F-pupillen & Mini’s
trainingshandleiding © FC Delta Sports’95
Inleiding: Als een speler beter wil worden is het belangrijk dat de trainingen die deze speler krijgt goed in elkaar steken en dat de speler op de juiste wijze wordt geholpen. Delta wil graag spelers beter maken, ieder op zijn eigen niveau. Daarom investeert de club erg veel tijd en energie met als doel de kwaliteit van de trainers en daarmee de trainingen te optimaliseren. In dit boekje, gericht op de 1e en 2e jaars F-pupil en Mini, tref je als trainer een aantal zaken die kunnen bijdragen aan het verhogen van je kennis als trainer van Delta. De informatie loopt uiteen van hele praktische zaken als tips en diverse trainingsoefeningen, de theorie, tot een korte uiteenzetting waarom Delta bepaalde keuzes maakt. Het opleiden van spelers (algemeen): In Nederland worden spelers over het algemeen in clubverband opgeleid. Waar de echte liefhebber het grote talent – het voetballen op straat leert zie je toch dat deze manier van ontwikkelen over het algemeen minder wordt. De trainingen zijn daarom in de afgelopen decennia veranderd. Waar vroeger het voetballen op straat geleerd werd en de trainingen bedoeld waren voor het teamspel en conditie, staat nu de bal centraal. Dat houdt ook in dat de trainingen die sommige trainers vroeger zelf kregen als jeugdspeler, nu niet meer als “goed” beschouwd worden. De regel: “wat goed was voor mij is nu goed voor mijn eigen spelers” gaat dus niet altijd op: de maatschappij is veranderd en wat nodig is voor de huidige jeugd ook. Voorbeelden van trainingen die niet meer gegeven worden zijn loop(conditie)trainingen en trainingen zonder bal. Het opleiden van spelers gebeurt op leeftijd. Bij Delta begint de opleiding bij de Mini’s en eindigt deze bij de A-junioren. In elke leeftijdscategorie worden er bepaalde dingen aangeleerd zodat er op het niveau van de A-junioren een complete voetballer is opgeleid, ieder op zijn eigen niveau. Deze “leerweg” of ook wel “rode lijn” is extreem belangrijk voor het opleiden van voetballers. Als niet de juiste leerstof wordt aangeboden op het juiste moment, dan kan een speler later daar later hinder van ondervinden. Net als dat je op de basisschool pas de deelsommen kan doen als je de tafels kent, kan je bij het voetballen pas een positiespel spelen als je een bal kan passen en aannemen. Een belangrijke valkuil voor (startende) jeugdtrainers is dat deze rode lijn niet gevolgd wordt. Dat sommige dingen te vroeg worden gedaan. Daar komen we later nog op terug. Verderop tref je een globaal overzicht aan van de kenmerken van spelers per leeftijdscategorie en waar de aandacht naat uit moet gaan. Visie van Delta: Delta heeft als doelstelling dat elke speler op een leuke en plezierige manier zich maximaal ontwikkelt als voetballer op zijn eigen niveau. De ene speler heeft meer aanleg dan een ander. De een voetbalt meer op het pleintje dan een ander. Maar binnen de vereniging krijgt iedereen de mogelijkheid zich maximaal te ontwikkelen. Daarbij zijn twee aspecten belangrijk: dat spelers ingedeeld zijn op hun eigen niveau (dus met spelers die ongeveer even goed zijn) en dat de spelers het spelletje spelen waarbij ze zich maximaal kunnen ontwikkelen.
