Bijlage 7.3 Praten over gedachten en gevoelens
bussum 2010
Als kinderen goed over hun gevoelens kunnen praten, zal dit zijn uitwerking hebben op hun verdere ontwikkeling. Kinderen die hun gevoelens niet opkroppen, zullen zich lekkerder in hun vel voelen. Daardoor zullen ze beter kunnen reageren op tal van situaties en zullen ze flexibeler en niet vanuit vastgeroeste patronen reageren. Ze zullen de wereld nieuwsgieriger tegemoet treden en daardoor meer en gevarieerder ervaringen opdoen. Ze zullen beter voor zichzelf leren opkomen. Het is bovendien bekend dat kinderen die zich sociaal zekerder voelen: π sneller tot een reactie komen; π langere antwoorden geven; π een groter aantal woorden gebruiken; π meer initiatief nemen, ook in het spreken; π meer vragen stellen; π vaker vragen of de ander zijn gedrag kan veranderen. Kortom, kinderen ontwikkelen zich beter als ze zich begrepen en aanvaard weten. Het uiten van hun gevoelens is hierbij onmisbaar. Wil je écht kunnen meedoen met een activiteit – lees: wil je écht iets kunnen leren – dan moet je je in een situatie kunnen geven. Veel volwassenen zijn niet (meer?) in staat hun gevoelens onder woorden te brengen. Mede hierdoor kunnen kinderen de kans missen dit te leren. Het is daarom prettig en nuttig hen hierin extra te stimuleren. Als kinderen problemen hebben in hun spraak- en/of taalontwikkeling zullen zij extra moeite moeten doen om zoiets ‘onzichtbaars’ als gevoelens en gedachten te leren uiten. Doordat ze de juiste woorden of zinnen nog niet kunnen gebruiken, zullen zij minder duidelijk begrepen worden. Zij kunnen zich hierdoor gefrustreerd voelen en een neerwaartse spiraal in de ontwikkeling kan ontstaan. De spraak- en taalontwikkeling zal zo niet makkelijk gestimuleerd kunnen worden. Sommige kinderen vertonen dan ook ‘contactarm’ gedrag, dat weer tot verdere problemen kan leiden. Kinderen die stotteren zullen ook moeten leren hun gedachten en gevoelens te uiten. Negatieve ervaringen die ze hebben opgedaan in verband met hun stotteren kunnen hun probleem immers in stand houden. Ze kunnen geen oplossingen meer vinden en doen er misschien het zwijgen toe. Het stotteren zal zich zo verder kunnen ontwikkelen. Bovendien weten we dat bijvoorbeeld angst het formuleren van hetgeen een kind wil zeggen moeilijker maakt en dat dit de spierspanning kan doen toenemen. Als een kind dat stottert heeft geleerd dat emoties zoals angst en schaamte bespreekbaar zijn, zal zijn lichaam geleidelijk met minder spanning reageren op die emotie en zal het kind hierdoor minder snel volledig blokkeren in zijn spreken.
Wat kunnen ouders doen? Ouders maken hun kinderen elke dag mee en zijn daardoor de ideale leermeesters op het gebied van spreken over emoties en gedachten. Weet u niet goed hoe dit aan te pakken? Hieronder volgen wat ideeën en adviezen. U wordt vast uitgedaagd en zult merken hoe leuk het is hier met uw kind mee bezig te zijn. Het praten over gevoelens kan al beginnen op jonge leeftijd. Natuurlijk moet u rekening houden met de ontwikkeling van uw kind. Bij heel jonge kinderen zullen er wat aanpassingen gemaakt moeten worden. Bij jonge kinderen is het al prachtig als ze de vier basisgevoelens kunnen leren herkennen en benoemen. Die basisgevoelens zijn blij, boos, bang en verdrietig. Heel veel andere gevoelens zijn hiermee verbonden. Denk maar aan ‘jaloers’ (boos) en ‘eenzaam’ (verdrietig). Als u met uw kind bezig bent, is het leuk allerlei woorden te gebruiken rondom dat ene gevoel, bijvoorbeeld bij blij: vrolijk, lachen, stralen, giechelen, dansen, feest, enzovoort. Houd er rekening mee dat het even belangrijk is dat een kind de emotie ‘blij’ herkent als dat het de emotie ‘boos’ herkent. Boosheid is niet ‘stout’. Het verband dat het kind legt tussen ‘boos’ en ‘stout’ is te begrijpen, maar moet wel doorbroken worden. Alle gevoelens mogen besproken worden.
