Rapportage Enquête Pedagogisch Kader en Kwaliteitsvisie In september 2015 heeft BKK een online enquête voor pedagogisch medewerkers uitgezet om gebruikersfeedback te verkrijgen op het Pedagogisch Kader en om reacties te verzamelen op de kwaliteitsvisie (van de onafhankelijke commissie, december 2014). De uitkomsten van de enquête wil BKK gebruiken om aanbevelingen te doen voor het verder ontwikkelen van het Pedagogisch Kader. In dit verslag lees je de uitkomsten van de enquête. De enquête bestond uit (1) enkele algemene vragen over de achtergrond van de respondenten en vervolgens enkele verdiepingsvragen over (2) het pedagogisch kader en (3) de kwaliteitsvisie. 1. Algemene vragen Van de 546 pedagogisch medewerkers die onze enquête (al dan niet volledig) invulden was het grootste gedeelte, (45%) 45 jaar of ouder. 39% was tussen de 30 en 44 jaar oud en 16% was jonger dan 30. Van de 546 pedagogisch medewerkers heeft 59% een kindgerichte MBO opleiding gevolgd en 24% een kindgerichte HBO opleiding. Van de overige 17% is de opleiding een combinatie geweest van kindgerichte opleiding en een andere opleiding ernaast. 75% heeft meer dan 7 jaar werkervaring. Opvallend is verder dat de enquête door een relatief groot percentage gastouders (36%) is ingevuld. De overige pedagogisch medewerkers die de enquête invulden waren werkzaam op kinderdagverblijven (28%) of de buitenschoolse opvang (BSO, 10%). Slechts 5% was ZZP’er of nanny en 3% was werkzaam op een peuterspeelzaal. 15% was werkzaam in een combinatie van verschillende settings (zie figuur 1). Figuur 1: Verdeling van werksoorten waarin pm’ers die deelnamen aan de enquête werkzaam zijn
15% 2% 4% 5%
36%
10% 28%
Gastouderopvang
Kinderdagverblijf
BSO
ZZP'er of nanny
Peuterspeelzaal of peutergroep
VVE groep of voorschool
In verschillende werkvormen
Aan de respondenten zijn daarnaast enkele vragen voorgelegd naar de eigen beleving van kwaliteit en de ontwikkelingen op het gebied van kinderopvang. De meeste pm’ers schatten
de kwaliteit van hun huidige werksituatie in als iets beter dan de gemiddelde opvang en de meesten denken dat ze ongeveer net zo pessimistisch of optimistisch zijn over de ontwikkelingen van de kinderopvang als anderen. 2. Vragen over het Pedagogisch kader Van de pedagogisch medewerkers (pm’ers) gaf iets minder dan de helft (46%) aan dat er boeken uit de serie van het Pedagogisch Kader bij hen op de opvanglocatie, het kindercentrum of gastouderhuis stonden, tegen 31% die aangeeft dat deze boeken niet aanwezig zijn. Daarbij geven mensen met meer dan 7 jaar werkervaring vaker aan een boek van het Pedagogisch Kader in de kast te hebben staan (op de opvanglocatie) dan mensen met minder dan 7 jaar werkervaring. Daarnaast schatten de mensen die aangeven een boek van het Pedagogisch Kader in de kast hebben staan, de kwaliteit van hun huidige werksituatie vaker in als ‘iets beter dan gemiddeld’ dan mensen die geen boek op de locatie hebben staan. Helaas vulde 23% deze eerste inhoudelijke vraag, en ook de rest van de enquête niet in. Mogelijke verklaringen hiervoor zouden kunnen zijn dat deze groep niet weet of deze boeken aanwezig zijn, of dat deze groep niet bekend is met het Pedagogisch Kader. Dit kunnen we op basis van de verkregen data niet bevestigen. Wel is gekeken of uitval samenhing met eerdergenoemde kenmerken. De groep die afhaakte bij deze eerste vraag over het Pedagogisch Kader bestond uit mensen uit alle verschillende leeftijdscategorieën, hoewel de uitval iets