Katholieke Universiteit Nijmegen
I
~~
Faculteit der Managementwetenschappen
Afdeling Bedrijfswetenschappen Master-thesis - Financial Accounting Collegejaar 2002 - 2003
FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN
Naam:
Hylke Eggink
Studentnümmer:
0036617
Straat:
Groesbeekseweg 60
Postcode en plaats:
6524 DG Nijmegen
Begeleider: Prof. Dr. 1. Dijksma
Inhoudsopgave
2
Voorwoord
6
Hoofdstuk 1 Inleiding
8
§ 1.1 Inleiding tot de probleemstelling
8
§ 1.2 Probleemstelling
15
§ 1.3 Werkwijze
16
Hoofdstuk 2 Definiëring van Fondsenwervende instellingen
17
§ 2.1 Inleiding
17
§ 2.2 Organisaties
17
§ 2.3 Non-profitorganisaties
18
§ 2.3.1 Indeling van non-profitorganisaties § 2.4 Fondsenwervende instellingen § 2.4.1 Indeling van Fondsenwervende instellingen § 2.4 Inkomsten van Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 3 Boek 2 Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag'
20 23
26 27
29
§ 3.1 Inleiding
29
§ 3.2 Jaarverslaggeving
29
§ 3.3 Toepassingsgebied van Titel 9
30
§ 3.4 Doel van Titel 9
32
§ 3.5 Grondbeginselen van Titel 9
35
§ 3.6 Kwalitatieve kenmerken van Titel 9
36
§ 3.7 Elementen van Titel 9
40
§ 3.7.1 Verwerking van de elementen
42
§ 3.7.2 Waardering van de elementen
44
§ 3.7.3 Vermogensbegrippen en vermogensinstandhoudingsdoelstellingen
45 47
Hoofdstuk 4 Wet- en regelgeving § 4.1 Inleiding
47
§ 4.2 Wetgeving in Nederland
47 2
§ 4.2.1 Algemene bepalingen
47
§ 4.2.2 Bepalingen voor verenigingen
48
§ 4.2.3 Bepalingen voor stichtingen
49
§ 4.2.4 Titel 9
50
§ 4.3 Regelgeving in Nederland
55
§ 4.4 Wet- en regelgeving in de Verenigde Staten van Amerika
64
Hoofdstuk 5 De pro- en contra-argumenten van Titel 9
68
§ 5.1 Inleiding
68
§ 5.2 Toepassingsgebied van Titel 9
68
§ 5.3 Jaarverslag
69
§ 5.4 Beleggingen
70
§ 5.5 Overige gegevens
70
§ 5.6 Begroting
71
§ 5.7 Kasstroomoverzicht
71
§ 5.8 Doel van Titel 9
72
§ 5.8.1 Inleiding
72
§ 5.8.2 Vermogen
72
§ 5.8.3 Resultaat
77
§ 5.8.4 Solvabiliteit en liquiditeit
78
§ 5.8.5 rentabiliteit
79
§ 5.9 Grondbeginselen van Titel 9
79
§ 5.9.1 Inleiding
79
§ 5.9.2 Accruel accounting
79
§ 5.9.3 Going-concern
80
§ 5.1 0 Kwalitatieve kenmerken van Titel 9
81
§ 5.11 Elementen van Titel 9
82
§ 5.12 Verwerking en waardering van de elementen
83
§ 5.13 Vermogens begrippen en
vermogensinstandhoudingsdoelstellingen
Hoofdstuk 6 Kwaliteitsinstrument
84
85
§ 6.1 Inleiding
85
§ 6.2 Begrippen voor de kwaliteitsmaatstaf
86
3
§ 6.2.1 Inleiding
86
§ 6.2.2 Kwaliteit
86
§ 6.2.3 Kwaliteitskenmerken
87
§ 6.3 Kwaliteitsinstrument
88
§ 6.4 Onderzoeksvragen
90
§ 6.5 Verantwoording puntentoekenning
92
§ 6.6 Hypotheses
93
Hoofdstuk 7 Onderzoek en onderzoeksresultaten
95
§ 7.1 Inleiding
95
§ 7.2 Opzet empirisch onderzoek
95
§ 7.2.1 Onderzoekspopulatie
95
§ 7.2.2 Representativiteit van de populatie
97
§ 7.2.3 Beperkingen aan het empirisch onderzoek
98
§ 7.2.4 Randvoorwaarden van het empirisch onderzoek
98
§ 7.3 Resultaten
99
§ 7.3.1 Frequenties
99
§ 7.3.2 Hypothese 1
103
§ 7.3.3 Hypothese 2
106
Hoofdstuk 8 Conclusies
108
§ 8.1 Inleiding
108
§ 8.2 Conclusies theorie
108
§ 8.2.1 Conclusies definiëring Fondsenwervende instellingen
108
§ 8.2.2 Conclusies wet- en regelgeving
110
§ 8.3 Conclusies pro- en contra-argumenten Titel 9
111
§ 8.4 Uitspraken met betrekking tot frequentietabellen
112
§ 8.5 Conclusies empirisch onderzoek
113
Literatuurlijst
115
4
Lijst van bijlagen:
Bijlage A: modellen indeling balans, staat van baten en lasten en de indeling en toerekening van de kosten van de eigen organisatie.
ElI
Bijlage A I: model balans bijlage A van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A II: model staat van baten en lasten bijlage BI van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A III: model staat van baten en lasten bijlage B2 van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A IV: model staat van baten en lasten bijlage B3 van Richtlijn 650.
•
Bijlage A V: model staat van baten en lasten bijlage B4 van Richtlijn 650.
•
Bijlage A VI: model staat van baten en lasten bijlage B5 van Richtlijn 650.
•
Bijlage A VII: model toelichting op de uitvoeringskosten bijlage C van Richtlijn 650.
Bijlage B: vragenlijst gebruikt voor jaarverslagenonderzoek.
Bijlage C: totale inkomsten Fondsenwervende instellingen.
Bijlage D: puntenscores • •
Bijlage D I: puntenscore Fondsenwervende instellingen met CBF-Keur. Bijlage D II: puntenscore Fondsenwervende instellingen met VGB.
Bijlage E: resultaten verkregen met SPSS 11.0 for Windows. ElI
Bijlage E I: normale verdeling populatie.
el
Bijlage E II: t-waarden.
el
Bijlage E III: correlatiecoëfficiënten.
5
Voorwoord
Fondsenwerving, wie krijgt hier niet mee te maken? Alle brievenbussen buigen onder de last van de vele mailings die zij jaarlijks krijgen te verwerken. De fondsenwervers lijken zich met de ellebogen naar voren te werken om maar niet aan de aandacht te ontsnappen. En voor wie deze zaken onbekend voorkomen, moet bij de herinnering aan uw buurvrouw die onlangs nog met de collectebus aan uw deur stond wel een 'aha-erlebnis' krijgen. De Nederlander geeft gul, massaal en hartverwarmend. Vanuit de luie stoel wordt een acceptgiro ingevuld en zo wordt geprobeerd om het geweten af te kopen.
Behalve het feit dat het geven aan goede doelen een uiting is van maatschappelijke betrokkenheid, is het een uiting van vertrouwen. Om aan deze uiting van vertrouwen te kunnen voldoen geeft een Fondsenwervende instelling een publiek jaarverslag uit. De mate waarin het publiek bereid zal zijn geld en / of goederen te geven voor een goed doel, is mede afhankelijk van het vertrouwen onder het publiek dat het ge doneerde wordt aangewend voor het doel waarvoor het is gegeven. Dit uitgeven van jaarverslagen veronderstelt enige mate van toezicht op de inzamelende personen of instellingen, hetgeen onvermijdelijk .met zich meebrengt dat aan het houden van inzamelingen onder het publiek beperkingen zijn verbonden. Een goede regulering van fondsenwerving onder het publiek vergt een juiste balans tussen het treffen van die voorzieningen die nodig zijn om het doel van de regulering te bereiken zonder dat onnodige belemmeringen worden opgeworpen.
In deze scriptie staat de definiëring van Fondsenwervende instellingen en het bestaande
juridisch
kader
alsmede
regelgeving
waarm
het
toezicht
op
Fondsenwervende instelling is ingebed centraal. Deze scriptie probeert dan ook een bijdrage te leveren om te zien of geen onnodige belemmeringen zijn opgeworpen door de wetgever om Fondsenwervende instellingen onder het toepassingsgebied van Titel 9 te laten vallen. Aangezien een Fondsenwervende instelling haar vertrouwen probeert te winnen bij het publiek door middel van jaarverslagen, zal ook de kwaliteit van deze jaarverslagen onder de loep worden genomen.
6
Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. De afstudeerrichting waarop deze scriptie betrekking heeft is de
master
bedrijfseconomie,
Financial
Accounting,
van
de
studierichting
bedrij fswetenschappen.
Ik ben mijn begeleider Prof. Dr. J. Dijksma erkentelijk voor zijn inspanningen en ondersteuning bij het maken van deze scriptie. Tevens ben ik de heer Minnaar dankbaar voor het feit dat hij als tweede beoordelaar wilde optreden. Mijn dank gaat ook uit naar het Centraal Bureau Fondsenwerving voor het verlenen van hun medewerking om het archief te gebruiken, zodat genoeg onderzoeksgegevens konden worden verkregen voor het empirischjaarverslagenonderzoek. Verder wil ik mevrouw Clerkx van het Centraal Bureau Fondsenwerving bedanken voor het verzamelen van alle
publieke
jaarverslagen
die
nodig
jaarverslagenonderzoek.
7
waren
voor
het
empirisch
Hoofdstuk 1 Inleiding § 1.1 Inleiding tot de probleemstelling Nederlanders hebben regelmatig te maken met mensen die langs de deuren gaan om te collecteren voor maatschappelijke en goede doelen. Onder andere wordt ingezameld voor het Stichting Wereld Natuur Fonds (hierna: WNF), De Nederlandse Hartstichting en Vereniging Het Nederlandse Rode Kruis. Het totale bedrag in het jaar 2001 dat beschikbaar is gesteld voor de maatschappelijke en goede doelen bedroeg 1.729 miljoen euro, terwijl dit in 1992 nog maar 669 miljoen euro was (CBF, 2001: 12). Het is uiteraard wel van belang dat deze gelden op een juiste wijze verantwoord worden.
De maatschappelijke en goede doelen kunnen op verschillende WijZen ingedeeld worden: 111
kerk en levensbeschouwing;
111
gezondheid en internationale hulp;
111
milieu, natuurbehoud en dierenbescherming;
111
onderwij s en onderzoek;
111
kunst en cultuur;
111
sport en / of recreatie;
111
maatschappelijke en sociale doelen (Schuyt, 1997: 32).
De instellingen van de maatschappelijke en goede doelen verstrekken elk jaar gegevens aan het Centraal Bureau Fondsenwerving (hierna: CBF) die hierdoor in staat is om op basis van deze jaarlijkse gegevens het Verslag Fondsenwerving op te stellen. Het verslagjaar 2001 had betrekking op het cijfermateriaal van 419 Fondsenwervende. instellingen (hierna: FWI) (CBF, 2001a: 9). Het CBF heeft als doelstelling "het bevorderen van fondsenwerving in Nederland door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende instellingen en de voorlichting die door hen in het kader wordt gegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden" (CBF, 2001 b: 7). De centrale taak van het CBF is het beoordelen van de goede doelenorganisaties. Deze beoordeling gebeurt in het kader van het CBF-Keur. Dit is een kwaliteitskeurmerk voor goede doelenorganisaties die beleidsmatig en structureel een beroep doen op de publieke offervaardigheid. Deze beoordeling is van
8
belang voor gemeenten, die hier rekening mee kunnen houden bij het afgeven van collectevergunningen.
Andere
tal<:en
zijn
het
bewaken
van
verantwoorde
fondsenwerving en het verstrekken van infonnatie en advies (CBF, 2001a: 7-8).
In de maatschappij zijn drie georganiseerde partijen te onderscheiden waar een FWI aan kan toebehoren, namelijk het bedrijfsleven (profitorganisaties), het particulier initiatief (non-profitorganisaties (hierna: NPO)) en de overheid. Iedere partij heeft zijn eigen functies en doeleinden. Op hun beurt staan alle drie de partijen ook in een bepaalde verhouding tot de particulier. De overheid stelt regels vast voor burgers en handhaaft de orde in de samenleving, het bedrijfsleven probeert de particulier te bewegen tot het afnemen van haar producten en / of diensten tegen een vergoeding en een NPO biedt haar diensten aan waarvan zij meent dat dit "goed" is voor de samenleving (Handboek Fondsenwerving, 1997: A1100-8).
Om te bepalen wat onder een NPO wordt verstaan, kan niet volstaan worden door alleen te stellen dat een NPO haar diensten aanbiedt aan waarvan zij meent dat dit "goed" is voor de samenleving. Het Limperg Instituut (1986: 42) definieert een NPO als volgt: "een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevonnd voor sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd worden met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en / of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit". Dit is de voorlopige werkdefinitie.
Een fondsenwervende instelling (hierna: FWI) kan tot een NPO worden gerekend. Dit blijkt als de definitie van een NPO opgesteld door het Limperg Instituut vergeleken wordt met de definitie van een FWI. Deze definitie die is opgesteld door Kannan en Swachten (2001: 1443) is als volgt: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen en / of diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid". Door deze twee definities met elkaar te vergelijken, blijkt dat deze definities op de volgende punten overeenkomen: het niet op winst gericht zijn en het verkrijgen van financiële
9
middelen van het publiek. Door deze twee overeenkomsten kan gesteld worden dat een FWI een NPO is.
Echter het CBF definieert een FWI als: "een in Nederland gevestigde stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen een beroep doet op de publieke offervaardigheid". De definitie van Karman en Swachten is vollediger dan die van het CBF. Aangezien zij bij hun definitie een wezenlijk element erbij betrekken, namelijk dat de bijeengebrachte gelden door het publiek vrijwillig zijn afgestaan en dat die geen evenredige tegenprestatie vormen voor geleverde goederen en / of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend (Karman en Swachten, 2001:1443). Daarom is de definitie van Karman en Swachten de voorlopige werkdefinitie.
Organisaties, pro fit of non-profit, worden meestal gedreven in een bepaalde rechtsvorm. De keuze voor een bepaalde rechtsvorm is van belang, omdat wettelijke verplichtingen gelden voor verschillende rechtsvormen, bijvoorbeeld de wettelijke verplichtingen omtrent de publicatie van jaarstukken. Daarom is de rechtsvorm die een bepaalde organisatie gekozen heeft een indelingskarakteristiek voor vraagstukken van externe verslaggeving. Een dergelijke indeling is van belang, omdat de externe verslaggeving voor bepaalde rechtsvormen is geregeld bij Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) 'Rechtspersonen', Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag' (hierna: Titel 9). De rechtsvormen die van toepassing zijn op deze Titel staan in Burgerlijk Wetboek deel 2, artikel 360 lid.1-3 (hierna: BW 2:360.1-3). Deze zijn: •
coöperatie;
•
onderlinge waarborgmaatschappij ;
•
naamloze vennootschap;
•
besloten vennootschap;
e
banken (ongeacht hun rechtsvorm);
•
commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma;
•
stichting;
•
veremgmg.
10
Aangezien FWI-en allemaal de rechtsvorm stichting of vereniging hebben (CBF, 2001 a: 56-70), is het noodzakelijk om vast te stellen wanneer een stichting of vereniging onder het toepassingsgebied van Titel 9 vallen. Toepassing van Titel 9 op stichtingen en verenigingen geldt alleen voor stichtingen en verenigingen: e
"die één of meer ondernemingen in stand houden die in het handelsregister moeten worden ingeschreven;
e
indien
de
netto-omzet
van
deze
ondernemingen
gedurende
twee
opeenvolgende boeIqaren zonder onderbreking nadien gedurende twee opeenvolgende boekjaren, de helft of meer bedraagt van € 7 miljoen; e
indien de stichting of vereniging bij of krachtens de wet verplicht is een financiële verantwoording op te stellen die gelijkwaardig is aan een jaarrekening als bedoeld in deze titel en indien deze openbaar wordt gemaakt" (BW 2:360.3).
Afgezien van de wettelijke regelgeving omtrent de externe verslaggeving, is ook regelgeving aanwezig. Deze wordt tot stand gebracht door organisaties die belanghebbende
maatschappelijke
werkgeversorganisaties, regelgeving
wordt
In
groeperingen
accountantsorganisaties Nederland
en
uitgevaardigd
vertegenwoordigen,
zoals
consumentenbonden.
Deze
door
de
Raad
voor
de
,Jaarverslaggeving (hierna: RJ). Dit doen zij door middel van het uitgeven van 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving'. De RJ is een overlegorgaan waarin de werkgeversorganisaties, beleggingsanalisten, de vakbonden en het Koninklijke Nederlands Instituut van Registeraccountants (hierna: Koninklijk NIVRA) zijn vertegenwoordigd. Deze richtlijnen geven een nadere detaillering van de door wet en jurisprudentie gestelde normen (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 31).
In de jaren 80 is met medewerking van het CBF, de Stichting Collectenplan en een aantal al dan niet collecterende instellingen, alsmede het Koninklijk NIVRA begonnen met de uniformering van de jaarrekeningen van FWI -en. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in Richtlijn 650 'Fondsenwervende Instellingen' (hierna: Richtlijn 650). In 1988 verscheen de eerste 'Proeve van een Richtlijn voor de verslaggeving door Fondsenwervende instellingen', de daarop volgende ontwerp-
11
Richtlijn in 1994 en de definitieve Richtlijn 650 in 1998. Van de definitieve Richtlijn 650 is in 2000 een aangepaste versie verschenen, die van toepassing is op de verslagjaren die zijn gestart op ofna 1 januari 2001 (RJ, 2002d: 5).
Richtlijn 650 vormt een essentieel onderdeel voor de beoordelingen die het CBF verricht in het kader van het CBF -Keur en de Verklaring van geen bezwaar. Eén van de criteria waaraan moet worden voldaan voor het CBF-Keur is dat de verslaggeving is ingericht conform deze Richtlijn 650 (CBF, 2001: 7-8 en RJ, 2002d: 5).
In de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) houdt de wetgever zich nauwelijks bezig met regelgeving op het gebied van externe verslaggeving. Dit wordt vooral geregeld door de Financial Accounting Standards Board (hierna: FASB). Dit is een samenwerkingsverband
van
het
georganiseerde
accountantsberoep
en
vertegenwoordigers van beleggingsanalisten, het bedrijfsleven en deskundigen uit het academisch accountancy-onderwijs. Het accountantsberoep dwingt in feite de naleving af van de door de FASB
va~tgestelde
Generally Accepted Accounting
Principles (hierna: US GAAP) (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 31-32). De regelgeving die betrekking heeft op een FWI is beschreven in statement No. 117. (Shoulders en Freeman, 1995: 77-80).
In 1973 werd de International Accounting Standards Board (hierna: IASB) opgericht door een aantal nationale organisaties van accountants, waaronder het Koninklijk NIVRA. Het gezag van de IASB wordt ontleend aan een door accountantsorganisaties ondertekend protocol, waarin geprobeerd wordt de International Accounting Standards (hierna: lAS) in te lijven in de nationale regelgeving. In Nederland worden de lAS door de RJ mede als basis gehanteerd bij het formuleren van de 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving' . Met behulp van een 'Conceptual Framework' en ongeveer 40 standaarden heeft de IASB nagenoeg alle facetten van de jaarrekening voorgeschreven (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 33-34 en Camfferman, 2001: 24-25). Dit 'Conceptual Framework' word in Nederland onder de naam 'Stramien' uitgegeven. Het 'Stramien' wordt net zoals de 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving' uitgegeven door de RJ.
12
De externe financiële verslaggeving heeft twee functies: de verantwoordingsfunctie en de informatiefunctie. Om de doeleinden van de FWI-en te verwezenlijken, verkrijgen FWI -en hun financiële middelen van particulieren en de overheid. De doeleinden bestaan relatief vaak uit het tot stand brengen van maatschappelijk gewenste voorzieningen. Zoals bijvoorbeeld het vinden van een medicijn tegen kanker, denk hierbij aan de Stichting Nederlandse Kankerbestrijding. Aangezien de financiële middelen hiervoor verworven worden, vloeit hieruit de plicht voort tot het afleggen van verantwoording over de verrichte activiteiten. Om aan deze verantwoording te kunnen voldoen is het wel van belang dat de doelstellingen en de op basis daarvan genomen maatregelen bekend zijn (Aukes en Maat, 2001: 1421).
Met de informatiefunctie wordt bedoeld dat informatie wordt verschaft aan belanghebbenden en dit ten behoeve van hun oordeels- en / of besluitvorming (Aukes en Maat, 2001: 1421-1422). Elk van deze belanghebbenden heeft verschillende informatiebehoeften, maar zij kunnen niet voorschrijven welke informatie zij van een organisatie wensen te ontvangen. Zij zijn hiervoor aangewezen op 'general purposeinformatie', waartoe jaarverslagen en jaarrekeningen worden gerekend (Aukes, 1996: 28). De belanghebbenden moeten zich een oordeel kunnen vormen over de effecten van de activiteiten van de FWI en over de beslissingen om deze te sturen De externe verslaggeving zal daarom uit financiële en niet-financiële verslaggeving moeten bestaan (Aukes en Maat, 2001: 1422).
Op Titel 9 zijn twee grondbeginselen, velmeldt in het 'Stramien', van toepassing. 1. Het toerekeningsstelsel. 2. Het continuïteitsbeginsel. Het toerekeningsstelsel of aangroeibeginsel (accruel basis) wordt omschreven als: om aan hun doel te beantwoorden, worden jaarrekeningen samengesteld door in de administratie het toerekeningsbeginsel toe te passen. Dit wil zeggen dat bij de hantering van dit beginsel de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen worden verwerkt wanneer zij zich voordoen (en niet wanneer de geldmiddelen worden ontvangen of betaald). Zij worden in de administratie geboekt en in de jaarrekening van de periode waarop zij betrekking hebben verwerkt (RJ, 2002a: S401). Bij toepassing van dit beginsel doet zich een probleem voor. Een FWI ontvangt namelijk niet- en financiële middelen zonder dat daar een transactie tegenover staat. 13
Bij de definiëring van een FWI was namelijk gesteld dat het van belang is dat de bijeengebrachte gelden: •
door het publiek vrijwillig zijn afgestaan;
•
geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen en / of diensten vormen;
•
er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend (Klaassen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 40 en Aukes en Maat, 2001: 1427-1428).
Het probleem is namelijk dat er geen transacties plaatsvinden tussen FWI -en en het publiek, aangezien niet een evenredige tegenprestatie door de FWI aan het publiek wordt geleverd. Dit zou betekenen dat de ontvangen gelden niet volgens het accruel beginsel kunnen worden verwerkt.
Het tweede grondbeginsel is het continuïteitsbeginsel of het going-concern principe. Dit houdt in dat een jaarrekening gewoonlijk wordt opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de organisatie is gewaarborgd en dat zij haar bedrijf in de afzienbare toekomst zal voortzetten (RJ, 2002a: S4-01). Bij dit beginsel doet zich ook een probleem voor, namelijk wanneer houdt een FWI op te bestaan? Dit is in principe als de doelstelling of kernactiviteit is behaald. Het is namelijk een ideëel doel dat een zekere tijdelijkheid kan inhouden. De zogeheten 'functiecontinuïteit' houdt dan op te bestaan, bijvoorbeeld voor de Nederlandse Stichting voor Leprabestrijding als deze ziekte is uitgeroeid. Maar dit wil niet zeggen dat de 'orgaancontinuïteit' dan ook ophoudt te bestaan, want de instelling kan dan een andere functie / doelstelling gaan nastreven.
In het' Stramien' zijn ook een viertal kwalitatieve kenmerken van Titel 9 opgenomen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het gebruiksnut van de informatie. Deze kenmerken zijn:
•
begrijpelijkheid. ;
«I
relevantie;
•
betrouwbaarheid;
«I
vergelijkbaarheid.
14
Met de begrijpelijkheid wordt bedoeld dat de informatie die in de jaarrekening wordt verschaft gemakkelijk begrijpelijk moet zijn voor de gebruikers. Deze gebruikers dienen wel een redelijke kennis te bezitten van het bedrijfsleven en van economische activiteiten, alsmede van verslaggeving. Relevantie houdt in dat de informatie bijdraagt aan de kwaliteit van de besluitvorming van de gebruiker. Van betrouwbaarheid wordt gesproken, indien de gebruikers ervan mogen uitgaan, dat de informatie een getrouw beeld weergeeft hetgeen zij voorgeeft weer te geven of hetgeen zij in redelijkheid verwacht mag worden weer te geven. Vergelijkbaarheid houdt in dat gebruikers in staat moeten zijn financiële overzichten van verschillende ondernemingen te vergelijken (Rl, 2002a: s5-01-s5-05).
De jaarverslaggeving van FWI-en zelf is niet als zodanig wettelijk geregeld. In BW 2:10 worden de algemene voorschriften genoemd voor het opstellen van een jaarrekening. Voor verenigingen en stichtingen worden deze algemene voorschriften verder uitgewerkt in BW 2: 48 respectievelijk BW 2:300. Hierin worden summiere voorschriften met betrekking tot externe verslaggeving van stichtingen en verenigingen genoemd Voor stichtingen en verenigingen die een onderneming van een zekere omvang in stand houden, is Titel 9 van toepassing als gevolg van BW 2:360.3. Aangezien de meeste FWI-en zijn ondergebracht in de rechtsvorm vereniging of stichting en de twee grondbeginselen van een jaarrekening op een FWI niet van toepassing zijn, is het maar de vraag of het nut heeft een jaarrekening op te stellen conform Titel 9.
§ 1.2 Probleemstelling
e
Op grond van welke pro- en contra-argumenten is het toepassen van Titel 9 op Fondsenwervende instellingen gerechtvaardigd?
e
Welke conclusies kunnen verbonden worden aan de kwaliteit van de externe verslaggeving van Fondsenwervende instellingen?
15
§ 1.3 Werkwijze
Deze scriptie zal handelen over hoe een FWI een jaarrekening moet opstellen. In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op de definiëring van een organisatie, een NPO en een FWI. Hierdoor kan gekarakteriseerd worden wat voor soort organisatie een FWI IS.
Het derde hoofdstuk zal handelen over het doel en de functies van Titel 9. Hierin zullen onder andere worden behandeld het toepassingsgebied, de grondbeginselen, de kwalitatieve kenmerken en de elementen van Titel 9.
Na de uiteenzetting van de verschillende definities wordt in het vierde hoofdstuk de wet- en regelgeving die van toepassing is op FWI-en beschreven. De wet- en regelgeving zal betrekking hebben op de Nederlandse wetgeving en tevens die van de
vs.
De wet- en regelgeving in de VS is geregeld door de FASB door middel van
statements.
In hoofdstuk 5 zal een antwoord worden gegeven op de eerste vraag van de probleemstelling. Het antwoord op de vraag welke pro- en contra-argumenten bestaan om Titel 9 toe te passen op FWI-en wordt geformuleerd aan de hand van de
lil
hoofdstuk 2, 3 en 4 beschreven theorie.
In het zesde hoofdstuk wordt gekeken welke FWI -en worden onderworpen aan het empirisch onderzoek. Tevens zal een kwaliteitsmaatstaf worden ontwikkeld om de te onderzoeken jaarrekeningen aan te meten, aangezien de externe verslaggeving nauw samenhangt met de pro- en contra-argumenten die in hoofdstuk 5 zijn geformuleerd.
In hoofdstuk 7 zullen analyses worden uitgevoerd met de resultaten die verworven zijn door het empirisch jaarverslagenonderzoek. Deze analyses zullen worden uitgevoerd met het statistische programma SPSS 11.0 for Windows ..
Ten slotte zal in het laatste hoofdstuk een antwoord worden gegeven op de tweede vraag van de probleemstelling zoals geformuleerd in paragraaf 1.2.
\
16
Hoofdstuk 2 Definiëring van Fondsenwervende instellingen
§ 2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal de theorie omtrent Fondsenwervende instellingen (hierna: FWI) worden behandeld. Om een FWI tot een bepaalde organisatie te kunnen rekenen, moet eerst bekeken worden wat bedoeld wordt met een organisatie. Tevens zal blijken dat organisaties te onderscheiden zijn in twee soorten, te weten in profitorganisaties en non-profitorganisaties (hierna: NPO) (paragraaf 2.2). Vervolgens zal de vraag beantwoord moeten worden wat met een NPO bedoeld wordt en welke typen NPOs onderschèiden kunnen worden (paragraaf 2.3). Nadat de definitie van een FWI gegeven is, kan aangegeven worden tot welk type NPO een FWI kan worden gerekend (paragraaf 2.4).
§ 2.2 Organisaties
"Iedere organisatie is een doelbewuste samenvoeging van mensen, grondstoffen en hulpmiddelen, bedoeld om een vastgesteld doel te bereiken. Om te kunnen voortbestaan moet de organisatie: 1. voldoende financieringsmiddelen aantrekken; 2. deze middelen omzetten in producten, diensten en ideeën; 3. deze ten slotte doorgeven aan verschillende groepen consumenten en cliënten" (Handboek Fondsenwerving, 1997: AII00-I0). Een
organisatie
tracht
haar
doelstellingen
te
bereiken
door
(vrijwillige)
samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere partijen. Heezen (2000: 9) geeft de volgende definitie van een organisatie: "een organisatie is een samenwerkingsverband tussen personen met het doel hun persoonlijke belangen te bevorderen".
Om organisaties in de samenleving te rangschikken, kan een indeling worden gemaalet in pro fit- en non-profitorganisaties. Een profitorganisatie kenmerkt zich door het feit dat het een op winst gerichte organisatie is, terwijl een NPO een organisatie is zonder winstoogmerk.
17
I Organisaties
/' Profitorganisaties
I ~ Non-profitorganisaties
Figuur 2.1: indeling pro fit en non-profitorganisaties.
Tussen deze twee bestaan zowel overeenkomsten als verschillen. Een overeenkomst is dat in beide soorten organisaties productiemiddelen (inputs) worden getransformeerd in goederen en / of diensten (outputs) om de gestelde doeleinden te behalen (Hoogendoorn, 1993: 662). In de doeleinden van deze organisaties ligt ook meteen het wezenlijke verschil tussen beide. De doelstelling van een profit organisatie is het maken van winst door middel van het leveren van goederen en / of diensten. Terwijl de doelstelling van een NPO gelegen is in het leveren van goederen en / of diensten teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren, waarbij de financiering van de activiteiten en de financiële positie randvoorwaarden vormen. De eis tot financiële economische zelfstandigheid van een NPO wordt niet a-priori gesteld. Hierdoor zijn NPOs veelal afhankelijk van financiële ondersteuning van een persoon of instelling (Aukes, 1996: 16-17 en Hoogendoorn, 1993: 662).
Doelstelling
Profitorganisaties
Non-profitorganisaties
Maken van winst
Leveren van goederen en / of diensten
Middel respectievelijk
Leveren van goederen en /
Financiële positie en
randvoorwaarden
of diensten
resultaat
Tabel 2.1 : Het onderscheid tussen profitorganisaties ennon-profitorganisaties.
