J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
Gedachten over Bijbelstudie ‘En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is. En gij doet wel, dat gij daarop acht hebt …’
Introductie Bijbelstudie lijkt voor sommige mensen een steen des aanstoots te zijn. “Luister op zondag maar gewoon naar de dominee en lees nu maar gewoon een aantal goede boeken, want wie ben jij dat jij de Bijbel, een geestelijk boek, kunt lezen en begrijpen?” Dit advies kom ik in onze reformatorische kring in allerlei variaties en in verschillende toonaarden tegen. Met respect voor de veelal integere bedoelingen van deze mensen, maar het schaamrood moet hun toch op de kaken komen te staan. Zijn we weer terug bij af?! Terug bij Rome, waar de leken hun eigen 1
2
‘boeken’ hadden , waar Gods Woord angstvallig in het Latijn voorgelezen werd , opdat mensen er maar geen misbruik van zouden maken, waar de pastoor de ‘goegemeente’ voorkauwde wat tot hun eeuwig welzijn dient?
3
Stelling Ik zou graag de stelling willen poneren dat een christen geen christen is, als hij of zij niet met enige regelmaat bijbelstudie doet. Dat is wat ik in onderstaande wil verdedigen. Als probleemstelling geformuleerd, zou je kunnen zeggen: behoort bijbelstudie een substantieel onderdeel van het christelijk leven te zijn, of niet? Voor de antwoorden op deze vraag zullen we te rade moeten gaan bij de Schrift zelf, omdat dát de openbaring van God Zelf is. Wat onze ouders, ambtsdragers, predikanten, traditie, etc. op deze vraag zouden antwoorden, is voor ons van secundair belang. Het gaat immers niet om de wil van mensen, maar om de wil van God die we dienen te gehoorzamen. Dit roept bij een aantal mensen echter direct de vraag op: maar kúnnen we dat dan? Terwijl anderen het – al dan niet met een beroep op passages als 1 Kor. 2:4 – stellenderwijs formuleren: dat kunnen wij niet! Nadat ik een aantal motieven voor bijbelstudie uiteen heb gezet, komt vervolgens een aantal bezwaren aan de orde die dikwijls aangevoerd worden tegen bijbelstudie. Het zal blijken dat een aantal tegenargumenten paradoxaal genoeg juist pleit vóór het doen van bijbelstudie, terwijl de andere argumenten niet blijken te pleiten tégen bijbelstudie, maar tegen een verkeerde manier waarop dat kan gebeuren. Maar dan is het geen principieel argument meer tegen bijbelstudie op zich.
Gehoorzaamheid De belangrijkste reden voor een christen om bijbelstudie te doen, is eenvoudig gehoorzaamheid aan het bevel van de Heere Zelf. We kennen toch allemaal de woorden van de Heere Jezus aan de Joden, uit Joh. 5:39 “Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen”? En in Jes. 34:16 lezen we “Zoekt in het boek des HEEREN, en leest …”. En als de rijke man in Luk. 16 aan Abraham vraagt om Lazarus uit de doden tot zijn 5 broers te zenden, antwoordt Abraham: “zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen!” (vs. 29).
1 2 3
Bij ons: de oude schrijvers Bij ons: de Statenvertaling Bij ons: ‘luister maar naar de dominee’
1
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
Sterker nog, de Heere heeft ons Zijn Woord gegeven met een duidelijk doel. Aan het einde van zijn evangelie schrijft Johannes immers: “Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam.” (Joh. 20:31; vgl. 1 Joh. 5:13). Eenzelfde gedachte vinden we al in het Oude Testament, waar de Heere Zelf het volk instrueert met de woorden: “Legt dan deze mijn woorden in uw hart, en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat en schrijft ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten, opdat uw dagen, en de dagen uwer kinderen, in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde” (Deut. 11:18-21; vgl. Deut. 32:45-47).