© FC Delta Sports’95
Wanneer je instroomt als F-je of Mini, dan starten ze altijd in een 4 tegen 4 competitie (meer uitleg over de redenen hiervan tref je later aan). In het begin worden spelers ingedeeld in groepjes zonder dat de club op de hoogte is van de sterkte van een speler. Na een half jaar is er een goed beeld van de spelers en zullen de teams soms opnieuw worden ingedeeld. De grootste talenten komen bij elkaar zodat ze zich beter kunnen ontwikkelen. Soms gaan F-spelers ook door naar de 7 tegen 7 competitie. De spelers die hier niet aan toe zijn blijven in het eerste jaar van de F bij de 4 tegen 4 competitie spelen. Wij noemen dat de Landenteams. Op deze manier krijgen talentvolle spelers de kans om een volgende stap te zetten met nieuwe uitdagingen terwijl de spelers die er niet aan toe zijn de beste mogelijkheden blijven behouden om zich te ontwikkelen. In de F (en hoger) worden ook selectieteams geformeerd. Dit zijn de spelers die dusdanig sterk zijn dat ze in de jeugdopleiding voor het eerste elftal van de betreffende leeftijdscategorie terecht komen. Selectieteams hebben veel voordelen, zoals extra trainingen. Maar naarmate de spelers ouder worden, wordt er ook meer van hen verwacht. Selectieteams worden samengesteld door de club aan de hand van input van de jeugdscouts, de trainers en de coördinatoren. Spelers die niet op niveau spelen verliezen snel hun spelplezier. Als ze te goed zijn blokkeren ze in hun ontwikkeling, als ze niet mee kunnen komen krijgen ze weinig ballen. Beide is niet goed voor de ontwikkeling. Het spelen bij vriendjes kan het spelplezier tijdelijk op niveau houden, maar op de lange termijn is dit nooit zo. Kenmerken per leeftijdscategorie F-pupillen en Mini: F pupillen en Mini’s zijn nog speels. Alles is nog een spelletje, de oefeningen dus ook. Het resultaat voelt voor een F-je/Mini niet als iets belangrijks, zo hoort dat ook. Het draait om het spelletje. In de F en Mini’s moeten spelers leren dat de bal gaat doen wat zij willen. Techniek, balcontrole is het belangrijkste in de F/Mini. Er is nog nauwelijks sprake van samenspel. F-jes/Mini’s missen nog veel kracht. Verder is spelregeluitleg belangrijk. E-pupillen: Ook in de E blijft techniek en balcontrole het belangrijkste. Maar als het goed is ligt er nu een basis en kan deze verder uitgebouwd worden. Er komt wat meer oog voor de spelers om hen heen en samenspel is langzamerhand mogelijk, maar de nadruk blijft liggen op de individuele speler. Bij de 2e jaars E worden spelers langzaam voorbereid op de D-pupillen en de overgang naar het grote veld. D-pupillen: Alles staat in de D in het teken van het grote veld. Het spelsysteem, breed houden, smal maken en het inzicht wat daarbij hoort. In de D gaat het echte teamvoetballen beginnen. Er wordt een begin gemaakt met voetbaltermen als kantelen. Techniek blijft een belangrijke onderdeel van de D training. C-junioren: Bij de C-junioren wordt dit verder uitgebouwd. Jongens worden kritischer op elkaar en het samenspel wordt belangrijker. Vleugelspel en opbouwen zijn onderdelen die aan bod komen. Er wordt ook een
© FC Delta Sports’95
begin gemaakt met tactiek. Het wennen aan een zwaardere bal en omgaan met de fysieke verschillen tussen spelers is ook een belangrijk onderdeel binnen de C. B-junioren: Bij de B-junioren staan de linies centraal. Trainingen die op wedstrijden gericht zijn, staan in het teken van hoe een linie moet opereren. Wat doet een verdediging op welke momenten. B-junioren krijgen te maken met veel interesses en druk van buiten het voetbal. Ze zijn zeer kritisch op zichzelf en teamgenoten en het vertrouwen loopt sneller een deuk op. Jongens zijn harder tegen elkaar. Tactiek komt ook steeds meer aan de orde. Bij de B gaat het resultaat ook steeds meer gelden. A-junioren: Hier staan de posities centraal. Wat doen spelers wanneer ergens een bal is. Hoe loop je? Alles komt samen in de A-junioren waarbij het resultaat op zaterdag belangrijker wordt. Alles staat in het teken van ontwikkeling én winnen. In de A mogen ook verschillende spelsystemen worden aangeleerd (4-42 of 4-3-3). Zoals je kan zien zit er een lijn in de “opleiding van een speler”. Het is belangrijk die lijn te volgen. Je kan in de F of de E met extreem veel moeite jongens dingen aanleren die ze pas in de D of de C hoeven te leren. Maar het gevolg is wel dat als ze eenmaal in de D komen ze in technisch opzicht achterstanden hebben en op de lange termijn niet hun volledige potentie kunnen benutten. Een speler kan met een voorsprong of een achterstand in zijn ontwikkeling in een leeftijdscategorie spelen. Een extreem talent wordt soms vervroegd doorgeschoven. Voor iemand met een grote achterstand kan in uitzonderlijke gevallen dispensatie worden aangevraagd.