hoger was onder mensen jonger dan 30 jaar. Ook was het percentage dat afhaakte het grootst in de groep mensen met minder dan 3 jaar werkervaring, hoewel ook mensen met meer werkervaring afhaakten. Uitval was tevens iets hoger in de groep met een MBO opleiding dan in de groep met een HBO opleiding. Uitval was niet hoger in één bepaalde werkvorm, en kwam voor binnen alle verschillende werkvormen (kinderdagverblijf, BSO, etc.). Voor verdere rapportage is de groep die bij deze vraag stopte met het invullen van de enquête weggelaten. De hieronder genoemde percentages hebben dus alleen betrekking op de mensen (N=423) die de vragen over het Pedagogisch Kader verder invulden. Vervolgens is gevraagd welke boeken van het Pedagogisch Kader (PeKa) pm’ers wel eens gebruikt hebben. 38% geeft aan dat deze vraag niet voor hen van toepassing is. Waarschijnlijk gebruikt deze groep het PeKa niet of is deze niet bekend met het PeKa. Door de overige groep wordt voor het PeKa kindercentra 0-4 het vaakst aangegeven dat pm’ers deze wel eens gebruikt hebben, gevolgd door PeKa kindercentra 4-13 jaar en PeKa gastouderopvang. PeKa diversiteit en Lerenderwijs worden bijna niet genoemd; bij beide wordt door minder dan 6% aangegeven deze boeken weleens gebruikt te hebben. Op de vraag hoe vaak deze boeken gebruikt worden zegt weer 38% ‘niet van toepassing, en waarvan we vermoeden het PeKa niet te gebruiken of er niet bekend mee te zijn. Nog eens 38% geeft aan dat het PeKa ‘heel incidenteel’ gebruikt wordt. De overige groep geeft aan dat het PeKa regelmatig (19%) of ‘vrij vaak’ (3%) gebruikt wordt (zie figuur 2). De overige 2% vulde deze vraag niet in.
Figuur 2: Hoe vaak het Pedagogisch Kader wordt gebruikt
25% 30%
2%
14%
29%
n.v.t.
Heel incidenteel
regelmatig
vrij vaak
niet ingevuld
Noot: In dit figuur zijn ook de percentages opgenomen die de vraag niet invulden. Percentages in de figuur komen daarom niet overeen met de bovengenoemde percentages in de tekst. Naast de ervaringen die de pm’ers zelf hebben met het PeKa is hen ook gevraagd hoe vaak anderen, naar hun idee, met het PeKa werken. 26% van de pm’ers denkt dat hun collega’s het PeKa net zoveel gebruiken als zij zelf. 15% denkt dat hun collega’s het minder gebruiken dan zij zelf tegen slechts 2% die denkt dat collega’s het PeKa meer gebruiken. Wederom antwoordt de grootste groep (53%) ‘niet van toepassing’ en vulde 3% deze vraag niet in. Een minderheid van de pm’ers geeft aan dat hun leidinggevende, coach of gastouderbureau heel soms (24%), regelmatig (13%) of vrij vaak (3%) verwijst naar het PeKa. Het grootste gedeelte (60%) geeft aan dit nooit gemerkt te hebben. BKK is ook geïnteresseerd in de mening van de gebruikers over de inhoud van de PeKa boeken. Gevraagd is welk onderdeel van het PeKa men het nuttigst vindt. 36% kiest voor het deel met de praktijktoepassingen en 10% het deel met de theorie. De grootste groep (43%) antwoordt echter ‘niet van toepassing' en 9% is het onderscheid tussen theorie en praktijk in het PeKa niet opgevallen. De overige 2% vulde deze vraag niet in. Bij de vraag wat er beter zou kunnen aan het PeKa konden meerdere opties worden gekozen. Een flink deel van de respondenten vulde deze vraag echter niet in of koos voor de optie ‘Ik zie geen verbeterpunten’ of (19%) ‘ik vind het PeKa niet zo belangrijk. Bijna een kwart van de respondenten kiest voor de optie ‘het moet digitaal worden in plaats van boeken’. Verder worden de opties ‘we zouden er les in moeten krijgen’ door 22%, en de optie ‘het moet minder veel zijn, compacter’ door 16% gekozen. 14% kiest voor de optie ‘het moet met meer voorbeelden werken’ en 9% kiest voor ‘het moet makkelijker te begrijpen zijn’. De opties ‘het moet meer theoretisch verantwoord zijn’, ‘het moet uitgebreider’, ‘het verschil tussen de werksoorten moet weg’ en ‘er moeten andere onderwerpen in’ werden het minst
