Fiscale aspecten van kunst en cultuur in de Nederlandse belastingwetten Een onderzoek naar fiscale stimulansen voor kunst en cultuur in Nederland en in enkele andere landen
Masterscriptie Notarieel Recht Universiteit van Amsterdam Amsterdam, juli 2012 Annemarie D.H. Stam 0312460 Begeleid door: Prof. dr. J.P.M. Stubbé, tweede lezer: mr. N. Idsinga
Inhoudsopgave 1. Inleiding
1
1.1 Wat is kunst en wat is cultuur?
1
2. Fiscale faciliteiten in de Nederlandse belastingwetten – een overzicht
3
2.1 Inleiding
3
2.2 Wet inkomstenbelasting 2001
3
2.2.1 Kunstbegrip
3
2.2.2 Vrijstelling voorwerpen van kunst of wetenschap
5
2.2.3 Certificering van kunstvoorwerpen
6
2.2.4 Cultureel beleggen
7
2.2.4.1 Triodos CultuurFonds
7
2.2.5 Uitgaven voor monumentenpanden
8
2.2.6 Aftrekbare giften
9
2.2.7 Negatieve persoonsgebonden aftrek
10
2.2.8 Periodieke giften
10
2.2.8.1 Gift in natura
11
2.2.9 Andere giften
12
2.2.10 Afzien van vergoedingen
13
2.2.11 Giften aan culturele instellingen
13
2.2.12 Privékunst op kantoor
14
2.2.13 Conclusie
14
2.3 Wet op de omzetbelasting 1968
15
2.3.1 Btw en sponsoring
15
2.3.2 Kunstbegrip
16
2.3.3 Kunstvoorwerpen
17
2.3.4 Toegang tot openbare musea en verzamelingen
17
2.3.5 Toegang tot muziek- en toneelvoorstellingen
18
2.3.6 Toegang tot bioscopen
18
2.3.7 Vrijstelling voor diensten van culturele aard
18
2.3.8 Margeregeling
18
2.3.9 Kunstuitleen
19
2.3.10 Verhoging btw-tarief: redenen en kritiek
19
2.3.11 Conclusie
21
2.4 Successiewet 1956
21
2.4.1 ANBI en SBBI
21
2.4.2 Verkrijgingen door en van een ANBI
22
2.4.3 Verkrijgingen door een SBBI
23
2.4.4 Bijzondere bepaling
24
2.4.4.1 Hoe kan men een beroep doen op de faciliteit?
25
2.4.4.2 Welke objecten komen in aanmerking?
25
2.4.4.3 120%
26
2.4.4.4 Waar komen de kunstwerken terecht?
26
2.4.4.5 Geheimhoudingsplicht
28
2.4.5 Kunstwerk in bruikleen of vruchtgebruik
28
2.4.6 Waardering van kunst en de fiscus
28
2.4.7 Conclusie
29
2.5 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
29
2.5.1 Integrale belastingplicht
29
2.5.2 Vrijstellingen
30
2.5.3 Vrijstelling goed-doellichamen
30
2.5.4 Fiscaal fondswervende instelling
30
2.5.4.1 Fiscale eenheid
31
2.5.5 Fondswervende activiteiten
31
2.5.6 Aftrekbare giften
32
2.5.7 Kunst kopen via de vennootschap
33
2.5.8 Bedrijfscollectie
33
2.5.9 Conclusie
34
2.6 Algemene wet inzake rijksbelastingen
34
2.6.1 ANBI
35
2.6.2 Culturele instelling
35
2.6.3 SBBI
35
2.6.4 Conclusie
35
3. De nieuwste ontwikkelingen
37
3.1 Belangrijkste punten uit de Geefwet
37
3.2 Cultureel ondernemerschap
39
3.3 Kritiek
41
3.4 Culture of Asking
44
3.4.1 Crowdfunding
45
3.5 Culture of Giving
45
3.5.1 Vriendenvereniging
45
3.5.2 De Nationale Kunst Loterij
46
3.6 Conclusie
46
4. Rechtsvergelijking
47
4.1 Italië
47
4.2 Duitsland
50
4.3 Engeland
52
4.3.1 Gift Aid
53
4.4 Ierland
54
4.5 Verenigde Staten
55
4.5.1 Income Tax
56
4.5.2 Gift Tax
56
4.5.3 Estate Tax
57
4.6 Japan
59
4.7 Frankrijk
60
4.7.1 Particulieren
61
4.7.2 Bedrijven
63
4.8 Transnational Giving Europe
65
4.9 Conclusie
65
5. Eindconclusie
67
Literatuurlijst
69
Bijlage Prins Bernhard Cultuurfonds
1. Inleiding In dit onderzoek geef ik een overzicht van fiscale stimulansen voor kunst en cultuur in Nederland en in enkele andere landen. Ik bestudeer de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Successiewet 1956, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Per belastingwet ga ik na welke fiscale faciliteiten de wet kent. Daarbij hanteer ik de chronologische volgorde van de wet. Een aantal bepalingen in de onderhavige belastingwetten zijn per 1 januari 2012 aangepast; in het hoofdstuk over de Geefwet ga ik daarop in. Vervolgens zal ik de kritiek behandelen die een aantal voorstellen uit de onderhavige wet heeft gekregen uit de praktijk en wetenschap. In het culturele overheidsbeleid staat centraal dat er in Nederland een geefcultuur moet ontstaan, hieraan vooraf gaat een vraagcultuur vanuit de kunst- en cultuursector. Instellingen kunnen op verschillende manieren een vraagcultuur ontwikkelen - ik draag hier voorbeelden uit de sector aan. In het navolgende hoofdstuk maak ik een rechtsvergelijking tussen zeven landen, te weten: Italië, Duitsland, Engeland, Ierland, Verenigde Staten, Japan en Frankrijk. De centrale vraag daarbij is of er in de buitenlandse belastingwetten fiscale stimulansen bestaan die in de Nederlandse rijksbelastingwetten (nog) onbekend zijn. Niet onbelangrijk is de praktijk in dit onderzoek. Om deze reden nam ik voor de beantwoording van verschillende vragen een kijkje in de keuken van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Het interview met Maartien Delprat voeg ik als een bijlage bij. Uiteraard wordt afgesloten met een conclusie waarin ik mijn bevindingen bespreek. Ik geef aan welke lering wij kunnen trekken uit de buitenlandse bepalingen en ik doe aanbevelingen. 1.1 Wat is kunst en wat is cultuur? ‘Die Kunst ist ein kompliziertes Phänomen’ – Wassily Kandinsky (1866-1944) Iedereen heeft wel een idee over wat ‘kunst’ is. Kunst wordt door de een beschouwd als een goede imitatie van de werkelijkheid of als een object dat vernieuwend en origineel is. Een ander ziet zelfs een bepaald idee, ‘een concept’ als kunstwerk. De vraag wat kunst is, is daarmee niet eenvoudig en eenduidig te beantwoorden.1 Daarbij rijst de vraag of een jurist de juiste persoon is om deze vraag te beantwoorden. De besproken belastingwetten hanteren geen eenduidig begrip van kunst. Voor enkele belastingwetten is dit begrip wel van belang, dus per desbetreffende wet zal het kunstbegrip aan bod komen. Het begrip ‘cultuur’ is 1
Van den Braembussche 2000, p. 13 e.v.
1
eveneens moeilijk te definiëren. Op de website van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) wordt het cultuurbeleid omschreven als: a. alle kunsten: amateurkunst, beeldende kunst, bouwkunst, dans, toneel, muziek en muziektheater (opera), letteren, vormgeving (design), film; b. het cultureel erfgoed: archieven, monumenten, archeologie, musea; c. het landelijk bibliotheekbeleid.2 In de begrotingen van OC&W wordt het begrip ‘cultuur’ weer beperkter gedefinieerd. Duidelijk wordt dat het Ministerie van OC&W geen eenduidig begrip hanteert.3 Voor mijn onderzoek hanteer ik de eerder aangehaalde definitie van cultuurbeleid door OC&W met inbegrip van ‘media’, zoals dat ook gehanteerd werd door de Minister van OC&W,4 omdat de navolgende fiscale stimulansen onder deze definitie vallen.
2
www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw Vgl. Kamerstukken II 2006-2007, 30 800 VIII, nr. 2, p. 140 en Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 2, p. 145. Hemels 2008, p. 30. 4 Hemels 2008, p. 30-31. 2 3
2. Fiscale faciliteiten in de Nederlandse belastingwetten – een overzicht 2.1 Inleiding Artikel 22 van de Grondwet vermeldt: ‘De overheid schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding.’ Deze voorwaarden hebben onder andere de vorm van belastingvoordelen voor particulieren en bedrijven wanneer zij bijdragen aan kunst en cultuur. De belastingvoordelen – fiscale stimulansen – worden ook wel ‘indirecte’ belastingsubsidies genoemd. Dit betekent dat als een belastingplichtige bijdraagt aan kunst en cultuur een belastingvoordeel ontvangt, dus met andere woorden wanneer zij besluit kunst en cultuur te steunen, draagt de overheid een steentje bij. De parlementaire geschiedenis omschrijft de belastingsubsidies als volgt: ‘Overheidsuitgaven in de vorm van een derving of uitstel van belasting van belastingontvangsten, die voortvloeit uit een voorziening in de wet, voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de particuliere heffingsstructuur van de wet.’5 Dat de belastingsubsidies van grote betekenis zijn, blijkt uit het feit dat de hiermee gemoeide belastingderving jaarlijks groter is dan de directe subsidies aan kunst en cultuur. De fiscale stimulansen zijn een belangrijk financieringsinstrument voor kunst en cultuur.
2.2 Wet inkomstenbelasting 2001 Natuurlijke personen die in Nederland wonen of natuurlijke personen die in het buitenland wonen, maar inkomsten genieten uit een Nederlandse inkomensbron, zijn onderhevig aan de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Er bestaan drie van elkaar gescheiden inkomensboxen betreffende het object en het tarief van de belasting. Box 1 ziet op het inkomen uit werk en woning. Het maximale (progressieve) tarief beloopt hierbij tot 52%. In box 2 worden de inkomsten uit aanmerkelijk belang tegen een proportioneel tarief van 25% belast. In box 3 wordt ten slotte het inkomen uit sparen en beleggen op forfaitaire wijze belast tegen een proportioneel tarief van 30%.6 De rendementsgrondslag in box 3 wordt bepaald door het vermogen op één peildatum te nemen. Over dit vermogen wordt een forfaitair rendement van 4% berekend.
2.2.1 Kunstbegrip De Wet IB 2001 kent geen definitie van kunst. Ook onder de oude Wet op de Vermogensbelasting 1964 was geen definitie op genomen. Het Hof en de Hoge Raad hebben
5 6
Kamerstukken II 2009-2010, 32 123, nr. 1, p.126. Hemels 2008, p. 203.
3
zich gebogen over de vraag wat kunst is; deze rechtspraak is nog steeds actueel onder de huidige wetgeving.7 Het begrip ‘kunst’ wordt verschillend uitgelegd in de diverse uitspraken. Op 13 januari 1988 doet het Hof te ’s-Gravenhage een uitspraak inzake de vraag of een viool als kunstvoorwerp kan worden aangemerkt.8 Belanghebbende heeft een antieke viool uit 1698 welke hij nog gebruikt voor het geven van schoolconcerten. De viool is daarmee een gebruiksvoorwerp. Het Hof oordeelde dat de viool naast een gebruiksvoorwerp tevens een voorwerp van kunst kan zijn in de zin van art. 8 lid 2 letter a van de Wet op de Vermogensbelasting 1964 (Oud). Het Hof geeft aan dat de Wet op de Vermogensbelasting geen definitie geeft van het begrip ‘voorwerp van kunst’. Ook uit de wetsgeschiedenis valt niet op te maken welke voorwerpen als zodanig dienen te worden aangemerkt. Het Hof sluit daarom aan bij definitie uit het woordenboek. Onder een kunstvoorwerp wordt verstaan: ‘een voorwerp dat een voortbrengsel is van enige beeldende kunst of van kunstnijverheid.’ Naar ’s Hofs oordeel is de hier bedoelde viool uit 1698 een voorwerp van kunst. Dit is anders bij een moderne, fabrieksmatig geproduceerde viool. De Hoge Raad beslist op 10 februari 1993 anders.9 In het geding was een auto van het merk Ferrari welke in 1966 in Italië met de hand was vervaardigd in een oplage van twaalf. Belanghebbende gebruikte de Ferrari soms op de openbare weg en op het circuit. De vraag was of de Ferrari was aan te merken als voorwerp van kunst of wetenschap. De Hoge Raad sloot niet aan bij de eerdere uitspraak van het Hof, maar kwam met een eigen definitie. Tot voorwerpen van kunst of wetenschap kunnen worden gerekend: ‘voorwerpen die uit een oogpunt van kunst of wetenschap, door bijvoorbeeld uniekheid, ouderdom of ontwerp, waard zijn om voor het nageslacht te blijven bewaard. Daartoe kunnen ook behoren voorwerpen die aanvankelijk gebruiksvoorwerpen waren, maar duurzaam aan hun oorspronkelijke bestemming zijn onttrokken. Dit kan ook voor een auto gelden. Voor zover die voorwerpen niet aan musea in bruikleen zijn gegeven, dienen zij – wil de vrijstelling van toepassing zijn – te worden bewaard, op een wijze die in de gegeven omstandigheden bewaring in een museum zo goed mogelijk benadert.’10 Nu belanghebbende de Ferrari soms op de openbare weg en het circuit gebruikte, was de auto niet duurzaam aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken. Daarbij werd het niet
7
Hemels 2008, p. 214. Hof ’s-Gravenhage 13 januari 1988, BNB 1989/165. Ook wel het ‘Viool-arrest’ genoemd. 9 HR 10 februari 1993, BNB 1993/124. Ook wel ‘Ferrari-arrest’ genoemd. 10 HR 10 februari 1993, BNB 1993/124, r.o. 3.5. 8
4
bewaard op een wijze als hiervoor bedoeld. De Ferrari was geen voorwerp van kunst of wetenschap.11 Het feit dat de viool wel tot een kunstvoorwerp wordt aangemerkt, maar de Ferrari niet, heeft wellicht te maken met het feit dat een viool kennelijk eerder dan een personenauto de omslag maakt van een gebruiksvoorwerp naar een kunstvoorwerp. Ook de ouderdom van de viool kan een overweging zijn geweest van de Hoge Raad.12
2.2.2 Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap Voor veel voorwerpen is de vraag of zij kunst vormen, fiscaal niet relevant. Roerende zaken voor eigen gebruik die niet ter belegging dienen, worden niet als bezittingen aangemerkt. De waarde van roerende kunstvoorwerpen die niet in eigen gebruik zijn of onroerende kunstobjecten, tellen in beginsel mee voor de rendementsgrondslag in box 3.13 De regeling tot vrijstelling van voorwerpen van kunst en wetenschap in de vermogensbelasting stamt reeds uit 1892. Deze vrijstelling is destijds ingevoerd om de beoefening van kunst en wetenschap te bevorderen.14 Belangrijk op te merken is het feit dat als voorwerpen van kunst en wetenschap hoofdzakelijk15 als belegging dienen, zij niet voor de vrijstelling in aanmerking komen. Dit kan het geval zijn als er een collectie bestaat waarvan het merendeel in een depot is ondergebracht. De fiscus kan de verzameling dan aanduiden als een belegging. De vrijstelling is opgenomen in art. 5.8 Wet IB 2001. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen lid 1: voorwerpen van kunst en wetenschap, tenzij deze hoofdzakelijk als belegging dienen, lid 2: voorwerpen die ter beschikking zijn gesteld aan derden voor culturele en wetenschappelijke doeleinden en lid 3: voorwerpen van kunst en wetenschap die deel uitmaken van een verzameling worden niet door dit enkele feit aangemerkt als belegging. De grenslijn tussen een verzameling en een belegging is dun. De belastingplichtige moet daarbij aantonen dat het kunstwerken betreft en de fiscus dient te bewijzen dat het om beleggingsvoorwerpen gaat.16 Voor een particulier kan het gunstig zijn om de kunstvoorwerpen uit te lenen aan een museum in plaats van deze onder te brengen in een depot. De fiscus kan dan minder snel aannemen dat de kunstvoorwerpen als belegging worden
11
Vgl. Hof ’s-Gravenhage 25 februari 2000, arrestnummer 98/2842 VN 2000/27.17, r.o. 6.1 t/m 6.3. Ook wel ‘Koets-arrest’ genoemd. 12 Van Meggelen 2011, p. 2. 13 Hemels 2008, p. 213. 14 Arends 1999, p. 107. 15 Voor 70% of meer. 16 De Vos 2011.
5
aangehouden. Het ter beschikking stellen aan een museum is vrijgesteld in art. 5.8 lid 2 Wet IB 2001.17
2.2.3 Certificering van kunstvoorwerpen Door middel van certificering wordt de juridische eigendom van het economische belang gescheiden. Deze constructie is niet alleen bruikbaar voor aandelen in een kapitaalvennootschap, maar ook voor andere vermogensbestanddelen zoals kunstvoorwerpen.18 Een voordeel van certificaten is dat deze eenvoudig kunnen worden geschonken. In het geval van bijvoorbeeld een antiek servies kan door certificering het servies worden opgesplitst, zonder dat tot een daadwerkelijke verdeling hoeft worden over te gaan. Certificaathouders profiteren van de waardestijging, zeggenschap over de kunstvoorwerpen hebben ze niet. In het kader van estate planning is certificering een geschikt instrument. Bij de certificaathouder vallen de certificaten voor de inkomstenbelasting in box 3 waarbij eventuele beperkende voorwaarden die aan de certificaten zijn verbonden, een waarde drukkend effect kunnen hebben.19 De belastingplichtige dient de volle eigendom van de kunstvoorwerpen te bezitten, wil de vrijstelling in box 3 gelden. De staatssecretaris heeft het volgende bepaald: ‘De vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap op grond van artikel 5.8 van de Wet IB 2001 is alleen van toepassing wanneer een belastingplichtige de volle eigendom heeft van het voorwerp van kunst of wetenschap. Van volle eigendom is sprake als men het volledige gebruiks- en genotsrecht én het gehele belang bij de waardemutatie van het voorwerp van kunst of wetenschap heeft. Wanneer een belastingplichtige bijvoorbeeld alleen het vruchtgebruik heeft van een schilderij dat bij hem in eigen gebruik is, behoort de waarde van het vruchtgebruik tot de grondslag in box 3 en is de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap niet van toepassing.’20 In de literatuur wordt gesteld dat de vrijstelling in box 3 ook voor certificaten moet gelden, omdat certificering een uitgelezen manier is om private kunstcollectie (juridisch) bij elkaar te houden.21
17
Niet duidelijk wordt uit de wetgeschiedenis of kunstvoorwerpen welke ter beschikking worden gesteld aan anderen dan aan derden voor culturele en wetenschappelijke doeleinden, ook onder de vrijstelling vallen. 18 Van der Helden 1997. 19 Van Meggelen 2011, p. 5. 20 Besluit van 31 oktober 2005, nr, CPP 2005/1272M, V-N 2005/54.8. Ingetrokken bij besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/4308M. Stcrt. 2010, nr. 21344, V-N 2011/3.15. Van Meggelen meent in haar noot dat hoewel dit besluit is ingetrokken de redactie van Vakstudie Nieuws van mening is dat het standpunt nog steeds geldt, omdat er slechts sprake is van een onderdeel met een voorlichtend karakter (Aantekening 5.8, onderdeel 5.2, beschouwing). Hemels meent los hiervan dat certificaten sowieso niet in box 3 vallen, omdat het simpelweg geen voorwerpen van kunst of wetenschap zijn. Hemels 2008, p. 219. 21 Zie voor een uiteenzetting van diverse meningen: Hemels 2008, p. 218. 6
2.2.4 Cultureel beleggen Met culturele beleggingen wordt vermogen belegd en een rendement verwacht. Culturele beleggingen horen o.g.v. art. 5.16 lid 2 sub c Wet IB 2001 – samen met directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal – tot een bedrag van €56.420 niet tot de bezittingen en worden dus niet tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.22 Culturele beleggingen worden gedefinieerd in art. 5.18a Wet IB 2001. Het zijn aandelen, winstbewijzen van en geldleningen aan bij ministeriële regeling aangewezen cultuurfondsen. De cultuurfondsen kunnen banken en beleggingsinstellingen zijn waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het direct of indirect verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten in Nederland, of het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten. Tot en met 2010 diende er sprake te zijn van het direct verstrekken van kredieten aan groenprojecten. Met ingang van 2011 is ook indirecte kredietverstrekking mogelijk.23 De culturele projecten worden aangewezen door de Minister van OC&W in overeenstemming met de Minister van Financiën. Deze projecten moeten in het belang zijn van de Nederlandse podiumkunsten of de Nederlandse musea. Het doel is om projecten te stimuleren die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling en instandhouding van een rijk en gevarieerd cultuuraanbod in Nederland.24
2.2.4.1 Triodos CultuurFonds Een praktijkvoorbeeld van een dergelijk beleggingsfonds is het Triodos CultuurFonds. Als onderdeel van de Triodos Bank biedt het culturele instellingen op een relatief voordelige manier een lening aan. Beleggers kopen een ‘cultuuraandeel’ en verkrijgen naast het fiscale voordeel een marktconform rendement gelijk aan staatsobligaties.25 De cultuurlening die het Triodos CultuurFonds verstrekt is een gezamenlijk initiatief van de Triodos Bank en de Stichting Cultuur-Ondernemen, een instelling die kunstenaars begeleidt bij het starten van een eigen bedrijf. Kunstenaars ontvangen een lening van de Triodos Bank waarvoor de Stichting Cultuur-Ondernemen garant staat. In totaal heeft het Triodos CultuurFonds voor €175 mln. aan leningen toegekend, en ‘dat laat zien dat kunst financierbaar is’, meent Holterhues.26 22
Voor de belastingplichtige en zijn partner samen wordt het bedrag gesteld op €112.840. Vakstudienieuws, Wet inkomstenbelasting 2001, commentaar op artikel 5.18a Wet IB 2001. 24 Kamerstukken II 2000-2001, 27 746, nr. 3, p. 8. 25 HeArt & Society Magazine 2011, p. 4 e.v. De ‘Regeling cultuurprojecten 2004’ is gepubliceerd in de Staatscourant op 23 december 2003, nr. 248, p. 25. 26 Hermanides 2010. Holterhues is manager van het Triodos CultuurFonds. Zie verder: www.cultuurondernemen.nl/cultuurlening en www.triodos.nl/nl/particulieren/beleggen/beleggen-overview/cultuurfonds/ over-dit-fonds/ 23
7
2.2.5 Uitgaven voor monumentenpanden In de inkomstenbelasting zijn kosten voor niet tot het ondernemings- of resultaatsvermogen behorende panden in beginsel niet aftrekbaar. Voor de eigen woning zijn deze kosten inbegrepen in het eigenwoningforfait als bedoeld in art. 3.112 Wet IB 2001. Voor particulieren die een monument bezitten wordt sinds 1971 een uitzondering gemaakt. Het behoud en de restauratie van monumentenpanden wordt namelijk een algemeen belang gevonden. Uit de parlementaire geschiedenis komt naar voren dat het vanuit geschiedkundig en kunsthistorisch oogpunt van belang is om het culturele erfgoed in Nederland te behouden. Er werd gevreesd dat de hoge restauratiekosten zonder fiscale tegemoetkoming het uitblijven van restauraties van monumenten tot gevolg zouden hebben.27 Op grond van art. 6.1 lid 2 onderdeel g Wet IB 2001 worden uitgaven voor monumentenpanden aangemerkt als persoonsgebonden aftrekposten. In art. 6.31 Wet IB 2001 zijn deze uitgaven nader omschreven. Sinds 1 januari 2007 bevat art. 6.31 lid 3 Wet IB 2001 een definitie van het begrip ‘onderhoudskosten’, waarin onderhoudskosten zich van verbeteringskosten onderscheiden.28 Alleen uitgaven voor rijksmonumenten zijn aftrekbaar. Een rijksmonument is voor de belastingwet een onroerende zaak die is ingeschreven in een van de registers als bedoeld in art. 6 en 7 van de Monumentenwet 1988. Op grond van deze wet zijn monumenten ‘alle zaken die ten minste vijftig jaar geleden zijn vervaardigd en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.’ Aftrek is niet mogelijk voor gemeentelijke monumenten of voor een schip dat staat ingeschreven in de schepenlijst van het Nationaal Register Varende Monumenten.29 De aftrek voor uitgaven aan monumentenpanden is sinds 1 januari 2012 op bepaalde onderdelen aangepast.30 Er bestaat geen verschil meer in de behandeling tussen de eigen woning31 (box 1) en box 3-panden32 (ter belegging). Tevens is de drempel voor de 27
Kamerstukken II 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 265. Heithuis 2011, p. 734-735. Dat onderscheid moet worden beoordeeld aan de hand van bijvoorbeeld de kostprijs van het pand, de waarde van de grond, de restauratiekosten en de duur van de werkzaamheden. Indien het pand door de restauratie een zodanige vernieuwing ondergaat dat feitelijk een nieuw pand ontstaat, is geen sprake van aftrekbare onderhoudskosten. (HR 10 februari 1999, nr. 34 012, BNB 1999/154). Belastingplichtigen kunnen voorafgaand aan de restauratiewerkzaamheden fiscale duidelijkheid verkrijgen over de kwalificatie van de te maken kosten (Besluit van 7 september 2009, nr. CPP2009/1290M, Stcr. 2009, nr. 13664, BNB 2009/288 (V-N 2009/47.18)) Art. 41 Uitv.reg. IB ziet op de afschrijvingen op een eigen monumentenwoning en wordt gesteld op 15% van het bruto eigenwoningforfait. 29 Besluit van 7 september 2009, nr. CPP2009/1290M, Stcr. 2009, nr. 13664, BNB 2009/288 (V-N 2009/47.18). 30 Wet van 22 december 2011. Stb. 2011, 641, p. 1-2. 31 Het gaat daarbij dus zowel om de in lid 1 van art. 3.111 Wet IB 2001 genoemde ‘echte’ eigen woning, als om de in lid 2 t/m lid 6 geregelde fictieve eigen woningen. 8 28
aftrekbaarheid vervallen. Ten derde is de aftrek van drukkende onderhoudskosten beperkt tot 80% van deze kosten. Drukkende onderhoudskosten zijn andere kosten dan renten van schulden, kosten van geldleningen en periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal of beklemming, die o.g.v. art. 3.12 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001 aftrekbaar zijn.33 Ten slotte is de aftrek van eigenaarslasten en afschrijvingen van monumentenpanden (eigen woning) vervallen, omdat andere woningeigenaren deze lasten en afschrijvingen ook kennen. Indien voor de onderhoudskosten een subsidie wordt ontvangen, kunnen de kosten niet in aftrek worden genomen. Voor 2012 en 2013 geldt een overgangsregeling: onderhoudskosten waar al vóór 1 januari 2012 onherroepelijke verplichtingen voor zijn aangegaan en de uitgaven zijn gedaan vóór 1 januari 2014, blijven aftrekbaar o.g.v. art. 6.31 lid 1 Wet IB 2001 zoals dat gold op 31 december 2011.34
2.2.6 Aftrekbare giften Een particulier kan een gift aan een instelling in aftrek brengen op het belastbare inkomen.35 Deze giftenaftrek maakt deel uit van de persoonsgebonden aftrek als bedoeld in art. 6.1 jo 6.32 Wet IB 2001. Aftrekbare giften zijn periodieke giften en andere giften. Periodieke giften onderscheiden zich van andere giften in hun periodieke en vaste vorm. Andere giften zijn eenmalige giften. Periodieke giften zijn, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, volledig aftrekbaar. Voor andere giften geldt een beperkte aftrekbaarheid. Onder een gift wordt verstaan: ‘bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat’, art. 6.33 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001. De gift mag als eerst in mindering worden gebracht op het progressief belaste inkomen uit werk en woning (box 1). Als dit inkomen niet toereikend is, komt de aftrek in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Indien ook dat inkomen onvoldoende is om de aftrek volledig te benutten, dan mag de aftrek in mindering worden gebracht op het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2), zie art. 6.2 Wet IB 2001. Het doel van de giftenaftrek is het langs indirecte weg bevorderen van schenkingen aan kwalificerende instellingen. In de literatuur zijn overigens vraagtekens gezet bij dit doel, omdat de faciliteit leidt tot oneigenlijke motieven voor giften aan de instellingen en de faciliteit daarbij moeilijk
32
De wet eist dat de waardeverandering van het pand de particulier direct of indirect grotendeels raken. Dit betekent dat ook als de particulier slechts de economische eigendom bezit, aftrek mogelijk is. 33 Heithuis 2011, p. 463 en 733 e.v. 34 Kamerstukken II 2011-2012, 33 006, nr. 3, p. 13-14 en Stb. 2011, 641, p. 3. Zie ook: Dijksterhuis 2011, p. 1112.