F-pupillen en Mini’s: stoeien met de bal F-pupillen en Mini’s zijn speels. Ze houden van het spel, van het spelen met de bal. Hun concentratie is vaak kort, oefeningen langer dan 10 minuten kunnen ze niet geconcentreerd uitvoeren. Ook zijn ze erg op zichzelf gericht, ze zien andere spelers niet staan. Het bekende kluitjesvoetbal is vaak het gevolg. De bal raken is al vaak een feest. Een doelpunt maken als je 7-0 achter staat wordt gevierd als een Champions League goal. F-jes en Mini’s hebben veel moeite met passen en de balbehandeling. Een bal is ook relatief veel groter voor hen dan bij de oudere jeugd. Een F-je/Mini heeft nog weinig kracht. Hij is snel moe, maar kan ook snel daarna weer herstellen. Dat hoort bij de leeftijd en zal zich vanzelf oplossen naarmate ze ouder worden. In de Mini’s, F en de E worden de goede voetballers gemaakt. Acties maken moet worden gestimuleerd, overspelen niet. In de F/Mini’s leert een speler het lef te hebben zoals de betere voetballers van deze tijd. Het is essentieel dat dit gestimuleerd wordt. In de F en Mini’s hebben we geen posities. Verdedigers bestaan niet, aanvallers ook niet. Er wordt gespeeld met een zgn. vliegende keeper. De spelers worden wekelijks op verschillende plaatsen gezet. Bij het 7 tegen 7 voetbal wordt er elke week een andere keeper op de goal gezet.
© FC Delta Sports’95
Leeftijdskenmerken (puntsgewijs)
De kinderen hebben een grote speldrang. Ze doen de dingen om het plezier-van-het-doen. Anders gezegd: voor hen zijn bewegen en spelen hetzelfde. Spelen is het doel. De doelstelling van de trainer is anders. Voor hem is spelen een middel om tot ontwikkeling te komen. De kinderen hebben een drang tot nabootsen. Elke nieuwe beweging/voetbalhandeling ontstaat uit een (goed) voorbeeld van de trainer of wat ze van hun idolen hebben gezien. Praat niet te veel. Doe voor/laat voordoen en laat ze nadoen! De kinderen hebben een groot uithoudingsvermogen. Ze kunnen veel in een relatief kort tijdbestek. Laat ze veel oefenen, zodat ze al herhalend leren. Rustmomenten moeten wel tijdig worden ingelast. Geef veel beurten! De kinderen zijn snel afgeleid. Het voorbeeld van de luchtballon die over komt is een goed voorbeeld. De bal is dan voor even helemaal niet interessant meer. Het enige dat de trainer kan doen, is erbij gaan liggen, omhoog kijken en meegenieten met de kinderen. Een redmiddel is om de link te leggen tussen de vorm van de ballon en een voetbal, in de hoop dat de kinderen snel de draad weer willen oppakken. Gun ze die tijd! Tegenhouden heeft geen zin! De kinderen kunnen zich maar een korte tijd richten op eenzelfde (uitdagende) activiteit. Hun zogenoemde spanningsboog bedraagt per oefening maximaal 10 minuten. Verveel ze niet door te lang met hetzelfde bezig te willen zijn! De kinderen zijn gericht op zichzelf. De jongste F-pupillen zijn hun kleutertijd nog niet helemaal ontgroeid en hebben het nog in zich om alles op zichzelf te betrekken. Dit egocentrisme (“ik en de bal”, “ik en de wereld”, etc.) is een natuurlijk ontwikkelingsproces en gaat vanzelf over. Laat ze individu zijn! Ze vinden zichzelf het belangrijkste! De kinderen hebben nog weinig gevoel om dingen samen te doen. Op het eerste gezicht lijken ze wel samen te spelen c.q. samen te werken, maar schijn bedriegt. Wanneer over een langere periode hun speldrang nauwkeuriger wordt bekeken, dan wordt duidelijk dat ze naast elkaar tegelijkertijd, onafhankelijk van elkaar, dezelfde dingen doen. Ze moeten eerst zelf de bal leren beheersen en daarna moeten ze samen de bal en de voetbalsituatie leren beheersen! De kinderen zijn nog niet in staat om aanwijzingen, gericht op hun lijf, om te zetten in daden. Tips, zoals “standbeen naast de bal”, “opendraaien na een balaanname” snappen ze niet, kunnen ze niet uitvoeren en moeten dan ook voorlopig worden vermeden. Voordoen en/of spreken in hun taal werkt beter! Wanneer één bal in het spel is, leidt dit tot een gevecht om het kleinood. En eenmaal in balbezit blijkt het toch heel lastig om die bal bij je te houden. Het motto is: “Ik en de bal”. De eerstgenoemde kenmerken komen hierin tot uiting.