gekozen (allen door minder dan 6%). Echter moet bij deze genoemde verbeterpunten worden opgemerkt dat de meeste pm’ers die deze vraag invulden het PeKa niet vaak gebruiken en de boeken mogelijk dus niet goed zullen kennen. Hoewel veel mensen aangaven geen verbeterpunten te zien, of het Pedagogisch Kader niet zo belangrijk vonden, geeft aan het einde van de enquête 91% van de overgebleven respondenten aan het wel nuttig te vinden dat het PeKa verder ontwikkeld wordt. 3. Vragen over de Kwaliteitsvisie Na de vragen over het Pedagogisch kader ging de enquête over de kwaliteitsvisie. Het onderwerp werd kort uitgelegd en er werd verwezen naar de verkorte versie van de kwaliteitsvisie die door BKK is uitgebracht voor pedagogisch medewerkers. In deel 1 werd al genoemd dat een groot deel (23%) van de pm’ers die begonnen aan de enquête, afhaakte bij de vragen over het Pedagogisch kader. Bij de vragen over de Kwaliteitsvisie stijgt het aantal ‘afhakers’ naar 45%. Wederom is gekeken of een speciale groep, op basis van achtergrondkenmerken (leeftijd, werkervaring, werksoort en opleidingsniveau), vaker afhaakt. Dit was niet het geval. Opnieuw zal alleen gerapporteerd worden over de 301 mensen die de vragen over de Kwaliteitsvisie invulden. De visie spreekt over ‘passende kinderopvang’ met twee ambitieniveaus: gewoon of aangepast aan speciale behoeften. Gewoon is voor de brede ontwikkeling, waar planmatig en methodisch aan gewerkt moet worden. Speciaal betekent dat er extra aandacht voor problemen is. Gewoon en speciaal kunnen door elkaar lopen. In een centrum maar ook binnen één groep, zo zegt de visie. Aan pm’ers is gevraagd wat zij vinden van het onderscheid naar twee ambitieniveaus. 82% vindt dat kinderen die het nodig hebben andere en meer aandacht moeten krijgen. 9% vindt dat de kinderopvang zich alleen moet richten op de ‘gewone’ brede opvang en 9% spreekt het verschil in ambitieniveaus niet aan. BKK was benieuwd of dit onderscheid naar ‘ambitieniveaus’ tegemoet kwam aan de ervaring in de praktijk. 73% geeft aan te merken dat ontwikkelingsproblemen of gedragsproblemen regelmatig extra zorg vragen (dit percentage lag hoger bij pm’ers met meer dan 5 jaar werkervaring dan bij pm’ers met minder dan 5 jaar werkervaring). 22% geeft aan dat dit geen rol speelt in zijn/haar werk en 5% zegt dat kinderen met extra zorg elders worden opgevangen. Vragend naar de toepassing van het onderscheid naar twee ambitieniveaus in de praktijk, vindt 48% dat ‘kinderen met extra zorg er ook bij horen en dat pm’ers zich gewoon moeten aanpassen’. 40% twijfelt of passende kinderopvang goed is uit te voeren. 13% denkt dat zorgkinderen beter af zijn in een andere deskundige omgeving. In de visie bepleit men variatie in de structurele kwaliteitseisen. Sommige aspecten kunnen ruimer worden toegepast, zoals de groepsindeling of ruimtegebruik voor oudere kinderen. Aan de andere kant moet voor de jongste kinderen of de kinderen met extra zorg juist de stabiliteit strakker worden met vast personeel, vaste ruimte en dagplannen. Iets minder dan de helft (44%) van de pm’ers denkt dat het soepeler worden van structurele eisen, zoals de ruimte en de BKR voor oudere kinderen, een verbetering is voor het werk met de kinderen. 37% denkt