Bijlage 7.3 bij Stotteren – 2/5
Kinderen zullen eerst de verschillende gevoelens moeten leren herkennen en benoemen. Dit kunnen ze vaak eerder bij een ander dan bij zichzelf. Kinderen tussen de drie en vier jaar kunnen het gevoel leren benoemen: ‘Die jongen is blij!’ of ‘Het meisje is boos.’ Kinderen rond de drie jaar zullen in het begin alleen de erbij horende handeling kunnen verwoorden, bijvoorbeeld ‘huilen’ bij verdrietig en ‘lachen’ bij blij. Bij jonge kinderen is het daarom handig regelmatig vier zogenaamde ‘kapstokverhaaltjes’ rond deze vier gevoelens te vertellen. Een kapstokverhaaltje is een voorbeeldverhaaltje waar makkelijk naar terugverwezen kan worden. Als er zich dan een geschikte situatie voordoet, kunnen we zeggen: ‘Kijk, die jongen is boos, net als dat stampende jongetje uit dat ene verhaaltje.’ Vergeet niet ook het ‘lichamelijke’ gevoel te benoemen: een dikke keel bij verdrietig, een bonzend hoofd bij boos, enzovoort. Kinderen kunnen schrikken van de lichamelijke sensatie bij gevoelens. Daarom is het van belang dit te benoemen. Jonge kinderen noemen iemand die niet ‘blij’ is al snel ‘boos’ of ‘verdrietig’. Bovendien verwarren ze deze beide gevoelens vaak. Dat is begrijpelijk, als ze ‘boos’ zijn gaan ze immers vaak uit onmacht huilen.
Situaties van alledag Uw kind laat iets op de grond vallen, het hoort een bij vliegen, het wil iets doen met zijn speelgoed en het lukt hem niet, het valt van zijn fietsje, het krijgt een cadeautje, het wil een lichtje aanhouden als het gaat slapen... de situaties liggen voor het oprapen als we ervoor open staan. U kunt voor het kind verwoorden wat u denkt dat het voelt, benoem zelf het gevoel en de handeling: ‘Daar schrik je van hè? Je was een beetje bang geloof ik, je moest er helemaal van bibberen, dat heb ik ook wel eens.’ Ook zonder woorden kunnen we gevoelens uiten, bijvoorbeeld met gezichtsuitdrukkingen. Door het gevoel te verwoorden, wordt de situatie naar verwachting beter hanteerbaar. Als het kind zich begrepen voelt, is de weg immers voor hem vrij om oplossingen te zoeken. Veel kinderen zien vaak nog niet het verband tussen hun gevoelens en de situatie of aanleiding hiertoe. U staat model voor uw kind. Dat betekent echter ook dat uw eigen gevoel anders kan zijn. Bijvoorbeeld: uw kind wordt ongeduldig als hij zijn sokken niet aan krijgt en u vertelt dat u daar wel tegen kan. U zou het gewoon nog eens proberen. U hoeft het dus niet altijd met uw kind eens te zijn, niet altijd met hem mee te gaan. Ook eigen situaties lenen zich om voor uw kind model te staan. Vertel eens waar u die dag zelf boos om was of wat u vrolijk maakte. Bedenk wel dat heel jonge kinderen (tot drie en een half à vier jaar) nog niet mee kunnen praten over situaties die buiten hun directe belevingswereld liggen.
Boeken Boeken kunnen kinderen al op jonge leeftijd helpen bij het herkennen, verwerken en bespreekbaar maken van gevoelens en gedachten. Veel kinderen vinden een boek wat veiliger, ze hoeven nog niet over zichzelf te praten als dat nog moeilijk is. In een boek kun je zien hoe andere kinderen of figuren hun problemen bespreekbaar maken en oplossingen zoeken. Je kunt erover napraten, sommige kinderen kunnen zich al verplaatsen in die ander: ‘Wat zou jij slim vinden als jij de persoon uit het boek was?’ Ook hier weer geldt dat we de kleintjes boeken geven over direct in hun eigen wereld herkenbare gebeurtenissen. Boeken geven kinderen alvast de woorden, zodat ze later hun gevoelens beter kenbaar kunnen maken. Ze moeten de woorden eerst begrijpen voor zij ze gebruiken kunnen. Let er op dat alle gevoelens in het boek ook écht aan bod komen. Het kind heeft er niets aan om alleen moraliserend te horen: ‘Zie je wel dat je niet bang hoeft te zijn!’ Het is veel leuker om samen allerlei manieren te bedenken om tot een oplossing te komen. Het gaat er immers om dat we de kinderen leren met allerlei gevoelens om te gaan. Dat betekent dat ‘bang zijn mág’ en dat er in zo’n situatie gezocht kan worden naar verschillende oplossingen. En soms (heel moeilijk) is er geen oplossing of is er pas later een oplossing te bedenken en moet het kind daarmee leren omgaan. Dan kan het altijd steun of hulp krijgen, zoals wanneer er iemand overlijdt, wanneer de ouders gaan scheiden of wanneer iemand nog niet zo makkelijk praat. Via boeken leren kinderen dat ze niet de enigen zijn die wel eens bang zijn of verdrietig of anders dan anderen.