© FC Delta Sports’95
Analyse het voetballen van F-pupillen Het voetballen van beginnende Mini’s en F-pupillen (5/6 jaar) kenmerkt zich door:
ballen die van de voet springen bij het dribbelen; nagenoeg geen samenspel (met uitzondering van toevallig bij een medespeler terecht komende ballen); kluitjesvoetbal; ballen die bij het passen/schieten alle kanten opvliegen behalve de goede; passes en schoten die veelal laag blijven; het snel verliezen van de bal aan een directe tegenstander.
Het voetballen van gevorderde F-pupillen (7/8 jaar) kenmerkt zich door:
de bal springt bij het dribbelen minder vaak en minder ver van de voet; begin van bewust samenspel; het kluitje waarin gevoetbald wordt is minder groot/een aantal spelers onttrekt zich aan het kluitje; het passen en schieten wordt iets nauwkeuriger; passes en schoten blijven meestal nog laag; de bal kan t.o.v. een directe tegenstander beter/langer in bezit gehouden worden.
Coaching van F-jes en Mini’s: De voetbaltermen zijn simpel: passen, aannemen, schieten, etc. De trainingen zijn spelletjes en kunnen ook zo gebracht worden. Hou de uitleg kort en simpel. Maak het vooral leuk. In de wedstrijd is er een grote botsing met het verwachtingspatroon van trainers/leiders/ouders en wat de F-pupil/Mini daadwerkelijk kan en moet leren. Vaak wordt er door ouders gecoacht op het samenspel. Als een F pupil/Mini vier man passeert en vervolgens de bal niet aflegt, wordt de nadruk op het afspelen gelegd, maar een F-pupil/Mini hoort de bal niet af te leggen, dat leert hij later pas. Samenspel is iets wat niet gestimuleerd hoeft te worden. Spelplezier en lef maken een F-je/Mini tot een speler die zich maximaal ontwikkelt. Het is belangrijk dat ouders hier begrip voor hebben. Ouders zijn gelukkig vaak enthousiaste supporters en de spelers hebben support nodig, maar door een beetje uitleg zorg je ervoor dat het support ook een echte meerwaarde krijgt. Ouders niet laten coachen, wel laten aanmoedigen is het motto! Van 4 tegen 4 tot 11 tegen 11: In Nederland wordt er gespeeld met het 4-3-3 systeem. De reden hiervan is dat je hiermee de beste en leukste spelers opleid. Het 4-3-3 systeem kenmerkt zich door vleugelspel en een goede veldbezetting.
© FC Delta Sports’95
Voor pupillen is het 11 tegen 11 systeem verkleind door er een linie af te halen. De reden hiervan is dat als er minder spelers in het veld staan elke speler vaker de bal krijgt. En een speler leert alleen voetballen als hij de bal heeft. Dus meer balcontacten is automatisch een betere ontwikkeling. Bij Delta wordt het 7 tegen 7 voetbal gespeeld in een dubbele ruitformatie, oftewel het dubbele spekkie. De kleinste vorm van het 4-3-3 systeem is het zgn. 4 tegen 4 voetbal. Deze opzet geeft spelers de maximum aantal balcontacten. “Verstoppen” voor een speler is moeilijk en er komen veel 1 tegen 1 situaties voor. Het kleinere veld zorgt tevens voor het maken van meer goals (succeservaring!).
