ook gewoon weer naar de groep gegaan" - en daar werd hij door de politie weggehaald: "Toen lieten ze mij na een uurtje weer gaan, ik dacht: dat is makkelijk!" En hij vertelde dat natuurlijk in geuren en kleuren in de Kopstuk: "En die zelfde nacht gingen we weglopen en mensen beroven, de derde dag ben ik pas teruggegaan!"
7
Het was, tussen haakjes, dit internaat dat enkele jaren later in het nieuws kwam, omdat het een broeinest leek te zijn van criminaliteit in de naaste omgeving, en allerlei autoriteiten (jeugd-hulpverlening, inspectie, gemeentelijke en provinciale overheid) zijn er toen aan te pas gekomen en het resultaat was, meen ik me te herinneren, dat dit internaat voorlopig werd gesloten.
Sander kwam eerst vast te zitten in het JOC-Amsterdam, vandaar dat hij naderhand in het Poortje door een psychologe van de DPD (Districts Psychiatrische Dienst) A'dam werd onderzocht: "[want] dat wisten ze niet (dat hij was overgeplaatst], toen moest die vrouw hierheen komen." En een PI heeft hij 'toen gekregen van v.d.M., die naam herinnert hij zich nog wel. De uitslag van deze onderzoeken zou niet (nadrukkelijk) met hem zijn besproken, wel werd hij later, voor de rechtbank, gewaar dat één van beiden dat PIJ-advies heeft gegeven: "[maar] ik weet niet welke." Over ADHD schijnt in elk geval nooit met een woord te zijn gesproken, ook eerder op de RIAGG niet, want Sander vat dit woord op zoals het ook inderdaad klinkt, nI. als een tekort aan ontvangen aandacht! "Ik heb altijd genoeg aandacht gekregen" - en dan vertelt hij hoe in de diverse groepen waarin hij inmiddels heeft verkeerd sommigen de gekste dingen deden om aandacht te krijgen, maar dat doet hij niet: hij vraagt dan gewoon iemand van de leiding te spreken als hij behoefte aan aandacht heeft. En dat kabaal dan als hij voor straf naar zijn kamer moet? Nou, dan is hij heel gewoon boos en hoe moet je dat anders laten merken dan door tegen de deur te trappen en te schreeuwen? 0 nee, angstig is hij (dan) nooit, hij is nooit ergens echt bang voor, dat is het hem juist, hij denkt nooit eerst na voor hij iets doet, en daarom werd hij ook zo vaak betrapt: "Ik ga veel te snel!" Gevraagd naar andere ADHD-kenmerken geeft Sander volmondig toe dat hij ook beslist niet kon stilzitten: '"Ik kan nou nog niet stilzitten!" - en dat hij ook zijn aandacht altijd moeilijk bij de les kon houden: "Snel afgeleid altijd!" (dat woord kent hij beter dan dat vreemde 'aandachts-tekortstoornis'...) Dat komt ook: "Ik denk altijd aan leuke dingen, ik hou ook niet van plannen maken" - voegt hij hier uit zichzelf aan toe. Andere jongens, hoorde hij later wel, beraamden altijd hun inbraken, die gingen eerst kijken wanneer de kust veilig was en zo, maar dat deed hij nooit, hij deed altijd wat voor de hand lag en zomaar bij hem opkwam. Daarom had Sander ook zo'n hekel aan school, want daar moest je je best doen voor iets wat nog heel ver in het verschiet lag, daar moest je plannen maken voor (veel) later, en dat ligt hem nu eenmaal niet. Dat heeft hij ook in zijn grootste liefhebberij van vroeger min of meer afgeleerd: hij droomde er vroeger van nog eens een beroemde basketballer te worden ("elke keer ging ik naar 't basketbalveldje toe, met etenstijd even naar huis, dan weer basketbal spelen!" - en geruime tijd is hij ook lid geweest van BVG), maar toen dat niet echt opschoot gaf hij er de brui aan (hoewel zijn vader die sport - passief - trouw bleef en nog steeds een zo fanatiek supporter is van de basketbalclub dat hij zelfs meegaat met uitwedstrijden). Vader werkte vroeger als schoonmaker in het ziekenhuis, maar na een rugoperatie werkt hij in de personeelskeuken aldaar, zeer tot zijn genoegen. Hij zou vroeger een soort kantooropleiding hebben gevolgd: "maar dat lag hem niet, lopen en zo vindt hij mooier." Andere liefhebberijen dan de zojuist genoemde houdt hij er niet op na. Sander beschrijft hem als een "rustige man", niet erg streng, maar wel "rechtvaardig", en er zeker wel op lettend hoe zijn zoon zich gedraagt (en nu dan ook erg verdrietig dat Sander alweer in het Poortje zit - maar hem wel bij elke gelegenheid bezoekend). Moeder is altijd "gewoon huisvrouw" geweest: "altijd eten klaar, stofzuigen, ramen wassen" - kortom: een prima moeder waar hij niks bij tekort is gekomen.. Of hij vroeger ook wel vaak bij haar op schoot zat? "Ik was nooit zo iemand die veel op schoot zat, [meer] altijd mijn eigen gang gaan." Maar natuurlijk kreeg hij wel altijd zijn nachtzoentjes: "Ik hou wel van mijn moeder, van mijn vader ook, en van mijn zusje." Dit zusje (S., 11) is ook geadopteerd, als kleine baby, zij zou vroeger in G. zijn geboren. Zij is nu op de basketbalclub BVG gekomen, dus is vader niet helemaal alleen in zijn hobby. Sander weet al zolang hij zich kan herinneren, dat hij een aangenomen kind is, maar dat heeft hem nooit iets gedaan en hij heeft ook nooit de neiging gehad iets van zijn afkomst gewaar te willen worden: "Die ouders die ik nu heb [daar] ben ik erg blij mee!" Hij heeft wel gehoord dat zijn tweede voornaam J. zijn oorspronkelijke naam was, maar verder weet hij van niks en dat wil hij liever ook maar zo laten ("daar denk ik eigenlijk nooit aan" - en met zijn zusje is het al net zo, naar hij meent te weten: "we praten er nooit over"). Het grappige is dat Sander sprekend op zijn moeder lijkt (dat zeiden de mensen vroeger al toen hij nog in de kinderwagen lag, niet wetend dat hij een adoptiefkind was) en dat zus S. veel op vader lijkt. De grootouders moederszijde zijn vroeger gescheiden, die grootmoeder heeft Sander nooit gekend, en die grootvader (werkzaam op een meubelfabriek) is hertrouwd met een veel jongere, vrouw en heeft een dochter van 18 en een zoon van 14: "Daarom is hij niet een echte opa voor mij!" Twee broers en een zuster van moeder wonen elders en met de oom in H. heeft men ruzie: "Ik mag ze ook niet zo." De grootouders Smid wonen in de wijk K., dus vlakbij, en Sander kwam daar heel vaak: "Ik mag ze allebei erg graag, ik ging er heel vaak heen, ze komen nu ook heel vaak hier." Opa (72) zou net vorige week te
8
horen hebben gekregen dat hij aan maagkanker leed, maar vertelde vorige zondag dat hij nu middelen gebruikt die een tante uit Frankrijk hem had bezorgd en dat het al veel beter ging (hij niet meer zo hoeft te braken). Hoe ze het vinden dat hij hier zit? "Ze zijn er wel verdrietig over." Sinds ik zelf een overtuigd grootvader ben, vraag ik wel wat nadrukkelijker naar de relatie met de grootouders dan ik vroeger deed, en daarbij is me opgevallen hoe belangrijk grootouders kunnen zijn, zeker ook voor dit soort probleemkinderen, en nog zekerder als de eigen ouders ernstig tekort zijn geschoten als betrokken en bezorgde ('zeurende') opvoeders.
Na die eerste opname in het Poortje werd Sander op een andere ZMOK-school geplaatst: "Dat vond ik niet leuk, ik wou graag naar een gewone school" (waar je je niet voor hoefde te schamen bij familiebezoeken). "Heb ik een test gedaan en hebben ze mij naar 't Gamma-college gestuurd" - maar daar hield hij het slechts drie maanden uit: "dat was toch te moeilijk voor mij." Daarop werd hij overgeplaatst naar de afdeling grafische vormgeving van het Zenith-college: "en daar was mijn gedrag weer niet goed" en dus kwam hij opnieuw op die ZMOKschool terecht. Daar wist hij zich zo te misdragen dat hij eraf werd gestuurd en sedertdien ging hij niet meer naar school - "en twee maanden daarna zat ik hier!" Intussen had hij vanaf december '97 al wel zo'n 30-40 diefstallen gepleegd, vnl. via inbraken in scholen en bedrijfspanden, en in auto's. Daarvoor werd hij in maart al eens gepakt, toen hij op z'n eentje in de Uilenborg-school op heterdaad werd betrapt. Dat was toen al veel vaker gebeurd, ook dat ter plekke betrappen - "maar ik had altijd 'n mooi verhaaltje klaar" - bijv. dat hij net op weg naar huis was uit de discotheek en dat hij meende een verdacht geluid te horen in die school... Enkele keren hebben ze zelfs nog wel zijn naam genoteerd, maar ook daarna kreeg hij niks te horen: "Dat trekken ze nooit na, volgens mij!" Die keer in maart werd het echter wel (een beetje) ernst en toen heeft Sander zo=n 10 delicten bekend "die ik echt niet kon ontkennen" - omdat bijv. een medeplichtige zijn naam had genoemd. Die vele andere delicten staan nog steeds open, naar hij veronderstelt, daar wordt hij niet van verdacht: "Ze hebben me steeds laten gaan, ze hadden niet genoeg bewijzen [zeker], 'k weet het [ook] niet, ze hebben me steeds laten gaan" - zegt Sander, alsof hij nog steeds niet helemaal over de verbazing heen is... Of hij dat niet een beetje stom vindt van de politie? "Ja, 30 inbraken laten ze me gaan, en zoiets kleins, wat ik niet eens zelf gedaan heb - die andere persoon heeft in de lucht geschoten, niet eens op iemand gericht die inbraken kan ik nog wel begrijpen, maar die pistool kan ik niet goed begrijpen..." Die inbraak waar hij nu voor zal worden berecht heeft hij overigens (ook) niet zelf gedaan, maar er wel toe aangezet, vandaar dat hij nu is aangeklaagd voor heling: hij had nl. een junk aangeraden om zijn slag te slaan in een dure kledingwinkel in de Herestraat, teneinde hem te kunnen afbetalen voor de coke, en later zijn ook enkele truien bij hem thuis gevonden (nadat die junk zijn naam en de toedracht had onthuld). En net toen de politie hem op straat wilde oppakken, liet hij aan een vriendje een net echt klapperpistool zien dat hij ooit (zelfs in tweevoud, omdat het zo goedkoop was) had gekocht toen hij met de leefgroep een dagje uit was in Duitsland ("en dan vind je dat wel leuk, als je 12 bent, van die nep-pistooltjes"), en die andere jongen deed of hij ermee schoot, maar de enige knallen kunnen die van de klappertjes zijn geweest. En nu luidt de aanklacht nota bene het dragen (of gebruiken) en in voorraad hebben van een imitatie-vuurwapen. Ja, ook nog opiumwet, doch dat slaat ook alleen maar op het feit dat hij dealde, want hij zou het nooit in zijn hoofd halen het zelf te gebruiken, hij kijkt wel uit. Maar dat ging zo: op een gegeven moment (in november) kon hij voor een gestolen schoolcomputer wel een zakje coke krijgen maar geen geld, en toen hij die coke aan de man bracht bleek dat nog veel lucratiever te zijn dan gewoon baar geld, dus dat is hij toen maar gaan doen: "Toen dacht ik: dat is beter dan inbreken!" Intussen had Sander ook al het een en ander geleerd in de internaten waar hij verbleef, dus kon hij zich al gauw aardig redden in dit wereldje: "Dat vind ik ook zo gek: als je iets gedaan hebt zetten ze je in een internaat bij mensen die ook van alles gedaan hebben, net als op de ZMOK, daar heb ik ook van alles geleerd!" - Nu kan hij met een theelepel elke auto open krijgen, heeft hij geleerd hoe je een kluis kunt kraken en hoe je een geldkoffer moet openbreken, om maar iets te noemen. Ook hier in de jeugdgevangenis leert hij er weer heel wat bij... Of hij zich zo langzamerhand een echte crimineel voelt? "Ik hoor er niet bij, maar ik word wel zo beschouwd, die stempel draag je altijd mee!" Toen Sander zo'n 10-12 jaar was is hij eens, op weg naar een oom in W., langs het Poortje gereden, en hij weet nog hoe hij hier toen de ergste dingen bij dacht (van droog brood met spinnen moeten eten e.d.) "en 2 jaar later zat ik er al". Ja, dat viel toen in eerste instantie heel erg mee, zij het dat hij het in het JOC leuker vond: "veel vrijer, licht mocht hele nacht aan, schoenen hoefden niet buiten te staan" - en meer van die dingen. En de behandeling door de leiding? Dat was ook in het JOC beter: "veel aardiger, daar kon je veel meer overleggen; regels zijn regels, zeggen ze hier altijd!" Daarom moest hij ook al ettelijke keren voor straf naar zijn kamer: "altijd voor domme dingen: slepen ze je met vier man naar je kamer!" Ook de omgeving in het JOC was heel anders, zeker vergeleken met het Poortje nu: "'t Is hier net een gevangenis, vooral 't nieuwe gedeelte, zoals 't er nu uitziet!" De hekken opeens zoveel hoger, ook om de
9
luchtplaats, en de eigen kamertjes zijn nu net cellen, met een vaste WC en zo. Sander vindt dat maar niks (en geef hem eens ongelijk...). Wat overigens eerdere onderzoeken betreft: "Vlak voor ik ben opgepakt, vlak voor ik hier kwam, heb ik weer een PO gehad" - nl. bij..., niet bij R., maar bij die mevrouw die altijd met hem samenwerkt. De conclusie was dat hij het beste naar het vakinternaat Twello kon: "Mede door dat PO ben ik aan-genomen in Twello!" Hij is er nl. al voor een intake geweest en het leek hem een heel goed adres: "Dat is echt 'n internaat, in de bossen en zo, daar staan ze niets toe, daar krijg je echt straf! Je moet er ook zelf heen gaan [heen willen]. Als je daar iets verkeerds doet, confronteren ze je direct, dan denk je: 0 ja, ik moet even weer normaal doen!" Ook zijn gezinsvoogd zou hier helemaal achter staan en met TwelIo zou zijn overeen gekomen dat zijn plaats wordt vrij gehouden tot na 7 september. En ook zijn advocaat zou dan een goed woordje in deze richting voor hem willen doen. Sander kan met zijn huidige gezinsvoogd goed overweg, beter dan met zijn eerste voogdes, die ziek werd: "Hij is de enige die ik van al die mensen mag, van al die reclassering en zo!" Hoe Sander tegen zijn toekomst aankijkt, hoopt hij nog op huisje-boompje-beestje, of ziet hij zich onherroepelijk verder afzakken in de criminaliteit? "Ja, dat [eerste] hoop ik wel, niet de hele dag naar de sociale dienst m'n hand daar ophouden. Gewoon werk, zoals iedereen. Nou kan ik nog om, ik ben nou nog jong, Twello dus, 2-22 jaar [denk ik], ben ik 18 als ik daar weg ga, heb ik een baan [iets met metaal, met mijn handen], een diploma!" - dus dat komt wel goed, en dat denken ook zijn ouders en grootouders. Alleen: nu maar hopen dat de rechtbank hem naar Twello laat gaan. Kortom, deze Sander is wel een bijzonder leerzaam geval: Kinderpsychiaters kunnen van hem leren dat je een betere naam zou moeten verzinnen voor een stoornis als ADHD, aangezien Aandachtstekortstoornis doet denken aan een tekort aan aandacht hebben gekrégen en niet zozeer aan snelle afleidbaarheid, overprikkelbaarheid en onevenwichtigheid, die veel kenmerkender zijn. En als die MBD-kinderen van voorheen (en dus ADHD-kinderen van nu) ergens niet aan tekort kwamen dan was het wel aandacht, want dat wisten ze, als geen ander, wel op zich te vestigen, dat wisten ze wel (meer dan!) voldoende uit te lokken. Zo zal het ook Sander zijn vergaan en die is, zelfs als aangenomen kind, aan (liefdevolle) aandacht niets tekort gekomen, naar het schijnt. Kinderpsychologen e.a. pedagogische hulpverleners kunnen van dit geval leren dat je vooral niet te gauw tot uithuisplaatsing moet overgaan, omdat dit middel heel wat erger kan zijn dan de kwaal, vooral voor onnadenkende, impulsieve en ondeugende (op kattenkwaad beluste) MBD-kinderen, voor wie een leefgroep niet alleen al gauw veel teveel prikkels oplevert, maar ook nog de verkeerde prikkels (slecht voorbeeld dat slecht doet volgen). Waarschijnlijk was deze jongen, en waren deze ouders, heel wat meer gebaat geweest met zoiets als intensieve pedagogische thuiszorg (home training), en misschien had zelfs volstaan kunnen worden met een gedegen advies over de aanpak (thuis en op school), uitgaande van de te corrigeren ADHD-eigenschappen. Groepsleiders kunnen van hem leren hoe je iemand als hij (d.w.z. met de onbeheerstheid, prikkelbaarheid en driftigheid, en vluchtigheid resp. hardleersheid, maar ook kinderlijkheid, onnadenkendheid en onevenwichtigheid, van een ADHD-kind), moet aanpakken, nl. zoals hij het zelf aangeeft (en verwacht van Twello): strenge regels stellen maar deze wel eerst uitleggen, en vervolgens direct confronterend afstraffen 'volgens afspraak' - maar dit wel steeds weer uitleggend en daardoor de ander steeds weer aan het denken zettend. Wat zeker bij een jongen als Sander zoveel mogelijk vermeden moet worden is afzondering oftewel verwijdering, niet omdat hij hier angstig van wordt, maar omdat het een soort herhaling is van de uithuisplaatsing waarmee, voor zijn gevoel, de ellende is begonnen, waarmee hem toen echt onrecht is aangedaan - en geen wonder dat hij hierop reageert met (machteloze) woede, althans met het ongeremd uiting geven aan zijn, overigens vrij oppervlakkige en vluchtige, misnoegen. Nou ja, en wat politie en justitie (en de beleidsambtenaren die een politionele lik-op-stuk-aanpak en een justitieel korte-metten-beleid propageren en steeds strengere jeugdgevangenissen uit de grond stampen met steeds echtere cellen en almaar hogere hekken) van deze jongen kunnen leren, dat behoeft na bovenstaande letterlijke citaten nauwelijks nog nadere toelichting... Tot zover de conclusie van mijn onderzoek, dat dus niet, zoals meestal het geval was, plaatsvond op verzoek van de rechtercommissaris, maar op verzoek van de groepsleiding. Een echt volwaardig jeugdpsychiatrisch onderzoek kun je het eigenlijk niet noemen, want wat eraan ontbreekt is de hetero-anamnese: het verslag van derden, met name de ouders, over betrokkene, - en als dit op een deskundige en vaardige wijze wordt afgenomen, zegt en verklaart het soms nog meer dan de auto-