Ongelovigen Het evangelie van Johannes, en ik denk in het verlengde daarvan wel te mogen zeggen: de hele Schrift, is geschreven opdat mensen tot kennis der waarheid, ja tot kennis van de Heere van de waarheid zouden komen. Maar een ongelezen Schrift zal dat doel nooit bereiken. Gods Woord dient daarom gelezen te worden, en in de eerste plaats wel door ongelovigen, d.w.z. door heidenen “die zonder Christus zijn, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld” (Ef. 2:12). Waarom dan, waarom moeten ongelovigen de Schrift lezen? Dat kunnen ze toch niet, want de natuurlijke mens kan de Schrift toch niet verstaan? O nee? Is dat waar? Deze vraag zullen we straks nader bezien, maar de waarom-vraag is eenvoudig te beantwoorden. Waarom moeten ongelovigen de Schrift lezen? Omdat het immers die heilige Schriften zijn die “wijs kunnen maken tot zaligheid” (2 Tim. 3:15). Iets soortgelijks lezen we in 2 Petr. 1:19: “En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten”.
Gelovigen Maar wat nu als een ongelovige door het lezen van de Schrift al uit de duisternis getrokken is? Stopt dan het bijbellezen, het studeren in Gods Woord? We lezen wel wat anders bij de dichter van Psalm 119:97vv: “Hoe lief heb ik Uw wet! zij is mijn betrachting den gansen dag … Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad”. In Gods eigen Woord vernemen Zijn kinderen wat Zijn wil is (vgl. Ezech. 18:23, Joh. 6:39, 1 Thess. 4:3, 5:18, 1 Joh. 5:14). De conclusie zal helder zijn: de Schrift is gegeven tot ons heil, tot ons behoud én ze is “nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust” (2 Tim. 3:16). Ze moeten ons wijs maken tot zaligheid (2 Tim. 3:15), ze zullen het pad van de jongeling zuiver houden (Ps. 119:9), etc. De Heilige Schriften brengen dus ongelovigen tot Christus, terwijl zij de gelovigen verder brengt op de weg van de heiligmaking.
De Bereërs en hun critici Aan het begin hebben we gezien, hoe menselijke en traditionele meningen en opvattingen van secundair belang zijn ten opzichte van het eigen getuigenis van de Schrift. Laten we daarom eens zien hoe de Schrift Zelf bijbelstudie beoordeelt? Het ligt voor de hand wat we lezen in Hand. 17:11 “En dezen (de 2
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
inwoners van Berea; JMP) waren edeler, dan die te Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren”. Waarom zijn de Bereërs edeler? Juist omdat ze Gods Woord ter hand namen en aan de hand van de goddelijke Schriften (toen nog het Oude Testament) te toetsen of de prediking van ds. S.P. van Tarsen wel klopte. Leeft die houding nog bij ons, dat wij de prediking van vandaag toetsen aan de Schrift? Want dát is de bedoeling, dat we ook daadwerkelijk wat met de prediking gaan doen. Er is zoveel onkunde in onze gereformeerde gezindte, doordat wij de Schriften niet meer kennen. Dit staat in schril contrast met de christenen uit de vroege kerk: die waren in-en-in vertrouwd met het Oude Testament, zodat van Paulus (Hand. 9:22) en Apollos (Hand. 18:28) gezegd kan worden, dat ze uit de Schriften “bewezen dat Jezus de (beloofde) Christus is”. Ik heb iemand een keer horen tegenwerpen: die Bereërs, dat waren ambtsdragers. Maar dat stáát er niet en op grond van de hele Bijbel is het onzinnig om te veronderstellen dat Lukas dat bedoelde. Zo’n gedachte is alleen logisch vanuit ónze kerkelijke situatie en traditie, waarin het alleen ambtsdragers (mogen) zijn die de prediking toetsen. Maar wij moeten het Nieuwe Testament niet lezen en beoordelen door de bril van onze tijd, maar wij moeten de huidige tijd en traditie bezien naar de maatstaven van de Schrift!