dat het belang van zijn/haar werk en de kinderen er niet mee gediend is. 20% vindt het praktischer maar zegt dat de kinderen er zelf weinig aan hebben. Over het strakker worden voor de stabiliteitseisen voor de jongste en kwetsbare kinderen denkt 66% dat dit voor het werk met deze groep kinderen een verbetering is. Dit percentage lag hoger onder pm’ers ouder dan 30 jaar, dan bij de pm’ers jonger dan 30 jaar. 23% denkt dat de kinderen er zelf niet veel van zullen merken en 11% zegt zelfs dat het werken met deze groep kinderen er niet mee gediend is. In de visie wordt bepleit dat er variatie komt in de deskundigheid van pedagogisch medewerkers. Men denkt aan twee deskundigheidsniveaus op een groep, die elkaar kunnen versterken. Voor de gastouderopvang bepleit men een andere deskundigheidseis in de toekomst, maar nu nog niet. De helft van de pm’ers (50%) denkt dat een team beter kan worden als er op een groep minimaal één collega zou werken met een hogere dan de basisopleiding. HBO opgeleide respondenten gaven daar vaker een positief antwoord op dan MBO opgeleide respondenten. 27% vindt het een grote verandering en twijfelt of de deskundigheid beter wordt. 24% zegt dat de deskundigheid hiermee niet verbeterd kan worden. Als de gedeeltelijke HBO-eis verplicht zou worden, zou 70% zich zeker willen bijscholen naar een hoger functieniveau, blijkt uit de enquête. Slechts 18% zal zelf niks veranderen en 12% gelooft er niet echt in maar wil ook niet werken op het lager niveau. In de visie wordt gepleit voor meer ondersteuning voor pedagogisch medewerkers, vooral door coaching on the job en het zogenaamde ‘permanente leren’. 47% mist nu begeleiding en feedback en vindt dat daar binnen zijn/haar werk meer voor gedaan moet worden. 38% geeft aan deze ondersteuning niet echt nodig te hebben. 15% vindt het niet nodig én ziet er ook niks van terechtkomen in de praktijk. In de visie pleit men voor transparante verantwoording van de kwaliteit door de ondernemers zelf (naast de inspecties van de GDD of de onderwijsinspectie). 48% vindt dat ondernemers zelf meer moeten doen om de kwaliteit naar buiten toe te verantwoorden. 30% vindt het vooral extra werk en twijfelt of ouders er behoefte aan hebben. 22% vindt dat de inspectie van buiten al meer dan genoeg laat zien over hun prestaties. Hoe hoog pm’ers zèlf de kwaliteit van hun huidige werksituatie inschatten was op deze antwoorden niet van invloed. Tot slot geeft 94% aan het nuttig te vinden dat er in de kwaliteitsvisie aanbevelingen zijn gedaan om de kinderopvang te verbeteren. December 2015 Betsy van de Grift Lisanne Jilink
BIJLAGE 1 De enquête
Beste deelnemer aan onze enquête voor pedagogisch medewerkers en gastouders, BKK doet onderzoek naar het gebruik van het Pedagogisch kader en naar de visie op kwaliteit in de kinderopvang. In deze enquête willen we je daar wat vragen over stellen. Bedankt dat je daar even tijd voor vrij wilt maken. De (gegarandeerd anonieme) resultaten gebruiken we om het Pedagogisch kader te vernieuwen en aan te passen aan de huidige omwikkelingen, zoals, het Nieuwe Toezicht. Jouw mening is voor ons erg belangrijk. De enquête bestaat uit drie delen: 1. inleidende vragen; 2. vragen over het Pedagogisch kader; 3. vragen over de kwaliteitsvisie. Er staan geen open vragen bij. Het beantwoorden duurt daardoor maar enkele minuten.