9
controleerbaar is.36 In 2009 zijn de resultaten gepresenteerd van een evaluatie van de faciliteit van de giftenaftrek. De onderzochte periode liep van 1996 tot 2006. Ongeveer 4,5% van alle belastingplichtigen maakt gebruik van de giftenaftrekfaciliteit. In de evaluatie werden het gebruik en de effectiviteit van de fiscale faciliteit onderzocht. In de conclusie van de evaluatie komt naar voren dat niet kan worden aangetoond dat de fiscale faciliteit tot méér of tot hogere giften leidt.37 Deze conclusie heeft niet geleid tot aanpassing van de giftenaftrekfaciliteit. Sterker nog, onder de Geefwet is de giftenaftrekfaciliteit voor giften aan culturele instellingen verruimd in de vorm van de multiplier. Dit onderwerp komt later in mijn onderzoek aan bod, zie § 3.1 en 3.3.
2.2.7 Negatieve persoonsgebonden aftrek Per 1 januari 2012 is aan art. 3.139 Wet IB 2001 onderdeel e toegevoegd. Voor herroepelijke schenkingen geldt ook de mogelijkheid tot giftenaftrek. Als naderhand de schenking wordt herroepen, dient op grond van deze bepaling de genoten (extra) aftrek bij het belastbare inkomen te worden opgeteld. Deze bepaling is ingevoerd om misbruiksituaties te voorkomen.
2.2.8 Periodieke giften Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen aan instellingen of verengingen.38 De uitkeringen eindigen uiterlijk bij overlijden van de schenker, zie art. 6.24 Wet IB 2001. Wil een periodieke (lijfrente)gift in aanmerking komen voor volledige aftrek, dan moet deze zijn opgenomen in een notariële akte van schenking waarin is bepaald dat de jaarlijks gelijkmatige uitkeringen of verstrekkingen voor ten minste vijf achtereenvolgende jaren worden toegezegd, art. 6.38 Wet IB 2001.39 De staatssecretaris heeft beoogd om periodieke giften te stimuleren. Daarom zijn periodieke giften, mits zij aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen, volledig aftrekbaar. De
36
Heithuis 2011, p. 736. Met een verwijzing naar Stevens 2001, p. 854. Brief van 23 oktober 2009, nr. 09/657, V-N 2009/53.16. 38 Zie voor bijzondere initiatieven uit de praktijk om de voordelen van periodieke giften onder de aandacht te brengen: ‘Online schenken’: www.schenkservice.nl, ‘Stichting Gedeeld Geven’: Mariani 2009 en www.gedeeldgeven.nl, ‘Turbogift’: www.consensus-charitas.nl. 39 De notariële akte dient wel de voorwaarde te bevatten dat de lijfrente of andere periodieke uitkering niet kan worden afgekocht, vervreemd of tot voorwerp van zekerheid kan dienen. P.H.J. Essers en M.L.M. van Kempen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting, maart 2010), 6.9.2. Recent heeft een Tweede Kamerlid gevraagd of de staatsecretaris wil overleggen met de KNB over een standaardtarief voor de notariële akte. De staatssecretaris heeft echter het idee om een standaardakte (buiten de notaris om) te ontwerpen zodat deze van de website van de Belastingdienst kan worden gedownload. Het kabinet komt hierop terug. Zie ook de brief van Staatssecretaris van Financiën van 20 maart 2012 aan de Tweede Kamer. 37
10
staatssecretaris geeft aan dat periodieke giften als vaste inkomensbron van groot belang zijn voor (kunst)instellingen.40
2.2.8.1 Gift in natura Een kunstwerk kan aan een museum worden geschonken. Deze gift in natura vormt een aftrekbare gift in de zin van art. 6.32 jo 6.38 Wet IB 2001. Dit blijkt uit het begrip ‘verstrekkingen’ in art. 6.38 Wet IB 2001.41 Daarbij is in het besluit van 6 april 2010 vastgelegd dat een periodieke gift in natura gelijk wordt behandeld als een periodieke ‘geld’gift.42 De periodieke gift in natura kan als volgt op indirecte wijze worden vormgegeven. De particulier verkoopt het kunstwerk aan een museum, dat de koopsom schuldig blijft. Partijen komen vervolgens overeen dat het museum de schuld in ten minste vijf jaarlijkse en gelijke termijnen zal aflossen. De gever verplicht zich daarbij om bij notariële akte van schenking gedurende dezelfde periode hetzelfde bedrag als de aflossing te schenken. Per saldo komen er geen geldstromen op gang tussen de gever en het museum, maar de gever kan de kwijtscheldingen als periodieke gift in aftrek brengen op zijn inkomen.43 Mocht de gever onverhoopt komen te overlijden binnen de voornoemde periode, dan eindigt de periodieke uitkering, zie art. 6.34 Wet IB 2001. De gever kan dit oplossen door in zijn testament te bepalen dat de periodieke uitkeringen voortgezet worden door de erfgenamen of dat de resterende eigendom van het kunstwerk in zijn geheel wordt overgedragen aan het museum.44 In de bovenstaande situatie was het tot 31 december 2009 mogelijk om tot een ‘dubbele aftrek in de inkomstenbelasting’45 te komen. De gever heeft een vordering op het museum (de koopsom) en kon deze tot 31 december 2009 in de aangifte van box 3 opnemen. Daarnaast kon de schenker de contante waarde van de lijfrenteverplichting als schuld in mindering brengen in box 3.46 Hierdoor viel de vordering op grond van de koopsom (vrijwel geheel) weg tegen de verplichting van de periodieke (lijfrente)gift. Sinds 31 december 2009 kwalificeert 40
MvT Kamerstukken II 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 266-267. Hemels 2005, p. 161. In 2005 brengt Niessen een andere mening naar voren. Hij gaat er vanuit dat er met ‘verstrekkingen’ in art. 6.38 Wet IB 2001 een verschrijving heeft plaatsgevonden en dat wij ons dienen te houden aan het bepaalde in art. 6.34 Wet IB 2001, zie Niessen 2005, p. 15-17. Hemels was hier wellicht niet van op de hoogte, gezien het feit dat beide publicaties rond dezelfde tijd plaatsvonden. 42 Besluit van 6 april 2010, nr. DGB2010/1594M, Stcrt. 2010, 5728 (BNB 2010/188, onderdeel 3.1). 43 Hemels 2005, p. 160-161. In gelijke zin: Niessen 2005, p. 15-17. Met een verwijzing naar HR 9 september 1992, BNB 1992/351 m.nt. Van Dijck. 44 Hemels 2008, p. 254. 45 Conclusie A-G Van Ballegooijen 17 juli 2008, nr. 07/12914, V-N 2008/39.11 en NTFR 2008/1539. 46 HR 27 februari 2009, nr. 07/12914, LJN BD9217. Zie ook: Ganzeveld 2009. 41
11
de lijfrenteverplichting niet meer als schuld.47 De aftrekmogelijkheid als persoonsgebonden aftrek blijft bestaan, maar het fiscale voordeel van de dubbele aftrek is vervallen.48 Ook op directe wijze kan een kunstwerk in de vorm van een periodieke gift worden geschonken. Daarbij dient te worden voldaan aan de in art. 6.34 Wet IB 2001 vereiste eigenschappen‘vast en gelijkmatig’. Dit is bij de schenking van kunstvoorwerpen niet eenvoudig. Op het moment dat de verplichting wordt aangegaan moet een zorgvuldige verdeling over de jaren worden gemaakt; en ieder jaar dient een in waarde gelijk percentage van de eigendom van het kunstvoorwerp worden geschonken.49 Geadviseerd wordt om over de waardering van de kunstobjecten vooraf met de fiscus overleg te voeren.50 De Rechtbank heeft uitgemaakt dat ook kwijtgescholden huurtermijnen kwalificeren als een periodieke gift en de aftrekfaciliteit hier mag worden toegepast. In casu verhuurde de eigenaar voor een periode van vijf jaar kunstwerken aan een museum (ANBI). De huurprijs werd omgezet in een geldlening die het museum in vijf jaarlijkse termijnen diende af te lossen. Gelijktijdig heeft de verhuurder zich bij notariële akte verplicht om gedurende vijf jaar een bedrag aan het museum te schenken (welk overeenkomt met de jaarlijkse aflossing van het museum). De Rechtbank meent dat deze constructie economisch gezien tot hetzelfde resultaat leidt als de kwijtschelding van de verschuldigde huurtermijnen. Het enige verschil is dat de periodieke uitkeringen van de verhuurder eindigen bij diens overlijden, terwijl de aflossingsverplichting van het museum niet eindigt. Het doel en de strekking van art. 6.38 Wet IB 2001 verzetten zich niet tegen de aftrek van een gift welke door de belastingplichtige wordt gedaan door het schenken van toekomstige inkomsten.51
2.2.9 Andere giften Andere giften zijn giften aan instellingen of aan steunstichtingen SBBI, zie art. 6.35 Wet IB 2001. Andere giften worden op een andere wijze in aanmerking genomen dan periodieke giften. Voor andere giften geldt een beperkte aftrekmogelijkheid. Art. 6.39 Wet IB 2001 hanteert een drempel van €60 of 1% en een maximum van 10% van het verzamelinkomen uit box 1, 2 en 3. Meerdere giften in een kalenderjaar worden bij elkaar opgeteld.
47
Minister van Financiën 20 april 2009, nr. DGB/2009/1878 U. Van Meggelen 2011, p. 7. 49 Hemels 2008, p. 253. 50 Besluit van 16 december 2009, nr. CPP2009/2371M, V-N 2009/65.15, onderdeel 4a. Dit besluit is bij besluit van 6 april 2010, nr. DGB2010/1594M, Stcrt. 2010, 5728 vervangen. In het nieuwe besluit wordt niets vermeld over het vooraf overleggen met de fiscus. Blijft deze mogelijkheid bestaan? Rb ‘s-Gravenhage 4 januari 2012, nr. AWB 10/3262, LJN BV1159, NTFR 2012 (19) 1150. 48
12
Het onderscheid tussen de fiscale behandeling van een eenmalige gift en een periodieke gift en de motivering hiervoor wordt door Van Dijck52 bekritiseerd en door Hemels onderschreven. Onduidelijk blijft waarom een eenmalige gift van €10.000 minder belangrijk is dan €2.000 per jaar voor vijf jaarlijkse termijnen. Daarbij levert een periodieke gift niet altijd een vaste inkomensbron op, omdat deze uiterlijk bij het overlijden van de gever eindigt.53
2.2.10 Afzien van vergoedingen Als een vrijwilliger afziet van de vrijwilligersvergoeding, kan dit als een aftrekbare gift worden aangemerkt mits: (1) de ANBI verklaart dat de vrijwilliger recht heeft op de vergoeding (zgn. ‘vrijwilligersverklaring’), (2) de instelling bereid en in staat is de vergoeding uit te keren, (3) de vrijwilliger aanspraak kan maken op de vergoeding en (4) de vrijheid heeft om daarover te beschikken, zie art. 6.36 Wet IB 2001. Het moet gaan om een vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten waarbij de kosten naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed door de ANBI, bijvoorbeeld reiskosten. Indien de vrijwilliger voorafgaand geen vergoedingsregeling heeft getroffen met de instelling, kan toch aftrek van daadwerkelijk gemaakte kosten plaatsvinden o.g.v. de laatste volzin in lid 2. Overeenkomstig lid 3 moet het aftrekbedrag van werkelijk gemaakte kosten worden verminderd met de forfaitaire kostenvergoeding.54
2.2.11 Giften aan culturele instellingen Per 1 januari 2012 zijn art. 6.39a jo art. 3.139 onderdeel e Wet IB 2001 ingevoerd.55 Een periodieke gift aan een culturele instelling als bedoeld in art. 5b lid 4 AWR kan worden afgetrokken van het belastbare inkomen in box 1 tot 125% van de waarde van de gift. Aan de extra aftrek van 25% is een maximum verbonden van €1.250. Daarmee komt de maximale gift waarvoor de extra aftrek kan worden genoten op €5.000. Is de gift groter, dan kan het overige voor 100% in aftrek worden gebracht. Ook voor eenmalige giften aan culturele instellingen geldt o.g.v. art. 6.39a lid 2 jo art. 6.39 lid 1 en 2 Wet IB 2001 de verhoogde aftrek. Deze bepaling is ingevoerd om particulieren te stimuleren meer te geven aan kunst en cultuur. Dientengevolge geldt deze verhoogde aftrek alleen voor culturele instellingen en niet voor overige ANBI’s.
52
Van Dijck 2000. Hemels 2008, p. 101. 54 Kamerstukken II 2011-2012, 33 006, nr. 3, p. 15. 55 Art. 6.39a vervalt per 1 januari 2017. Stb. 2011, 641, p. 3 ‘Horizonbepaling’. 53
13
2.2.12 Privékunst op kantoor Een ondernemer die privékunst in bezit heeft, kan deze op zijn kantoor of op het kantoor van zijn partner hangen. De vraag rijst of dit belast is. De inkomsten uit de terbeschikkingstellingsregeling (‘tbs-regeling’) als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel a en art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 vallen onder het resultaat uit overige werkzaamheden en worden belast in box 1. Als de ondernemer een zakelijke vergoeding ontvangt voor de terbeschikkingstelling, dient hij deze op te nemen in box 1.56 De onderneming kan de zakelijke vergoeding op de winst in aftrek brengen. Van Arendonk meent dat enkel op basis van een grammaticale benadering van de wettekst van de eerder genoemde artikelen, kunst inderdaad onder de tbs-regeling valt. Aan de andere kant laat de parlementaire geschiedenis zien dat er bewust gekozen is voor de vrijstelling van kunst in box 3 (tenzij deze hoofdzakelijk als belegging dient). De gedachte achter de tbs-regeling is om misbruik van boxarbitrage te voorkomen. Voor kunstvoorwerpen geldt de eerder genoemde vrijstelling in box 3 en daarmee kan geen misbruik meer ontstaan. Van Arendonk concludeert dat kunstvoorwerpen die tot het privévermogen behoren dan ook buiten de tbs-regeling vallen.57 Hemels brengt aan de andere kant naar voren dat ondanks dat misbruiksituaties zich bij kunstvoorwerpen niet snel zullen voordoen, de wettekst zo ruim is dat kunstvoorwerpen hier toch onder vallen. Zij pleit voor duidelijkheid omtrent ter beschikking gestelde kunstvoorwerpen, ‘het zou daarom goed zijn als de wetgever een expliciete uitzondering zou maken’, meent Hemels.58
2.2.13 Conclusie De Wet IB 2001 kent een divers aantal fiscale stimulansen voor belastingplichtigen die bijdragen aan kunst en cultuur, zoals de aftrekbare giften aan (culturele) ANBI’s, de vrijstelling van kunstvoorwerpen in box 3 en een vrijstelling voor cultureel beleggen. Voor de giftenaftrekfaciliteit wordt een onderscheid gemaakt tussen periodieke giften en andere giften. De fiscale regeling voor periodieke giften is gunstiger dan die voor andere giften. De giftenaftrekfaciliteit werd in 2009 onder de loep genomen. Geconcludeerd werd dat niet kon worden uitgemaakt of de faciliteit leidt tot meer of tot grotere giften.
56
Ook indien hij geen zakelijke vergoeding ontvangt, dient een som gelijk aan een zakelijke vergoeding te worden opgeteld. 57 Van Arendonk 2003. 58 Hemels 2008, p. 208.
14
2.3 Wet op de omzetbelasting 1968 De omzetbelasting (Wet OB 1968) is een indirecte belasting. De heffing vindt niet plaats bij de consument, maar bij de ondernemer die de prestatie verricht. De ondernemer moet deze belasting afdragen, maar hij mag hiervan de belasting aftrekken die hij heeft voldaan aan zijn leveranciers. Per saldo voldoet de ondernemer dus uitsluitend belasting over de door hemzelf aan het product of dienst toegevoegde waarde. Daarom wordt de omzetbelasting ook vaak met het begrip ‘btw’ aangeduid.59 De regels omtrent de omzetbelasting zijn op Europees niveau vastgelegd in de Btw-richtlijn uit 2006.60 Art. 9 lid 1 Wet OB 1968 bepaalt dat het algemene btw-tarief in Nederland 19% bedraagt. Lid 2 van dit artikel vermeldt dat er in afwijking van lid 1 6% wordt gerekend voor leveringen van goederen en diensten welke zijn genoemd in de bij deze wet behorende tabel I.
2.3.1 Btw en sponsoring Er zijn veel ondernemingen die kunst- en cultuurinstellingen sponsoren. Sponsoring verschilt van een gift in de tegenprestatie die er tegenover staat.61 De tegenprestatie kan bestaan uit het bijdragen aan naamsbekendheid van de sponsor of het verschaffen van vrijkaartjes e.d. De culturele instelling kan voor de btw een belaste ondernemer zijn. In dit geval stelt de instelling een factuur op voor de geleverde reclamediensten ter grootte van het sponsorbedrag plus 19% btw. De instelling draagt de btw af en de onderneming krijgt de btw terug van de Belastingdienst. Als de culturele instelling wel ondernemer is voor de btw, maar de sponsor niet, dan dient de instelling niettemin de btw in rekening te brengen. De sponsor mag de btw niet terugvragen van de Belastingdienst en kan derhalve besluiten een minder groot bedrag voor de sponsoring ter beschikking te stellen.62 Belangrijk om op te merken is dat indien de tegenprestatie onder het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 valt, de sponsor de btw niet terugkrijgt. Prestaties die hieronder vallen zijn onder andere relatiegeschenken, andere giften aan niet-aftrekgerechtigden en
59
Hemels 2008, p. 156. De Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU L 347), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/69/EG van 25 juni 2009 (Pb. 2009, L175). 61 De kosten voor sponsoring door een onderneming zijn bedrijfskosten en in die zin volledig aftrekbaar van de belastbare winst voor zowel in de inkomstenbelasting (art. 3.8 Wet IB 2001) als de vennootschapsbelasting (art. 8 lid 1 Wet Vpb 1969). 62 Hemels 2008, p. 115 e.v. 60
15
verstrekkingen aan het personeel van de ondernemer zoals het uitkeren van loon in natura of het verschaffen van de gelegenheid tot ontspanning.63 Over giften hoeft geen btw berekend te worden, omdat hier geen tegenprestatie tegenover staat.
2.3.2 Kunstbegrip In art. 2a lid 1 onder m Wet OB 1968 staat het begrip ‘kunstvoorwerpen, voorwerpen van verzamelingen en antiquiteiten’ waarbij wordt verwezen naar de uitvoeringsbeschikking. Het begrip ‘kunstvoorwerp’ is in art. 4 lid 2 gedefinieerd Wet OB 1968. In de bijlage J, onderdeel 1 van de beschikking omzetbelasting onder letter c worden kunstvoorwerpen aangeduid als ‘originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn, mits het werk geheel van de hand van de kunstenaar is; afgietsels van beeldhouwwerken in een oplage van maximaal acht exemplaren, die door de kunstenaar of diens rechthebbenden wordt gecontroleerd’. Het begrip ‘kunstenaar’ werd tot 2001 beoordeeld naar maatschappelijke normen. In een uitspraak van 21 december 2001 geeft de Hoge Raad echter te kennen geen belang meer te hechten aan het kunstenaarschap. Bij de vervaardiging van een object doet de kwaliteit van de maker niet langer ter zake. Ook is niet van belang of de maker volgens geldende maatschappelijke opvattingen wordt aangeduid als kunstenaar. De in China vervaardigde schilderijen vielen daarmee onder het verlaagde btw-tarief.64 In een uitspraak op 11 juni 2004 bevestigt de Hoge Raad dat het voor het toekennen van de kwalificatie ‘kunstvoorwerp’ niet van belang is of de maker een opleiding heeft gevolgd dan wel een artistieke reputatie heeft. Belanghebbende had een onderneming in de verkoop van handgesmede voorwerpen van goud en zilver. Hij was van mening dat deze voorwerpen kunstvoorwerpen waren zodat het verlaagde belastingtarief van toepassing was. De sieraden die in casu werden gemaakt en verkocht, waren een uiting van goed vakmanschap en kunstnijverheid. Kunstvoorwerpen waren het echter niet. Volgens de Hoge Raad vallen onder de omschrijving van kunstvoorwerpen alle soorten werken van de beeldhouwkunst, ongeacht het materiaal, tenzij het gaat om een beeldhouwwerk met een commercieel karakter. Daarvan is sprake bij massaproductie en afgietsels.65 In Toelichting Tabel I, post a.29 onderdeel 3.2 heeft de Staatssecretaris van Financiën de toelichting op de tabelpost aangepast aan de rechtspraak van de Hoge Raad. Bepalend is thans 63
Art. 1 Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 HR 21 december 2001, nr. 36 982, r.o. 3.3. BNB 2002/100, V-N 2002/2.27. 65 HR 11 juni 2004, nr. 39 648, BNB 2004/288 (m.nt. D.B. Bijl) r.o. 3.3 en 3.3.2. 64
16
of de persoon schilderijen of beeldhouwwerken ontwerpt die naar maatschappelijke opvatting als kunstwerken worden beschouwd.66
2.3.3 Kunstvoorwerpen Artikel 9 jo post a 29 Tabel I. Sinds 1 januari 2011 is het verlaagde tarief niet langer van toepassing op a. kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, voor zover deze worden ingevoerd en op b. kunstvoorwerpen voor zover deze worden geleverd door 1. de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel of 2. een ondernemer, andere dan een wederverkoper, die op grond van art. 15 lid 1 de belasting ter zake van zijn verkrijging (voorbelasting) volledig in aftrek brengt.67 De maatregel tot verhoging van de belasting is als volgt gemotiveerd: ‘De achterliggende reden van het van toepassing verklaren van het verlaagde btw-tarief op kunst en verzamelvoorwerpen was het voorkomen of het verzachten van cumulatie van belasting. Kunst en verzamelvoorwerpen zijn namelijk goederen die gedurende hun doorgaans lange bestaan meer dan eens in het handelsverkeer kunnen opduiken. Juist bij deze goederen kan zich dan ook een cumulatie voordoen. De invoering van de zogenoemde margeregeling waarbij uitsluitend omzetbelasting verschuldigd is over de winstmarge van de handelaar, voorkomt deze dubbele heffing. Daarmee is het verlaagde btw-tarief niet meer nodig ter voorkoming van cumulatie.’68
2.3.4 Toegang tot openbare musea en verzamelingen Artikel 9 jo post b 14 c Tabel I. Het begrip openbare musea dient nader verklaard te worden. Een museum is een gebouw waarin een bepaalde verzameling is ondergebracht en heeft als doel belangrijke voorwerpen te verzamelen, te bewaren, eventueel wetenschappelijk te onderzoeken, maar ten minste tentoon te stellen voor het publiek ten behoeve van studie, educatie en recreatie. Het begrip verzameling wordt vooral gebruikt om een collectie aan te duiden die niet in een bepaald pand is ondergebracht, zoals een beeldenverzameling op een bepaald terrein. Het moet gaan om een duurzaam samenhangende verzameling voorwerpen.69 De invoering van 66
Braun, Cursus Belastingrecht (Omzetbelasting 2010) losbl. 2.2.2.B.b5.II. Stb. 2010, 872, p. 15. 68 Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 9, p. 5. De gevolgen van de verhoging van het btw-tarief voor de verkopen van kunst en antiek zijn evenals bij podiumkunsten, afhankelijk van de mate van vraaguitval. Gegevens hierover zijn nog niet voorhanden, maar verwacht wordt dat vooral hogere inkomens tot de doelgroep van de verkopen behoren. 69 Besluit Minister van Financiën van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M, Stcrt. 2010, 8434. 67
17
het verlaagde tarief voor musea en verzamelingen ging samen met de afschaffing van de vrijstelling die gold voor musea en verzamelingen zonder winstoogmerk.
2.3.5 Toegang tot muziek- en toneelvoorstellingen Artikel 9 jo post b 14 d Tabel I. Deze post is per 1 januari 2011 vervallen.70
2.3.6 Toegang tot bioscopen Artikel 9 jo post b 14 e Tabel I. Onder een bioscoop wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke instelling waarin als hoofdactiviteit films worden vertoond. Het genre van de vertoonde films of de techniek waarmee de film wordt vertoond speelt bij de toepassing van de post geen rol.71
2.3.7 Vrijstelling voor diensten van culturele aard Artikel 11 lid 1 onderdeel f jo art. 7 Uitv.besl. OB. Bij algemene maatregel van bestuur aangewezen leveringen en diensten van sociale of culturele aard zijn vrijgesteld, mits de ondernemer geen winst beoogt en er geen ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen. Artikel 7 lid 1 Uitv.besl. OB verwijst naar de bij het besluit behorende bijlage B, waarin de vrijgestelde leveringen en diensten worden opgesomd.