Bezwaren tegen bijbelstudie Terwijl we zojuist hebben gezien hoe belangrijk bijbelstudie is voor zowel gelovigen als ongelovigen, tóch zijn er mensen (waaronder ook ambtsdragers) die bezwaren hebben tegen (bepaalde vormen van) bijbelstudie. Ik noem er enkele (een greep uit de bezwaren die ik aan persoonlijke contacten en correspondenties ontleen): 1) de Bijbel is een geestelijk boek en de natuurlijke mens kan de betekenis ervan niet verstaan (n.a.v. 1 Kor. 2:14) 2) een nadeel van persoonlijke bijbelstudie kan zijn dat je niet gecorrigeerd wordt wanneer je dwaalt 3) een nadeel van persoonlijke bijbelstudie is, dat je heel selectief interpreteert waardoor je alleen bepaalde betekenissen van een tekst erkent die in jouw straatje passen 4) bepaalde vormen van bijbelstudie onttrekken zich aan ambtelijk toezicht 5) een nadeel van groepsbijbelstudie kan zijn dat door middel van beïnvloeding van personen in de groep een bepaalde denkrichting op wordt gegaan die geen recht doet aan wat er staat Op elk van deze bezwaren wil ik wat nader ingaan. Daarbij moet ik echter tegelijk zeggen, dat ik hierin een enigszins ambivalente houding heb. Enerzijds ben ik ervan overtuigd, dat veel ‘bezwaarden’ oprecht bezorgd zijn, dat het bij bijbelstudie mis kan gaan en daarom vanuit een integere houding waarschuwen tegen bijbelstudie. De integriteit van deze mensen wil ik hoog houden, sterker nog: in zeker opzicht deel ik deze zorg, maar tegelijkertijd meen ik dat ze het – ondanks hun integriteit – tóch bij het verkeerde eind hebben en dat ze, gedreven door de angst voor misstanden, wat dít betreft niet meer spreken en handelen overeenkomstig Gods Woord. En zodra dát het geval is, moet daarover gesproken kunnen worden, niet alleen op het niveau van ambtsdragers (want dat is rooms), maar óók op het niveau van het gewone gemeentelid. Denk in dit verband aan de gemeenteleden Aquila en Priscilla die de ambtsdrager Apollos terzijde namen om hem in alle liefde een aantal belangrijke onvolkomenheden in zijn prediking te wijzen (Hand. 18:26).
3
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
1 Kor. 2:14 1 Kor. 2:14 wordt veel geciteerd in verband met bijbelstudie doen: de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, dus: je kunt dan maar beter geen bijbelstudie doen. Wat hier gebeurt, is uiterst pijnlijk: óf dit bijbelvers wordt niet begrepen, óf ze wordt verdraaid. Laten we hopen, dat het eerste het geval is. Want dan valt er ook in alle eerlijkheid en openhartigheid over te praten met elkaar. Het probleem is, dat dit vers vaak uit haar context wordt geïsoleerd, waardoor er totaal verkeerde conclusies uit getrokken worden. In de eerste plaats wil ik opmerken dat hier gesproken wordt over de natuurlijke mens, wat eenvoudiger gezegd: over de ongelovige. Als dit vers al zou bedoelen om mensen van bijbelstudie af te houden – wat zeker niet het geval is – dan zou het alleen nog de ongelovigen betreffen, want in vs. 15 wordt gezegd: “Doch de geestelijke [mens] onderscheidt wel alle dingen”. Dat wordt vaak vergeten… In de tweede plaats: is dit werkelijk een argument om voorzichtig te zijn met bijbelstudie? Hierboven zagen we dat deze passage een kind van God er niet van kan weerhouden om bijbelstudie te doen. Maar wat zegt deze passage voor een ongelovige? In elk geval niet, dat hij niet in de Bijbel mag studeren, want dat zou strijden met het hele eigen getuigenis van de Schrift. De Heere Zelf getuigt daarin immers: -
dat die heilige Schriften wijs kunnen maken tot zaligheid (2 Tim. 3:15)
-
dat we éérst het Koninkrijk van God moeten zoeken (Matth. 6:33) en waar doen we dat anders dan in Gods Woord, die wel de routebeschrijving naar dat Koninkrijk genoemd mag worden?
