EZ – Wet economische mededinging
Advies horizontale prijsregelingen NDP Overeenkomstig het bepaalde in artikel 32a, tweede lid, van de Wet economische mededinging deelt de Minister van Economische Zaken het volgende mede. Op 21 maart 1997 heeft de Commissie economische mededinging aan mij advies uitgebracht ter zake van de horizontale prijsregelingen van de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers (NDP). De NDP heeft 29 juni 1993 voor deze regelingen een verzoek om ontheY ng van het in het Besluit horizontale prijsbinding bepaalde ingediend. Het integrale advies van de Commissie economische mededinging staat onderstaand weergegeven, voorzover geen sprake is van als vertrouwelijke (bedrijfs-)gegevens aangemerkte onderdelen. De bijlagen van het advies liggen, met uitzondering van de als vertrouwelijke (bedrijfs)gegevens aangemerkte onderdelen, ter inzage op het ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 30, ’s-Gravenhage. Voor het inzien van de bijlagen dient contact te worden opgenomen met drs. W. Kuipers, telefoon (070) 3796155. De Minister van Economische Zaken, voor deze: dr. N. van Hulst, Directeur Marktwerking.
Advies inzake ontheY ngsverzoeken van Vereniging De Nederlandse Dagblad Pers 21 maart 1997/nr. 1668/97 CEM Inleiding Bij brief van 10 juli 1996, kenmerk ES/DM/MB 96020407.b34, verzocht u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Commissie advies uit te brengen over vier ontheY ngsverzoeken van de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers om ontheY ng van het bepaalde in artikel 1 van het Besluit horizontale prijsbinding. Van de adviesaanvraag werd mededeling gedaan in de Staatscourant van 12 juli 1996 onder gelijktijdige mededeling
dat voor belanghebbenden de gelegenheid bestond om zich binnen twee weken schriftelijk tot het secretariaat van de Commissie te wenden, waarbij zij konden verzoeken door de Commissie te worden gehoord. Een afschrift van de adviesaanvraag en bijlagen is bij dit advies gevoegd. Ter voorbereiding van het advies werd een subcommissie samengesteld, bestaande uit de leden: prof. dr. C.J. van der Weijden, vz. drs. J.H.W. Anderson mr. B. Baardman mr. dr. L. Doorn prof. dr. M.A. van Hoepen prof. dr. A. Knoester drs. H.J. Leemreize drs. A.W. Overwater prof. dr. L. Timmerman Namens u werden de vergaderingen bijgewoond door de heren Bos en Mulder, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen door de heer Reijnders. De hoorzittingen waarop de ingestuurde uiteenzettingen nader werden toegelicht, vonden plaats op 29 oktober 1996 en 7 november 1996. Over het door de subcommissie opgestelde conceptadvies heeft de Commissie op 21 maart 1997 beraadslaagd. Het daarbij vastgestelde advies wordt u hierbij aangeboden. De leden prof. dr. J.P. Bahlmann, prof. dr. S.W. Douma en prof. dr. K.J.M. Mortelmans hebben niet deelgenomen aan het voorbereiden en uitbrengen van het advies aangezien zich te hunner aanzien omstandigheden voordeden die als belemmering voor het vormen van een onpartijdig oordeel kunnen worden aangemerkt. 2. Bevindingen van de Commissie 2.1 Door de Commissie werden overeenkomstig het Werkwijzebesluit van de Commissie gehoord: – Groep Nederlandse Dagbladpers (hierna NDP) – Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna NVJ) – FNV Kiem (hierna FNV) Ter voorbereiding van de hoorzitting
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
op 29 oktober 1996, die betrekking had op de horizontale prijsregelingen op het gebied van abonnementen, deden alle gehoorden de Commissie op haar verzoek uiteenzettingen toekomen, welke ter hoorzitting nader werden toegelicht en die als bijlage 1 t/m 3 deel uitmaken van dit hoofdstuk van het advies. 2.2. Mededelingen ter hoorzitting 2.2.1. Mededelingen van NDP Het betoog van de NDP is als bijlage 4 bij dit hoofdstuk van het advies gevoegd. 