§ 2.3 Non-profitorganisaties
Toch zijn de meningen verdeeld omtrent hetgeen wat bedoeld wordt met een NPO. De constatering dat dergelijke organisaties niet naar winst streven, biedt onvoldoende aanknopingspunten om inhoud te geven aan de externe verslaggeving. Het karakter van een NPO ligt wel per definitie vast als goederen en / of diensten niet individueel
18
verkocht kunnen worden op een markt, bijvoorbeeld bij defensie. Hieronder worden een aantal definities van een NPO gegeven en beoordeeld.
Het Limperg instituut (1986: 42) geeft een definitie met essentiële kenmerken. Deze luidt: "een organisatie zonder winst streven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd worden met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en / of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit". Deze definitie geeft een belangrijk element aan namelijk op welke terreinen de NPOs werkzaam zijn. Een nadeel is dat niet eenduidig vaststaat wat wel en niet tot deze terreinen moet worden gerekend. Een ander belangrijk element is de verwijzing naar de mogelijke financieringsbronnen.
Hoogendoorn (1993: 662) vermijdt in zijn definitie het noemen van de terreinen waarop NPOs werkzaam zijn. Hij komt tot de volgende definitie: "een organisatie zonder winstoogmerk is een organisatie waarvan de doelstelling gelegen is in het leveren van bepaalde goederen en / of diensten teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren waarbij de financiering van de activiteiten en de financiële positie randvoorwaarden vormen".' Dat hij het kenmerk maatschappelijk nut of ideële doel noemt, is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde om van een NPO te kunnen spreken, want een verwijzing naar de voor deze organisatie karakteristieke financiering mag niet ontbreken.
Richtlijn 640 'Organisaties-zonder-winstreven' (hierna: Richtlijn 640) stelt het volgende over een NPO. "Er zijn organisaties die niet als primaire doelstelling hebben het
behalen
van
winst,
maar
primair
ZIJn
gericht
op
een
kerkelijke,
levensbeschouwelijke, maatschappelijke, charitatieve, culturele of wetenschappelijke doelstelling of anderszins een maatschappelijk doel of algemeen nut nastreven. In het kader van deze doelstelling kan de organisatie zich (tevens) bezighouden met het leveren van producten en / of diensten" (RJ, 2002c: 640-01).
Zoals al beschreven ZIJn de meningen over de definiëring van een NPO sterk verdeeld. Daarom wordt een defmitie opgesteld die zal worden gehanteerd voor deze 19
scriptie. De essentie van het onderscheid tussen een profitorganisaties en NPOs is gelegen in de doelstelling. Profitorganisaties hebben het maken van winst als doelstelling en het produceren van bepaalde goederen en / of diensten is daartoe een middel. Bij NPOs is het leveren van bepaalde goederen en / of diensten de doelstelling en zijn de financiering en de financiële positie daarbij randvoorwaarden. Voor deze scriptie is gekomen tot de volgende definitie van een NPO: @
een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden.
@
Waarvan de doelstelling gelegen is in het leveren van diensten en / of goederen teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren.
@
En welke gefinancierd worden met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en / of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit.
§ 2.3.1 Indeling non-profitorganisaties Een NPO kan volgens Anthony (1978: 162) worden onderverdeeld in twee typen. Deze onderverdeling vindt plaats aan de hand van de herkomst van de financieringsmiddelen.
Dit
indelingscriterium
bestaat
uit
type
A-non-
profitorganisaties en type B-non-profitorganisaties. Een type A-non-profitorganisatie is een NPO waarvan de financiële middelen geheel of grotendeels bestaan uit de opbrengsten van goederen en / of diensten die door middel van ruiltransacties op een markt worden gerealiseerd. Hierbij kan gedacht worden aan een verzorgingsbedrijf voor bejaarden en sociale woningbouwcorporaties. Een type B-non-profitorganisatie daarentegen is een organisatie die een belangrijk deel van de inkomsten verkrijgt uit andere bronnen dan de verkoop van goederen en / of diensten, bijvoorbeeld door subsidiering van de overheid, schenkingen en contributies van particulieren. Hierbij kan gedacht worden aan Stichting Wereld Natuur Fonds die knuffels en ansichtkaarten verkoopt en tevens inkomsten verkrijgt door middel van de contributies van donateurs.
20
I Organisaties
/ Profitorganisaties
I ~ Non-profitorganisaties
Figuur 2.2: indeling van non-profitorganisaties volgens Anthony.
Hoogendoom (1993: 662-665) gaat nog iets verder met deze indeling van Anthony en tevens gebruikt hij andere termen voor type-A en type-B. Hij maakt een onderverdeling in opbrengstenwervende (type-A) en bestedingsgerichte (type-B) NPOs.
De meeste organisaties ZIJn echter niet puur opbrengstenverwervend of puur bestedingsgericht, maar zijn als het ware een mengvorm. Binnen is sprake van een geleidelijke
overgang
van
opbrengstenverwervende
organisaties
naar
bestedingsgerichte organisaties. In figuur 2.3 is dit weergegeven.
Opbrengstenverwervend
Bestedingsgericht
Figuur 2.3: het onderscheid opbrengstenverwervend en bestedingsgericht (Hoogendoom, 1993:662).
Profitorganisaties hebben een zeer sterk opbrengstenverwervend karakter. Het behalen van winst door middel van het verwerven van opbrengsten is voor dit soort organisaties een doelstelling op zich.
Ook kunnen een zeer sterk opbrengstenverwervend karakter hebben. Dit is het geval voor die goederen en / of diensten leveren tegen kostendekkende prijzen. Het behalen van opbrengsten is in dit geval weliswaar geen doel op zich op zich maar wel een randvoorwaarde van zeer groot gewicht. Dit type NPO heeft dan ook een duidelijk
21
opbrengstenverwervend karakter. Het opbrengstenverwervende karakter van dit soort is niet zo sterk als bij profitorganisaties. Het verwerven van opbrengsten is immers niet de doelstelling op zich maar een, weliswaar zeer belangrijke, randvoorwaarde. Een voorbeeld hiervan zijn nutsbedrijven. Het is duidelijk dat dit soort type veel gemeen hebben met profitorganisaties, met uitzondering van de doelstelling (Hoogendoom, 1993: 662-665).
Bij een NPO met een zeer sterk bestedingsgericht karakter heeft de verrichting van bepaalde activiteiten alle prioriteit. De NPO zal in het geheel geen prijs hoeven te bedingen voor de geleverde goederen en / of diensten, maar zal deze om niet beschikbaar stellen. Dit type organisaties heeft als doel middelen te verschaffen aan personen of organisaties die niet in staat zijn om hierin zelf te voorzien. Deze middelen kunnen zowel bestaan uit bijdragen in geld als in de vorm van goederen en / of diensten. Het strookt niet met de doelstelling om de begunstigden hiervoor een prijs te laten betalen. Bij bestedingsgericht worden de financiële middelen beschikbaar gesteld zonder dat daar tegenprestaties tegenover staan. De financiering vindt plaats door middel van subsidiëring en de activiteiten van de NPO zijn gericht op de besteding van de ontvangen middelen, dit wordt ook wel aangeduid als 'bijdragen zonder tegenprestatie' (Hoogendoom, 1993: 662-665).
1
Organisaties 1
~
/
Non-profitorganisaties Profitorganisaties
/ 1
Type-A
1
~ I.
Opbrengstenverwervend
Bestedingsgericht
1
Figuur 2.4: verdere uitwerking van non-profitorganisaties volgens Hoogendoom.
22
Op
basis
van
het
onderscheid
van
de
geleidelijke
overgang
van
opbrengstenverwervend naar bestedingsgericht, heeft Hoogendoom vier verschillende typen NPOs samengesteld. Deze vierdeling is weergegeven in figuur 2.5.
I Organisaties
/
I ~ Non-profitorganisaties
Profitorganisaties
I Type-A NPO ~ Opbrengstenverwervend I
•
Type-B NPO
Bestedingsgericht
Typologie 1
Typologie 2
Typologie 3
Typologie 4
NPOs met eigen
NPOs met eigen
NPOs met overwegend
NPOs zonder eigen
opbrengsten en geen
opbrengsten en
bijdragen zonder
opbrengsten en wel met
bijdragen zonder
daarnaast bijdragen
tegenprestatie en
bijdragen zonder
tegenprestatie
zonder tegenprestatie
daarnaast eigen
tegenprestatie
opbrengsten Opbrengstenwervende NPO
Bestedingsgerichte NPO
FIguur 2.5: typologIe NPOs volgens Hoogendoorn (1993: 662).
Aan de hand van de indeling van Anthony en de vierdeling van Hoogendoom biedt dit de mogelijkheid om FWI-en nader te onderscheiden en in te delen naar één of meerdere van de typologieën.
§ 2.4 Fondsenwervende instellingen
De gegeven werkdefinitie van een FWI in hoofdstuk 1 is: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen en / of diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut en die voor
23
het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (Kannan en Swachten, 2001: 1443).
De definities van het CBF en de Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen' (hierna: Richtlijn 650) wijken af van deze definitie. Het CBF definieert namelijk een FWI als: "een in Nederland gevestigde stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (CBF, 2001a: 13). Richtlijn 650 daarentegen verstaat onder een FWI: "een particuliere organisatie die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van zijn doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (Rl, 2002d: 15). De definitie van Kannan en Swachten is vollediger, omdat hier de
kernactiviteit van een FWI wordt omschreven. Deze is namelijk het verrichten van activiteiten, leveren van goederen en / of diensten, die bijdragen aan een maatschappelijk nut en niet het niet het op winst gericht zijn.
In de definitie van Karman en Swachten, het CBF en de Richtlijn 650 wordt alledrie gesproken over de publieke offervaardigheid en dat hierdoor de financiële middelen \
worden verworven voor het realiseren van de doelstellingen van de FWI-en. Terwijl als wanneer gekeken wordt naar de resultaten van 2001 van FWI -en in het Verslag Fondsenwerving 2001 (CBF, 2001a: 11), dan blijkt dat financiële middelen ook worden verkregen door subsidies van overheden en anderen. Hieruit blijkt dat FWI-en niet alleen afhankelijk zijn van de publieke offervaardigheid. Daarom moet de definitie worden aangevuld met de verschillende doelgroepen, namelijk bedrijfsleven, overheden en fondsen en particulieren.
Tevens moet een onderscheid gemaakt worden tussen 'verdiende inkomsten' en 'verkregen inkomsten', omdat deze van elkaar verschillen en omdat dit noodzakelijk is voor een definiëring in de brede en enge zin van fondsenwerving. 'Verdiende inkomsten' komen namelijk voort uit de relatie tussen de product/klant relatie. Terwijl bij 'verkregen inkomsten' de verkooprelatie niet centraal staat, maar wordt er door het bedrijfsleven, de overheid en particulieren een relatie aangegaan met een instelling. Identificatie met de missie van de maatschappelijke doelstelling is hierbij van wezenlijk belang (Handboek Fondsenwerving, 1997: AI100-13). 24
In de Engelse en Amerikaanse literatuur wordt 'verkregen inkomsten' aangeduid met de term 'fundraising': 'alle activiteiten om gelden te werven bij alle mogelijke doelgroepen, te weten overheden, ondernemingen, fondsen en individuen en door middel van sponsoring, fondsenwerving en subsidies' (Handboek Fondsenwerving, 1997: AllOO-13-14). Het Handboek Fondsenwerving geeft een definitie in de brede en de enge zin van fondsenwerving. Bij de definitie in de brede zin wordt de vertaling van het begrip 'fundraising' gehanteerd. In de brede zin is fondsenwerving het verkrijgen van inkomsten van overheden, fondsen, particulieren en bedrijven door non-profit organisaties waarbij de transactie niet primair op verkoop is gebaseerd, maar waarbij de motieven van de gever samenhangen met de missie van de non-profit organisatie en de financieringsmiddelen worden dus door sponsoring, fondsenwerving en subsidiering gezamenlijk verkregen (Handboek Fondsenwerving, 1997: AllOO14).
In de enge zin daarentegen betreft het 'het verwerven van een bijdrage in geld of op geld waardeerbare middelen van particulieren voor een niet evenredige prestatie van een FWI ter vervulling van de doelstellingen van deze instelling' (Handboek Fondsenwerving, 1997: A1100-16).
Op verschillende manieren kan een FWI financiële middelen verkrijgen, namelijk door subsidiëring, sponsoring en fondsenwerving. Deze worden niet vermeld in de definitie van Karman en Swachten, het CBF en de Richtlijn 650. In Nederland hebben deze vormen van inkomstenwerving zich onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Daarom wordt in Nederland ook een onderscheid gemaakt tussen sponsoring, fondsenwerving en subsidiering. Dit onderscheid wordt gemaakt aan de hand van de doelgroepen, namelijk: bedrijfsleven (sponsoring), overheden en fondsen (subsidies) en particulieren (fondsenwerving) (Handboek Fondsenwerving, 1997: All 00-14).
De definitie van Karman en Swachten dient als uitgangspunt voor de nieuw op te stellen definitie, aangezien zij de kernactiviteit van een FWI hierin vermelden. Deze wordt aangevuld om de twee beschreven problemen te ondervangen, namelijk dat de verschillende doelgroepen en de vormen van inkomstenwerving niet vermeld zijn.
25
De definitie van een FWI voor deze scriptie wordt dan: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie, die althans deze een privaatrechtelijk karakter bezit, gericht is op het leveren van goederen en / of diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op het bedrijfsleven, overheden en fondsen en de publieke offervaardigheid door middel van sponsoring, fondsenwerving en subsidiering, zowel voor financiële als niet-financiële middelen".
§ 2.4.1 Indeling van Fondsenwervende instellingen Naar aanleiding van paragraaf 2.2 kan worden gesteld dat een FWI tot een NPO kan worden gerekend, aangezien de definitie van een FWI karakteristieken bevat die ook in de definitie van een NPO voorkomen. Deze zijn: EI
het niet op winst gericht zijn;
•
het bevorderen van een maatschappelijk nut;
EI
om hun doelstellingen te verwezenlijken zijn zij afhankelijk van financiële of niet-financiële middelen verkregen uit de publieke offervaardigheid.
Een FWI valt onder het type-B NPO, zodoende bestedingsgericht. Een type-B NPO is namelijk voor een belangrijk deel van de inkomsten afhankelijk van andere bronnen dan de verkoop van goederen en diensten, bijvoorbeeld door subsidiering van de overheid, schenkingen en contributies van particulieren. Bij een FWI is dit eveneens het geval, aangezien FWI-en een beroep doen op verschillende bronnen om hun financiële en niet-financiële middelen te verkrijgen om zo de gestelde doelstellingen te realiseren.
Om FWI-en in z1Jn algemeenheid tot typologie 3 of 4 van Hoogendoom te karakteriseren is niet mogelijk, aangezien FWI-en niet alleen 'bijdragen zonder tegenprestatie' verkrijgen, maar ook 'eigen opbrengsten' verwerven. Bijvoorbeeld Stichting Wereld Natuur Fonds dat knuffeldieren van bedreigde dieren verkoopt. Het is hierdoor niet mogelijk om een FWI éénduidig tot één van de twee typologieën te rekenen (zie figuur 2.5).
26
§ 2.5 Inkomsten van Fondsenwervende instellingen
FWI' en generen op diverse manieren hun financieringsmiddelen en verkrij gen deze ook uit verschillende financieringsbronnen. Voor de verkregen financieringsmiddelen wordt de term 'fundraising' en de hierbij behorende brede definitie van fondsenwerving gebruikt. Deze definitie gaat uit van drie verschillende bronnen namelijk particulieren (fondsenwerving), de overheid (subsidiering), en het bedrijfsleven (sponsoring) (Handboek Fondsenwering, 1997: AllOO-13-14). Er kunnen verschillende relaties tussen de financieringsbronnen en de FWI aan gegeven worden.
Relatie bedrijfsleven en Fondsenwervende instellingen Het bedrijfsleven kan op meerdere manieren een financiële relatie aangaan met een FWI te weten door: @
sponsonng: "dit is een zakelijke overeenkomst tussen een sponsor en gesponsorde, waarbij
geld of middelen worden gegeven, terwijl de
gesponsorde tegenprestaties levert die door associatie bij kunnen dragen aan de communicatiedoelstellingen van de sponsor" (Handboek Fondsenwerving, 1997: A1100-14); @
schenkingen / giften;
@
'corporate giving': "dit is een donatie van een bedrijf of instelling aan een FWI waarbij geen tegenprestatie wordt geboden. Centraal staat een langere termijn doelstelling van het bedrijf' (Handboek Fondsenwerving, 1997: AllOO-15). Een voorbeeld hiervan is het VSB Fonds dat aan geld besteedt aan maatschappelijke doeleinden;
@
'cause-related marketing: dit is het koppelen van de aankoop van een product en/of dienst aan het inzamelen van geld voor een goed doel' (Handboek Fondsenwerving,
1997:
AllOO-15).
Een
voorbeeld
hiervan
is
het
Pandabroodje waarvan een gedeelte van de aankoopprijs naar het WNF toegaat.
27
Relatie overheid en Fondsenwervende instellingen De uitvoering van het beleid van de overheid delegeert zij vaak aan FWI' en. Een beleidsinstrument om activiteiten in stand te houden of mogelijk te maken is een subsidie. De overheid geeft gelden door middel van subsidies aan FWI' en. "Subsidiering heeft betrekking op de besteding van gemeenschapsgelden door de overheid" (Handboek Fondsenwerving, 1997: A1100-15).
Relatie particulier en Fondsenwervende instellingen Deze relatie wordt aangeduid als de fondsenwerving verwerven van een bijdrage
lil
lil
de enge zin. Dit is "het
geld of op geld waardeerbare middelen van
particulieren voor een niet evenredige prestatie van een FWI ter vervulling van de doelstellingen van deze instelling" (Handboek Fondsenwerving, 1997: A1100-16). Dit kan op meerdere manieren plaatsvinden en wel door: ~
collecten;
~
mailings-acties;
~
nalatenschappen;
~
giften en schenkingen, donaties en contributies.
28
Hoofdstuk 3 Boek 2 Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag'
§ 3.1 Inleiding
Het opstellen van een jaarrekening en het jaarverslag is gebonden aan vele regels. Deze regels zijn weergegeven in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) 'Rechtspersonen', Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag' (hierna: Titel 9) door middel van wetsartikelen. In BW 3:15 en BW 2:10, 2:48 en 2:300 zijn voor organisaties, die niet onder het regime van Titel 9 vallen, globale regels opgesteld. Eerst zal beschreven worden wat onder jaarverslaggeving wordt verstaan (paragraaf 3.2). Daarna zal het toepassingsgebied van Titel 9 behandeld worden (paragraaf 3.3). Tevens komen aanbod: het doel (paragraaf 3.4), de grondbeginselen (paragraaf 3.5), de kwalitatieve kenmerken (paragraaf 3.6) en de elementen van Titel 9 (paragraaf 3.6).
§ 3.2 Jaarverslaggeving
Volgens de wet bestaat de jaarverslaggeving uit het samenstel van: •
de jaarrekening;
•
het jaarverslag;
•
de 'overige gegevens' (de krachtens BW 2:392 bedoelde gegevens).
De wet verstaat onder jaarrekening: de balans met de toelichting en de winst- en verliesrekening met de toelichting (BW 2:361.1). De winst- en verliesrekening kan door coöperaties en commerciële stichtingen en verenigingen worden vervangen door een exploitatierekening, indien het inzicht dat de jaarrekening dient te geven daardoor wordt gediend (BW 2:361.2).
Aard van de jaarrekening Omtrent de aard van de jaarrekening voor wat betreft de balans bepaalt BW 2:362.2 dat: "de balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekj aar weer".
29
Voor wat betreft de winst- en verliesrekening bepaalt BW 2:362.3 dat: "de winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer".
§ 3.3 Toepassingsgebied van Titel 9
Titel 9 is van toepassing op de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en voor banken als bedoeld in BW 2:415 (BW 2:360.1). Tevens geldt deze wettelijke regeling voor "een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma waarvan alle vennoten die volledig jegens schuldeisers aansprakelijk zijn voor de schulden, kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht zijn" (BW 2:360.2). Ingevolge
het
Besluit
toezicht
beleggingsinstellingen
(1990)
zIJn
beleggingsinstellingen die worden gedreven in een andere rechtsvorm dan genoemd in BW 2:360.1 ook van toepassing op Titel 9. Voorts is de wettelijke regeling onder voorwaarden van toepassing op de stichting en de vereniging die één of meer ondernemingen in stand houden wellce ingevolge de wet in het Handelsregister moeten worden ingeschreven (BW 2: 360.3).
Titel 9 geldt voor stichtingen en verenigingen: •
"die één of meer ondernemingen in stand houden welke ingevolge de wet in het handelsregister moeten worden ingeschreven;
•
indien
de
netto-omzet
van
deze
ondernemingen
gedurende
twee
opeenvolgende boekjaren zonder onderbreking nadien gedurende twee opeenvolgende boekjaren, de helft of meer bedraagt van het in BW 2:369.1.b" (BW 2:360.3). Het bedrag vermeldt in BW 2:396.1.b is € 7 miljoen; ~
"die niet vallen onder een bijzondere regelgeving waardoor zij bij of krachtens de wet een financiële verantwoording op moeten stellen die gelijkwaardig is aan een jaarrekening, opgesteld op basis van Titel 9, en deze tevens openbaar moeten maken" (Memorie van Toelichting van Staatsbesluit, 1994-1995: 4-5).
30
"Onder de netto-omzet wordt verstaan de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit het bedrijf van de rechtspersoon onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen" (BW 2:377.6).
Of sprake is van het drijven van een onderneming moet worden beslist aan de hand van een nadere invulling van het door de wetgever gehanteerde begrip onderneming. De invulling hiervan wordt gebaseerd op de Handelsregisterwet. In deze wet wordt geen definitie gegeven van het begrip onderneming, maar de jurisprudentie geeft volgens de wetgever voldoende aanknopingspunten voor een andere invulling. Aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad is af te leiden dat sprake is van ondernemingen als het gaat om "instellingen die hun organisatie en activiteiten richten op het op commerciële wijze deelnemen aan het economisch verkeer" (Hoge Raad, 1983: 1337-1350). Economisch verkeer wil zeggen, dat geopereerd wordt op een markt en het in concurrentie treden met andere ondernemingen.
Böhmer heeft aan deze jurisprudentie van de Hoge Raad een aantal criteria opgesteld om na te gaan of er sprake is van een onderneming in de zin van de Handelsregisterwet. Aan de volgende criteria moet dan worden voldaan: ElI
"de doelomschrijving van de stichting of vereniging laat een bedrijfsmatige (commerciële) uitoefening van de activiteiten toe;
ElI
de feitelijke activiteiten van de stichting of vereniging laten Zien dat de stichting of vereniging ook overwegend en regelmatig deelneemt aan het economisch verkeer;
ElI
de stichting of vereniging richt zich niet op een beperkte groep van mensen en instellingen;
@
de stichting of vereniging bevindt zich in een concurrentiepositie met anderen die ook werkzaam zijn op de gebieden waarop de stichting of vereniging werkzaam is. Onder 'anderen' wordt verstaan zuiver commerciële gerichte bedrijven" (Böhmer 1999: 54-57).
31
§ 3.4 Doel van Titel 9
"Het doel van de jaarrekening is om informatie te verschaffen over de financiële positie, resultaten en wijzigingen in de financiële positie van een onderneming, die voor een grote reeks van gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen" (RJ, 2002a: s3-01).
De gebruikers van jaarrekeningen omvatten: @
beleggers;
@
donateurs / leden;
@
werlcnemers;
ElI
geldschieters;
ElI
leveranciers en andere handelscrediteuren;
@
cliënten;
@
overheden en hun instellingen;
ElI
publiek.
"Voor dit doel opgestelde jaarrekeningen voldoen aan de gemeenschappelijke behoeften van de meeste gebruikers. Jaarrekeningen verschaffen echter niet alle informatie die gebruikers nodig kunnen hebben om economische beslissingen te nemen, aangezien zij grotendeels de financiële gevolgen van gebeurtenissen in het verleden weergeven en niet noodzakelijkerwijze andere dan financiële informatie" (RJ, 2002a: s3-01).
"Jaarrekeningen tonen eveneens de resultaten van het door het bestuur gevoerd beheer, of de verantwoording door het. bestuur voor de aan haar toevertrouwde middelen. Gebruikers die het beheer of de verantwoording door het bestuur wensen te beoordelen doen dat om economische beslissingen te kunnen nemen" (RJ, 2002a: s301).
Het doel van de jaarrekening wordt ook wel aangeduid met het inzichtvereiste. Het inzichtvereiste wordt verwoord in BW 2:362.1: "de jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een
32
zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon". Tot de 'maatschappelijke aanvaardbare normen' behoren wettelijke normen, jurisprudentiële normen en buitenwettelijke normen. Belangrijk is dat de 'maatschappelijk aanvaardbare normen' gelden
voor
de
gehele
jaarrekening
en
uitdrukkelijk
ook
voor
de
presentatievoorschriften (Hoogendoorn, 1996: 30).
De eis van het verschaffen van inzicht heeft voorrang boven die van nakoming van specifieke 'voorschriften. Het alleen maar volgen van de wetsvoorschriften is niet altijd voldoende of goed. Evenzo is alles toegestaan indien de wet geen specifieke voorschriften geeft. Indien het inzicht dat de jaarrekening dient te geven dit noodzakelijk maakt, is de rechtspersoon verplicht van de bijzondere wettelijke voorschriften af te wijken. De redenen moeten dan worden uiteengezet, voorzover nodig met vermelding van de invloed op het vermogen en het resultaat. Met 'uiteengezet' wordt bedoeld dat een concrete motivering wordt verlangd en dat niet kan worden volstaan met een enkele vermelding of overneming van een wettekst die de afwijking voorschrijft of toestaat. (PriceWaterhouseCoopers, 2003: 17-18).
BW 2:362.1 is voornamelijk een doelstellingsformulering die ervan uitgaat dat vooral de begrippen vermogen en resultaat, solvabiliteit en liquiditeit relevante begrippen zijn voor de gebruikers. Kort samengevat kan worden gesteld dat de jaarrekening inzicht dient te geven in: •
vermogen;
G
resultaat;
411
solvabiliteit en liquiditeit, voorzover een jaarrekening daartoe in staat is.
Door voldoende inzicht te eisen in het vermogen en het resultaat, solvabiliteit en liquiditeit, wordt onderkend dat dit de begrippen zijn met behulp waarvan de gebruikers zich een oordeel over de onderneming moeten kunnen vormen. Het begrip inzicht veronderstelt dat informatie over de samenstellende delen van het vermogen (dit is de balans met toelichting), het resultaat (dit is de winst- en verliesrekening met toelichting) en informatie over die begrippen die van belang zijn bij de beoordeling van solvabiliteit en liquiditeit moet worden gegeven (Klaas sen, 2001: 114-115).
33
De begrippen solvabiliteit en liquiditeit worden niet door de wet of de RJ gedefinieerd. "Solvabiliteit is de mate waarin een onderneming in geval van liquidatie in staat is aan haar verplichtingen tegenover de verschaffers van vreemd vermogen te voldoen" (Heezen, 2000: 499).
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is aan haar directe opeisbare verplichtingen te voldoen (Heezen, 2000: 490).
Hoogendoorn (1996: 29-34) noemt nog een aantal doelstellingen van de jaarrekening: e
vaststelling van de uitkeerbare winst;
111
kapitaalbescherming;
111
afleggen van verantwoording.
Vaststelling van de uitkeerbare winst De winst wordt vastgesteld door middel van de winst- en verliesrekening.
Kapitaalbescherming Kapitaalbescherming houdt in dat het kapitaal van de rechtspersoon in stand gehouden dient te worden ter bescherming van de schuldeisers. Kapitaalbescherming hangt nauw samen met de vaststelling van de winst, omdat kapitaalbescherming moet waarborgen dat te veel vermogen wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Het doel van de jaarrekening is dat het bedrag wordt vastgesteld dat maximaal uitkeerbaar is en zonder dat de belangen van de crediteuren worden geschaad (Hoogendoorn, 1996: 32).
Afleggen van verantwoording Een andere doelstelling van de jaarrekening is het afleggen van verantwoording. Dit wordt ook wel aangeduid als de verantwoordingsfunctie. Door middel van de jaarrekening verantwoordt het bestuur van een onderneming zich voor het gevoerde beleid en op grond daarvan kan aan een bestuur en commissarissen voor het beleid en voor het toezicht daarop décharge worden verleend. Décharge wordt bij een kapitaalvennootschap verleend door de aandeelhouders. Bij Fondsenwervende
34
instellingen (hierna: FWI) zal décharge verleend worden door leden of donateurs, aangezien een FWI geen aandeelhouders heeft.
Aangezien aan de onderneming meer en meer betekenis wordt toegekend als een maatschappelijk instituut, kan ook worden gesteld dat de verantwoordingsfunctie relatief veel breder is, namelijk ten opzichte van de maatschappij in het algemeen (Hoogendoorn, 1996: 32-34). Relatief is deze verantwoordingsfunctie ten opzichte van de maatschappij bij een FWI relatief meer van belang dan bij een profitorganisatie, omdat een FWI zijn financiële middelen verlaijgt door middel van gelden die geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn van gemeenschapsgelden. Tevens bestaat het doel van een FWI uit het tot stand brengen van bepaalde maatschappelijke gewenste voorzieningen. Hieruit vloeit voor een FWI de plicht voort om te voldoen aan deze publieke verantwoording. "Om het gebruik van gemeenschapsmiddelen goed te kunnen beoordelen, zou ten behoeve van maatschappelijke prioriteitenstelling het doen en laten van non-profitorganisaties moeten worden getoetst aan maatschappelijk wenselijke doelen" (Aukes, 1996: 27).
§ 3.5 Grondbeginselen van Titel 9
De opstelling van jaarrekeningen wordt beheerst door twee grondbeginselen: ElI
het toerekeningsbeginsel (accruel accounting);
Et
het continuïteitsbeginsel (going-concern).
Het toerekeningsbeginsel Om aan hun doel te beantwoorden, worden jaarrekeningen samengesteld door in de administratie het 'toerekeningsbeginsel' toe te passen. Bij hantering van dat beginsel worden de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt wanneer zij zich voordoen (en niet wanneer geldmiddelen worden ontvangen of betaald) en worden zij in de administratie geboekt en in de jaarrekening verwerkt van de periode waarop zij betrekking hebben. Op basis van het toerekeningsbeginsel opgestelde jaarrekeningen informeren gebruikers niet slechts over transacties in het verleden die betaling en ontvangst van geldmiddelen met zich mede brengen, doch ook over verplichtingen om in de toekomst geldmiddelen te betalen, en over middelen die in de
35
toekomst zullen worden ontvangen en die geldmiddelen representeren. Aldus verschaffen zij de soort informatie over transacties en andere gebeurtenissen in het verleden die bij het nemen van economische beslissingen het meest nuttig is (RJ, 2002a: s4-01).