1. WAT IS JE LEEFTIJD? < 20 jaar
20 - 29 jaar
30 - 44 jaar
45 - 54 jaar
> 55 jaar
2. WELKE OPLEIDING HEB JE GEVOLGD? MBO kindgericht
HBO kindgericht
Kindgericht en een andere opleiding ernaast
3. HOEVEEL WERKERVARING HEB JE? < 3 jaar
3 tot 5 jaar
5 tot 7 jaar
> 7 jaar
4. BINNEN WELKE WERKSOORT WERK JE? Gastouderopvang peutergroep
ZZP'er of nanny
VVE groep of voorschool
Kinderdagverblijf
BSO
Peuterspeelzaal of
In verschillende werkvormen
5. HOE SCHAT JE DE KWALITEIT VAN JE HUIDIGE WERKSITUATIE IN? Iets minder dan de gemiddelde opvang beter dan de gemiddelde opvang
Ongeveer net zo als de gemiddelde opvang
Iets
6. BEN JE WEL EENS PESSIMISTISCH OVER DE ONTWIKKELINGEN VAN DE KINDEROPVANG? Iets pessimistischer dan anderen
Ongeveer net zo pessimistisch of optimistisch als anderen
Iets optimistischer dan anderen PEDAGOGISCH KADER BKK heeft in de afgelopen jaren vijf boeken in de serie ‘Pedagogisch kader’ laten maken. In deze boeken staat uitgelegd hoe kinderopvang het beste werkt in de diverse werksituaties, binnen diverse werksoorten. Je kunt er voor je werk goede praktische tips uit halen. 7. STAAN ER BOEKEN UIT DEZE SERIE BIJ JOUW OPVANGLOCATIE (KINDERCENTRUM OF GASTOUDERHUIS)? Ja
Nee
8. WELK(E) BOEK(EN) UIT DE SERIE HEB JE WEL EENS GEBRUIKT? (ALLEEN OF MET COLLEGA’S) PeKa kindercentra 0-4 jaar Gastouderopvang
PeKa kindercentra 4-13 jaar
PeKa Lerenderwijs
PeKa Diversiteit
PeKa
Niet van toepassing
9. HOE VAAK WORDT HET PEKA GEBRUIKT? Heel incidenteel
Regelmatig
Vrij vaak
Niet van toepassing
10. WELK ONDERDEEL VAN HET PEKA VIND JE HET NUTTIGST? Het deel met de theorie opgevallen
Het deel met de praktijktoepassingen
Het verschil is me niet
Niet van toepassing
11. GAAN JOUW COLLEGA’S ANDERS OM DAN JIJ MET HET PEKA? Ze doen er minder mee dan ik dan ik
Ze doen er net zoveel mee als ik
Ze doen er meer mee
Niet van toepassing
12. VERWIJST JE LEIDINGGEVENDE, COACH OF GASTOUDERBUREAU WEL EENS NAAR HET PEKA? Ja, heel soms
Regelmatig
Vrij vaak
Eigenlijk nooit gemerkt
13. WAT ZOU ER BETER KUNNEN? (MEERDERE ANTWOORDEN MOGELIJK) Er moeten andere onderwerpen in makkelijker te begrijpen zijn
Het moet minder veel zijn, compacter
Het moet uitgebreider
Het moet meer theoretisch verantwoord zijn We zouden er les in moeten krijgen geen verbeterpunten
Het moet
Het moet met meer voorbeelden werken
Het verschil, tussen de werksoorten moet weg
Het moet digitaal worden in plaats van boeken
Ik zie
Ik vind het PeKa niet zo belangrijk
14. WELKE PEDAGOGISCHE ONDERWERPEN SPREKEN JE HET MEEST AAN? (MEERDERE ANTWOORDEN MOGELIJK) Emotionele veiligheid Ontwikkelingsstimulering Deskundigheidsbevordering binnen en buiten
Teamsamenwerking Verzorging