11 tegen 11 (D, C, B, A)
7 tegen 7 (E, 2e jaars F)
4 tegen 4 (1e jaars F, Mini’s)
De keeper in het F-voetbal en Mini’s: Er wordt bij het F voetbal en Mini’s eigenlijk nog niet met een vaste keeper gespeeld. Bij het vier tegen vier voetbal is er geen sprake van een echte keeper en bij het 7 tegen 7 voetbal is er sprake van een vliegende keeper. In veel teams is er geen vaste keeper en wordt deze positie gerouleerd. Zo komt iedere speler in aanraking met het “keeper zijn”. Soms is er echter wel een vaste keeper, dat is dan zo’n speler die vanaf dag 1 met de keepershandschoenen op de training komt. In principe mag je deze keeper vast op de goal zetten. Er zijn wel twee belangrijke dingen die een trainer in de gaten moet houden: -
De (vaste) keeper moet zelf de vaste keeper willen zijn en er niet neergezet worden omdat hij beter is in keepen dan voetballen; Blijf scherp op de andere spelers letten. Misschien is er nog een speler die interesse heeft of interesse krijgt in het keeper zijn. Dat moet gestimuleerd worden.
Trainingsoefeningen F-jes/Mini’s: De oefeningen van F-jes en Mini’s zijn gericht op hetgeen wat ze moeten leren en zijn aangepast aan de kenmerken van een F-pupil/Mini. Alles wordt gedaan met een bal, de oefeningen zijn kort, simpel
© FC Delta Sports’95
en gericht op de basistechniek en balcontrole. Veel oefeningen zijn spelletjes en duren niet lang; ongeveer 10 minuten. In dit boek zitten vele voorbeelden van oefeningen. Deze zijn speciaal voor de F-pupillen en Mini’s samengesteld en gericht op hetgeen zij moeten leren. De oefeningen zijn individueel gericht en spelers kunnen deze dus op hun eigen niveau uitvoeren. Ook de betere speler kan dus blijven leren en de speler met wat minder talent kan ook een succeservaring op doen. Trainingen: Een F/Mini training duurt een uur. Dat is, minus het warmlopen, ongeveer de tijd van een F wedstrijd (incl. pauze). De training bestaat vaak uit 4 onderdelen, waarbij de laatste de eindpartij is. De oefeningen kunnen voor en tijdens een training worden uitgezet. Slim is, om met verschillende kleuren hoedjes, alvast meer dan één oefening uit te zetten. Ook is het slim voor de training ervoor te zorgen dat alle materialen van alle oefeningen er al zijn. Dus ook de goaltjes voor de eindpartij. Circuitmodel: Vaak wordt er echter goed samengewerkt door de trainers die op één veld staan. Iedere trainer zet dan één oefening uit (de ballen van het team blijven bij de uitgezette oefening) en de groep beweegt dan om de 8 á 10 minuten langs een oefening. Het is met vier teams mogelijk om vier oefeningen en daarna nog een eindpartij te doen. Zo zorg je ervoor dat alle tijd die er is naar het voetballen gaat en niet naar het klaarzetten. Het circuitmodel (je loopt in een circuit langs de oefeningen) biedt veel voordelen, maar vraagt ook wat overleg. Het simpelste is om na een oefening even bij elkaar te komen voor de training van de week erop. Ook is het mogelijk dat er een maandplanning wordt gemaakt. Een voorbeeld van het circuitmodel zit bij de trainingsoefeningen. Het circuitmodel kan ook gedaan worden met 3 teams. Hoe dan ook blijft het belangrijk dat welke vorm er ook gebruikt wordt het laatste kwartier van de training in het teken staat van een partijtje. Materiaalgebruik: Trainers hebben bij Delta de beschikking over een hokje met ballen en hesjes. Daarnaast kunnen ze gebruik maken van de volgende trainingsmaterialen: - pionnen - hoedjes (kleine pionnen waar je overheen kan lopen) - stalen goaltjes - 4 tegen 4 goals - pupillengoals Extra hesjes en ballen (bij lekkage) kunnen via complexbeheer worden aangevraagd.