2.3.8 Margeregeling Artikel 28b t/m 28i. Afdeling 5 kent een regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten. Ingeval een particulier of vrijgestelde ondernemer een kunstvoorwerp verkoopt aan een wederverkoper (kunsthandelaar, galeriehouder, veilinghuis etc.) die op zijn beurt het kunstvoorwerp met omzetbelasting levert, zou de kunsthandelaar zonder de margeregeling omzetbelasting in rekening moeten brengen en afdragen. De fiscus ontvangt op deze manier tweemaal de omzetbelasting en om deze cumulatie te voorkomen is de margeregeling ingevoerd.72 Als de kunsthandelaar verzoekt om van de regeling gebruik te maken, dan wordt de btw niet over de omzet berekend, maar over het verschil tussen de inkoop- en verkoopprijs; de kunsthandelaar betaalt hierover 19% btw. De kunsthandelaar 70
Stb. 2010, 872, p. 15. Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M, Stcrt. 2010, 8434. 72 V-N, Omzetbelasting, commentaar op artikel 28b, aant. 1.4. 71
18
mag deze btw niet als een aparte post op de factuur opnemen, zodat de koper geen recht op aftrek heeft.73 Een wederverkoper wordt in art. 2a lid 1 onderdeel k Wet OB 1968 gedefinieerd als een ondernemer bij wie activiteiten geheel of ten dele bestaan uit de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten. Het mag niet gaan om een incidentele verkoop, enige regelmaat is vereist.74
2.3.9 Kunstuitleen Een kunstuitleencentrum is een instelling waar een ieder kunst kan lenen. De kunstwerken worden hier ingezet als bedrijfsmiddel. Tevens worden kunstwerken die eerder zijn uitgeleend in sommige gevallen verkocht. De vraag rijst welk tarief op de kunstuitleen van toepassing is. De margeregeling lijkt in beginsel niet van toepassing, omdat hier als voorwaarde is gesteld dat de kunstwerken niet als bedrijfsmiddel hebben gediend en dat is wel het geval. Op dit punt is echter een uitzondering gemaakt waarmee alsnog een beroep kan worden gedaan op de margeregeling, mits de aftrek van voorbelasting die de kunstuitleen bij aankoop van het kunstwerk heeft verkregen, ongedaan wordt gemaakt.75
2.3.10 Verhoging btw-tarief: redenen en kritiek Het btw-tarief op de podiumkunsten en de beeldende kunsten (kunstwerken) is begin 201176 verhoogd van 6% naar 19%. Deze maatregel heeft tot veel kritiek geleid. De verhoging van de btw op podiumkunsten77 werd gemotiveerd met het idee dat het kabinet op het terrein van cultuur meer ruimte wilde geven aan de samenleving en particulier initiatief door overheidsbemoeienis te beperken. Er moest meer aandacht geschonken worden aan verdieping van cultuur en culturele instellingen. Daarbij dienen kunstenaars gestimuleerd te worden zich meer als ondernemer te profileren; zij worden geacht een groter deel van hun inkomsten zelf te verwerven.78 De Staatssecretaris van Financiën gaf bij de parlementaire 73
Krusel 2003. MvT Kamerstukken II 1994-1995, 23 952, nr. 3, p. 24. 75 Hemels 2008, p. 199-200. Besluit van 4 juli 2007, nr. CPP2007/948M, Stcrt. 2007, 133, p. 18, V-N 2007/36.26, punt 3.3. 76 Voor deze maatregel is overgangsrecht getroffen. Tot 1 januari 2011 was het verlenen van toegang tot muzieken toneeluitvoeringen belast met 6%. Vanaf die datum is deze dienst belast met 19%. Goedgekeurd is dat het 6%-tarief mag worden toegepast op podiumkunsten die na 31 december 2010 maar vóór 1 juli 2011 plaatsvinden. Podiumkunsten die op of na 1 juli 2011 plaatsvinden, zijn belast met 19%. Alleen indien de vergoedingen voor podiumkunsten die op of na 1 juli 2011 plaatsvinden vóór 1 januari 2011 worden ontvangen, geldt het 6%-tarief. Molenaar 2011 en Arends 2010. 77 Onder podiumkunsten vallen diensten als: het verlenen van toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen (bijv. opera’s, operettes, dansen, musicals en lezingen) en het optreden door uitvoerende kunstenaars. 78 Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 3, p. 5. 19 74
behandeling van dit onderwerp aan dat de regering ook had kunnen kiezen voor een rechtstreekse bezuiniging op kunst en cultuur en dat de belastingsubsidie via het verlaagde btw-tarief zo buiten schot zou blijven.79 Toch is er gekozen voor een verhoging van de btw. Dit besluit heeft een remmend effect op het ondernemerschap binnen de podiumkunsten. De toegangsbewijzen worden immers direct duurder. Het besluit staat mijns inziens haaks op het culturele beleid van de Staatssecretaris van OC&W, die ondernemerschap wil aanmoedigen. Het verlaagde btw-tarief op kunst en verzamelobjecten had als reden het voorkomen of beperken van opeenstapeling van belasting. Kunst en verzamelobjecten komen veelvoudig opnieuw op in het handelsverkeer. Juist bij deze goederen kan zich dan ook een dubbele heffing voordoen. De margeregeling is ingevoerd om deze cumulatie te voorkomen en daarmee is het verlaagde btw-tarief niet meer nodig ter voorkoming van de cumulatie.80 De maatregelen zouden onvoldoende doordacht zijn en het verhaal erachter zwak en onsamenhangend. Daarbij is het verlaagde tarief zonder enige cijfermatige onderbouwing afgeschaft. Andere vormen van cultuuruitingen zoals bioscoopbezoek en attractieparken blijven wel in het lage tarief en omdat de motivatie hierachter ontbreekt, leidt dit tot onbegrip, zo klinken de stemmen uit de praktijk.81 De btw-verhoging voor beeldende kunsten geldt alleen voor een hedendaags kunstwerk dat direct, of via een galerie, van de kunstenaar wordt gekocht. Voor een kunstwerk dat door een kunsthandelaar wordt verhandeld, geldt de eerder besproken margeregeling. Veel Nederlandse kunstenaars vrezen dat hun concurrentiepositie ten opzichte van andere Europese kunstenaars zal verslechteren. Dat is geen onrealistische gedachte, want de btw op kunst ligt in België (6%), Duitsland (7%) en Frankrijk (5,5%) aanmerkelijk lager. Voor een serieuze kunstkoper kan dit een reden zijn om over de grens te kijken.82 Vanuit de kunstwereld zijn velerlei protesten georganiseerd, zoals ‘We like 6%!’, een protestverkoop waarbij kunst (nog) tegen 6% btw werd verkocht.83 De btw-verhoging voor de podiumkunsten had een omzetdaling van -18% tot gevolg in het eerste seizoen van 2011. Dat is ruim meer dan de verwachte -4,3% die de regering naar voren bracht.84 De Rechtbank te ‘s-Gravenhage heeft op 22 juni 2011 beslist dat de btw-verhoging 79
Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 32, p. 11. Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 3, p. 6. 81 De Kok 2010 en Molenaar 2011. 82 De Vos 2011. 83 Mertens 2010. Ook TEFAF (The European Fine Art Fair te Maastricht) tekende bezwaar aan tegen de verhoging van het btw-tarief. Nu recent duidelijk werd dat in het najaar van 2012 de btw op de beeldende kunsten wordt verhoogd naar 21%, werd zelfs voorgesteld om de TEFAF, die altijd in Maastricht wordt gehouden, over te brengen naar Duitsland. In het meest recente besluit heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten ook de btw op kunstvoorwerpen terug te brengen tot 6%. 84 MvT Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 3, p. 6, ‘Voortgang belastingplan 2011’ NTFR 2010/2487. 20 80
voor podiumkunsten niet in strijd was met de Btw-richtlijn van de Europese Unie.85 Het kabinet staat daarmee sterk in zijn beslissing om de btw te verhogen. In het recent (na het vallen van het kabinet) gesloten Begrotingsakkoord 2013, heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten de btw voor de podiumkunsten en kunstvoorwerpen terug te brengen tot 6%. De maatregel wordt toegepast met ingang van 1 juli 2012. De wijzigingen worden opgenomen in een wetsvoorstel dat nog aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.86 Reacties uit de culturele sector zijn positief. Zo liet de Koninklijke Schouwburg in Den Haag via de nieuwsbrief weten verheugd te zijn over de maatregel. Voor het komende seizoen verlaagt de instelling haar toegangsprijzen.87
2.3.11 Conclusie Begin 2011 is de btw verhoogd van 6% naar 19% voor zowel de podiumkunsten als de beeldende kunsten en dit heeft tot veel kritiek en protest geleid. Het huidige demissionair kabinet is tot een akkoord gekomen waarin de btw op podiumkunsten en de kunstvoorwerpen teruggebracht wordt tot 6%. Mijns inziens bestond er een tegenstrijdigheid in het culturele beleid van het Ministerie van OC&W en het beleid van het Ministerie van Financiën ten aanzien van de omzetbelasting. Met het besluit van de Staatssecretaris van Financiën om de btw op podiumkunsten en kunstvoorwerpen terug te brengen tot 6% is naar mijn mening het beleid meer in overeenstemming met het culturele beleid van het Ministerie van OC&W.
2.4 Faciliteiten in de Successiewet 1956 Op grond van de Successiewet (SW 1956) wordt over al hetgeen krachtens erfrecht en schenking is verkregen, belasting geheven. Dat de erflater of schenker eerder over dit vermogen een andersoortige belasting heeft voldaan, doet niet ter zake. Voor de schenking of vererving van kunst geldt in beginsel geen vrijstelling. De verkrijger is over de waarde van het kunstvoorwerp belasting verschuldigd.
2.4.1 ANBI en SBBI In de Successiewet wordt een onderscheid gemaakt tussen de Algemeen Nut Beogende
85
Rechtbank ‘s-Gravenhage 22 juni 2011, nr. 389722/HA ZA 11-829 met commentaar van A.E.H. van der Voort Maarschalk. Zie ook NTFR 2011/1723. 86 Besluit Minister van Financiën van 25 mei 2012, nr. BLKB 2012/862M, Stcrt. 2012, 10884. 87 www.e-newsletter.nl/Newsletters/newsletter.aspx?newsletter=423&for=13&c=20000 21
Instelling (ANBI)88 en de Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI).89Alvorens in te gaan op een aantal faciliteiten in de onderhavige wet, wil ik dit onderscheid uitlichten. Voor zowel een ANBI als een SBBI gelden er in de Successiewet vrijstellingen voor verkrijgingen krachtens schenking en erfrecht.90 Het verschil tussen beide instellingen zit in het particuliere en algemene belang dat zij dienen. Bij een ANBI dienen het doel en de feitelijke werkzaamheden voor ten minste 90% het algemeen nut. De ANBI mag geen doelstelling hanteren waarbij het in feite gericht is op het eigen belang van haar leden of bestuurders. De ANBI richt zich naar buiten toe en dient derhalve een doel dat buiten het gebied ligt van het behartigen van de belangen van haar leden en bestuurders. De activiteiten dienen in de eerste plaats en rechtstreeks het algemeen belang. De SBBI richt zich wat haar doelstelling betreft wel in het bijzonder op haar eigen belang en op dat van haar leden. Het bevorderen van de doelstelling is een particulier belang. Het nastreven van dit particuliere belang heeft daarnaast een positieve uitstraling op de samenleving, waardoor men kan spreken van een sociaal belang.91 De doelstelling van de ANBI is naar buiten toe ingericht en dient uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut. De SBBI is in de eerste plaats niet gericht op het algemeen belang, maar op het particulier belang. Desondanks verricht zij een belangrijke sociale functie in de samenleving.92 De ANBI dient aan bepaalde voorwaarden te voldoen, waarna de ANBI-status kan worden toegekend. De ANBI wordt opgenomen in een register welke is ondergebracht bij de Belastingdienst. Voor de SBBI is geen beschikking nodig met betrekking tot de status van de SBBI. Zij dient te voldoen aan zes voorwaarden welke zijn opgesomd in art. 32 lid ten achtste SW 1956.93 Duidelijk wordt dat een instelling als SBBI dient te kwalificeren wil zij van de vrijstelling gebruikmaken als haar krachtens erfrecht of via een schenking een verkrijging toevalt. Er bestaat geen register waarin de SBBI wordt geregistreerd.94 De SBBI wordt wel gezien als een ‘light-versie’ van een ANBI. Dit betekent evenwel niet dat als een ANBI haar status verliest, zij automatisch als een SBBI wordt aangemerkt.95
2.4.2 Verkrijgingen door en van een ANBI 88
Sinds 1 januari 2012 staat de definitie van een ANBI in art. 2 lid 3 onderdeel m AWR. Tot 1 januari 2012 stond de definitie in art. 6.33 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001. 89 De definitie van een SBBI komt in geen van de belastingwetten voor, wel dient de SBBI aan de voorwaarden te voldoen als bedoeld in art. 32 lid 1 ten achtste SW 1956. 90 MvT Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 3, p. 16. 91 Kamerstukken I 2009-2010, 31 930, D, p. 15-16. 92 Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 59. 93 MvT Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 3, p. 16-17. 94 V-N, Successiewet, commentaar bij art. 32 SW, aant. 34.5. 95 Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 4, p. 17. 22
Artikel 32 lid 1 ten derde, artikel 33 ten vierde en artikel 33 ten tiende SW 1956. Verkrijgingen door een ANBI zijn vrijgesteld van erfbelasting o.g.v. art. 32 lid 1 ten derde SW 1956. De vrijstelling geldt alleen als aan de verkrijging geen opdracht verbonden is die daaraan het algemeen nut ontneemt. Deze voorwaarde verbiedt niet de verkrijging onder de verplichting tot uitkering van legaten of lasten (in de zin van art. 5 lid 1) omdat deze verplichting aan de making voor de instelling is verbonden.96 De redactie van Cursus Belastingrecht meent dat alleen onpersoonlijke lasten in strijd met het algemeen belang kunnen worden aangemerkt. Deze onpersoonlijke lasten hebben tot gevolg dat de instelling de verplichting op zich neemt tot het verrichten van activiteiten die het algemeen belang niet dienen.97 Een ANBI zal een erfdeel alleen beneficiair aanvaarden; zij wenst immers geen eventuele schulden op zich te nemen. Ook een schenking aan een ANBI is vrijgesteld van schenkbelasting o.g.v. art. 33 ten vierde SW1956 mits er geen opdracht aan de schenking is verbonden die daaraan het karakter ontneemt van te zijn gedaan in het algemeen belang. Is dit laatste wel het geval, dan valt de verkrijging onder tariefgroep II.98 Art. 33 ten tiende SW 1956 ziet op verkrijgingen van een ANBI. Deze verkrijgingen zijn vrijgesteld voor zover de uitkeringen geheel of nagenoeg geheel zijn verricht in het kader van de doelstelling van de ANBI. Als de instelling zich niet uitsluitend bezighoudt met het algemeen nut zijn alleen de uitkeringen die zijn verricht in het algemeen belang vrijgesteld.99 De schenking dient te zijn gedaan in overeenstemming met de doelstelling, dus als het Prins Bernhard Cultuurfonds een uitkering doet aan een balletdanseres om haar dansopleiding voort te zetten, dan behoeft zij hierover geen schenkbelasting te voldoen.
2.4.3 Verkrijgingen door een SBBI Artikel 32 lid 1 ten achtste en artikel 33 ten dertiende SW 1956. Een instelling die een sociaal belang behartigt is onder zes voorwaarden vrijgesteld van erfbelasting o.g.v. art. 32 lid 1 ten achtste SW 1956. Ten eerste kwalificeert een instelling als een SBBI als uit de statuten van de instelling blijkt dat de instelling het sociaal belang behartigt. Het belang is in feite een particulier belang waar evenwel in de samenleving een
96
Besluit van 5 augustus 2003, nr. CPP2003/1902M, V-N 2003/39.26 Verstraaten en Van Vijfeijken, Cursus Belastingrecht (Successiebelastingen) losbl. 3.2.1.D.a. 98 V-N, Successiewet, commentaar op art. 33 SW 1956, aant. 16 99 HR 13 juli 1994, nr. 29 936, m.n. Laeijendecker, r.o. 4 BNB 1994/280 en HR 7 november 2003, nr. 38 049, BNB 2004/30. 23 97
grote waarde aan wordt toegekend.100 Als tweede voorwaarde geldt dat de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling. In welke mate dient de instelling het sociale belang te behartigen? In de parlementaire geschiedenis komt naar voren dat bepalend is dat de verkrijging volledig voor de behartiging van het sociale belang wordt aangewend. De mate waarin de instelling het sociaal belang moet behartigen, is niet wettelijk vastgelegd.101 De derde voorwaarde is dat de instelling niet aan een winstbelasting is onderworpen of daarvan is vrijgesteld. Achterliggend idee is om zo alleen niet-commerciële instellingen in aanmerking te laten komen voor de vrijstelling. Tevens komen instellingen in aanmerking die wel een onderneming drijven, maar geen winstoogmerk hebben.102 Als vierde voorwaarde dienen de beleidsbepalende leden van de instelling ter zake van de door hen in die hoedanigheid verrichte werkzaamheden geen andere beloning te ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet bovenmatig vacatiegeld. De voorwaarde geldt alleen voor personen die eindverantwoordelijk zijn voor het beleid van de instelling en in die hoedanigheid werkzaamheden verrichten.103 Ten vijfde dient de instelling te zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, op Curaçao, op Sint Maarten, de BES eilanden, op Aruba of in een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid. Ook instellingen uit andere landen kunnen kwalificeren mits zij aan dezelfde voorwaarden voldoen als een SBBI welke in Nederland is gevestigd.104 Ten slotte mag er aan de verkrijging geen opdracht zijn verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang. In de praktijk is de vraag naar voren gekomen of dan niet alsnog een beroep kan worden gedaan op de ‘restvrijstelling’ als bedoeld in art. 32 lid 1 ten vierde onder f SW 1956. Zowel de fiscus als de rechter hebben hier ontkennend over geoordeeld.105 Als de instelling voldoet aan alle bovenstaande voorwaarden geldt ook een vrijstelling van schenkbelasting over het verkregene o.g.v. art. 33 ten dertiende SW 1956.
2.4.4 Bijzondere bepaling In art. 67 lid 3 SW 1956 staat een bijzondere bepaling. Deze kwijtscheldingsregeling maakt het mogelijk een kunstvoorwerp over te dragen aan de Staat om zo (een gedeelte van) de erfbelasting in natura te voldoen. Deze regeling is een uitzondering op het beginsel dat belasting aan de Staat in contanten dient te worden voldaan. 100
Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 59. Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 94. 102 MvT Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 3, p. 39. 103 MvT Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 3, p. 39. 104 Kamerstukken II 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 69-70. 105 V-N, Successiewet, commentaar op art. 32, aant. 14.21. 101
24
In de praktijk bleek dat voornamelijk bij nalatenschappen die voor een groot gedeelte uit kunstwerken bestonden, de erfgenamen genoodzaakt waren om een aantal werken te verkopen alvorens de erfbelasting te kunnen voldoen. De verkoop van de werken vond in veel gevallen plaats op een buitenlandse veiling. Sinds 1 januari 1997 biedt de Staat een alternatief in de vorm van een kwijtscheldingsregeling waarbij een kunstwerk wordt overgedragen aan de Staat en met 120% van de waarde van het werk de erfbelasting wordt ‘betaald’. Het belangrijkste doel van de faciliteit is het behoud van waardevolle kunstvoorwerpen van cultureel belang voor Nederland.106
2.4.4.1 Hoe kan men een beroep doen op de faciliteit? De erfgenamen en/of legitimarissen die het kunstvoorwerp hebben verkregen, kunnen gezamenlijk, door tussenkomst van de inspecteur, tot uiterlijk acht weken na het onherroepelijk worden van de belastingaanslag een verzoek indienen bij de Minister van Financiën.107 De verzoeker voegt een omschrijving van het voorwerp bij en vermeldt de waarde in het economisch verkeer. De Minister van Financiën besluit vervolgens het verzoek goed te keuren, met inachtneming van het advies dat is uitgebracht door de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen.108 De erflater kan bij leven aan de Minister van Financiën verzoeken een verklaring af te geven dat art. 67 lid 3 SW 1956 van toepassing is indien na het overlijden van de erflater de erfgenamen een beroep wensen te doen op de regeling.109 De uiteindelijke beslissing om het kunstwerk wel of niet over te dragen aan de Staat is aan de erfgenamen.110
2.4.4.2 Welke objecten komen in aanmerking? Alleen roerende voorwerpen komen in aanmerking voor deze regeling. Als reden hiervoor is aangevoerd dat onroerende zaken naar hun aard niet uit Nederland kunnen verdwijnen.111 Hemels meent mijns inziens terecht dat een onroerend kunstwerk112 na de verkoop om de erfbelasting te kunnen voldoen, alsnog kan ‘verdwijnen’ door de sloop daarvan.113
106
Van Eijsden 2005 en Kamerstukken II 1996-1997, 25 052, B, p. 7. Dit verzoek is een aanvraag als bedoeld in art. 1:3 lid 3 Awb. KB 23 februari 1998, Stb. 1998, 130, p. 5. 108 Art. 11 en 12 Uitvoeringsbesluit SW 1956. 109 Art. 14 Uitvoeringsbesluit SW 1956. 110 Van Meggelen 2011, p. 10. 111 Kamerstukken II 1996-1997, 25 052, nr. 3, p. 8. 112 Bijvoorbeeld een muurschildering of een duurzaam met de grond bevestigd beeld. 113 Hemels 2008, p. 239. 107
25
Het moet bijzondere objecten betreffen die zijn opgenomen op de lijst behorende bij de Wet tot behoud van cultuurbezit.114 Als objecten niet op deze lijst staan vermeld, maar wel als onvervangbaar en onmisbaar worden aangemerkt, kunnen zij toch in aanmerking komen vanwege hun nationaal cultuur- of kunsthistorisch belang. Dit wordt bepaald door de presentatie- of attractiewaarde, artistieke waarde, herkomstwaarde, ensemblewaarde of documentatiewaarde.115 Tevens kan de mening van een conservator over een bepaald object een belangrijke rol spelen bij de vraag of een object cultuur- of kunsthistorische waarde heeft.116
2.4.4.3 120% De kwijtschelding beloopt 120% van de waarde van het overgedragen voorwerp, maar niet meer dan de verschuldigde belasting. Indien de waarde van het aangeboden kunstvoorwerp, verhoogd met 20%, meer bedraagt dan de verschuldigde belasting, kan de regeling alleen doorgang vinden wanneer de Minister van OC&W besluit om het surplus aan de belastingplichtige uit te betalen. De regeling kan uiteraard ook worden toegepast als de belastingplichtige er in berust dat het kwijtgescholden bedrag lager is dan de waarde van het aangeboden voorwerp.117 Ik wil daar nog aan toevoegen dat ook het museum over de brug kan komen als het geïnteresseerd is in een kunstwerk en bereid is het surplus uit eigen middelen bij te dragen. Van Meggelen plaatst een kritische kanttekening bij het bepaalde in de Memorie van Toelichting. Als de minister het surplus niet kan of wil uitbetalen is een verkoop op een buitenlandse veiling nog steeds aantrekkelijk en dit gaat in tegen het doel en de strekking van de bepaling.118 Zij ziet mijns inziens over het hoofd dat een beroep op de regeling vrijwillig is. De Staat biedt de regeling aan, maar het is aan de erfgenaam om de uiteindelijke keuze te maken. Daarbij zijn er bepaalde kunstvoorwerpen die Nederland niet mogen verlaten.119
2.4.4.4 Waar komen de kunstwerken terecht? De Staat verkrijgt in beginsel de volle eigendom van de kunstwerken en zij worden onderdeel van de Collectie Nederland.120 De Staat kan de kunstwerken vervolgens in bruikleen geven
114
Wet van 1 februari 1984, Stb. 49. Art. 11 tot/met 15 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 en KB 23 februari 1998, Stb. 130, V-N 1998/14.12. 116 Grapperhaus 2010, p. 15. 117 MvT Kamerstukken II 1996-1997, 25 052, nr. 3, p. 21. 118 Van Meggelen 2011, p. 10. 119 Zie de opsomming van de voorwerpen in de Wet op het cultuurbehoud 1985. 120 Er kan ook een beroep op de regeling worden gedaan als alleen de mede-eigendom wordt overgedragen. 26 115
aan een museum of archief. Koning121 merkt op dat wanneer je als erflater in je testament opneemt dat je een bepaald kunstwerk legateert aan een museum, het onmogelijk is om nog een beroep te doen op de kwijtscheldingsregeling. ‘Je betaalt dan weliswaar geen successierechten over de gelegateerde kunstvoorwerpen’, zo meent hij, ‘maar je mist de kans op betalen van kunst én op de bonus van 20%.’ Koning raadt de erflater aan om in zijn testament een bepaling op te nemen waarin hij een voorstel doet aan de erfgenaam voor een bepaald museum.122 Mijns inziens haalt Koning twee zaken door elkaar. Als de erfgenamen een beroep doen op de regeling, komt het kunstwerk namelijk bij de Staat terecht en niet bij een museum. De Raad van State heeft in de aanloop naar deze regeling voorgesteld om aan de erflater de mogelijkheid te bieden om in zijn testament te bepalen waar het kunstwerk wordt geplaatst. De staatssecretaris is hier niet op ingegaan. Wil de erflater dat het kunstwerk rechtstreeks naar het museum van zijn keuze gaat, dan dient hij het kunstwerk als legaat in het testament op te nemen. Laat de erflater dit na, dan kunnen de erfgenamen na het openvallen van de nalatenschap een beroep doen op de kwijtscheldingsregeling. Bij dit verzoek kunnen zij wel aangeven aan welke instelling zij het kunstvoorwerp willen ‘toevertrouwen’.123 De instelling moet dan in ieder geval een landelijk, provinciaal of gemeentelijk museum betreffen. Een universitaire instelling kan ook in aanmerking komen.124 In de praktijk is het gebruikelijk dat als een instelling het verzoek heeft ondersteund om met een bepaald object de erfbelasting te mogen betalen, de Staat het kunstwerk aan dit museum in bruikleen geeft.125 Als er op een andere manier blijkt dat een museum belangstelling heeft bij het kunstwerk, dan kan de erfgenaam of legataris bij het verzoek om van de regeling gebruik te maken, de gegevens waaruit de belangstelling blijkt bijvoegen.126 Mocht blijken dat nadat het kunstwerk aan de Staat is overgedragen het voorwerp toch minder belang heeft voor het Nederlands cultureel erfgoed, dan kan de Staat terugkomen op de beslissing.127
Hiervoor geldt als voorwaarden dat de zeggenschap over het kunstwerk wel zodanig is dat de Staat bepaalt waar het kunstwerk wordt tentoongesteld. Verder dient de Staat voldoende zeggenschap te hebben in de conservering van het kunstwerk en de eventuele restauratie daarvan. KB 23 februari 1998, Stb. 130, p. 4, V-N 1998/14.12. 121 H.E. Koning is bij KB van 8 juni 2011 herbenoemd tot voorzitter van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen met ingang van 31 mei 2011. Stcrt. 2011, 9884, 24 juni 2011. 122 Van Almelo 2007, p. 25. 123 De Belastingdienst gebruikt de term ‘toevertrouwen’ in de promotie rond deze kwijtscheldingsregeling. 124 Hoe zit het met een voormalig Rijksmuseum? Zoals bijv. het Rijksmuseum te Amsterdam of het Mauritshuis te ’s-Gravenhage. Rijksmusea zijn in 1993 verzelfstandigd, maar beheren collecties die in bezit zijn van de Staat. Stb. 24 juni 1993 Wet Verzelfstandiging Rijksmuseale Diensten. 125 Grapperhaus 2010, p. 15. 126 Ministerie van Financiën, Belastingdienst, brochure: ‘Kunst uit een erfenis?’, p. 5. 127 Ministerie van Financiën, Belastingdienst, brochure: ‘Kunst uit een erfenis?’, p. 6. Wat dan de procedure wordt, blijkt niet uit de informatie van de Belastingdienst. 27
2.4.4.5 Geheimhoudingsplicht In de Nota van Toelichting bij het besluit van art. 13 Uitv.besl. wordt opgemerkt dat de leden van de Adviescommissie en de personen die bij het werk van de commissie betrokken zijn, zoals deskundigen, zich dienen te houden aan de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 67 lid 1 AWR.128 De wet biedt echter de mogelijkheid tot ontheffing van de geheimhoudingsplicht, meent Hemels.129 Zij vindt de geheimhoudingsplicht onwenselijk, omdat belastingbetalers geen inzicht krijgen in wat er met het belastinggeld gebeurt. Bovendien is er meer bekendheid nodig om de regeling tot een groter succes te maken.130 Koning meent aan de andere kant dat de geheimhoudingsplicht wel wenselijk is aangezien de kunstwereld relatief klein is en kunstwerken eenvoudig zijn te herleiden tot de erfgenaam of erflater. Om privacy redenen is dit laatste ongewenst.131 Naar mijn mening kan er meer publiciteit aan de faciliteit worden geschonken met als doel de regeling meer bekendheid te geven en tot een groter succes te maken. Informatie en afbeeldingen van eerder overgedragen kunstwerken kunnen kenbaar gemaakt worden, mits de erfgenamen dit toestaan.