2.2.2. Mededelingen van NVJ De NVJ is een beroeps- en vakorganisatie met een hoge organisatiegraad onder journalisten en hoofdredacteuren in de dagbladsector (ongeveer 80%). Het betoog van de NDP (zowel schriftelijk als mondeling) wordt door de NVJ ten volle ondersteund. Ook de NVJ heeft een schriftelijke visie gegeven waaraan het volgende wordt toegevoegd. Een dagblad is meer dan een economisch product. Juist in Nederland is in de dagbladsector een bijna unieke balans gevonden tussen enerzijds de commerciële basis van het dagbladproduct en anderzijds de redactionele zelfstandigheid. Het fenomeen van het redactiestatuut voor alle Nederlandse dagbladen is uniek te noemen in de wereld van de dagbladsector. Het betekent ook dat het dagblad door de NVJ de afgelopen 30 jaar ervaren is als een broedkamer van journalistieke vernieuwing en journalistieke zelfstandigheid. Dat gegeven staat uiteraard door economische ontwikkelingen onder druk. Het is bekend dat de verhouding tussen een 4-tal holdings en een 7-tal kleine bedrijven wel eens tot wat spanningen heeft geleid. Over één ding echter zijn de NVJ en NDP het eens: de prijsbinding zoals die thans bestaat, neemt de scherpe kanten van de concurrentie tussen de grote bedrijven enigszins weg. De dagbladpers kent een aantal vormen van zelfregulering (o.a. persconcentratie). Een ander element dat ook aan actualiteit heeft gewonnen door uitspraken van Minister Dijkstal en Staatssecretaris Nuis is het instrument zelfre-
1
de dagbladuitgevers zich bevinden. De groei van deze markt is er uit. Dat heeft te maken met de concurrentie van andere media en ontwikkelingen die zich in de informatiesector in zijn geheel voordoen. Indien geen ontheY ng wordt verleend leidt de concurrentie niet tot groei van de oplage in totaal, maar tot verdringing. Binnen de markt van dagbladtitels, zo verwacht de FNV, zou er een aantal zijn die het loodje leggen. De Minister heeft een te optimistische kijk op de positie van de dagbladuitgever in de totale informatiemarkt. Gezien deze marktsituatie is er alle reden voor om zorgvuldig met de concurrentieverhoudingen om te gaan. De prijsafspraak, zoals de NDP die tot nu toe kent, levert daar een goede bijdrage aan. Daarnaast is er een element in de adviesaanvraag – de verhouding tussen de geschreven pers en de overige media – waar de FNV iets over wil zeggen. Terecht constateert de Minister dat de dagbladuitgevers zich ontwikkelen tot multimediabedrijven. Dat is voor de Minister een argument om te zeggen dat het met de bedreiging van de pluriformiteit nogal mee zal kunnen vallen. Op zich is de FNV het ermee eens dat de pluriformiteit breder gezien moet worden dan alleen de geschreven pers. Maar toch heeft de FNV het gevoel dat de geschreven pers teveel op één hoop wordt gegooid met de audiovisuele pers. Dat zijn toch verschillende informatietypen, die niet zonder meer met elkaar te vergelijken zijn. De FNV denkt dat met name in de sfeer van opinievorming de geschreven pers toch de beste kaarten in handen heeft en altijd in handen zal blijven houden. Om die reden is het van groot belang om i.h.k. van de pluriformiteit zoveel mogelijk titels overeind te houden. Voorts staat in de adviesaanvraag dat ondanks de prijsafspraak het aantal titels de afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald. Dat is voor de Minister kennelijk een argument om daarmee aan te geven dat het niet strikt noodzakelijk is om de prijsafspraak te houden want de titels lopen toch al terug. De terugloop is volgens de FNV vooral te wijten aan de ontzuiling van de Nederlandse samenleving. De FNV vraagt zich af 2.2.3. Mededelingen van FNV Ook de FNV ondersteunt het pleidooi wat er – naast de ontzuiling – gebeurd zou zijn als ook de prijsafspraak binvan de NDP. Ook de FNV denkt dat het betoog m.b.t. de vrije concurrentie nen de NDP er niet zou zijn geweest. De FNV meent dat de gevolgen van in de dagbladwereld, geen goed zal ontzuiling ook in relatie met de doen aan de bedrijfstak en zeker niet opkomst van andere media in de inforaan de pluriformiteit. De Minister onderschat in welke markt matiemarkt voor de pluriformiteit dan
gulering. De Raad voor de Journalistiek is opgezet door de NVJ en de NDP en tegenwoordig is ook een aantal omroepen vertegenwoordigd. Deze Raad is juist een instrument waarin zelfregulering nog eens ten volle tot uiting komt. Een instrument dat ook onlangs door genoemde bewindslieden met warmte werd aangehaald waar het ging om de eVecten van de verdere commercialisering in de audio-visuele sector. Reality-tv en andere fenomenen in de mediawereld kunnen via zelfregulering wellicht wat revaleren. De NVJ onderschrijft het betoog van de NDP, maar beseft dat het instituut van dagbladuitgever aan het veranderen is. E.e.a. is het gevolg van economische ontwikkeling. Dat betekent ook dat de wijze waarop de bewindsman ervan uitgaat dat een prijzenoorlog uitblijft door de NVJ als volstrekt naïef wordt gezien. De uitgevers zullen de komende jaren onder druk van een toenemend belang van aandeelhouders dan wel banken gedwongen worden