Het continuïteitsbeginsel De jaarrekening wordt gewoonlijk opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de onderneming gewaarborgd is en dat zij haar bedrijf in de afzienbare toekomst zal voortzetten. Aangenomen wordt dat de onderneming noch het voornemen heeft, noch in de noodzaak verkeert om te liquideren of de omvang van haar bedrijvigheid drastisch te beperken; indien een zodanig voornemen of zodanige noodzaak wel bestaat, zou de jaarrekening mogelijk op een andere basis moeten worden opgesteld en indien dat het geval is, zou de gehanteerde basis moeten worden uiteengezet (RJ, 2002a: s4-01).
§ 3.6 Kwalitatieve kenmerken van Titel 9
Kwalitatieve kenmerken ZIJn
de
eigenschappen die
de
informatie
die
m
jaarrekeningen wordt verschaft nuttig maakt voor gebruikers. De kwalitatieve kenmerken zijn: •
"begrijpelijkheid (understandability);
•
relevantie (relevance); o
o
relatieve betekenis (materiality);
betrouwbaarheid (reliability); o
getrouwe weergave (faithful representation);
o
het wezen gaat boven de vorm (substance over form);
o
onpartijdigheid (neutrality);
o
voorzichtigheid (prudence);
o
volledigheid (completeness);
•
vergelijkbaarheid (comparability);
•
beperkingen in verband met relevante en betrouwbare informatie (constraints); o
tijdigheid (timeless);
o
afweging van de kosten (balance between benefit and cost);
36
o afweging kwalitatieve kenmerken (balance between qualitative characteristics); lil
getrouw beeld / getrouwe weergave (true and fair view / fair presentation)" (Klaassen, Hoogendoom en Bak, 2000: 41).
Begrijpelijkheid Een essentieel kenmerk van de informatie die in jaarrekeningen wordt verschaft is dat zij gemakkelijk begrijpelijk is voor gebruikers. In dit verband worden gebruikers geacht een redelijke kennis te bezitten van het bedrijfsleven, economische activiteiten en van verslaggeving (RJ, 2002a: s5-01).
Relevantie Informatie bezit het kenmerk van relevantie, wanneer zij de economische beslissingen van gebruikers beïnvloedt door hen behulpzaam te zijn bij het beoordelen van vroegere, huidige of toekomstige gebeurtenissen of bij het bevestigen of corrigeren van vroegere beoordelingen (RJ, 2002a: s5-01). Informatie kan slechts relevant zijn als ze niet 'immaterial' is, dat wil zeggen niet over zodanig kleine geldbedragen gaat, dat de informatie om die reden voor de besluitvorming niet van belang is (Klaassen, 2001: 103).
Relatieve betekenis
Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit van de post of fout is afhankelijk van de omvang daarvan, beoordeeld onder de bijzondere omstandigheden waaronder het weglaten of onjuist weergeven plaatsvindt. (RJ, 2002a: s5-02).
Betrouwbaarheid Om bruikbaar te zijn, moet informatie ook betrouwbaar zijn. Informatie heeft de eigenschap van betrouwbaarheid, wanner zij vrij is van wezenlijke onjuistheden en vooroordelen en wanneer gebruikers ervan mogen uitgaan, dat zij getrouw weergeeft hetgeen zij voorgeeft weer te geven of hetgeen zij in redelijkheid verwacht worden weer te geven (RJ, 2002a: s5-02).
37
Getrouwe weergave
Om betrouwbaar te ZIJn, dient informatie een getrouw beeld te geven van de transacties en andere gebeurtenissen die zij ofwel voorgeeft weer te geven, ofwel in redelijkheid verwacht mag worden weer te geven (RJ, 2002a: s5-03).
Het wezen gaat boven de vorm
Informatie geeft een getrouwe weergave van de transacties en gebeurtenissen die zij pretendeert weer te geven, indien deze worden verantwoord en weergegeven in overeenstemming met hun wezen en de economische realiteit, en niet slechts hun juridische gedaante. Het wezen van transacties of andere gebeurtenissen komt niet altijd overeen met hetgeen uit hun juridische of gekunstelde gedaante blijkt" (RJ, 2002a: s5-03).
Onpartijdigheid
Om betrouwbaar te zijn, dient de informatie die in jaarrekeningen is vervat onpartijdig te zijn. Jaarrekeningen zijn niet onpartijdig als zij, door de keuze van de informatie of de wijze van weergave daarvan, het nemen van een beslissing of het vormen van een oordeel beïnvloeden teneinde een vooraf bepaalde uitkomst te verkrijgen (RJ, 2002a: s5-04).
Voorzichtigheid
Met voorzichtigheid wordt bedoeld het inbouwen van een mate van zorg bij het vormen van de oordelen die nodig zijn bij het maken van de noodzakelijke schattingen in situaties van onzekerheid, zodanig dat activa of baten niet te hoog en vreemd vermogen of kosten niet te laag worden weergegeven (RJ, 2002a: s5-04).
Volledigheid
Om betrouwbaar te zijn, dient de informatie in jaarrekeningen volledig te zijn binnen de grenzen die gevormd worden door hetgeen van relatieve betekenis is en de kosten van vervaardiging. Een weglating kan tot gevolg hebben dat informatie vals of misleidend en derhalve onbetrouwbaar is en onvolkomen voor wat de relevantie betreft (RJ, 2002a: s5-04).
38
Vergelijkbaarheid Gebruikers dienen in staat te zijn de jaarrekeningen van een onderneming in de tijd te vergelijken teneinde ontwikkelingen in haar financiële positie en resultaten te onderkennen. Tevens moeten gebruikers in staat zijn de jaarrekeningen van verschillende ondernemingen onderling te kunnen vergelijken, teneinde hun financiële positie, resultaten en wijzigingen in financiële positie te beoordelen. Vandaar dat de waardering en weergave van het financiële gevolg van soortgelijke transacties en andere gebeurtenissen voor alle onderdelen van een onderneming, en volgtijdelijk voor die onderneming als geheel, op een bestendige wijze moeten geschieden en tevens op bestendige wijze voor verschillende ondernemingen (RJ, 2002a: s5-05).
Omdat gebruikers de financiële positie, resultaten en wijzigingen in financiële positie van een onderneming in de tijd wensen te vergelijken, is het belangrijk dat de jaarrekening overeenkomstige informatie met betrekking tot de voorgaande periode toont (RJ, 2002a: s5-05).
Beperkingen in verband met relevante en betrouwbare informatie Tijdigheid Indien in de berichtgeving vertraging ontstaat, kan ze haar relevantie verliezen. Om informatie tijdig te verschaffen, kan het noodzakelijk zijn om te rapporteren voordat alle aspecten van een transactie of andere gebeurtenis bekend zijn, waardoor de betrouwbaarheid wordt aangetast. Voor het bereiken van een evenwicht tussen relevantie en betrouwbaarheid geldt als doorslaggevende overweging hoe op de beste wijze de behoeften van gebruikers bij het nemen van economische beslissingen worden gediend (RJ, 2002a: s5-06).
Afweging van nut en kosten Het nut dat informatie oplevert, behoort de kosten van verschaffing daarvan te overtreffen (RJ, 2002a: s5-06).
Afweging kwalitatieve kenmerken Het streven is in het algemeen om een passend evenwicht tussen de kenmerken te bereiken teneinde aan het doel van de jaarrekening te voldoen (RJ, 2002a: s5-06).
39
Getrouw beeld I getrouwe weergave Van jaarrekeningen wordt gezegd dat
z~
een getrouw beeld tonen, of een getrouwe
weergave vormen van de financiële positie, resultaten en wijzigingen in financiële positie van een onderneming. Door de toepassing van de voornaamste kwalitatieve kenmerken en van geëigende grondslagen van waardering en resultaatbepaling mondt dit uit in jaarrekeningen die uitdrukken wat in het algemeen wordt verstaan onder een getrouw beeld van zodanige informatie of als een getrouwe weergave daarvan (RJ, 2002a: s5-07).
§ 3.7 Elementen van Titel 9
Jaarrekeningen geven de financiële gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen weer door de economische kenmerken in grote groepen in te delen. Deze grote groepen worden de elementen (elements of financial statements) van de jaarrekening genoemd.
De elementen die rechtstreeks betrekking hebben op de evaluatie van de financiële positie in de balans z~n: •
activa;
•
vreemd vermogen;
•
eIgen vermogen.
De elementen die rechtstreeks betrekking hebben op de evaluatie van de resultaten in de winst- en verliesrekening zijn: •
baten;
•
lasten (RJ, 2002a: s6-01).
Financiële positie De elementen die rechtstreeks betrekking hebben op de evaluatie van de financiële positie worden als volgt gedefinieerd: •
"een actief is een uit gebeurtenissen in het verleden voortgekomen middel, waarover de onderneming de beschikkingsmacht heeft en waaruit in de
40
toekomst naar verwachting economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien; 41&
vreemd vermogen betreft bestaande verplichtingen van de onderneming die voortkomen uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de onderneming van middelen die economische voordelen in zich bergen;
•
eigen vermogen is het overblijvend belang in de activa van de onderneming na aftrek van al haar vreemd vermogen" (RJ, 2002a: s6-01).
Activa "De activa van een onderneming komen voort uit vroegere transacties of andere gebeurtenissen in het verleden. Gewoonlijk verwerven ondernemingen activa door ze te kopen of te produceren, doch ook uit andere transacties of gebeurtenissen kunnen activa voortkomen. Transacties of gebeurtenissen die naar verwachting in de toekomst zullen plaatsvinden, geven op zichzelf geen aanleiding tot het onderkennen van activa: vandaar dat bijvoorbeeld een voornemen tot koop van voorraden op zichzelf niet aan de definitie van een actiefvoldoet"(RJ, 2002a: s6-03).
Vreemd vermogen "Een essentieel kenmerk van vreemd vermogen is, dat er voor de onderneming een verplichting bestaat. Een verplichting is een plicht of verantwoordelijkheid om op bepaalde manier te handelen ofte presteren" (RJ, 2002a: s6-04).
"Onderscheid moet worden gemaakt tussen een huidige verplichting en een verbintenis die in de toekomst opkomt. Een beslissing van het bestuur van een onderneming om in de toekomst activa te verwerven, geeft op zichzelf geen aanleiding tot het ontstaan van een huidige verplichting. Een verplichting ontstaat gewoonlijk alleen wanneer het actief is geleverd of de onderneming een onherroepelijke overeenkomst sluit om het actief te verwerven" (RJ, 2002a: s6-04).
Eigen vermogen Het bedrag waarvoor het eigen vermogen in de balans wordt getoond is afhankelijk van de waardering van activa en vreemd vermogen (RJ, 2002a: s6-06).
41
Resultaten De elementen die direct verband houden met de evaluatie van winst zijn baten en lasten. De aanvaarding van baten en lasten als zodanig en de bepaling van de omvang daarvan zijn afhankelijk van het kapitaal- en kapitaalinstandhoudingsbegrip dat de onderneming bij de opstelling van haar jaarrekening hanteert (Rl, 2002a: s6-07).
De elementen baten en lasten worden als volgt gedefinieerd: •
"baten zijn vermeerderingen van het economisch potentieel gedurende de verslagperiode in de vorm van instroom van nieuwe of verhoging van bestaande activa, dan wel vermindering van vreemd vermogen, anders dan door bijdragen van deelhebbers daarin;
111
lasten zijn verminderingen van het economisch potentieel gedurende de verslagperiode in de vorm van uitstroom of uitputting van activa, dan wel het ontstaan van vreemd vermogen, een en ander uitmondend in afname van het eIgen vermogen, anders dan door uitdelingen aan deelhebbers daarin" (Rl, 2002a: s6-07).
Aanpassingen met het oog op vermogensinstandhouding "De herwaardering of het gewijzigd opnemen van activa en vreemd vermogen leidt tot vermeerderingen of verminderingen van het eigen vermogen. Hoewel deze vermeerderingen of verminderingen aan de definitie van baten en lasten voldoen, worden zij bij hantering van bepaalde vermogensinstandhoudingsdoelstellingen niet in de winst- en verliesrekening opgenomen. In plaats daarvan worden deze posten onder het eigen vermogen begrepen als
aanpassingen met het
oog
op
vermogensinstandhouding of als herwaarderingsreserves" (Rl, 2002a: s6-09).
§ 3. 7.1 Verwerking van de elementen "Verwerking (recognition) is het proces van opneming in de balans of winst- en verliesrekening van een post die onder de definitie van een element valt en voldoet aan de criteria voor opneming ( ... ) uiteengezet worden. Zij houdt in het uitdrukken van de post in woorden en met een geldbedrag, en het opnemen van dat bedrag in de totalen van balans of winst- en verliesrekening. Posten die aan de criteria voor
42
verwerking voloen, behoren in de balans of winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Het niet opnemen van deze posten wordt niet goedgemaakt door het verstrekken van de grondslagen voor waardering en resultaat bepaling, noch door vermelding in de toelichting of in aanvullend toelichtend materiaal" (RJ, 2002a: s701).
Een post die aan de definitie van een element voldoet moet worden verwerkt indien: lil
"het waarschijnlijk is dat enig aan die post verbonden toekomstig economisch voordeel naar of uit de onderneming zal vloeien, en;
lil
de post een kostprijs
of waarde heeft waarvan de
omvang met
betrouwbaarheid kan worden vastgesteld" (RJ, 2002a: s7-01).
De waarschijnlijkheid van toekomstig economisch voordeel "Het begrip waarschijnlijkheid wordt in de verwerkingscriteria gebruikt met het oog op de mate van onzekerheid over het naar of uit de onderneming vloeien van de toekomstige economische voordelen die aan de post zijn verbonden. Het begrip is in overeenstemming met de onzekerheid die de omgeving karakteriseert waarin een onderneming werkzaam is. Schattingen van de mate van onzekerheid die verbonden is aan de stroom van toekomstige economische voordelen worden gemaakt op basis van de beschikbare gegevens ten tijde van het opmaken van de jaarrekening" (RJ, 2002a: s7-01).
Betrouwbaarheid van de waardering Het tweede criterium voor de verwerking van een post is dat hij een kostprijs of waarde heeft, waarvan de omvang met een zekere mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. In de meeste gevallen moet de kostprijs of waarde worden geschat; het gebruik van redelijke schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van jaarrekeningen en ondergraaft hun betrouwbaarheid niet. Indien echter geen redelijke schatting kan worden gemaakt, wordt de post niet in de balans of de winst- en verliesrekening verwerkt (RJ, 2002a: s7-02).
43
§ 3. 7.2 Waardering van de elementen Waardering (measurement) is het proces van vaststelling van de geldbedragen waarvoor de elementen van jaarrekeningen moeten worden verwerkt en aangehouden in de balans en winst- en verliesrekening. Dit houdt in de keuze van bepaalde waarderingsgrondslagen (RJ, 2002a: s8-01).
In jaarrekeningen wordt een aantal verschillende waarderingsgrondslagen toegepast en wel in verschillende mate en in wisselende combinaties. Zij omvatten het volgende: •
"historische kostprijs. Activa worden verantwoord voor het bedrag aan geldmiddelen dat is betaald, of voor de reële waarde van de tegenprestatie die is geleverd om ze te verwerven, bepaald op het tijdstip van hun verwerving. Verplichtingen worden verantwoord voor het bedrag van de opbrengst die in ruil voor de verplichting is ontvangen, of in sommige omstandigheden voor de bedragen die in de vorm van geldmiddelen naar verwachting moeten worden betaald om de verplichting in de normale loop van het bedrijf te voldoen;
•
vervangingswaarde.
Activa worden opgevoerd voor het bedrag aan
geldmiddelen dat thans zou kunnen worden verkregen door het actief op een normale wijze af te stoten. Verplichtingen worden in de balans opgevoerd tegen het - niet contant gemaakte - bedrag aan geldmiddelen dat vereist zou zijn om de verplichting thans af te wikkelen; •
directe opbrengstwaarde. Activa worden opgevoerd voor het bedrag aan geldmiddelen dat thans zou kunnen worden verkregen door het actief op een normale wijze af te stoten. Verplichtingen worden opgenomen tegen de bedragen waarvoor zij kunnen worden afgewikkeld; dat zijn de, niet contant gemaakte, bedragen aan geldmiddelen die naar verwachting betaald zouden moeten worden om de verplichtingen in de normale loop van het bedrijf te voldoen;
•
indirecte opbrengstwaarde. Activa worden opgevoerd voor de huidige contante waarde van de toekomstige netto instroom aan kasmiddelen die de post naar verwachting in de normale loop van het bedrijf zal genereren. Verplichtingen worden opgevoerd voor de huidige contante waarde van de toekomstige netto
44
uitstroom aan kasmiddelen, die naar verwachting vereist zijn om in de normale loop van het bedrijf de verplichtingen te voldoen" (Rl, 2002a: s8-01).
§ 3. 7.3 Vermogens begrippen en vermogensinstandhoudingsdoelstellingen Vermogensbegrippen (concepts of capital) Door de ondernemingen wordt bij de opstelling van hun jaarrekening een financieel vermogens begrip
gekozen.
Onder
een
financieel
vermogens begrip,
zoals
geïnvesteerde geldmiddelen of geïnvesteerde koopkracht, is vermogen synoniem aan het netto-actief of eigen vermogen van de onderneming. Onder een fysiek vermogensbegrip, zoals operationeel vermogen, wordt vermogen beschouwd als de productiecapaciteit van de onderneming gebaseerd op bijvoorbeeld, het aantal geproduceerde eenheden per dag (Rl, 2002a: s9-01).
"De keuze van het passende vermogensbegrip door een onderneming dient te worden gebaseerd op de behoeften van de gebruikers van haar jaarrekening. Het gekozen vermogensbegrip vormt een aanwijzing voor het met het vaststellen van de winst te bereiken doel, zelfs ofschoon zich bij het operationeel maken van het begrip enige waarderingsproblemen kunnen voordoen" (Rl, 2002a: s9-01).
Vermogensinstandhoudingsdoelstellingen (capital maintenance) en de bepaling van winst De vermogensbegrippen leiden tot de vermogensinstandhoudingsdoelstellingen: •
"financiële vermogensinstandhouding. Onder dit begrip is er slechts van 'behaalde' winst sprake indien het financiële (of geld-) bedrag van het nettoactief aan het einde van de periode het financiële (of geld-) bedrag van het netto-actief aan het begin van de periode overtreft, zulks na uitschakeling van enige uitdeling aan en bijdrage van eigenaars gedurende de periode. Financiële vermogensinstandhouding
kan
worden
gemeten,
hetzij
in
nominale
geldeenheden, hetzij in eenheden contante koopkracht; •
fysieke vermogensinstandhouding. Onder het begrip is slechts van 'behaalde' winst sprake indien de fysieke productiecapaciteit (of het operationeel vermogen) van de onderneming (of de middelen nodig om dat vermogen te
45
bereiken) aan het einde van de periode de fysieke productiecapaciteit aan het begin van de periode overtreft, zulks na uitschakeling van enige uitdeling aan en bijdrage van eigenaars gedurende de periode" (Rl, 2002a: s9-01-02).
"De fysieke vermogensinstandhoudingsdoelstelling vereist de keuze van de waarderingsgrondslag
op
basis
van
actuele
kosten.
De
financiële
vermogensinstandhoudingsdoelstelling houdt echter niet de eis van het gebruik van een bepaalde grondslag van waardering in. Keuze van de grondslag onder deze doelstelling is afhankelijk van het soort financieel vermogen dat de onderneming beoogt te handhaven" (Rl, 2002a: s9-02).
"Onder de financiële vermogensinstandhoudingsdoelstelling, waarin vermogen wordt uitgedrukt in nominale geldeenheden, is winst de toename van het nominale geldvermogen gedurende de periode. Prijsverhogingen van activa gedurende de periode, die gebruikelijk als 'voorraadwinsten' worden betiteld, vormen hier begripsmatige winsten. Zij kunnen echter niet als zodanig worden verwerkt, totdat over
de
activa
in
een
ruiltransactie
IS
beschikt.
Indien
de
financiële
vermogensinstandhouding wordt uitgedrukt in eenheden van constante koopkracht, is winst de toename van de geïnvesteerde koopkracht gedurende de periode. Derhalve is dan slechts dat gedeelte van de prijsverhogingen van de activa als winst te beschouwen, dat de verhoging van het algemene prijspeil overtreft. Het restant van de prijsstijging wordt behandeld als een aanpassing voor vermogensinstandhouding en derhalve als deel van het eigen vermogen" (RJ, 2002a: s9-02-03).
"Onder de doelstelling fysieke vermogensinstandhouding, waarin vermogen wordt uitgedrukt in eenheden van fysieke productiecapaciteit, is winst de toename van dat vermogen gedurende de verslagperiode. Alle prijswijzigingen die activa en vreemd vermogen van de onderneming beïnvloeden, worden gezien als wijzigingen in de waarde van de fysieke productiecapaciteit van de onderneming; vandaar dat zij worden behandeld als aanpassingen voor vermogensinstandhouding die deel van het vermogen uitmaken en niet als winst" (RJ, 2002a: s9-03).
46
Hoofdstuk 4 Wet- en regelgeving
§ 4.1 Inleiding
De jaarverslaggeving in Nederland is onderhevig aan wet- en regelgeving. De wetgeving in Nederland betreffende de jaarverslaggeving en het bewaren van bescheiden is geregeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW 2), tevens is een algemene administratieplicht van kracht. (paragraaf 4.2). Deze staat vermeld in BW 3. De regelgeving wordt in Nederland uitgevaardigd door de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) en wel door middel van zogeheten 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving' . Op Fondsenwervende instellingen (hierna: FWI) is Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen' (hierna: Richtlijn 650) van kracht (paragraaf 4.3). In de Verenigde Staten van Amerika, waar de wetgever zich nauwelijks bezighoudt met regelgeving op het gebied van externe verslaggeving, ligt deze vooral in handen van de Financial Accounting Standards Board (hierna: F ASB). De FASB vaardigt zogenaamde statements uit waarin globale regelgeving in is opgenomen. Statement No. 117 is van toepassing op Fondsenwervende instellingen (paragraaf 4.4).
§ 4.2 Wetgeving in Nederland
§ 4.2.1 Algemene bepalingen Ongeacht de bepalingen ten aanzIen van de jaarverslaggeving volgens BW 2 'Rechtspersonen', Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag' (hierna: Titel 9) geldt de zogenaamde administratieplicht. Deze administratieplicht wordt geregeld in BW 3: 15a. Dit artikel luidt: "1. Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. 2. De leden 2 tot en met 4 van artikel 10 van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing" (BW 3: 15a.l en 2).
47
Deze algemene administratieplicht wordt verder uitgewerkt in BW 2: 10, maar dan alleen voor rechtspersonen. BW 2: 10 stelt: "1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. 2. Onverminderd het bepaalde in de volgende titels is het bestuur verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon te maken en op papier te stellen".
§ 4.2.2 Bepalingen voor verenigingen In Titel 2 'Verenigingen' wordt BW 2: 10 verder uitgewerkt voor verenigingen op zich. Dit gebeurt aan de hand van twee artikelen, namelijk BW 2: 48 en 49. BW 2: 48 luidt als volgt: "1. Het bestuur brengt op een algemene vergadering binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering, een jaarverslag uit over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. Het legt de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de vergadering over. Deze stuldcen worden ondertekend door de bestuurders en commissarissen; ontbreekt de ondertekening van één of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. Na verloop van de termijn kan ieder lid van de gezamenlijke bestuurders in rechte vorderen dat zij deze verplichtingen nakomen. 3. Een vereniging die een of meer ondernemingen in stand houdt welke ingevolge de wet in het handelsregister moeten worden ingeschreven, vermeldt bij de staat van baten en lasten de netto-omzet van deze ondernemingen".
BW 2: 49 stelt: "1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van een vereniging als bedoeld in artikel 360 lid 3, behoudens verlenging van deze termijn met ten hoogste vijf maanden
door
de
algemene
vergadering
op
grond
van
bijzondere
omstandigheden, maakt het bestuur een jaarrekening op en legt deze voor de leden ter 48
inzage ten kantore van de vereniging. Binnen deze termijn legt het bestuur ook het jaarverslag ter inzage voor de leden, tenzij de artikelen 396 lid 6 eerste volzin, of 403 voor de vereniging gelden. De termijn kan voor beleggingsmaatschappijen waaraan ingevolge de Wet toezicht beleggingsinstellingen een vergunning is verleend, bij of krachtens die wet worden bekort".
§ 4.2.3 Bepalingen voor stichtingen Datgene dat door BW 2:48 en 49 van toepassing is op veremgmgen, is ook van toepassing op stichtingen, dit staat vermeldt in Titel 6 'Stichtingen' en dan door middel van BW 2: 299a en 300.
BW 2: 299a luidt: "Een stichting die een of meer ondernemingen in stand houdt welke ingevolge de wet in het handelsregister moeten worden ingeschreven, vermeldt bij de staat van baten en lasten de netto-omzet van deze ondernemingen".
BW 2:300 luidt: "1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van een stichting als bedoeld in artikel 360 lid 3, behoudens verlenging van deze termijn met ten hoogste vijf maanden door het in lid 3 bedoelde orgaan op grond van bijzondere omstandigheden, maakt het bestuur een jaarrekening op en legt het deze voor hen die deel uitmaken van het in lid 3 bedoelde orgaan ter inzage ten kantore van de stichting. Binnen deze termijn legt het bestuur ook de krachtens artikel 392 lid 1 toe te voegen gegevens ter inzage voor hen die deel uitmaken van het in lid 3 bedoelde orgaan en het jaarverslag, tenzij artikel 396 lid 6, eerste volzin, voor zover het betreft het jaarverslag, of artikel 403 voor de stichting gelden. ( ... ). 2. De jaarrekening wordt ondertekend door de bestuurders en door hen die deel uitmaken van het toezicht houdende orgaan; ontbreekt de ondertekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt. 3. De jaarrekening wordt uiterlijk een maand na afloop van de termijn vastgesteld door het daartoe volgens de statuten bevoegde orgaan. Indien de statuten deze bevoegdheid niet aan enig orgaan verlenen, komt deze bevoegdheid toe aan het toezicht houdende orgaan en bij gebreke daarvan aan het bestuur".
49
Aangezien alle FWI-en die opgenomen zijn in de lijst van het Centraal Bureau Fondsenwerving de rechtspersoonlijkheid hebben van een stichting of vereniging (CBF, 2001a: 56-70) zullen de bepalingen met betrekking tot de jaarverslaggeving vaneen besloten vennootschap en naamloze vennootschap niet behandeld worden.
§ 4.2.4 Titel 9 Onderdelen i aarverslaggeving Als een FWI onder het toepassingsgebied (zie paragraaf 3.3) valt van Titel 9, dan moet zij voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen in deze Titel. Het jaarverslag moet dan uit verschillende onderdelen bestaan, namelijk een jaarverslag, jaarrekening en de overige gegevens. De jaarrekening bestaat uit een balans en een winst- en verliesrekening en met een toelichting op deze stukken (BW 2: 361.1). Daarnaast dient een kasstroomoverzicht te worden opgesteld door grote rechtspersonen op grond van Richtlijn 360 'Het Kasstroomoverzicht' . Voor middelgrote rechtspersonen wordt het opnemen van een KSO aanbevolen. Voor kleine ondernemingen is er noch een verplichting, noch een aanbeveling (RJ, 2002b: 104).
Uitgangspunten financiële verslaggeving De uitgangspunten van Titel 9 staan vermeldt in BW 2:362. "1. De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. ( ... ); 2. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weer. ( ... ); 3. De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer".
50
Jaarverslag Afdeling 7 van Titel 9 geeft bepalingen omtrent het jaarverslag. Deze zijn vermeld in BW2:391. "1. Het jaarverslag geeft een getrouw beeld omtrent de toestand op de balansdatum en de gang van zaken gedurende het boekjaar van de rechtspersoon groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens
en van de
in zijn jaarrekening zijn
opgenomen. ( ... ); 2. In het jaarverslag worden mededelingen gedaan omtrent de verwachte gang van zaken; daarbij wordt, ( ... ), in het bijzonder aandacht besteed worden aan de investeringen, de financiering en de personeelsbezetting en aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en de rentabiliteit afhankelijk is. Mededelingen worden gedaan omtrent de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Vermeld wordt hoe bijzondere gebeurtenissen waarmee in de jaarrekening geen rekening behoeft te worden gehouden, de verwachtingen hebben beïnvloed; 3. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening".
Balans en toelichting Afdeling 3 van Titel 9 geeft voorschriften omtrent de balans en de toelichting daarop. Zo stelt BW 2: 364 dat: "1. Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa, al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de rechtspersoon al of niet duurzaam te dienen. 2. Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, materiële en financiële vaste activa. 3. Onder de vlottende activa worden afzonderlijk opgenomen de voorraden, vorderingen, effecten, liquide middelen en, voor zover zij niet onder de vorderingen zijn vermeld, de overlopende activa. 4. Onder de passiva worden afzonderlijk opgenomen het eIgen vermogen, de voorzieningen, de schulden en, voor zover zij niet onder de schulden zijn vermeld, de overlopende activa".
51
Eigen vermogen De bepalingen voor het eigen vermogen worden vermeld in BW 2:373 en BW 2:378.
"l. Onder het eigen vermogen worden afzonderlijk opgenomen: a. het geplaatste kapitaal; b. agio; c. herwaarderingsreserves; d. andere wettelijke reserves; e. statutaire reserves; f.
ovenge reserves;
g. niet verdeelde winsten, met afzonderlijke vermelding van het resultaat na belastingen van het boelqaar, voor zover de bestemming daarvan niet in de balans is verwerkt" (BW 2:373.1).
"1. Het verloop van het eigen vermogen gedurende het boekjaar wordt weergegeven in een overzicht. Daaruit blijken: a. het bedrag van elke post aan het begin van het jaar; b. de toevoegingen en verminderingen van elke post over het boekjaar, gesplitst naar hun aard; c. het bedrag van elke post aan het einde van het boekjaar" (BW 2:378.1).
Beleggingen BW 2:367 (beleggingen met een lange termijn aard) en BW 2:371 (beleggingen met een korte termijn aard) geven bepalingen hoe de beleggingen moeten worden verwerkt in de balans. "Onder de financiële vaste activa worden afzonderlijk opgenomen: a. aandelen, certificaten van aandelen en andere vormen van deelneming in groepsmaatschappij en; b. andere deelnemingen; c. ( ... ); d. ( ... ); e. overige effecten; f.
( ... )" (BW 2:367).
52
"1. Behoren tot de vlottende activa aandelen en andere vonnen van belangen in niet in de consolidatie betrokken maatschappijen als bedoeld in artikel 361 lid 4, dan worden deze afzonderlijk onder de effecten opgenomen. Venneld wordt de gezamenlijke waarde van de overige tot de vlottende activa behorende effecten ( ... )" (BW 2:371.1).