2.4.5 Kunstwerk in bruikleen of vruchtgebruik Een erflater kan in zijn testament bepalen dat een kunstwerk in bruikleen of in vruchtgebruik wordt gegeven aan een museum. In het geval van een bruikleenconstructie verkrijgen de erfgenamen de volle eigendom en dient een bruikleenovereenkomst te worden opgesteld. Ingeval het museum een vruchtgebruik verkrijgt, blijft de blote-eigendom bij de erfgenamen. Het heeft echter de voorkeur om de volle eigendom aan een museum na te laten. Ingeval een bruikleenovereenkomst is opgesteld, kan deze later worden verbroken terwijl er in de tussentijd kosten zijn gemaakt door het museum.132
2.4.6 Waardering van kunst en de fiscus Wanneer kunstwerken via een schenking of nalatenschap overgaan, wordt over de waarde in het economische verkeer belasting geheven (na een eventueel beroep op de vrijstellingen). In de praktijk zal het niet altijd zo’n vaart lopen, omdat niet alle kunstwerken een grote waarde vertegenwoordigen of buiten de familie bekend zijn. Deze objecten gaan over zonder dat de fiscus hier weet van heeft. Bij waardevolle en verzekerde kunstobjecten is deze informele weg 128
KB 23 februari 1998, Stb. 1998, 130, p. 6. Zie de wet van 27 september 2007, Stb. 2007, 376. Kamerstukken II 2005-2006, 30 322, nr. 3, p. 20. 130 Hemels 2008, p. 248-249. 131 Van Almelo 2007, p. 24. 132 Ministerie van OC&W in samenwerking met de Stichting Cultuur-Ondernemen, brochure: ‘Geven aan cultuur: de fiscale voordelen van uw gift’ 2011, p. 14. 129
28
niet mogelijk.133 Over de waarde van kunstvoorwerpen kan met de fiscus overeenstemming worden bereikt, omdat de waardebepaling moeilijkheden kan opleveren. De Belastingdienst gaat alleen een vaststellingsovereenkomst aan als het een bijzonder kunstwerk betreft. Als de erfgenamen voornemens zijn de onroerende zaak te verkopen, kan geen vaststellingsovereenkomst worden gesloten, maar dient de contante waarde te worden opgegeven.134 Na het overeenkomen van een vaststellingsovereenkomst kan de fiscus geen extra belasting heffen, mocht achteraf blijken dat het kunstvoorwerp meer waard was.135
2.4.6 Conclusie De SW 1956 kent geen algemene vrijstelling voor natuurlijke personen voor het verkrijgen van kunst via een erfstelling, legaat of schenking. Voor de ANBI en de SBBI geldt er wel een algehele vrijstelling voor ontvangen giften in contanten of in natura, mits aan de verkrijging geen beperking verbonden is voor het algemeen belang of sociaal belang. Deze faciliteit ligt in het verlengde van de giftenaftrekfaciliteit. Aan de ene kant mag de gever de gift in aftrek brengen voor de Wet IB 2001 en aan de andere kant ontvangt de instelling de gift zonder hier schenkbelasting over te voldoen o.g.v. de SW 1956. Een uitkering van een ANBI aan een natuurlijk persoon is vrijgesteld van schenkbelasting, mits de uitkering is gedaan in overeenstemming met de doelstelling. Een bijzondere kwijtscheldingsregeling in de SW 1956 heeft veel aandacht gekregen in mijn onderzoek. De regeling is in die zin bijzonder dat de erfbelasting niet in contanten wordt voldaan, maar in natura. Daarbij wordt niet alleen de volledige waarde van het kunstwerk ingezet, maar maakt men ook gebruik van de bonus van 20% van de waarde van het betreffende object.
2.5 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) handelt over de belasting welke wordt geheven over de ‘inkomsten’ van een rechtspersoon ongeacht de rechtsvorm. Rechtspersonen vallen buiten het bereik van de Wet IB 2001. In dit opzicht vult de Wet Vpb 1969 de Wet IB 2001 aan.136
2.5.1 Integrale belastingplicht
133
De Vos 2011. http://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/belasting_en_tarieven_pa9741z12fd.pdf, p. 9. 135 Zie voor informatie rond de waarde van kunst op de internationale markt: Velthuis 2005. 136 Hemels 2005, p. 175. 134
29
Per 1 januari 2012 vinden we een nieuwe bepaling in art. 2 lid 9 Wet Vpb 1969. Rechtspersonen als bedoeld in lid 1 onderdeel e die worden aangemerkt als culturele instellingen (art. 2 lid 3 onderdeel n AWR) kunnen opteren voor een integrale belastingplicht o.g.v. art. 2 lid 9 jo art. 3 lid 2 Wet Vpb 1969. Het hele vermogen wordt hierbij geacht ondernemersvermogen te zijn waardoor exploitatieoverschotten van bijvoorbeeld de museumwinkel en verliezen ten aanzien van de exploitatie van het museum worden gecompenseerd.137
2.5.2 Vrijstellingen Artikel 5 Wet Vpb 1969 handelt over de vrijstellingen voor de vennootschapsbelasting en onderdeel g ziet op lichamen die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend138 bezighouden met het in stand houden van openbare leeszalen en bibliotheken. Deze lichamen zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting. In art. 2 van het uitvoeringsbesluit bij de vennootschapsbelasting worden geen nadere voorwaarden gesteld aan de vrijstelling. De vrijstelling geldt als de werkzaamheden zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend hierop richten. Met ‘openbaar’ wordt aangenomen dat de leeszalen en bibliotheken voor iedereen toegankelijk moeten zijn.139
2.5.3 Vrijstelling goed-doellichamen In beginsel dienen ondernemingswinsten o.g.v. de vennootschapsbelasting te worden belast. In art. 6 Wet Vpb 1969 is hier een (gedeeltelijke) vrijstelling voor opgenomen ten aanzien van de ANBI en de SBBI. Per 1 januari 2012 is de bepaling verruimd en geldt de belastingvrijstelling voor de winst tot €15.000 van dat jaar en indien in de vier voorafgaande jaren niet meer dan €75.000 winst is gegenereerd. Ingeval in een jaar verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat jaar op nihil gesteld. Beoogd is om cultureel ondernemerschap te stimuleren. Het kabinet verwacht dat de instellingen meer commerciële activiteiten zullen ontplooien. Hiervoor is meer ruimte gecreëerd nu de winstgrenzen zijn verdubbeld.140
2.5.4 Fiscaal fondswervende instelling De faciliteit rond een Fiscaal fondswervende instelling is per 1 januari 2012 beperkt. In de praktijk werken veel musea (en andere (culturele) ANBI’s) met de structuur van een stichting waarin het museum is gehuisvest met daaronder een commerciële BV waarin de 137
MvT Kamerstukken II 2010-2011, 33 006, nr. 3, p. 13. Artikelsgewijze toelichting Artikel IV, onderdeel A. Ten minste 90%. 139 Van der Streek, Cursus Belastingrecht (Vennootschapsbelasting) losbl., onderdeel 1.0.7.B.h 140 MvT Kamerstukken II 2010-2011, 33 006, nr. 3, p. 6. 30 138
museumwinkel is ingebracht. De stichting verkrijgt de ANBI-status en houdt tevens de aandelen in de BV. Tot 1 januari 2012 kon de BV de winstuitkeringen aan de stichting onbeperkt aftrekken van de verschuldigde vennootschapsbelasting, waardoor de belastingverplichting op nihil kwam. Vanaf 1 januari 2012 is deze constructie alleen nog mogelijk als de BV in belangrijke mate141 met vrijwilligers werkt, zie art. 9 lid 1 onderdeel h jo lid 3 Wet Vpb.142 Dit is een vergaande beperking. Daarnaast dient duidelijk kenbaar te zijn
dat de opbrengsten uit de fondswervende activiteiten aan het algemeen nut ten goede komen. Op twee manieren kan onder de nieuwe bepaling de winstderving (gedeeltelijk) tegen worden gegaan: 1. de winstuitkering wordt als een gift door de commerciële BV aan de ANBI gedaan, waarvan 50% (met een maximum van €100.000) bij de BV aftrekbaar is. Wordt de gift aan een culturele instelling gedaan, dan kan tot €5.000 50% extra giftenaftrek in aanmerking worden genomen; 2. de commerciële activiteiten worden in de culturele instelling ondergebracht, waarbij de BV wordt opgeheven. Vervolgens opteert de stichting voor een integrale vpb-plicht en geniet zij de vrijstelling tot €15.000 winst per jaar. Valt de winst hoger uit, dan kan de (her)bestedingsreserve worden benut.143
2.5.4.1 Fiscale eenheid Winstderving zou tegen kunnen worden gegaan door het vormen van een fiscale eenheid tussen de ANBI (stichting) en de BV, waarbij winsten en verliezen worden gesaldeerd. De huidige Wet Vpb 1969 sluit stichtingen uit van het vormen van een fiscale eenheid. De constructie biedt dus geen oplossing voor de huidige situatie, maar zou in de toekomst mogelijkheden kunnen creëren.144
2.5.5 Fondswervende activiteiten Per 1 januari 2012 kent de Wet Vpb 1969 artikel 9a. Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek: a. bij een ANBI: een bedrag ter grootte van de winst behaald met kenbaar fondswervende activiteiten en b. bij een fondswerver: de uitkeringen aan een ANBI.
141
Ten minste 30%. Niet duidelijk wordt hoe ‘in belangrijke mate’ moet worden uitgelegd. Gaat het om het aantal vrijwilligers in combinatie met personeel in loondienst? Of wordt gekeken naar het aantal uren dat wordt besteed aan de doelstelling? Zie Molenaar 2012. 142 Deels gelijkluidend aan art. 9 lid 1 onderdeel i (oud). Per 1 januari 2012 vervallen. Stb. 2011, 640, p. 7. Kamerstukken II 2011-2012, 33 006, nr. 3, p. 18-19. 143 Molenaar 2012, p. 4. 144 Molenaar 2012, p. 4. 31
In de onderdelen wordt er onderscheid gemaakt tussen a. een ANBI die zelf fondswervende activiteiten verricht en b. een lichaam dat als fondswerver dient ten behoeve van een ANBI. In lid 2 worden de begrippen ‘kenbaar fondswervende activiteiten’ en ‘fondswerver’ nader toegelicht. Onderdeel a geeft drie voorbeelden van ‘kenbaar fondswervende activiteiten’ waarbij het belangrijk is dat de opbrengst voor ten minste 90% ten goede komt aan de ANBI. Tevens moet er sprake zijn van vrijgevigheid bij de afnemers van de diensten en producten. Daarnaast geldt de beperkende voorwaarde, evenals in het hiervoor besproken art. 9 lid 1 onderdeel h Wet Vpb 1969, dat er in belangrijke mate gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers. Over het deel dat de fondswervende instelling niet uitkeert aan de ANBI wordt alsnog vennootschapsbelasting geheven.145
2.5.6 Aftrekbare giften Een onderneming kan aftrekbare giften doen, zo bepalen art. 16 jo 7 lid 3 Wet Vpb 1969. Een aftrekbare gift is een gift aan een ANBI en aan een steunstichting SBBI. Per 1 januari 2012 vervalt de drempel van €227 en het plafond van ten hoogste 10% van de winst wordt opgehoogd tot maximaal 50%, waarbij de totale aftrekbare gift niet meer mag bedragen dan €100.000. Daarbij is een nieuw derde lid van kracht welke bepaalt dat de gedane giften aan een culturele instelling tot 150% in aftrek mogen worden genomen tot het maximum van €2.500. Dit houdt in dat de verhoging van 50% toepassing vindt over maximaal €5.000 van de gedane gift. Over het meerdere geldt de aftrek van 100%.146 Ondernemingen doen giften voornamelijk om zakelijke redenen, zoals de versterking van het imago van de onderneming. Niet-zakelijke motieven lijken onverenigbaar met de structuur van de vennootschapsbelasting.147 Een gift wordt gedaan uit vrijgevigheid en de vraag rijst of een rechtspersoon vrijgevig kan zijn. Mijns inziens stellen Hemels en Strik hier terecht dat een rechtspersoon niet vrijgevig kan zijn. In de praktijk blijkt art. 16 Wet Vpb 1969 daarmee een loze bepaling. Tegenover de gift van een onderneming staat veelal een prestatie, bijvoorbeeld in materiële zin in de vorm van toegangskaartjes, catalogi e.d. of in immateriële zin in de vorm van versterking van het bedrijfsimago. In deze gevallen kwalificeert de financiële ondersteuning niet langer als een gift, maar betreft het sponsoring.148 Sponsoring valt onder zakelijke bedrijfskosten samen met uitgaven voor marketing e.d. Deze kosten zijn van de winst 145
Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 3, p. 43-44. MvT Kamerstukken II 2010-2011, 33 006, nr. 3, p. 13. 147 Niet-zakelijke motieven zouden volgens Hemels en Strik niet overeenkomen met het systeem van de Vpb. 148 Hemels 2008, p. 112 e.v. 146
32
aftrekbaar zowel in de inkomstenbelasting (art. 3.8 Wet IB 2001) als de in vennootschapsbelasting (art. 8 lid 1 Wet Vpb 1969).
2.5.7 Kunst kopen via de vennootschap Voor ondernemers kan het aantrekkelijk zijn om kunst via de BV te kopen. Zo is de btw die op de kunst is betaald verrekenbaar en er mag een investeringsaftrek worden toegepast. Als de kunst in het bedrijf wordt ingezet als decoratie is het verdedigbaar dat het een bedrijfsmiddel is en de investering mag worden afgeschreven.149 Belangrijk om op te merken is dat een ondernemer verplicht is het kunstwerk in zijn onderneming te tonen. Als hij het daarentegen thuis ophangt zal hij een (belaste) vergoeding moeten betalen aan zijn BV. Als het kunstwerk privé wordt gebruikt door de ondernemer, dan kan de fiscus dit zien als dividenduitkering. Een minder aantrekkelijke kant bij de aankoop van een kunstwerk via de BV is dat over de waardevermeerdering wordt afgerekend bij realisering van het voordeel (maar tot die tijd niet). De combinatie van vennootschapsbelasting en aanmerkelijkbelangheffing komt neer op 44% over de waardestijging. Koopt de ondernemer het werk in privé dan hoeft men niet af te rekenen over de waardevermeerdering bij realisatie van het voordeel.150
2.5.8 Bedrijfscollectie Er bestaan in Nederland een aantal serieuze kunstcollecties ingesteld door ondernemingen.151 De Wet Vpb 1969 kent voor het aanhouden van een dergelijke bedrijfscollectie geen vrijstellingen of speciale fiscale faciliteiten. De ondernemingen die een bedrijfscollectie instellen, kennen vaak meer dan één aandeelhouder. Als de onderneming een of enkele aandeelhouders kent, dan rijst al snel de vraag of de collectie om zakelijke redenen is aangekocht. Indien dit niet het geval is, dan kunnen de kosten niet ten laste van de winst worden gebracht.152 De collecties worden (veelal) beheerd door een professionele staf en er worden grote bedragen vrijgemaakt voor bijzondere aankopen. Het kan voorkomen dat de collectie overlapt met de collectie van een bestaand museum. De onderneming kan dan in samenspraak met het
149
Kwestieus bij een kunstwerk als bedrijfsmiddel is het volgende: een modern kunstwerk hoeft niet noodzakelijkerwijs in waarde te stijgen, een werk van een oude meester met een getaxeerde waarde, zal daarentegen niet minder waard worden. Ook dit laatste kan in het geding komen als blijkt dat er voor dit genre geen markt meer is. Dit onderwerp gaat in de richting van de kunstbeschouwing en waardering. 150 De Vos 2011. 151 Zie voor een actueel overzicht van ondernemingen die een bedrijfscollectie aanhouden de website van de Vereniging Bedrijfscollecties Nederland (VBCN): www.vbcn.nl 152 Hemels 2008, p. 220. 33
museum de werken in bruikleen geven of andere afspraken maken.153 De ontvangen bruikleenvergoedingen zijn belast voor de vennootschapsbelasting. De kosten die gemoeid zijn met de collectie, zoals voor de verzekering en de beveiliging, mogen als bedrijfskosten in aftrek worden gebracht.154 Het ontbreken van speciale fiscale faciliteiten voor het instellen van een bedrijfscollectie, betekent naar mijn mening niet dat een bedrijfscollectie een onnodige kostenpost is. De onderneming kan zich met een bijzondere collectie onderscheiden en positieve publiciteit ontvangen. Een bijzondere bedrijfscollectie is een fraai visitekaartje voor de onderneming.
2.5.9 Conclusie Voor (culturele) instellingen zijn er diverse faciliteiten gecreëerd in de Wet Vpb 1969. In het kader van stimulering van cultureel ondernemerschap is een aantal bepalingen voor de ANBI en culturele instellingen verruimd in de Wet Vpb 1969; de faciliteit rond de fiscaal fondswervende instelling is daarentegen beperkt. Dit is mijns inziens tegenstrijdig en niet bevorderlijk voor de stimulering van het cultureel ondernemerschap. Ook kan een ondernemer (zowel van een eenmanszaak als van een kapitaalvennootschap) kunst aankopen via de onderneming. Hiervoor bestaan geen speciale faciliteiten of vrijstellingen. Een onderneming kan aftrekbare giften doen voor de Wet Vpb 1969. De vraag rijst welke betekenis deze bepaling in de praktijk heeft, omdat kwestieus is of een rechtspersoon vrijgevig kan zijn.
2.6 Algemene Wet Rijksbelastingen De Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) is een algemene wet waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor de overige belastingwetten. Per 1 januari 2012 is de definitie van de ANBI verplaatst van art. 6.33 lid 1 onder b Wet IB 2001 naar art. 2 lid 3 onderdeel m jo 5b AWR.155 De definitie van de ANBI geldt voor meerdere rijksbelastingen, daarom is de definitie opgenomen in de AWR.156 De Geefwet heeft een specifieke categorie van de ANBI geïntroduceerd: de culturele instelling. De definitie hiervan is opgenomen in art. 2 lid 3 onderdeel n jo art. 5b lid 4 AWR. Ook de definitie van de SBBI en de bepaling dat bij ministeriële regeling voorwaarden worden vastgesteld voor een
153
Steenbergen 2008, p. 85 e.v. Hemels 2008, p. 220. 155 Wet van 22 december 2011, Stb. 2011, 641, p. 6-7. 156 Kamerstukken II 2011-2012, 33 006, nr. 3, p. 21. 154
34
steunstichting SBBI, zijn naar aanleiding van de Geefwet in de AWR opgenomen, in respectievelijk art. 2 lid 3 onderdeel o jo art. 5c en onderdeel p jo art. 5d AWR.
2.6.1 ANBI De definitie van de ANBI in het huidige art. 2 lid 3 onderdeel m jo 5b AWR is grotendeels overgenomen uit art. 6.33 Wet IB 2001 (oud). De wijzigingen die zijn doorgevoerd beogen een verduidelijking van het begrip ‘algemeen nut beogende instelling’. De voorwaarden waaraan de ANBI moet voldoen worden bij ministeriële regeling gesteld en worden opgenomen in de Uitvoeringsregeling AWR. De huidige Uitvoeringsregeling Wet IB kent deze voorwaarden al, maar in de praktijk bleek hier onduidelijkheid over. In de nieuwe definitie zijn uitgesloten van het verkrijgen van de ANBI-status: kapitaalvennootschappen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen of andere lichamen waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven. Publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in art. 2:1 lid 1 BW worden onder de huidige definitie van rechtswege aangemerkt als ANBI en behoeven geen verzoek meer in te dienen. Het overgangsrecht dat is ingesteld, zorgt ervoor dat een ANBI van voor 1 januari 2012 o.g.v. art. 6.33 Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2012 onder de nieuwe bepaling valt.157
2.6.2 Culturele instelling Als een instelling als ANBI kwalificeert en zich voor ten minste 90% toelegt op cultuur, kan zij verzoeken te worden aangemerkt als culturele instelling met de bijkomende fiscale voordelen, zoals een optie voor een integrale belastingplicht en de verhoogde giftenaftrek voor schenkers aan de culturele instelling.
2.6.3 SBBI Een SBBI behartigt het sociaal belang overeenkomstig haar doelstelling. Het sociaal belang verschilt van een algemeen belang in de groep die wordt gediend. Het sociaal belang ziet op het belang dat een gedefinieerde groep heeft, een algemeen belang is het belang dat een ongedefinieerde groep bezit.
2.6.4 Conclusie Per 1 januari 2012 kent de AWR een aantal belangrijke bepalingen voor mijn onderzoek. We
157
Kamerstukken II 2011-2012, 33 006, nr. 3, p. 26.
35
vinden in deze wet de definities van de ANBI, de culturele instelling, de SBBI en de bepaling dat bij ministeriële regeling voorwaarden worden vastgesteld voor een steunstichting SBBI.
36
3. De nieuwste ontwikkelingen Per 1 januari 2012 is het Belastingplan 2012 van kracht. Een onderdeel hiervan is ‘De Geefwet’.158 Hierin is een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de kunst- en cultuursector. De Geefwet is van belang voor de private sector (particulieren en ondernemingen) en de ontvangende instellingen. Het doel is om particulieren en ondernemingen te stimuleren aan kunst en cultuur te geven. De Staatssecretaris van OC&W bracht naar voren dat er een ‘geefcultuur’ (‘Culture of Giving’)159 dient te ontstaan bij de private sector. Voorafgaand aan een geefcultuur dienen kunst- en cultuurinstellingen zich aan de andere kant te onderscheiden. Zij kunnen creatief omgaan met de fiscale faciliteiten en potentiële gevers hiervan op de hoogte stellen. Vanuit de culturele instellingen dient een ‘vraagcultuur’ (‘Culture of Asking’) te ontstaan.160
3.1 De belangrijkste punten uit de Geefwet Voor begrip van mijn onderzoek zet ik de meest relevante punten uit de Geefwet uiteen. • Ruimer beleid met betrekking tot commerciële activiteiten van ANBI’s. Dit houdt in dat commerciële activiteiten door een instelling niet langer beletten dat de ANBIstatus verkregen of behouden wordt. Beoogd is om een verzelfstandiging van culturele instellingen te creëren. Zij moeten een groter deel van hun inkomsten zelf verzamelen. • De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting is verruimd. De eerdere drempel van €227 vervalt en het aftrekplafond van 10% van de winst is verhoogd naar maximaal 50% van de winst. • Stimulering cultureel ondernemerschap. Diverse maatregelen zijn getroffen om cultureel ondernemerschap bij ANBI’s en SBBI’s te bevorderen, zoals: • Verruiming van de vrijstelling voor stichtingen en verenigingen in de Wet Vpb 1969. De winstvrijstellingen voor ANBI’s en SBBI’s waarbij het winststreven slechts een bijkomstige betekenis heeft, is verhoogd van €7.500 naar €15.000 per jaar en de grens van €37.000 in het jaar zelf en de vier voorgaande jaren is ook verhoogd naar €75.000. Daarbij vervalt de eis dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan. • Opteren integrale belastingplicht voor culturele instellingen.
158
De Geefwet is van kracht van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017. De term ‘Geefwet’ kwam voor het eerst naar voren tijdens het wetgevingsoverleg op 2 november 2009 over de begroting van het ministerie van OC&W, zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 123 VIII, nr. 33, p. 12. 159 In Nederland is dit fenomeen nog vrij onbekend. In de VS daarentegen is de geefcultuur verder ontwikkeld. 160 Kamerstukken II 2010-2011, 32 500 VIII, nr. 75, p. 2. 37
Voor zover een vereniging of stichting een onderneming drijft, is deze belastingplichtig. Er kan daarmee sprake zijn van een belast ondernemersdeel en een onbelast niet-ondernemersdeel. Eventuele exploitatie tekorten en overschotten mogen niet met elkaar worden verrekend. Door te opteren voor de integrale belastingplicht, kan de instelling de winsten en tekorten nu wel met elkaar salderen. Na de som wordt alleen de winst boven €15.000 belast. • De mogelijkheden om een (her)bestedingsreserve te vormen zijn verruimd. Deze verruiming geldt voor SBBI’s die hun winst hoofdzakelijk161 realiseren door de inzet van vrijwilligers en voor culturele ANBI’s. Als met de winst toekomstige investeringen, verbeteringen, onderhoud en projecten worden bekostigd, kunnen ze in de (her)bestedingsreserve worden opgenomen. Deze gereserveerde winsten moeten dan binnen vijf jaar worden besteed. • Multiplier voor giften aan culturele instellingen, zowel in de Wet IB 2001 als Wet Vpb 1969. De multiplier heeft als doel om giften aan culturele instellingen tijdelijk meer te bevorderen.162 Nu culturele instellingen hun eigen inkomsten moeten verzamelen, is een tijdelijke ondersteuning op zijn plaats.163 Voor de Inkomstenbelasting is het mogelijk de gift aan een culturele instelling te vermenigvuldigen met 1,25 alvorens in aftrek te brengen. Aan de extra aftrek van 25% is een maximum verbonden van €1.250. Het principe in de Vennootschapsbelasting is hetzelfde. De gift mag nu met 1,50 vermenigvuldigd worden en de extra aftrek is ook hier aan een maximum verbonden van €2.500.164 Ook voor het schenken van objecten kan gebruik worden gemaakt van de multiplier over de waarde van het object. De verhoging van 25% bij de aftrek geldt voor een gift tot €5.000. • Negatieve giftenaftrek. Vanuit de praktijk is opgemerkt dat op kleine schaal giftenaftrek in aanmerking werd genomen voor een herroepelijke schenking, terwijl de schenking het jaar erop werd herroepen. In het jaar dat de gever de schenking herroept, dient hij thans het eerder in aftrek gebrachte bedrag tot zijn box 1 inkomen te rekenen, art. 3.139 onder e Wet IB 2001. Deze bepaling is ingevoerd om misbruiksituaties te voorkomen. • Het begrip ANBI is in de Geefwet nader ingevuld.