© FC Delta Sports’95
Tips voor de trainer:
geef een korte uitleg volgens het PPD (praatje, plaatje, daadje) principe. Praatje is de uitleg, plaatje is het voordoen en daadje is het laten uitvoeren. Maak gebruik van het juiste materiaal. Gebruik goals en geen pionnen voor een goal (anders moet je als je een goal gemaakt hebt eerst de bal halen). Maak gebruik van de hoedjes tenzij je echt pionnen nodig hebt. Tijd is vaak een reden om niet het juiste materiaal te kiezen (die stalen goaltjes die je nodig hebt staan helaas net op veld 6), maar een goede voorbereiding zorgt ervoor dat de training wel met het juiste materiaal gegeven kan worden én daardoor leuker wordt! Als het mogelijk is: zet voor de training meerdere oefeningen in een keer uit. Daarvoor zijn de hoedjes in twee kleuren. Elke oefening kan dan in een andere kleur uitgezet worden. Het voorkomt tijd en concentratieverlies tussen de oefeningen door. Ook kunnen de spelers helpen met opruimen: (“pak de gele hoedjes maar weg, maar laat de oranje staan”). Maak de spelers mede verantwoordelijk voor het materiaal: samen opruimen! Zorg bij partijvormen ervoor dat alle spelers van een team een (bij grote voorkeur dezelfde kleur) hesje aan hebben. Speel nooit zonder hesjes. Zet bij een eindpartij het veldje altijd uit met hoedjes. Een uitbal is een essentieel onderdeel van het voetballen en het zorgt ervoor dat spelers ook proberen “een bal in te houden”, dus binnen de lijnen. Dat is beter voor de ontwikkeling van de speler. Haast en tijdgebrek is vaak een reden om geen veldje uit te zetten, dus plan je training goed. Zorg dat je bij elke oefening weet waarop je gaat coachen. Vaak zie je veel verschillende dingen die fout gaan. Maar beperk je tot maximaal 2 speerpunten waarop je coacht (coachmomenten). Negeer de rest en kies voor een nieuwe training (eventueel met dezelfde oefening) een ander punt waar je op kan coachen. Succeservaring is héél belangrijk. Als een speler de oefening niet kan uitvoeren, is deze te moeilijk en zal hij geen vertrouwen opdoen. Maak de oefening dan makkelijker. Herhalen is leren: wees niet bang dat je oefeningen te vaak geeft. Je kan oefeningen spannender/moeilijker maken als dat nodig is (differentiatie) of makkelijker (succeservaring). Zorg dat er altijd een succeservaring is. Als een speler een oefening goed kan, kan hij daarna leren hem nóg beter te doen. Daar worden spelers beter van. Coach positief: vertel spelers niet wat ze fout doen, maar leg uit hoe ze het goed kunnen doen. Benadruk de positieve dingen. Lef en vertrouwen zorgt voor ontwikkeling en spelplezier. Geef een (korte) uitleg aan de hele groep op de goede plek. Geen zon in je rug (spelers kijken dan tegen de zon in) of een ander team in je rug (dat is veel aantrekkelijker om naar te kijken dan de uitleg van de trainer). Durf uitleg in een vraagvorm te doen: hoe denk jij dat je het beter kan doen? Wie weet hoe je moet schieten? Laat spelers niet in een rijtje staan waarbij ze relatief lang moeten wachten. Elk moment dat er geen bal geraakt wordt is een verloren moment. Is er een speler die zich heel sterk ontwikkeld en het niveau van de rest achter zich laat; geef het door. Is er een speler die het niveau niet bij kan benen; geef dit ook aan. Het indelen op niveau is voor de ontwikkeling heel belangrijk.
© FC Delta Sports’95
Ga naar vergaderingen en informatieavonden. Als trainer ben je de vertegenwoordiger van je spelers binnen de vereniging. Kan je echt niet, regel dan een vervanger.
Wil je als trainer de effectiviteit van je training meten dan is er één gouden regel:
Een training is goed wanneer er veel balcontacten voor elke speler zijn. Hoe meer balcontacten hoe beter de training. Daar kan je de training op toetsen.
© FC Delta Sports’95