Baten en lasten Afdeling 4 van Titel 9 geeft voorschriften betreffende de winst- en verliesrekening en de toelichting daarop. Deze voorschriften zijn tevens van toepassing voor het opstellen van een exploitatierekening, indien dit in BW 2: 360.3 bedoelde inzicht verbetert (BW 2: 361.2). De voorschriften omtrent het opstellen van een winst-en verliesrekening met een toelichting worden venneld in BW 2:377. Deze zijn: "1. Op de winst- en verliesrekening worden afzonderlijk opgenomen: a. de baten en lasten uit de gewone bedrijfsuitoefening, de belastingen daarover en het resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening na belastingen; b. de buitengewone baten en lasten, de belastingen daarover en het buitengewone resultaat na belastingen; c. de overige belastingen; d. het resultaat na belastingen. 2. De baten en lasten uit de gewone bedrijfS"~itoefening worden hetzij overeenkomstig lid 3, hetzij overeenkomstig lid 4 gesplitst. 3. Afzonderlijk worden opgenomen: a. de netto-omzet; b. de toe- of afneming van de voorraad gereed product en onderhanden werk ten opzichte van de voorafgaande balansdatum; c. de geactiveerde productie ten behoeve van het eigen bedrijf; d. de overige bedrijfsopbrengsten; e. de lonen;
f.
de sociale lasten met afzonderlijke vennelding van de pensioenlasten;
g. de kosten van grond- en hulpstoffen en de overige externe kosten; h. de afschrijvingen en de waardevenninderingen ten laste van de immateriële en de materiële vaste activa, gesplitst naar die groepen activa; 1.
waardevenninderingen van vlottende activa, voor zover zij de bij de rechtspersoon gebruikelijke waardevenninderingen overtreffen;
J.
de overige bedrijfskosten; 53
k. het resultaat uit deelnemingen; 1.
de opbrengsten van andere effecten en vorderingen, die tot de vaste activa behoren;
m. de overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten; n. de wijzigingen in de waarde van de financiële activa en van de effecten die tot de vlottende activa behoren; o. de rentelasten en soortgelijke kosten. 4. Afzonderlijk worden opgenomen: a. de netto-omzet; b. de kostprijs van de omzet, met uitzondering van de daarin opgenomen rentelasten,
doch
met
inbegrip
van
de
afschrijvingen
en
afschrijvingen
en
waardeverminderingen; c. het bruto-omzetresultaat als saldo van de posten a en b; d. de
verkoopkosten,
met
inbegrip
van
de
waardeverminderingen; e. de algemene beheerskosten, met inbegrip van de afschrijvingen en waardeverminderingen; f.
de overige bedrijfsopbrengsten;
g. het resultaat uit deelnemingen; h. opbrengsten uit andere effecten en vorderingen die tot de vaste activa behoren; 1.
de overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten;
J.
de wijzigingen in de waarde van de financiële vaste activa en van de effecten die tot de vlottende activa behoren;
k. de rentelasten en soortgelijke kosten. 5. Bij de posten k-o van lid 3 en de posten g-k van lid 4 worden afzonderlijk vermeld de baten en lasten uit de verhouding met groepsmaatschappijen.
Overige gegevens Afdeling 8 van Titel 9 geeft voorschriften voor de ovenge gegevens. Deze voorschriften worden vermeld in BW 2:392. Deze zijn:
"1. Op Het bestuur voegt de volgende gegevens toe aan de jaarrekening en het jaarverslag:
54
a. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 393 lid 5 of een mededeling waarom deze ontbreekt; b. een weergave van de statutaire regeling omtrent de bestemming van de winst; c. een opgave van de bestemming van de winst of de verwerking van het verlies, of, zolang deze niet vaststaat, het voorstel daartoe; d. ( ... ); e. een lijst van namen van degenen aan wie een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in de rechtspersoon toekomt, met een omschrijving van de aard van dat recht; f.
( ... );
g. een opgave van de gebeurtenissen na de balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon en de in zijn geconsolideerde jaarrekening betrokken maatschappijen tezamen, onder mededeling van de omvang van die gevolgen; h. opgave van het bestaan van nevenvestigingen en van de landen waar nevenvestigingen zijn, alsmede van hun handelsnaam indien deze afwijkt van die van de rechtspersoon. 2. De gegevens mogen niet in strijd zijn met de jaarrekening en met het jaarverslag. 5. Het bestuur van een stichting of een vereniging als bedoeld in artikel 360 lid 3 behoeft de gegevens, bedoeld in lid 1, onder b en c, niet aan de jaarrekening en het jaarverslag toe te voegen".
Begroting Titel 9 geeft geen bepalingen voor het opstellen van een begroting.
§ 4.3 Regelgeving in Nederland
Richtlijn 650 maakt deel uit van de 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving' en kan alleen in samenhang met de volledige Richtlijnen gelezen worden. Het is voor het maatschappelijk vertrouwen in de fondsenwerving van belang dat het publiek erop kan vertrouwen dat de verslaggeving een correcte weergave is van zowel de verwerving als van de besteding van de middelen. Een openhartige, heldere en transparante verslaggeving die gericht is op deze oordeelsvorming is dan een eerste 55
vereiste. Indien een instelling een FWI is en eveneens moet voldoen aan de voorschriften van BW 2 Titel 9, blijft Richtlijn 650 van toepassing. Dit is in overeenstemming met het principe dat specifieke voorschriften gaan boven algemene voorschriften (RJ, 2002d: 13).
De criteria die het Centraal Bureau Fondsenwerving (hierna: CBF) hanteert voor het afgeven van een CBF-Keur worden afgeleid van Richtlijn 650. Dit is ook opgenomen in 'Het Reglement CBF -Keur'. Artikel 5 stelt namelijk: "De jaarverslaggeving dient te zijn ingericht overeenkomstig de 'Richtlijn Fondsenwervende instellingen' (CBF, 2000: 18). Het CBF-Keur wordt verstrekt aan instellingen die drie jaar of langer actief zijn. De instellingen die minder dan drie jaar actief zijn en voor instellingen die baten uit eigen fondsenwerving hebben tot een bedrag van ten hoogste € 120.000, verantwoord overeenkomstig Richtlijn 650, verkrijgen een Verklaring van geen bezwaar (hierna: VGB) van het CBF. De looptijd van een VGB is 1,5 jaar, terwijl de looptijd van een CBF-Keur 5 jaar bedraagt (CBF, 2000: 12-16).
Onderdelen iaarverslaggeving De jaarverslaggeving dient in ieder geval de volgende onderdelen te bevatten: - "Bestuursverslag Gaarverslag bestuur), waarin ten minste opgenomen: CD
statutaire naam, vestigingsplaats en rechtsvorm;
CD
omschrijving van de doelstelling;
CD
samenstelling van bestuur en directie;
CD
verslag van de activiteiten.
- Jaarrekening, bestaande uit: CD
de balans, met de vergelijkende cijfers van het vorige boekjaar;
CD
de staat van baten en lasten, met de vergelijkende cijfers van het vorige boekjaar en de begroting van het boekjaar;
•
de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten alsmede een overzicht van de kosten van de eigen organisatie en de toerekening van deze kosten enerzijds aan de fondsenwerving en anderzijds aan de doelstelling(en);
•
overige gegevens (RJ, 2002d: 19).
56
Het wordt aanbevolen om een kasstroomoverzicht toe te voegen.
Uitgangspunten verslaggeving In beginsel gelden voor de jaarrekening en het bestuursverslag overeenkomstige eisen als die aan de jaarrekening en het jaarverslag (Titel 9) moeten worden gesteld. In de Richtlijn 650 wordt daarom alleen ingegaan op de punten waarin de jaarverslaggeving van FWI-en bijzondere aandacht verdienen en de punten waarop van dit beginsel wordt afgeweken. Ten aanzien van FWI-en is de informatiebehoefte van gebruikers van de jaarverslagen gericht op: 11
"Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?
11
Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot?
11
Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doelen?" (RJ, 2002d: 14).
"Als verslaggevende eenheid dient te worden aangemerkt de rechtspersoon of groep van rechtspersonen die organisatorisch met elkaar verbonden zijn en die een zodanige onderlinge relatie hebben dat ze als één economische eenheid moeten worden beschouwd. Ook voor verenigingen, stichtingen en samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid kan sprake zijn van een economische eenheid die valt onder deze definitie" (RJ, 2002d: 15).
"Tot een verslaggevende eenheid dienen in ieder geval te worden gerekend: a. de
rechtspersoon/organisatie
waarop
de
onder
c.
genoemde
rechtspersoon/organisatie een zodanige invloed kan uitoefenen dat zij aanwijzingen kan geven omtrent de bestedingen van de gelden van deze rechtspersoon/organisatie; b. statutair met deze rechtspersoon/organisatie verbonden instellingen; c. de rechtspersoon/organisatie die zich met fondsenwerving bezighoudt; d. de rechtspersonen/organisaties die gezamenlijk, al dan niet eenmalig, onder één naam in de publiciteit treden" (RJ, 2002d: 15-16).
57
"De deelnemende instellingen in het samenwerkingsverband dienen in hun eigen jaarverslag hun netto aandeel in de actie onder het hoofd 'aandeel in gezamenlijke acties' te verantwoorden. Het bruto resultaat van de gezamenlijke actie(s) alsmede alle daarop drukkende directe verwervingskosten dienen te worden verantwoord door het samenwerkingsverband. Tevens dient in deze verantwoording de verdeling van het netto resultaat over de deelnemende instellingen te worden vermeld" (RJ, 2002d: 16).
Bestuursverslag Aan het bestuursverslag van een FWI komt een bijzondere betekenis toe. De aard van de activiteiten brengt namelijk met zich mee, dat de maatschappelijke betekenis daarvan slechts in beperkte mate uit de jaarrekening kan blijken. Het bestuursverslag dient daarom een beredeneerde beschrijving te geven van het beleid dat de instelling thans en in de nabije toekomst voert en op welke wijze de belangrijkste activiteiten daar inpassen. Daarbij dient melding te worden gemaakt van de te verwachten gang van zaken voor de komende tijd. Tevens mag het bestuursverslag niet in strijd zijn met de jaarrekening (RJ, 2002d: 19-20).
Het activiteitenverslag dient aan te sluiten op de financiële verantwoording zoals die in dejaarrekening wordt verstrekt, waarbij in ieder geval dezelfde indeling dient te worden gebruikt als in de staat van baten en lasten wordt gehanteerd (RJ, 2002d: 20).
Balans en toelichting Zoals in het model (zie bijlage A I) in bijlage A van Richtlijn 650 is aangegeven, dienen in de balans als activa afzonderlijk te worden vermeld: immateriële activa; materiële activa; financiële vaste activa in het kader van de doelstelling( en); beleggingen; voorraden; vorderingen; liquide middelen (RJ, 2002d: 23).
58
"Bij de groepering van de vaste activa is voorrang gegeven aan het gezichtspunt 'aangewend in het kader van de doelstelling(en)' boven een onderverdeling in vaste en vlottende activa. Daarom dient in de toelichting nadrukkelijk inzicht te worden gegeven omtrent de liquiditeit van de posten afzonderlijk en in de liquiditeit van de instelling in haar geheel" (Rl, 2002d: 23).
Immateriële activa (zowel vaste als vlottende) dienen in de toelichting apart te worden onderscheiden van materiële en financiële activa (Rl, 2002d: 24).
Voor een goed inzicht dienen de activa te worden gesplitst in 'benodigd voor de bedrijfsvoering' en 'direct aangewend in het kader van de doelstelling'. Materiële vaste activa die uit het oogpunt van belegging zijn aangeschaft dienen te worden verantwoord onder de post belegging (Rl, 2002d: 24).
"Materiële vaste activa aangewend in het kader van de doelstelling worden bij voorkeur
op
dezelfde
manier
gewaardeerd
als
activa benodigd
voor
de
bedrijfsuitvoering. Indien situaties zich voordoen waarbij het verantwoord kan zijn de activa ineens af te boeken, dient dit in de toelichting te worden gemotiveerd waarbij de actuele waarde van deze bezittingen dient te worden vermeld. Dergelijke situaties kunnen zich voordoen als voor de investering een speciale inzamelingsactie IS gehouden of als het activum is verkregen uit een schenking" (Rl, 2002d: 25).
In de balans dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen eIgen vermogen en verplichtingen. De volgende posten worden in ieder geval afzonderlijk vermeld: eigen vermogen; voorzieningen; schulden op lange termijn; schulden op korte termijn.
De overige niet in de balans opgenomen verplichtingen dienen in de toelichting qua aard en omvang te worden vermeld (Rl, 2002d: 27).
59
Eigen vermogen Het eigen vermogen van een FWI heeft een bijzonder karakter, want de instelling is gehouden dit vermogen aan te wenden in overeenstemming met de doelstelling waartoe ze in het leven is geroepen. In de balans dient het eigen vermogen zodanig gerepresenteerd te worden dat daaruit duidelijk blijkt: 1. "het vrij besteedbare deel van het eigen vermogen; 2. de 'reserve waardeverschillen beleggingen'; 3. welk deel van het eigen vermogen een specifieke (beperktere) bestemming heeft, aan te duiden als 'bestemmingsfonds' ; 4. welk deel is vastgelegd in materiële activa in het kader van de doelstelling, aan te duiden als 'fonds activa doelstelling'; 5. welk deel is vastgelegd in materiële activa voor de bedrijfsvoering, aan te duiden als 'fonds activa bedrijfsvoering'" (RJ, 2002d: 27-28).
Voor de beoordeling of een FWI steunwaardig is, hechten gevers / schenkers relatief veel belang aan de hoeveelheid geld dat een FWI op de balansdatum vrij beschikbaar heeft voor besteding aan de doelstelling. Dit is het 'vrije besteedbare deel van het vermogen' , te weten het bedrag dat overblijft na aftrek van de vermogensvormen 2 tot en met 5. Het is van belang dat in de toelichting op het vermogen een uiteenzetting wordt
opgenomen
hoe
de
organisatie
aankijkt
tegen
de
noodzaak
van
vermogensvorming verband houdend met de activiteiten van de organisatie, de financieringsbehoefte en de bufferfunctie (RJ, 2002d: 28).
In
de
'reserve
waardeverschillen
beleggingen'
worden
niet
gerealiseerde
waardeverschillen beleggingen verantwoord als deze niet worden verantwoord in de staat van baten en lasten (RJ, 2002d: 28).
Vaak is een deel van het eigen vermogen afgezonderd, omdat dit een beperkte bestedingsmogelijkheid heeft. Dit deel van het eigen vermogen wordt aangeduid als 'bestemmingsfonds' als deze beperking door derden is bepaald. Derden zijn bijvoorbeeld gevers / schenkers, de overheid of volgens loterij voorwaarden. In de toelichting dient de beperkte doelstelling van het bestemmingsfonds te worden vermeld als mede de reden van deze beperking (RJ, 2002d: 28-29).
60
'Fonds activa doelstelling' is het velIDogen dat is vastgelegd in het kader van de doelstelling. Vermogen dat is vastgelegd in activa die worden aangewend voor het realiseren van de doelstelling is weliswaar eigen vermogen, maar is als zodanig reeds besteed aan de doelstelling (RJ, 2002d: 29).
'Fonds activa bedrijfsvoering' is het vermogen dat is vastgelegd in het kader van de bedrijfsvoering. Onder deze post dient te worden opgenomen welk van het eigen vermogen niet zonder kan worden besteed, omdat daarmee activa voor de bedrijfsvoering zijn gefinancierd. In de toelichting dient duidelijk te worden aangegeven waarin dit deel van het eigen vermogen is vastgelegd (RJ, 2002d: 30).
Beleggingen Indien een instelling beleggingen heeft, dient het bestuursverslag een uiteenzetting te bevatten
van het
gevoerde
beleggingsbeleid
en
inzicht te
geven
in
de
vermogenrisico's (RJ, 2002d: 20).
Uit de jaarrekening dient het resultaat van het gevoerde beleggingsbeleid te blijken. Alle effecten moeten worden verantwoord onder de post beleggingen, ongeacht of deze kort of langdurend worden aangehouden. De gerealiseerde resultaten uit beleggingen dienen in de staat van baten en lasten te worden opgenomen en niet rechtstreeks ten gunste of ten laste van het vermogen te worden gebracht (RJ, 2002d: 25-26).
Baten en lasten Ontvangsten en uitgaven dienen in de staat van baten en lasten te worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Bij de toerekening dient een bestendige gedragslijn te worden gevolgd. Dit houdt in dat in de balans rekening dient te worden gehouden met de aan een periode toe te rekenen bedragen die in een andere periode zijn of worden ontvangen, dan wel betaald (RJ, 2002d: 33).
61
Minimaal dient een onderscheid gemaakt te worden in: ~
"baten uit eigenfondsenwerving;
~
baten uit verkoop artikelen en / of gebruikte goederen;
~
baten
uit
gezamenlijke
acties
van
eenmalige
en
/
of tijdelijke
samenwerkingsverbanden; ~
aandeel in acties van derden;
CD
subsidies van overheden en anderen;
ct
resultaat beleggingen;
CD
overige baten.
- Door bruto verantwoording van de baten uit eigen fondsenwerving; - door middel vanverantwoording van alle kosten naar bestemming, fondsenwerving of dOelstelling (het goede doel); - door de kosten van fondsenwerving uit te drukken in een percentage van de baten uit eigen fondsenwerving" (RJ, 2002d: 14).
De besteding van de gelden: - "door vergelijking van de bedragen 'totaal beschikbaar voor de doelstelling' en 'totaal besteed aan de doelstelling'; - door een duidelijk onderscheid in schulden, voorzieningen en eigen vermogen; - door introductie van het begrip: 'vrij besteedbaar vermogen'" (RJ, 2002d: 14).
De besteding aan het doel waarvoor het is opgevraagd: - "door het specificeren van de bestedingen in hoofdgroepen die aansluiten bij de doelen welke zijn aangegeven bij de werving; - door introductie van de begrippen: 'activa aangewend
lil
het kader van de
doelstelling' en 'activa benodigd voor de bedrijfsvoering'; - door verantwoording van alle kosten naar bestemming; - door te benadrukken dat in het bestuursverslag een zo goed mogelijk beeld wordt gegeven van het gevoerde beleid en de activiteiten" (RJ, 2002d: 14-15).
Baten waarvoor een bijzondere bestemming is aangewezen, dienen afzonderlijk in de toelichting op de staat van baten en lasten te worden vermeld, onder vermelding van de aard van de bestemming (RJ, 2002d: 33).
62
Binnen de baten uit eigen fondsenwerving dienen in ieder geval afzonderlijk vermeld te worden de opbrengsten uit: collecten; mailingacties; contributies, donaties, giften en schenkingen; nalatenschappen; loterijen; overige activiteiten (RJ, 2002d: 34).
Uit de staat van baten en lasten dient duidelijk te blijken welk deel van de lasten betrekking heeft op de fondsynwervende activiteit(en) en welk deel op de doelstelling. Om dit te bereiken, dient in de staat van baten en lasten een functionele indeling gehanteerd te worden volgens bijlage B van Richtlijn 650 (zie bijlage A II tot en met A VI). (RJ, 2002d: 36).
Omdat belanghebbenden ook inzicht willen hebben in de omvang en samenstelling van de kosten van de eigen organisatie (kosten van beheer en uitvoering), dient in de toelichting een categoriale specificatie van deze kosten gegeven te worden alsmede een specificatie van de toerekening overeenkomstig bijlage C van Richtlijn 650 (zie bijlage A VII). Dit betekent dat de kosten van de eigen organisatie (kosten van bestuur, beheer en uitvoering) volgens bedrijfseconomische criteria dienen te worden toegerekend aan enerzijds de fondsenwerving en anderzijds de realisatie van de doelstelling. De wijze waarop deze kostentoerekening plaatsvindt, dient duidelijk in de toelichting te worden vermeld. Bij deze toerekening dient een bestendige gedragslijn te worden gevolgd (RJ, 2002d: 36-37).
Overige gegevens: De overige gegevens omvatten in ieder geval de accountantsverklaring, waann
IS
opgenomen of de jaarrekening conform Richtlijn 650 is opgesteld (RJ, 2002d: 21).
Naast de staat van baten en lasten dienen de begrotingscijfers van het verslagjaar te worden vermeld en in de toelichting een verschillenanalyse 'rekening versus begroting' te worden gegeven, tenzij de aard van de werkzaamheden van de instelling dat onmogelijk maakt (RJ, 2002d:.21). 63
In de toelichting op de jaarrekening dient te worden aangegeven dat Richtlijn 650 is gevolgd (RJ, 2002d: 21).
Begroting De begroting voor het jaar volgend op het verslagjaar dient te worden opgenomen, tenzij de aard van de werkzaamheden van de instelling dat onmogelijk maakt (RJ, 2000c: 20).
§ 4.4 Wet en regelgeving in de Verenigde Staten van Amerika
Statement of Financial Accounting Standards No. 117 'Financial Statements of Notfor-profit Organizations' (hierna: statement 117) specificeert bepaalde basis informatie die gerapporteerd moet worden in financiële overzichten. Een complete financiële verklaring van non-profitorganisaties (hierna: NPO) moet bestaan uit een overzicht van de financiële positie aan het einde van het boekjaar, een overzicht van de activiteiten en een overzicht van de kasstromen van het aankomende boekjaar en een begeleidende toelichting op de financiële overzichten (FASB, 1993: 3).
Overzicht van de financiële positie De primaire bedoeling van een overzicht van de financiële positie is om informatie te geven van de organisatie haar activa en passiva en van de netto activa ('net assets') en tevens over de onderlinge relatie. De verschafte informatie en het overzicht van de financiële positie gecombineerd met de gerelateerde toelichtingen en informatie van de andere financiële overzichten helpen de gevers / schenkers, leden en crediteuren om te bepalen of de organisatie nog steeds kan voldoen: •
aan het continueren van de vastgestelde dienstverlening;
111
de organisatie haar 'liquidity', 'financial flexibility', verplichtingen en mogelijkheden van externe financiering.
"Liquidity reflects an asset' s or liability' s nearness to cash. Financial flexibility is the ability of an entity to take effective actions to alter amounts and timing of cash flows so it can respond to unexpected needs and opportunities" (FASB, 1993: 3-4).
64
Het financiële overzicht moet betrekking hebben op de gehele organisatie en moet de totale activa, passiva en netto activa rapporteren (FASB, 1993: 4).
Classificatie van Netto Activa als 'Donor Restricted' of 'Umestricted' Het financiële overzicht van een NPO moet rapporteren betreffende drie klassen van netto activa, namelijk: lil
'permanently restricted net assets';
lil
'temporarily restricted net assets';
lil
'unrestricted net assets' (FASB, 1993:5).
'Permanent restriction': een door gever / schenker opgelegde bepaling die aangeeft dat middelen permanent gehandhaafd worden maar toestaat dat de organisatie het inkomen afkomstig uit de geschonken middelen deels of geheel opgebruikt of besteedt (FASB, 1993: 78).
'Temporarily restriction': een gever / schenker oplegde bepaling die toestaat dat de ontvangende organisatie de geschonken middelen gebruikt of besteedt zoals gespecificeerd is en die kan worden voldaan door het verstrijken van tijd of door acties van de organisatie (FASB, 1993: 79).
Met 'unrestricted net assets' wordt bedoeld het gedeelte van de netto activa van een NPO die niet 'permanently restricted' of 'temporarily restricted' zijn door gevers / schenkers oplegde bepalingen (FASB, 1993: 79).
Met 'permanently restricted net assets' wordt bedoeld het gedeelte van de netto activa van een NPO resulterende uit: a. contributies en andere inkomsten van middelen van welke het gebruik van de organisatie is gelimiteerd door gevers / schenkers oplegde bepalingen die niet verlopen door het verstrijken van de tijd noch kunnen worden voldaan of op andere wijze verwijderd kunnen worden door acties van de organisatie; b. andere toenames en verminderingen van middelen die onderworpen worden aan dezelfde soort bepalingen;
65
c. reclassificaties van (of van) andere klassen netto activa als consequentie van gevers / schenkers opgelegde bepalingen (FASB, 1993: 78).
Met 'temporarily restricted net assets' wordt bedoeld het gedeelte van de netto activa van een NPO resulterende uit: a. contributies en andere instroom van middelen van welke het gebruik door de organisatie is gelimiteerd door de gever / schenker opgelegde bepalingen die ofwel verlopen door het verstrijken van tijd of kunnen worden voldaan of verwijderd kunnen worden door acties van de organisatie in navolging van die bepalingen; b. andere waarde toenames of verminderingen die onderworpen worden aan dezelfde soort bepalingen; c. reclassificaties tot (of van) andere klassen van netto activa als consequentie van gever / schenker oplegde bepalingen, die kunnen verlopen door het verstrijken van tijd of door voldoening van acties van de organisatie in navolging van die bepalingen (FASB, 1993: 78-79).
Overzicht van Activiteiten Het primaire doel van een overzicht van activiteiten is het voorzien van relevante informatie over: a. de effecten van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden die de hoeveelheid en oorsprong van de netto activa veranderen; b. de relatie tussen de transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden; c. hoe de middelen van de organisaties gebruikt worden in het voorzien van verschillende programma' s of diensten. De informatie waarin voorzien wordt in een overzicht van activiteiten, gebruikt met de gerelateerde toelichtingen, helpen gevers / schenkers, crediteuren in het evalueren van de prestatie van een organisatie gedurende een periode, geven inzicht in een organisatie haar dienstenbeleid en in haar in staat zijn tot het continueren van het leveren van goederen en / of diensten, en geven inzicht in hoe de managers van een organisatie hun verantwoordelijkheden en andere aspecten van hun prestatie hebben uitgevoerd (FASB, 1993: 6).
66
Een overzicht van activiteiten geleverd door een NPO zal zich richten op de organisatie als geheel en zal de verandering in het netto activa rapporteren over de bepaalde periode. Het zal gebruik maken van een beschrijvende term zoals verandering in netto activa of eigen vermogen. De verandering in netto activa behoOli te verwijzen naar de netto activa of eigen vermogen gerapporteerd in het overzicht van de financiële positie (FASB, 1993: 6).
Overzicht van Cash Flows Het primaire doel van een overzicht van de 'cash flows' is om relevante informatie te geven over de ontvangsten en uitgaven van een organisatie gedurende een periode (FASB, 1993: 10).
67
Hoofdstuk 5 De pro- en contra-argumenten van Titel 9
§ 5.1 Inleiding
Nu duidelijk en helder is wat wordt verstaan onder een FWI en tot wat voor een soort organisatie deze kan worden gerekend, kan gekeken worden waarom en waardoor een FWI moet vallen onder een bepaalde wet- of regelgeving voor de jaarverslaggeving. De wetgeving met betrekking tot de jaarverslaggeving wordt bepaald door Titel 9 en de regelgeving waaraan een FWI onderhevig is, is Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen' (hierna: Richtlijn 650).
In dit hoofdstuk zal een antwoord worden gegeven op de eerste vraag van de probleemstelling van deze scriptie. Deze vraag luidt: 'op grond van wellce pro- en contra-argumenten is het toepassen van Titel 9 op Fondsenwervende instellingen gerechtvaardigd' ?
§ 5.2 Toepassingsgebied van Titel 9
FWI-en hebben de rechtsvorm stichting of vereniging (CBF, 2001a: 56-70). Om als stichting of vereniging onder Titel 9 te vallen moeten deze aan bepaalde eisen voldoen, namelijk: EI
"die één of meer ondernemingen in stand houden welke ingevolge de wet in het handelsregister moeten worden ingeschreven;
fII
indien
de
netto-omzet
van
deze
ondernemingen
gedurende
twee
opeenvolgende boekjaren zonder onderbreking nadien gedurende twee opeenvolgende boekjaren, de helft of meer bedraagt van het in BW 2:369.1.b" (BW 2:360.3). Het bedrag vermeldt in BW 2:396.1.b is € 7 miljoen; EI
"die niet vallen onder een bijzondere regelgeving waardoor zij bij of krachtens de wet een financiële verantwoording op moeten stellen die gelijkwaardig is aan een jaarrekening, opgesteld op basis van Titel 9, en deze tevens openbaar moeten maken" (Memorie van Toelichting van Staatsbesluit, 1994-1995: 4-5).
68
Een FWI valt door deze eIsen niet onder Titel 9. Aangezien een FWI met het rechtspersoonlijke karakter van een stichting of vereniging al niet voldoet aan de eerste eis. Een FWI zou dan namelijk een onderneming in de zin van de Handelsregisterwet moeten drijven. Onder een onderneming wordt verstaan: "instellingen die hun organisatie en activiteiten richten op het op commerciële wijze deelnemen aan het economisch verkeer" (Hoge Raad, 1983: 1337-1350). Economisch verkeer wil zeggen, dat er geopereerd wordt op een markt en het in concurrentie treden met andere ondernemingen. Een FWI opereert wel op een markt maar treedt niet in concurrentie met andere ondernemingen, aangezien zij geen prijzen in rekening brengen voor hun goederen en / of diensten die zij leveren. Zij leveren deze goederen en / of diensten niet op een commerciële wijze, door het vragen van een tegenprestatie, maar om een bepaald maatschappelijk nut te dienen. Bijvoorbeeld Stichting Humana die kleding geeft aan mensen in Afrika die dit niet kunnen betalen.
Tevens heeft een FWI in de wettelijke zin geen netto-omzet, want een FWI genereert niet alleen haar opbrengsten uit het leveren van goederen of diensten maar voornamelijk door sponsoring, subsidiëring en fondsenwerving. En onder de nettoomzet wordt verstaan: "de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit het bedrijf van de rechtspersoon onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen" (BW 2:377.6).
Daarbij moet eveneens in aanmerking worden genomen dat een FWI een netto-omzet moet behalen die meer bedraagt dan de helft of meer van € 7 miljoen en dit gedurende twee opeenvolgende boekjaren (BW 2:360.3). In het boekjaar 2001 voldeden twee FWI-en aan deze eis, te weten: Stichting Kinderpostzegels Nederland en Stichting Nederlands Comité UNICEF. Stichting Kinderpostzegels Nederland behaalde een netto resultaat verkopen van € 5.973.000 en Stichting Nederlands Comité UNICEF € 3.812.000 (CBF, 2001a: 56-70).
§ 5.3 J aarve.rslag
In Titel 9 z1Jn bepalingen opgenomen omtrent het jaarverslag. In BW 2:391 is vermeld dat het jaarverslag een getrouw beeld moet geven over de toestand op de balansdatum en de gang van zaken gedurende het boekjaar van de rechtspersoon. 69
Verder is vermeld dat in het jaarverslag mededelingen moeten worden gedaan over de verwachte gang van zaken in het volgende boekjaar en dat het jaarverslag niet in strijd mag zijn met de jaarrekening. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op het jaarverslag van een FWI, omdat deze bepalingen de inhoud van het jaarverslag ten goede kunnen laten komen.
§ 5.4 Beleggingen
BW 2: 367 en BW 2: 371 van Titel 9 schrijven wel voor hoe de beleggingen afzonderlijk moeten worden opgenomen onder
de
financiële
vaste
activa
respectievelijk onder de vlottende activa, maar Titel 9 vermeldt niets over het beleggingsbeleid. Het te voeren beleggingsbeleid behoort juist een essentieel onderdeel te zijn in het jaarverslag van een FWI, want vele FWI-en beleggen namelijk de verkregen maatschappelijke gelden. De gebruikers van de jaarverslagen, waaronder de gevers / schenkers, willen wel inzicht verkrijgen in de beleggingsstrategie als gelden worden belegd.