161
Ten minste 70%. Uit onderzoek blijkt dat er meer giften naar ‘andere’ goede doelen gaan, zoals het Reumafonds, de Kankerbestrijding e.d. en minder naar goede doelen die zich richten op kunst en cultuur. 163 Op grond van de horizonbepaling vervallen per 1 januari 2017 beide multipliers. 164 De budgettaire ruimte voor deze verhoogde giftenaftrek is gevonden in een vereenvoudiging van de persoonsgebonden aftrek van uitgave voor monumentenpanden. Hiermee is €12 mln. gemoeid. 162
38
Vaststaat dat niet een kapitaalvennootschap, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een andere rechtsfiguur waarin bewijzen van deelgerechtigheid kunnen worden genomen, als ANBI worden aangemerkt. De definitie van een ANBI is overgebracht van de Wet IB 2001 naar de AWR, omdat de definitie in meerdere rijksbelastingen voorkomt. De wettelijke invulling blijft nagenoeg hetzelfde. In lid 3 zijn twaalf doelen opgesomd die als algemeen nut worden beschouwd, waaronder cultuur. Uit de kamerstukken komt naar voren dat het begrip ‘algemeen nut’ in de rechtspraak reeds voldoende is uitgekristalliseerd. De instelling moet niet alleen een in de wet genoemd doel nastreven, maar ook moeten alle feitelijke activiteiten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend op het statutaire doel gericht zijn. • Codificatie van de aftrek van de vrijwilligersvergoeding. Als een vrijwilliger afziet van de vrijwilligersvergoeding, dan kan dit als een aftrekbare gift worden aangemerkt in de Wet IB 2001 mits: (1) de ANBI verklaart dat de vrijwilliger recht heeft op de vergoeding, (2) de instelling bereid en in staat is de vergoeding uit te keren, (3) de vrijwilliger aanspraak kan maken op de vergoeding en (4) de vrijheid heeft om daarover te beschikken. • Introductie van de culturele instelling in art. 5b lid 4 AWR. Een ANBI die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend toelegt op cultuur, kan zich kwalificeren als culturele instelling.
3.2 Cultureel ondernemerschap Cultureel ondernemerschap is een manier om de financiële en maatschappelijke ondersteuning te vergroten. Het is geen nieuwe term die is geïntroduceerd door kabinet Rutte. De term werd begin 1990 geïntroduceerd. Sindsdien is het een belangrijke pijler van het Nederlandse cultuurbeleid. In de Geefwet komt naar voren dat culturele instellingen efficiënter dienen om te gaan met hun productiemiddelen om subsidieverlagingen te ondervangen. Zij dienen meer eigen inkomsten te vergaren. De Staatssecretaris van OC&W, Halbe Zijlstra, meent ‘Een vitale cultuursector is zo min mogelijk afhankelijk van de overheid. Daarom wil ik meer ruimte geven aan de samenleving en aan particulier initiatief. Een bloeiend cultureel leven is heel belangrijk voor onze samenleving. Daarom is en blijft het een kerntaak van het Rijk om voorwaarden te realiseren die de kwaliteit van kunst en cultuur verhogen en de toegankelijkheid waarborgen. ‘Cultuur in beeld’ biedt de nodige aanknopingspunten voor de omslag die we moeten maken in het 39
nieuwe cultuurbeleid, in de richting van een sterke, onafhankelijke cultuursector die ondernemend en innovatief is.’165 Zijlstra doelt op een verbreding van het financiële draagvlak. Als de culturele sector door cultureel ondernemerschap zelf voor haar financiële middelen kan zorgen, dan kunnen zij (voor een groot gedeelte) zonder de financiële steun van de overheid. De kunst- en cultuursector geeft aan dat er vanuit de overheid een ongefundeerd optimisme heerst. Duidelijk blijkt dat directe subsidies vanuit de overheid onmisbaar blijven. Ondanks veel kritiek vanuit de praktijk, zijn er wel goede voorbeelden aan te wijzen van culturele instellingen die goed draaien met minder overheidssteun. Eerlijkheidshalve dient te worden vermeld dat deze voorbeelden instellingen betreffen die van oorsprong al een volledig privaat initiatief zijn.166 Zij hebben de ervaring en een professionele staf om grotendeels onafhankelijk te blijven. Cultureel ondernemerschap en commerciële kunde zijn ook van belang om weerstand te bieden aan de steeds professioneler wordende gevers. Zij eisen in sommige gevallen borgstellingen en garantieleningen.167
Duyvestein doet in haar masterscriptie een voorstel dat ziet op een omzetting van de museale stichting naar een naamloze vennootschap met de Staat als enig aandeelhouder.168 De voormalige rijksmusea zijn in 1993 omgezet naar stichtingen, waarbij de collecties en gebouwen in eigendom bleven van de Staat. De stichtingen beheren de collecties op grond van een beheersovereenkomst voor een periode van dertig jaar.169 Duyvestein pleit voor omzetting van de stichting naar een naamloze vennootschap, gelijktijdig met de overdracht van de gebouwen en de collecties door de Staat aan de N.V. Musea hebben meer ruimte nodig om als volwaardige ondernemers te functioneren in het licht van cultureel ondernemerschap. Daarbij horen eigen productiemiddelen, zoals de collecties en de gebouwen. In haar onderzoek besteedt zij zijdelings aandacht aan de fiscale aspecten van haar voorstel.170 Onder de huidige Geefwet is dit bovengenoemde voorstel fiscaal zeer onvoordelig. In art. 5b lid 1 onderdeel a wordt een ANBI aangeduid als een instelling die per definitie geen kapitaalvennootschap kan zijn. Een aanpassing van de ANBI-regeling op dit punt is een vereiste om het voorstel van Duyvestein ook fiscaal gunstig te laten zijn.
165
Ministerie van OC&W, Cultuur in Beeld 2011, brochure OC&W, p. 5. Het Concertgebouw in Amsterdam en het Prins Bernhard Cultuurfonds zijn van oorsprong een particulier initiatief. 167 Steenbergen 2008, p. 150-151. 168 Duyvestein 2010. 169 De modelbeheersovereenkomst hoort tot het Protocol van Overdracht met betrekking tot de Verzelfstandiging van het Museum. 170 Duyvestein 2010, p. 36-38. 40 166
3.3 Kritiek De plannen van de Staatssecretaris van OC&W zijn veelvuldig bekritiseerd in de praktijk en de literatuur. Zo komen vragen naar voren als: (1) Hebben de fiscale maatregelen genoeg samenhang? Waarom zijn ze niet in één wet gepresenteerd? (2) Een van de opvallendste maatregelen is de multiplier in de inkomsten- en vennootschapsbelasting; heeft deze een positief effect op het geefgedrag? (3) Is het wenselijk om een definitie van het begrip ‘commerciële activiteiten’ op te nemen? (4) Welk onderscheid bestaat er tussen de culturele ANBI en de ‘gewone’ ANBI en een SBBI? En ten slotte: (5) Hoe wordt cultureel ondernemerschap gestimuleerd?
Het geheel van maatregelen is niet overzichtelijk. Zo zijn niet alle maatregelen ten aanzien van (culturele) ANBI’s en andere maatschappelijke instellingen opgenomen in de Geefwet, maar zijn deze verspreid over de Geefwet, het Belastingplan 2012 en de Overige fiscale maatregelen 2012.171 De Geefwet berust niet op een onverdeelde visie, alleen het financiële aspect komt duidelijk naar voren.172 Het meest opvallende novum is de multiplier waarbij een bedrag groter dan de eigenlijke gift in aftrek mag worden gebracht. Als een particulier een periodieke gift doet van jaarlijks €1.000, dan mag hij €1.250 in aftrek brengen op zijn inkomstenbelasting in box 1. Veelal komen de gevers uit de hogere inkomens waardoor de aftrek tegen 52% wordt berekend. De gift ‘kost’ de gever per saldo €350. Kun je nog spreken van vrijgevigheid van de gever als deze 35% van gift zelf bekostigt en de overige 65% afwentelt op andere belastingplichtigen? Hemels meent, mijns inziens terecht, van niet. Als de overheid toch de multiplier wil invoeren, dan kan het extra voordeel van de aftrek – de 25% – door de culturele instelling worden ontvangen. De culturele instelling die een gift ‘binnenhaalt’ verkrijgt hiermee een bonus van 25%. Deze constructie wordt ook wel ‘matching’ genoemd. De vraag rijst of de multiplier aanslaat en de kunst- en cultuursector er op vooruitgaat. Door het extra voordeel van 25% bij de culturele instelling te leggen, is dat voordeel voor haar al binnen.173 De multiplier is uitsluitend in box 1toepasbaar, maar voorgesteld is om deze ook in box 2 en box 3 te benutten als het inkomen uit box 1 ontoereikend is. Het doel van de multiplier is het bevorderen van (periodieke) giften. Als de schenker vóór 2012 een lijfrente-akte heeft opgesteld, kan er voor de resterende termijnen na 1 januari 2012 171
Koele 2011. Berman 2011. 173 Hemels 2011. 172
41
een beroep worden gedaan op de multiplier. Hiermee wordt echter geen periodieke gift bevorderd, de gift is namelijk al gedaan. De reden voor het overgangsrecht is niet nader onderbouwd en geeft reden tot kritiek.174 De multiplier geldt wel voor een gift aan een culturele ANBI (het Rijksmuseum), maar niet voor een ‘gewone’ ANBI (het Reumafonds), terwijl ook voor de laatste ANBI de directe subsidies worden verminderd. In het licht van de Geefwet wordt het gemaakte onderscheid duidelijk, maar de burger begrijpt het wellicht niet. Dit onbegrip kan resulteren in negatieve associaties met de culturele sector.175 Om de multiplier te bekostigen is de aftrek van onderhoudskosten aan monumentenpanden vereenvoudigd. Uit een evaluatie in 2009 bleek deze faciliteit effectief en efficiënt. Er was destijds geen aanleiding tot wijziging van de faciliteit.176 Het is onuitvoerbaar voor de overheid om alle monumenten in eigen beheer te hebben en deze te onderhouden. De aftrek voor onderhoudskosten vormt een tegemoetkoming voor particuliere eigenaren waarmee de monumentenzorg wordt bevorderd. Niet duidelijk wordt waarom de regering dan toch voor een verminderde monumentenaftrek kiest. Wellicht past deze faciliteit niet goed binnen de ‘sfeer’ van de Geefwet, waarin het accent ligt op geven aan kunst en cultuur. Deze kritiek is bij de bekendmaking van de plannen al geuit vanuit de praktijk. Hier is echter geen gehoor aan gegeven.177 De Geefwet is een ‘doekje voor het bloeden’. Het is het nèt niet, meent Delprat. Naar aanleiding van de invoering van de Geefwet kan zij tot nu toe één voorbeeld noemen van een schenker die de jaarlijkse gift verhoogde met €1000 aan het Prins Bernhard Cultuurfonds, omdat de verhoging voor de schenker onder de Geefwet fiscaal geen verschil maakt. Zij pleit tevens voor de volledige aftrekbaarheid van een eenmalige schenking, omdat de schenker – zeker in de huidige economische tijd – niet kan voorzien of hij een bepaald bedrag kan missen gedurende de komende jaren. Per jaar besluit de schenker welk bedrag hij aan welke instelling schenkt en het maakt daarbij verschil als het aftrekplafond van de eenmalige gift wordt opgeheven.178 Wat wordt precies met commerciële activiteiten bedoeld? Houdt de regeling ook in dat een ANBI eigen vermogen rendabel mag maken of mag beleggen in een aandelenbelang? In de wetsvoorstellen is hier nagenoeg geen aandacht aan besteed, maar de Nederlandse Orde van 174
NOB, brief aan de Tweede Kamer d.d. 5 oktober 2011, p. 10. Hemels 2011. 176 Kamerstukken II 2009-2010, 32 156, nr. 2, p. 1-3. 177 Zie o.a. Hemels 2011 en Strik, Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, brief d.d. 5 oktober 2011, p. 10-11. 178 Zie bijlage: interview met Maartien Delprat van het Prins Bernhard Cultuurfonds. 175
42
Belastingadviseurs (NOB) pleit voor een ‘ruime benadering’. Ook activiteiten waarbij goederen en diensten tegen een vergoeding in het economische verkeer worden gebracht, vallen hieronder, meent de NOB. Mits de winst voor het algemeen nuttige wordt aangewend.179 Tot 2012 bestond er geen onderscheid tussen ANBI’s. In de Geefwet is thans de ‘culturele’ instelling geïntroduceerd – een ANBI met een ‘smaakje’. Als een ANBI zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend toelegt op cultuur, kan zij zich kwalificeren als culturele instelling. Wat er precies wordt verstaan onder ‘hoogwaardig cultuuraanbod’ blijkt niet duidelijk uit de huidige wettekst. In de praktijk laat de wetgever de invulling van het begrip over aan de Belastingdienst. Naast de ANBI bestaat ook het begrip SBBI. Stemmen uit de praktijk brachten naar voren dat het onderscheid tussen een goed doel en een iets minder goed doel moet verdwijnen. Dit onderscheid dient in de praktijk te worden uitgemaakt in rechtelijke procedures waarvoor de belastingbetaler (uiteindelijk) opdraait.180 Daarbij wordt een oneigenlijke concurrentie aangemoedigd, omdat de culturele ANBI meer fiscale faciliteiten ter beschikking staan, dan de ‘normale’ ANBI.181 Er zijn twaalf doelen opgesomd die als algemeen nut worden beschouwd, waaronder cultuur. Er ontbreekt echter een restcategorie en dit is bezwaarlijk, omdat er in de praktijk onduidelijkheid kan bestaan of een bepaalde doelstelling onder de genoemde categorieën valt of niet. In de Geefwet heeft de wetgever het cultureel ondernemerschap willen bevorderen door o.a. art. 6 Wet Vpb 1969 te verruimen, aan de andere kant wordt in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen de faciliteit voor fiscaal fondswervende instellingen zeer beperkt. De NOB is van mening dat beide maatregelen elkaar tegenwerken.182 Verder wordt niet duidelijk waarom kapitaalvennootschappen worden uitgesloten van het verkrijgen van een ANBI-status. Als zij geen winstoogmerk hebben en de gelden worden aangewend voor het algemeen nut, dan vormt deze rechtsvorm geen belemmering. Wel laat de aanmoediging voor cultureel ondernemerschap veel instellingen actie ondernemen. Kwaliteit selecteert zich daarin, meent Delprat. Het is daarbij wel aannemelijk dat de grote spelers in de culturele sector overblijven en de kleine instellingen steun zoeken bij particuliere vermogensfondsen als het Prins Bernhard Cultuurfonds.183 179
Strik, NOB, brief d.d. 5 oktober 2011, p. 4-6. Berentsen 2011. 181 Koele 2011. 182 Strik, NOB, brief d.d. 5 oktober 2011, p. 16. 183 Zie bijlage: interview met Maartien Delprat van het Prins Bernhard Cultuurfonds. 180
43
Bovenstaande kritiekpunten zijn een greep uit de bezwaren vanuit de praktijk. In het najaar van 2011 werd duidelijk dat er meer tijd nodig was om alle kritiekpunten ter discussie te stellen en te verwerken: dit is onvoldoende gebeurd. Per 1 januari 2012 is de Geefwet ingevoerd en nu dient de praktijk om te gaan met alle bezwaren die hen al eerder duidelijk waren.
3.4 Culture of Asking ‘When bankers get together for dinner they discuss art, when artist get together for dinner they discuss money’ – Oscar Wilde (1854-1900) De Geefwet en de aanmoediging voor cultureel ondernemerschap dienen bij de culturele instellingen een mentaliteitsverandering te laten ontstaan. De huidige fiscale stimulansen kunnen deze verandering ondersteunen, omdat deze belastingsubsidies gericht zijn op de werving van private gelden door de culturele instellingen.184 Durven vragen is van groot belang, omdat zeker in de toekomst een nog groter deel van de inkomsten van de private sector moet komen. Het ontwikkelen van een ‘vraagbeleid’ bij culturele instellingen gaat niet van de ene op de andere dag. Het ontbreekt veelal aan marketingspecialisten en deskundig personeel. Een band vormen met het publiek is belangrijk. Met een persoonlijke aanpak kan het publiek zich bewust raken van zijn verantwoordelijkheden.185 Van belang is ten eerste dat de instelling zich een aantal vragen vooraf stelt: is er geld nodig voor korte termijn (voor de exploitatiekosten)? Voor middellange termijn (de restauratiekosten van het gebouw)? Of is de algemene continuïteit in gevaar? Aan het publiek wordt een duidelijke vraag gesteld met een specifiek doel.186 Cruciaal blijft ten slotte dat de culturele instellingen (potentiële) gevers inlichten over de bestaande fiscale stimulansen. ‘Koers Kunst’ is een initiatief dat zichzelf beschouwt als ‘Matchmaker tussen Cultuur en Publiek’ voor dit doel zijn twintig nieuwe ideeën naar voren gebracht. Hemels komt met het idee van een fiscaal aftrekbaar cultuurabonnement. De culturele instellingen moeten een marketingcampagne voeren om deze abonnementen door het bedrijfsleven te laten afnemen. Het bedrijfsleven kan deze abonnementen net als fitnessabonnementen aan hun personeelsleden aanbieden. Hemels stelt voor om de kosten tot een bepaald bedrag vrij te stellen van de loonbelasting.187
184
Hemels 2008, p. 69. Workshop Hemels 2011. 186 HeArt & Society Magazine 2011, p. 4 e.v. 187 http://koerskunst.nl/met-belastingvoordeel-naar-cultuur/ 185
44
3.4.1 Crowdfunding Een nieuwe trend om geld te werven voor een kunst- of cultuurproject is crowdfunding ofwel ‘micromecenaat’. Via een online platform komen kunstliefhebbers bij elkaar en doneren geld aan een project dat hen aanspreekt. Overheidssubsidies leiden niet genoeg tot directe betrokkenheid en participatie van het publiek, crowdfunding bereikt deze betrokkenheid wel. De kunstliefhebber maakt een project mogelijk en de kunstenaar weet wie zich voor zijn werk interesseert.188 Deze online wervingsmethode sluit goed aan bij de huidige veranderingen in de maatschappij waarbij online media een grote rol spelen.
3.5 Culture of Giving ‘This then is held to be the duty of the man of Wealth (…)’ – Andrew Carnegie (1835-1919) Moderne mecenassen189 zijn van groot belang. Nu de overheid een stap terug doet in haar subsidiebeleid kan de mecenas hier een leemte opvullen. Uit onderzoek blijkt dat voor een vermogende donateur de fiscale faciliteit een marginale rol speelt. Het geldt niet als beweegreden, maar wel als aanleiding om meer te geven. Schenkers die geven aan kunst en cultuur doen dit uit interesse en omdat zij het belangrijk vinden dat bepaalde projecten kunnen worden georganiseerd.190 Dat de regelingen bestaan moet bij particulieren en ondernemers nog meer bekend raken. Naast de overheid is de kunst- en cultuursector hier zelf ook verantwoordelijk voor.
3.5.1 Vriendenvereniging Veel musea en andere kunstinstellingen zijn een vriendenvereniging gestart die fungeert als ‘geefkring’.191 De lidmaatschapskosten zijn vaak laag, toch ontstaat een evenwichtige inkomstenbron voor de instelling.192
188
Zie voor meer informatie: Ordanini 2011, p. 443-470. En verder: www.crowdfunding.nl, www.geldvoorelkaar.nl, Amsterdams Fonds voor de Kunst, http://koerskunst.nl/het-landelijkcrowdfundingplatform-voor-cultuur/, www.denieuwereporter.nl/2010/02/crowdfunding-een-alternatieffinancieringsmodel/,www.cultuurinbeeld2011.nl/presentaties/WS%20Micromecenaat%20en%20crowdfunding. mov 189 Afgeleid van Gaius Cilnius Maecenas 70 v.Chr. – 8 v.Chr. ‘beschermheer en sponsor’ van de kunsten in het oude Romeinse Rijk. 190 Bekkers 2010, p. 10. Deze conclusie staat tegenover de conclusie uit de evaluatie naar de giftenaftrekfaciliteit. Blijkens de conclusie in deze evaluatie kan niet worden geconcludeerd dat de giftenaftrekfaciliteit leidt tot meer of grotere giften. Bekkers haalt de evaluatie uit 2009 niet aan in zijn onderzoek. 191 Steenbergen 2008, p. 138 e.v. 192 Het Concertgebouw kent bijvoorbeeld een van de grootste vriendenverenigingen met 13.000 leden.
45
3.5.2 De Nationale Kunst Loterij Per 1 september 2011 is er vanuit de kunstwereld een nieuw initiatief gestart in de vorm van de Nationale Kunst Loterij. Onder het motto ‘winnen met een doel’ kun je voor €10 een lot kopen en maak je, naast een geldbedrag, kans op kunstwerken uit de catalogus. De opbrengst komt in zijn geheel ten goede aan kunst en cultuur in Nederland.193
3.6 Conclusie De Geefwet en de aanmoediging voor het cultureel ondernemerschap moeten aan de ene kant de private sector stimuleren meer aan kunst en cultuur te geven en aan de andere kant de culturele sector aanzetten tot het verwerven van meer eigen gelden. De aangekondigde veranderingen hebben tot veel kritiek geleid, omdat, zo menen stemmen uit de praktijk, er geen samenhang en effectiviteit blijkt uit de genomen maatregelen.
193
www.dnkl.nl
46
4. Rechtsvergelijking De stimulering van de kunst- en cultuursector door middel van belastingvoordelen is een internationaal fenomeen. Veel landen kennen eigen fiscale faciliteiten om kunst en cultuur op nationaal niveau te stimuleren.194 In het navolgende hoofdstuk vergelijk ik de regelingen in Nederland met die van een aantal andere landen waarbij een aantal fiscale faciliteiten overeenkomen en enkele verschillen. Tot slot trek ik mijn conclusie en doe ik aanbevelingen.
4.1 Italië Binnen Europa staat Italië bovenaan de Werelderfgoedlijst van UNESCO met de meest beschermde monumenten. Het is een land met een rijke historie, bijzondere musea en is heden toonaangevend in de moderne kunst en kunstnijverheid. Het wetsbesluit nr. 460 uit 1997 ziet op de fiscale behandeling van non-profit organisaties.195 Veel non-profit organisaties vragen een zogenaamde ‘ONLUS-status’ aan, wat staat voor nonprofit organisatie met een sociaal oogmerk.196 Een ONLUS die commerciële activiteiten ontplooit, moet voor deze activiteiten een afzonderlijke boekhouding voeren. Op deze manier blijft overzichtelijk welk van de activiteiten de overhand heeft. Voor de ONLUS geldt een vereenvoudigde inkomstenbelasting en btw, mits de winst onder een bepaalde som blijft. Over de inkomsten die de ONLUS genereert uit haar sociale en culturele activiteiten, wordt geen belasting geheven. Ook de inkomsten uit onroerend goed welke ter beschikking staat aan de ONLUS, worden niet belast. De verkoop van goederen en het verlenen van diensten aan leden, abonnees of deelnemers van de ONLUS zijn niet onderhevig aan btw. Tevens is de verkoop van publicaties door werknemers (of vrijwilligers) van de ONLUS die de statutaire doelstelling nastreven, vrijgesteld van btw. Aankopen zijn wel onderworpen aan btw en deze kan niet worden teruggevraagd.197 De ONLUS is eveneens vrijgesteld van erf- en schenkbelasting, registratieplicht en lokale belastingen.198 Het Presidentiële besluit uit 1986 kent een aftrek voor giften aan kunst en cultuur. De belastingplichtige kan de gift in aftrek brengen op het belastbare inkomen, mits hij de gift kan staven met bewijs, bijvoorbeeld rekeningafschriften of een stortingsbewijs. Het is niet
194
Zie voor een overzicht van verschillende landen en hun culturele beleid: www.culturalpolicies.net Decreto Legislativo 4 dicembre 1997, nr. 460. 196 ‘ONLUS’: Organizzazione Non Lucrativa di Utilità Sociale. Deze figuur komt gedeeltelijk overeen met een Nederlandse ANBI. Ook hier kunnen coöperatieve vennootschappen niet worden aangemerkt als een ONLUS, zie art. 150 lid 1, Decreto del Presidente della Repubblica 22 dicembre 1986, nr. 917, (DPR 1986, nr. 917) ‘(…) ad eccezione delle società cooperative’ ofwel ‘met uitzondering van coöperatieve vennootschappen’. 197 Trupiano 2005, p. 340-341. 198 Trupiano 2002, p. 1311. 195
47
toegestaan om een gift in ‘cash’ in aftrek te brengen.199 Voor particulieren geldt voor een gift aan een ONLUS een aftrekmaximum van €2.065,83.200 Voor bedrijven geldt dat een gift aan een ONLUS of andere instelling volledig in aftrek kan worden gebracht.201 Bij de ontvangende partij is de gift onbelast, tenzij een bepaald, jaarlijks vast te stellen bedrag wordt overschreden.202 Dit bedrag wordt jaarlijks door het Ministerie van Erfgoed en Culturele Activiteiten (MiBAC) vastgesteld.203 Overige giften aan kunst en cultuur kunnen voor 19% van de (bruto)waarde in aftrek worden gebracht.204 De ontvangende instelling verkrijgt de gift onder de voorwaarden dat met het geld een culturele en artistieke investering wordt gedaan. De investering mag geen financieel rendement opleveren. Het MiBAC houdt toezicht op de besteding van de giften. Zo wordt periodiek (1) vastgesteld wie de ontvangende partij is, (2) bepaald hoe groot de giften zijn en of het doel waarmee de gift is gedaan overeenkomt met de statutaire doelstelling van de instelling, (3) toezicht gehouden op de besteding van de giften, en ten slotte (4) contact gehouden met het Ministerie van Financiën over de schenkers en de hoogte van het bedrag. Voor zowel particulieren als bedrijven die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud, bescherming of het herstel van culturele goederen geldt onder bepaalde voorwaarden een kostenaftrek van 19%. De voorwaarden zijn beperkend. De gemaakte kosten moeten voortkomen uit een wettelijke verplichting. Als deze ontbreekt dan dient het MiBAC in overleg met het Ministerie van Financiën een certificaat af te geven.205 De aanvraagprocedure voor het verkrijgen van dit certificaat is gecompliceerd, bovendien is de aftrek in een aantal gevallen niet mogelijk. Zo mag de bestemming van het goed niet wijzigen zonder voorafgaande toestemming van de afdeling administratie van het MiBAC.206 Ook bij handelen in strijd met het voorkeursrecht van de Staat en het exporteren van goederen die aangemerkt zijn als van cultureel belang, wordt de aftrek niet verleend.207
199
Art. 15 lid 1 i-bis, DPR 1986, nr. 917. De wet komt uit 1986 en geeft 4 mln. Italiaanse Lire aan, omgerekend komt dat neer op €2.065,83. Zie art. 15 lid 1 i-bis ‘Detrazioni per oneri’ ofwel ‘kostenaftrek’, DPR 1986, nr. 917. Andere bedragen staan wel aangegeven in Euro’s. Mij is niet bekend waarom dit niet is aangepast in deze bepaling. 201 Art. 38 ‘Erogazioni liberali per progetti culturali’ ofwel ‘donaties aan culturele projecten’, Collegato Fiscale alla Legge Finanziaria 2000, nr. 342. 202 Het belastingtarief bedraagt 37%. Art. 38 lid 2 Collegato Fiscale alla Legge Finanziaria 2000, nr. 342. De wet legt uit hoe de berekening in zijn werk gaat. Vgl. art. 100 lid 2 onderdeel m DPR 1986, nr. 917. 203 Ministero per i Beni e le Attività Culturali (MiBAC). 204 Art. 15 lid 1, DPR 1986, nr. 917. o 205 Art. 15 lid 1 j art. 100 lid 2 onderdeel e ‘Oneri di utilità sociale sono inoltre deducibili’ ofwel ‘kosten ten algemeen nutte zijn ook aftrekbaar’, DPR 1986, nr. 917. De goederen zijn aangemerkt als van cultureel belang door het MiBAC. 206 Amministrazione per i Beni Culturali e Ambientali. 207 Art. 100 lid 2 onderdeel e, DPR 1986, nr. 917. Zie ook Hemels 2008, p. 232. 200
48
Culturele sponsoring door bedrijven kent dezelfde fiscale regeling als reclamekosten en zijn volledig aftrekbaar. Als voorwaarden geldt dat duidelijk blijkt welke kosten tegenover welke advertentie staat. Sponsoring wordt niet expliciet in de wet genoemd, maar het dient wel onder reclamekosten te worden geschaard. De kosten kunnen worden opgevoerd in het jaar van uitgave of in gelijke termijnen worden verdeeld over de vier daaropvolgende boekjaren.208 De Italiaanse fiscale wetgever geeft de mogelijkheid aan bedrijven om aangekochte kunstwerken voor één derde van het aankoopbedrag in vijf jaarlijkse termijnen ten laste van de fiscale winst te brengen. Indien een zelfstandig beroepsbeoefenaar een kunstwerk ten laste van de winst wil brengen, dan is dat mogelijk voor zover de aankoopsom niet meer dan 1% van de omzet bedraagt. De btw die over het kunstwerk is betaald, kan niet worden teruggevraagd.209 Op een conferentie in Rome op 3 december 2009 zijn de resultaten besproken van een onderzoek naar geven aan kunst en cultuur in Italië. Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het technisch-wetenschappelijk comité voor culturele economie gelieerd aan het MiBAC.210 Het onderzoek bracht in kaart welke giften plaatsvonden, wie de gevers waren en welke redenen zij hanteren. Voornamelijk vrouwen in Noord-Italië geven aan kunst en cultuur. Zij geven rechtstreeks aan de culturele sector, omdat zij het behoud van het nationale culturele erfgoed belangrijk vinden. Daarbij hebben zij een wantrouwen in het beheer van publieke geldmiddelen. Zij geloven niet dat de overheid zorgt voor een bloeiende culturele samenleving. Eén op de drie ondervraagden uit het onderzoek is bereid om een gift te doen aan musea die zorgdragen voor het artistieke erfgoed in het land. Daarbij geeft 48% van de mannelijke ondervraagden aan meer kunst en cultuur te geven als het aftrekplafond wordt verhoogd van 19% van de gift naar bijvoorbeeld 50%. Het comité doet tot slot een aantal aanbevelingen: de bestemming van de gift dient transparanter te zijn, de fiscale regelingen moeten worden heroverwogen en een nationale geefcampagne kan het algemeen belang laten inzien van geven aan kunst en cultuur.211 Het blijkt echter moeilijk om de regeringsmeerderheid te krijgen voor het aanpassen van de fiscale bepalingen. De Minister 208
Art. 108 lid 2‘Spese relative a più esercizi’ ofwel ‘kostenspreiding’, DPR 1986, nr. 917. Zie ook: CEREC 2007, p. 12-13. 209 Art. 54 ‘Determinazione del reddito di lavoro autonomo’ ofwel ‘Vaststelling van het zelfstandig inkomen’, Zie lid 5: ‘di oggetti di arte, di antiquariato’ ofwel ‘kunstobjecten, antiquariteiten’. DPR 1986, nr. 917. Zie Hemels 2008, p. 232. 210 Comitato Tecnico- Scientifico per l’Economia della Cultura del Ministero per i Beni e le Attività Culturali. 211 www.civita.it/centro_studi_gianfranco_imperatori/pubblicazioni/i_quaderni/donare_si_puo_gli_italiani_e_il_ mecenatismo_culturale_diffuso. Het comité heeft een publicatie uitgebracht: ‘Donare si può? Gli Italiani e il mecenatismo culturale diffuso’ ofwel ‘Kunt u doneren? De Italianen en het brede culturele mecenaat’.