10
anamnese: (of de 'voorgeschiedenis', om in medische termen te spreken) van betrokkene zelf, zoals de zojuist weergegeven voorbeelden - in het jargon van de forensische psychiatrie te boek staand als Pl (Psychiatrisch Interview). De beleidsvoorstellen die ik aan directie en bestuur van Het Poortje deed, waren vooral hierop gericht: ik vond dat er een eigen maatschappelijk werker aangesteld zou moeten worden om in deze behoefte te voorzien. Aan de, vaak ver weg wonende en zelden op bezoek komende, gezinsvoogden en jeugd-reclasseerders kon dit niet worden gevraagd (als je van hen hoort, op radio of TV, doen ze niets dan klagen over hun caseload en de tijd die alle administratieve rompslomp hen kost, waardoor ze nauwelijks nog aandacht aan hun pupillen kunnen besteden; en zeker bij de PJ-rapportage, de advisering met zulke verstrekkende gevolgen, vond ik het beslist onverantwoord om dat zonder verantwoorde hetero-anamnese te doen. Als triviaal voorbeeld kan dienen dat geval van een meisje uit Rotterdam dat haar vader betichtte van incest: hij zou vaak 's avonds op de rand van haar bed komen zitten en dan handtastelijk worden, maar toen haar groepsleider eens thuis poolshoogte kwam nemen bleek ze op een hoog gelegen stapelbed te slapen waar zeker geen volwassene op de rand kon zitten - en toen leken er nog wel meer dingen niet te kloppen. De hausse in incestproblematiek zou weleens tot heel wat geloofwaardiger proporties kunnen worden teruggebracht als een deskundig afgenomen hetero-anamnese de ballon zou doorprikken... Bij de moeder van Evelien en bij Sander was er sprake van pleeg- of adoptief-ouderschap, en dat zou toch wel eens een factor van betekenis kunnen zijn geweest. Maar zeker om zoiets verder uit te plussen heb je natuurlijk een uitgebreide heteroanamnese nodig. In de tijd dat ik werd opgeleid tot kinde-psychiater werd de, wat toen werd genoemd, affectieve verwaarlozing als 'the root of all evil' beschouwd, zeker als het jeugddelinquenten betrof: 'Children who hate' - werden ze wel genoemd, kinderen die zich niet hadden leren hechten (tegenwoordig heet die vroegere ontwikkelingspsychopathie dan ook hechtingsstoornis) en dus niet hadden leren liefhebben, maar waren gaan haten. En nog steeds komen deze extreme gevallen voor, maar dan toch vooral als gevolg van een zeer grondige affectieve verkommering in de allereerste levensjaren, zoals bij bijv. buitenland-adoptie-kinderen nogal eens voorkomt. Zoiets komt ook nooit meer goed. Misschien dat de moeder van Evelien toch ook een beetje in deze termen past, aangenomen dat ze door haar eigen ouders ernstig is verwaarloosd, maar bij deze Sander is het allemaal wel wat meegevallen, naar het schijnt, en is het toch eerder de uithuisplaatsing geweest die een zere plek bij hem heeft geraakt - en die hem vervolgens veel meer kwaad dan goed heeft gedaan, hem in elk geval van kwaad tot erger bracht, zoals hij zelf zo treffend weet aan te geven.
Het volgende geval toont aan dat jeugdcriminaliteit ook 'in de beste families' kan voorkomen - als tenminste die endogene factoren (waarvan hier een 'staalkaart' wordt aangeboden: alle aandoeningen die de hedendaagse kinderpsychiatrie 'in de aanbieding' heeft, passeren de revue), als maar die van binnenuit komende factoren op een ongelukkige wijze samenvallen met voor die factoren verkeerde omgevingsinvloeden. Psychiatrisch rapport Pro Justitia, uitgebracht op verzoek van de kinderrechter/rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Arrondissementsrechtbank te...betr. JORDI VAN BOVEN, geboren 18-06-1979 (namen e.a. herkenningspunten zijn natuurlijk veranderd) - zo pleegt een dgl. PJ-rapportage te beginnen, die overigens in het nieuwe jeugdstrafrecht beter PIJ-rapportage zou kunnen heten, want bij een zgn. MDO (Multi-Disciplinair Onderzoek) komt een jeugdpsychiater er alleen nog aan te pas om vast te stellen of er een zodanige 'gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens' is dat een evt. Plaatsing In een Jeugdinrichting tot tweemaal toe verlengd kan worden tot de maximale duur van zes jaar (ongeacht de leeftijd van de betrokken gewelds- of zedendelinquent, want daar gaat het dan meestal over, op dat moment).
Jordi doet zo krampachtig zijn best om in een goed blaadje te komen, beter gezegd: om een berouwvolle en brave indruk te maken, dat het averechts werkt. Omdat hij zo overduidelijk niet zichzelf is, niet zichzelf durft te laten zien zoals hij is, weet je niet goed waar je met hem aan toe bent. En van enige groei in het contact is eigenlijk ook geen sprake: Jordi weet een ander niet voor zich in te nemen, er gaat (ook) weinig 'warmte' (of toeschietelijkheid) van hem uit. De vraag is of dit de verschijnselen zijn van de reeds eerder bij hem geconstateerde (pervasieve, licht-autistische) stoornis, óf dat dit toch vooral situatief is bepaald. Hij schijnt zich de psychiatrische diagnoses (én de daaruit voortvloeiende medicatie!) tot nu toe moeiteloos te hebben laten aanleunen, maar nu is hij bang dat dit zich tegen hem zal keren: dat hij als zo 'gestoord' zal worden beschouwd dat hij wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Hij laat zich op dit punt nauwelijks geruststellen en blijft (dus) op zijn hoede, zo argwanend dat ook dit het zicht op zijn 'ware aard' belemmert. En hoewel hij ijzingwekkend beleefd blijft, weet hij een zekere irritatie resp. prikkelbaarheid (vooral tegenover een vaderfiguur?) toch niet geheel te onderdrukken: "Mag ik misschien even uitpraten?" - laat hij zich op een gegeven moment ontvallen. Jordi heeft - in bepaald opzicht - zijn uiterlijk ook al niet mee: hij lijkt meer op het (intussen 'vertrouwde') beeld van een Turkse of Marokkaanse jongen, dan op een geboren en getogen Nederlander. Dit valt overigens wel uit zijn afkomst te verklaren: vader is afkomstig uit B. (vaders vader had later een eigen architectenbureau in S.) en zou voor een kwart Joods zijn. Moeder stamt uit Praag, haar moeder was een Oostenrijkse, haar vader was Tsjech en beiden waren ze van Joodsen bloede: wel de helft van haar familie zou in de oorlog zijn omgebracht. Moeder verloor haar moeder toen ze 16 jaar oud was, haar vader
11
week later uit naar Londen waar hij zijn werk als huisarts voortzette en ettelijke malen huwde: "Die was gewild bij de vrouwen" - aldus zijn kleinzoon. Deze opa overleed enkele jaren geleden: "Die laatste vrouw zag ik een beetje als mijn oma." Jordi draagt officieel ook een Tsjechische voornaam (die daar anders wordt geschreven en vergelijkbaar zou zijn met in het Nederlands Jordi) en ook die 'bijzonderheid' heeft hij nooit als hinderlijk ervaren: "Ik ben trots dat ik een Jood ben, ik weet dat ik het ben, ik voel het niet zo, [maar] ik vind het gewoon [wel] leuk." Jordi zou op beide ouders lijken: "Precies half-om-half!" En van karakter? "Ook allebei, denk ik." Vader (46) zou na de HTS-opleiding nog een universitaire sociologiestudie hebben gevolgd, was eerst werkzaam als afdelingshoofd bij de Ruimtelijke Ordening van de gemeente W., maar werd later rayonhoofd bij een (grote) woningbouwvereniging in dezelfde stad. Moeder (48) kwam in 1968, na de Praagse Lente, naar Nederland en trouwde met een andere Tsjechische vluchteling, die (hier) eveneens psychologie studeerde: uit dit huwelijk werd Kosja geboren, draagster van een Poolse voornaam, de nu 24-jarige halfzus die Amerikanistiek studeert en volgend jaar in Amerika hoopt af te studeren (waar haar vader, tot aan zijn dood door een ongeluk, werkzaam is geweest als legerpsycholoog). Moeder bleef na haar (eerste) scheiding in Nederland, studeerde ook nog kunstgeschiedenis, en was later werkzaam als docente bij de opleiding Inrichtingswerk. Er was thuis altijd veel belangstelling voor de cultuur, er werd veel gelezen (beide ouders "lezen aan één stuk door!" - aldus Jordi), niet alleen VN en HP-de Tijd maar ook wel 'goeie' boeken. Zo kreeg Jordi pas nog 'Blauwe Maandagen' van Arnon Grunberg cadeau, samen met het boeken-weekgeschenk (wat toch meer getuigt van een goede smaak dan van een goed aanvoelen wat je zoon kan appreciëren en begrijpen...). Ook Jordi las wel, "maar niet veel" - en dan ook nog 't liefst Stephen King. Zus Kosja leest (ook) niet zoveel: "Die is alleen maar bezig met haar studie." Vroeger zouden de ouders "echte hippies" zijn geweest, en volgens Jordi ziet (vooral) vader er nog helemaal uit als een "ex-hippy": "met een baard, veel haar op de borst, lang haar en op Clarks..." Ze zijn dan ook pas getrouwd toen Jordi al zo'n 7 jaar oud was: "Ze hebben verstandig lang gewacht" - meent Jordi wat cryptisch - "een mooi feest erbij" - dus dat was best leuk. Men woonde ook in een wat alternatieve buurt, zij het wel in een nieuwgebouwd huis. Jordi bewaart ("zeker!") hele prettige herinneringen aan zijn vroegste jeugd: "In de tijd van m'n zus, dat we nog met z'n vieren waren." De huishoudelijke taken waren verdeeld: moeder deed de was, vader de afwas, en beiden kookten ze 'als de beste'. Nee, streng waren ze niet, eerder integendeel, maar: "Over opvoeden dacht mijn vader anders dan mijn moeder", dat was zelfs één van de voornaamste oorzaken van de spanningen die ontstonden (en die tenslotte uitliepen op de echtscheiding: "Ze zijn niet met ruzie uit elkaar gegaan, gewoon verstandig, omdat het niet goed was voor de kinderen..."). Jordi zou zijn vader niet strenger willen noemen dan zijn moeder: "Mijn vader is wat bezorgder misschien, streng is niet het goede woord." De ouders probeerden wel altijd één lijn te trekken, en Jordi kon ze nooit tegen elkaar uitspelen. Net als zijn oudere zus moest ook Jordi naar de (Antroposofische) 'Vrije School', eerst naar de kleuterafdeling: "Mijn ouders dachten dat het voor mij wel goed was, maar voor mij was het niet zo. Altijd maar schilderen en kliederen, ik had liever wat exacte vakken!" Zodoende kon hij op z'n 8e nog nauwelijks normaal schrijven: "alleen zulke grote letters!" Toch vond hij wel goed aansluiting bij de andere kinderen: die kritiek op deze school kwam "meer achteraf: op dat moment vond ik het daar wel leuk, alleen ik vond het wel raar hoe ze daar met kinderen omgingen!" Maar hij leerde wel vrij vlot lezen en had naderhand toch ook geen (specifieke) moeite met taal. Wel was hij wat onrustig in de klas en kon hij zich slecht concentreren: "Dat begon al in de 1e klas: ik keek altijd maar een beetje naar buiten en zo." Vandaar dat hij in het 3e jaar in een zgn. 'Tobiasklas' kwam, zoiets als een LOM-klas: "maar dat was ook niks voor mij." Op advies van de ouders werd hij onderzocht op het PTI (Pedo-Therapeutisch Instituut) en dat resulteerde toen in overplaatsing naar de christelijke LOM-school (en niet naar de nog dichterbij gelegen openbare LOM-school). Jordi vond dat toen wel wat vernederend, en vond het ook erg jammer dat hij al zijn schoolvriendjes kwijt raakte, maar verzette zich er niet tegen. Op die school viel het wel bitter tegen: opeens allemaal christelijke plattelandertjes - "en die waren allemaal tegen buitenlanders en ik had een beetje een donkere uitstraling. Daar had ik wel wat problemen, allemaal met die christelijke mensen." Echte vriendjes kreeg hij daar ook niet. (Wel bleef hij gewoon omgaan met jongens uit de woonbuurt: "Leuke buurt, met die jongens: nog steeds veel vrienden van mij!") Daarom werd hij, na een jaartje, door de school, in overleg met de ouders, verwezen naar de RIAGG: "Onder schooltijd moest ik daar een uurtje heen" - en wel naar mevrouw K.: "af en toe een gesprekje daar." Tot dan toe zou het thuis altijd heel goed zijn gegaan. Als hij op zijn fietsje van school thuis kwam, dronk hij eerst gezellig thee met zijn moeder en dan ging hij meestal buiten wat voetballen: "Het ging altijd heel
12