§ 5.5 Overige gegevens
Titel 9, BW 2: 392, schrijft de volgende bepalingen voor stichtingen en verenigingen voor die in de overige gegevens moeten worden verwerkt: 1. accountantsverklaring, 2. lijst van namen met statutair recht inzake zeggenschap; 3. opgave van gebeurtenissen na balansdatum met belangrijke financiële gevolgen; 4. opgave van het bestaan van nevenvestigingen en van de landen waar deze zich bevinden.
De accountantsverklaring is van belang, zodat een zekere mate van betrouwbaarheid van het jaarverslag voor de gebruikers wordt gewaarborgd. In het geval dat personen in het bezit zijn van een bijzonder statutair recht inzake zeggenschap moet dit natuurlijk ook vermeldt worden. Het derde punt verdient aandacht, omdat de gebruikers inzicht willen hebben in financiële gevolgen die mogelijk niet uit de balans blijken. Met het laatste punt wordt aangegeven in welke landen de organisatie actief 70
is. Bij het vierde punt behoort eigenlijk een toevoeging voor FWI-en, namelijk het wel of niet aanwezig zijn van een moederorganisatie en of deze financieel gesteund wordt.
§ 5.6 Begroting
Titel 9 vermeldt in zijn geheel niets over een begroting in het jaarverslag. Voor FWIen is een begroting van belang, omdat een FWI haar doelstellingen in haar activiteitenverslag heeft vastgelegd voor het aankomende jaar en door middel van een begroting kan aan de gebruikers van het jaarverslag duidelijk worden gemaakt hoe de gelden worden verkregen en hoe deze worden besteed aan de verschillende doelstellingen. Juist de vergelijking van de posten op de balans en staat van baten en lasten met de begroting laat zien of een organisatie in staat is om in de begroting opgenomen doelstellingen in financiële termen waar te maken.
§ 5.7 Kasstroomoverzicht
In Nederland is de opstelling van een kasstroomoverzicht (hierna: KSO) niet voor alle ondernemingen verplicht. In BW 2 wordt niets vermeld over de plicht tot opname van een KSO in de jaarrekening. De RJ verplicht echter grote ondernemingen wel tot het opnemen van een KSO in de jaarrekening, uitgezonderd rechtspersonen waarvan een andere rechtspersoon het direct of indirect volledig het kapitaal verschaft en een gelijkwaardig KSO opstelt dat is opgenomen in een jaarrekening die in Nederland verkrijgbaar is. Middelgrote ondernemingen wordt aanbevolen een KSO in hun jaarrekening op te nemen (RJ, 2002b: 104). Uit tabel 5.1 is op te maken welke rechtspersonen volgens BW 2: 396 en 397 tot de kleine, middelgrote en grote ondernemingen gerekend kunnen worden.
Balanstotaal ..
Netto-omzet
Gemiddeld.aantal.werknemers
Klein
< € 3,5 miljoen
<€ 7 miljoen
< 50
Middelgroot
< € 14 miljoen
< € 28 miljoen
<250
> € 14 miljoen
> € 28 miljoen
> 250
Groot
...
.....
Tabel 5.1: indeling van ondernemingen in klein, middelgroot en groot.
71
Afgezien dat FWI -en geen onderneming drijven en dat Titel 9 niets vermeldt over het opnemen van een KSO zijn er geen sterke argumenten om als FWI geen KSO op te nemen. In het kasstroomoverzicht worden namelijk de inkomende en uitgaande kasstromen van een onderneming of groep gedurende de rapporteringsperiode weergegeven.
§ 5.8 Doel van Titel 9
§ 5.8.1 Inleiding Het doel van Titel 9 wordt wel aangeduid als het inzichtsvereiste. Hiermee wordt bedoeld dat informatie wordt verschaft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aaJ.?vaardbaar worden beschouwd. Deze informatie heeft betrekking op het vermogen (paragraaf 5.8.2), resultaat (paragraaf 5.8.3), solvabiliteit en liquiditeit (paragraaf 5.8.4) en de rentabiliteit (paragraaf 5.8.5) van de onderneming. Door voldoende informatie inzicht te eisen in het vermogen en het resultaat, solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit, wordt onderkend dat dit de begrippen zijn met behulp waarvan de gebruikers zich een oordeel over de onderneming moeten kunnen vormen. Het begrip inzicht veronderstelt dat de informatie over de samenstellende delen van het vermogen (balans met toelichting), het resultaat (winst- en verliesrekening met toelichting) en informatie over die begrippen die belangrijk zijn bij de beoordeling van de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit (Klaassen, 2002: 115).
§ 5.8.2 Vermogen Het vermogen moet volgens Titel 9 worden onderverdeeld in de volgende posten: EI
het geplaatste kapitaal;
EI
agIO;
• • •
herwaarderingsreserves;
•
oven ge reserves;
•
niet verdeelde winsten
andere wettelijke reserves; statutaire reserves;
72
Aangezien FWI-en alleen voorkomen in de rechtsvorm stichting of vereniging (CBF, 2001 a: 56-70). zijn de posten geplaatst kapitaal en agio overbodig, omdat stichtingen en verenigingen geen aandelenkapitaal uitgeven zoals een naamloze vennootschap (hierna: NV) of een besloten vennootschap (hierna: BV) wel doen. Hierdoor is de post agio ook overbodig geworden, aangezien geen geplaatst kapitaal wordt uitgegeven door de stichtingen en verenigingen.
Een herwaarderingsreserve is een gedeelte van het eigen vermogen dat ontstaan is door
een waardestijging
van
de
activa
(Heezen,
2000:
485).
De
post
herwaarderingsreserve wordt opgenomen ter grootte van het verschil tussen de boekwaarde van voor en na de herwaardering (BW 2: 390.1). Deze post is bij FWI-en ook van toepassing, want een stichting of vereniging kan ook in het bezit van activa die onderhevig zijn aan waardestijgingen bijvoorbeeld een kantoorpand. Hierbij moet wel
een
kanttekening
gemaakt
worden,
dat
bij
de
vormmg
van
een
herwaarderingsreserve een FWI geen actieve belasting latentie zal vormen. Aangezien een stichting of vereniging niet vennootschapsbelastingplichtig is.
De wettelijke reserves zijn aangewezen in BW 2: 373.4. Het gaat hierbij om: 1. reserves bij inbreng in natura op aandelen van een NV (BW 2: 94a.3 een f); 2. negatieve bijschrijvingreserve voorzover de som van de in euro omgerekende geplaatste aandelen hoger is dan het tegen de door de Europese Unie vastgestelde omrekeningskoers omgerekende bedrag van het geplaatste kapitaal (BW 2: 67a.2 en 178a.2); 3 . reserve omrekening euro voorzover de som van de in euro omgerekende geplaatste aandelen lager is dan het tegen de door de Europese Unie vastgestelde omrekeningskoers omgerekende bedrag van het geplaatste kapitaal (BW 2: 67a.3 en 178a.3); 4. reserve tekort minimumkapitaal voorzover bij een BV de som van het gestorte en opgevraagde deel van het geplaatste kapitaal en de reserves die op grond van andere wettelijke bepalingen en statuten moeten worden aangehouden, lager is dan het wettelijk minimurnkapitaal van € 18.000 (BW 2: 178.3); 5. reserve leningen aan aandeelhouders bij uitgifte en overdracht van aandelen in het kapitaal van een BV (BW 2: 207c.3);
73
6. reserve geactiveerde kosten van oprichting, uitgifte van aandelen en kosten van onderzoek en ontwikkeling (BW 2: 362.2); 7. reserve niet-uitgekeerde winst deelnemingen (BW 2: 389.6); 8. reserve negatieve goodwill deelnemingen (BW 2: 389.8); 9. herwaarderingsreserve (BW 2: 390).
De eerste zes punten zijn niet van toepassing op FWI -en, omdat deze betrekking hebben op het aandelenkapitaal van een NV of BV en niet op een stichting of vereniging.
Onder een deelneming wordt verstaan het aanhouden van aandelen in een andere onderneming. Dit aanhouden van aandelen moet duurzaam zijn, voor eigen rekening geschieden en ten dienste staan van de werkzaamheden van de eigen onderneming (Heezen, 2000: 479). Een stichting of een vereniging kan een kapitaalbelang hebben in een NV of BV dat als deelneming moet worden aangemerkt, omdat sprake is van kapitaalverschaffing voor eigen rekening met de bedoeling duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid. Hieruit blijkt dat punt zeven en acht van toepassing kunnen zijn op FWI -en.
Ook is het mogelijk dat een zodanige band bestaat met een NV of BV dat deze rechtspersoon als dochtermaatschappij moeten worden aangemerkt, bijvoorbeeld als de mogelijkheid bestaat beslissende zeggenschap te kunnen uitoefenen via de algemene ledenvergadering. De NV of BV waarmee de stichting of vereniging verbonden is, kan zelfs als groepsmaatschappij moeten worden aangemerkt, dat wil zeggen dat de NV of BV behoort tot de economische eenheid en organisatorisch verbonden is met de stichting of vereniging (Aukes en Maat, 2001: 1435-1436). Voor zover
wat
betreft
de
verwerking
lil
de
jaarrekening
en
de
ovenge
informatieverschaffing over deze verbanden is het gewenst de eisen van Titel 9 te volgen. Dit houdt dat in de bepalingen inzake consolidatie van Titel 9 van toepassing ZIJn.
Een stichting of vereniging kan ook verbanden hebben met andere stichtingen en / of verenigingen. Dergelijk verband kan getypeerd worden als een samenwerkingsrelatie of als een zeggenschapsrelatie. Naarmate de samenwerking vollediger of zeggenschap 74
groter wordt, zullen de eisen aan de informatieverstrekking over de relatie toenemen. Uiteindelijk kan zelfs een groep ontstaan, dat wil zeggen een economische eenheid waarin deze rechtspersonen organisatorisch met elkaar verbonden zijn. In dat geval moet niet alleen een jaarrekening van de afzonderlijke rechtspersonen opgesteld worden, maar ook een jaarrekening van de groep als geheel. De verhouding tussen de groepsjaarrekening en de jaarrekeningen van de rechtspersoon is wat anders dan die tussen die van een geconsolideerde jaarrekening van een vennootschap en de enkelvoudige jaarrekening van die vennootschap. Volgens BW 2: 41l.3 zijn het eigen vermogen en resultaat in het algemeen gelijk bij de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening. Dit is bij relaties tussen stichtingen en verenigingen niet het geval, omdat belangen in elkaars kapitaal ontbreken. Eigen vermogens en resultaten worden in beginsel bij elkaar opgeteld en zo is sprake van een nieuwe rapporterende eenheid: de groep (Aukes en Maat, 2001: 1436).
Zoals eerder beschreven kan punt negen de herwaarderingsreserve wel betrekking hebben op een FWI.
Statutaire reserves Zijn die reserves waarvan de vormmg m de statuten van een organisatie is voorgeschreven (Zanden, 2002: 504). Aangezien een stichting of vereniging wettelijk verplicht is om statuten opgesteld te hebben, kunnen hierin ook bepalingen opgenomen worden omtrent statutaire reserves.
Overige reserves worden ook wel vrije reserves genoemd. Dit zijn reserves die door ondernemingen worden aangehouden, maar waarvoor op grond van de wet of de statuten geen verplichting bestaat om ze aan te houden, voorbeelden van overige reserves zijn de winst en algemene reserve (Heezen, 2000: 413). FWI-en zijn ook in staat om dergelijke reserves te creëren en aan te houden. Een winst reserve zal niet voorkomen, aangezien FWI-en niet gericht zijn op behalen van winst, maar eventuele overschotten kunnen wel toegevoegd worden aan een algemene reserve.
Niet verdeelde winsten ook wel onverdeelde winsten genoemd, dit betreft de winst waaromtrent de aandeelhouders nog geen besluit hebben genomen (Zanden, 2002: 504). Zoals al eerder vermeldt, is een FWI niet gericht op het behalen van winst, maal' het kan wel voorkomen dat een stichting of vereniging een overschot heeft. Hierover 75
besluit het bestuur van een stichting omtrent de bestemming van het overschot. Bij een vereniging besluiten de leden op een algemene ledenvergadering hierover. Bij een NV of een BV kunnen niet verdeelde winsten uitgekeerd worden aan de aandeelhouders, maar dit is bij FWI niet van toepassing, omdat stichtingen of verenigingen geen overschotten mogen uitkeren. Wel is het mogelijk om de overschotten te verdelen over de doelstellingen die nagestreefd worden.
Richtlijn 650 definieert het eigen vermogen als de som van de activa minus de som van de verplichtingen. Het eigen vermogen van een FWI heeft meerdere functies. Vanzelfsprekend heeft het eigen vermogen van een FWI ook een 'bufferfunctie' ,maar daarnaast geldt dat de FWI is gehouden dit vermogen slechts aan te wenden in overeenstemming met de doelstellingen waartoe de FWI in het leven is geroepen. Daarom bestaat het eigen vermogen uit gelden die ontvangen zijn om de doelstelling te besteden, maar waarvoor nog geen verplichting is aangegaan. Het eigen vermogen van een FWI heeft daarmee in vergelijking met profitorganisaties meer het karakter van een bestemmingsreserve ten behoeve van de realisatie van de doelstelling (Karman en Swachten, 2002: 1459).
Richtlijn 650 beveelt de volgende indeling van het eigen vermogen aan in de balans: 1. "het vrij besteedbare deel van het eigen vermogen; 2. de 'reserve waardeverschillen beleggingen'; 3. welk deel van het eigen vermogen een specifieke (beperktere) bestemming heeft, aan te duiden als 'bestemmingsfonds'; 4. welk deel is vastgelegd in materiële activa in het kader van de doelstelling, aan te duiden als 'fonds activa doelstelling'; 5. welk deel is vastgelegd in materiële activa voor de bedrijfsvoering, aan te duiden als 'fonds activa bedrijfsvoering'" (Rl, 2002d: 27-28).
Het inzicht dat Titel 9 tracht te bewerkstelligen met de bepalingen over het vermogen, is niet toereikend om voldoende inzicht te verschaffen in het vermogen van een FWI. Dit komt mede tot stand, doordat deze bepalingen gericht zijn op de bescherming van het kapitaal van de aandeelhouder en doordat het vermogen van een FWI niet geheel dezelfde bestandsdelen heeft als het vermogen van een profitorganisatie. De bepalingen met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in Titel 9 beschreven 76
worden, zijn relatief meer gericht op profitorganisaties. Daarom is de voorgeschreven indeling van Richtlijn 650 relatief beter toepasbaar dan de indeling die staat vermeld in Titel 9.
§ 5.8.3 Resultaat Het wezenlijke verschil tussen het resultaat bij een profitorganisatie en een FWI, is dat het resultaat bij een FWI -en niet gedefinieerd kan worden als een financieel resultaat. Daarentegen bestaat het resultaat bij een FWI uit de behaalde doelen van de instelling. Dit heeft te maken met het feit dat een FWI niet gericht is op het maken van winst, maar op het behalen van de gestelde doelstellingen. Hierdoor is het begrip winst ook niet van toepassing bij FWI -en, maar moet gesproken worden over de begrippen overschotten en tekorten. Verder hebben de posten die FWI-en gebruiken weinig overeenkomsten met de posten die profitorganisaties gebruiken om het resultaat te bepalen zoals gesteld in Titel 9.
In BW 2: 363.6 is vastgelegd dat de wetgever de bevoegdheid heeft om bij algemene maatregel van bestuur modellen en nadere voorschriften voor de indeling van de jaarrekening vast te stellen. Het Besluit modellen jaarrekening (hierna: BMJ) is op dit wetsartikel gebaseerd. Getracht is de modellen uit het BMJ zoveel mogelijk aan te laten sluiten op het inzicht dat de jaarrekening, krachtens BW 2: 362.1, beoogd te verschaffen. De bepalingen zijn vooral gericht op de samenvoeging, de ontleding en de rangschikking van de gegevens in de jaarrekening en de toelichting op die gegevens (BW 2: 363.1). Deze modellen hebben alleen betrelddng op de jaarrekeningen
van
BV's
en
NV's.
De
coöperaties
en
onderlinge
waarborgmaatschappijen zijn niet verplicht om hun jaarrekening volgens het BMJ in te richten. Het is wel mogelijk de modellen te volgen, maar dan moet wel rekening gehouden worden met hun bijzondere rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat aanpassingen noodzakelijk zijn.
Aangezien FWI -en niet gedreven worden met het rechtspersoonlijke karakter van een NV of een BV, maar met de rechtsvorm stichting of vereniging (CBF, 2001 a: 56-70), kan
gesteld
worden
dat
FWI-en
net
zoals
coöperaties
en
waarborgmaatschappijen niet gebonden zijn aan de modellen uit het BJM.
77
onderlinge
§ 5.8.4 Solvabiliteit en liquiditeit Bij de beoordeling van de liquiditeit wordt gelet op het feit of de onderneming in staat is om op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Naast inzicht in de liquiditeit is het vooral voor de verstrekkers van vreemd vermogen van belang, of de onderneming ook op lange termijn haar verplichtingen kan nakomen. De verstreld(ers van vreemd vermogen zijn met name geïnteresseerd in de solvabiliteit, in het feit of de onderneming aan haar intrest- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Om de solvabiliteit van een onderneming te beoordelen wordt de omvang van het vreemd vermogen met een andere grootheid vergeleken, bijvoorbeeld het totale vermogen.
Met het oog op het inzicht in de financiële levensvatbaarheid van de FWI is het al dan niet aanhouden van een continuïteitsreserve een interessant aspect voor de gebruikers van de jaarrekening. Richtlijn 650 gaat nogal vrijblijvend om met de bepalingen inzake
de
toelichting
op
de
wijze
waarop
een
FWI
omgaat
met het
continuïteitsvraagstuk. De FWI dient in de toelichting op de balans een uiteenzetting te geven over haar beleid ten aanzien van het waarborgen van de continuïteit van de activiteiten ten einde de geformuleerde doelstellingen ook in de toekomst te kunnen realiseren. Ook dient een financiële vertaling gegeven te worden ter onderbouwing van de hoogte van de gepresenteerde continuïteitsreserve. Gedacht kan worden aan een overzicht met betrekking tot de vaste kosten van de instelling (Karman en Swachten, 2001: 1460).
De definitie van solvabiliteit is: "de mate waarin een onderneming in geval van liquidatie in staat is aan haar verplichtingen tegenover de verschaffers van vreemd vermogen te voldoen" (Heezen, 2000: 499). FWI-en kunnen net als profitorganisaties langlopende schulden aangaan, zoals hypotheken, subsidieverplichtingen en leningen. Hierdoor zal het voor vreemd vermogen verschaffers van belang zijn om inzicht te krijgen in de solvabiliteit van de FWI. Dit betekent dat gekeken wordt naar het vrij besteedbaar vermogen ten opzichte van de schulden. Onder de schulden verdienen de subsidieverplichtingen bijzondere aandacht, omdat FWI-en in het algemeen veel subsidieverplichtingen aangaan. Deze subsidieverplichtingen betreffen relatief vaak verplichtingen voor meerdere jaren. "Vaneen subsidieverplichting is pas sprake nadat het bestuur een besluit heeft genomen en dit schriftelijke kenbaar heeft gemaakt aan
78
de subsidie ontvanger waardoor een in rechte afdwingbare verplichting ontstaat. Deze verplichting dient als schuld te worden opgenomen" (RJ, 2002d: 31).
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is aan haar directe opeisbare verplichtingen te voldoen (He ez en, 2000: 490). FWI-en hebben ook kortlopende schulden, zoals huurverplichtingen, lease-auto's en de salarissen van de medewerkers. Hierdoor is het van belang dat FWI -en inzicht verschaffen in de liquiditeitspositie van de instelling, zodat gezien kan worden of de instelling inderdaad aan haar kort lopende verplichtingen kan voldoen.
§ 5.8.5 Rentabiliteit Om een oordeel te kunnen vormen over de rentabiliteit van een onderneming, is het belang de afzonderlijke factoren die de winstgevendheid bepalen, te analyseren. De winst van een onderneming gedurende een bepalende periode gedeeld door het gemiddeld in die periode geïnvesteerde vermogen wordt rentabiliteit genoemd. Aangezien FWI -en niet op winst gericht zijn hebben rentabiliteitsratio 's weinig nut.
§ 5.9 Grondbeginselen van Titel 9
§ 5.9.1 Inleiding Op Titel 9 zijn twee grondbeginselen van toepassing: 3. accruel accounting (het toerekeningsstelsel); 4. going-concern (het continuïteitsbeginsel).
§ 5.9.2 Accruel accounting Bij de hantering van het beginsel accruel accounting, ook wel aangeduid als toerekeningsstelsel of aangroeibeginsel, worden de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt wanneer zij zich voordoen (en niet wanneer de geldmiddelen worden ontvangen of betaald) en zij worden in de administratie geboekt en in de jaarrekening van die periode waarop zij betrekking hebben verwerkt (RJ, 2002a: S401).
Het probleem dat zich voordoet bij de toepassing van dit beginsel op FWI-en is dat een FWI haar gelden ontvangt zonder dat daar een transactie / tegenprestatie
79
tegenover staat. Uit de definitie van een FWI blijkt namelijk dat de bijeengebrachte gelden: ElI
door het publiek vrijwillig zijn afgestaan;
ElI
geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten vormen;
ElI
er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend (Klaassen, Hoogendoom en Bak, 2000: 40 en Aukes en Maat, 2001: 1427-1428).
Het accruel beginsel is een grondbeginsel van Titel 9. Aangezien de gelden worden ontvangen zonder dat er een transactie aan vooraf gaat, blijkt dit beginsel niet toepasbaar. Door toepassing van het kameralistische stelsel kan dit probleem ondervangen worden. Dit stelsel kan een beter overzicht creëren van de ontvangsten en uitgaven van een FWI. Dit is een boekhoudkundige methode waarbij alleen die gebeurtenissen worden geregistreerd, die leiden tot een mutatie in de geldhoeveelheid. Het betreft dus een registratie van alleen zich werkelijk voordoende kasontvangsten en kasuitgaven (Dijksma, 1999: 83). De Engelse benaming voor deze vorm van boekhouden is 'cash accounting'. Het kameralistische stelsel komt speciaal naar voren bij
de
verbruikshuishoudingen
(ook
wel
genoemd
inkomensverterende
huishoudingen). Voorbeelden hiervan zijn: overheid, waterschappen, en instellingen van liefdadigheid, waartoe ook de FWI-en gerekend kunnen worden.
Bij deze verbruikshuishoudingen is het object van de boekhouding: een inkomen. De boekhouding kan zich beperken tot de vastlegging van: ElI
de ontvangsten gesplitst naar bronnen;
ElI
de uitgaven gesplitst naar bestemmingen (Bouwhof, Lagerwerff, Krediet en Hoogheid, 1972: 22, 50-52 en 59-63).
§ 5.9.3 Going-concern Het continuïteitsbeginsel of het going-concern principe houdt in dat een jaarrekening wordt opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de organisatie is gewaarborgd en dat zij haar bedrijf in de afzienbare toekomst zal voortzetten. Aangenomen wordt dat de onderneming noch het voornemen heeft, noch in de noodzaak verkeert om te liquideren of de omvang van haar bedrijvigheid drastisch te beperken (RJ, 2002a: 84-01).
80
Het is de vraag of dit beginsel wel toegepast kan worden op FWI-en. Bij profitorganisaties kan aangenomen worden dat de doelstelling om winst te maken in principe blijft bestaan, maar een FWI heeft vaak een ideële doelstelling of activiteit. Dit ideële doel kan een zekere tijdelijkheid inhouden, zodat de zogeheten 'functiecontinuïteit' op houdt te bestaan.
De Stichting Comité Anti Stierengevechten wil het stierenvechten uitbannen. Een aspect van de doelrealisatie is juist om dat tijdstip zo snel mogelijk te bereiken. Als de stierengevechten niet meer worden gehouden dan verliest de stichting haar functiecontinuïteit. Maar dit wil niet zeggen dat de 'orgaancontinuïteit' dan ook ophoudt te bestaan, want de instelling kan dan een andere functie of doelstelling gaan nastreven.
In principe is bij het opstellen van een balans volgens dit grondbeginsel van Titel 9 het tijdstip van doelrealisatie waarschijnlijk zo onzeker dat het voor de afzienbare termijn realistisch is uit te gaan van continuïteit van de organisatie.
§ 5.10 Kwalitatieve kenmerken van titel 9
Kwalitatieve kenmerken z1Jn de
eigenschappen die
de informatie die
in
jaarrekeningen wordt verschaft nuttig maakt voor gebruikers. De kwalitatieve kenmerken zijn: •
begrijpelijkheid;
•
relevantie;
•
betrouwbaarheid;
•
vergelijkbaarheid;
•
beperkingen in verband met relevante en betrouwbare informatie (tijdigheid, afweging van nut en kosten en afweging van kwalitatieve kenmerken);
•
getrouw beeld / getrouwe weergave (Klaas sen, Hoogendoom en Bak, 2000:
41). De eerder beschreven kwalitatieve kenmerken die van toepassing zijn op Titel 9 zijn ook van belang bij het opstellen van de jaarverslagen van een FWI. De reden hiervoor is dat de informatie die verschaft wordt door middel van een jaarverslag ook bij een
81
FWI begrijpelijk, relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en tijdig moet zijn. Ook moet bij de informatieverstrelddng een afweging gemaakt worden tussen het nut en de kosten en over de kwalitatieve kenmerken. Het geheel moet een getrouw beeld geven.
§ 5.11 Elementen van Titel 9
Jaarrekeningen geven de financiële gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen weer door naar hun economische kenmerken in grote groepen in te delen. Deze grote groepen worden de elementen van de jaarrekening genoemd. De elementen die rechtstreeks betrekking hebben op de evaluatie van de financiële positie in de balans ZIJn: CD
activa;
CD
vreemd vermogen;
•
eigen vermogen (RJ, 2002a: s6-01).
Het opstellen van een jaarverslag volgens Titel 9 brengt geen moeilijkheden met zich mee wat betreft de elementen van de balans van een FWI, omdat er bij een FWI activa, vreemd vermogen en eigen velmogen is. Bij het element eigen vermogen moet wel gedacht worden aan de samenstelling hiervan. Dit is namelijk van belang, omdat de samenstelling van het eigen vermogen, volgens Titel 9, afwijkt van de samenstelling van het eigen vermogen van een FWI. Dit waren voornamelijk het geplaatst kapitaal en de agio.
De elementen die rechtstreeks betrekking hebben op de evaluatie van de resultaten in de winst- en verliesrekening zijn: CD
baten;
CD
lasten (RJ, 2002a: s6-01).
Het gebruik van de elementen baten en lasten brengt geen problemen met zich mee, maar de baten en lasten zouden eigenlijk omgedraaid moeten worden. De baten komen dan aan de creditzijde te staan en de lasten aan de debetzijde. Dit zou juister zijn, omdat een FWI juist de baten levert aan de maatschappij door middel van het nastreven van haar doelstelling. De baten zijn dan eigenlijk de bestedingen.
82
§ 5.12 Verwerking en waardering van de elementen
Een post die aan de definitie van een element voldoet moet worden verwerkt indien: ..
"het waarschijnlijk is dat enig aan die post verbonden toekomstig economisch voordeel naar of uit de onderneming zal vloeien, en;
..
de post een kostprijs
of waarde heeft waarvan
de
omvang met
betrouwbaarheid kan worden vastgesteld" (RJ, 2002a: s7-01).
Het probleem dat zich voordoet bij de verwerking van de elementen is gelegen in vaststelling van de betrouwbaarheid van de waardering, vooral bij FWI -en die veel donaties in natura verkrijgen. Bij de vaststelling van de waarde kunnen een aantal verschillende waarderingsgrondslagen worden toegepast: ..
historische kostprijs;
..
vervangingswaarde;
"
directe opbrengstwaarde;
..
indirecte opbrengstwaarde (RJ, 2002a: s8-01).
In principe kunnen al deze 4 waarderingsgrondslagen worden toegepast, maar zoals eerder beschreven doet een probleem zich voor bij de waardering van donaties in natura, bijvoorbeeld Stichting Humana die kleding inzamelt via speciale containers bij winkels. Een oplossing hiervoor zou zijn om de kleding te waarderen voor de reële waarde van de tegenprestatie die is geleverd om ze te verwerven, zodoende tegen de kosten die gemoeid gaan met het ophalen van de kleding en het plaatsen van de containers. In de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening dient dan vermeld te worden om hoeveel kilogram kleding het gaat. Maar de betrouwbaarheid van de waardering mag hierbij niet uit het oog verloren worden, want indien geen redelijke schatting kan worden gemaakt, wordt de post niet in de balans of de winsten verliesrekening verwerkt (RJ, 2002a: s7-02).
83
§ 5.13 Vermogensbegrippen en vermogensinstandhoudingsdoel~temngen De financiële en fysieke vermogensinstandhoudingsdoelstellingen die gebruikt worden bij profitorganisaties om de winst te bepalen, moeten in het kader van FWI -en În een ander perspectief gezien worden. De vermogensinstandhoudingsdoelstelHngen die FWI-en hanteren zijn niet om de winst te bepalen, maar om een mate van zekerheid te waarborgen, zodat in de toekomst ook doelstellingen kunnen worden nagestreefd. Deze zekerheid proberen FWI -en te waarborgen door het eigen vermogen te zien als een 'bufferfunctie' , zodat een eventueel tekort aan inkomsten in de toekomst niet gelijk zal leiden tot het realiseren van minder doelstellingen.
84
Hoofdstuk 6 Kwaliteitsinstrument
§ 6.1 Inleiding
Om de kwaliteit van infonnatie in het bestuursverslag te kunnen meten is een bepaald conceptueel kader nodig waaraan bevindingen kunnen worden gekoppeld. Dit conceptueel kader wordt in deze scriptie neergezet als een kwaliteitsinstrument. "Het meten van kwaliteit vereist een meetlat / maatstaf waarlangs datgene dat moet worden gemeten, kan worden gelegd. Het meten van kwaliteit ontbeert een natuurlijk nulpunt" (Beeres, Braam, Dijksma en Kelder, 1997: 40). Het kwaliteitsinstrument dient de kwaliteit van de verstrekte infonnatie in het jaarverslag te beoordelen. Gegevens in het jaarverslag kunnen als infonnatie worden gekenmerkt indien deze gegevens van nut zijn voor de gebruiker. De hiervoor beschreven theorie en wet- en regelgeving vonnen
het
uitgangspunt
voor
het
kwaliteitsinstrument.
Het
ontwild<:elde
kwaliteitsinstrument wordt uitgewerkt in onderzoeksvragen.
In dit hoofdstuk wordt een subjectieve kwaliteitsmaatstaf voor de jaarverslaggeving van
Fondsenwervende
instellingen
(hierna:
FWI)
vastgesteld.