Hier, in 1 Kor. 2:14, wordt – in eigen woorden geformuleerd – eenvoudigweg gezegd, dat Paulus’ prediking niet begrepen zal worden, zolang de mens nog niet geestelijk is. We horen hier dus in feite juist een appèl, een oproep tot bekering, opdat de natuurlijke mens zich van zijn God-loze weg bekeert en opdat hij de dingen zal begrijpen die ‘des Geestes Gods’ zijn. Hoe kan dat dan? Door te lezen en te studeren in Gods Woord, waar gesproken wordt over die ene Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid, over Christus Jezus, dat is Zaligmaker, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is (Joh. 14:6)! Dus in plaats dat dit vers een belemmering zou zijn voor de onbekeerde om de Bijbel te bestuderen, is dit juist een grote aansporing om dat te doen.
Nog even terug naar het niet-begrijpen van de prediking. Wat bedoelt Paulus daarmee? Waarom worden de ‘dingen die des Geestes Gods zijn’ niet begrepen? Omdat het de ‘wijsheid Gods’ is (1 Kor. 2:7) en niet een wijsheid van deze wereld, noch van de oversten van deze wereld (vs. 6). Het gaat om ‘Jezus Christus en Dien gekruisigd’ (vs. 2). En juist van dát evangelie lezen wij in Paulus’ eerste brief aan Korinthe (1:23): “doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid”. Waarom een ergernis voor de Joden? Niet omdat zij het evangelie niet geloofden, maar omdat zij er helemaal niet aan wilden dat de werkelijke Messias een geheel andere Messias was dan zij verwacht hadden. Waarom een dwaasheid voor de Grieken? Niet omdat zij het evangelie niet konden begrijpen, maar omdat die Christus niet voldeed aan hun eigen grote helden en goden. Zij wilden er niet aan, dat een God zou zijn Die Zijn eigen Zoon zou opofferen voor vijanden (Rom. 5:8). Het evangelie is op zich duidelijk, maar mensen willen het – om allerlei redenen – niet geloven. Dát is het probleem, dát is de reden waarom de natuurlijke mens de zin des Heeren niet kent (1 Kor. 2:16). Enkele voorbeelden: -
als we Lev. 20:7 lezen: “Daarom heiligt u, en weest heilig; want Ik ben de HEERE, uw God!”, dan weet iedereen wat daarmee bedoeld wordt, namelijk afstand doen van de zonde, omdat een 4
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
zondaar niet voor God kan bestaan (vgl. 1 Petr. 1:14-16). Je hoeft geen gelovige te zijn om dát te kunnen begrijpen. -
als we lezen Joh. 3:16: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe,” dan weet en begrijpt iedereen dat God eigenlijk helemaal niet wil dat mensen verloren gaan (vgl. Ezech. 18:32 en 1 Tim. 2:4).
-
als we Matth. 25:31-46 lezen, dan weet en begrijpt iedereen dat er óndanks Joh. 3:16 toch mensen zullen zijn die weigeren om het evangelie gehoorzaam te zijn. En hun bestemming zal vreselijk zijn … (vs. 41 en 46b).
-
als we Ef. 1:1-14 lezen, dan weten en begrijpen we allemaal dat de zaligheid van mensen is gegrond in het verkiezend welbehagen van onze God.
Zo kan ik de hele Schrift doorgaan. Hiermee is echter niet gezegd, dat alles even gemakkelijk is. Integendeel, we moeten goed lezen en Schrift met Schrift vergelijken en ook zal het vaak genoeg gebeuren, dat we eenvoudig echt niet snappen wat er staat, bijvoorbeeld omdat we te weinig achtergrondinformatie hebben, of omdat een zin heel ingewikkeld is vertaald, etc. Maar in principe kunnen wij de Bijbel gewoon begrijpen, als we maar willen luisteren. En als je niet wilt luisteren, waarom lees je dan überhaupt de Bijbel?