Creativiteit
Spelbegeleiding
Moeilijk gedrag
Ouderbegeleiding
Aansluiting onderwijs
Leidinggeven
Groepsinteracties
Inrichting
Observatie en monitoring
VISIE OP KWALITEIT BKK voert in opdracht van de overheid en samen met het veld, kwaliteitsimpulsen voor de kinderopvang uit. Zo werd er een ‘visie op kwaliteit’ door een onafhankelijke groep van deskundigen ontwikkeld. Onderdelen uit de visie zijn door de minister gebruikt voor de aanstaande veranderingen in de wet en het toezicht. We willen graag jouw mening over de visie weten. Nog niet gelezen? Download dan de brochure snel hier. We nemen onderstaand enkele onderdelen uit de visie door en vragen jouw mening. Het zijn de aanbevelingen die het meest op jouw werk betrekking hebben. De visie spreekt over ‘passende kinderopvang’ met twee ambitieniveaus: gewoon of aangepast aan speciale behoeften. Gewoon is voor de brede ontwikkeling, waar je planmatig en methodisch aan moet werken. Speciaal betekent dat je extra aandacht voor problemen hebt. Gewoon en speciaal kunnen door elkaar lopen, in een centrum, maar ook binnen één groep, zegt de visie. 15. VIND JE HET ONDERSCHEID NAAR TWEE AMBITIENIVEAUS GOED? Ja, kinderen die het nodig hebben moeten andere en meer aandacht krijgen kinderopvang moet zich alleen op de ‘gewone’ brede opvang richten. aan.
Nee, de
Mij spreekt dit verschil niet
16. MERK JE NU AL DAT DIE VERSCHILLEN ER ZIJN? Ja, ontwikkelingsproblemen of gedragsproblemen vragen regelmatig extra zorg. kinderen met extra zorg worden elders opgevangen.
Nee,
Het speelt in mijn werk eigenlijk geen rol.
17. IS PASSENDE KINDEROPVANG GOED UIT TE VOEREN? Ja, kinderen met extra zorg horen er ook bij, we moeten ons gewoon aanpassen.
Twijfel, het
zou mooi zijn als kinderen met extra zorg in de gewone kinderopvang kunnen komen, maar het vraagt teveel aanpassingen.
Nee, ik denk dat zorgkinderen beter af zijn in een andere deskundige
omgeving.
VARIATIE IN DE STRUCTURELE KWALITEITSEISEN In de visie bepleit men variatie in de structurele kwaliteitseisen. Sommige aspecten kunnen ruimer worden toegepast, zoals de groepsindeling of ruimtegebruik voor oudere kinderen. Aan de andere kant moet voor de jongste kinderen of de kinderen met extra zorg juist de stabiliteit strakker worden met vast personeel, vaste ruimte en dagplannen.
18. IS HET GOED ALS STRUCTURELE EISEN, ZOALS DE RUIMTE EN DE BEROEPSKRACHT-KINDRATIO VOOR OUDERE KINDEREN SOEPELER WORDEN? Ja, ik denk dat dit voor het werk met de kinderen een verbetering is. praktischer, maar de kinderen hebben er zelf weinig aan.
Twijfel, het is wel
Nee, ik denk dat het belang van mijn
werk en de kinderen er niet mee gediend is.