Om
de
kwaliteitsmaatstaf te kunnen gebruiken moeten de kwaliteitscriteria van de maatstaf worden geoperationaliseerd tot een vragenlij st. Deze vragenlij st zal de basis vonnen voor het empirisch jaarverslagenonderzoek.
Het opstellen van een kwaliteitsmaatstaf vergt kennis over het begrip kwaliteit in de externe
verslaggeving.
kwaliteitskenmerken en de
Paragraaf 6.2 kwaliteitscriter~a
behandelt
het
begrip
kwaliteit,
de
voor externe verslaggeving. In paragraaf
6.3 wordt de kwaliteitsmaatstaf voor FWI-en besproken. Paragraaf 6.4 bevat de vragenlijst die het uitgangspunt vonnt voor het empirisch jaarverslagenonderzoek en de uiteindelijke kwaliteitsmeting. In de laatste paragraaf worden de hypothesen beschreven die in hoofdstuk 7 zullen worden getoetst aan de hand van het statistische programma SPSS 11.0 for Windows.
85
§ 6.2 Begrippen voor de kwaliteÏtsmaatstaf
§ 6.2.1 Inleiding De meeste primaire variabelen voor het jaarverslagenonderzoek van FWI -en zijn af te leiden uit de probleemstelling: welke elementen bevat een kwaliteitsmaatstaf met behulp waarvan de kwaliteit van de publieke jaarverslagen kan worden gemeten en . wat is de kwaliteit van de publieke jaarverslagen, gemeten langs de ontwikkelde kwaliteitsmaatstaf?
§ 6.2.2 Kwaliteit De term kwaliteit
IS
belangrijk
lil
dit jaarverslagenonderzoek. "Kwaliteit is in
algemene zin te omschrijven als
'voldoen aan eisen en verwachtingen'"
(Hoogendoorn, Mertens en Blij, 2001: 13). Een andere definitie is: "Kwaliteit is de mate waarin het uiteindelijk product voldoet aan de eisen die een bepaalde gebruikssituatie stelt" (Limperg Instituut, 1992: 27). In alle definities komt terug dat kwaliteit alleen vastgesteld kan worden in samenspel met kennis van de behoeften van gebruikers van hetgeen de kwaliteit wordt gemeten. Kwaliteit is in deze scriptie gerelateerd aan de doelstelling van externe verslaggeving, namelijk het voorzien in de informatiebehoeften van belanghebbenden. Kwaliteit hangt dan ook samen met de mate waarin de belanghebbenden zich een goed oordeel kunnen vormen over de positie en prestatie van een FWI. Hoe beter een oordeel kan worden gevormd, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving (Hoogendoorn, Mertens en Blij, 2001: 24)
Het Limperg Instituut beschrijft de kwaliteit van de inhoud van verslaggeving aan de hand van vier aspecten: IJ
"informatie-elementen in het financiële verslag en de overige gegevens" (disclosure);
IJ
"toegepaste
grondslagen
van
waardering
en
resultaatbepaling"
(measurement) ; 4D
"de wijze van presenteren van informatie" (presentation);
•
"de frequentie en tijdigheid van presentatie van informatie" (Limperg Instituut, 1997: 13).
86
Het aspect informatie-elementen (disclosure), wat in dit onderzoek centraal staat, heeft betrekking op de aard en omvang van informatie in het jaarverslag. Het empirisch jaarverslagenonderzoek is een meting van informatie-elementen in het jaarverslag, of nauwkeuriger een meting van het aantal informatie-elementen dat een onderneming in het jaarverslag vermeldt (Knoops, 2001: 434). De aard en omvang van
de
informatie-elementen
bepaalt
dus
de
kwaliteit
van
de
externe
jaarverslaggeving van de onderzochte FWI-en. Het gaat vooral om de kwaliteit van de verstrekte informatie en niet zozeer om de kwantiteit. Te veel informatie doet afbreuk aan de kwaliteit van informatieverstrekking (Limperg Instituut, 1997: 13). Het is van belang dat de aard en omvang van de verstrekte informatie voldoet aan de informatiebehoeften van de belanghebbenden.
§ 6.2.3 Kwaliteitskenmerken Het begrip kwaliteit kan worden onderverdeeld in enkele kwalitatieve kenmerken. De kenmerken benoemen de structuur van de verstrekte informatie. Indien de informatie voldoet aan de kenmerken dan levert het een bijdrage aan het gebruiksnut van de verstrekte informatie (Klaassen 2001: 102). De vier kwalitatieve kenmerken die in het door de International Accounting Standard Board geformuleerde "Conceptual Framework' ('Stramien') worden gehanteerd zijn: 111
begrijpelijkheid; hierbij gaat het om het kennisniveau waarop de informatie is gericht. Er mag vanuit worden gegaan dat gebruikers van de jaarverslagen enige economische voorkennis bezitten, maar al te gespecialiseerde informatie, die alleen maar door specialisten begrepen zou worden, dient zoveel mogelijk te worden vermeden.
@
relevantie; dit kenmerk heeft betrekking op de bijdrage die informatie kan leveren aan de kwaliteit van de besluitvorming. Informatie kan slechts relevant zijn als ze materieel is, dat wil zeggen niet over zodanig kleine bedragen gaat, dat informatie om die reden voor de besluitvorming niet van belang is.
@
betrouwbaarheid; dit houdt in dat informatie: o
een getrouwe weergave moet geven;
o
in overeenstemming met de economische realiteit moet zijn;
o
onzijdig moet zijn (geen vooringenomenheid);
87
o voorzichtig moet zijn inzake toekomstverwachting en onzekerheid; o volledig moet zijn. e
vergelijkbaarheid; de gebruikers moeten in staat ZIJn de financiële overzichten van verschillende ondernemingen te kunnen vergelijken. Eveneens moeten de overzichten van verschillende boekjaren met elkaar vergeleken kunnen worden (Klaas sen, 2001: 102).
"Bij toepassing van de VIer kwaliteitseisen moet een onderlinge afweging en prioriteitsstelling plaats vinden" (Klaassen, 2001: 105). Informatie kan bijvoorbeeld relevant zijn voor belanghebbenden, maar te onbetrouwbaar zijn om op te nemen in de externe verslaggeving.
§ 6.3 Kwaliteitsinstrument
Kwaliteitscriteria vormen de basis voor een kwaliteitsinstrument. Een cruciale vraag hierbij is: waar zijn deze criteria uit samen te stellen / af te leiden en welke dienen te worden opgenomen in het kwaliteitsinstrument. Het uitgangspunt bij het te ontwikkelen kwaliteitscriteria is dat alleen kwaliteitscriteria worden opgenomen over onderwerpen die relevant zijn voor de FWI en waarover de instelling in alle redelijkheid verwacht kan worden hieromtrent informatie te verstreld<en. De kwaliteitscriteria ten aanzien van de externe verslaggeving van FWI -en is ten eerste ontleend aan wet- en regelgeving. Vooral de door de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) uitgevaardigde Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen' (hierna: Richtlijn 650) is voor dit doeleind gebruikt.
Na een zorgvuldige afweging is gekomen tot een lijst van kwaliteitscriteria. De gekozen criteria zijn van belang voor FWI -en, omdat deze criteria de kern vormen voor een relatief goed jaarverslag van een FWI. Deze criteria sluiten aan op de behoefte aan informatie in het jaarverslag, zodat gevers / schenkers van gelden aan FWI -en een juiste economische beslissing kunnen maken of de FWI steunwaardig is. De gekozen kwaliteitscriteria zijn verwerkt in tabel 6.1.
88
Ontleend aan:
Kwaliteitscriteria
Kwalitatief kenmerk
Richtlijn 650
Bestuursverslag
Relevantie
Richtlijn 650
Beleid verleden en toekomst
Relevantie
D
Richtlijn 650
Beleid met betrekking tot de functie
Relevantie
I
Richtlijn 650
van het 'vrij besteedbaar vermogen'
S
Beleid met betrekking tot de omvang Relevantie
C
van het 'vrij besteedbaar vermogen' Richtlijn 650
Begroting
L Relevantie / Betrouwbaarheid
Richtlijn 650
Richtlijn 650
Activiteitenverslag
Relevantie /
Beleggingsstrategie
0 S
Betrouwbaarheid
U
Relevantie /
R
Betrouwbaarheid
E
Titel 9
Balans
Relevantie
Titel 9
Staat van baten en lasten
Relevantie
Richtlijn 650
Kosten van de eigen organisatie
Relevantie /
D
Betrouwbaarheid
I
Richtlijn 650
Richtlijn 650
Richtlijn 650
Kostenverdeelstaat van
Relevantie /
uitvoeringskosten
Vergelijkbaarheid
Percentage kosten eigen organisatie en
Vergelijkbaarheid /
totale inkomsten.
Betrouwbaarheid
Vergelijking 'beschikbaar' en
Relevantie
S C
L 0
S
'besteed' aan de doelstelling Titel 9
Accountancyverklaring
Betrouwbaarheid
U
Titel 9
Bestemming overschot / tekort
Relevantie
R
Richtlijn 650
Verschillenanalyse 'rekening' versus Vergelijkbaarheid 'begroting'
Richtlijn 650
Kasstroomoverzicht
Relevantie
Tabel 6.1 : kwaliteitscriteria
89
E
§ 6.4 Onderzoeksvragen
Het ontwikkelde kwaliteitsinstrument dient te worden geoperationaliseerd, ten einde dit te bereiken zijn de volgende onderzoeksvragen (zie bijlage B) opgesteld. Alle vragen worden met j a of met nee beantwoordt, behalve de algemene / open vragen. Binnen deze vragenlijst is een selectie gemaakt met vragen die relatief belangrijker worden geacht dan andere vragen. Dit komt tot uiting in een vragenlijst die gebruikt zal worden voor de analyse. Achter de analysevragen staat tussen haken het aantal punten vermeld (zie vragenlijst in deze paragraaf). De punten worden toegekend aan .de betreffende FWI als de vraag met j a beantwoord wordt.
Algemeen: 1. Wat zijn de totale inkomsten (= totaal baten eigen fondsenwerving + netto resultaat verkopen + resultaat overige inkomsten)? 2. Wat is het balanstotaal? 3. Hoeveel bedraagt het aantal werknemers (FTE's)?
Kwaliteit jaarverslagen FWI -en: 4. Wordt vermeld of de FWI een CBF-Keur heeft? (2) 5. Wordt vermeld of de FWI een Verklaring van Geen Bezwaar heeft? (2) 6. Wordt een omschrijving van de doelstelling gegeven? (2) 7. Wordt de organisatorische structuur vermeld? (2) 8. Wordt het aantal donateurs respectievelijk leden vermeld? (2) 9. Wordt het aantal nieuwe donateurs respectievelijk leden vermeld? (2) 10. Wordt melding gemaakt van een internationaal moederbedrij f? (2) 12. Wordt melding gemaakt van ongewenste concurrentie? (1)
13. Is een bestuursverslag opgenomen? (3) 14. Wordt een samenstelling van het bestuur gegeven? (1) 15. Wordt een samenstelling van de directie gegeven? (1) 16. Wordt vermeld of deze qij elkaar komen? (1) 18. Wordt de bezoldiging van het bestuur vermeld? (1) 19. Wordt de bezoldiging van de directie vermeld? (1) 20. Wordt het beleid aangegeven van het verleden en in de nabije toekomst? (3)
90
21. Wordt het beleid aangegeven met betrekking tot de functie van het 'vrij besteedbare vermogen'? (3) 22. Wordt het beleid aangegeven met betrekking tot de omvang van het 'vrij besteedbare vermogen'? (3) 23. Is een begroting opgenomen voor het aankomende jaar? (3) 24. Is een activiteitenverslag opgenomen? (3) 25. Wordt de te volgen beleggingsstrategie vermeld? (3)
26. Wordt melding gemaakt van het feit dat de jaarrekening conform Titel 9
IS
opgemaakt? (2) 27.Wordt melding gemaakt van het feit dat de vereniging of stichting gegeven de daaraan te stellen eisen onder Titel 9 valt? (2) 28. Wordt melding gemaakt van het feit dat de jaarrekening conform Richtlijn 650 is opgemaakt? (2)
29. Is een balans opgenomen? (3) 29.1 Is deze opgesteld volgens het model (zie bijlage A I) van bijlage A van Richtlijn 650? (1) 30. Is een geconsolideerde balans opgenomen? (1) 31. Worden de vergelijkende cijfers van vorig jaar opgenomen in de balans? (2) 32. Is een toelichting op de balans opgenomen? (2) 33. Wordt een ratio betreffende de liquiditeit vermeld? (1) 34. Wordt een ratio betreffende de solvabiliteit vermeld? (1) 35. Worden andere niet- of financiële ratio's vermeld? (1)
36. Is een staat van baten en lasten respectievelijk een exploitatierekening opgenomen? (3) 36.1 Is deze opgesteld volgens het model (zie bijlage A II tot en met VI) van bijlage B van Richtlijn 650? (1) 37. Is een geconsolideerde staat van baten en lasten opgenomen? (1) 38. Worden de vergelijkende cijfers van vorig jaar opgenomen in de staat van baten en lasten? (2)
91
39. Worden de begrotingscijfers opgenomen in de staat van baten en lasten van het afgelopen jaar? (2) 40. Is een toelichting op de staat van baten en lasten opgenomen? (2) 41. Is een overzicht van de kosten van de eigen organisatie opgenomen? (3) 42. Vindt een toerekening plaats volgens het model (zie bijlage A VII) van bijlage C van Richtlijn 650 van de kosten aan de doelstelling, verkoop goederen en andere (verdeling van uitvoering)? (3) 43. Wordt een onderscheid gemaakt in de baten? (2) 44. Worden de baten uit eigen fondsenwerving opgesplitst? (2) 45. Worden de kosten van fondsenwerving uitgedrukt in een percentage van de baten uit eigen fondsenwerving? (3) 46. Wordt een vergelijking gemaakt tussen de bedragen 'totaal beschikbaar voor de doelstelling' en 'totaal besteed aan de doelstelling'? (3) 47. Wordt een onderscheid gemaakt tussen schulden, voorzIenmgen en eigen vermogen? (2)
48. Worden de overige gegevens vermeld? (2) 49. Is een accountantsverklaring opgenomen? (3) 50. Wordt de bestemming van het overschot of tekort vermeld?(3) 51. Wordt in de toelichting een verschillenanalyse gegeven tussen 'rekening' versus 'begroting'? (3) 52. Is een kasstroomoverzicht opgenomen? (3)
§ 6.5 Verantwoording puntentoekenning
Om tot een gedegen weging te komen, zijn enkele kwaliteitscriteria aangevuld met deelcriteria. De basis voor de puntenwaardering is afgeleid van hoofdstuk 3 'Doel en functie van Titel 9', hoofdstuk 4 'Wet- en regelgeving' en hoofdstuk 5 'De pro- en contra-argumenten van
Titel
9'.
De
FWI-en kunnen
een
score
op
de
kwaliteitsmaatstaf behalen die kan variëren van 0 tot 100 punten. Het totaal aantal punten in de vragenlijst is 102, maar een FWI kan alleen vermelden in het jaarverslag dat het of een CBF-Keur of een Verklaring van geen bezwaar (hierna: VGB) heeft. Aangezien een FWI niet beide verklaringen kan bezitten, is met deze twee vragen
92
maar 2 punten te verdienen en komt het totaal aantal punten te behalen door een FWI op 100.
Het totaal aantal punten dat per vraag behaald kan worden, varieert van 1 tot en met 3. Vragen die 3 punten toebedeeld hebben gekregen, worden geacht van meer belang te zijn voor de kwaliteitsmaatstaf, dan aanvullende vragen, waaraan 1 of 2 punten is toegekend. De vragenlijst is zodanig opgesteld dat alle FWI-en ook daadwerkelijk over de desbetreffende onderwerpen dienen te beschikken. Iedere FWI behoort in het jaarverslag informatie te verschaffen over deze onderwerpen. De kwaliteitsmeeting is primair gericht op of de onderwerpen behandeld worden en op basis daarvan worden de punten toegekend, aangezien met deze maatstaf de mate van uitgebreidheid niet meetbaar is.
De kwaliteit van de jaarverslagen wordt gemeten aan de hand van de totaalscore die een FWI behaald heeft. Elke FWI is in staat over de onderwerpen in de kwaliteitsmaatstaf informatie te verstrekken. Hierbij
geldt dat des te meer
onderwerpen behandeld worden, des te beter is de kwaliteit van de jaarverslaggeving van de desbetreffende FWI, gemeten naar maatstaven van het in deze scriptie opgestelde kwaliteitsinstrument.
§ 6.6 Hypotheses
In deze paragraaf worden twee hypotheses vastgesteld met betrekking tot de kwaliteit van externe verslaggeving van FWI-en in Nederland over het verslagjaar 2001. Verondersteld wordt dat een factor, namelijk de grootte van een FWI, van invloed is op de kwaliteit van het jaarverslag. De grootte van de FWI zal gemeten worden naar de totale inkomsten, het balanstotaal en het gemiddeld aantal werknemers.
Het veronderstelde verband tussen de grootte van een FWI en de kwaliteit van het jaarverslag zal getest worden met een hypothese. De hypothese heeft betrekking op de vraag of een significante samenhang bestaat tussen de grootte van een FWI en de kwaliteit van het jaarverslag. Een eerder onderzoek (Dijksma en van Halem, 1976) heeft aangetoond dat relatief grote ondernemingen eerder het voortouw nemen in het 93
streven naar een hoge kwaliteit van infonnatieverstrekking dan kleinere. Alhoewel geen onderzoek gedaan is naar FWI-en, is het mogelijk dat deze relatie ook geldt voor FWI-en.
Hypothese 1: HO:
de grootte van een Fondsenwervende instelling gemeten naar: 1 de totale inkomsten 2 het balanstotaal 3 het gemiddelde aantal werknemers
heeft geen invloed op de kwaliteit van de externe jaarverslaggeving.
Hl:
de grootte van een Fondsenwervende instelling gemeten naar: 1 de totale inkomsten 2 het balanstotaal 3 het gemiddelde aantal werknemers
heeft wel invloed op de kwaliteit van de externe jaarverslaggeving.
Tevens wordt een verband verondersteld tussen de kwaliteit van de externe verslaggeving en het wel of niet hebben van een keunnerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (hierna: CBF). De tweede hypothese verondersteld dat het hebben van een CBF-Keur van significante invloed is op de uiteindelijke score op de kwaliteitsmaatstaf.
Hypothese 2: HO:
Het in het bezit zijn van een CBF-Keur heeft geen invloed op de totaalscore van de kwaliteitsmaatstaf.
Hl:
Het in het bezit zijn van een CBF-Keur heeft wel invloed op de totaalscore van de kwaliteitsmaatstaf.
94
Hoofdstuk 7 Onderzoek en onderzoeksresultaten
§ 7.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het empirisch jaarverslagenonderzoek en de resultaten van de kwaliteitsmeting beschreven. De daadwerkelijke meting met de kwaliteitsmaatstaf vormt de laatste stap van dit onderzoek. De hoofddoelstelling van dit onderzoek is om meer te weten te komen over de kwaliteit van de informatieverstrekking in het jaarverslag van Fondsenwervende instellingen (hierna: FWI) in Nederland. De meting heeft plaatsgevonden met de in het vorige hoofdstuk beschreven vragenlijst, welke is afgeleid uit de subjectief bepaalde kwaliteitsmaatstaf. Het uitgevoerde onderzoek probeert antwoord te geven op het tweede gedeelte van de probleemstelling, die luidt: 'welke conclusies kunnen verbonden worden aan de kwaliteit van de externe verslaggeving van Fondsenwervende instellingen?'.
In paragraaf 7.2 wordt de opzet van het empirisch jaarverslagenonderzoek belicht, waarna in paragraaf 7.3 de resultaten van het onderzoek worden weergegeven.
§ 7.2
Opzet empirisch onderzoek
Deze
paragraaf
beschrijft
de
onderzoekspopulatie
en
beargumenteert
de
representativiteit van de onderzoekspopulatie. Verder worden de beperkingen en de randvoorwaarden van het empirisch jaarverslagenonderzoek beschreven.
§ 7. 2.1 Onderzoekspopulatie Het empirisch jaarverslagenonderzoek is uitgevoerd door 131 jaarverslagen van FWIen te inspecteren. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (hierna: CBF) heeft in haar verslagjaar 2001 gebruik gemaakt van het cijfermateriaal van 419 FWI-en (CBF, 2001a: 9), waarvan 166 een CBF-Keur hebben en de overigen in het bezit zijn van een Verldaring van geen bezwaar (hierna: VGB). In het archief van het CBF bevinden zich 166 dossiers van FWI-en met een CBF-Keur en 70 dossiers van FWI-en met een VGB van het jaar 2001.
95
Van de 131 onderzochte FWI -en waren 96 instellingen in het bezit van een CBFKeur. Dit betekent dat 96 instellingen van de 166 die in het bezit waren van een CBFKeur in het jaar 2001 betrokken zijn in het onderzoek Dit is 57,83 procent van de populatie met CBF -Keur.
Dat het CBF in het bezit was van het cijfermateriaal van 253 FWI-en met een VGB betekende niet dat het CBF de beschikking had over alle jaarverslagen van FWI-en met een VGB. Dit kwam onder andere doordat veel FWI-en met een VGB betrekkelijk nieuw zijn en simpelweg daardoor nog niet over de nodige stukken beschikten. Verder geven sommige instellingen niet iets uit wat getypeerd kan worden als een publiek jaarverslag. Dit had tot gevolg dat van de 70 dossiers van FWI-en met een VGB die het CBF beschikbaar had 35 FWI-en met een VGB in het onderzoek zijn inbegrepen. Dit is 50 procent van de totaal beschikbare populatie.
In totaal is in het onderzoek gebruik gemaakt van 131 publieke jaarverslagen, waarvan 96 betrekking hadden op FWI-en met een CBF-Keur en 35 met een VGB. De steekproef omvatte 131 van de in totaal 236 dossiers. Dit is 55,51 procent van de totale populatie met een dossier bij het CBF.
Om antwoorden te verkrijgen op de vragen over de grootte van de FWI, is aanvullende informatie gezocht in het jaarverslag over 2001 van het CBF en wel te verstaan uit het Verslag Fondsenwerving 2001: Fondsenwering in Nederland. (zie bijlage C). Deze informatie is op deze manier vergaard, omdat een aantal FWI-en niets hadden vermeld in het jaarverslag over de totale inkomsten en aan de hand van deze totale inkomsten is een indeling naar grootte gemaakt van de FWI -en. Deze indeling was ook afhankelijk van het balanstotaal en het aantal werknemers, gemeten in FTE's (Full Time Employees), maar deze informatie is wel verkregen uit de jaarverslagen van de FWI-en, aangezien deze informatie niet door het CBF was vergaard. Het cijfermateriaal van het CBF is verkregen door middel van een enquête. De FWI -en met CBF -Keur zijn telefonisch benaderd, waardoor over deze instellingen bijna alle informatie beschikbaar was, terwijl FWI-en met een VGB schriftelijk benaderd zijn. Deze benaderingswijze heeft tot lagere responsie geleid. Daarom zijn van verscheidene FWI -en met een VBG geen gegevens opgenomen in het Verslag
96
Fondsenwerving 2001, waardoor enkele gegevens met betrekking tot de totale inkomsten ontbreken (zie bijlage C).
§ 7.2.2 Representativiteit van de populatie Voordat de resultaten van het empirisch jaarverslagenonderzoek kunnen worden gebruikt om uitspraken te kunnen doen over de hele populatie, dient de nauwkeurigheidsmarge bepaald te worden. Alvorens de nauwkeurigheidsmarge bepaald kan worden, moet eerst de betrouwbaarheid bepaald worden.
Met betrouwbaarheid wordt de mate bedoeld waann dezelfde resultaten worden verkregen bij herhaalde metingen. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt gesteld op 95%. Dit betekent dat wanneer dit onderzoek 100 keer opnieuw wordt uitgevoerd 95 keer dezelfde resultaten moeten worden verkregen. Bij
dit
betrouwbaarheidspercentage hoort een z-waarde van 1,96 (Vocht de, 2001: 143). De nauwkeurigheid van de onderzoeksresultaten kan met de volgende fonnule worden berekend: Nauwkeurigheid = z . ~(p'q / n)
Waarbij geldt: z
=
een constante die samenhangt met de gewenste betrouwbaarheid van de uitspraken over de populatie;
p=
het percentage in de steekproef die voldoet aan een bepaald kenmerk;
q=
(100 - p);
n=
de steekproefomvang;
N
=
de totale populatie.
In de fonnule moet een correctiefactor worden opgenomen omdat de 131 onderzocht ondernemingen een aanzienlijk deel van de totale populatie vonnen (Kooiker 1997: 87-90). De fonnule wordt hierdoor als volgt: Nauwkeurigheid = z . ~(p'q / n) . ~(N-n / N-1)
Omdat uitspraken worden gedaan over meerdere stellingen en niet over één stelling, is het niet mogelijk om het percentage p te schatten en hierdoor is het niet mogelijk om 97
q af te leiden. Hierom worden de percentages zo groot mogelijk gesteld, namelijk op 50%. De formule kan ingevuld worden met de volgende gegevens: z=1,96
p=50
N=254
q = 50
n = 131
x = nauwkeurigheidsmarge
Als de formule x = z'
-V(p . q / n) . -VeN - n / N - 1) wordt ingevuld, volgt dat x = 4,16.
Dit betekent dat het betrouwbaarheidspercentage boven de 95% ligt, aangezien 100 4,16 is 96,84. Het betrouwbaarheidspercentage van dit onderzoek is 96, 84 procent. Dit betekent dat de kans 96,84% is dat de resultaten uit het onderzoek overeenkomen met de werkelijkheid.
§ 7.2.3 Beperkingen aan hef empirischjaarverslagenonderzoek De
kwaliteitsmaatstaf
voor
FWI-en
bevat
een
uiteenlopend
scala
aan
kwaliteitscriteria. In de kwaliteitsmaatstaf bevinden zich criteria die onder andere betrekking hebben op het bestuursverslag, de samenstelling van het bestuur, het activiteitenverslag, een overzicht van de kosten van de eigen organisatie, de balans, en de winst- en verliesrekening. De kwaliteitsmaatstaf is vooral gericht op meetbare elementen en is niet zozeer gericht op een inhoudsanalyse van deze criteria. Het onderzoek omvat alleen FWI -en die meewerken met het CBF en waarvan het CBF voldoende informatie had voor het onderzoek. In het onderzoek zijn specifiek de publieke jaarverslagen onderzocht en is niet gekeken naar de informatie die afzonderlijk is verstrekt door de FWI of naar informatie die op het verzoek door het CBF nog is toegezonden.
§ 7.2.4 Randvoorwaarden van hef empirischjaarverslagenonderzoek Het onderzoek is uitsluitend gericht op de externe verslaggeving van FWI -en door middel van publieke jaarverslagen. Daarnaast is de kwaliteitsmaatstaf voor FWI-en subjectief bepaald. De gebruikte vragenlijst (zie bijlage BI) probeert een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de publieke jaarverslagen, maar niet alle vragen zijn uiteindelijk opgenomen in de kwaliteitsmaatstaf, omdat verschillende vragen een zelfde kwaliteitscriterium meten.
98
§ 7.3 Resultaten
§ 7.3.1 Frequenties In deze paragraaf
worden de frequenties weergegeven. In elke frequentietabel
weerspiegelt de tweede kolom de totale frequentie van FWI -en waarvan het desbetreffende criterium met ja beantwoord kon worden. Dit getal bestaat dan uit de FWI-en met CBF Keur en FWI-en met een VGB. Deze staan in de derde respectievelijk de vierde kolom.
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Stichting
111
78
33
Vereniging
20
18
2
Tabel 7.1: vermelding van de rechtsvorm.
Uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte FWI -en de rechtsvorm stichting of vereniging hadden en dat geen andere soorten rechtsvormen voorkwamen zoals een NV ofBV (Tabel 7.1).
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
CBF-keur
68
68
0
VGB
13
0
13
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Vermelding van de doelstelling
127
94
33
Weergave van de organisatorische
40
31
9
31
24
7
18
16
2
Tabel 7.2: vermeldmg CBF-Keur ofVGB.
structuur Vermelding van het aantal donateurs I leden Vermelding van het nieuwe aantal donateurs lIeden Tabel 7.3: frequentietabel met betrekking tot algemene gegevens.
99
Van de 96 onderzochte FWI-en met een CBF-Keur melden 68 zelf in hun jaarverslag dat ze in het bezit zijn van een CBF-Keur. Bij de FWI-en met een VGB deden 13 van de 35 dit zelf (Tabel 7.2).
In bijna alle gevallen vermeldden de onderzochte FWI-en hun doelstelling. Opvallend is dat relatief weinig FWI -en melding maken van hun aantal donateurs / leden en ook niet met betrelddng tot hun nieuwe aantal donateurs / leden (Tabel 7.3). ,
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Aanwezigheid bestuursverslag
122
93
29
Vermelding bezoldiging bestuur
31
25
6
Beleid verleden en toekomst
122
92
30
Beleid functie vrij besteedbaar vermogen
54
50
4
Beleid omvang vrij besteedbaar vermogen
58
55
3
Opname begroting aankomend jaar
68
59
9
Opname activiteitenverslag
106
82
24
Vermelding beleggingsstrategie
37
35
2
Tabel 7.4: frequentietabel met betrekkmg tot het bestuursverslag.
Bij de meeste FWI-en is een bestuursverslag in het jaarverslag aanwezig en wordt het beleid van het verleden en de nabije toekomst vermeld. Met betrekking tot het beleid van de functie en de omvang van het 'vrij besteedbaar vermogen' blijkt dat net iets meer dan de helft, 50 respectievelijk 55, van de FWI-en met een CBF-Keur hierover bericht in het jaarverslag. Dit is toch opmerkelijk te noemen, omdat het CBF deze criteria voorschrijft om in het jaarverslag op te nemen en het CBF moet elk jaar de jaarverslagen van de FWI-en controleren om na te gaan of deze CBF-Keur waardig zijn. Dit geldt tevens voor de beleggingsstrategie en de bezoldiging van het bestuur. Het niet vermelden van een begroting voor het aankomende jaar is ook frappant, omdat door een begroting de gebruikers van het jaarverslag kunnen afleiden hoeveel geld volgend jaar naar de doeleinden gaat en hoe de FWI-en deze gelden denken te verkrijgen (Tabel 7.4).
100
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Jaarrekening confonn Titel 9
5
3
2
Jaarrekening vereniging I stichting
1
1
0
103
88
15
confonn Titel 9 Jaarrekening confonn Richtlijn 650
Tabel7.S: frequentietabel met betrekking tot aan welke wet- of regelgeving is voldaan.
Van de in totaal 131 onderzochte FWI-en hebben 109 venneld aan de hand van welke wet- en regelgeving het desbetreffende jaarverslag is opgesteld. Van deze 109 hebben 103 dit overeenkomstig Richtlijn 650 gedaan (Tabel 7.5).