49
van Cultuur en de Minister van Economische zaken staan niet zelden tegen over elkaar in het debat over dit onderwerp.212 De websites van Italiaanse musea vermelden niets over de mogelijkheid van giftenaftrek voor particulieren en bedrijven.213 Ook professioneel georganiseerde vriendenverenigingen verbonden aan de grote musea (zoals later aan bod komt bij Frankrijk) zijn, blijkens mijn onderzoek, een onbekend verschijnsel. Dit is een kans die de Italiaanse culturele sector helaas onbenut laat.
4.2 Duitsland Duitsland kent vergelijkbare regelingen met Nederland zoals ik die hierna zal schetsen. Ik begin echter met een bijzondere bepaling in de Duitse inkomstenbelasting. Net als in Nederland zijn de uitgaven en opbrengsten van privaat kunstbezit niet aan belasting onderhevig. Dit houdt in dat de kosten voor verzekering en restauratie in principe niet in aftrek kunnen worden gebracht. §10g van de Duitse inkomstenbelasting wijkt af van deze bepaling.214 Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om kosten voor onderhoud en restauratie voor in Duitsland beschermde cultuurgoederen in aftrek te brengen op de inkomsten die worden belast met inkomstenbelasting. De betreffende cultuurgoederen moeten wel openstaan voor wetenschappelijk onderzoek en toegankelijk zijn voor het publiek, tenzij er dwingende redenen bestaan die dit niet mogelijk maken. De kostenaftrek geldt voor monumenten en bijbehorende tuinen, die in de nationale of regionale wetgeving als beschermd zijn aangemerkt. Eveneens komen in aanmerking meubelen, kunstvoorwerpen, kunstcollecties, wetenschappelijke verzamelingen, bibliotheken of archieven die ten minste twintig jaar familiebezit zijn van de belastingplichtige of zijn opgenomen in het register van nationale waardevolle cultuurgoederen of het nationale archief. Het behoud van deze cultuurgoederen moet vanwege de kunsthistorische of wetenschappelijke waarde van algemeen belang zijn.215
212
www.culturalpolicies.net/web/italy.php?aid=515&ycc=200&Terms=5.1.5 www.museionline.it/services/chisiamo.php Op deze verzamelwebsite van Italiaanse musea, wordt niets vermeld over de huidige belastingvoordelen voor belastingplichtigen bij het doen van een schenking. Een online informatiebrochure van het Palazzo Strozzi in Florence brengt ‘Amici +’ ofwel grote schenkers (jaarlijkse schenking van boven de €500,-) op de hoogte van de voordelen van een schenking zoals gratis toegang, uitnodiging voor bijzondere evenementen e.d. Het belastingvoordeel wordt niet vermeld, zie www.palazzostrozzi.org/Sezione.jsp?idSezione=603&idProgetto=2&idLinguaSito=2 Ook het algemeen Cultuur en Natuur Fonds vermeldt niets over de fiscale voordelen van giften op hun website: www.fondoambiente.it/dona-subito-al-fai.asp# De website van VitaGiving geeft aan dat er fiscale voordelen bestaan, maar gaat hier verder niet op in: www.vitagiving.it/index.asp?ling=ita 214 ‘Einkommensteuergesetz’ (‘EstG’) ofwel ‘Wet op de inkomstenbelasting’ Zie voor de online wettekst: http://www.gesetze-im-internet.de/bundesrecht/estg/gesamt.pdf 215 §10g (1) nr. 4 EstG. Zie ook Hemels 2008, p. 233. 213
50
De Duitse inkomstenbelasting kent een belastingvrijstelling voor inkomsten216 die worden ontvangen van een publieke stichting. De vergoeding moet zijn gedaan met het oog op directe besteding aan een studie of opleiding, de wetenschap of kunsten. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat de ontvanger tegenover de gift niet tot een tegenprestatie is gehouden noch op het gebied van de wetenschap noch op het gebied van de kunstuitoefening; het mag ook geen vergoeding voor arbeid betreffen.217 Bedrijven, verenigingen en fondsen die blijkens de statuten, of stichtingen die door een effectief bestuur, uitsluitend en rechtstreeks een charitatief doel nastreven, zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting.218 Deze volledige vrijstelling geldt niet als er commerciële activiteiten worden ontplooit.219 Door middel van een giftenaftrekfaciliteit kunnen particulieren 100% van de gift in aftrek brengen op hun belastbare inkomen met een maximum van 20% van het belastbare inkomen. Bij giften groter dan €25.000 kan de gift in vijf jaarlijkse gelijke termijnen in aftrek worden gebracht. Bedrijven kunnen de gift volledig in aftrek brengen met een maximum van 20% van de belastbare winst of 0,004% van de omzet.220 Uit onderzoek door het Maecenata Institut für Philantropie und Zivilgesellschaft blijkt dat er een grote geefcultuur bestaat in Duitsland. In totaal gaat het jaarlijks er gemiddeld €500 mln. om in giften uit de private sector.221 Particulieren geven daarbij gemiddeld 3,5 keer zoveel dan bedrijven.222 In de Duitse erf- en schenkbelasting is kunst (gedeeltelijk) vrijgesteld.223 Kunstvoorwerpen en collecties, wetenschappelijke verzamelingen, bibliotheken en archieven zijn voor 60% van hun waarde vrijgesteld, mits het behoud van deze voorwerpen vanwege hun kunst-, historische- of wetenschappelijke waarde van algemeen belang is. Daarbij geldt dat de jaarlijkse kosten van deze voorwerpen de opbrengsten daarvan veelal overschrijden. Als belangrijke voorwaarde geldt dat de voorwerpen ter beschikking staan of worden gesteld in het kader van onderzoek of het openbaar onderwijs. Voor een volledige vrijstelling dient ook aan de volgende voorwaarden te worden voldaan: (1) de belastingplichtige is bereid om het 216
‘Steuerfreie Einnahmen’ ofwel ‘Belastingvrij inkomen’, § 3 (11) EstG. § 3 (11) EstG. Vergelijk art. 6.33 Wet IB 2001 waar de gift wordt gedefinieerd als een bevoordeling uit vrijgevigheid waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. 218 Körperschafsteuergesetz (KStG)‘Vennootschapsbelasting’, § 5 Befreiungen ‘vrijstellingen’ (1) nr. 9. KStG. Zie voor de online wettekst: www.gesetze-im-internet.de/kstg_1977/__5.html 219 § 5 (1) nr. 9, tweede volzin KStG. 220 § 9 (1) nr. 2 (a)(b) KStG. 221 www.culturalpolicies.net/web/comparisons-tables.php?aid=41&cid=46&lid=en 222 Steenbergen 2008, p. 103. 223 Erbschaftsteuer- und Schenkungsteuergesetz (ErbStG). 217
51
object onder de beperkingen van de monumentenzorg te plaatsen en (2) de objecten zijn al minstens twintig jaar familiebezit, staan op de nationale erfgoedlijst of zijn opgenomen in het nationale archief van waardevolle objecten.224 Zowel de gedeeltelijke als de volledige vrijstelling vervalt met terugwerkende kracht als het object binnen tien jaar niet meer aan een van de bovengenoemde voorwaarden voldoet.225 Onroerend goed dat toegankelijk is voor publiek, zonder dat dit voortvloeit uit een wettelijke verplichting, is volledig vrijgesteld. 226 Deze regeling is met name van toepassing op parken en kastelen. Ook de Duitse fiscale wet kent de mogelijkheid om met een kunstwerk erfbelasting te voldoen. Voorwerpen van kunst of wetenschap, maar ook verzamelingen, bibliotheken, archieven, mits hun belang voor de kunst, geschiedenis of wetenschap van algemeen belang is, komen in aanmerking. De belastingplichtige sluit met de Minister van Financiën een contract waarin wordt vermeld dat aan de belastingplicht is voldaan door het overdragen van een specifiek kunstobject.227 Een commissie beoordeelt of het object in aanmerking komt voor de regeling. Een beschrijving van de commissieleden en hun achtergronden ontbreekt in de betreffende wet. Ook publiceert de commissie geen overzicht met verworven kunstobjecten. Dit maakt niet mogelijk om een goed beeld te krijgen van de regeling en de (eventuele) successen.
4.3 Engeland Engeland kent een ontwikkelde geefcultuur en een succesvolle bepaling om met kunst belasting te voldoen.228 Het Museums, Libaries and Archives Council (‘MLA’) is verantwoordelijk voor deze belastingsubsidie.229 Door middel van deze regeling zijn onder andere werken van Constable, Turner en Bellini weten te behouden.230 Recent is een schilderij van de Italiaanse meester Guercino The Samian Sibyl via deze regeling verkregen.231 Voor de regeling is een commissie geïnstalleerd bestaande uit elf deskundigen, die ook gebruikmaken van experts werkzaam bij musea. Niet alleen adviseert de commissie welke werken in aanmerking komen, zij adviseert de minister ook in welk museum het werk het beste tot zijn recht komt. De commissie adviseert niet over manuscripten, dit valt onder de taak van de
224
‘Steuerbefreiungen’ ofwel ‘belastingvrijstellingen’, §13 (1) nr. 2, onder a en b en aa en bb ErbStG. §13 (1) nr. 2, laatste zin ErbStG. 226 §13 (1) nr. 3 ErbStG. 227 Abgabenordnung (AO) ‘Belastingwet’, § 224a Hingabe von Kunstgegenständen an Zahlungs statt ofwel ‘overdragen van kunstwerken in plaats van betaling’. Zie voor de online wettekst: www.gesetze-iminternet.de/ao_1977/BJNR006130976.html 228 ‘The Acceptance in Lieu (AiL) scheme’, www.culture.gov.uk/what_we_do/cultural_property/3292.aspx 229 www.mla.gov.uk/what/cultural/tax 230 De Waard 2004. 231 http://press.artscouncil.org.uk/Press-Releases/Guercino-s-The-Samian-Sibyl-acquired-for-the-nation-5f8.aspx 225
52
commissaris van historische manuscripten van het Nationaal Archief. Elk jaar brengt de commissie een rapport uit over de verkregen kunstwerken. Deze rapporten zijn te downloaden van de website van het MLA.232 Nationale musea in Engeland zijn kosteloos voor het publiek toegankelijk. Het ‘VAT refund scheme for National museums and galleries’ is een bijzondere faciliteit op grond waarvan een aantal belangrijke musea onder voorwaarden betaalde btw uitgekeerd krijgen.233
4.3.1 Gift Aid Gift Aid werd in 1990 geïntroduceerd als een manier om de gift te vergroten voor de ontvangende instelling. Van elke ₤1 die de belastingplichtige schenkt, kan de kwalificerende instelling 25p terugvragen aan HM Revenue & Customs (HMRC).234 Om in aanmerking te komen voor Gift Aid (1) moet de gift worden gedaan aan een geregistreerde instelling, (2) de gever belastingplichtig zijn in het Verenigd Koninkrijk, (3) in het betreffende belastingjaar moet de betaalde inkomsten- of vennootschapsbelasting ten minste gelijk zijn aan het bedrag dat de culturele instelling terugvraagt en ten slotte (4) zijn er beperkingen aan het voordeel dat de gever kan genieten. De gever kan aan de culturele instelling meedelen dat hij de gift graag als Gift Aid wilt laten gelden. Dit kan door middel van een eenvoudige verklaring aan de ontvangende instelling. Bij een gift door een gever van wie het bruto-inkomen is belast tegen het basistarief van 20%, kan de culturele instelling belasting terugvragen die de gever heeft betaald. Bijvoorbeeld: de gever schenkt ₤1.000 aan een geregistreerde instelling, de begunstigde instelling kan dan ₤250 terugvragen. De som komt op ₤1.000 / 0.8 = ₤1.250, omdat het (basis)belastingtarief op 20% ligt. De gever (niet de ontvangende instelling) die in een hoger belastingtarief zit, kan het verschil tussen het basistarief (20%) en het hoge tarief (40%) vorderen bovenop de gedane gift. Er is geen maximum aan het belastingvoordeel verbonden. Ook voor periodieke giften geldt deze regeling. De gever kan als dank voor zijn gift gunsten ontvangen van de culturele instelling. Deze voordelen zijn aan een maximum gebonden. Als het voordeel boven een bepaalde grens komt, wordt de eerder gedane gift niet als kwalificerende gift beschouwd. De gift komt daarmee niet 232
www.mla.gov.uk Value Added Tax Act 1994, Part II ‘Reliefs, exemptions and repayments’ Section 33A Refunds of VAT to museums and galleries. 234 ‘HMRC’, ‘Her Majesty’s Revenue and Customs’. Dit departement is verantwoordelijk voor het innen van de belastingen en voor de uitkering van een aantal overheidssubsidies. www.hmrc.gov.uk/menus/aboutmenu.htm 233
53
in aanmerking voor het belastingvoordeel. Naamsvermelding van de donateur op promotieuitingen is toegestaan, mits de vermelding bescheiden is.235 De Gift Aid-constructie kan ook worden toegepast door bedrijven. De ontvangende instelling zal zelden btw over de gift in rekening brengen. Giften in natura komen niet in aanmerking voor deze regeling en als het bedrijf een tegenprestatie ontvangt van de begunstigde instelling geldt daarvoor een maximum van ₤500.236 In 2001 startte in Engeland een nationale campagne onder het motto ‘Getting Britain Giving’. Het doel was om belastingplichtigen te stimuleren meer aan kunst en cultuur te geven en een ‘culture of giving’ te creëren. De pijlers waren gericht op: (1) vermogende personen, (2) fiscaal-effectief geven, (3) werkgevers en werknemers en (4) jongeren. Het resultaat was dat ‘individual giving’ sterk steeg. Jaarlijks gaat er ruim ₤450 mln. om in giften uit de private sector.237 In Nederland staat deze teller jaarlijks op €50 mln. Engeland loopt in Europa voorop wat betreft private financiering van kunst en cultuur.
4.4 Ierland Erfbelasting betalen met een kunstwerk is in meeste Europese landen mogelijk. In Ierland is het mogelijk om naast erfbelasting ook overdrachtsbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en schenkbelasting te voldoen, met inbegrip van rente en boetes.238 De regeling blijkt een succes en ook veel bedrijven maken hier gebruik van. Onder andere Guinness en de Bank of Ireland deden een beroep op de faciliteit om vennootschapsbelasting te voldoen. Zij kochten kunstwerken aan ter waarde van de verschuldigde belasting om deze vervolgens over te dragen aan de Staat. Zij verkregen hierbij niet zelden positieve publiciteit.239 De overheid verleent daarbij veel openheid over de aanwinsten.240 De Ierse overheid heeft recent een wijziging voorgesteld om belastingvermindering voor giften aan erkende instellingen te vereenvoudigen. De huidige giftenregeling in sectie 848A van de Taxes Consolidation Act 1997 voorziet in een fiscale vrijstelling aan de gever tegen het marginale belastingtarief van 20% of 41% voor giften boven de €250 aan erkende instellingen. De Minister van Financiën is voornemens de huidige regeling op een aantal 235
www.philanthropyuk.org/publications/guide-giving/how-give/gift-aid-individuals en www.hmrc.gov.uk/individuals/giving/gift-aid.htm Wat met ‘bescheiden’ wordt bedoeld, wordt niet duidelijk. 236 CEREC 2007, p. 17. 237 De campagne liep van 2001-2004. Steenbergen 2008, p. 32-33. www.instituteforphilanthropy.org www.philanthropyuk.org/quarterly/articles/legislating-philanthropy-government-and-giving. 238 www.ahg.gov.ie/en/Culture/Schemes/TaxReliefforHeritageDonations/ Zie ook: Hemels 2008, p. 247. 239 Hemels 2008, p. 248. 240 Zie de lijst van verkrijgingen van 1995 tot/met 2010 www.ahg.gov.ie/en/Publications/ArtsPublications/Donations%201995%20to%20date.pdf
54
punten te wijzigen per januari 2013. (1) Zo worden giften door alle particulieren in de nieuwe regeling hetzelfde behandeld. Daarbij wordt de belastingvermindering terugbetaald aan de instelling. Dit zou betekenen dat het voor de belastingplichtige niet langer mogelijk is om de gift in aftrek te brengen. (2) Er wordt een samengevoegd percentage van belastingvermindering ingevoerd voor alle belastingplichtigen, ongeacht tegen welk belastingtarief zij zijn belast. Dit zou neerkomen op een teruggave van ongeveer 30%. Alle giften worden geïnd op dezelfde manier zoals dat heden gebeurt met particuliere giften binnen het Pay-As-You-Earn (PAYE) verzamelsysteem.241 (3) De beperking in de huidige giftenregeling voor grootverdieners komt te vervallen en ten slotte (4) wordt een jaarlijks maximum geïntroduceerd onder de nieuwe regeling van €1 mln. belastingvermindering per persoon. De huidige Minister van Financiën geeft aan dat het Ministerie van Financiën samen met de Irish Charities Tax Reform Group heeft overlegd over een vereenvoudiging van de fiscale bepalingen om zo de administratieve lasten te beperken.242 De vereenvoudiging is daarmee niet met het oog op de stimulering van giften aan kunst en cultuur door belastingplichtigen.
4.5 Verenigde Staten Er wordt wel gedacht dat de fiscale faciliteiten voor kunst en cultuur in de Verenigde Staten (VS) beter geregeld zijn dan in Nederland. Er bestaat inderdaad een grote ‘geefcultuur’, maar op de vraag of de fiscale faciliteiten beter geregeld zijn, geef ik in de navolgende paragraaf antwoord. Particulieren en bedrijven kunnen giften doen in contanten of in natura243 aan kwalificerende instellingen. Alleen een gift aan een kwalificerende instelling komt in aanmerking voor aftrek in de inkomsten-, schenk- of erfbelasting. Een kwalificerende instelling wordt in de Internal Revenue Code (IRC) aangeduid als een instelling die is uitgesloten van vennootschapsbelasting over het inkomen dat door de instelling is vergaard. Er bestaat een groot aantal vrijgestelde instellingen, maar de meest voorkomende instelling wordt in IRC § 501 (c)(3) omschreven als ‘Corporations, and any community chest, fund, or foundation, organized and operated exclusively for religious, charitable, scientific, testing for public safety, literary, or educational purposes (…).’244 De instellingen mogen geen particulier 241
(Wellicht) vergelijkbaar met ons draagkrachtbeginsel. www.philanthropyuk.org/news/2012-03-02/irish-government-proposes-simplification-tax-relief-donations en www.finance.gov.ie/documents/pressreleases/2012/mn085append.pdf 243 Waarvoor de waarde in het economische verkeer wordt gehanteerd, ‘Fair market value’. In de Code of Federal Regulations, § 20.2031-1(b) staat de definitie die zowel geldt voor Estate Tax, Gift Tax als Income Tax. 244 Internal Revenue Code 1986 (IRC), § 501 (c)(3). 55 242
belang dienen en in beperkte mate aan politieke lobby doen. Openbare musea vallen onder deze omschrijving. Bepaalde private musea die functioneren als zelfstandige organisaties, vallen onder een speciale categorie waarbij niet alle fiscale faciliteiten van toepassing zijn. Om als kwalificerende instelling te gelden, dient er voorafgaand een aanvraag te worden gedaan bij de Internal Revenue Service (IRS).245 Ruim 1.7 mln. instellingen zijn al geregistreerd.246
4.5.1 Income Tax Een gift komt in aftrek op de inkomstenbelasting, mits het geen toekomstige gift betreft en aan de voorwaarden uit de wet voldoet.247 Verwarrend is dat de gift moet zijn gedaan aan een instelling waarvan de definitie is opgenomen in een andere bepaling (IRC § 170(c)(2)) dan in de eerder genoemde bepaling (IRC § 501 (c)(3)). De bewoording van de bepalingen is vergelijkbaar, maar niet identiek. Het inkomstenbelastingtarief in de VS beloopt maximaal 35% en daarbij geldt een maximum aftrek tot 50% van het bruto-inkomen. Bij een grote gift bestaat de mogelijkheid om in de vijf opvolgende jaren het restbedrag in aanmerking te nemen.248 Voor grote giften in natura dat wil zeggen die $5.000 te boven gaan, moet de schenker een gekwalificeerde beoordeling249 aanvragen. De beoordelaar moet een expert zijn op het gebied van het beoordeelde object. De beoordeling dient aan de belastingaangifte te worden gehecht.250 Als kunstwerken als investering worden aangehouden, dan worden ze aangemerkt als ‘capital asset’ en vallen ze onder de belastinggrondslag voor de vermogensbelasting. Het belastingtarief bedraagt 20%.251 Verzamelobjecten252 vallen niet onder het eerder genoemde tarief, maar onder een verhoogd tarief van 28%.253 De verzamelobjecten zijn gespecificeerd in de IRC.254
4.5.2 Gift Tax
245
www.irs.gov Cowen 2007, p. 18. 247 IRC § 170(c). 248 IRC § 170(b)(1) en (d)(ii). 249 ‘Qualified appraisal’ 250 IRC § 170(f)(11). 251 IRC § 1221(a). 252 ‘Collectibles’. 253 IRC § 1(h)(4)(A)(B) en § 1(h)(5). 254 IRC § 408(m)(2). 246
56
In de schenkbelasting bestaat een giftenaftrekregeling voor giften aan kwalificerende instellingen door burgers en onderdanen van de VS.255 De kwalificerende instellingen verschillen gedeeltelijk van de kwalificerende instellingen als gedefinieerd in IRC § 501 (c)(3). De giftenaftrekfaciliteit is niet beperkt tot giften die worden gedaan binnen de VS.256 Eveneens geldt een vergelijkbare regeling voor niet-onderdanen van de VS.257 De gift kan tot een maximum van 50% van het bruto-inkomen in aftrek worden gebracht.258 Bedrijven kunnen ook een gift in contanten of in natura doen en de waarde in aftrek brengen tot een maximum van 10% op de belastbare winst.259
4.5.3 Estate Tax Er geldt geen vrijstelling voor het vererven van kunstwerken. Giften in contanten of in natura ter zake des doods aan kwalificerende instellingen, zoals opgesomd in de wet, komen in aanmerking voor belastingvermindering van de erfbelasting. Deze aftrekregeling kent geen maximum.260 Voor de wet worden kunstwerken en het daarop rustende auteursrecht als twee zelfstandige eigendomsgoederen aangemerkt.261 Voor de giftenaftrekfaciliteit voor de verschillende belastingen, geldt er voor iedere belasting een andere definitie van ‘gekwalificeerde instelling’. Dit maakt de giftenaftrekfaciliteit niet eenvoudig. Alleen in de definities van kwalificerende instelling in de Estate Tax en de Gift Tax staat concreet dat de instelling zich moet richten op de aanmoediging van kunsten. In de overige definities zijn de doelstellingen zo ruim geformuleerd dat de aanmoediging van kunsten hieronder vallen. Voor gevers is het daarmee niet eenvoudig te weten of een begunstigde instelling onder de desbetreffende definitie valt. Daarom stelt de IRS jaarlijks een lijst op met kwalificerende instellingen. Een gift aan deze instellingen komt in aanmerking voor de giftenaftrek.262 Musea die kunstwerken in bruikleen hebben, kunnen na een bepaalde periode de volledige eigendom verkrijgen. De termijn en voorwaarden zijn per staat verschillend. In de staat Florida vermeldt de wet dat, als een museum bij een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd meer dan 25 jaar geen contact heeft gehad met de eigenaar, de volledige eigendom wordt
255
IRC § 2522(a). Hauser 2003, p. 158. 257 IRC § 2522(b). 258 IRC § 170 (b)(1)(A). 259 IRC § 170 (b)(2). 260 IRC § 2055(a). 261 IRC § 2055(e)(4). 262 IRS, pub. nr. 78, Cumulative list of organisations described in section 170(c) of the IRC 1986. 256
57
verkregen. Ingeval een bruikleen voor bepaalde tijd is overeengekomen en het museum 5 jaar na het verstrijken van de termijn geen contact heeft gehad met de eigenaar, dan wordt ook de volledige eigendom verkregen.263 De verkrijging is een soort verjaring waarbij het museum de objecten verkrijgt. In hoeverre een verkrijging via deze bepaling regelmatig voorkomt in de praktijk is mij niet bekend. Ik kan mij voorstellen dat de regeling duidelijkheid schept voor een museum ingeval er gedurende lange tijd geen contact is geweest met de eigenaar.