goed thuis, toen mijn zuster ongeveer 14 was, maar mijn zuster wilde niet naar mijn vader luisteren" omdat het haar echte vader niet was, en daar kregen de ouders dan weer ruzie over. Kosja bezocht haar echte vader 1-2 x per jaar, maar toen ze zo'n 15-16 jaar was, kwam deze te overlijden: "en toen werd mijn zus helemaal naar ervan, helemaal chaotisch!" Niet dat het op school minder goed met haar ging, of dat ze veel uitging en laat thuis kwam, en echt lastig thuis was ze verder ook eigenlijk niet: "Ik heb zelf nooit gesnapt waarom ze zoveel ruzie hadden! Maar dat was niet echt 'n leuke tijd. Mijn vader en moeder hadden steeds meer ruzie over haar, en dat ik daar onder leed: ze wisten gewoon dat ik dat niet aankon!" En pas op haar 18e ging zus eindelijk de deur uit en keerde de rust enigszins weer. Intussen is de vrede weer helemaal getekend: "Nu kunnen ze heel goed opschieten: ze begrijpen nu de dingen van elkaar." Jordi zelf begon lastig (voor anderen) te worden toen hij op die LOM-school kwam: hij voelde zich daar voortdurend onrechtvaardig bejegend, klaagde daarover dan bij het hoofd, en dat werd hem dan weer niet in dank afgenomen. Thuis werd hij echter pas zo'n twee jaar geleden echt lastig, net als zijn zus, die toen echter al de deur uit was: "Dat ik agressief een beetje werd, dat ik alleen deed wat ik wilde en me nergens iets van aantrok!" - "Als mijn ouders mij wat vroegen, onttrok ik mij daaraan." Als ze bijv. aandrongen op huiswerk maken, zei Jordi: "Bemoei je er niet mee, dat is mijn eigen werk!" En ja, hij had soms zelfs de neiging om zijn moeder te slaan. (vader ook wel eens: "maar die gaf je een tik terug of zo.") Dat was ook nog net in de tijd dat bij moeder borstkanker werd ontdekt en ze een borst moest missen. Nee, hij voelde zich dan niet boos, niet door haar in de steek gelaten: "Ik vond het alleen maar zielig, ik had medelijden met haar!" (ook nu weer vervalt Jordi in uitbundige spijtbetuigingen). Intussen was hij al naar een kinderpsychiatrische polikliniek verwezen, in het laatste jaar van de LOMschool. Na veel aarzeling komt Jordi er voor uit wat de eigenlijke reden daarvoor was: "Ik had wat last van dranghandelingen, nogal flink..." Dan moest hij bijv. bepaalde patronen lopen op straat - "of dingen tellen in mijn hoofd, dingen verschuiven, rechtzetten, tot je erbij neervalt!" Ja, hij ervoer dit als zeer hinderlijk: om 's avonds naar zijn slaapkamer boven te komen, kostte soms wel een half uur, zoveel dingen 'moest' hij dan allemaal doen. Het waren meer handelingen dan gedachten: "allemaal gelijktijdig, toen die dranghandelingen stopten, werden die dwanggedachten ook minder." (hij moest dan in gedachten allerlei berekeningen maken, bijv. 10x10x10 - en dan 100x achtereen.) Maar hij had niet zozeer (zelf)destructieve dwanggedachten, wel soms iets seksueels: "Dan moest ik hardop zeggen: ik wil neuken, of gewoon neuken of zo, rare dingen!" - "Als ik het niet deed (die drang volgen], dan kreeg ik zo'n onrustig gevoel in mijn buik!" Ja, hetzelfde gevoel wat je ook bij angst kunt hebben. "Maar ik heb dat nooit geassocieerd met angst - ik werd er [d.w.z van die medicijnen] ook niet minder angstig van." Bij de psychiater zou angst wel eens ter sprake zijn gekomen: "maar dat wist hij niet zeker." Jordi weet wel dat hij "een aantal symptomen van het syndroom van Gilles de la Tourette" had, en ook van ADHD zou wel eens sprake zijn geweest. Eerst werd door zijn kinderpsychiater 'Meindert' Orap voorgeschreven: "daar werd ik heel erg moe van, daar werd ik super-loom van, dan viel ik bijna in slaap in de klas." (volgens de rapporten zou ook nog clonidine en het anti-depressivum anafranil zijn geprobeerd) Ook Prozac, een heel erg aanbevolen (beroemd!) middel, haalde niet veel uit. Tot hij Dipiperon kreeg: "Dat was een medicijn die het goed onderdrukte!" Jordi had ook wel eens last van derealisatiegevoelens (nooit van echte depersonalisaties), zelfs zo dat hij dacht een bril nodig te hebben: "Ik zag alles een beetje wazig." Ja, dat was soms een soort droom-gevoel: "[Ook] dat heb ik al heel lang niet meer, dat was toen: net of de hele wereld wat langs me heen draaide." Hoofdpijn heeft hij nooit, wel is hij soms duizelig bij opstaan. Een EEG-onderzoek zou nooit ter sprake zijn gekomen, Jordi hoorde daar zelfs hier voor het eerst van. Benauwd wil hij (nogmaals) weten: "Is het echt niet zo - ik ben zo bang..., is het niet zo dat ik hier nou 'n andere straf om krijg?" Eerder zou Jordi die stigmatisering tot patiënt nooit erg hebben gevonden: "Ik heb het nooit gezien als patiënt-zijn, [maar] ik heb altijd gedacht: als die mensen mij willen helpen, wil ik eraan meewerken." En dit vooral sinds hij onder behandeling van Meindert P. kwam, die wél dadelijk met medicatie begon: "Ik had wel in de gaten dat het dan misschien wel beter ging, die dwangneurose (ja, zo noemde hij dat ook wel!) was wel heel storend!" Hij gebruikt nu zo'n 2 jaar die dipiperon: "dat werkte best wel, maar dat is een medicijn die meer remt dan geneest" - maar als je nu ook maar zélf die dingen permanent onderdrukt (met behulp dus van medicijnen) dan gaat het misschien op de duur vanzelf wel over. Van moeder’s kant zouden er wel familieleden zijn die ook iets dergelijks hebben gehad: "Ze zaten er wel aan te denken, maar niet dat het erfelijk was." Jordi zou altijd vrienden bij de vleet hebben gehad, zeker ook in zijn oude woonbuurt: "Ik kan supergoed contact maken met mensen, vroeger ook al, alleen met autoriteiten kon ik nooit zo goed omgaan" (al vanaf zijn jonge jaren). Nee, hij heeft zich nooit anders dan anderen gevoeld, nooit een buitenstaander of uitgestotene, zeker ook niet vanwege het 'onder psychiatrische behandeling zijn': "Ik zie het nog steeds niet als patiënt of zo."
13
Gevraagd naar evt. seksuele problemen, ontkent Jordi die ooit ervaren te hebben. Ook in zijn dwanggedachten zou de seks nooit voorop hebben gestaan, en zeker heeft hij nimmer drangmatig 'moeten' masturberen. Dit leerde hij van anderen, toen hij ongeveer 14-15 jaar oud was: "Best wel laat!" meent hij. De masturbatiefantasieën betroffen altijd meisjes, van zijn leeftijd of iets ouder, bekende of verbeelde, en desgevraagd zegt hij: "Het leukste vond ik als ze mij verleidden" (wat later ook wel eens in het echt zou zijn gebeurd). Hij deed het ongeveer 1-2 x per week, was wel bang dat zijn ouders het niet goed zouden vinden, maar had daar eigenlijk geen reden voor. Toevallig blijkt dit onderwerp zojuist nog ter sprake te zijp gekomen, tijdens het bezoek van beide ouders, samen met zus Kosja: Jordi had hen verteld dat het er 's avonds in de kamertjes rondom hem nogal aan toe ging (getuige de kreunende geluiden...) en toen had vader ten overvloede nog weer eens geruststellend verklaard dat zoiets heel gewoon is voor hun leeftijd... (Gewoner misschien dan het feit dat een jongen zoiets aan zijn ouders meent te moeten vertellen, ook nog wel in het bijzijn van zijn zus!) "Een heel erg open gezin hebben wij wel!" - voegt Jordi daar verklarend aan toe. Toen het thuis echt niet meer ging, kwam Jordi op een Boddaert-dagtehuis terecht: "daar heb ik 'n boel geleerd", nee, geen slechte dingen: "alleen goeie dingen: ik heb geleerd me sociaal aan te passen, beter naar mensen te luisteren en niet zomaar over hen heen te walsen." Hij zat intussen op de LOM-MAVO en het was ook omstreeks deze tijd dat de ouders gingen scheiden: "daar is dat co-ouderschap toen ook geregeld" - herinnert Jordi zich - en kwam hij afwisselend bij zijn vader (verhuisd naar de ...straat) en zijn moeder (op het oude adres) te wonen. Maar omdat moeder op het laatst "tegen een overspanning aan zat", kwam hij tijdelijk volledig bij vader in huis: "dat wilde ik eerst zelf niet, ik dacht: dat is allemaal veel strenger en zo!" Na ca. een jaar was de Boddaert-plaatsing beëindigd, omdat het niet langer nodig leek te zijn, maar nu vond vader het beter dat hij naar een internaat ging (i.p.v. op kamers, wat hij zelf liever wilde). Via de kinderpsychiatrie werd dat toen een tehuis ter plaatse, omstreeks oktober '95. Jordi was toen ook van de school af gestuurd, nadat hij daar een medeleerling in elkaar had geslagen, en ging hij een tijdlang helemaal niet naar school. Intussen was hij wel aan het blowen geslagen: "Dat deed ik al 'n tijdje, al bijna 12 jaar!" Hij had dat geleerd tijdens een wintersportvakantie samen met vrienden van zijn ouders en hun kinderen: "Daar heb ik voor het eerst een paar trekjes gehad." Hij voelde er aanvankelijk niet veel van: "alleen een beetje licht in mijn hoofd", maar ging er thuis toch mee door. En dat werd steeds erger: eerst 1 x per 2 week, na een 2 jaar 1 x per week - "en na een jaar werd het elke dag" (dat betekende 4 joints c.q. 2 gram per dag, voor de somma van 2 x f10). Hij voorzag zich van hasj via coffeeshops, waarvan hij de namen aanvankelijk niet wil noemen, maar na enig aandringen noemt hij 'De Clown' en de 'Happy Place'. Heel af en toe zou hij ook een houseparty hebben bezocht, in de stad A., maar (ook) daar zou hij nooit (extra) drugs hebben gebruikt. Heel anders dan van de medicijnen (!), voelde hij zich van blowen "lekker rustig" worden: "de zorgen aan de kant die je hebt" - "maar ik zag wel dat er nadelige gevolgen achter zaten: dat het op school mis ging en dat het thuis mis ging, mede door dat blowen!" Of hij zich verslaafd voelde? "Meer zwaar aan gewend: ik kon er niet echt goed mee omgaan!" In het internaat zou hij "bijna niets meer" hebben gebruikt, hooguit soms weer eens als hij daar was weggelopen: "Ik voelde me daar niet thuis bij die jongens, niet echt leuk, het zijn je ouders niet!" Onthoudingsverschijnselen heeft Jordi nooit gehad. Als hij weer vrij komt wil hij uitsluitend de weekends nog blowen: "en als ik merk dat ik dat niet vol kan houden, wil ik er helemaal mee stoppen." Hoe hij dat denkt te merken? Nou, als hij bijvoorbeeld op maandag al zou denken: was het maar weer zaterdag, dan kon ik weer blowen, dat zou een teken zijn dat hij er toch teveel van afhankelijk is. Zeker, zijn ouders zouden het veel verstandiger vinden als hij er helemaal niet weer mee begon, maar hij wil proefondervindelijk nagaan "of ik het me kan permitteren!" Zijn vrienden blowen ook allemaal, en in die coffeeshops vond hij het altijd wel heel gezellig. Toen hij (weer eens) was weggelopen uit dat tehuis ("Ik had bonje met de jongens daar: ik was een beetje bang eigenlijk!") en beide ouders hem de toegang weigerden, stond Jordi op straat en had hij geld nodig "om te overleven." - "Dus toen heb ik iemand beroofd!" Het eerste slachtoffer was een oude vrouw aan de... laan, want toen zat hij daar nog in het internaat en had hij geld nodig om weg te lopen. De tweede keer reed hij toevallig, wat doelloos, door de... straat, toen hij daar een oude mevrouw met tas zag: hij had die dag nog niks gegeten en was ten einde raad, vandaar dat hij zich niks aantrok van de aanwezigheid van nog een oudere dame die daar woonde: "Natuurlijk vond ik dat zielig" - antwoordt Jordi geïrriteerd "maar ik had gewoon eten nodig, geld om te overleven, ik maakte helemaal geen onderscheid." Het derde slachtoffer was een krantenjongen die iets had bezorgd op het internaat, en Jordi moest daar zijn om te
14
vragen of er een shawl van hem was achtergebleven (bij de laatste crisisopvang rond de kerstdagen): hij had in die tijd zijn medicijnen laten staan en blowde wel veel - "daarom was ik een beetje raar." De toekomst ziet Jordi niet zo somber in. Hij hoopt in september te kunnen beginnen met een KMBOopleiding in de Detailhandel, tot zolang misschien naar 'Oriënterend schakelen', en later naar het HBO: "Een eigen zaak openen" - bijv. op kledinggebied Volgens de ouders zou hij daar wel geschikt voor zijn: "Ze zeiden: je houdt altijd van mooie dingen, je moet misschien in de mode gaan, modeartikelen." Vroeger heeft hij wel eens gedacht over een eigen zaak in de Horeca (en over de Hotelschool), maar dat was omdat een vriend van de ouders zo'n zaak had. "Ik ben echt van plan iets van mijn leven te maken!" aldus luiden de goede voornemens van Jordi - alleen houdt hij zijn hart vast dat men hem in een tehuis zal plaatsen, waardoor al zijn mooie plannen de grond in zouden worden geboord. Hij is zeker van plan zich weer onder behandeling van P. te plaatsen: "die weet alles van mij" - en er zou zelfs al een afspraak zijn gemaakt. Of hij evt. ook bereid zou zijn 'vroeger of later' afstand te doen van de medicijnen, teneinde het weer op eigen kracht te proberen? Hiervan lijkt Jordi te schrikken: "Ja, vroeger of later: langzaam afbouwen!" Maar tot nu toe is de medicatie steeds verhoogd, van 15 naar 30 druppels (dipiperon) per dag, want als hij de medicatie (eigenerbeweging) staakte of verminderde werd hij steeds prompt weer wat "ontvlambaarder en opgefokter en drukker!" - dus ziet hij het nog niet zitten om het helemaal zonder te moeten doen. Wel wil Jordi weer aan fitness-training gaan doen (net als beide ouders), als het kan 2x per week: "Lekker ontspannen, lekker douchen in de sauna, heerlijk!" Samenvattend zit het volgens Jordi ongeveer zo (wellicht ook in deze volgorde van belangrijkheid?): "Het is van alles wat: de puberteit, dat blowen, die kleine hersenafwijking, problemen van vroeger en nu, dingen die fout gaan en waar ik van baal, die hele opstapeling: dat dat een beetje teveel voor me werd!" 'Die kleine hersenafwijking' - daar hebben we hem weer, dat wat heel vroeger nog onbekommerd 'lichte hersenbeschadiging' werd genoemd: MBD stond toen nog voor Minimal Bram Damage, toen die beschadiging (naar werd verondersteld opgelopen voor of tijdens de geboorte, door zuurstoftekort van de hersenen) niet echt aantoonbaar bleek, teruggebracht tot wat bescheidener proporties: Minimal Bram Dysfunction oftewel lichte hersenfunctiestoornis. Terwijl in Amerika al luide protesten klonken tegen het overmatig 'medicaliseren' van schoolkinderen (honderdduizenden zouden worden zoet gehouden en tot zombies gemaakt met medicijnen), kwam in Groningen als eerste het onderzoek op gang bij de afdeling experimentele ontwikkelingsneurologie, maar bij de kinderpsychiatrie, toen nog helemaal in de ban van de psychoanalyse, wilde men daar (letterlijk) 'niks van weten'. In die tijd, ik spreek over de zestiger jaren, was het noemen van zoiets als MBD nog 'vloeken in de kerk': ik deed dat nogal eens, want al die gevallen die precies voldeden aan de beschrijving ervan kon ik nu eenmaal niet ontkennen, daar kon ik gewoon niet omheen. Speciaal ook bij de 'kinderbeschermings'-gevallen, die ik zag in het observatiehuis waar ik toen consulent was, of in het opvangcentrum het Poortje - dus allemaal in de categorie die je tegenwoordig zou samenvatten als jeugddelinquentie - kwam deze MBD opvallend vaak voor. Dat is misschien toen toch ook wel doorgedrongen tot de criminologen, die zich als gespecialiseerde sociologen toch vnl. bezig hielden met de sociale omgevingsinvloeden, zeker in die tijd van 'maakbare maatschappij' en 'autonome, wilsbekwame mensen van goeden wille' (ter wereld gekomen als 'tabula rasa', met schier onbegrensde mogelijkheden), toen er over erfelijke eigenschappen e.a. persoonlijke beperkingen en tekortkomingen niet eens gedacht mocht worden. In elk geval was het de criminoloog Buikhuizen, eerder hoogleraar in Groningen (en de bedenker van de naam 'nozem') en toen directeur van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie-Centrum van het Ministerie van Justitie) die het waagde de mogelijkheid te opperen dat er misschien toch ook wel zoiets als een aangeboren of vroeg verkregen somatische stoornis kon zijn die kon verklaren waarom de een wel en de ander niet tot crimineel gedrag kwam, bij verder gelijke sociale levensomstandigheden en levenservaringen daar moest op z'n minst onderzoek naar worden gedaan, vond hij - nou, dat heeft hij geweten! U herinnert zich vast nog wel deze 'affaire Buikhuizen' - waarbij het vooral de columnist Piet Grijs was die een karaktermoordaanslag op hem pleegde (o.a. in de brochure 'Buikhuizen - dom en slecht') en waarbij geen enkele collega of aanverwante gedragsdeskundige het voor hem op durfde nemen, met als gevolg dat Buikhuizen als een geslagen hond is afgedropen en zelfs zijn vak vaarwel zegde (hij werd antiquair). U zult begrijpen dat het jaren, decennia, heeft geduurd voor weer iemand deze kat de bel aan durfde binden. Toen was dat trouwens geen kunst meer, geen waagstuk, want inmiddels was de psychiatrie een hele slag gedraaid en de psychologie op z'n minst een halve slag, en werd er juist weer alle nadruk gelegd op persoonlijke eigenschappen en 'eigenaardigheden'. Om op die MBD, nu dus te boek staande als ADHD, terug te komen, om het daaraan te illustreren: al vanaf het prille begin staat de ongedurigheid en onoplettendheid centraal en de veronderstelling was dat dit vooral te maken had met overgevoeligheid voor prikkels uit de omgeving en het onvermogen om deze te selecteren. Het waren eigenlijk dezelfde soort verschijnselen als die werden gezien bij zwaardere hersenafwijkingen (bijv. bij zwakzinnigheid als gevolg van een geboortebeschadiging); en dat is voor mij ook altijd het voornaamste argument geweest om 'hierin te geloven': waar zware hersenafwijkingen bestaan die bepaalde symptomen geven, moeten ook lichtere bestaan met vergelijkbare symptomen. Ik was in die zestiger jaren verbonden aan het maandblad 'Ouders van NU' en de enige keer dat ik daarin plaats inruimde voor iets uit mijn eigen vakgebied (het ging immers vooral om pedagogie en ontwikkelingspsychologie, om inzichten uit die hoek toegankelijk te maken voor een groter publiek) was met een artikel over dit soort kinderen, die ik daarin ONkinderen noemde, om aan te geven dat ze zo ongeveer alle eigen-schappen te zien gaven die door ON worden voorafgegaan: ONrustig, ONhandig, ONnadenkend ONachtzaam, ONevenwichtig, ONberekenbaar, ONgehoorzaam, ONgemakkelijk, ONwillig, ONhandelbaar, ONgeremd en niet zelden ONuitstaanbaar - kortom ONbeheerst in heel hun doen en laten, in hun lichaamsbewegingen en in hun gemoeds-bewegingen, in hun waarneming en in hun verstandelijke verwerking daarvan. Jarenlang is dit artikel gebruikt als voorlichting voor ouders,