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Opname balans
115
90
25
Opname geconsolideerde balans
20
19
1
Opname vergelijkende cijfers vorig jaar
110
89
21
Opname toelichting op de balans
87
72
15
Opname ratio liquiditeit
2
2
0
Opname ratio solvabiliteit
0
0
0
Tabel 7.6: frequentietabel met betrekking tot de gegevens van de balans.
Het meest opvallende aan de gegevens in tabel 7.6 is dat maar twee FWI-en iets over liquiditeit vennelden en geen één iets over de solvabiliteit, terwijl dit zeker van belang kan zijn voor het inzicht van de gebruikers. Richtlijn 650 (RJ, 2002c: 23) stelt dat in de toelichting omtrent de balans nadrukkelijk inzicht dient te worden gegeven omtrent de liquiditeit van de instelling in haar geheel en in de activum posten afzonderlijk. Tevens is het opmerkelijk dat niet alle FWI-en een balans met toelichting hebben opgenomen, terwijl dit een wezenlijk onderdeel is van het jaarverslag, aangezien Titel 9 en Richtlijn 650 hieromtrent bepalingen hebben opgenomen die dit voorschrijven.
Frequentietabel 7.7 laat zien dat relatief weinig FWI -en een kostenverdeelstaat van de uitvoeringskosten (zie bijlage A VII) opnemen in het jaarverslag, terwijl dit een criterium is waaraan het CBF de FWI -en toetst. Wat al eerder is beschreven over de opname van een balans geldt ook hier met betrekking tot de staat van baten en lasten.
101
De andere posten in de frequentietabel worden eveneens gebruikt voor de beoordeling van de FWI -en. Ook voor deze is het opmerkelijk te noemen dat niet iedere FWI deze heeft opgenomen in het jaarverslag.
Totale frequentie
CBF-Keur
VGB
Opname staat van baten en lasten
120
91
29
Opname geconsolideerde staat van baten
20
19
1
Opname vergelijkende cijfers vorig jaar
111
91
20
Opname begrotingscijfers in staat van
104
88
16
91
76
15
99
81
18
71
62
9
Onderscheidt in de baten
98
83
15
Opsplitsing eigen baten uit
97
82
15
105
88
17
105
86
19
en lasten
baten en lasten Opname toelichting op de staat van baten en lasten Opname overzicht kosten van de eigen organisatie Opname kostenverdeelstaat van uitvoeringskosten
fondsenwerving Kosten uitgedrukt in percentage baten uit eigen fondsenwerving Onderscheidt 'Beschikbaar' en 'besteed aan de doelstelling Tabel 7.7: frequentIetabel met betrekking tot de gegevens van de staat van baten en lasten.
Tabel 7.8 laat zien dat tien FWI-en een kasstroomoverzicht hebben opgenomen. Dit is enigszins opmerkelijk, omdat de opname van dergelijk overzicht het inzicht van de inkomende en uitgaande kasstromen kan verduidelijken. Tevens wordt een kasstroomoverzicht aanbevolen door Richtlijn 650. Dat sommige FWI-en geen accountantsverklaring hebben opgenomen is eveneens opvallend, want dit komt de betrouwbaarheid van het jaarverslag niet ten goede. Maar het meest opmerkelijke is toch wel dat de opname van een verschillenanalyse tussen 'rekening' versus
102
'begroting' relatief weinig is opgenomen, terwijl een FWI op deze wijze kenbaar kan maken waar verschillen in inkomsten en uitgaven in vergelijking met de begroting zijn ontstaan. Totale frequentie
::.v . .~
CB~
VGB
Opname overige gegevens
72
60
12
Opname accountantsverklaring
108
89
19
Velmelding bestemming overschot of
52
44
8
30
26
4
10
7
3
tekort Opname verschillenanalyse 'rekening' versus 'begroting' Opname kasstroomoverzicht
Tabel 7.8: vennelding gegevens met betrekking tot overige gegevens.
§ 7.3.2 Hypothese 1 De eerste hypothese heeft betrekking op de vraag of de grootte van een FWI de kwaliteit van de externe jaarverslaggeving beïnvloedt.
Hypothese 1 luidt als volgt: HO:
de grootte van een Fondsenwervende instelling gemeten naar: 1 de totale inkomsten 2 het balanstotaal 3 het gemiddelde aantal werknemers heeft geen invloed op de kwaliteit van de externe jaarverslaggeving.
Hl:
de grootte van een Fondsenwervende instelling gemeten naar: 1 de totale inkomsten 2 het balanstotaal 3 het gemiddelde aantal werknemers heeft wel invloed op de kwaliteit van de externe jaarverslaggeving.
Tabel 7.9 laat verschillende correlatiecoëfficiënten zien. Een correlatiecoëfficiënt van 0,50-0,70 betekent een 'substantial positive association'; een correlatiecoëfficiënt groter dan 0,70 betekent een 'very strong positive association'. Correlatie is een 103
statistische techniek om een lineair verband tussen twee of meer interval- of ratiovariabelen te analyseren. Verondersteld wordt dat een lineair verband bestaat (Vocht de, 2001: 193).
Score Inkomsten
Score
Inkomsten Balanstotaal Werknemers
1,000
0,468**
0,410**
0,262*
1,000
0,808**
0,753**
1,000
0,572**
Balanstotaal
1,000
Werknemers t-waarden
26,549
26,322
18,344
Significantieniveau correlaties: ** = p < ,001 en * = p < ,Ol Tabel 7.9: correlatiecoëfficiënten tussen de variabelen inkomsten, balanstotaal en werknemers.
Hypothese 1 wordt getoetst met behulp van de Spearman' s rangcorrelatie toets. Spearman's coëfficiënt (rho) is een correlatiecoëfficiënt tussen rangordes en wordt gebruikt bij ordinale variabelen en bij interval- of ratiovariabelen die niet aan de veronderstelling van normaliteit voldoen. Met normaliteit wordt bedoeld dat de populatie normaal verdeeld is (Vocht de, 2001: 197). Bij een normale verdeling ligt ruim 68,3% van de waarnemingen binnen één standaarddeviatie (cr) van het gemiddelde (Il) en iets meer dan 95,5% binnen twee standaarddeviaties (2cr). Aangezien de waarnemingen niet normaal verdeeld zijn (zie bijlage E I), worden de waarden van de variabelen eerst omgezet in rangscores, zodat over deze rangscores alsnog een correlatiecoëfficiënt berekend kan worden.
Deze Spearman' s rangcorrelatie toets geeft inzicht in de mate van samenhang tussen de grootte van een FWI, gemeten naar totale inkomsten, balanstotaal en gemiddeld aantal werknemers, en de kwaliteitsscore bepaald met de kwaliteitsmaatstaf. Bij de Spearman' s coëfficiënt (rho) geldt: -1
:s
rho
:s +l.
Als rho gelijk is aan -1 is een
perfect negatief verband aanwezig tussen de rangscores; van een perfect positief verband is sprake als 1'ho gelijk is aan +1. Als de rho nul is, dan is geen lineair verband aanwezig (Vocht de, 2001: 197).
104
Uit tabel 7.9 blijkt dat de nulhypothese dient te worden verworpen, omdat de twaarden die bij de correlatiecoëfficiënten horen significant verschillen van nul. De significanties hebben betrekking op de nulhypothese dat in de populatie van de onderzochte FWI -en geen lineair verband bestaat tussen de afhankelijke variabele 'score' en de onafhankelijke variabelen 'totale inkomsten', 'balanstotaal' en 'gemiddeld aantal werknemers'. De t-waarden verschillen significant, wat betekent dat de grootte van een FWI, gemeten naar inkomsten, balanstotaal en gemiddeld aantal werknemers significant samenhangt met het aantal punten dat bepaald is op de kwaliteitsmaatstaf (zie bijlage ElI).
Multicollineariteit Ook de maatstaven zelf hebben onderling een significante correlatiecoëfficiënt. De correlatiecoëfficiënten
laten
allemaal
significante
samenhangen
Z1en.
De
correlatiecoëfficiënt tussen 'score' en 'gemiddeld aantal werknemers' is de laagste, maar ook deze blijkt significant te zijn. Aangezien de correlaties niet boven een waarde van 0,9 komen (zie bijlage E lIl), is voldaan aan de eis dat onafhankelijke variabelen onderling niet te sterk mogen correleren, anders is sprake van multicollineariteit (Tabel 7.9). In het geval van multicollineariteit meten de onafhankelijke variabelen ongeveer hetzelfde en is het niet mogelijk om het effect van iedere variabele afzonderlijk te bepalen. In dit geval is geen sprake van multicollineariteit. Dit betekent dat de keuze voor een specifiek 'grootte criterium' van belang zou kunnen zijn, wat inhoudt dat het mogelijk zou moeten zijn om het effect van de variabelen 'totale inkomsten', 'balanstotaal' en 'gemiddeld aantal werknemers' afzonderlijk te bepalen ten opzichte van de totale score op de kwaliteitsmeetlat.
Aangezien de waarnemingen met betrekking tot de variabelen niet normaal verdeeld zijn, is getracht door hercodering deze normale verdeling wel te verkrijgen. Hiervoor is de 'Kolmogorov-Smirnov' toets gebruikt, die onderzoekt of de verdeling van een ordinale variabele overeenkomt met een normale verdeling. Ook na de hercodering is gebleken dat de variabelen niet normaal verdeeld zijn (zie bijlage E I). Deze normale verdeling is één van de voorwaarden om een regressieanalyse te doen. Met behulp van een regressie-analyse kan onderzocht worden of bijvoorbeeld de variabele 'balanstotaal' een significant voorspellende invloed heeft op de score van de
105
kwaliteitsmaatstaf. Bij regressie-analyse wordt een causale relatie tussen een afhankelijke variabele Y en één of meer onafhankelijke variabele(n) X verondersteld. Door de niet normale verdeling van de variabelen is niet voldaan aan één van de hoofdvoorwaarden voor een regressie-analyse.
§ 7.3.3 Hypothese 2 De onderzochte FWI-en zijn in het bezit van een CBF-Keur of van een Verklaring van Geen Bezwaar (hierna VGB). Een FWI kan alleen een CBF-Keur of een VGB bezitten. Het hebben van een CBF-Keur zou moeten betekenen dat FWI-en met dit keurmerk een hogere totaal score behalen op de kwaliteitsmaatstaf, omdat aan meer eisen met betrekking tot de externe verslaggeving moet worden voldaan.
Hypothese 2 luidt als volgt: HO:
Het in het bezit zijn van een CBF-Keur heeft geen invloed op de totaalscore van de kwaliteitsmaatstaf.
Hl:
Het in het bezit zijn van een CBF-Keur heeft wel invloed op de totaalscore van de kwaliteitsmaatstaf.
Deze tweede hypothese wordt getoetst met behulp van de 'Mann-Whitney' toets. Deze toets maakt gebruik van een ordinale meetschaal. Met deze niet-parametrische toets wordt vastgesteld of de kwaliteitsscores van FWI-en met en CBF -Keur significant verschillen van de kwaliteitsscores van FWI-en met een VGB. N
MeanRank
Sum of Ranks
Nee
35
30,73
1075,50
Ja
96
78,86
7570,50
Totaal
131
CBF-Keur
Score totaal FWI
Tabel 7.10: Mann-Whitney Test
106
Score totaal FWI Mann-Whitney U
445,500
Wilcoxon W
1075,500 -6,425
Z Asymp. Sig (2-tailed)
,000
Tabel 7.11: Mann-Whitney Test
Voor toetsing dient de U-waarde te worden berekend. De U-waarde geeft de mate aan waarin het hebben van een CBF -Keur van invloed is op de gemiddelde kwaliteitsscore die gemeten is met de kwaliteitsmaatstaf. Met behulp van de U-waarde dient de Zwaarde te worden berekend, omdat het aantal waarnemingen van de grootste deelpopulatie groter is dan twintig. De Z-waarde is een genormaliseerde U-waarde. Tabel 7.10 en 7.11 laten zien dat de nulhypothese verworpen wordt, aangezien de Zwaarde significant van nul verschilt. De gemiddelde kwaliteitsscores van de twee deelpopulaties verschillen significant van elkaar, wat betekent dat het hebben van een CBF -Keur wel invloed heeft op de kwaliteitssc.Ore in positieve zin.
107
Hoofdstuk 8 Conclusies
§ 8.1 Inleiding
In paragraaf 8.2 worden de conclusies gegeven inhoudende de definiëring van Fondsenwervende instellingen (hierna: FWI) en de Nederlandse wet- en regelgeving. In paragraaf 8.3 wordt een antwoord / conclusie gegeven op de eerste vraag uit de probleemstelling, namelijk 'op grond van welke pro- en contra-argumenten is het toepassen van Titel 9 op Fondsenwervende instellingen gerechtvaardigd? In paragraaf 8.4 worden enkele uitspraken gedaan aan de hand van de
frequentietabellen uit
paragraaf 7.3.1. In paragraaf 8.5 zal een antwoord / conclusie worden gegeven op de tweede vraag van de probleemstelling van deze scriptie. Deze luidt: 'welke conclusies kunnen verbonden worden aan de kwaliteit van de externe verslaggeving van Fondsenwervende instellingen?' De conclusies worden geformuleerd met behulp van de uitkomsten van het empirisch jaarverslagenonderzoek zoals beschreven in paragraven 7.3.2 en 7.3.3.
§ 8.2 Conclusies theorie
§ 8.2.1 Conclusies definiëring Fondsenwervende instellingen In hoofdstuk 3 is eerst gekeken tot wat voor een soort organisatie een FWI gerekend kan worden. Er zijn twee soorten organisaties onderscheiden, namelijk een pro fitorganisatie en een non-profitorganisatie (hierna: NPO). Een FWI kan gerekend worden tot een NPO. Dit kan afgeleid worden aan de hand van de voor deze scriptie opgestelde definitie van een NPO en een FWI. De definitie van een NPO bestaat uit de volgende kenmerken: @
een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat,
@
maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden. De doelstelling is gelegen in het leveren van diensten en / of goederen teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren.
108
@I
En welke gefinancierd worden met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en / of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit.
De definitie van een FWI kan opgesplitst worden in de volgende kenmerken: @I
een niet op winst gerichte particuliere organisatie, althans een privaatrechtelijk karakter bezit,
@I
die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen en / of diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut
@I
en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op het bedrijfsleven, overheden en fondsen en de publieke offervaardigheid door middel van sponsoring, fondsenwerving en subsidiering.
@I
FWI-en doen dit beroep om aan haar financiële of niet-financiële middelen te komen, zodat zij hun doelstellingen kunnen verwezenlijken.
Een FWI kan tot een NPO worden gerekend, aangezien de definitie van een FWI karakteristieken bevat die ook in de definitie van een NPO voorkomen. Deze zijn: @I
het niet op winst gericht zijn;
@I
het bevorderen van een maatschappelijk nut;
@
om hun doelstellingen te verwezenlijken zijn zij afhankelijk van financiële of niet-financiële middelen verkregen uit de publieke offervaardigheid.
Dat een FWI tot een NPO in zijn algemeenheid kan worden gerekend, is niet juist. Aangezien Anthony (1978: 22) NPOs weer heeft onderverdeeld in twee typen, namelijk een type-A (opbrengstenwervend) en een type-B (bestedingsgericht). Een type-A NPO verkrijgt zijn financieringsmiddelen door een prijs in rekening te brengen voor bepaalde goederen en / of diensten.
Terwijl een type-B NPO de
financieringsmiddelen verkrijgt zonder dat daar een bepaalde tegenprestatie tegenover staat. Een FWI valt dus te karakteriseren tot een NPO, maar dan wel tot een type-B NPO. Dit omdat, een FWI haar niet- en financiële middelen verkrijgt zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat. Dit blijkt ook uit de definitie van een FWI en wel door het woord 'offervaardigheid'.
109
Deze indeling van Anthony heeft Hoogendoorn (1993: 662-665) verder ingedeeld in vier verschillende typologieën. Deze typologieën zijn opgesteld aan de hand van de volgende kenmerken: (11
met eigen opbrengsten en geen bijdragen zonder tegenprestatie;
(11
met eigen opbrengsten en daarnaast bijdragen zonder tegenprestatie;
EI
met overwegend bijdragen zonder tegenprestatie
en daarnaast eIgen
opbrengsten; lil
zonder eigen opbrengsten en wel met bijdragen zonder tegenprestatie.
Om een FWI tot één van deze typologieën te rekenen is niet mogelijk, omdat bepaalde FWI -en wel eigen opbrengsten genereren en sommige niet. Een voorbeeld van een FWI met eigen opbrengsten is Stichting Wereld Natuur Fonds dat ook inkomsten verkrij gt door het verkopen van knuffeldieren.
§ 8.2.2 Conclusies wet- en regelgeving Ongeacht de bepalingen ten aanzien van de jaarverslaggeving volgens Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW 2) 'Rechtspersonen', Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag' (hierna: Titel 9) geldt de zogenaamde administratieplicht. Deze administratieplicht wordt geregeld in BW 3: 15a. Deze administratieplicht geldt voor elk type organisatie ongeacht zijn rechtsvorm en wordt verder uitgewerkt in BW 2: 10, maar dan alleen voor alle rechtsvormen. De jaarverslaggeving met betrekking tot verenigingen en stichtingen wordt geregeld door BW 2: 48 en 49 respectievelijk BW 2: 299a en 300. Een vereniging of stichting valt pas onder het toepassingsgebied van Titel 9 als aan de volgende eisen is voldaan: lil
de doelomschrijving van de stichting of vereniging laat een bedrijfsmatige (commerciële) uitoefening van de activiteiten toe;
EI
de feitelijke activiteiten van de stichting of vereniging laten ZIen dat de stichting of vereniging ook overwegend en regelmatig deelneemt aan het economisch verkeer;
EI
de stichting of vereniging richt zich niet op een beperkte groep van mensen en instellingen;
110
EI
de stichting of vereniging bevindt zich in een concurrentiepositie met anderen die ook werkzaam zijn op de gebieden waarop de stichting of vereniging werkzaam is. Onder 'anderen' wordt verstaan zuiver commerciële gerichte bedrijven.
Voor wat betreft de financiële verslaggeving wordt in de besproken regelgeving, Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen' (hierna: richtlijn 650) zoveel mogelijk aangesloten bij de wetgeving voor rechtsvormen zoals vastgelegd in Titel 9.
Afwijkingen van Richtlijn 650 ten opzichte van Titel 9 zijn onder andere: EI
het beleid met betrekking tot vrij besteedbaar eigen vermogen dient duidelijk verwoord te worden;
EI
het beleid met betrelddng tot de gevoerde beleggingsstrategie dient duidelijk verwoord te worden;
EI
bij de baten en lasten dienen de baten verder onderverdeeld te worden naar soort van opbrengsten. Bijvoorbeeld: subsidies van derden en baten uit eigen fondsenwerving;
EI
dat een begroting voor het komend jaar dient te worden opgenomen.
§ 8.3 Conclusies pro- en contra-argumenten Titel 9
EI
Een FWI valt niet onder het toepassingsgebied van Titel 9 volgens de letter van de wet, omdat een FWI niet aan de bepalingen voldoet om onder het regime van Titel 9 te vallen. Een FWI houdt namelijk geen onderneming in stand en een FWI behaalt geen netto-omzet in het kader van de wet.
•
Titel 9 geeft geen bepalingen omtrent het velmelden van het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid in het jaarverslag.
•
Titel 9 geeft met betrekking tot de overige gegevens geen bepalingen aangaande het vermelden van het aanwezig zijn van een moederorganisatie en of deze financieel gesteund wordt.
•
Titel 9 vermeldt niets over het opnemen van een begroting in het jaarverslag ..
•
Titel 9 vermeldt niets over het opnemen van een kasstroomoverzicht in het jaarverslag.
111
€I
Het vennogen van FWI kan niet goed worden weergegeven door de bepalingen van Titel 9, want de posten geplaatst kapitaal en agio zijn niet van toepassing. Afgezien van de wettelijke reserves, die ten dele toepasbaar zijn, zijn de andere posten van toepassing op FWI-en. Hierdoor is het inzicht dat Titel 9 tracht te bewerkstelligen met de bepalingen over het eigen vennogen niet toereikend om voldoende inzicht te verschaffen in het eigen vennogen van FWI-en.
€I
Het resultaat drukt zich bij een FWI niet zozeer uit in een geldwaarde, maar in de behaalde doelstellingen. Een resultaat uitgedrukt in winst door middel van de staat van baten en lasten confonn Titel 9 wordt door een FWI niet verkregen.
€I
Het vennelden van de solvabiliteit en de liquiditeit in het jaarverslag van een FWI zijn van toepassing.
€I
Van de grondbeginselen van Titel 9 is het grondbeginsel accruel accounting niet toepasbaar voor FWI-en en het going-concern beginsel wel.
€I
Alle
kwalitatieve
kenmerken
van
Titel
9
zijn
toepasbaar
op
de
jaarverslaggeving van FWI-en. €I
De elementen van Titel 9 kunnen gebruikt worden voor de jaarverslaggeving van FWI-en.
111
De verwerking en waardering van de elementen van Titel 9 kan worden toegepast,
maar bij
de
waardering van donaties
in natura is de
betrouwbaarheid van de vaststelling van de waardering een probleem. €I
De vennogensbegrippen en kapitaalinstandhoudingsdoelstellingen van Titel 9 zijn in principe ook van toepassing op FWI -en.
§ 8.4 Uitspraken met betrekking tot frequentietabellen
Alhoewel geen conclusies verbonden kunnen worden aan de frequentietabellen, welke opgenomen zijn in hoofdstuk 7, kunnen wel uitspraken gedaan worden over een aantal opmerkelijke onvolkomenheden. Dit vooral met betrekking tot FWI -en die in het bezit zijn van een CBF-Keur, aangezien deze instellingen moeten voldoen aan een aantal bepalingen uit Richtlijn 650 om het CBF-Keur te verkrijgen en te behouden.
112
Opmerkelijk is dat relatief veel FWI -en met een CBF -Keur geen aandacht besteden aan: Ijl
het aantal donateurs / leden;
Ijl
het aantal nieuwe donateurs / leden;
Ijl
de bezoldiging van het bestuur;
Ijl
het beleid met betrekking tot de functie van het 'vrij besteedbaar vermogen';
Ijl
het beleid met betrekking tot de omvang van het 'vrij besteedbaar vermogen';
Ijl
de begroting voor het volgend boekjaar;
Ijl
de beleggingsstrategie;
Ijl
de bestemming van het overschot of tekort;
Ijl
de verschillenanalyse 'rekening' versus 'begroting'.
Ook hebben enkele FWI-en met een CBF-Keur geen balans, staat van baten en lasten en een accountantsverklaring opgenomen in hun jaarverslag. Dit is opmerkelijk, aangezien Richtlijn 650 dit wel voorschrijft en juist deze bepalingen uit Richtlijn 650 van belang zijn om in het bezit te komen van een CBF -Keur en om dit keurmerk te behouden.
§ 8.5 Conclusies empirisch onderzoek
Uit de geteste hypothesen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Ijl
De grootte van een fondsenwervende instelling, gemeten naar balanstotaal, totale inkomsten en gemiddeld aantal werknemers, heeft een positieve samenhang met de kwaliteit van het jaarverslag. Dit betekent dat hoe groter de drie variabelen zijn die de grootte van een FWI meten, hoe meer kwaliteit van het jaarverslag verwacht kan worden.
Een verklaring dat de grootte van een FWI invloed heeft op de kwaliteit van het jaarverslag is misschien dat grotere FWI-en gewoon meer tijd en geld kunnen besteden aan een beter jaarverslag, maar om deze verklaring te rechtvaardigen zal verder onderzoek noodzakelijk zijn.
113
ElI
In het bezit zijn van een CBF-Keur heeft wel invloed op de gemiddelde kwaliteitsscore. Dit betekent echter niet dat een FWI met een CBF-Keur automatisch een hogere score heeft dan een FWI met een Verldaring van geen Bezwaar.
Doordat het Centraal Bureau Fondsenwerving stringentere regels laat gelden voor het jaarverslag van een FWI met een CBF-Keur dan voor een FWI met een VGB, is het redelijk verklaarbaar dat FWI-en met een CBF-Keur relatief hoger scoren op de kwaliteitsmaatstaf. Verder mag verwacht worden dat daarom ook alle FWI -en met een CBF-Keur hoger scoren dan FWI-en met een VGB. Dit blijkt niet het geval te zijn. Dit is enigszins opmerkelijk, omdat de kwaliteitsmaatstaf vooral is ingericht naar de bepalingen die Richtlijn 650 voorschrijft en die tevens door het CBF gehanteerd worden voor het toekennen en handhaven van een CBF-Keur.
114
Literatuurlijst
Anthony, R.N., Financial Accounting
lil
Non-business Organizations, FASB,
Stamford, 1978.
Aukes, J., Externe verslaggeving door organisaties zonder winstoogmerk, WoltersNoordhoff, Groningen, 1988. Aukes, J., Externe verslaggeving door non-profit organisaties, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996. Aukes, J. en l Maat, Regelgeving voor de jaarverslaggeving van fondsenwervende instellingen, in: Stichting & Vereniging, 1995: 59-65.
Aukes, l en l Maat, Non-profitorganisaties, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 2, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., l Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 1416-1441.
Baber, W.R, A.A. Roberts en G. Visvanathan, Charitable Organizations' Strategies and Program-Spending Ratios, in: Accounting Horizons, 2001: 329-343.
Beeres, RJ.M., G.lM. Braam, J. Dijksma en E.H. Kelder, Kwaliteit van segmentatie in financiële jaarverslagen, in: Tijdschrift voor Bedrijfsadministratie, 1997: 39-53.
Bouwhof, Lagerwerff, Krediet en lC. Hoogheid, Nieuw leerboek van het boekhouden, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972.
Buijs, S.G.M. en TJ. van der Ploeg, Verenigingen- en stichtingenrecht internationaal; non-profitorganisaties in de Verenigde Staten, een rechtsvergelijkende blik, in: Stichting & Vereniging, 2000: 57-63.
Buse, R, Creating a gold standard for the voluntary sector, Bussiness, 1998: 44-46.
115
lil:
Accounting &
Camffennan, C., De ontwikkeling van de externe verslaggeving in Nederland, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 2, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinfonnatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 10-27.
Centraal Bureau Fondsenwerving, Verslag Fondsenwerving 2000.
Centraal Bureau Fondsenwerving, Fondsenwerving in Nederland 2001a.
Centraal Bureau Fondsenwerving, Jaarverslag 2001 b.
Connolly, C. en N. Hyndman, A comparative study on the impact of revised SORP 2 on British and lrish charities, in: Financial Accountability & Management, 2001: 7397.
Croonen, lW.L.H., T.L.C.M. Groot, GJ. van Helden, lC.E. van Kollenburg, P. Koorevaar, P.llM. van Loon, Al Modderkolk, AP.M. Schrijvers, AH.P. Sigtennan en A Smit, Financiële aspecten van non-profit management, Samsom Bedrijfsinfonnatie BV, Alphen aan den Rijn, 1997.
Dijksma, J., Kasstroomdenken, onder redactie van R.N.l Kamerling, in: Actualiteiten in Accountancy, hoe goed is een woord op zijn tijd, 1999: 81-89.
Dijksma, J. en C. van Halem, Kwaliteit van de in Nederlandse jaarverslagen besloten infonnatie, een empirisch onderzoek, Rapport Centrum voor Bedrijfseconomisch Onderzoek, 1976.
Foran, N.l en B.A Theisen, The Business of charity, in: Journalof Accountancy, 2000: 77-80.
Heezen, AW.W., Basisstudie bedrijfseconomie, Stenfert Kroese, Houten, 2000.
116
Herzlinger, R.E. en D. Nitterhouse, Financial Accounting and Managerial Control for Nonprofit Organizations, South-Western Publishing CO., Cincinnati, Ohio, 1994.
Jones, R.A., Sizing up NPO software, in Journalof Accountancy, 2000: 28-31.
Handboek Fondsenwerving, onder redactie van: P. Hoogerwerf, Samsom Uitgeverij BV, Alphen aan den Rijn, 1996 tot en met 2001.
Henderson, D.A., B.W. Chase en B.M. Woodson, Performance measures for NPOs, in: Journalof Accountancy, 2002: 63-68.
Hoge Raad, Onderneming in de zin van art. 1 lid 1 aanhef Handelsregisterwet, in: Nederlandse jurisprudentie, onder redactie van Remmelink, J., J.K. Franx, H. ten Kate-Clevinga en P.J.P. Tak, W.EJ. Tjeenk Willink, Zwolle, 1983: 1337-1350.
Hoogendoorn, M.N., Verslaggeving van organisaties zonder winstoogmerk, een normatief raamwerk, in: De Accountant 1993: 662-666.
Hoogendoorn, M.N., Het belang van de jaarrekening: interactie tussen gebruikers, verschaffers en controleurs, Academic Service, Schoonhoven, 1996.
Hoogendoorn, M.N., G.M.H. Mertens en I.H.C. Blij, Kwaliteit van externe financiële verslaggeving in Nederland, Kluwel' / Limperg Instituut, Amsterdam, 2001. Karman, M. en J.H.
Swachten, Fondsenwervende instellingen, in: Externe
verslaggeving: in theorie en praktijk deel 2, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 14421477.
Klaassen, J., Algemene grondslagen van externe verslaggeving, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 85-124.
117
Knoops, C.D., Het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving: een methodologische
beschouwing,
m:
Maandblad
voor
Accountancy
en
Becll'ijfseconomie, 2001: 431-443.
Kooiker, R. en T. van den Heuvel, Marktonderzoek, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1997.
Krens, F. en S. Böhmer, De jaarrekening van commerciële stichtingen en verenigingen, in: Stichting & Vereniging, 1997: 142-148.
Lent van, L.A.G.M., Financiële analyse voor de ondernemingswaardering, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 2, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 315-352.
Limperg Instituut, Periodieke berichtgeving door organisaties zonder winstoogmerk, Limberg Instituut, Amsterdam, 1986.
Limpel'g Instituut, Kwaliteit van informatie, Limperg Instituut, Amsterdam, 1992.
Limperg Instituut, Kwaliteitscriteria studierapporten: kwaliteit van de externe financiële verslaggeving in Nederland, Limperg Instituut, Amsterdam, 1997.
MacDonald, C., M. MacDonald en W. Norman, Chal'itable Conflicts of Interest, in: Journal of Business Ethics, 2002: 67-74. Memorie van Toelichting, Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de jaarrekening van stichtingen en verenigingen die een onderneming in stand houden, Tweede Kamer der Staten-Generaal, 's Gravenhage, 1994-1995.
Newberry, S., Charity Reports Issues, in: : Chartered Accountants Journal, 1995: 3437.
Newberry, S., Charity Reports Analysed, in: Chartered Accountants Joumal, 1995: 54-56.
118
Palmer, P., Auditing, Accounting and Supervision in the European Charitable Sector, in: Corporate Govemance in not-for-profit entities, 1997: 29-36.
PriceWaterhouseCoopers,
Handboek
financiële
verslaggeving
2003,
Kluwer,
Deventer, 2003.
Rosen 1., Marketing services to Not-for-profits, in: Joumal of Accountancy, 1995: 7578.