In Nederland verstrekt het Triodos Cultuurfonds leningen aan projecten uit de kunst- en cultuursector, die moeilijk een gangbare lening kunnen afsluiten. In de VS bestaat een dergelijke leenconstructie al sinds 1980. In de VS zijn banken wettelijk verplicht om geld te lenen aan ‘non-profits’ op voorwaarden dat deze loopt via het Nonprofit Finance Fund (NFF). De non-profits kunnen vijf jaar tegen een marktrente lenen en op deze manier hoeft de instelling niet zelf investeerders te vinden. Samen met het NFF wordt een financieel plan opgesteld en het NFF ziet toe op de afbetaling door de instelling aan de bank. Mocht het nodig zijn, dan grijpt het NFF in.264 Een veelzijdigheid in fiscale stimulansen voor kunst en cultuur kent de IRC niet, toch zijn Amerikanen gulle gevers. Uit onderzoek van ‘Giving USA’ komt naar voren dat er in 2010 $13,28 mld. werd gegeven aan kunst en cultuur. Van particulieren is 81% afkomstig en bedrijven gaven 19%.265 Particulieren geven de overgrote meerderheid. Het Museum of Modern Art in New York draait volledig op giften uit de private sector en ook hier is een onderscheid te maken naar 80% van de inkomsten van particulieren en 20% van bedrijven.266 De grootste (private) vermogensfondsen ter wereld voor onder andere kunst en cultuur zijn Amerikaans. Zij zijn zowel begunstigden als begunstigers. Wil een privaat fonds als een kwalificerende instelling worden aangemerkt dan gelden hier bepaalde voorwaarden voor. Er heerst een gunstig fiscaal klimaat voor vermogensfondsen en ze bestaan daarom in vele vormen en maten. Een voorbeeld van een groot privaat vermogensfonds is de Rockefeller Foundation met een vermogen van $3,5 mld., maar Bill en Melinda Gates beheren de meest vermogende foundation met $37,5 mld. Er wordt scherp toegezien dat de fondsen jaarlijks ten minste 5% van het vermogen uitgeven om hun status van goed doelinstelling te behouden.267 In de VS bestaat een grote geefcultuur en zij is daarin een voorbeeld voor andere landen. De 263
Florida Statutes Section 265.565 (2)(f) ‘Unclaimed property’. Zie voor de online wettekst: www.flsenate.gov/Laws/Statutes/2011/265.565 264 http://nonprofitfinancefund.org/partnerships/artsandculture 265 www.givingusareports.org/products/GivingUSA_2011_ExecSummary_Print.pdf 266 Steenbergen 2008, p. 161 267 Steenbergen 2008, p. 121.
58
grote vermogensfondsen nemen de taak van de overheid – de zorg voor een veelzijdige culturele maatschappij – voor het grootste gedeelte over. De overheid in de VS draagt gemiddeld 13% bij in de financiering van kunst- en cultuurprojecten door middel van directe subsidies; het overgrote deel komt aldus van de private sector.268
4.6 Japan De fiscale stimulansen voor kunst en cultuur in Japan zijn anders ingericht dan in Nederland of in de andere landen. De behandeling van Japan is daarom een interessante aanvulling op dit hoofdstuk. Per 1 december 2008 zijn er nieuwe regels ingevoerd omtrent de Public Interest Corporation (PIC) in het Japans Burgerlijk Wetboek. Het huidige wettelijke kader ziet er nu als volgt uit: onder de PIC-wetten vallen: publieke instellingen geïntegreerd in een vereniging en stichting. Onder specifieke regulatie vallen: Non Profit Organisations (NPO’s) die kunst en cultuur promoten, Social Welfare Corporation, Private School Corporation, Medical Corporation, Religious Corporation en Other Corporations.269 Japan kent strikte regels omtrent NPO’s , waardoor er relatief minder initiatief wordt overgelaten aan particulieren.270 Er bestaan vier categorieën NPO’s en zij dienen alle het algemeen belang. Categorie 1 kent geen fiscale voordelen. Categorie 2 kent een vrijstelling voor vennootschapsbelasting, hieronder vallen kleine, experimenterende of startende organisaties. De giften aan deze NPO’s zijn niet aftrekbaar voor zowel bedrijven als particulieren. Categorie 3 kent een vrijstelling voor vennootschapsbelasting, een lager belastingtarief voor ondernemingswinsten en een giftenaftrekfaciliteit voor bedrijven. Het bedrijf dat de gift doet, kan deze jaarlijks voor maximaal 0,5 × (0,25% van het kapitaal + 2,5% van de omzet) in aftrek brengen. Voorbeelden van deze NPO’s zijn orkesten en musea. De vierde en laatste categorie kent naast de eerder genoemde fiscale voordelen ook een giftenaftrekfaciliteit voor particulieren. De overheid heeft sinds 2009 een versoepeld beleid ten aanzien van NPO’s. Beoogd is om meer initiatieven te creëren. Het is nu eenvoudiger voor een particulier om een NPO te starten en voor een NPO om gelden te werven.271 Daarnaast is de administratieve procedure om als NPO uit de vierde categorie te kwalificeren, vereenvoudigd.272 Slechts 3,5% van alle 26.000 NPO’s valt binnen de vierde categorie. Juridisch wordt deze 268
Cowen 2007, p. 19. www.kohokyo.or.jp/english/Charitable%20organizations%20in%20Japan/legal%20framework.html 270 Goto 2006, p. 2. 271 Simon 2009, p. 7. 272 Simon 2009, p. 33. 269
59
NPO aangeduid als Tokutei Koeki Zoshin Hojin (TKZH). Onder deze laatste categorie valt een van de grootste NPO voor kunst en cultuur in Japan: het Kigyo Mécénat Kyogikai (KMK) ofwel de Vereniging Bedrijfssteun voor de Kunsten.273 Deze organisatie is door het bedrijfsleven opgericht en heeft als doel geld in te zamelen bij bedrijven (en ook bij particulieren) om daarmee kunst en kunstenaars financieel te ondersteunen en op lange termijn de culturele infrastructuur van Japan te verbeteren. Om dit doel te bereiken, dienen fiscale faciliteiten (in dit geval de giftenaftrek) binnen het bereik van particulieren en bedrijven te worden gebracht. Zij kunnen door de beperkende regelgeving hier zelf geen aanspraak op maken. De constructie werkt als volgt: kunstinstellingen en kunstenaars melden zich bij het KMK met een project waarvoor zij zelf donateurs voor moeten vinden. De begunstiger doet een aftrekbare gift aan het KMK, die de gift doorgeeft aan het desbetreffende project. De NPO’s zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting en alleen inkomsten uit commerciële activiteiten worden belast.274 Particulieren kunnen de gift tegen het maximale inkomstenbelastingtarief van 37% afzetten. De criteria voor giftenaftrek voor particulieren zijn strikt geregeld. Alleen een gift aan de allergrootste organisatie die in de vierde categorie valt, is aftrekbaar. Particulieren kunnen niet duidelijk hun voorkeur uitdrukken voor kunst en cultuur door middel van belastingsubsidies. Dit betekent dat de Japanse overheid veel autoriteit heeft op het gebied van inzet van publieke middelen.
4.7 Frankrijk Frankrijk kent een groot aantal belastingsubsidies en voerde in 2003 een campagne om meer belastingplichtigen te laten geven aan kunst en cultuur met behulp van het ‘la Mission du Mécénat’, neergelegd in de fiscale Wet op het Mecenaat 2003.275 De wet kent belastingvoordelen voor bedrijven en particulieren die kunst en cultuur ondersteunen. De website van het Ministerie van Cultuur276 is overzichtelijk en maakt een onderverdeling in bedrijven, particulieren, stichtingen en endowment fondsen, sponsoring, bijeenkomsten, cirkel van mecenassen en documentatie en juridische teksten. Ik hanteer in de navolgende paragraaf een onderverdeling in particulieren en bedrijven.
273
www.mecenat.or.jp/english/e_index.html Goto 2006, p. 7-8. 275 Loi n° 2003-709 du 1 août 2003 relative au mécénat, aux associations et aux fondations. 276 www.culturecommunication.gouv.fr/Politiques-ministerielles/Mecenat 274
60
4.7.1 Particulieren Vergelijkbaar met de Nederlandse regeling kan een particulier in Frankrijk gebruikmaken van de zogeheten ‘dation’. Een kunstobject van hoge artistieke- of historische waarde wordt aan de Staat overgedragen ter voldoening van de erfbelasting, overdrachtsbelasting of vermogensbelasting.277 De kunstobjecten worden beoordeeld door een speciale commissie die regelmatig een lijst van aanwinsten publiceert. De regeling draagt bij aan de verrijking van de openbare collectie.278 Een bijzonder voorbeeld waartoe de regeling heeft geleid, is het volgende. Na het overlijden van Pablo Picasso in 1973 werd door zijn nabestaanden een beroep gedaan op de ‘dation’. De Staat verkreeg 203 schilderijen, 158 sculpturen, 29 reliëfs, 88 keramieken, 1500 tekeningen en 1600 gravures. Het fundament werd gelegd voor het Picasso museum te Parijs.279 Jaarlijks trekt dit museum vele bezoekers die kunnen genieten van kunstwerken die anders wellicht aan het publiek waren onttrokken. Particulieren kunnen giften in aftrek brengen op hun inkomstenbelasting.280 De gever kan een som gelijk aan 66% van de gedane gift in aftrek brengen met een maximum van 20% van het belastbaar inkomen.281 De gift kan in contanten worden gedaan of in natura, bijvoorbeeld in de vorm van de schenking van een schilderij aan een museum in Frankrijk. Als de aftrek meer bedraagt dan de 20% van het belastbaar inkomen, dan kan het surplus in de vijf opvolgende jaren worden opgevoerd.282 In de vermogensbelasting kan jaarlijks maximaal €50.000 in aftrek worden gebracht, waarvan 75% wordt gedoneerd aan charitatieve stichtingen, nutsbedrijven, onderzoeksinstellingen (hoger onderwijs en kunstonderwijs, zowel openbaar als privé) welke zijn gericht op het algemene belang en geen winst beogen.283 Tegenover de gedane gift mag een tegenprestatie staan van de kunstinstelling. De waarde van de tegenprestatie mag niet groter zijn dan één vierde van de gedane gift; anders is er geen sprake meer van een gift. Bijvoorbeeld: de gever schenkt €1.000 aan een museum, dan mag 277
‘L’impôt sur la fortune’ ofwel ‘belasting op het vermogen’. Wellicht te vergelijken met box 3 in de Wet IB 2001. 278 ‘Régi par la loi du 31 décembre 1968, et entré en application en 1972’ ofwel ‘Beheerst door de wet van 31 december 1968 en inwerking getreden in1972’. ‘(…) elle permit d’acquitter des droits de succession, de mutation, ou encore l’ISF’ ofwel ‘zij staat toe daarmee de erfbelasting, overdrachtsbelasting of de vermogensbelasting te betalen’. 279 Musée national Picasso, www.musee-picasso.fr/homes/home_id23982_u1l2.htm 280 ‘L’impôt sur le revenu’ ofwel ‘belasting op de inkomsten’. 281 75% van de gift door een particulier (met een maximum van €488) kan in aftrek worden gebracht als de gift is gedaan aan een stichting zonder winstoogmerk die als doel heeft om gratis maaltijden en accommodatie aan te bieden. Art. 200-1 ter du Code Général des Impôts (CGI) ofwel de algemene belastingwet. Ik zie niet de directe link met het mecenaat. 282 Art. 200 du CGI. www.legifrance.gouv.fr/affichCodeArticle.do?idArticle=LEGIARTI000018619914&cidTexte=LEGITEXT0000 06069577&dateTexte=vig 283 Art. 885-0 V bis A du CGI.
61
het museum tot maximaal €250 aan catalogi en toegangskaarten en dergelijke verstrekken aan de gever. Sinds 1 januari 2011 geldt voor een particuliere gever het forfaitaire bedrag van €65 als tegenprestatie van de kunstinstelling. Ongeacht de hoogte van de gift, mag de ontvangen tegenprestatie niet meer bedragen dan €65.284 Voor giften aan de volgende instellingen geldt eveneens de giftenaftrekfaciliteit. De instelling moet zijn: (1) een particuliere of publieke instelling die niet in het particulier belang handelt en als belangrijkste activiteit de organisatie van podiumkunsten (toneel, opera, musical, dans, film en circus) heeft of een instelling die tentoonstellingen van hedendaagse kunst organiseert, mits toegangsgeld wordt gevraagd.285 (2) De Stichting Erfgoed (vereniging van algemeen nut) of een andere kwalificerende stichting of vereniging die ten doel heeft historische panden te restaureren, te onderhouden en open te stellen voor het publiek. Ook kan de gift zijn gedaan aan een andere erkende instelling die zich richt op monumentenbehoud. Deze belastingaftrek geldt ook voor bedrijven.286 Voorwaarde is wel dat het monument ten minste tien jaar is geopend voor het publiek.287 Erfgenamen, niet de erflater, hebben de keuze om binnen zes maanden na het overlijden van de erflater giften in contanten of in natura te doen aan een stichting die als doel het openbaar nut heeft. De waarde van de gift wordt in aftrek gebracht op de waarde van het erfdeel waarover erfbelasting wordt voldaan. De erfgenamen zijn per saldo minder erfbelasting verschuldigd als zij een gift doen aan een kwalificerende instelling.288 Particulieren die de volle eigendom van roerende of onroerende goederen289 niet willen of kunnen overdragen, kunnen wel (tijdelijk) het vruchtgebruik afstaan.290 Het vruchtgebruik moet bij notariële akte worden gevestigd ten gunste van een stichting of vereniging die is gericht op het openbaar nut, of instellingen voor hoger- of artistiek onderwijs. Het vruchtgebruik wordt gevestigd voor ten minste drie jaren. De blote eigenaar kan de waarde van het vruchtgebruik in aftrek brengen op de vermogensbelasting.291
284
www.culturecommunication.gouv.fr/Politiques-ministerielles/Mecenat/Particuliers/Le-regime-fiscal Art. 200-1-f du CGI. 286 Art. 238 bis-1 du CGI. Verdere regelingen, geen wetgeving, zijn vastgelegd in het officiële bulletin van belastingen. ‘Bulletin officiel des impôts’ (‘BOI’) 5 B-21-07, n° 133 du 31 décembre 2007. 287 Art. 200-2 bis du CGI. BOI 5 B-21-07, n° 133 du 31 décembre 2007. Décret n° 2008-195 du 27 février 2008. ‘Arrêté du 27 février 2008 fixant les conditions d’ouverture au public des monuments historiques’ ofwel ‘Besluit van 27 februari 2008 tot vaststelling van de voorwaarden voor openstelling voor publiek van historische panden’. 288 Art. 8 de la loi du 1er août 2003 en art. 788 du CGI. 289 Bijvoorbeeld een effectenportefeuille of een gebouw. 290 Voor de precieze voorwaarden, zie BOI 7 S-4-03 n° 176 du 6 novembre 2003. 291 www.culturecommunication.gouv.fr/Politiques-ministerielles/Mecenat/Particuliers/La-transmissiontemporaire-d-usufruit 285
62
Op de website voor particulieren wordt verwezen naar de Franse notaris als deskundige op het gebied van fiscale wetgeving rondom culturele instellingen.
4.7.2 Bedrijven Een onderneming die in Frankrijk belastingplichtig is, kan een gift doen aan een instelling van algemeen nut (musea, onderwijsinstellingen en bepaalde stichtingen). Frankrijk is een van de weinige landen in Europa die toestaat dat de gift niet op de (belastbare) winst in mindering wordt gebracht, maar van de feitelijk verschuldigde belasting mag worden gehaald. Het genoten voordeel is daarmee groter. De gift mag tot 60% van het bedrag, met een maximum van 0,5% van de omzet, in aftrek worden gebracht. Het eventuele resterende bedrag kan in de vijf opvolgende jaren in aanmerking worden genomen. De regeling geldt zowel voor giften in contanten als in natura.292 De eventuele voordelen die de ontvangende instelling teruggeeft aan het bedrijf moeten in de verhouding van één tot vier staan. Er kan anders een wanverhouding293 ontstaan. Bijvoorbeeld: als het bedrijf voor €1.000 schenkt, dan mag de ontvangende instelling voor €250 teruggeven aan het bedrijf in de vorm van toegangsbewijzen en catalogi.294 Na de aftrek van de gift komt het er per saldo op neer dat het bedrijf slechts 15% van de gift zelf draagt. Sponsoring is een zakelijke overeenkomst.295 Voor sponsoring geldt dat de kosten aftrekbaar zijn, mits ze zijn gedaan in directe lijn met de werkzaamheden van het bedrijf. Sponsoring kan zowel contanten als in natura.296 De kosten die het bedrijf maakt voor sponsoring worden behandeld als reclamekosten en dienen het imago van bedrijf te bevorderen. De kosten mogen echter niet buitensporig zijn in vergelijking met de tegenprestatie. Bijzonder is dat Franse bedrijven die kunst- en cultuurinitiatieven sponsoren in het buitenland ook onder de mecenaatswet vallen.297 Het toonaangevende museum het Louvre in Parijs maakt duidelijk op de website dat elke gift welkom is en vermeldt tevens de fiscale voordelen voor particulieren en bedrijven.298 Het museum kent sinds 1897 een professionele vriendenvereniging: ‘La Société des Amis du Louvre’.299 De website van de vriendenvereniging besteedt nogmaals aandacht aan de fiscale 292
Art. 238 bis-1 du CGI. ‘Disproportion marquée’ ofwel ‘duidelijke wanverhouding’. 294 BOI 4 C-2-00, n°86 du 5 mai 2000, et 4 C-5-04, n° 112 du 13 juillet 2004. 295 Zie voor de definitie van sponsoring: Arrêté du 6 janvier 1989 relatif à la terminologie économique et financière, ofwel ‘besluit van 6 januari 1989 op economische en financiële terminologie’. 296 Art. 39-1-7° du CGI. 297 www.culturecommunication.gouv.fr/Politiques-ministerielles/Mecenat/Entreprises/Le-mecenat-desentreprises-francaises-a-l-etranger 298 www.louvre.fr/en/support-louvre 299 www.amisdulouvre.fr/ 293
63
voordelen van een gift of legaat.300 Amerikaanse bedrijven kunnen ook aftrekbare giften doen aan het Louvre, mits deze worden gedaan via de ‘American Friends’-vereniging van het museum. Voor bedrijven buiten Frankrijk en de VS biedt het museum voordeelpakketten aan tot 50% van het gesponsorde bedrag. De giftenaftrekfaciliteit geldt hier niet voor.301 De mecenaatswet kent een bijzondere aftrekpost voor de verwerving van hedendaagse kunst en muziekinstrumenten door bedrijven. Als een bedrijf een kunstwerk koopt van een levende kunstenaar, dan mag de aankoopprijs in vijf jaarlijkse gelijke termijnen in mindering worden gebracht op de winst. De aftrek mag niet meer bedragen dan maximaal 0,5% van de omzet. Kunstwerken van levende kunstenaars in het bezit van het bedrijf zijn eveneens uitgesloten van (de grondslag voor de) vennootschapsbelasting. Voorwaarde voor deze aftrekpost is dat de kunstwerken voor het publiek toegankelijk moeten zijn. Deze aftrekpost geldt eveneens voor bedrijven die een muziekinstrument aankopen en kosteloos uitlenen aan professionele tolken, studenten aan de Nationale conservatoria van Parijs en Lyon en studenten uit de derde cirkel302 van andere conservatoria en muziekscholen.303 De regeling beoogt levende kunstenaars financieel te ondersteunen door hun werken aan te kopen. Tevens wordt de naamsbekendheid vergroot van de kunstenaars, omdat de werken voor het publiek toegankelijk moeten zijn gemaakt. Het is een bijzondere belastingsubsidie die ook voor het bedrijf positieve publiciteit met zich meebrengt. Een bedrijf kan financieel bijdragen aan de staatsaankoop van een cultureel goed dat als ‘nationale schat’304 of als ‘werk van groot belang voor het erfgoed’305 is aangemerkt en een verrijking vormt voor de openbare collectie. De aankoopkosten kunnen voor 90% in aftrek worden gebracht op de vennootschapsbelasting met een maximum van 50% van de verschuldigde belasting. Voor de goederen is een uitvoervergunning geweigerd en de Staat heeft de eigenaar al een koop aanbod gedaan.306 Ingeval het bedrijf de aankoop voor eigen rekening doet, kan 40% in mindering worden gebracht met eveneens een maximum van 50% van de verschuldigde belasting.307
300
www.amisdulouvre.fr/dons_legs/cadre_juridique.htm www.louvresponsorship.com/#/benefits/taxbenefit 302 ‘Des étudiants en IIIe cycle’. 303 Art. 238 bis AB du CGI, BOI 4 C-5-04, n°112 du 13 juillet 2004. Zie voor de definitie van ‘kunstwerken’ art. 98, A van bijlage III van de CGI en BOI 5 G-2-06, n°175 du 26 octobre 2006. 304 ‘Trésor national’. 305 ‘œuvre d’intérêt patrimonial majeur’. 306 Art. 238 bis-0 A du CGI, BOI 4 C-5-04, n°112 du 13 juillet 2004. 307 Art. 238 bis-0 AB du CGI, BOI 4 C-6-02, n° 184 du 24 octobre 2002. 301
64
Sinds de invoering van de Wet op het Mecenaat in 2003 zijn de giften van zowel particulieren, jaarlijks circa €183 mln., als van bedrijven gestegen. Bedrijfsgiften én sponsoring bedroegen in 2002 nog €340 mln. in 2006 liep dit op naar €1 mld. waarvan circa één derde naar de kunsten cultuursector gaat.308 Ondanks de groeiende tendens van de private sector blijft de overheid de hoofdbegunstiger van de kunst- en cultuursector. Zelfs het eerder aangehaalde Louvre wordt voor meer dan de helft van het totale budget bijgestaan door de Franse Staat.309
4.8 Transnational Giving Europe Een onbesproken onderwerp in het rechtsvergelijkend onderzoek is de ‘internationale gift’. Met de steeds verder groeiende globalisering is grensoverschrijdend geven een ‘hot item’. In Europa geldt een vrij verkeer van goederen en personen; er is echter nog geen sprake van grensoverschrijdende filantropie. Steeds meer Europese onderdanen wensen een grensoverschrijdende gift te doen. Niet alle ontvangende landen kennen daarvoor een fiscaal gunstige behandeling. De Europese Commissie is zich daarvan bewust en buigt zich over deze kwestie. In de tussentijd is Transnational Giving Europe (TGE) opgericht waarbij vijftien partners uit dertien verschillende landen zijn aangesloten. De gever doet de gift aan een nationale partner van TGE die de gift op zijn beurt overdraagt aan het lokale instelling. De gever ontvangt daarmee de lokale belastingvoordelen op zijn gift.310
4.9 Conclusie Ik concludeer dat de onderzochte landen min of meer dezelfde fiscale faciliteiten kennen. Niettemin passeerden een aantal bijzondere belastingsubsidies de revue. Met name in de Franse fiscale wet, maar ook in de Duitse bepalingen gelden een aantal belastingvoordelen op voorwaarde dat de objecten voor het publiek of onderzoek toegankelijk zijn gemaakt. Deze voorwaarde heeft een educatief karakter dat wij in de Nederlandse belastingwetgeving alleen kennen in de Natuurschoonwet 1928. Het ontvangen van tegenprestaties van een begunstigde instelling is in Engeland en Frankrijk aan een maximum verbonden. In Nederland geldt deze beperking niet, behalve in algemene zin bij de beoordeling of het een gift betreft of niet. De Code Cultuursponsoring biedt enige houvast, maar is niet bindend. Tegenprestaties vormen dan ook vaak een onduidelijk gebied.
308
Steenbergen 2008, p. 102. Steenbergen 2008, p. 163 en Cowen 2007 p. 19. 310 www.transnationalgiving.eu/tge/default.aspx?id=219948&LangType=1033 309
65
De meeste onderzochte Europese landen kennen de regeling om met het overdragen van kunst (erf)belasting te voldoen. Ierland en Frankrijk kennen een uitgebreide variant waarbij aldus meerdere soorten belasting kunnen worden voldaan. Italië is het land binnen Europa met grote schatten aan kunst en cultuur. De belastingsubsidies die een private bijdrage kunnen leveren aan het behoud hiervan zijn echter minimaal en gecompliceerd. Uit het aangehaalde onderzoek blijkt dat particulieren bereid zijn om meer aan kunst en cultuur te geven als de giftenaftrek wordt verhoogd. Deze conclusie resulteerde echter niet in een aanpassing van de fiscale wetgeving en een nationale geefcampagne. Een ‘outsider’ binnen het rechtsvergelijkend onderzoek is Japan. De overheid regelt de voorwaarden voor de NPO’s. Alleen de allergrootste kunst- en culturele organisaties kennen diverse belastingvoordelen. De kleinere, experimenterende instellingen zijn zonder gesteld. Dit maakt het voor particulieren en bedrijven wellicht moeilijk om door middel van belastingsubsidies hun voorkeur voor bepaalde kunsten tot uiting te brengen. Alhoewel de meeste Europese landen een gunstige giftenaftrekregeling kennen, kent de VS een uitgesproken ‘geefcultuur’. Op grond hiervan meen ik dat voor het creëren van een geefcultuur niet alleen de fiscale stimulansen van belang zijn, maar ook sociale, historische en culturele factoren meespelen.
66
5. Eindconclusie Op basis van mijn onderzoek kan ik concluderen dat fiscale faciliteiten een belangrijke manier zijn om het financiële draagvlak voor de kunst- en cultuursector te vergroten. Dit belang blijkt uit het feit dat de hiermee gemoeide belastingderving jaarlijks hoger ligt dan de directe subsidies aan kunst en cultuur. De fiscale stimulansen hebben als meerwaarde boven directe subsidies dat zij de belastingplichtigen betrekken bij kunst en cultuur. Belangrijk om op te merken is dat deze financieringsmethode de structurele financiële steun niet volledig kan ondervangen. De fiscale regelingen fungeren meer als een (ruime) aanvulling hierop. Nederland kent een grote verscheidenheid aan fiscale stimulansen betreffende kunst en cultuur in de belastingwetten en loopt hiermee niet uit de pas in vergelijking met de zeven landen die ik nader heb bestudeerd. Een aantal fiscale faciliteiten komt sterk overeen. Voorbeelden hiervan zijn de giftenaftrek voor zowel particulieren als bedrijven en de faciliteit om een kunstwerk ter voldoening van (een bepaalde) belasting over te dragen aan de Staat. Daarnaast heb ik diverse faciliteiten in het buitenland bestudeerd waar wij mijns inziens nog lering uit kunnen trekken.