15
vooral ook door de inmiddels opgerichte oudervereniging(en) - en het eindigde met een opvoedkundig advies onder het motto: 'niet in de pas, wel in het gareel' - een oproep tot een (ook toen al ouderwetse!) strak-structurerende aanpak, waarbij het kind zo weinig mogelijk ruimte krijgt geboden om 'uit de hand te lopen', om 'losbandig' te worden. Een dgl. MBD-kind moet precies weten hoe ver hij te ver kan gaan, en hij moet vooral ook gedoseerd prikkels krijgen aangeboden, anders wordt hij in de kortste keren 'razend dol' - allemaal dus tegen de toenmalige en toenemende trend van pedagogische verwaarlozing en materiële verwenning in. En nu dus dat moderne jasje van MBD (want dat er hier wel degelijk sprake is van enigerlei 'hersenfunctiestoornis' wordt door weinigen nog betwijfeld, alleen wordt nu, helemaal 'in de geest van de tijd', vooral ook rekening gehouden met een erfelijke aanlegcomponent - en wordt de term nog steeds vermeden, uit de valse bescheidenheid dat de wetenschap zo ver nog niet is, dat komt nog wel...) De DSM-IV-criteria van ADHD (onder nummer 314.00 of 314.01) luiden aldus: Aandachtstekort: a. slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten b. heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden c. lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt d. volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen e. heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten f. vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen g. raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijv. speelgoed, potloden, huiswerk, boeken of gereedschap) h. wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels i. is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden Hyperactiviteit: a. beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn stoel b. staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten c. rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is d. kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten e. is vaak 'in de weer' of 'draaft maar door' f. praat vaak aan een stuk door Impulsiviteit: a. gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn b. heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten c. verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (mengt zich bijv. zomaar in gesprekken of spelletjes) Zes (of meer) van deze symptomen moeten gedurende ten minste zes maanden aanwezig zijn, in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau. En enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig. Wat er in dit rijtje ontbreekt zijn nu net de kenmerken van ADHD die essentieel zijn, maar waar kennelijk nog geen naam voor is gevonden die 'eenduidig' is, niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: het gebrek aan zelfbeheersing c.q. aan zelfcontrole - en dus ook relevante symptomen als prikkelbaarheid, lichtgeraaktheid, onnadenkendheid, impulsiviteit en driftigheid. Hiermee wordt de boot gemist voor doeltreffende opvoedkundige advisering en voor het bedenken van preventieve strategieën. Je zou je kunnen afvragen of het geen tijd wordt de naamgeving aan te passen: dat 'aandachtstekort' is waarschijnlijk vooral boven komen drijven omdat concentratiestoornissen het makkelijkst objectief te meten waren, en die veel subjectievere 'hyperactiviteit' is er een beetje losjes bij komen te hangen, om van de nog veel moeilijker meetbare zaken als onbeheerstheid, onevenwichtigheid, etc. nog maar te zwijgen. Maar eigenlijk zou een benaming als SCD: Self-Controle-Disorder of ZBT: ZelfBeheersings-Tekort veel treffender zijn!) De meest geruchtmakende geweldsdelicten blijken zonder uitzondering ook te maken te hebben met excessief middelengebruik. Dat de 'onbeheerste' ADHD-jeugdigen (onbeheerstheid in alle opzichten werd altijd al als het meest centrale kenmerk beschouwd) moeilijker de verleiding van alcohol- en drugsgebruik zullen kunnen weerstaan en makkelijker tot onmatigheid hierin zullen vervallen, was zo vanzelfsprekend dat men niet op de gedachte kwam dit nader te onderzoeken. Maar gelukkig is er nu een promotie-onderzoek naar gedaan door psycholoog van der Stelt (Universiteit A'dam) en daaruit is gebleken dat bij die verslavingen die al in de adolescentie beginnen er een duidelijk erfelijke factor is, en dat een bepaalde (EEG-) hersengolf, die daarop zou kunnen wijzen, gunstig reageert op het middel methylfenidine (ritaline), hetzelfde middel dat wordt gebruikt om de gevolgen van MBD/ADHD binnen de perken te houden (een wekamine: een opwekkend-stimulerend middel, dat echter bij deze onbeheerste en ongedurige kinderen juist rustgevend en kalmerend werkt!). Een reden temeer dus om ADHD als mogelijke 'startmotor' van (ernstige) geweldsdelicten serieus te nemen en als zodanig te onderzoeken. d.w.z. te onderwerpen aan wetenschappelijke research 'met het oog op preventie'.
Na al deze uitweidingen wordt het tijd terug te keren naar het verslag over Jordi van Boven, die hierdoor hopelijk in een kader is geplaatst die een en ander wat duidelijker maakt. Ik wijs er nog even op hoe modern 'multi-conditioneel' hij zijn eigen diagnose wist te stellen: misschien toch ook dankzij zijn (toch ook 'inzichtgevende') therapie? Overwegingen en conclusies: deze zojuist genoemde 'auto-diagnose' kan volledig worden onderschreven: het lijkt inderdaad 'een samenloop van omstandigheden' te zijn geweest. Waarschijnlijk is het toch (vooral) de reeds latent aanwezige problematiek in dit gezin geweest die Jordi een wat
16
ambivalent-overbezorgde ('verwennend-verwaarlozende') aanpak door de ouders heeft bezorgd, iets waar hij vanwege zijn aanleg (en/of wellicht toch een lichte hersenfunctie-stoornis) extra kwetsbaar voor was. Een onevenwichtige en labiele jongen als hij had een hele strakke-structurerende ('no nonsense') opvoeding nodig gehad, volgens hele eenvoudige en eenduidige regels. Maar daaraan heeft het bij hem, in toenemende mate, nu juist ontbroken. Het was wellicht nog 'onschuldige' progressiviteit die de ouders deed besluiten hun kinderen naar een Vrije School te sturen, maar toen deze vorm van onderwijs voor Jordi toch wat minder geschikt bleek te zijn (resp. zeer ongeschikt bleek te zijn!), werd er al gauw een deskundige door de ouders bijgehaald en dit deed Jordi zelfs op een LOM-school belanden, waar hij zich op een andere manier weer helemaal niet thuis voelde. En toen ook dat weer problemen gaf en Jordi dus zélf wel problematisch moest zijn (en niet het 1e of 2e milieu!), wendde men zich tot de kinderpsychiatrie, eerst de RIAGG, later de polikliniek. Van de diagnostische etiketten die hem tot nu toe zijn opgeplakt, is er toch eigenlijk geen één die treffend bij hem past en/of die volledig voldoet aan de DSM-criteria. Van ADD(H) moet toch op z'n minst de 'H' tussen haakjes worden geplaatst, van Gilles de la Tourette is hooguit in zeer aspecifieke vorm sprake geweest (al is te begrijpen waarom hier niet is gekozen voor 'gewoon' dwangneurose: DSM-IV-3OO.30, want de dranghandelingen hadden een wat tic-achtig oppervlakkig karakter en leken niet met erg veel angst en vrees gepaard te gaan), en een Atypische Pervasieve Ontwikkelings-Stoornis kan zo 'aspecifiek' worden uitgelegd en uitgebreid, dat zelfs een hooguit heel licht contactgestoorde jongen als Jordi eronder valt. (Dat deze zelf beweert 'supergoed contact met mensen te kunnen maken' klinkt, juist ook door de overdrevenheid, meer als 'wishfull thinking' dan als weergave van de feiten!) Wat deze drie diagnoses met elkaar gemeen hebben, is de MBD als mogelijke oorzakelijke factor, maar daar is nooit nader onderzoek naar gedaan (waarschijnlijk vanuit de overweging dat zo'n EEG-onderzoek toch vrijwel nooit iets oplevert). Een bezwaar van deze 'diagnostiek op basis van classificatie' (die in de plaats schijnt te zijn gekomen van de oorspronkelijke 'classificatie op basis van diagnostiek' voor wetenschappelijke doeleinden), is dat men zich licht tevreden stelt met het vinden van het juiste etiket, en vervolgens met de behandeling 'volgens de (zelfde) boekjes', en men zich verder niet verdiept in het unieke van elk afzonderlijk individueel geval. Ook in dit geval lijkt niet zozeer sprake te zijn geweest van een inzichtgevende individuele diagnostiek, gebaseerd op eclectisch 'samengeraapte' oorzakelijke overwegingen, en gericht op wat deze Jordi nu zo uniek en bijzonder maakte, maar meer op wat hij met zoveel anderen (die onder hetzelfde DSM-nummer vallen...) gemeen heeft. Als een dergelijk soort aanvulling op de tot nu toe verrichte diagnostiek, zou het volgende kunnen dienen: de (tot ronduit neurotiserend!) escalerende gezinsproblematiek (het is niet niks als je bewonderde oudere zus opeens de eigen vader niet meer als zodanig erkent en daarmee het hele gezin op losse schroeven weet te zetten!) kan een (hetzij qua aanleg, hetzij als gevolg van MBD) toch al wat labiele en 'Ik-zwakke' jongen als Jordi zo van zijn stuk hebben gebracht, dat hem niks anders overbleef als het te hulp roepen van een neurotisch afweermechanisme. En dat daarbij 'de keus' viel op een dwangneurotische reactie(formatie), zou dan wel weer iets te maken kunnen hebben met zijn wat bangelijk-beperkte persoonlijkheidsstructuur (meer geneigd tot 'flight' en 'fright', dan tot 'fight'); was zijn Ik-zwakte ernstiger geweest, dan zou hij wellicht zelfs in de richting van Borderline zijn opgeschoven. Dat hij op het laatst toch tot de (tegen)'aanval' overging en er de brui aan gaf, is waarschijnlijk een teken dat hij echt ten einde raad was: 'een kat in het nauw...' Maar dat hij zulke 'rare sprongen' maakte, die helemaal niet bij hem pasten, zal zeker ook een direct gevolg zijn geweest van het, allengs tot verslaving uitdijende, hasj-gebruik. Dat is nl. wel als een bezwaar aan te merken van deze, op zich terechte en verantwoorde, medicamenteuze behandeling, dat dit Jordi niet alleen een consumptieve instelling in dezen bezorgde ('Als je je niet goed voelt, is daar wel een middeltje voor!'), maar ook dat hem hierdoor de weg werd gewezen naar cannabis-gebruik, het middel dat hem pas echt verlichting bracht: de afhankelijkheid aan de medicatie (die hij ongegeneerd aan de dag legt) lijkt in elk geval als twee druppels water op zijn 'gehechtheid' aan de sfeer en de middelen van de coffeeshops. Zijn angst dat hij in dit persoonlijkheidsonderzoek ook voor psychiatrisch gestoord zal worden ver-sleten, en dus aangewezen op een internaatsbehandeling, is op zich wel te begrijpen, maar echt bang hoeft hij daarvoor toch niet te zijn, want er is geen enkele reden om bij hem 'een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke storing der geestvermogens' (in de zin der wet) aan te nemen, dus ook geen verminderde toerekeningsvatbaarheid. De door hem gepleegde delicten zijn wel zeer verwerpelijk, maar doen toch eerder denken aan onervarenheid en roes-bepaalde onnadenkendheid dan aan psychopathiforme hardheid en kwaadaardigheid. Hooguit zou in aanmerking kunnen worden genomen dat hij een (lichte) contactstoornis heeft en daardoor misschien een ietwat gestoorde perceptie van de realiteit (en van wat je anderen wel of niet aan kunt doen). En dat hij al de onderhavige delicten pleegde na en onder invloed van
17
cannabisgebruik, zou erop kunnen wijzen dat hij in die toestand en onder die omstandigheden toch wel als iets verminderd toerekeningsvatbaar mag worden beschouwd. Maar zeker niet in die mate dat een klinische behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen overwogen zou moeten worden. Wel lijkt het raadzaam de poliklinische behandeling door zijn vertrouwde (en gewaardeerde) kinderpsychiater onverwijld voort te zetten, en (maar!) daarbij aan te sturen op een drastische afbouw van de medicatie, gepaard gaande aan een sterk afraden van verder cannabisgebruik (liever gezegd: een streng en strikt verbod om ooit nog een voet te zetten in een coffeeshop, zowel van de kant van de ouders, als van de kant van de hulpverleners!). Uit het feit dat Jordi de betrekkelijke 'strengheid' van zijn vader (positief!) waardeert als bezorgdheid, kan worden afgeleid dat hij het alles maar toestaan en goed vinden van zijn ouders heeft beschouwd (onderkend!) als onbezorgdheid, onbetrokkenheid of zelfs onverschilligheid... Ook daarom zou het goed zijn als beide ouders hun 'nieuwe strengheid', die nu zo duidelijk voortkomt uit machteloosheid en ten einde raad zijn, zouden weten te 'herdefiniëren' tot ouderlijke zorgzaamheid en liefdevolle ongerustheid, en van daar uit spreekt het welhaast vanzelf dat je je zoon, die mede door weedgebruik zo diep in de problemen is geraakt, het bezoeken van coffeeshops gewoonweg streng verbiedt i.p.v. vriendelijk ontraadt... Mocht het echter niet lukken hem op deze no-nonsense manier van het (voor hem) hellende vlak af te houden, dan moet hij misschien toch als (ook nog...) in zekere zin verslaafd worden beschouwd, en (ook nog...) in dat kader worden behandeld. Maar hem als verslaafd aanmerken, wil m.i. nog niet zeggen dat er nu ook direct aan zijn vermogen 'om in vrijheid zijn wil te bepalen' moet worden getwijfeld en dat hij dus aanspraak zou kunnen maken op enigerlei vorm van 'verminderde toerekeningsvatbaarheid' voor wat zijn geweldsdelicten betreft. De benaming 'verslaving' suggereert weliswaar als geen andere dat er sprake is van wils-onvrijheid, en in de rechtspraktijk wordt de verslaving ook veelvuldig als schulduitsluitingsgrond gebruikt, maar de praktijk van de verslavingszorg is een andere: daar heeft men verstand van verslaving en ervaring met verslaafden, maar daar wordt bijv. van een verslaafde geëist dat hij de drank of de dope laat staan alvorens in behandeling te worden genomen, dus wordt wel degelijk het vermogen om dit te kunnen willen verondersteld. Voor jongeren geldt temeer dat dit 'excuus' hen vooral niet in handen moet worden gespeeld, want dan leg je jezelf als opvoeder al bij voorbaat lam. Overigens laat ook de juridische benadering wel ruimte voor deze 'eigen verantwoordelijkheid', nI. met het begrip 'culpa in causa': het zich 'uit eigen schuld' in een zaak begeven. Want als er iets is wat niemand kan zijn ontgaan, dan is het wel het gevaar van verslaafd raken aan alcohol of drugs. In latere stadia van verslaving, maar dan heb je het wel over ernstige ziekten als Korsakow-dementie of een permanente drugs-psychose, zou uiteraard wel weer eenzelfde 'ontoerekeningsvatbaarheid' aangenomen kunnen worden als bij andere aanmerkelijke 'ziekelijke stoornissen der geestvermogens'.