19. IS HET GOED ALS DE STABILITEITSEISEN VOOR DE JONGSTE EN KWETSBARE KINDEREN STRAKKER WORDEN? Ja, ik denk dat dit voor het werk met jonge en kwetsbare kinderen een verbetering is. Twijfel, het is theoretisch wel beter, maar ik denk dat de kinderen er zelf niet veel van gaan merken. Nee, ik denk dat het werken met de jongste en kwetsbare kinderen er niet mee gediend is.
VARIATIE KOMT IN DE DESKUNDIGHEID In de visie wordt bepleit dat er variatie komt in de deskundigheid van pedagogisch medewerkers. Men denkt aan twee deskundigheidsniveaus op een groep, die elkaar kunnen versterken. Voor de gastouderopvang bepleit men een andere deskundigheidseis in de toekomst, maar nu nog niet.
20. IS HET GOED ALS ER OP EEN GROEP MINIMAAL ÉÉN COLLEGA ZOU WERKEN MET EEN HOGERE DAN DE BASISOPLEIDING? Ja, ik denk dat een team daarvan beter kan worden.
Twijfel, de deskundigheid wordt
misschien niet beter door zo’n eis en de verandering is voor ons heel groot.
Nee, de
deskundigheid kun je hiermee niet verbeteren.
21. ZOU JE JEZELF WILLEN BIJSCHOLEN NAAR EEN HOGER FUNCTIENIVEAU? Ja, als dit verplicht zou worden ga ik me zeker bijscholen. maar ik wil ook niet op het lage niveau werken.
Twijfel, ik geloof er niet echt in,
Nee, ik zal er zelf niks voor veranderen.
MEER ONDERSTEUNING VOOR PEDAGOGISCH MEDEWERKERS In de visie wordt gepleit voor meer ondersteuning voor pedagogisch medewerkers, vooral door coaching on the job en het zogenaamde ‘permanente leren’. Daarvan is bekend dat het beter werkt dan scholing.
22. ZOU BETERE ONDERSTEUNING IN JOUW WERK, DOOR COACHING ON THE JOB, DE KWALITEIT VAN JOUW HANDELEN KUNNEN VERBETEREN? Ja, ik mis nu begeleiding en feedback en vind dat daar binnen mijn werk meer voor gedaan moet worden.
Twijfel, ik heb het zelf niet echt nodig.
Nee, ik vind het niet nodig en ik zie er ook
niks van terecht komen in de praktijk.
TRANSPARANTE VERANTWOORDING VAN DE KWALITEIT In de visie pleit men voor transparante verantwoording van de kwaliteit door de ondernemers zelf (naast de inspecties van de GDD of de onderwijsinspectie).
23. MOETEN ONDERNEMERS ZELF MEER DOEN OM DE KWALITEIT NAAR BUITEN TOE TE VERANTWOORDEN? Ja, het zou beter zijn als wij zelf onderdelen van onze prestaties en van de kwaliteit meten en naar buiten brengen.
Twijfel, het is extra werk en ouders hebben er misschien geen behoefte aan.
Nee, de inspectie van buiten laat al meer dan genoeg zien over onze prestaties.
EINDOORDEEL Tot slot, we hebben je mening gevraagd over het Pedagogisch Kader en over onderdelen van de kwaliteitsvisie. We willen graag weten wat je eindoordeel over beide onderwerpen is. 24. HET IS NUTTIG DAT HET PEDAGOGISCH KADER DOORONTWIKKELD WORDT. Ja
Nee
25. HET IS NUTTIG DAT ER IN DE KWALITEITSVISIE AANBEVELINGEN ZIJN GEDAAN OM DE KINDEROPVANG TE VERBETEREN. Ja
Nee
26. HET IS NUTTIG DAT BKK DEZE ONTWIKKELINGEN STIMULEERT. Ja
Nee
27. HET IS NUTTIG DAT JIJ EN JE COLLEGA’S HIER NU JE MENING KUNNEN GEVEN Ja
Nee