Dwalen Het tweede bezwaar betrof het gevaar van bijbelstudie, dat je niet gecorrigeerd wordt wanneer je dwaalt. Dat is echter maar net de vraag! De Heere Jezus draait het juist om: “Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods”, is het antwoord dat de Sadduceeën in Matth. 22:29 van Hem krijgen, als ze de Heere willen strikken met een vraag over de opstanding. Juist het ontbreken van Schriftkennis is vaak een oorzaak van tal van dwalingen! We kennen het spreekwoord: elke ketter heeft z’n letter. Wel, als zo’n ketter ergens iets leest, wat in zijn straatje past, dan moet hij dat niet gaan koesteren, maar dan moet hij eerlijk Schrift-met-Schrift vergelijken. Daarmee komen we tegelijk op het eigenlijke probleem: het probleem is niet bijbelstudie, het probleem zit juist in de houding van degene die ‘bijbelstudie’ doet. Als een ketter een dwaling gaat verkondigen, dan moeten we hem niet verbieden om bijbelstudie te doen, integendeel! We moeten hem juist aansporen om dat wel te gaan doen en wel op een eerlijke manier, opdat hij door vergelijkende Bijbelstudie zal inzien dat zijn dwaling geen standhoudt. Bovendien, een ketter ventileert zijn dwalingen ook wel zonder bijbelstudie. De kerk zit dikwijls vol van zulke mensen (ik bedoel: mensen die misschien niet dwalingen leren, maar wel in praktijk brengen). Angst om te dwalen is dus geen belemmering om bijbelstudie te doen, maar juist een aansporing om bijbelstudie te doen!
Selectief Het derde genoemde bezwaar van bijbelstudie was, dat je heel selectief interpreteert waardoor je alleen bepaalde betekenissen van een tekst erkent die in jouw straatje passen. Ik zou het bezwaar iets willen aanpassen: het is geen feit dat je heel selectief interpreteert, maar het is een mogelijkheid. Niet elke bijbelstudie is immers selectief, hoewel ik het gevaar erken.
5
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
Maar opnieuw: gesteld dat een bepaalde persoon of een bepaalde bijbelstudiegroep inderdaad selectief is in haar onderwerpkeuze of in haar interpretatie, wat is dan het eigenlijke probleem? Het is dan toch de wijze van bijbelstudie, waar wij iets van moeten zeggen? We moeten dan toch niet ronduit gaan verbieden om bijbelstudie te doen?! Een adequaat antwoord is dan om de betreffende perso(o)n(en) erop te wijzen dat ze wat minder selectief moeten zijn. Het betekent ook dat mensen goed onderwijs moeten krijgen in het bestuderen van de heilige Schrift: thuis, op school en in de kerk.
Ambtelijk toezicht Als vierde bezwaar werd genoemd dat diverse vormen van bijbelstudie zich aan het ambtelijk toezicht onttrekken. Eerlijkheid gebiedt mij soms om een aantal woorden in deze zin om te wisselen: meer dan eens gebeurt het dat het ambtelijk toezicht zich onttrekt aan bijbelstudie, ofwel: dat er vanuit ambtsdragers bezwaren zijn tegen bijbelstudie. In dat geval zit er niets anders op dan het zonder ambtelijk toezicht te doen! Verder wil ik vooropgesteld hebben, dat bijbelstudie onder ambtelijk toezicht wat mij betreft voorkeur verdient om de eenvoudige reden, dat zij ertoe aangesteld zijn om de gemeente te (helpen) onderwijzen in de boodschap van Gods Woord. Maar daarmee is echter niet alles gezegd. Bijbelstudie moet niet persé onder ambtelijk toezicht vallen. Dit is praktisch ook onmogelijk: ieder gemeentelid moet zelfstandig in staat zijn om Gods Woord te lezen en te bestuderen. De Bijbel mag overal open gaan, ook waar geen ambtsdragers zijn. Maar waar zij er wel zijn, dienen zij hun verantwoordelijk te nemen en het bestuderen van Gods Woord te stimuleren. Ambtelijk toezicht impliceert echter niet per definitie participatie van ambtsdragers. Als dit om wat voor reden dan ook moeilijk of onmogelijk is, dan is er nog steeds sprake van ambtelijk toezicht, wanneer de ambtsdragers nauwe en welgemeende persoonlijke contacten onderhouden met de deelnemers. Ambtsdragers hebben niet de taak om bij elk spreken over of bestuderen van Gods Woord aanwezig te zijn. Zij hebben wél tot taak om zorg te dragen voor haar gemeenteleden en dat gebeurt niet door middel van één huisbezoek per jaar, maar wel door middel van regelmatig persoonlijk contact, waar met een open houding over geestelijke zaken (waaronder de bijbelstudie) gesproken kan worden.