Van echte zware geweldscriminaliteit, nl. een gewapende roofoverval op een supermarkt, was sprake bij een bijna 18-jarige Marokkaanse jongen, FAYSAL FARRELL geheten (althans hier zo genoemd), die ik zelf erg interessant vond omdat hij zo treffend wist aan te geven, en demonstreerde, hoe je helemaal in de ban kunt zijn van een eigen cultuur, en hoe moeilijk het is om daar vanuit onze cultuur iets aan en tegen te doen. Om weer uit het PJ-rapport te citeren: Hoewel niet zozeer in de ban van Marokkaanse straatgangs (door zijn ouders daar nadrukkelijk verre van gehouden) en van origine niet afkomstig uit het primitieve Rif-gebied (maar uit de omgeving van Marakesch en van tamelijk welgestelde families) lijkt Faysal toch evengoed diepgaand geprogrammeerd met de islamitische schaamtecultuur en met het daarmee verband houdende opgeblazen eergevoel en bijpassende haantjesgedrag: gauw beledigd en aangetast in zijn zelfrespect en daarop bijna dwangmatig (in elk geval plichtmatig) reagerend met agressief mannelijkheidsvertoon. Zijn hele houding straalt dit uit, waardoor er geen moment even ruimte ontstaat voor ontspannen vriendelijkheid of enige tegemoetkomendheid, en gezegd moet worden dat dit ook wel lijkt te passen bij zijn postuur, zijn temperament en wellicht zijn karakter. Hij is klein voor zijn leeftijd ("Ik zie eruit als 15 jaar" - moet hij toegeven), maar toch zijn vader al boven het hoofd gegroeid, die net als hij donker haar heeft en bruine ogen ("Het is een mooie man" - aldus Faysal, die net had beweerd dat hij van uiterlijk sprekend op zijn vader leek) en ook zo'n fel ventje is die je niet te na moet komen. Vader probeerde de laatste tijd wat rustiger voor de dag te komen (ook tegenover zijn vrouw en kinderen: moeder is weer zwanger van hem en verwacht eerdaags haar vijfde kind ter wereld te brengen) maar kreeg daardoor in zijn familie de naam "een watje" te zijn geworden: "Maar die heeft laatst wel zijn neef in elkaar geslagen - en terecht!" (om een kleinigheid, zoiets als niet op tijd de deur voor hem opendoen) en schijnt daardoor in elk geval van deze blaam gezuiverd... Vader trok zich dat erg aan, die beschuldiging van halfzachtheid, en zo vond Faysal het erg dat hij voor moederskindje werd versleten. Dat was ook een van de redenen om zich met die vechtsport in te laten: hij hoopte hierdoor "harder" te worden. Een andere merkwaardige reden was een soort rechtvaardigheidsgevoel: hij vond het juist heel erg dat
18
jongens op straat in elkaar werden geslagen voor geld (en weddenschappen) en meende daar iets aan te moeten (en te kunnen) doen door eraan mee te doen: "Ik kreeg wel betaald maar het was bloedgeld, je slaat iemand kapot ervoor" - en dat vond hij eigenlijk heel vreselijk: "Amsterdam zit vol van criminelen, iedereen wil zichzelf bewijzen; als je iemand kwetst moet je ook weten hoe het voelt om gekwetst te worden." Toen een van zijn tegenstanders in wapens bleek te handelen schafte hij zelf ook schielijk een pistool aan (op straat overal makkelijk te krijgen voor zo'n 600 gulden, beweert hij) om zich hiertegen te wapenen. Ook hiermee handelde hij helemaal in de lijn van de familie van beide kanten, voor zijn gevoel. De grootouders van moederskant heeft hij weliswaar niet gekend, maar over grootvader hoorde hij - "grote verhalen: hij was een belangrijke man in Tunesië, hij was een sterke man - ik zag medailles van hem, en hij had een hele straat vol huizen, er zijn nog steeds mensen die over mijn opa praten, en er zijn nog hotels in Marakesch die naar hem genoemd zijn! Weet U wat hij ook deed? Hij ging ook vechten: hij hield veel van vrouwen en als die mannen dat niet leuk vonden ging hij vechten voor geld!" Van de grootouders van vaderskant leeft alleen oma nog en in die (uitgebreide) familie zou veel criminaliteit voorkomen, beweert Faysal, eerder trots dan beschaamd: "Er is niemand die goed is, iedereen steelt, dat soort dingen, drugs!" Echt niemand? "Behalve ik - tot nu toe - nu [pas] gaan ze me beschouwen als echte familie: hij heeft ook vastgezeten voor een bankoverval, hij is dus een echte Farrell!" Daarom ontstak Faysal ook (vrijwel direct) in grote woede toen hij zijn kompaan vanmorgen voor het eerst weer ontmoette in de gang van de rechtbank, waar beiden moesten zijn voor de verlenging van hun detentie. Een bijna bizarre wettelijke bepaling is dat gedetineerde jongeren elke zes weken voor de rechtbank-van-herkomst moeten verschijnen om daar aan te horen dat ze verlenging van de detentie hebben gekregen. Ze zijn hiertoe niet verplicht, het kan ook schriftelijk, maar ze kunnen er wel recht op doen gelden, en bijna niemand laat zich de lol van zo'n uitstapje natuurlijk ontgaan. Dus verschijnt er bijna dagelijks een arrestantenbusje bij het Poortje, en bij alle andere jeugdgevangenissen, bemand met twee agenten, en worden er een of twee jongens meegenomen voor een rijtoer door het land. Vaak wordt even gestopt in Zwolle, waar de jongens dan even in een cel moeten terwijl hun begeleiders een kopje koffie drinken, daarna wordt de reis voortgezet. De zitting zelf is een loutere formaliteit, een kwestie van een kamer binnengaan, de verlenging aanhoren en weer opstappen. Herhaaldelijk heb ik deze gang van zaken in een rapport vermeld, maar ik weet niet of dat hier en daar ogen heeft geopend, ik denk het niet, want de juridische gebruiken zijn vaak verstard, geconserveerd tot gewoontes, waar men maar moeilijk van af schijnt te kunnen (of te willen) komen. Net als die 'bureaucratisering' van de politie: 'het blauw' zit achter de computer wijdlopige en juridisch waterdichte processen-verbaal in te typen en is nauwelijks nog op straat aan te treffen. Processen Verbaal die ook nog onleesbaar zijn door de krampachtige formuleringen waar een advocaat geen vinger tussen kan krijgen, maar waar een weldenkend mens geen touw meer aan vast kan knopen, en die bijna beledigend zijn voor een normale realiteitszin. Het is zo'n kromme wartaal dat ik het hier ook niet kan nadoen, hoewel ik er hele boekdelen van door heb moeten worstelen (eens kwam een jongen in het Poortje met een grote verhuisdoos vol, maar dat was een kwestie van een overijverige ambtenaar die het maar direct in drievoud had gedaan...)
Die 'Rastaman', zoals zijn medeplichtige alias kwaaie genius werd genoemd, zou poeslief gevraagd hebben of Faysal’s ouders ook boos op hem waren en hoe het beviel in het Poortje, maar van dat soort huichelarij moet Faysal niks hebben: "Door hem denken mensen dat ik slecht ben, dat ik een echte Farrell ben" - dus is hij hem kort voor de kop aangevlogen! Maar hij zei toch niks verkeerds? "Het gaat me er niet om wat hij zegt, het gaat erom dat hij opeens schijnheilig doet." Maar Faysal is toch welbespraakt genoeg om zijn woede in woorden te uiten? "Ik zeg het eerlijk: dat is niet genoeg voor mij. Hij verpest mijn leven, door hem zit ik vast! Hij is echt slecht: hij pakt iemand op zijn gevoelens af." Dat het toch wel uitermate stom was om uitgerekend in de gang van de rechtbank opnieuw blijk te geven van zijn gewelddadigheid schijnt Faysal niet te kunnen (of te willen) inzien, want hij had immers geen keus: "Hem gewoon laten gaan? Dat kan niet, bij mij kan dat niet! Ik vertel gewoon de waarheid, ik ga niet zitten liegen!" Datzelfde deed zich voor toen bij die uit de hand gelopen vechtpartij op school: hij werd 'bitch' genoemd - "en dan mag ik zeker niks terugzeggen?" Maar je kunt je daar toch ook niks van aantrekken en het langs je af laten glijden, zo'n onnozel en onbetekenend scheldwoordje? "Hij zegt bitch - als ik wegloop - dat moet je van mij niet verlangen." Of hij daar van af zou willen, van dat gebrek aan keuzevrijheid, van dat alleen maar in de (tegen)aanval kunnen gaan? "Nee, om de waarheid te zeggen: nee!" Toen op school stond iedereen eromheen en kwam iedereen er aan te pas, zelfs de directeur: "Die gaf me geen kans om te praten, hij wou niet naar mijn verhaal luisteren, hij vond het een goede reden om mij van school te sturen, toen draaide ik helemaal door" - en dus pakte hij de directeur, de mentrix, iedereen die erbij was. Terwijl hij toen nog niet als vechtersbaas bekend kon staan: "Ik vecht niet zo vaak als men denkt, ik praat meestal, maar heel af en toe ziet de persoon mij wel vechten" - nl. als hij tot het uiterste is getergd. "Ik praat, ik lach, mensen onderschatten mij. Op school zeiden ze: hij sloeg de directeur, de mentrix, iedereen: gevaarlijke jongen, weg ermee!" (wat overigens toch wel goed voor hem is afgelopen, want op de PPI beviel het hem veel beter: "mensen die normaal met je praten, overleggen, gewoon...") Of die 'gevaarlijkheid' inderdaad zijn 'ware aard' is? "Ja, ik ben een persoon: als je zegt klootzak of houd je bek, geen probleem, maar ik spaar wel dingen op!" - en later krijgt zo iemand dan wel de rekening
19
gepresenteerd: "Ik moet dan 10 x door rammen dat ik weet dat hij het niet weer doet, doet hij het toch weer, sla ik 10 x harder!" Ja,.wat dat betreft is hij net zijn vader: "Mijn vader zegt het ook: ik laat [bijv.] een bord vallen, ik sla mijn zusje, zegt hij niks, maar na 5 x geeft hij een tik, geeft hij een harde tik, zegt hij; je bent te ver gegaan, heeft hij ook gelijk in." Na dat incident op school had ook vader een gesprek met de mentrix en daarbij zei hij dat hij het normaal vond dat zijn zoon van zich af had geslagen: "Zij zei nee, hij zei ja, en toen de derde keer dat zij nee zei sloeg hij de tafel om haar heen; hij trapte hem gewoon makkelijk weg, hij heeft vroeger op karate gezeten en zo!" Vader vindt dat je hard moet zijn, een kerel, geen watje. Toen hij voor het eerst hier in het Poortje op bezoek kwam was dat ook het enige wat hij wist te zeggen: "Hij wil gewoon niet dat ik hier ga huilen, dat ik ga klagen, maar in sommige opzichten heb ik ook gevoel..." Daarom noemt Faysal dit een domme opmerking: "Ik ben gewoon een persoon: ik praat niet over mijn gevoelens, [alleen] heel af en toe, met mijn vrienden." ("Ik mocht niet met Marokkaanse jongens omgaan, ik had een bruine vriend, een 'soesie'vriend: dat is best wel een scheldwoord maar ook een bijnaam voor een echte Marokkaan.") Of hij voor zijn gevoel ook qua karakter op zijn vader lijkt? "Dat denk ik wel: ik heb heel veel van mijn moeder, maar heel af en toe denk ik dingen van mijn vader." Wat bijvoorbeeld? "Bijv. dat sparen, dat heb ik van mijn vader" - en daarmee blijkt hij dat oppotten (en lang blijven wrokken!) te bedoelen. Als jonge man (van begin 20) zou vader al heel moeilijk zijn geweest: "Hij was vroeger een brede sterke man, ze moesten hem meenemen met 16 man, kettingen, handboeien" - en hij heeft in allerlei tehuizen en klinieken gezeten, waaruit hij dan weer ontsnapte en met veel machtsvertoon moest worden overmeesterd. "Toen mijn moeder naar Nederland kwam deed hij al van die domme shit allemaal: er klopt ook iets niet in zijn hoofd!" Vader werkte al in Nederland, naar Faysal meent te weten als monteur bij de KLM "of zo", toen hij tijdens een verblijf in Marokko "verbrand werd": hij werkte in een olieput waar door iemand anders een brandende lont in werd gegooid en voor de ernstige brandwonden die hij opliep is hij toen langdurig behandeld, in Marokkaanse ziekenhuizen. Dit was omstreeks '83, toen Faysal 4 jaar oud was. Behalve de agressiviteit, ook tegenover zijn vrouw, die als een uiting van een psychiatrische stoornis schijnt te worden beschouwd, lijdt vader ook nog aan diabetes (ook Faysal bleek bij bloedonderzoek een iets verhoogd suikergehalte te hebben, reden waarom hem werd geadviseerd zuinig te zijn met suiker en met cola). De (klassieke) migraineaanvallen waar Faysal sedert '92 aan lijdt, en waarvoor hij in het St. Lucasziekenhuis werd onderzocht en behandeld (maar de pillen heeft hij opgemaakt en niet opnieuw opgehaald) komen in de familie van beide kanten veelvuldig voor; toen hij vader vroeg of die ook wel eens last had van een tintelend gevoel in de vingers en een suf gevoel in het hoofd, voorafgaand aan een migraine-aanval, reageerde die daar niet op: vader vindt het kennelijk niet manlijk om over je klachten en zwakheden te praten... Van "verdovende middelen" heeft Faysal zich altijd verre gehouden, hij kon er ook niet goed tegen: "Alleen drank, als ik uitga, best wel veel, en ik ging vaak uit - maar nooit echt dronken worden." Waarom hij zo vaak, wel drie maal per week, uitging? "Zodra ik uitga vergeet ik mijn problemen, ik hou niet van problemen." Welke problemen hij dan voor ogen heeft? "Over mijn vader: mijn moeder belde me vaak op, huilde dat hij weer zo deed." En hij zat vaak in over die straatgevechten, waar hij wel aan meedeed (mee moest doen!) maar waar hij eigenlijk van gruwde. "Ik had wel problemen maar ik had niet zoveel problemen als eerst, behalve die persoon die me wou schieten." Dus wat dat betreft blijft het onverklaarbaar dat hij zich toen zo willoos voor het karretje van die Surinamer W. heeft laten spannen. Zelf heeft Faysal er ook nog geen bevredigende verklaring voor bedacht, anders dan zijn neiging om het gevaar juist op te zoeken i.p.v. uit de weg te gaan (de aanval als de beste verdediging): "Omdat ik nog nooit had vastgezeten, nog nooit had uitgedacht dat ik opgepakt kon worden; ik had gewoon de gedachte: ik doe het, ik pak het geld en dan ga ik weer normaal doen in het leven." Toch was het hem niet zozeer om geld begonnen: "Ik zit nooit over geld in, ik heb nog nooit geld in mijn gedachten gehad, geld komt nooit in mijn hoofd [op]." Als hij geld nodig had kon hij immers zo even bij zijn vader gaan werken (in diens eenmanszaakje): "Als ik wou, maar ik wou niet, het zou toch niet lukken, toch vaak ruzie." De rol van vader-vervangende oudste (en enige) zoon heeft Faysal altijd met verve vervuld, naar het schijnt: "Natuurlijk, wie moet het anders doen. Zodra mijn vader niet thuis was, of in Marokko, het is nog steeds zo: ik doe de boodschappen, de schulden, ik zorg dat mijn zusje naar school gaat, dat ze haar huiswerk maakt." Zijn toon wordt opeens ook anders, vaderlijker en vriendelijker, als hij over zijn zusjes
20
praat. Over L.(15) die op de VBO-MAVO zit, nu op Nova, waar het veel beter gaat: "Ik ging [eerst] nooit achter haar aan, maar toen ging ik wel tegen haar schreeuwen en toen zag ik dat er resultaat kwam" (mede dankzij hulp van een nicht): "Ze was sloom: ze wilde het wel maar als ze iets had geleerd was ze het na vier tellen weer vergeten." Ze is ook vaak chagrijnig, want ze is te dik en de jongens zien haar (nog) niet zitten. Ze kan wel goed met vader overweg, die vlak in de buurt woont en zeer regelmatig even langs komt. Over F.(8) is Faysal beter te spreken: "Intelligent meer, ze lijkt sprekend op mij, behalve dat ze kroeshaar heeft. Zij doet de boodschappen thuis als ik er niet ben." En over N. (5): "Zij is het bloemetje in huis; zij is ook dik hoor, voor haar leeftijd, [maar] ze is zo'n type: ze blijft lachen." Zeker, tegenover zijn zussen fungeert hij als vaderfiguur: "Die kleintjes letten veel op mij: als mijn broek goed zit zit hun broek ook goed, ze nemen een voorbeeld aan mij, ze willen ook beter dan mij worden." Faysal wil hen hier dan ook niet bij hem op bezoek hebben, nu hun grote voorbeeld zo van zijn voetstuk is gevallen. Moeder is er wel kapot van. En vader (die ook wel samen met moeder op bezoek is geweest)? "Nee, hij kwam gewoon met een lach binnen, het enige wat hij zei was: je moet een man blijven, klaar!" Moeder was al zwanger toen ze afgelopen zomer met vakantie in Marokko was, en toen had vader al (lang?) die nieuwe vriendin. Vader vindt dat hij als moslim er wel twee (of zelfs drie) vrouwen op na mag houden: "Ik heb er geen problemen mee, mijn moeder heeft er wel problemen mee." Faysal hoopt dat het een broertje wordt, na al die meisjes: "Ze zijn wel leuk, alleen: ze praten te veel, [en] ze willen dat ik ook als een meisje ga doen" en daar past hij natuurlijk voor. Concluderend: Hoewel (ook!) deze Marokkaanse jongen op grond van genetische, pedagogische, sociale en culturele invloeden bijna 'gedwongen' is de 'fight'-houding aan te nemen, daardoor makkelijk vervallend in gewelddadigheid en zelfs geweldsdelicten (temeer daar er blijkbaar niet bij wordt geleerd dat zelfbeheersing een teken van kracht en manlijkheid is!) kan er bij hem toch niet worden gesproken van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (zolang de assertiviteit/agressiviteit die in zijn kringen en zijn cultuur wordt gestimuleerd en gepropageerd tenminste niet als een psychiatrische stoornis wordt beschouwd en gerubriceerd). En hoewel hijzelf de schuld van zijn (ernstige) delicten geheel lijkt te leggen bij degene die hem pas goed op het verkeerde pad bracht, kan toch niet worden gezegd dat hij zich zo willoos voor diens karretje heeft laten spannen omdat hij toentertijd niet in staat was zijn wil en zijn handelen overeenkomstig dat inzicht te bepalen. Hij kan dus, wat dit betreft, volledig verantwoordelijk worden gesteld voor de feiten die hij heeft gepleegd. Hoewel niet behorend tot de kansarmen onder de Marokkanen, ook niet wat betreft zijn intellectuele, emotionele en sociale mogelijkheden, was het waarschijnlijk toch vooral de beperktheid van zijn gedragsrepertoire die hem parten heeft gespeeld: hij heeft slechts voornoemde 'fight'- reactie tot zijn beschikking (de aanval als de beste verdediging), de 'flight' en de 'fright'-reactie zijn 'zijn eer te na' - en wil (of kan) hij niet eens in overweging nemen. Daarom zal het ook niet eenvoudig zijn hem een andere houding en een ander (wel assertief maar niet agressief) gedrag aan te leren, en dat betekent weer dat hij makkelijk opnieuw tot domme geweldsdelicten kan worden verleid (want uit zichzelf is hij niet direct daartoe geneigd: hij heeft geen 'slechte inborst') en dus in herhaling kan vervallen, hoezeer hij op dit moment ook oprecht meent zijn lesje te hebben geleerd. Hoewel Faysal niet de geringste neiging heeft zichzelf kritisch te bezien en zijn houding evt. te herzien, is hij (heel) misschien wel gevoelig (te krijgen) voor het inzicht dat zijn overdreven mannelijkheidsvertoon (o.a. in die straatgevechten voor geld) niet alleen erg onverstandig en uitgesproken contraproductief is (in 'zijn' omstandigheden in 'onze' maatschappij), maar toch ook misschien niet helemaal bij hem passend en in zekere zin zelfs aan hem 'wezensvreemd' (iets daarvan laat hij nu en dan doorklinken) en dat hij daarom juist als hij 'zichzelf wil blijven' (wat hij nadrukkelijk wil en wat hem ook wel moet worden gegund) tot een ander en aanvaardbaarder (en 'zachter'!) gedrag zal moeten zien te komen. Om hem tot dit inzicht te brengen kan het goed zijn hem voorlopig zo veel mogelijk buiten de invloedssfeer van zijn familie te houden, maar anderzijds zal een langdurige vrijheidsstraf zijn status binnen die familie juist verhogen en versterken, en het wellicht des te moeilijker maken om het goede spoor terug te vinden. Zelf zegt Faysal dat hij zijn hele leven op het spoor van de familie van moederszijde (G.) heeft gezeten en dat hij alleen de allerlaatste tijd zich even met de familie Farrell heeft ingelaten (en vereenzelvigd), en dat hij nu heus wel inziet dat dit verkeerd is geweest (en bovendien niet bij hem passend). Dit kleine licht-puntje (van inzicht en van goede voornemens) is het enige wat hoop geeft voor een toch nog goede afloop, dus dit 'sprankje hoop' moet vooral worden gekoesterd...