Raad voor de Jaarverslaggeving, Stramien, in: Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, Kluwer, Deventer, 2002a. Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijn 360 'Het kasstroomoverzicht', Kluwer, Deventer, 2002b.
Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijn 640 'Organisaties-zonder-winststreven', Kluwer, Deventer, 2002c.
Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijn 650 'Fondsenwervende instellingen', Kluwer, Deventer, 2002d.
Sian, S., Charity begins in the boardroom, in: Accounting & Bussiness, 1999: 41-46.
Schuyt,
Th.N.M.,
Geven
in
Nederland:
Giften,
Legaten,
Sponsoring
en
Vrijwilligerswerk, Bohn Stafleu Van Loghum, HouteniDiegem, 1997.
Shoulders, C.D. en R.l Freeman, Which GAAP should NPOs apply, in: Joumal of Accountancy, 1995: 77-84.
Veen van, WJ.M. en l Struiksma, Inzamelen voor het goede doel: maatschappelijke en juridische aspecten van een onderbelicht verschijnsel, Uitgeverij LEMMA BV, Utrecht, 2001.
119
Verstegen, M.C.G., Sponsoring en fondsenwerving in de non-profitsector, De Tijdstroom BV, Utrecht, 1996.
Vocht de, A., Basishandboek SPSS 10 voor windows 98, Bijleveld Press, Utrecht, 2001.
Vossestein, G.l, Sponsoring van veremgmgen en stichtingen, in: Stichting & Vereniging, 1998: 89-93.
Wilkinson, H., Charities: it's SORP versus FRS, in: Accountancy International, 1999: 96.
Wise, D., Creative accounting for charities, in: Management Accounting, 1993: 32.
Wise, D., Feature charities, in: Financial Management, 2001: 19-23.
Zanden van der, P.M., Eigen vermogen, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 1, onder redactie van Hoogendoorn, M.N., l Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 493-537.
120
Bijlage A: modellen indeling balans, staat van baten en lasten en de indeling en toerekening van de kosten van de eigen organisatie.
\111
Bijlage A I: model balans bijlage A van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A U: model staat van baten en lasten bijlage BI van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A lIl: model staat van baten en lasten bijlage R2 van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A IV: model staat van baten en lasten bijlage B3 van Richtlijn 650.
\111
Bijlage A V: model staat van baten en lasten bijlage B4 van Richtlijn 650.
ElI
Bijlage A VI: model staat van baten en lasten bijlage B5 van Richtlijn 650.
(11
Bijlage A VII: model toelichting op de nitvoeringskosten bijlage C van Richtlijn 650.
Bijlage A I: model balans bijlage A van Richtlijn 650.
Bijlage A II: model staat van baten en lasten bijlage BI van Richtlijn 650.
Bijlage A Hl: model staat van baten en lasten bijlage B2 van Richtlijn 650.
Bijlage A IV: model staat van baten en lasten bijlage B3 van Richtlijn 650.
Bijlage A V: model staat van baten en lasten bijlage B4 van Richtlijn 650.
Bijlage A VI: model staat van baten en lasten bijlage B5 van Richtlijn 650.
Bijlage A VII: model toelichting op de uitvoeringskosten bijlage C van Richtlijn 650.
Bijlage B: vragenlijst gebruikt voor jaarverslagenonderzoel{,
Bijlage C: totale inkomsten Fondseuwerveude instellingen.
Naam instelling Nederlandse Vereniging Bescherming van Vogels Stichting GaandeweQ Streek Dierentehuis Leiden Stevenshage StichtinQ Open OOQ Stichting Sint Martinus Stichting Ptea Teuk DonQ-Holland Stichting Convivium Stichting Kind en Brandwond Stichting De Luchtballon Stichting Nederland-Batam Stichting Ronaid McDonald Kinderfonds Stichting Open Doors Stichting Christelijke Media Projecten - 3xM Stichting LEPRAzending Nederland Stichting De Verre Naasten Stichting B'ulah Stichting Hulp aan Papoea's in Nood Vereniging Rembrandt Nationaal Fonds Kunstbehoud Stichting Familiehuis Daniel den Hoed Stichting Vrienden MS Research StichtinQ AMREF FlvinQ Doctors Stichting Voedselhulp voor Kinderen StichtinQ VluchtelinQ De Rudolphstichting StichtinQ Slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand in Volendam Stichting Valscherm WinQs of Hope, StichtinQ Hulp aan Oorlogsgetroffenen in Joeg Stichting Charite StichtinQ Biblionef Nederland Stichting Scholen project Cambodia Rotterdam Stichting Dierenambulance Amersfoort en omstreken Stichting de Benen Nemen Stichting ADRA Nederland StichtinQ OntmoetinQ Stichting Mama Cash StichtinQ Vrienden van Pater Peeters Stichting Fonds Slachtofferhulp Nederland StichtinQ Interplast Holland Stichting Nationaal Fonds Geestelijke Volksqezondheid VereniQinQ Bartimeus Stichting Actie Calcutta StichtinQ Wereld Natuur Fonds-Nederland Vereniging Simavi Stichting Nationaal Fonds Kinderhulp
Totaal baten uit eigen fondsenwerving €6.634.000 € 18.000 €97.000 €38.000 €54.000 €39.000 €29.000 €56.000 € 19.000 € 1.014.000 €4.644.000 € 3.221.000 € 1.056.000 €477.000 € 1.518.000 €405.000 €246.000 € 3.817.000 € 209.000 € 2.459.000 € 769.000 € 3.895.000 € 2.785.000 € 162.000 €6.879.000 €36.000 €299.000 €94.000 €77.000 €48.000 € 16.000 € 5.000 €268.000 € 838.000 € 1.239.000 € 221.000 €2.225.000 € 198.000 € 843.000 €3.569.000 €779.000 € 23.095.000 €4.561.000 €2.026.000
Netto resultaat verkopen € 142.000 €O €O €O €O €O €O €O €O €O €O € 19.000 €O €O € 12.000 €O €O €O €O €O € 1.000 €O €2.000 €O €O €2.000 €O € 16.000 €O €O €9.000 € 1.000 €O €O €O €O €4.000 €O €O -€ 130.000 €2.000 -€ 98.000 €O €O
Resultaat overige inkomsten €2.438.000 €54.000 €O € 1.000 €3.000 €O -€ 2.000 €33.000 € 116.000 €241.000 € 1.420.000 -€2.000 €273.000 €O €631.000 €372.000 €37.000 €395.000 -€ 111.000 -€ 660.000 € 503.000 -€ 3.000 €803.000 € 675.000 € 1.293.000 €O € 140.000 €O €5.000 €44.000 €5.000 €4.000 € 311.000 €219.000 €596.000 € 17.000 € 1.066.000 € 16.000 € 1.142.000 € 47.314.000 €26.000 € 17.027.000 €493.000 €765.000
Totale inkomsten €9.214.000 €72.000 €97.000 €39.000 € 57.000 €39.000 €27.000 € 89.000 € 135.000 € 1.255.000 €6.064.000 € 3.238.000 € 1.329.000 €477.000 €2.161.000 €777.000 €283.000 € 4.212.000 €98.000 € 1.799.000 € 1.273.000 € 3.892.000 €3.590.000 € 837.000 € 8.172.000 €38.000 €439.000 €110.000 €82.000 €92.000 €30.000 € 10.000 € 579.000 € 1.057.000 € 1.835.000 €238.000 €3.295.000 € 214.000 € 1.985.000 € 50.753.000 €807.000 € 40.024.000 € 5.054.000 €2.791.000
Naam instelling Stichting Hulp aan Tibetanen Stichting Stop Aids Now Stichting Reformatorische Hulpactie Woord en Daad Stichting World Vision Nederland Stichting voor Vluchtelingen - Studenten UAF Stichting Nederlands Comite UNICEF Stichting Bio-Kinderrevalidatie Vereniging afdeling Nederland Amnesty Intemational Nationale Vereniging De Zonnebloem Stichting Zeehondencreche Pieterburen Vereniging Zeister Zendingsgenootschap Stichting HIVOS Stichting Johanna Kinderfonds Stichting Vrienden van AMCHA in Nederland Vereniging Het Nederlandse Rode Kruis Stichting NOVIB Stichting Humana Stichting Terre des Hommes Nederland Stichting Nationaal Fonds Sport Gehandicapten Stichting Kunst met Gehandicapten Nederland Vereniging Wereldkinderen Stichting Jepie Pikin Stichting Friends Indeed Stichting Pax Christi Kinderhulp Stichting Artsen zonder Grenzen Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden Nederlandse Vereniging voor Autisme Stichting Aids Fonds Stichting Vrienden van St Mary's Vereniging Hervormd Gereformeerde Jeugdbond Stichting Mekong Eye Doctors Vereniging Het Nederlands Bijbelgenootschap Stichting Europa Kinderhulp Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind Stichting Het Geldersch Landschap Stichting Johanniter Hulpverlening Stichting Compassion Nederland Stichting Comite Anti Stierenvechten Hersenstichting Nederland Stichting War Trauma Foundation Stichting Nederlands Tuberculose Fonds Stichting Het Groninger Landschap Stichting Cliniclowns Nederland Stichting Christenen voor Israel
Totaal baten uit eigen fondsenwerving
€ 139.000 €5.266.000 € 12.509.000 € 1.401.000 €6.058.000 € 22.099.000 € 1.536.000 € 11.434.000 € 11.130.000 € 1.689.000 € 2.203.000 €350.000 €92.000 €392.000 € 28.865.000 € 17.976.000 €O €7.586.000 € 1.793.000 € 212.000 € 1.843.000 €20.000 €27.000 €320.000 € 23.885.000 € 992.000 €365.000 € 3.188.000 €25.000 €578.000 €386.000 €7.972.000 € 109.000 € 1.623.000 €5.052.000 € 120.000 € 1.680.000 € 309.000 € 1.252.000 €299.000 € 2.107.000 €244.000 €3.909.000 € 3.168.000
Netto resultaat verkopen
€O €O €53.000 €O €O € 3.812.000 €O €40.000 €520.000 -€ 33.000 €6.000 €O €O € 11.000 €O €2.000 € 1.794.000 €543.000 €O € 1.000 €O €O €O €O €O €O -€ 13.000 €2.000 €O €O €O €O €O €97.000 €45.000 €4.000 €O €O €O €O -€ 2.000 -€ 3.000 €57.000 €21.000
Resultaat overige inkomsten
€13.000 € 1.999.000 € 801.000 €2.416.000 € 10.021.000 € 17.443.000 -€ 936.000 €6.648.000 € 1.582.000 € 128.000 -€ 32.000 € 67.588.000 -€ 548.000 €27.000 € 21.604.000 € 123.587.000 €O € 8.475.000 € 140.000 € 142.000 €43.000 €5.000 €O €42.000 € 49.51 0.000 €209.000 € 151.000 €4.479.000 €34.000 €60.000 € 11.000 €44.000 €24.000 €258.000 € 10.009.000 €237.000 €339.000 €5.000 €987.000 €3.000 €5.345.000 €5.644.000 €22.000 € 17.000
Totale inkomsten
€ 152.000 €7.265.000 € 13.363.000 €3.817.000 € 16.079.000 € 43.354.000 €600.000 € 18.122.000 € 13.232.000 € 1.784.000 €2.177.000 € 67.938.000 -€456.000 €430.000 € 50.469.000 € 141.565.000 € 1.794.000 € 16.604.000 € 1.933.000 €355.000 € 1.886.000 €25.000 €27.000 € 362.000 € 73.395.000 € 1.201.000 €503.000 €7.669.000 € 59.000 €638.000 €397.000 € 8.016.000 € 133.000 € 1.978.000 € 15.106.000 €361.000 €2.019.000 €314.000 €2.239.000 €302.000 €7.450.000 €5.885.000 €3.988.000 €3.206.000
,
I I
Naam instelling Stichting Bouworde Nederland Doe een Wens Stichtinq Nederland Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland Nierstichting Nederland Stichting Prins Bernhard Cultuurfonds Nederlandse Stichting voor Leprabestrijding Stichting Leger des Heils Fondsenwervinq Stichting Nederlandse Kankerbestrijding-Koningin WilhelminaF Stichting ATD-Vierde Wereld Nederland Stichting MIVA Stichting Mensen in Nood Stichting Liliane Fonds Nederlandse Vereniqinq Tot Bescherminq van Dieren Vereniging Paardrijden Gehandicapten Oost Nederlandse Brandwonden Stichting Stichting Bont voor Dieren Stichting Greenpeace Nederland Nederlandse Stichting van het Gehandicapte Kind Stichting Nationaal Epilepsie Fonds Stichting Hulp aan Dakloze Asielzoekers Liemers Stichting de Opkikker Stichting Bond zonder Naam Stichting De Regenboog Stichting Collectieve Israel Actie Stichting Kinderleverziekte Crigler-Najjar Stichting Tesselhuis Stichting Oog voor Kinderen Solyluna Stichting Prinses Beatrix Fonds Vereniging Nationaal Reumafonds Stichting Nationaal Revalidatie Fonds Vereniging Milieudefensie StiChting MemisalCordaid Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen Juconi Stichting Foster Parents Plan Nederland Stichting Unie voor Christelijk Onderwijs Vereniging Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie Stichting Welzijn Waiir Stichting Sterrekind Stichting Weeskinderen Kenia Stichting Socas Stichting St. Luke's Hospital Malawi Stichting Bisschop Bluijssen Fonds Stichting Care Nederland
Totaal baten uit eigen fondsenwerving
€257.000 € 1.202.000 € 44.967.000 € 13.516.000 €4.341.000 €7.882.000 € 19.250.000 € 57.734.000 €302.000 €2.682.000 € 14.031.000 €7.803.000 € 16.571.000 €O €4.355.000 € 251.000 € 18.103.000 € 3.178.000 €2.789.000 € 13.000 €375.000 €446.000 € 412.000 € 10.833.000 €28.000 €77.000 €44.000 €3.303.000 € 11.931.000 € 1.022.000 € 1.585.000 € 13.413.000 €607.000 € 81.831.000 €3.345.000 €2.544.000 ? ? ? ? ? ? ?
Netto resultaat verkopen
€O €O -€ 32.000 -€ 4.000 €O €O € 1.816.000 €O €7.000 €O € 381.000 €O €45.000 € 113.000 €O -€ 17.000 €52.000 -€ 37.000 €O €O €O €60.000 €O €O €O €O €O €O € 58.000 €O €O €O €O €46.000 -€ 1.000 €O ? ? ? ? ? ? ?
Resultaat overige inkomsten
€ 10.000 €37.000 € 87.712.000 €3.352.000 €8.860.000 €2.550.000 € 101.921.000 €3.443.000 € 112.000 €210.000 € 19.301.000 € 1.209.000 €6.829.000 €5.000 € 1.228.000 €64.000 €2.739.000 € 177.000 €435.000 € 1.000 € 1.000 €90.000 €2.323.000 €64.000 € 103.000 € 1.000 €O €358.000 € 1.365.000 € 1.100.000 €4.503.000 € 19.645.000 €O € 15.238.000 €201.000 € 1.451.000 ? ? ? ? ? ? ?
Totale inkomsten
€267.000 € 1.239.000 € 132.647.000 € 16.864.000 € 13.201.000 € 10.432.000 € 122.987.000 €61.177.000 €421.000 €2.892.000 € 33.713.000 € 9.012.000 € 23.445.000 € 118.000 €5.583.000 €298.000 € 20.894.000 € 3.318.000 €3.224.000 € 14.000 €376.000 €596.000 € 2.735.000 € 10.897.000 € 131.000 €78.000 €44.000 € 3.661.000 € 13.354.000 € 2.122.000 €6.088.000 € 33.058.000 €607.000 €97.115.000 €3.545.000 €3.995.000 ? ? ? ? ? ? ?
I
Bijlage D: puntenscores ..
Bijlage DI: puntenscore Fondsenwervende instellingen met CBFKeur.
..
Bijlage D II: puntenscore Fondsenwervende instellingen met VGB.
Bijlage DI: puntensCol'c Fondscnwervende instellingen met eBF-Keur.
Naam FWI met eSF-keur Nederlandse Vereniging Bescherming van Vogels Stichting Nederlandse Kankerbestrijding-Koningin WilhelminaF Stichting Wereld Natuur Fonds-Nederland Stichting Prins Bernhard Cultuurfonds Stichting Actie Calcutta Stichting Reformatorische Hulpactie Woord en Daad Stichting Nederlands Comite UNICEF Stichting Greenpeace Nederland Vereniging Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie Vereniging Zeister Zendingsgenootschap Stichting Nederlands Tuberculose Fonds Stichting Het Groninger Landschap Stichting Bouworde Nederland Vereniging Milieudefensie Stichting Open Doors Stichting Europa Kinderhulp Stichting Compassion Nederland Stichting Bond zonder Naam Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland Stichting B'ulah Vereniging Bartimeus Stichting Aids Fonds Stichting Liliane Fonds Stichting Prinses Beatrix Fonds Vereniging Nationaal Reumafonds Stichting Zeehondencreche Pieterburen Stichting Christenen voor Israel Stichting MIVA Stichting Ronaid McDonald Kinderfonds Stichting Foster Parents Plan Nederland Stichting Hulp aan Papoea's in Nood Stichting Vrienden MS Research Stichting AMREF Flying Doctors Wings of Hope, Stichting Hulp aan Oorlogsg_etroffenen in Joeg_ Nationale Vereniging De Zonnebloem VereniginR Het Nederlandse Rode Kruis Doe een Wens Stichting Nederland Stichting Leger des Heils Fondsenwerving Nederlandse Brandwonden Stichting Stichting Nationaal Epilepsie Fonds Stichting Nationaal Fonds Kinderhulp Stichting voor Vluchtelingen - Studenten UAF Stichting Johanniter Hulpverlening Stichting Bont voor Dieren Stichting Nederland-Batam Vereniging afdeling Nederland Amnesty International Nederlandse Stichting van het Gehandicapte Kind Stichting Fonds Slachtofferhulp Nederland Stichting World Vision Nederland Stichting Johanna Kinderfonds
puntensco~
79 77
75 75 74 74 74 74 74 73 73 73 73 73 72 71 71 71 70 69 69 69 69 69 69 68 68 68 67 67 66 66 66 66 66 66 66 66 66 66 65 65 64 64 63 63 63 62 62 62
Stichting Terre des Hommes Nederland Naam FWI met eSF-keur Stichting Artsen zonder Grenzen Stichting Sterrekind Stichting Familiehuis Daniel den Hoed Stichting Mama Cash Stichting Collectieve lsrael Actie Stichting Nationaal Revalidatie Fonds Stichting ADRA Nederland Stichting Het Geldersch Landschap Nierstichting Nederland Stichting De Regenboog Stichting Christelijke Media Projecten - 3xM Vereniging Rembrandt Nationaal Fonds Kunstbehoud Stichting Voedselhulp voor Kinderen Stichting Nationaal Fonds Geestelijke Volksgezondheid Stichting NOVIB Vereniging Het Nederlands Bijbelgenootschap Stichting Unie voor Christelijk Onderwijs Stichting LEPRAzending Nederland Stichting Vrienden van Pater Peeters Stichting De Verre Naasten Stichting Pax Christi Kinderhulp Nederlandse Vereniging Tot Bescherming van Dieren Vereniging Simavi Stichting Bio-Kinderrevalidatie Vereniging Hervormd Gereformeerde Jeugdbond Stichting de Opkikker Stichting Vrienden van AMCHA in Nederland Stichting Nationaal Fonds Sport Gehandicapten Hersenstichting Nederland Vereniging Wereldkinderen Nederlandse Stichting voor Leprabestrijding Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen Juconi Stichting Vluchteling Vereniging ter Bescherming_ van het Ongeboren Kind Stichting Cliniclowns Nederland Stichting Ontmoeting Stichting Comite Anti Stierenvechten Stichting Humana Stichting Mensen in Nood Stichting ATD-Vierde Wereld Nederland Stichting Memisa/Cordaid Stichting Mekong Eye Doctors Nederlandse Vereniging voor Autisme Stichting War Trauma Foundation Stichting HIVOS
62 Punten score 62 62 61 61 61 61 60 60 60 60 59 59 59 59 59 59 59 58 58 57 57 56 55 55 55 55 54 54 54 53 53 50 46 46 46 45 45 39 39 25 25 21 14 11 4
Bijlage D 11: puntenscore Fondsenwervende instellingen met VGB.
Naam FWI met VGB Stichting Stop Aids Now Stichting Kunst met Gehandicapten Nederland Stichting Convivium Stichting De Luchtballon Stichting Vrienden van St. Mary's Stichting Hulp aan Tibetanen Stichting Jepie Pikin Stichting Tesselhuis Stichting Oog voor Kinderen Solyluna Stichting Valscherm Stichting Slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand in Volendam Stichting Scholenproject Cambodja Rotterdam Stichting Care Nederland Stichting Charite Stichting Kind en Brandwond De Rudolphstichting Stichting Biblionef Nederland Stichting Interplast Holland Stichting Dierenambulance Amersfoort en omstreken Stichting Friends Indeed Stichting St. Luke's Hospital Malawi Stichting Ptea Teuk Dong-Holland Stichting Bisschop Bluijssen Fonds Stichting de Benen Nemen Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden Stichting Hulp aan Dakloze Asielzoekers Liemers Stichting Socas Stichting Open Oog Stichting Welzijn Wajir Stichting Gaandeweg Vereniging Paardrijden Gehandicapten Oost Streek Dierentehuis Leiden Stevenshage Stichting Weeskinderen Kenia Stichting Kinderleverziekte Crigler-Najjar Stichting Sint Martinus
Punten score
63 63 62 61 56 55 53 52 52 51 50 50 50 49 48 47 46 38 37 36 36 26 25 23 21 17 16 15 15 14 14 12 12 11 2
Bijlage E: resultaten verkregen met SPSS 11.0 for Windows. G
Bijlage E I: normale verdeling populatie.
G
Bijlage E II:
G
Bijlage E In: correlatiecoëfficiënten.
t~waarden.
Bijlage E I: normale vel'deling populatie.
Naam: Wat is de netto-omzet (totale inkomsten)? Wat is het balanstotaal? Hoeveel bedraagt het aantal werknemers (FTE's)? Nr. 1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 5 6 7 8 8.1 9 9.1 10 11
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Vraag Wordt de statutaire naam vermeld? Wordt de vestigingsplaats vermeld? Wordt de rechtsvorm vermeld? Stichting? Vereniging? BV? NV? Andere? Wordt vermeld of de FWI een CBF-keur heeft? Wordt vermeld of de FWI een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) heeft? Wordt een omschrijving van de doelstelling gegeven? Wordt de organisatorische structuur vermeld? Wordt het aantal donateurs respectievel~jk leden vermeld? Aantal? Wordt het aantal nieuwe donateurs respectievelijk leden vermeld? Aantal? Wordt melding gemaakt van een internationaal moederbedrijf? Wordt het internationaal moederbedrUf op een bepaalde manier gesteund? Wordt melding gemaakt van ongewenste concurrentie? Is een bestuursverslag opgenomen? Wordt een samenstelling van het bestuur gegeven? Wordt een samenstelling van de directie gegeven? Wordt vermeld of deze b~i elkaar komen? Wordt vermeld hoe vaak deze bij elkaar komen? Wordt de bezoldiging van het bestuur vermeld? Wordt de bezoldiging van de directie vermeld? Wordt het beleid aangegeven van het verleden en in de nabije toekomst? Wordt het beleid aangegeven met betrekking tot de functie van het 'vrij besteedbare vermogen'? Wordt het beleid aangegeven met betrekking tot de omvang van het 'vrij besteedbare vermogen'? Is een begroting opgenomen voor het volgende jaar? Is een activiteitenverslag opgenomen? Wordt de te volgen beleggingsstrategie vermeld? Wordt melding gemaakt van het feit dat de jaarrekening conform Titel 9 is opgemaakt? Wordt melding gemaakt van het feit dat de jaarrekening conform Titel 9 is opgemaakt? Wordt melding gemaakt van het feit dat de jaarrekening conform Richtlijn 650 is opgemaakt?
Ja
Nee
29 29.1 30 31 32 33 34 35 35.1 36 36.1 37 38 39 40 41 42
43 43.1 43.2 43.3 43.4 43.5 43.6 43.7 43.8 44 44.1 44.2 44.3 44.4 44.5 44.6 45 46 47
Is een balans opgenomen? Is deze opgesteld volgens het gegeven model van bijlage A van Richtlijn 650? Is een geconsolideerde balans opgenomen? Worden de vergelijkende cijfers van vorig jaar opgenomen in de balans? Is een toelichting op de balans opgenomen? Wordt een ratio betreffende de liquiditeit vermeld? Wordt een ratio betreffende de solvabiliteit vermeld? Worden andere niet- offmanciële ratio's vermeld? Zo ja, welke? Is een staat van baten en lasten respectievelijk een exploitatierekening opgenomen? Is deze opgesteld volgens het gegeven model van bijlage B van Richtlijn 650? Is een geconsolideerde staat van baten en lasten opgenomen? Worden de vergelijkende cijfers van vorig jaar opgenomen in de staat van baten en lasten? Worden de begrotingscijfers opgenomen in de staat van baten en lasten van het afgelopen jaar? Is een toelichting op de staat van baten en lasten opgenomen? Is een overzicht van de kosten van de eigen organisatie opgenomen? Vindt een toerekening plaats volgens het model van bijlage C van Richtlijn 650 van de kosten aan de doelstelling, verkoop goederen en andere (verdeling van uitvoering)? Wordt een onderscheid gemaakt in de baten? Baten uit eigen fondsenwerving Aandeel in gezamenlijke acties Aandeel in (fondsenwervings-) acties van derden Overheidssubsidies Subsidies niet overheden Verkoop producten Resultaat beleggingen Overige baten en lasten Worden de baten uit eigen fondsenwerving opgesplitst? Collecten Mailingacties Contributies, donaties, giften en schenkingen Nalatenschappen Loterijen Overige activiteiten Worden de kosten van fondsenwerving uitgedrukt in een percentage van de baten uit eigen fondsenwerving? Wordt een vergelijking gemaakt tussen de bedragen 'totaal beschikbaar voor de doelstelling' en 'totaal besteed aan de doelstelling'? Wordt een onderscheid gemaakt tussen schulden, voorzieningen en eigen vermogen?
2
48 49 50 51 52 52.1 52.2
Worden de overige gegevens vermeld? Is een accountantsverklaring opgenomen? Wordt de bestemming van het overschot of tekort vermeld? Wordt in de toelichting een verschillenanalyse gegeven tussen 'rekening' versus 'begroting'? Is een kasstroomoverzicht opgenomen? Volgens de directe methode? Volgens de indirecte methode?
3
Bijlage ElI: t-waarden.
Score totaal FWI 30~------------------------------'
20
10
iS c
Std. Dev = 18,54
::l
Mean
0-
l!!
LL
O~~~
0,0
=53,7
N = 131,00
±';:;'~.L..:i-"""'r-'
10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0 70,0 80,0 5,0 15,0 25,0 35,0 45,0 55,0 65,0 75,0
Score totaal FWI
Tests of Normality a
Kolmogorov-Smirnov Statistic Score totaal FWI
,165
I
I
df
I
131
I
Shapiro-Wilk
Sig. ,000
Statistic ,862
I
I
df
I
131
I
Sig. ,000
a. Lilliefors Significance Correction
Tests of Normality Kolmogorov-Smirnol Statistic Totale inkomsten
,329
I
I
df
I
122
I
Shapiro-Wilk
Sig. ,000
Statist ie
,458
I
I
df
I
122
I
Sig. ,000
a. Lilliefors Significanee Correction
Tests of Normality Kolmogorov-Smirnol Balanstotaal
Statistic ,344
I I
I
df
115
a. Lilliefors Significanee Correction
I
Sig. ,000
Shapiro-Wilk
Statistic ,432
J I
df
115
I
I
Sig. ,000
Tests of Normality a KolmoÇJorov-Smirnov Statistic ,328
Aantal werknemers
I
I
df
I
65
I
Shapiro-Wilk
Sig. ,000
Statistic ,440
I
I
df
I
65
I
Sig. ,000
a. Lilliefors Significa nee Correction
Tests of Normality Shapiro-Wilk
Kolmogorov-Smirnol Sig. df 58 ,000
Statistic ,275
BALANS1 INKOMST1 WERKNEM1 SCORE1
Statistic ,778
df 58
Sig. ,000
,235
58
,000
,800
58
,000
,269 ,377
58 58
,000 ,000
,768 ,671
58 58
,000 ,000
a. Lilliefors Significanee Correction
One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test
N Normal Parametersa,b Most Extreme Differences
Mean Std. Deviation
Totale inkomsten 122 10099353 23889284
Absolute Positive
,329
Negative
-,329
Kolmogorov-Smirnov Z
,311 3,637 ,000
Asymp. Sig. (2-tailed) a. Test distribution is Normal. b. Calculated from data.
One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test
N Normal Parametersa,b Most Extreme Differences
Mean Std. Deviation Absolute Positive Negative
Kolmogorov-Smirnov Z Asymp. Sig. (2-tailed) a. Test distribution is Normal. b. Calculated from data.
Balanstotaal 115
Aantal werknemers 65
14791729,00 36918944,0
42,1204 94,44840
,344 ,335
,328 ,257
-,344
-,328
3,694
2,643
,000
,000
One-Sample Kolmogorov-Smirnov Test Score totaal FWI N Normal Parametersa,b
Mean Std. Deviation
Most Extreme Differences
Absolute Positive Negative
Kolmogorov-Smirnov Z Asymp. Sig. (2-tailed) a. Test distribution is Normal. b. Calculated from data.
131 53,68 18,543 ,165 ,110
-,165 1,886 ,002
One-Sample Test Test Value = 0
WERKNEM1
t 18,344
95% Confidence Interval of the Difference
64
Sig. _(2-tailedL ,000
Mean Difference 1,9692
Lower 1,7548
UYJJ_er 2,1837
df
INKOMST1
26,549
121
,000
1,9508
1,8053
2,0963
SCORE 1
32,854
130
,000
2,1603
2,0302
2,2904
BALANS 1
26,322
114
,000
2,0522
1,8977
2,2066
Bijlage E Hl: correlatiecoëfficiënten.
Correlations
Spearman's rho
Totale inkomsten
Balanstotaal
Aantal werknemers
Score totaal FWI
Correlation Coefficient Sig. (2-tailed)
Totale inkomsten 1,000 ,
Balanstotaal ,850** ,000
N Correlation Coefficient
122 ,850**
Sig. (2-tailed)
,000
N Correlation Coefficient
107 ,856*"
115 ,741**
Sig. (2-tailed)
,000
,000
N Correlation Coefficient
62 ,48/**
Sig. (2-tailed) N --
**. Correlation is significant at the .01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the .05 level (2-tailed).
107 1,000 ,
Aantal werknemers ,856** ,000 62 ,741*" ,000 61 1,000 ,
61
65
,000
,489** ,000
,284* ,022
122
115
65
Score totaal FWI ,487** ,000 122 ,489** ,000 115 ,284" ,022 65 1,000 ,
131