om harder te concurreren. De NVJ is van mening dat de Nederlandse samenleving zich rijk mag prijzen met het fenomeen van de zelfregulering van de prijs van dagbladen. Internationaal onderzoek heeft geleerd dat het Nederlandse dagblad door de prijsregulering niet extra duur is. Integendeel, op Denemarken na, kent Nederland de laagste prijs voor de dagbladen in West-europa. Daarnaast heeft Nederland een hoge lezersdichtheid, bezorging aan huis en is er sprake van een zelfstandige redactie d.w.z. zelfstandigheid t.o.v. het commerciële management. Zou de overheid – juist vanuit het oogpunt van samenhang met het mediabeleid – zelfregulering zien als een vorm om de mediasector te laten opereren dan zou de NVJ het bijzonder betreuren als dat laatste bastion tegen toenemende concurrentie zou worden verboden. In de ons omringende landen komt dat fenomeen wellicht niet vaak voor, maar wordt op andere wijze steun aan de pers gegeven. Het behoeft echt niet zo te zijn dat Nederland vooruit dient te lopen in een uitwerking van Europese regelgeving.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
nog weleens groter zouden zijn geweest. De FNV meent dan ook dat juist vanwege de pluriformiteit het van groot belang is deze gematigde vorm van prijsafspraak te handhaven. 2.2.4. Mededelingen van de Commissie – In de adviesaanvraag staat dat het de gewoonte is dat de NDP één maal per jaar een minimumprijsverhoging vaststelt. Hoe gaat dat precies in zijn werk? – In de brief van de NDP wordt onder punt 5 gesteld dat de door de uitgevers gewenste multimediale ontwikkeling belemmerd wordt door de wetgeving van de overheid. Kan dat nader worden toegelicht? – Onlangs stond een artikel in één van de kranten, waarin de Perscombinatie topman de heer Smaling meedeelde, dat het onwaarschijnlijk is dat de maatregelen tegen het krantenkartel een prijsoorlog zouden veroorzaken. Dat zou alleen maar leiden tot een spiraal van omzetverlies en daar is niemand bij gebaat, aldus de heer Smaling. Eén van de belangrijkste personen in de dagbladwereld stelt dit zo en de NDP heeft het, ook tijdens deze hoorzitting, nog steeds over de kans op prijsoorlogen. Hoe moet de Commissie de opmerking van Smaling plaatsen? – Welke mogelijkheden geeft de regeling voor productvernieuwing? Daarmee wordt niet gedoeld op de inhoud van de dagbladen, maar meer op de manier van distributie. Bestaan er bijvoorbeeld weekend-abonnementen? Het secretariaat van de NDP buigt zich in de zomermaanden over de mogelijke ontwikkelingen die zich in het komende jaar zullen voordoen. De kostenontwikkeling in de bedrijfstak wordt geraamd voor het komende jaar. Daarbij wordt geabstraheerd van volumeontwikkelingen. Het uitgangspunt is dat zo dicht mogelijk wordt aangesloten bij de inflatie. (basis is de MEV van het CPB). Daarnaast wordt rekening gehouden met meer specifieke ontwikkelingen die zich in de bedrijfstak voordoen, zoals de ontwikkeling van de loonkosten en van de papierprijzen. Ook wordt bekeken hoe de voorcalculatie die in het vorige jaar is gemaakt zich verhoudt tot de feitelijke ontwikkeling. Zo nodig vindt een verrekening plaats met de kostenraming voor het komende jaar. Op die manier blijft de prijsontwikkeling van de dagbladen zeer dicht bij de inflatieontwikkeling in Nederland. De belemmering waarop de NDP doelt, heeft vooral betrekking op datgeen wat
2
zich in de omroep afspeelt. Wanneer dagbladuitgevers ernaar streven om zich multimediaal te ontwikkelen door op regionale en locale schaal in de omroep actief te zijn, is dat feitelijk onmogelijk c.q. wordt dat onmogelijk gemaakt. Dat komt door de achtereenvolgende wijzigingen van de Mediawet. Sedert vorig jaar is het wettelijk toegestaan dat er commerciële activiteiten op niet-landelijke schaal in de omroep plaatsvinden, maar op het gebied van de etherfrequenties voor de radio zijn er doodeenvoudig buiten de publieke omroepen om geen etherfrequenties beschikbaar. Daarnaast wordt er op het gebied van de televisie op commerciële basis alles aan gedaan om het dagbladuitgevers c.q. andere commerciële partijen onmogelijk te maken om in die regionale markt op commerciële basis een exploitatie op te zetten. Er wordt een duidelijke voorkeur uitgesproken voor publieke omroep op regionale schaal, waar op excessieve basis publieke middelen voor beschikbaar worden gesteld. Per regio komt dat neer op jaarlijks 6 tot 9 miljoen gulden. De publieke omroep stort zich vervolgens ook op de reclamemarkt