21
Naschrift: Enige maanden later schiet Faysal me aan als ik hem op het groepsverblijf toevallig tegen het lijf loop: na me even (onverwacht bescheiden?) aan zijn naam te hebben herinnerd, vraagt hij of hij me nog eens mag spreken. Er is vier jaar tegen hem geëist en hij heeft drie jaar gekregen, doch daartegen is hij in hoger beroep gegaan. De zaak zou in september voorkomen. Ervan uitgaande dat Faysal iets van me wil verder gevraagd naar de gang van het proces. Van zijn advocaat heeft hij gehoord dat er door ons "positief" over hem is gerapporteerd, maar dit heeft kennelijk toch niet (voldoende) mogen baten. Faysal vertrouwt er echter wel op dat Mr. B. er nog wel wat af zal weten te krijgen, en gevoegd bij de 'aftrek van voorarrest' komt hij er dan misschien met een jaar of zo van af. Maar de vorige keer viel het ook tegen, na wat zijn advocaat hem had voorgespiegeld, dus hij houdt wel zijn hart vast. Of hij er dan op hoopt de rest van zijn straf in de buurt van thuis uit te mogen zitten? Nee, juist niet: "Hoe meer ik uit mijn milieu blijf, hoe beter!" Maar bij evt. thuiskomst zou dat toch ook niet zo eenvoudig zijn? Nee, dat is toch anders: "Daar kom je die jongens binnen [de gevangenis] tegen en dan gaat het [vast] weer de verkeerde kant op!" En 'van huis uit' acht Faysal dat gevaar veel minder groot, want dan word je niet als een kat op het spek gebonden: "Als ik in een keer gewoon in Amsterdam kon zitten, wil ik niks met hen te maken hebben - maar als je met hen in 't zelfde hok zit, natuurlijk ga je dan hetzelfde als hun worden!" Voorzover hij weet zit zijn kompaan nog in het HVB en die zou TBS hebben gekregen, want "hij heeft al eerder vier jaar gezeten" - maar Faysal wil kennelijk liever niet teveel over hem denken, laat staan praten. Hoe de verhouding met zijn ouders nu is? "Het gaat nu goed met mijn vader [en mij]" - hij is "stiekem" op bezoek gekomen, samen met een vriend, omdat hij moeder niet bij het gesprek wilde hebben: "alles met mij uitpraten, met mij alleen" - en dat is gelukt: "gewoon als vader en zoon, niet als wijze (?), ik kon gewoon dingen met hem bespreken." Vader is nu ook wel weer goed met moeder: "Hij helpt mijn moeder nu mee" - en zijn zoon trad hij veel minder streng tegemoet: "niet meer op die ouwerwetse manier" - "ik heb ook gezegd: hij moet kiezen tussen die vriendin en mijn moeder" - en toen koos hij "natuurlijk" voor moeder: "Dat is best wel logisch eigenlijk, hij heeft vijf kinderen met haar." De jongste aanwinst heet S.: "heb ik twee keer gezien" - en die heeft donkergroene ogen (zelfs bij zo'n dierbaar onderwerp blijft Faysal ernstig kijken, gespannen als een veer). Ook zijn oudere zussen zijn intussen toch wel op bezoek geweest: "Dat moet toch, je moet ze toch onder ogen zien [= komen]." Faysal verklaarde tegenover hen het Poortje als "school achter de hekken - waar je voor straf zit, als je groot bent!" (en zo komt deze 'vernederende' situatie toch nog over als iets waar zij nog niet aan toe zijn en hij wel, m.a.w. waarin hij toch nog lekker hun 'meerdere' blijft). Hoe het in de groep gaat? Overwegend goed, hij gaat vooruit in zijn gevecht om zichzelf te beheersen (en om niet met anderen in competitie c.q. in gevecht te raken), en dat zal ook in de voortgangsrapportage van de groep komen te staan, verwacht hij. Inderdaad: hij mag best assertief zijn, maar niet agressief. Vaak is het bijna mis gegaan, maar dan hield hij zichzelf voor dat die ander "geen partij voor mij was" - en dan wist hij zijn handen thuis te houden en af te zien van een krachtmeting. Maar (slechts) een keer is het mis gegaan en moest hij voor straf naar zijn kamer: volgt een wat onduidelijk en verward verhaal over een groepsgenoot die gezegd zou hebben dat Faysal hem onder de douche zowat gewurgd zou hebben, kijk, en zo'n aantijging kon hij natuurlijk niet over zijn kant laten gaan: "Op m'n kamer heb ik zitten huilen, dat mag U best weten." Ook in dit verhaal komt weer dat 'geen partij voor hem zijn' voor: dat schijnt het enige argument te zijn waar hij gevoelig voor is en dat hem ervan kan weerhouden om 'zijn eer te verdedigen'... Mocht hij naar huis mogen, dan wil Faysal "zo snel mogelijk diploma afmaken" - en natuurlijk wil hij best toezicht accepteren, bijv. van de jeugdreclassering - "om zo snel mogelijk naar huis te mogen - het hoeft eigenlijk [voor mij] niet, maar ik wil dat hun alle zekerheid hebben!" Pas als het gesprek wordt beëindigd 'komt het hoge woord eruit': Faysal bedankt me met geknepen stem voor het gunstige advies, op nog steeds die gespannen en krampachtige wijze, zonder dat er een lachje of een ontspannen gebaar af kan. En pas op dit moment realiseer ik me hoeveel moeite dit hem heeft moeten kosten, dit 'in dank aannemen' van iets wat hij als een gunst ervaart, iets waar je dankbaarheid voor moet tonen, als voor een aalmoes... Ook mijn weerwoord: "Je hebt het zelf ten volle verdiend" vermag hem niet te ontspannen: hij blijft het kleine gespannen en doodernstige mannetje dat zijn best moet doen, zelfs om zoiets onbenulligs als een dankjewel over zijn lippen te krijgen, laat staan hoeveel zelfoverwinning het hem zal kosten om zich in de groep staande te houden zonder almaar zijn overwicht en overmacht te kunnen tonen, zonder zichzelf almaar te moeten bewijzen. Het illustreert nog weer eens
22
hoe moeilijk het voor deze jongen is om tegen zijn natuur in te gaan en om op het spoor te blijven van zijn moeder’s familie, en niet weer op het verleidelijke hellende vak te belanden van de familie Farrell. Een gevangenisstraf in een setting waar hij niet het 'natuurlijke overwicht' heeft dat hij hier in het Poortje heeft weten te verwerven, maar waar hij zal moeten vechten 'uit zelfbehoud', d.w.z. om zijn gevoel van eigenwaarde (en zijn overtrokken eergevoel) overeind te houden, zal hij vrijwel zeker weer op de noodlottige toer geraken van agressief mannetjesputters(macho)gedrag, en zal er van zijn gespannen (bijna overspannen) goede voornemens niets terecht komen. Zou er nu echt niet een andere en betere (nuttiger, werkzamer) straf voor deze jongen bedacht kunnen worden? Hij heeft zeker straf verdiend, vindt hij ook zelf, en het zal (ook weer) zijn eer te na zijn als dit hem zomaar werd 'kwijt gescholden', want dan zou hij ook weer dankbaar moeten zijn, en dat als een vernedering ondergaan. Zou deze jongen nu niet uitgesproken geschikt zijn voor een taakstraf, en dan voor een die hem niet belet om zijn schoolloopbaan te vervolgen (het behalen van een diploma zou zelfs als voorwaarde kunnen worden gesteld: lukt dit niet dan zit er niks anders op dan alsnog 'zitten'). Zelfs voor de verzorgende sector zou hij heel bruikbaar kunnen zijn! Er hangt werkelijk veel van af, ook voor de maatschappij: lukt het niet deze 'geladen' jongen met veel 'moed, beleid en trouw' op het goede spoor te krijgen en te houden, dan kan de maatschappij nog veel last van hem ondervinden. En hij zou, wat voornoemde aspecten en overwegingen betreft, wel eens tamelijk exemplarisch kunnen zijn voor menig Marokkaanse jongere! Ook dat zou een reden kunnen zijn het bij hem nu eens op een heel andere manier te proberen: deze jongen zal zich 'niet klein laten krijgen', maar hij zal er een eer in stellen om zich als een grote te gaan gedragen (en 'hij die zichzelf overwint' heet immers 'sterker dan hij die een stad inneemt'). Het is ook omdat de Marokkaanse jongeren zo sterk oververtegenwoordigd zijn in justitiële jeugdinstellingen, dat ik deze Faysal nog even opvoer: hij maakt het plaatje min of meer compleet. Maar de meeste Marokkanen die ik heb onderzocht, en dat waren er heel wat, hadden geen ontzag, geen respect, meer voor hun vader (iets wat van deze Favsal niet gezegd kan worden), en omdat hun moeder ook al in een soort dienstbaarheid aan haar zoon was onderworpen (zeker als het de oudste zoon betrof) waren ze helemaal overgeleverd aan de leidersfiguren op straat - en daar is nog nooit iets goeds uit voortgekomen, uit welke cultuur je ook stamt. Dat is altijd het grote gevaar van woonbuurten met dominante groepen jongeren, dat je je daar moeilijker aan kunt onttrekken, dat je haast gedwongen bent je daaraan te onderwerpen. Ik heb achtereenvolgens meegemaakt de Ambonezen (die vaak op de vlucht waren voor een militaristisch strenge vader), de Turken (die veel met de latere Marokkanen gemeen hadden, maar niet die tot machteloosheid gedoemde vaders), de Surinamer (die ook vaak 'vaderloos' waren opgevoed, maar dan in letterlijke zin) en de laatste jaren in toenemende mate de Antillianen (waar we hier mee worden 'opgescheept' nadat ze op de Antillen niet meer goed te handhaven waren, dus weer met een heel andere problematiek). Met die Marokkanen zal het waarschijnlijk ooit wel weer. goed komen, maar zolang de vaders hun draai nog niet hebben gevonden (en het heft weer in handen durven nemen, tegen de stroom van dit o-zo-tolerante polderland in) en de andere autoriteiten ook nog niet weten hoe ze ermee aan moeten (tegen diezelfde stroom in...), zal het nog wel hommeles blijven. Een aspect van de straatcultuur resp. straatterreur (ook t.a.v. degenen die eraan mee doen) is dat het primitieve macho-gedoe met veel uiterlijk vertoon ook bijna onvermijdelijk uitloopt op diefstallen, niet uit armoede, maar uit weelde, nI. om het uitbundige en expansieve uitgaanspatroon te kunnen bekostigen. Wat Faysal van al de probleemjongeren onderscheidt, is dat bij hem de gewelddadigheid toch meer 'van binnenuit' komt: daarom is hij 'voer voor psychiaters' - terwijl die anderen vooral 'voer' zijn voor criminologen.