Op basis van mijn rechtsvergelijkend onderzoek en mijn bevindingen wil ik de volgende aanbevelingen doen: Nederland kent nog geen uitgesproken geefcultuur, zoals deze werd belicht in de paragraaf over de VS. Terwijl onze giftenaftrekfaciliteit een stuk ruimer is dan die in de VS. Ik meen dat in het creëren van een geefcultuur sociale, historische en culturele factoren meespelen. Deze factoren zijn niet eenvoudig te veranderen. Wel kan bijvoorbeeld een betere voorlichting over de faciliteit deze bekender maken. Frankrijk en Engeland hebben een aantal jaar geleden een zogeheten ‘geefcampagne’ gehouden om particulieren en bedrijven te stimuleren aan kunst en cultuur te geven. Het resultaat uitte zich in een vergroting van het financiële en maatschappelijke draagvlak. Nu de Geefwet per 1 januari jl. is ingevoerd en naar alle waarschijnlijkheid binnenkort zal worden goedgekeurd door de Europese Commissie, is dit een goed moment om particulieren en bedrijven op de hoogte te brengen van de fiscale voordelen van een gift aan een culturele ANBI. De voorlichtingscampagne wordt in mijn voorstel niet alleen vanuit de overheid georganiseerd; ook de culturele instellingen kunnen hun steentje bijdragen. In mijn onderzoek naar de Duitse en Franse fiscale wetgeving ontdekte ik dat de fiscale voordelen veelal onder een belangrijke voorwaarde werden verkregen: het kunstobject, rijksmonument of de bijzondere tuin moet voor het publiek of onderzoek toegankelijk
67
zijn gemaakt. Het publiekelijk toegankelijk maken van privaat kunstbezit wordt in de Nederlandse belastingwetgeving niet met fiscale voordelen gestimuleerd. Als je als particulier kunstobjecten voor het publiek toegankelijk maakt door de objecten in bruikleen te geven aan een museum, dan vallen de objecten evenwel onder de vrijstelling in box 3, maar dit is in mijn opinie geen stimuleringsmaatregel voor particulieren om de objecten voor het publiek toegankelijk te maken. De eerder genoemde voorwaarden uit zowel de Duitse als Franse fiscale wet kunnen naar mijn mening worden ingepast in ons systeem. De bijzondere kwijtscheldingsregeling die is opgenomen in de SW 1956 komt in een min of meer gelijke vorm ook in de (meeste) onderzochte landen voor. In Frankrijk en Ierland is het zelfs mogelijk om met kunst ook andersoortige belastingen te voldoen. In beide landen is de regeling een groot succes. Dit is wellicht te danken aan de promotie en de uitgebreide publicatie van de successen. In Nederland leidt de regeling een (meer) teruggetrokken bestaan vanwege de geheimhoudingsplicht. Uit het rechtsvergelijkend onderzoek maak ik op dat Hemels mijns inziens terecht heeft gesteld dat de geheimhoudingsplicht in Nederland een groter succes van de kwijtscheldingsregeling in de weg staat. Ik pleit daarbij evenwel niet voor opheffing van de geheimhoudingsplicht, maar voor een ‘gulden middenweg’, waarbij de erfgenamen toestemming geven voor het bekendmaken van bepaalde gegevens zoals de titel van het object, de naam van de kunstenaar, het totaalbedrag dat is kwijtgescholden en de personalia van de erflater en de erfgenamen. Frankrijk biedt een ruim belastingvoordeel in de vorm van een giftenaftrekfaciliteit op de feitelijk verschuldigde vennootschapsbelasting. In Nederland kennen we een vergelijkbare constructie in de vorm van heffingskortingen in de Wet IB 2001. Wellicht kan deze figuur ook worden doorgetrokken naar de vennootschapsbelasting. Tussen de onderzochte landen valt Frankrijk naar mijn mening in positieve zin op. De Franse fiscale wet kent een breed scala aan fiscale stimulansen voor kunst en cultuur. Een overzicht van deze fiscale bepalingen staat helder en duidelijk gepresenteerd op de website van het Ministerie van Cultuur, die sprekende voorbeelden geeft. Het Nederlandse Ministerie van OC&W kan hier naar mijn mening een voorbeeld aan nemen.
De Nederlandse onderzochte belastingwetten kennen een ruime verscheidenheid aan fiscale stimulansen voor kunst en cultuur. Aanvullende bepalingen en meer promotie van de (bestaande) faciliteiten is naar mijn mening echter wenselijk, om meer belangstelling voor kunst en cultuur in Nederland onder belastingplichtigen te stimuleren.
68
Literatuurlijst - L. van Almelo, ‘Rembrandt verlaagt successiebelasting’, Notariaat Magazine nr. 9, 2007. - H.P.A.M. van Arendonk, ‘Privé-kunst op kantoor; is dat genieten?’ Fiscaal Praktijkblad 2003-19 / 01. - A.J.M. Arends, ‘Wijzigingen en aanvullingen op de op Prinsjesdag gepresenteerde plannen’, Fiscaal Praktijkblad 2010-19 / 06. - A.J.M. Arends, Vermogensbelasting, Deventer: Kluwer 1999. - R. Bekkers, B. Janssen, P. Wiepking (red.), Geefgedrag van vermogende Nederlanders: een verkennende studie, Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam 2010. - L. Berentsen, ‘Experts kritisch over Geefwet’, Het Financieele Dagblad 12 oktober 2011. - E. Berman, namens VNO, koepelorganisatie voor vrijwilligersorganisaties in: FM tijdschrift over Filantropie & Bestuur, 13 oktober 2011. - A.A. van den Braembussche, Denken over kunst. Een inleiding in de kunstfilosofie, Bussum: Coutinho 2000. - K.M. Braun, S.T.M. Beelen, O.L. Mobach en G.J. van Norden (red.), Cursus Belastingrecht (Omzetbelasting) losbl., Deventer: Gouda Quint. - CEREC, ‘Corporate Philanthropy. Patronage and Sponsorship Taxation Issues: An overview of 13 European countries’, Brussels 2007. - T. Cowen, ‘National Endowment for the Arts. How the United States Funds the Arts’. Washington: Office of Research & Analysis, Second edition 2007. - J.E.A.M. van Dijck, ‘De giftenregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001’, WFR 2000 (6389) 839. - W.H.K. Dijksterhuis, Nieuwsbrief Onroerend Goed, nr. 18, 6 oktober 2011. - J.L.C. Duyvestein, Naar een nieuw rijksmuseaal model. Over de eigendomsoverdracht van de collecties en gebouwen van de Staat aan de voormalige rijksmusea in het licht van cultureel ondernemerschap en de noodzaak van omzetting van de rechtsvorm van de voormalige rijksmusea (masterscriptie Amsterdam UvA), 2010. - A. van Eijsden, ‘Betalen met kunst (Onbekend maakt onbemind)’, FBN 2005 (3) 14. - M. van Elsen (red.), HeArt & Society Magazine, nr. 8, zomer 2011. - P.H.J. Essers, M.L.M. van Kempen, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting) losbl. Deventer: Gouda Quint. - J. Ganzeveld, ‘Lijfrente zowel in box 1 als box 3 in aftrek’, NTRF 2009 (10) 508. 69
- K. Goto, S.J.C. Hemels, Tax Incentives for Charitable Giving to Arts and Culture: a Comparison between the USA, Japan and the Netherlands (paper submitted to the 2006 conference of the Association of Cultural Economics International in Vienna). - F.H.M. Grapperhaus, Mecenaat en fiscus. Fiscaal aantrekkelijk steunen van kunst & cultuur in heden en verleden, Deventer: Kluwer 2010. - B. Hauser, ‘Estate Planning and Art in the United States’, in: F. Sonneveldt, A.M. Vrenegoor, The Art of Estate Planning. The Estate Planning of Art, Deventer: Kluwer 2003. - E.J.W. Heithuis, Inkomstenbelasting, Deventer: Kluwer 2011. - R.J.C. van der Helden, ‘De certificering van een Rembrandt, oftewel hoe het onaantastbare beheer houden over geschonken zaken’, KWEP 1997/3. - S.J.C. Hemels, ‘Die belastingaftrek komt niet ten goede aan de kunst’, NRC Handelsblad 26 september 2011. - S.J.C. Hemels, Door de muze omhelsd. Een onderzoek naar de inzet van belastingsubsidies voor kunst en cultuur in Nederland, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005. - S.J.C. Hemels, Kunstliefhebbers, culturele instellingen en belastingen. Een onderzoek naar fiscale kansen en grenzen, Amersfoort: Sdu 2008. - S.J.C. Hemels, Mecenaat met dank aan de overheid: hoe kunnen culturele instellingen fiscale mogelijkheden optimaal benutten? Den Haag, Workshop 16. De workshop werd gehouden tijdens het congres ‘Cultuur in Beeld’ georganiseerd door het Ministerie van OC&W op 18 mei 2011. - E. Hermanides, ‘Kunstsector vreest het ondernemerschap’, Het Financieele Dagblad 19 oktober 2010. - I. Koele, ‘Gemiste Kansen’, FM-Platform 29 oktober 2011. - V. de Kok, ‘Btw-verhoging weinig doordacht’, De Volkskrant 15 november 2010. - J.L. Krusel, ‘Hoe kunstzinnig is de BTW? Een overzichtstentoonstelling’, Fiscaal Praktijkblad 2003-19 / 04. - E.E. Mariani, ‘Gedeeld geven’, WFR 2009/96. - D.J.K. van Meggelen, ‘Het houden, behouden en overdragen van kunst’, Estate Planner Digitaal 2011/07. - D. Mertens, ‘Kunst in de protestverkoop’, Parool 23 november 2010. - Ministerie van Financiën, Belastingdienst/CPP Den Haag, brochure: ‘Kunst uit een erfenis?’ - Ministerie van OC&W, Cultuur in Beeld 2011, Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 70
-Ministerie van OC&W in samenwerking met Cultuur-Ondernemen, Geven aan cultuur: de fiscale voordelen van uw gift, Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze brochure is een initiatief in het kader van de conferentie ‘Cultuur in Beeld: de Kunst van het Ondernemen’, die heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011 in Den Haag. - D. Molenaar, ‘De Geefwet (e.a.) voor culturele instellingen vanaf 2012’, All Arts Belastingadviseurs 2012. - D. Molenaar, ‘Podiumkunsten belast met 19% btw’, NTFR 2011/2200. - D. Molenaar, ‘Podiumkunsten en btw (I)’, NTFR 2011/2085. - R.E.C.M. Niessen, ‘Lijfrente in natura’, FTV 2005(9). - A. Ordanini, ‘Crowd-funding: transforming customers into investors through innovate services platforms’, Journal of Service Management (2011) Vol. 22, Iss: 4, p.443 – 470. - K.W. Simon, ‘Enabling Civil Society in Japan. Reform of the Legal and Regulatory Framework for Public Benefit Organizations’, Journal of Japanese Law, nr. 27/2009. - R. Steenbergen, De Nieuwe Mecenas, Amsterdam: Business Contact 2008. - L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting 2001, Deventer: Kluwer 2001. - J.L. van der Streek, S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht (Vennootschapsbelasting) losbl., Deventer: Gouda Quint. - S.A.W.J. Strik, Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, brief aan de Tweede Kamer 5 oktober 2011. - G. Trupiano, ‘Financing the Culture in Italy’, Journal of Cultural Heritage 6 (2005), p. 337343. - G. Trupiano, ‘Italy Increases Use of Tax Benefits to Encourage Cultural Donations From Private Sector’, Tax Notes International, Vol. 11, 9 september 2002, p. 1309-1313. - Vakstudie Successiewet, commentaar op art. 32, aant. 14.21 - Vakstudie Successiewet, commentaar op art. 33, aant. 16 - Vakstudie Successiewet, commentaar op art. 32, aant. 34.5. - Vakstudie Omzetbelasting, commentaar op art. 28b, aant. 1.4 - O. Velthuis, Talking Prices, Symbolic Meanings of Prices on the Market of Contemporary Art, Princeton: Princeton University Press 2005. - R.T.G. Verstraaten, I.J.F.A. van Vijfeijken, Cursus Belastingrecht (Successiebelastingen) losbl., Deventer: Gouda Quint. - A. de Vos, ‘Kunst en fiscaal vliegwerk’, Het Financieele Dagblad 28 mei 2011. - P. de Waard, ‘Engeland accepteert kunst als belasting’, De Volkskrant 23 juli 2004. 71
Jurisprudentie Hof ’s-Gravenhage 13 januari 1988, BNB 1989/165. HR 9 september 1992, BNB 1992/351. HR 10 februari 1993, BNB 1993/124. HR 13 juli 1994, nr. 29 936, BNB 1994/280. HR 26 februari 1997, nr. 31 839, LJN AA2088, WFR 1997/338, 2. HR 10 februari 1999, nr. 34 012, BNB 1999/154. Hof ’s-Gravenhage 25 februari 2000, arrestnummer 98/2842 V-N 2000/27.17. HR 21 december 2001, nr. 36 982, BNB 2002/100, V-N 2002/2.27. HR 7 november 2003, nr. 38 049, BNB 2004/30. HR 11 juni 2004, nr. 39 648, BNB 2004/288. HR 27 februari 2009, nr. 07/12914, LJN BD9217. Rb ‘s-Gravenhage 22 juni 2011, nr. 389722/HA ZA 11-829, NTFR 2011/1723. Rb ‘s-Gravenhage 4 januari 2012, nr. AWB 10/3262, LJN BV1159.
72
Bijlage Het Prins Bernhard Cultuurfonds Een belangrijk onderdeel van mijn onderzoek betreft de situatie in de praktijk en in dat kader nam ik een kijkje in de keuken van het Prins Bernhard Cultuurfonds (‘Cultuurfonds’). Het Cultuurfonds is als particulier vermogensfonds een professionele organisatie met een landelijk bureau en twaalf provinciale afdelingen. Groot, klein, op professioneel- en amateurniveau, het Cultuurfonds ondersteunt jaarlijks 4000 projecten, zowel landelijk als regionaal of lokaal. Donderdag 12 april 2012 werd ik ontvangen door Maartien Delprat van het Cultuurfonds. Zij richt zich als senior fondsenwerver op particulieren. Haar collega Menno Tummers richt zich voornamelijk op bedrijven en stichtingen. In het interview zullen alleen de particulieren aan bod komen. Ik stelde haar de volgende vragen:
Op welke manier komen particulieren in aanraking met het Cultuurfonds? En op welke wijze kunnen zij hun bijdrage leveren?
Welke band heeft het Cultuurfonds momenteel met het notariaat? Zie je een (nieuwe) rol weggelegd voor de notaris binnen het Cultuurfonds of de fondswerving?
Hoe is de Geefwet door de culturele instellingen ontvangen? En kun je al beoordelen of heb je een verwachting over het effect van de Geefwet op het geefgedrag van particulieren? Is een landelijke geefcampagne een uitkomst? En brengt het Cultuurfonds de Geefwet onder de aandacht?
Heb je verder praktijkinformatie die relevant kan zijn voor mijn onderzoek?
Particulieren en het Prins Bernhard Cultuurfonds De trouwe achterban van het Cultuurfonds bestaat uit donateurs, grote gevers en zeer grote gevers die onder andere een CultuurFonds op Naam hebben ingesteld. Er zijn verschillende manieren aan te wijzen waarop zij met het Cultuurfonds in aanraking zijn gekomen. Door middel van onder andere straatwerving probeert het Cultuurfonds donateurs te werven. Donateurs en schenkers die al tot de achterban behoren, ontvangen drie maal per jaar het Magazine Cultuurbericht en eens in de zoveel tijd per e-mail informatie over de actualiteiten en de projecten die het Cultuurfonds ondersteunt. Het Cultuurfonds informeert hen zo goed mogelijk. Een andere manier waarop particulieren kunnen kennismaken met het Cultuurfonds, is als introducé bij een evenement. Daarnaast zijn er particulieren die via de notarissen, banken, of in een enkel geval, via een fiscalist bij het Cultuurfonds terechtkomen en informatie inwinnen over het doen van een
schenking of het instellen van een CultuurFonds op Naam. Op elk niveau probeert het Cultuurfonds mensen te bereiken om zo het donateursbestand op peil te houden en aan te vullen, want deze verloopt door overlijden of door het opzeggen van het lidmaatschap. Het is in ieder geval belangrijk dat je als Cultuurfonds telkens aangeeft waar je mee bezig bent en waar je voor staat.
Een bijdrage leveren Een van de mogelijkheden voor grote gevers is, zoals reeds genoemd, het instellen van een CultuurFonds op Naam. Zo’n fonds is geen afzonderlijke rechtspersoon, maar vormt een apart geadministreerd en zichtbaar vermogen binnen het Cultuurfonds. De schenker van het fonds bepaalt een naam en een specifiek doel in overleg met het Cultuurfonds. Met medewerking van sommige schenkers van een CultuurFonds op Naam wordt een advertentie gemaakt waarbij de schenker zijn verhaal doet. Dit voorbeeld spreekt tot de verbeelding. Anderen kunnen zich aangesproken voelen en ook een CultuurFonds op Naam instellen. Betekent dit dan ook dat ‘zien geven, doet geven’? Niet noodzakelijkerwijs, meent Maartien Delprat, want soms kun je de boodschap verkondigen, maar wordt deze niet opgepikt. Het moet maar net het juiste moment zijn dat men besluit een bijdrage te leveren. De schenkers die jaarlijks schenkingen doen, al een CultuurFonds op Naam hebben ingesteld of het Cultuurfonds hebben opgenomen in hun testament zijn wel vaak goede ambassadeurs voor het Cultuurfonds. Zij zien het als hun taak om anderen in hun omgeving hun voorbeeld te laten volgen. Twee voorwaarden voor het slagen van deze mond-tot-mondreclame is dat de particulieren een goed gevoel moeten hebben bij het Cultuurfonds als organisatie en een affiniteit hebben met kunst en cultuur. Het werkt het beste als je gelooft in de doelstelling van het Cultuurfonds en hieraan wilt bijdragen. Het Cultuurfonds ontvangt op verschillende manieren zijn middelen: via de loterijopbrengsten van de BankGiro Loterij en de Lotto, erfstellingen, legaten en schenkingen van particulieren veelal via de CultuurFondsen op Naam, kleinere donaties en via de jaarlijkse collecte (Anjeractie), welke van 21 t/m 26 mei 2012 wordt gehouden.
De notaris en het Prins Bernhard Cultuurfonds Belangrijk is de manier waarop particulieren, die een CultuurFonds op Naam willen schenken, in aanraking komen met het Cultuurfonds. Dit is vaak via de intermediairs; notarissen en andere tussenpersonen. De notarissen zijn hier de meest continue factor en van grote betekenis. Al meer dan twintig jaar informeert en betrekt het Cultuurfonds de notarissen
bij de ontwikkelingen. Overigens worden de kandidaat-notarissen nog te weinig betrokken; het Cultuurfonds beschouwt hen eveneens als een belangrijke groep, want ook zij adviseren cliënten regelmatig over schenkingen en testamenten. Een aantal jaar geleden heeft het Cultuurfonds samen met het Oranjefonds de notarissen en hun partners op Paleis Soestdijk uitgenodigd voor een presentatie. Het Oranjefonds lijkt qua structuur - vermogen en wervend - erg op het Cultuurfonds. Een dergelijke bijeenkomst wordt eens in de zoveel tijd georganiseerd om de notarissen te informeren. Het is een manier om het Cultuurfonds onder de aandacht te brengen en zorgt ervoor dat de notaris zich weer bewust is van de werkwijze en de doelstelling van de organisatie. Het gebeurt geregeld dat een notaris contact legt met het Cultuurfonds om informatie in te winnen over een op te richten CultuurFonds op Naam bij testament. Het Cultuurfonds overlegt altijd graag de doelstelling van het CultuurFonds op Naam en vraagt ook of de cliënt wellicht geïnteresseerd is om informatie te ontvangen. De notaris beroept zich dan regelmatig op zijn geheimhoudingsplicht. Dit is jammer, meent Maartien Delprat. De notaris zou meer het belang voor de cliënt kunnen meewegen. In de praktijk zou daarvoor over het algemeen betere service verleend kunnen worden door de notaris aan zijn cliënt. Als de notaris merkt dat een cliënt zich interesseert voor kunst en cultuur, dan kan daarop ingespeeld worden door te wijzen op het Cultuurfonds. De notaris zou zich hier aan voorafgaand zelf ook kunnen oriënteren bij onbekendheid met een instelling als het Cultuurfonds. In de beroepsopleiding kan (meer) aandacht worden besteed aan de mogelijkheid tot het opnemen van een (culturele) instelling in het testament (als erfgenaam of legataris). Een nog actievere houding van de notaris om geïnteresseerde cliënten te (laten) informeren over het Cultuurfonds zou prachtig zijn, besluit Maartien Delprat. De notaris kan zich in verschillende hoedanigheden aan een culturele instelling verbinden. Zoals een team van ambassadeurs voor een (culturele) instelling bestaande uit notarissen. Ook kan de notaris in zijn vrije tijd plaats nemen in een raad van toezicht op een instelling. Ieder goed doel heeft een of meerdere ‘huisnotaris(sen)’ die meestal besluiten de akten tegen een gereduceerd tarief te passeren.
De Geefwet De Geefwet is een ‘doekje voor het bloeden’. Het is het nèt niet, geeft Maartien Delprat aan. Naar aanleiding van de Geefwet is er tot nu toe één voorbeeld te geven van een schenker die al een schenkgeschiedenis bij het Cultuurfonds had en de periodieke gift heeft verhoogd van
€12.000 naar €13.000 per jaar. Dit is een duidelijk voorbeeld van een gever die meer geeft naar aanleiding van de Geefwet. Er zit een maximum van €1.250 per jaar aan extra aftrek en dit is erg jammer. Het zou daarnaast goed zijn als er wordt gelobbyd voor de volledige aftrekbaarheid van een eenmalige schenking, omdat je – zeker in deze tijd – niet voor de aankomende vijf jaar kan bedenken of je een bedrag kunt missen. Veel mensen besluiten per jaar wat ze aan welk doel willen schenken en het maakt daarbij verschil als het plafond bij een eenmalige gift wordt opgeheven. Daarbij blijkt er in de praktijk een drempel te bestaan om naar de notaris te gaan voor een periodieke schenkingsakte. De drempel is voor sommige schenkers het vereiste van legalisering van de handtekening op de volmacht. Momenteel is er een discussie gaande over de opheffing van de notariële akte van schenking. De hoofdvraag is: dient de akte de rechtszekerheid? De Geefwet en de aanmoediging voor cultureel ondernemerschap verdienen geen schoonheidsprijs, maar het laat wel veel instanties acties ondernemen. Er worden daardoor veel goede initiatieven gecreëerd door de culturele instellingen. Kwaliteit selecteert zich. Kun je nu niet stellen dat de grote spelers in de culturele sector overblijven? Zij hebben immers al (meer) deskundigen in huis op het gebied van communicatie en fondswerving. Ook een klein, specialistisch, maar onbekend museum kan een kwalitatief goede collectie hebben, maar het heeft vaak niet het vermogen om de tekorten in de overheidssubsidies op te vangen. Maartien Delprat beaamt dit en brengt naar voren dat in dit laatste geval het Cultuurfonds kan bijspringen en ondersteunen bij de fondswerving. Toch zullen culturele instellingen zelf in de toekomst een groter deel van hun eigen inkomsten vergaren. Elke instelling zou daarbij moeten zoeken naar een eigen manier van gelden werven. De wervingsmethode moet bij de instelling passen. Zo is het ‘CultuurFonds op Naam’ een succes binnen het Cultuurfonds, maar voor een andere instelling hoeft dit niet zo te zijn. Een nationale geefcampagne kan het belang doen inzien van het schenken aan kunst en cultuur. Is er genoeg aandacht aan besteed? Maartien Delprat geeft aan dat de Geefwet voor vijf jaar geldt, dus de overheid moet niet te laat zijn met een campagne of publiciteit. Er is nog niet genoeg aandacht aan besteed, maar de overheid heeft het voornemen om de Geefwet nog onder de aandacht te brengen als de Europese Commissie de goedkeuring heeft verleend. Een landelijke campagne is misschien te vergaand voor het (minimale) voordeel dat de Geefwet met zich meebrengt. Hoe brengt het Cultuurfonds de Geefwet onder de aandacht? Informatie over de Geefwet staat al op de website van het Cultuurfonds en daarbij geeft Maartien Delprat aan dat als de
Geefwet in de zomer waarschijnlijk geratificeerd is, het Cultuurfonds een mailing verstuurt naar een bepaald segment van de achterban om deze op de hoogte te brengen van de voordelen. Veel andere culturele instellingen doen dit op dezelfde wijze. Je moet dan wel naar de website of tot de achterban behoren om de informatie te ontvangen. De tegenstrijdigheid in het huidige culturele beleid is bekend: eerst werd de btw op de toegangsbewijzen verhoogd van 6% naar 19%, wat nu met het vallen van het kabinet voor de podiumkunsten weer is teruggedraaid tot 6%, en nu is de Geefwet ingevoerd. De achterliggende gedachte wordt minimaal onderbouwd en het lijkt eerder een ‘prestige project’ dan dat er daadwerkelijk een goede structuur achter schuilt. Het voordeel van de Geefwet is absoluut marginaal, maar we wachten af hoe het zich ontwikkelt.
Opkomende initiatieven Er bestaan steeds meer online organisaties die particulieren hulp bieden bij notariële schenkingen, onder andere initiatieven als ‘Geefgratis.nl’ en ‘Schenkservice.nl’. Er zijn meestal extra kosten aan verbonden en de vraag rijst: wie is er voor wie? vraagt Maartien Delprat. Kunnen deze initiatieven toch ook een bepaald gemak voor de schenker met zich meebrengen? Veel gaat tegenwoordig digitaal, de notaris is al uitgezocht en je hoeft niet meer langs op het kantoor. Het kan zijn dat de notaris die samenwerkt met dit initiatief een gereduceerd tarief in rekening brengt, zodat de totale kosten op deze manier weer gelijk zijn. Dat kan inderdaad het geval zijn, zo meent Maartien Delprat, het sorteerwerk is al gedaan en het houdt een bepaald gemak in de hand. Er bestaan veel initiatieven van onafhankelijke adviseurs die vermogende particulieren adviseren. Blijkbaar is hier behoefte aan, en de vraag rijst waarom de notarissen hier niet op inspringen. Hier liggen interessante toekomstperspectieven. De notaris kan hier zelf een actievere rol in spelen. Cliënten kijken te veel naar wat het kost, maar de notaris zou zich kunnen profileren met inhoud en kwaliteit. Je concurreert daarmee op kwaliteit. De cliënt wil tevreden zijn over de kwaliteit en er een goed gevoel aan overhouden.