Bepaalde denkrichting Tenslotte werd als bezwaar tegen in het bijzonder groepsbijbelstudie genoemd, dat door middel van beïnvloeding van personen in de groep een bepaalde denkrichting op wordt gegaan die geen recht doet aan wat er staat. Ook hier geldt weer: bijbelstudie is daarmee niet het eigenlijke probleem. Als je zoiets signaleert, dan moet je ook daar adequaat op reageren, door dat bespreekbaar te maken. En door voortdurend de vinger bij Gods Woord te hebben. We moeten nooit klakkeloos iemand volgen, óók geen hooggeplaatste ambtsdragers, die we echter wel te respecteren hebben. Hoe moeten wij reageren, als we denken dat iemand de Schrift verkeerd uitlegt, of wanneer iemand iets anders zegt dan wat je altijd geleerd hebt? Zo iemand moeten we niet direct verketteren, want misschien heeft hij het wel bij het juiste eind. Het is juister om een dergelijke opvatting éérst te toetsen aan Gods Woord (zoals de Bereërs deden). En als we er dan nog niet uitkomen, laten we zo’n persoon dan eens bevragen op zijn visie. Dit geldt voor iedereen, inclusief ambtsdragers. Ambtsdragers in onze kring staan vaak op een hoog voetstuk, maar dat is rooms. Ook ambtsdragers kunnen fouten maken. Ik zeg niet dat ambtsdragers fouten maken, maar dat ze fouten kunnen maken en 6
J.M. Pauw
Gedachten over Bijbelstudie
november 2006
soms gebeurt dat ook. En áls dat gebeurt, dan mogen – ja moeten zij daarop aangesproken worden! We noemden al Hand. 18:26, waar ds. Apollos, die nota bene machtig in de Schriften was, door Aquila en Priscilla (let wel: een vrouw!) in zijn prediking werd gecorrigeerd. Uiteraard geldt hierbij dat we ons in acht dienen te nemen in de wijze waarop we zoiets doen. Maar ook hier geldt het principe: de Bijbel moet altijd open kunnen!
Conclusie en slot We hebben gezien dat er dringende redenen zijn om Gods Woord te bestuderen. Als je de meeste bezwaren tegen bijbelstudie serieus neemt, kom je er juist toe om het van harte aan te bevelen. Of dit individueel of in groepsverband gebeurt, maakt principieel geen verschil. Zowel bij persoonlijke als groepsgewijze bijbelstudie is er een aantal gevaren die vermeden moeten worden. In de bespreking van genoemde bezwaren tegen bijbelstudie hebben we echter gezien, dat het verbieden van bijbelstudie geen optie is. Toch is het laatste woord hierover niet gesproken. Want de prangende vraag blijft: hoe moeten wij bijbelstudie doen? Hoe kunnen wij dat dan? Hoe kunnen die misstanden waar mensen bang voor zijn, voorkomen worden? Met deze vraag besluit ik dit eerste artikel, waarin ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat dit in ieder geval niet moet gebeuren door bijbelstudie te verbieden. In een volgend artikel wil ik nadenken over de vraag hoe dat dan wel kan. Een voorschot: laat in gezin, kerk, op school en vereniging scholing komen, onderwijs in hoe je Gods Woord kunt bestuderen, zowel individueel als in groepsverband.
Motto: Bij het bestuderen van Gods Woord gaat het er niet om wat wij ervan vinden, maar wat Gods Woord van ons vindt!
7