Na ook de afgelopen tien jaar, vanaf mijn VUT, weer braaf honderden van dit soort rapporten te hebben uitgebracht, zonder daar ooit nog iets van te horen, bekroop me toch een wat onrustig gevoel. Had ik in mijn eerdere praktijkfase er niet voortdurend bij mijn medewerkers op aangedrongen dat er eigenlijk iets gedaan zou moeten worden met onze gevallen, met onze samengebalde praktijkervaring? En dan vooral iets in preventieve richting, want met het echt behandelen van psychisch in de knoop zittende jeugdigen viel het nogal tegen. In deze forensische praktijk woog dat nog zwaarder: de Poortje-pupillen zaten niet alleen (soms!) in de knoop, maar zaten ook vast, en bijna zonder uitzondering werd dat ervaren als iets heel noodlottigs, als iets wat je niet zomaar weer achter je laat. Ze hadden het allemaal graag willen voorkómen, dat zover afglijden op het hellende vlak dat ze achter de tralies belandden. Maar hoe had dat gemoeten, had dat wel gekund? Voornoemde 'gevallen' hadden daar wel gedachten over, op grond van hun 'ervarings-deskundigheid', en die gedachten heb ik 'verwoord' (d.w.z. zwart op wit gezet), o.a. in mijn Pro Justitia-rapporten. Maar werd daar verder wel wat mee gedaan? En heeft de psychiater eigenlijk ook wel een boodschap aan de rechter, en heeft de rechter wel belang bij een boodschap van de psychiater, anders dan de wettelijk vereiste vaststelling van een evt. schulduitsluitings-grond op basis van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens? Een essentieel verschil tussen de juridische en de psychiatrische ziens- en denkwijze is dat de eerste uitgaat (uit moet gaan) van de gevolgen (de daad) en de tweede van de bedoelingen (van de dader). Dit maakt de psychiater ten enenmale ongeschikt om iemand ter verantwoording te roepen, om zo objectief en 'onpersoonlijk' mogelijk recht te doen en recht te spreken (te makkelijk zouden we bijv. geneigd zijn om bij veronderstelde 'kwade bedoelingen', bewuste of onbewuste, aan te nemen dat de daad ook inderdaad was gepleegd, ook zonder verder 'wettig en overtuigend bewijs', denk bijv. alleen maar aan beschuldiging van incest). Het maakt de jurist resp. de rechterlijke macht ongeschikt om echt achter de intenties (bedoelingen, beweegredenen) van de dader te (willen) komen, en dus ook ongeschikt om een trefzekere preventie te (kunnen) ontwikkelen. De rechter is ook niet uit op 'mensenkennis', op inzichten en verklaringen die hem de dader beter zouden doen begrijpen (hij moet het op de
23
loer liggende 'tout comprendre c'est tout pardonner' angstvallig vermijden!), wat hij wil en wat hij nodig heeft is een concrete uitspraak over de evt. schulduitsluitingsgronden in de vorm van 'ziekte, stoornis of gebrek'. Voor allerlei twijfelende en genuanceerde uitspraken is dan ook geen ruimte, het moet 'ja' of 'nee' zijn, zwart of wit. En ook daarom is het concept van de (iets) verminderde toerekeningsvatbaarheid volgens mij onbruikbaar. Het is als met zaken als zwangerschap en dood: je kunt dat niet een beetje zijn - en je bent volledig óntoerekeningsvatbaar (bijv. als je diep-zwakzinnig of totaal krankzinnig bent) of je bent volledig toerekeningsvatbaar. De PJ-rapportage zou dit laatste dan nog wel wat kunnen relativeren, bijv. door begrijpelijk te maken waarom de daad dan wel is gepleegd, ook als een soort 'bewijs uit het ongerijmde' dat er helemaal geen ziekelijke stoornis der geestvermogens aan te pas hoeft te komen als verklarende factor (De Smit formuleerde dat in '77 aldus: 'Het psychiatrisch rapport dient uit te monden in een zingeving van het ten laste gelegde in het licht van de persoonlijkheidsstructuur'). Maar dat vindt dus de psychiater, de rechter denkt er waarschijnlijk heel anders over en hij mag het zeggen, hij heeft het voor het zeggen, want hij is de vraagsteller, de opdrachtgever. Daartegenover heeft de psychiater wel het recht (en de medisch-ethische plicht) toch het antwoord te blijven geven dat volgens hem het enige juiste is, ook al gaat die in zekere zin aan de vraag voorbij. Een bedenking tegen de te verwachten PJ- als PIJ-rapportage geldt het feit dat naar de letter van de wet de (differentiaal)diagnostiek ondergeschikt wordt gemaakt aan de voor de TBS vigerende toerekeningsvatbaarheidsvraag: in de jeugdpsychiatrie bestaan nauwelijks (al) afwijkingen die daarop recht zouden kunnen doen gelden (behalve de florerende psychosen, die een heel andere behandeling vragen, komen eigenlijk alleen de meest zware vormen van autisme, al of niet gepaard gaande met gradaties van zwakzinnigheid, voor een dgl. benadering in aanmerking. Zelfs de meest ernstige zedendelicten behoeven in de turbulente puberteit niet altijd te wijzen op een psychiatrische stoornis die de vrije wilsvorming lamlegt!) en voorzover er al vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de wilsvrijheid, zou het uit (her)opvoedingsstandpunt buitengewoon onverstandig zijn om betrokkene dit excuus in handen te spelen. Ook dit kan weer het beste worden toegelicht aan de hand van ADHD, de zelfbeheersings-stoornis bij uitstek: zowel bij gewelds- als bij zedendelicten gaat het, ook in de meest extreme uitingen, altijd om (aan)driften die in potentie (sluimerend) in elk mens aanwezig zijn, anders zou het immers onverklaarbaar ('onmenselijk') zijn (om met Freud te spreken: elk mens is in wezen, in aanleg, 'polymorph pervers', tot werkelijk alle slechts in staat) en het enige wat als afwijkend (van de overgrote meerderheid) kan worden beschouwd is de sterkte van de (aan)driften en (vooral ook) de kracht van de zelfbeheersing. Bij ADHD-ers ontbreekt het vooral aan het laatste en als er dan ook nog een opvoeding bovenop is gekomen die dit gebrek aan zelfbeheersingsmogelijkheden eerder heeft geaccentueerd dan gecorrigeerd, en als ook door de andere milieuinvloeden vooral de uitingen van onbeheerstheid zijn 'beloond' (bijv. het fel van zich af bijten, het stoere mannelijkheidsvertoon, het lekker doen waar je zin in hebt etc.), dan kan er sprake zijn van een zodanige 'samenloop van omstandigheden' ('Ergänzungsreihe' - om in oude termen te spreken) dat er iets begint te dagen van een schulduitsluitingsgrond op basis van 'een ziekelijke stoornis der geestvermogens'- maar dan nog (of zeker ook dan) is het zeer de vraag of men heil mag verwachten van een (gedwongen) behandeling die beoogt een beter gebruik te maken van een zelfbeheersing waarover men geacht wordt niet of in onvoldoende mate te beschikken, anders gezegd: de volle verantwoordelijkheid te nemen voor hetzelfde doen en laten waarvoor men juist niet verantwoordelijk werd gehouden. Eenzelfde soort vraagtekens konden worden geplaatst bij de TBS-behandeling van persoonlijkheidsstoornissen, maar wel met dit verschil dat daarbij werd verondersteld dat alleen al de bewustmaking van de onbewuste aandriften en motieven heilzaam zou kunnen werken: door deze 'zelfkennis' zou betrokkene beter in staat zijn zichzelf in de gaten en onder controle te houden, waardoor gevaarlijke situaties konden worden vermeden en tijdig hulp kon worden ingeroepen. Iets dergelijks doet zich bij zo'n 'zelfbeheersingstekort-stoornis' echter niet voor: naar mag worden aangenomen bestond er voldoende besef van de wederrechtelijkheid van de overval of de aanranding, was er geen sprake van een 'irresistible impulse' (een onweerstaanbare dwang) en had betrokkene ook voldoende weet van zijn gebrekkige (drift-) beheersing dus kan hem ook de vrije keus worden gelaten tussen 'normaal' gestraft worden of (ook tegen zichzelf) in bescherming genomen worden middels heropvoeding in een jeugdinrichting. En dit laatste zou dan geïndiceerd resp. geadviseerd moeten kunnen worden door de geraadpleegde forensische jeugdpsychiater, zonder dat van deze een uitspraak wordt gevraagd over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Maar aangezien het nieuwe jeugdstrafrecht juist helemaal in het teken staat van de juridisering en de rechter in dit kader alleen uit de voeten kan met een schulduitsluitinsgrond, ziet het er niet naar uit dat een wetswijziging in deze richting (meer mogelijkheden om maatregelen 'op te leggen' en minder 'medicalisering/psychiatrisering' van crimineel afwijkend gedrag) enigerlei kans van slagen heeft. Dit ontslaat de forensische jeugdpsychiater echter niet van de plicht om op z'n minst over dit soort beroepsdilemma's na te denken en zich te beraden op de vraag of hij zijn medewerking mag (blijven) verlenen aan procedures die duidelijk niet in het belang zijn van de bestrijding (behandeling en preventie) van jeugdcriminaliteit en waarschijnlijk niet in het belang zijn van betrokkene.
Maar misschien heeft men bij het Ministerie van Justitie, bijv. bij de beleidsafdelingen die te maken hebben met de jeugdinrichtingen of in elk geval bij de uitvoerenden in die jeugdinrichtingen, wél belangstelling voor de inbreng van gedragsdeskundigen? Nou, nee dus, vroeger niet en nog steeds niet. Daar gaat het om de getallen, niet om de gevallen. Het gaat over cijfers, aantallen, percentages, subsidiebedragen, bezettingsgraden enz. - en als men al over de gevallen denkt dan ook nog vnl. in groepsverband, zelden of nooit over individuele gevallen. Men vindt dat ook terug in de houding van directeuren of andere leidinggevenden: in de 'goeie ouwe tijd' kende een beetje directeur zijn pappenheimers - dat gold zelfs voor directeuren van grote inrichtingen - maar nu heeft die het te druk met het management, met de grote lijnen, en wat 'voor vlees hij in de kuip heeft' weet hij niet meer. De gevallen zijn voor hem tot getallen gereduceerd!
Het is ook vanuit deze algemene 'getalsmatige' attitude dat, al heel lang geleden, de observatiehuizen zijn afgeschaft: daar werd 'per geval' door een multidisciplinair team bekeken of hij of zij wel geschikt was voor verdere uithuisplaatsing en zo ja: in welk soort tehuis dat dan het beste zou kunnen. Argument voor die afschaffing was toen dat die rapporten toch niet veel uitmaakten, maar i.p.v. ernaar te streven dat die meer serieus werden genomen, werden ze overbodig verklaard - zodat in het vervolg elk tehuis zelf kon uitmaken wie ze wel of niet wilden hebben.
24
De opvangcentra dienen alleen voor opvang, zonder enig 'aanzien des persoons', zonder een doordacht opnamebeleid (de opname wordt geregeld door een centraal bureau bij Justitie, en het gaat er dan verder alleen maar om of er toevallig plaats is) en zeker ook zonder enig ontslagbeleid (heel veel gevallen zitten of geheel onterecht of in elk geval veel te lang in deze 'dure' opvangcentra, bijv. wachtend tot er elders plaats is, met als gevolg dat er vaak 'nee' moet worden verkocht in noodgevallen voor crisisopvang (zoals nogal eens in het nieuws is). En elk vervolg-tehuis mag zelf zijn intake doen, zelf bepalen wie wel en wie niet wordt opgenomen, en ook zijn eigen behandelingsaanbod of 'plan van aanpak' bepalen - zelfs zonder enige centrale regie: er worden van overheidswege nauwelijks aanwijzingen gegeven, laat staan dat er onderzoek plaats vindt naar de diverse vormen van behandeling die nodig worden geoordeeld. In de praktijk komt dat neer op allerlei gradaties van gedragstherapie (met vaak als voornaamste thema de 'token economy': het belonen van gewenst gedrag). Omdat hierbij veelal alle nadruk komt te liggen op het aanleren van 'sociale vaardigheden' en dit in groepsverband noodgedwongen nog eens wordt toegespitst op aanpassing aan de leefgroep (van 'soortgenoten'), heeft dit als niet te onderschatten nadeel dat er van de 'individualisering' vaak weinig terecht komt (kan komen); en dan niet alleen de individualisering die voorwaarde is voor een persoonlijke aanpak van persoonlijke problemen en tekortkomingen, maar ook de meer algemene individualisering in de zin van weerbaarheid tégen groepsbeïnvloeding. En als er iets is wat bijv. ADHD-jongeren (en daar zal het in de nabije toekomst waarschijnlijk meer en meer over gaan, althans waar het geweldsdelicten betreft!) nodig hebben is het dit soort weerbaarheid, en nadrukkelijk niet een nog verder gaande groepsaanpassing, want daar zijn ze als onnadenkende en impulsieve 'makkelijke meelopers' juist niet zelden het slachtoffer van geworden. Vrijwel alle jeugddelicten worden 'in commissie' gepleegd en dus is op-zich een internaatsplaatsing al een middel dat 'de kwaal' eerder zal verergeren dan verbeteren, maar zeker geldt dit voor deze categorie - en daarom zullen methoden van aanpak ontwikkeld moeten worden die op z'n minst de onontkoombare nadelen van heropvoeding-in-groepsverband kunnen neutraliseren, maar toch eigenlijk iets zouden moeten toevoegen aan het persoonlijk arsenaal van (keuze-) mogelijkheden. En die zullen toch gezocht moeten worden in de richting van versterking van de individualiteit: het zich verre (alhans op veilige afstand) leren houden van meedoen met wat iedereen doet, willen hebben wat iedereen heeft, willen beleven wat iedereen beleeft. Daar zal ook de opvoeding in 1e, 2e en 3e milieu op moeten worden gericht, dus zeker de heropvoeding in een inrichting als er al iets grondig mis is gegaan. En wat er verder aangeleerd zal moeten worden is zelfbeheersing (op elk denkbaar gebied), want dat is waaraan het deze ADHDgroep vooral ontbreekt, dat is hun ernstigste tekortkoming en de voornaamste reden waarom ze 'in de fout gaan'.
Dit laatste aspect zou de forensische jeugdpsychiater eigenlijk zeer terughoudend moeten doen zijn bij het uitbrengen van zo'n PIJ-advies, want er is geen enkele garantie dat betrokkene in een tehuis terecht komt die geschikt voor hem is, waar hij kan worden behandeld of aangepakt op een wijze die door de gedragswetenschapper wenselijk word geacht, sterker nog: van de rapporteur wordt verwacht dat hij hier geen uitspraken over doet, dat hij dit aan 'het ministerie' over laat... Bleef de TBS-diagnostiek tenminste nog uitgaan van omschreven stoornissen die waren erkend als leidend tot enigerlei verminderde toerekeningsvatbaarheid en bleef de TBS-indicatie nog beperkt tot de specifieke inrichtingen (aanvankelijk zelfs echt bedoeld en toegerust voor de behandeling van psychopathieën resp. persoonlijkheidsstoornissen, naderhand wel ietwat 'verwaterd' tot vooral streng gesloten verpleeginrichtingen), de PIJ-diagnostiek die nu wordt gevraagd gaat alleen maar uit van de vage notie dat er bij gewelds- en zedendelicten (want alleen daar gaat het over!) wel eens sprake zou kunnen zijn van een psychiatrisch te benoemen stoornis, en de PIJ-indicatie is vervolgens al helemaal een slag in de lucht, aangezien er nadrukkelijk niet wordt gevraagd daar een nadere invulling van te geven.
Maar bij de jeugdzorg, de jeugdhulpverlening (waar alles wat vroeger onder 'kinderbescherming' viel nu valt aan te treffen, behalve de Raden voor Kinderbescherming, die zelfstandig zijn gebleven - en ook nog wel iets aan 'individualisering' proberen te doen, nl. door hun rapportages, maar die gaan wel sterk overwegend over de sociale 'omgevings'-factoren en zijn dus ook weer niet zo uitgesproken individugericht. En met toevoeging van de jeugdreclassering, een nieuwe tak van zorg voor de delinquente jeugd in het kader van het nieuwe jeugdstrafrecht),
daar zal men toch wel geïnteresseerd zijn in de afzonderlijke gevallen? Nou, ook daar heb ik de laatste jaren nooit veel van gemerkt. Ook als je mensen uit deze sector hoort voor radio of TV, gaat het altijd vooral over hun te zware 'caseload': de te grote aantallen waar ze hun aandacht over moeten verdelen, de weinige tijd die ze voor hun pupillen hebben, en de grote hoeveelheid tijd die ze moeten besteden aan de administratieve afwikkeling (net als de politiemensen brengen ze veel tijd voor het beeldscherm door, de moderne versie van 'monitoring' - zelfs in jeugdinrichtingen ziet men meer en meer de groepsleiders vanachter de monitor hun pupillen in de gaten houden...)