Bijlage 7.3 bij Stotteren – 3/5
Besteed ook aandacht aan vragen naar de gevoelens van anderen, iets goedkeuren of afkeuren en zich verontschuldigen. Dit zijn zaken die u uw kinderen vanaf ongeveer vier en een half jaar kunt gaan vragen omdat uw kind hierbij al vrij veel moet kunnen verwoorden. Er bestaan veel prentenboeken en verhalenboeken. De bibliotheken staan er vol mee, en u kunt ze natuurlijk ook kopen. Lees niet alleen wat er letterlijk in het boek staat. Vertel erbij en vraag dóór, maar maak er ook weer geen ondervraging van. Bedenk ook hier dat de allerjongsten wel kunnen antwoorden op wie-, wat- en waarvragen. De hoe- en waarom- of waardoor-vragen zijn voor hen echt nog te moeilijk. Verwoord zelf op eenvoudige wijze waarom het kind zich zo en zo voelt. Kinderen met spraak-, taal- of stotterproblemen kunnen het heel akelig vinden steeds maar vragen te moeten beantwoorden. Hun taal schiet te kort, hun verstaanbaarheid laat te wensen over of ze gaan steeds meer stotteren als ze ‘op commando’ moeten vertellen. Het vraagt van u als ouder handigheid hiermee om te gaan. Met gebruikmaking van intonatie en door zelf te vertellen en de nodige pauzes in te lassen lokt u vaak toch wel reacties uit. Praten over emoties is niet altijd makkelijk. Het kost tijd de goede woorden te vinden. Neem die tijd en volg uw kind: ‘We zien ze vaak denken’. Wacht rustig af, dan komt er vaak toch wel een reactie. Maak een eigen verhaal: ‘Wat gebeurt hier nou? Hoe kijkt het kindje nou? Ik kan ook zo kijken en jij? Zullen we eens allebei blij kijken? Zullen we eens allebei boos lopen? Ik geloof dat dit jongetje ook verdrietig is, hij voelt misschien wel een hele dikke keel, dat heb ik ook wel eens. En jij? Hé, dat is schrikken! Hij is geloof ik echt bang, dat kan ik zien aan zijn ogen, ik ben benieuwd wat hij nu gaat doen, hoe gaat hij dit oplossen?’ Als u wilt dat uw kind over zijn gevoelens praat, moet u zorgen dat het samen praten in ieder geval leuk blijft. U bent geen docent maar ouder, praat mét het kind en niet tót het kind.
Activiteiten Rondom gevoelens kan veel gespeeld en nagespeeld worden, gemaakt en gedaan worden. Hier volgen wat ideeën, laat uw creativiteit het werk doen: π tekenen en schilderen; π kleien; π maskers maken; π poppenkast spelen, nieuwe maar ook zelf meegemaakte situaties; π fantasiespel met poppen, dieren, auto’s, enzovoort; π zelf ‘boeken’ maken rond gevoelens, allerlei plaatjes zoeken en opplakken; π toneelspelen, heel blij ‘lopen’ of ‘dansen’; π scènes uit boeken naspelen en raden welke scène of welke persoon het is; π in spiegels laten zien wat ‘boos kijken’ is en ‘bang kijken’, enzovoort; π muziek beluisteren en benoemen wat het je doet; π liedjes zingen; π zelf ‘muziek’ maken met instrumenten of geluiden.
Bijlage 7.3 bij Stotteren – 4/5
Televisie, video, dvd en computer Natuurlijk is het mogelijk ook televisie, video en dvd in te schakelen. Let er wel op dat u bij de televisieprogramma’s meekijkt. Dan weet u wat er gebeurt en kunt u er zo nodig op inspringen. Niet alles is tenslotte geschikt voor kinderen. Datzelfde geldt voor video en computer. Er is veel leuks te vinden, maar er is helaas ook veel rommel! Verwoord voor het kind wat er gebeurt en praat erover na.
Tot slot U heeft gemerkt dat in de therapie van uw kind ook aandacht gegeven wordt aan het (leren) uiten van gevoelens en gedachten. Daarop aansluitend is er aandacht voor het bedenken van eventuele oplossingen. Wanneer de therapie verder vordert, zal op deze vaardigheid steeds meer een beroep gedaan worden. We hopen dat u ideeën heeft gekregen om thuis verder aan de slag te gaan. De therapeut hoort uw vragen, opmerkingen of suggesties graag en helpt u met de vertaling naar de spreek- en stottersituaties.
Bijlage 7.3 bij Stotteren – 5/5