- en dat heeft weer te maken met het feit dat de kinderrechter niet meer rechtstreeks het toezicht uitoefent, en dus aangewezen is op uitvoerige rapportage. Die rapportage bestaat vervolgens vnl. uit de invulling van vragenlijsten, en die zijn vaak al net zo onleesbaar als Processen Verbaal, en geven al helemaal geen beeld van de gevallen zoals ze werkelijk zijn. Aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan, en daar gaat het eigenlijk ook alleen maar om. In elk geval: op preventieve gedachten zal men ook hier niet zo gauw komen, hooguit op de gedachte om het toezicht wat efficiënter te maken middels nog meer 'computerisering'.... Blijft over de gezondheidszorg, waaronder de geestelijke jeugdgezondheidszorg, zijn daar tenminste de gevallen nog wel de baas, gaat het daar nog wel (vooral) om de casuistiek? In de praktijk waarschijnlijk
25
nog wel, maar in het beleid allang niet meer. Wat je ervan hoort gaat uitsluitend nog over getallen: bezuinigings-operaties, budgettering, tekorten, wachtlijsten, ziekte- en overlevingskansen in preciese percentages (soms tot cijfers achter de komma) en noem maar op. En dan natuurlijk ook nog die classificatie-codering, waardoor patiënten in elk geval 'op papier' tot nummers worden gemaakt. Maar dit lijkt misschien toch erger, vanuit dit gezichtspunt, dan het is, want die classificatie is wel degelijk bedoeld om eerst de diagnostiek te verbeteren (in elk geval te objectiveren), daarmee de goede bouwstenen leverend voor nader wetenschappelijk onderzoek, zodat eindelijk, ook in de psychiatrie, kan worden vastgesteld 'waar het van is gekomen', waarna betere behandelingsmethoden kunnen worden uitgeprobeerd - en als uiteindelijk (ultiem) doel ook een betere preventie kan worden nagestreefd. Dat is nog wel een lange weg om te gaan, maar er zit misschien niets anders op, want tot nu toe is er te weinig overeenstemming geweest over de oorzaken e.a. mogelijke aanleidingen van gestoord gedrag om overtuigende en vooral ook 'wetenschappelijk verantwoorde' preventieve aanwijzingen te kunnen opleveren. Maar net nu de tijd rijp lijkt te zijn, en men eindelijk ook in de geestelijke jeugdgezondheidszorg vastberaden op weg wil gaan om ziekten e.a. stoornissen te doorgronden teneinde ze uit te bannen, besluit onze overheid, getuige het recente regeeraccoord, om de hele geestelijke jeugdgezondheidszorg (dus niet alleen de jeugdafdelingen van de RIAGG's maar ook de kinderpsychiatrische klinieken en poliklinieken, waar bij uitstek voornoemde research zou moeten plaatsvinden!) over te hevelen naar de (algemeen-maatschappelijke incl. justitiële) jeugdhulpverlening. U moet zich eens voorstellen, dat zoiets zou gebeuren met de kindergeneeskunde, dat die uit de geneeskunde zou worden gestoten en ondergebracht bij bijv. de thuiszorg, of nog erger: bij het maatschappelijk werk!
Dat dit desastreus zou zijn voor de (zo bitter nodige!) 'verwetenschappelijking' van de kinder- en jeugdpsychiatrie zal waarschijnlijk nog wel (net) op tijd tot de beleidsvoerders doordringen (in feite zou het nl. het einde betekenen van dit vak als wetenschappelijke psychiatrische discipline!), maar dat het ook catastrofaal zou zijn voor de (minstens zo nodige) verdere ontwikkeling van een medische preventieve attitude bij de werkers in deze geestelijke gezondheidszorg-sector (in feite het einde daarvan zou betekenen!), daar zal, naar moet worden gevreesd, heel wat minder zwaar aan worden getild. Tegen deze ontmoedigende achtergrond, in dit sombere perspectief, ben ik geneigd hetzelfde te zeggen als in mijn voordracht over 'De preventie van preventie' - nu net 20 jaar geleden - en waarbij ik, in navolging van Kennedy, een Franse maarschalk aanhaalde, die zijn tuinman de opdracht gaf een boom te planten omdat hij last had van de zon en in de schaduw wilde zitten: de tuinman wees hem erop dat het nog vele jaren zou duren voor de boom de gewenste schaduw zou geven, waarop die maarschalk moet hebben geantwoord dat dit een reden temeer was om de boom onverwijld te planten... De boom die ik geplant zou willen zien, ook al zou die pas over vele jaren preventieve vruchten dragen, kan weer het beste worden gedemonstreerd aan de ADHD: Het zou echt te betreuren zijn als niet alvast de meest voordehandliggende en 'voorspelbare' inzichten hieromtrent 'hard' gemaakt zouden worden. Want daar moet toch zo langzamerhand iedereen het wel zo'n beetje over eens zijn, dat ADHD te maken heeft met onbeheerstheid en dus met verslaving en dus met uitde-hand-lopende agressiviteit, en dat daar iets aan te doen is, in elk geval aan dat uit-de-hand-lopen. Over gebrek aan publieke en politieke belangstelling valt niet te klagen: al jarenlang geldt de jeugd-geweldscriminaliteit als top-topic (ook in de laatste regeringsverklaring/troonrede ontbreekt het niet, alleen kon nu moeilijk nog de link worden gelegd met onvrijwillige jeugdwerkloosheid, want die bestaat nauwelijks nog...) en het kan echt niemand, die hierover beroepsmatig nadenkt, zijn ontgaan dat het die vermaledijde ADHD is die vaak als startmotor hiervan fungeert. Wat vroeger van die MBD-kinderen werd gezegd, nl. dat ze alle eigenschappen vertonen die ken-merkend zijn voor een kind, alleen in zeer overdreven mate (en op een leeftijd waar het niet meer normaal is) - dat gaat ook op voor deze ADHD-groep. Je kunt daarom aan hen ook altijd het beste aflezen waar kinderenin-het-algemeen gevoelig voor zijn, kwetsbaar voor zijn, en dus ook wat in de maatschappelijke omgeving het meest nadelig is voor kinderen en waar je hen eigenlijk zoveel mogelijk voor zou moeten behoeden. Toen de opvoeding nog sterk inperkend (en beperkend) was, waren het deze soort kinderen die daartegen in opstand kwamen, die daar niet onderdoor gingen maar er tegenin, alleen als dat extreme vormen aannam kon deze 'acting-out' soms in psychopathische richting gaan; terwijl de toch al meer geremde kinderen er onderdoor gingen, zich eraan onderwierpen op een manier die soms neurotisch kon worden genoemd. Nu zijn het de ontremde, onmatige, onbeheerste ADHD-kinderen die het slachtoffer dreigen te worden van een te vrije, te tolerante, te weinig structuur biedende opvoeding - en vooral ook van de overmaat aan prikkels waaraan ze in onze overdadige samenleving worden blootgesteld: teveel mensen
26
om hen heen, teveel omgevingen, teveel geluidsprikkels, teveel te zien (alleen al op de televisie: TV staat gewoon voor Te Veel!). En dat begint al vroeg, met teveel speelgoed, teveel clubs en activiteiten, teveel contacten, teveel indrukken - straks misschien niet meer zozeer voor de TV maar voor het computerscherm op internet, en als het ergens 'te druk' is, dan wel daar. Te druk voor onmatige kinderen, die alles willen hebben en alles willen meemaken, en wel direct, maar ook 'te druk' voor normale kinderen. Die ADHD-groep fungeert a.h.w. als lakmoesproef: aan hen valt af te lezen dat er iets mis is, iets niet goed gaat. Maar hoe krijg je de politiek zover een maatschappij te willen veranderen waarin verder alles juist zo goed lijkt te gaan, en waarvan dat 'goed gaan', die welstand en die welvaart (en die 'droombegroting' van Zalm) juist berust op die overdaad, die overconsumptie, op dat geld dat men maar laat rollen - en wat men al van jongs af heeft geleerd. Het is niet alleen maar een kwestie van accijns-inkomsten op alcohol en rookartikelen die men maar al te goed kan gebruiken, wat de overheid nog eens extra terughoudend zal doen zijn bij de echte bestrijding ervan is waarschijnlijk ook de vrees dat onze hele opgeblazen economie zal instorten als het echt zou lukken de jeugd tot een ander bestedingspatroon te bewegen, hen tot matiging en een zekere soberheid op te voeden. Je kunt hier nauwelijks somber genoeg over zijn, het moet echt nog heel veel gekker worden (dan het al is!), voor publiek en politiek bereid zullen zijn offers te brengen - en voor vervolgens ook de jeugd nog het nut hiervan inziet. Daarom zul je de ambities voor wat betreft de preventie van jeugd-gewelds-criminaliteit ook zeer bescheiden moeten houden, en bijv. beperken tot het vroeg signaleren van ADHD-problematiek en het proberen te voorkomen dat dit verder uit de hand loopt dan nu eenmaal onvermijdelijk is in deze maatschappij. Voor wat betreft de loutere vermogensdelicten, zoals gezegd veruit de hoofdmoot, ook in de forensische jeugdpsychiatrie, is er echt helemaal geen uitzicht op enige verbetering zolang onze samenleving de overdaad aanbiedt waarover ze beschikt. Want diefstallen hebben echt niets te maken met armoe en met tekorten, maar met weelde, met juist teveel begeerlijke zaken - waarvoor men dan soms op het dievenpad moet gaan om ze te ook (!) te kunnen krijgen, dus vanuit een relatieve armoede. (Ik heb een bijstandsmoeder voor de TV eens horen klagen over het feit dat haar uitkering niet eens voldoende was om buiten Europa met vakantie te gaan...) Het 'begeren' van het tiende gebod, daar gaat het om, en dat stelen daar soms uit voortvloeit, is nauwelijks opmerkelijk te noemen, en zou in elk geval geen reden moeten zijn om een psychiatrische expertise te vragen... Iemand die niet genoeg verdient om het uitbundige algemeen-gangbare uitgaanspatroon te bekostigen (niet twee disco-avonden per week, maar nog veel vaker en afgewisseld met house-party's en 'gewoon stappen') zal dat geld of die goederen ergens vandaan moeten zien te halen. Maar ook dertig jaar geleden waren dertig biertjes op een uitgaansavond al de gewoonste zaak van de wereld (en een happy hour moest toen nog worden uitgevonden...) en hetzelfde uitgaanspatroon had ook nog weer te maken met de daarbij 'verplichte' dure uitmonstering (hoeveel 'gabbers' ik niet heb gezien die op het dievenpad en dus in het Poortje waren beland om hun dure 'aussie' te kunnen aanschaffen; wat dat betreft zijn die stelende junks alleen maar anders omdat ze nog veel meer geld nodig hebben en op elk uur van de dag...). Daarom houd ik mijn hart ook vast als ik hoor hoe belangrijk dure merkkleding al voor kleine kinderen kan zijn: dat is misschien goed voor de economie, maar schadelijk voor hun 'ziel' en voor hun toekomstig koopgedrag! Dat bijna gedwongen bestedingspatroon stond ook toen al op gespannen voet met het besteedbaar budget van wél werkende jongeren. Dat inbreken en die tasjesroof etc. hadden dan ook minder te maken met geldgebrek dan met fantasieloos en voordehandliggend bravoure-gedrag (waaronder geldsmijterij): men sloeg vaak zijn slag in eigen omgeving, waar weliswaar weinig te halen viel maar waar het wel het meest gewaagd was. Inmiddels staan de (ook jonge!) jongeren vele andere 'middelen' ter beschikking, die eerst de zintuigen, dan de gevoelens en tenslotte het geweten afstompen, waardoor begrippen als wagen en durven, spanning en sportiviteit, imponeren en rivaliseren niet eens meer aan bod komen: men raakt 'buiten zichzelf', staat niet meer voor zichzelf in en men is dus tot álles - en tegelijkertijd tot niets meer in staat. De wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt heeft waarschijnlijk veel te maken met persoonlijke eigenschappen, met wat je zou kunnen noemen 'geestelijke armoe' - en weinig tot niets met achterstandsituaties zoals jeugdwerkloosheid. Aan die individuele eigenschappen zou preventief misschien nog iets gedaan kunnen worden, net als bij ADHD, maar veel meer zit er waarschijnlijk niet in. En in elk geval zou je je kunnen afvragen of ook (zelfs) bij vermogens-delicten de juridisering, het onder de strafwet brengen en vervolgens het opsluiten in een gevangenis, wel de goede methode is: preventief werkt het niet, zeker niet zolang de maatschappij zo overdadig zijn begeerlijkheden aanbiedt (en verzekering de schade dekt...) en de maat nooit vol is, bij niemand niet. Beter zou waarschijnlijk helpen een soort 'pluk-ze'-wetgeving: de schade drie-dubbel moeten vergoeden door inhoudingen op te leggen waar dit maar kan - zodat je er ook tegenover je vrienden gekleurd op komt te staan (heel wat zieliger gekleurd dan als je in de gevangenis was beland, want daar win je juist een zekere status mee). Gold stropen vroeger ook niet als een ernstig misdrijf, omdat rijke landheren zich daardoor bedreigd voelden in hun wildstand? Nu zijn we allemaal rijk en voelen we ons allemaal bedreigd in onze welstand - maar is dat eigenlijk wel voldoende reden om diefstallen en inbraken tot ernstige misdrijven te verklaren? Zouden we er niet verstandiger aan doen wat minder dingen te gedogen - en ook diefstallen eenvoudigweg niet te gedogen, zonder daar nu direct een strafzaak van te maken: het is gewoon 'not done' en zoiets straf je maatschappelijk af en niet direct strafrechtelijk...
Men zegt weleens dat het peil van de beschaving van een samenleving kan worden afgemeten aan de zorg die men heeft voor de zwakkeren. In onze maatschappij kunnen we met enige tevredenheid terugzien op wat we hebben bereikt voor mensen in achterstandsituaties, zoals dat uiterst politiek correct pleegt te worden aangeduid: de 'nieuwe armen' die achter het net vissen van de huidige welvaart maar wel een vangnet krijgen aangeboden, de motorisch en zintuiglijk gehandicapten voor wie allerlei voorzieningen
27
breeduit toegankelijk worden gemaakt, en toch ook nog wel (net) de verstandelijk gehandicapten, die meer en meer in staat worden gesteld om gewoon 'tussen ons in' te leven. Maar strekt onze zorg en onze bezorgdheid zich ook uit over de jeugdigen die op een heel andere, minder direct zichtbare maar soms niet minder voelbare, manier zijn gehandicapt - degenen met een zwakke zelfcontrole en een daardoor sterkere neiging tot verslaving en (dus) tot geweldsdelicten? Het zou ook uit 'welbegrepen eigenbelang' zijn daar meer aandacht aan te besteden, want doen we dat niet dan kan ons welzijn, ons gevoel van welbevinden, daar heel wat meer door bedreigd worden dan door veronachtzaming van de eerder genoemde gehandicapten. Hoe onze maatschappij meer (ook) op hen '(in)gericht' zou moeten worden, daarover laten de voorgedragen 'gevallen' nauwelijks twijfel bestaan. Maar wat daarvan zou bereikbaar zijn binnen de beperkingen van ons hooggeroemde poldermodel? Niet dat we gezamenlijk afstand doen van onze overdaad, dat we een zekere soberheid gaan betrachten in ons bestedings- en uitgaans-patroon, daarvoor zijn heel andere (o.a. economische) argumenten nodig. Maar misschien wel dat we samen tot het inzicht (en de overeenstemming) komen dat ons al even vermaarde 'gedoogbeleid' toch meer nadelen dan voordelen oplevert, zeer zeker voor de hier bedoelde groep. Trouwens: waren het ook niet de jongerenorganisaties van alle politieke partijen die op afschaffing hebben aangedrongen? In concreto zou dit betekenen dat de verkoop van (alle soorten) drugs en alcohol aan minderjarigen niet alleen strafbaar zou moeten worden gesteld, maar ook drastisch-strafrechtelijk zou moeten worden vervolgd. In eerste instantie kan het hierdoor juist aantrekkelijker worden voor rebellerende pubers, maar dit zal zeker worden gecorrigeerd door het minder makkelijk verkrijgbaar worden. En in elk geval wordt dan het duidelijke signaal afgegeven dat 'verdovende middelen' gevaarlijk worden geacht voor jeugdigen, of ze nu tot de extra kwetsbare groep van de ADHD-ers behoren of niet: elke jongere in de puberteit neigt tot onmatigheid en onbeheerstheid, en daarom kunnen zij de weelde nog niet aan van de op-peppende 'geest-verruiming' die aan gezapige en uitgedoofde volwassenen misschien wel gegund moet worden (omdat die aan zichzelf geen 'kick' meer kunnen ontwringen). Op die toon zou het hen misschien ook uitgelegd kunnen worden: in plaats van 'jullie zijn daar nog niet aan toe, dat mogen jullie nog niet' - meer op de toer van 'dat hebben jullie nog niet nodig, dat is iets voor volwassen slappe sukkels'. (Het omgekeerde als met sigarettenroken: dat is juist voor ouderen het meest gevaarlijk gebleken, jongeren kan het alleen kwaad als ze eraan verslaafd raken en er niet tijdig weer mee op kunnen houden - wat wel een argument is om er niet aan te beginnen, maar toch wel van een heel andere orde dan het vroegere 'het is geen man die niet roken kan'!) Hoe het ook zij: een streng verbod op verkoop en verstrekking van alcohol en drugs aan minderjarigen zou een ander soort bestedings- en uitgaanspatroon van jongeren (jonger dan 18-jarigen) kunnen bewerkstelligen, en in elk geval een halt kunnen toeroepen aan het 'steeds jonger - steeds later - steeds heftiger' - en aan de daaraan onlosmakelijk verbonden uitbarstingen van 'zinloos geweld'. En dat zou ons allemaal toch eigenlijk wel een klein offertje waard moeten zijn.
J. Euwema forensisch jeugdpsychiater (n.m.p.)
28