om daar inkomsten te verwerven. Alle pogingen die door de uitgevers in de afgelopen jaren in het werk zijn gesteld om te komen tot een vorm van publieke/private samenwerking op regionaal omroepgebied zijn in alle opzichten gedwarsboomd door de wetgever. De NDP meent dat hetgeen de NVJ heeft gezegd heel helder is. Het is uiterst naïef om te veronderstellen dat zich op het gebied van de prijs niets gaat afspelen als geen ontheY ng wordt verleend. Er is immers sprake van een markt die al sinds jaar en dag volledig rijp is. De marktomvang is 4,5 miljoen exemplaren. Het is een verdringingsmarkt. Dat betekent o.a. dat de regionale kranten concurreren met de landelijke kranten. Als een landelijke krant in de verdringingsmarkt gaat beginnen om zijn aandeel in een bepaalde markt te vergroten – en dat lijkt alleszins logisch in een verdringingsmarkt – dan valt gemakkelijk te raden wat er gaat gebeuren. Een andere landelijke krant kan dat niet over zich heen laten gaan. De uitgevers van de regionale kranten zullen ook moeten reageren. De NDP heeft het niet over een verlaging van 2 of 3% maar over een sterke verlaging om in één klap een fors marktaandeel te pakken. De NDP
acht dit hoogst waarschijnlijk gezien de aard van de markt. Het moge zo zijn, dat de heer Smaling nu zegt niet te verwachten dat dat gaat gebeuren. Dat hopen wij uiteraard allemaal. De NVJ vult aan dat de heer Smaling wellicht nog een courantier van de oude stempel is, maar dezelfde heer Smaling zag zich als voorzitter van de Raad van Beheer van het ANP (een gemeenschappelijk instituut van met name de dagbladuitgevers) gedwongen om het ANP te confronteren met een ingrijpende bezuiniging, omdat de deelnemers aan het ANP (dus ook de Perscombinatie) de kosten van dat gemeenschappelijke instituut te hoog achten. Dat onderbouwt de stelling dat de uitgevers van vandaag niet meer de uitgevers van morgen kunnen zijn. Eén van de hoofdredacteuren van een succesvolle krant van de heer Smaling – de Volkskrant – de heer Broertjes heeft onlangs het volgende gezegd. Vroeger werkte ik bij een bedrijf dat gericht was op het maken van kranten met als bijeVect het maken van winst. Nu werk ik bij een bedrijf dat gericht moet zijn op het maken van winst met als bij-eVect met maken van kranten. Die verandering in de dagbladsector – die niemand verweten kan worden – is een keihard gegeven. De NDP wijst erop dat de prijsregeling van de NDP geen enkele belemmering vormt voor bijv. het uitbrengen van een zaterdag- of maandagabonnement of iets dergelijks. In de marketingmix kan één van de p’s, n.l. de prijs minder vrij worden gehanteerd. Daar kunnen de dagbladuitgevers evenwel met al hun inventiviteit en creativiteit ook op commercieel terrein uitstekend mee werken. Het prijsmechanisme is niet het enige mechanisme dat in de markt moet worden gezet. De NVJ merkt op dat het niet alleen gaat om de regeling op zich, maar ook om het eVect binnen de vereniging NDP. Er is een harde concurrentie tussen de dagbladuitgevers, maar tegelijkertijd worden fenomenen, zoals in Engeland, voorkómen. Toen Murdoch van politieke richting veranderde (van steun aan Thatchers beleid naar steun aan het toekomstige beleid van Blair) kwam het hem politiek/markttechnisch goed uit om een concurrent als de redelijk progressieve Independent en de Guardian met een prijsoorlog het leven zuur te maken. Deze prijsoorlog heeft ertoe geleid dat aanvankelijk gedurende een bepaalde periode de prijs van de
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
Times (waar Murdoch feitelijk de hoofdredacteur is, al zit er een ander) een paar pennies omlaag ging. Nadat Murdoch met name de Independent enorme economische schade had toegebracht ging de prijs weer omhoog. Het fenomeen van een discussie in het NDP-bestuur over een prijsregeling is meer dan een prijsregeling op zich. Het betekent ook dat men ondanks de concurrentie de kleintjes in de markt het leven gunt. En die kleintjes in de markt zijn nu net een interessante aanvulling ook in bepaalde regio’s op de pluriformiteit in ons land. Naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de Commissie komt nog het volgende naar voren. De NDP merkt op dat de situatie van het Parool pijnlijk aangeeft dat concurrentie zoals de dagbladen die bedrijven nu juist niet op de prijs zou moeten plaatsvinden. De NDP heeft stellig de indruk dat als een zwakke krant zoals het Parool onderworpen zou zijn aan een volledig vrije prijsconcurrentie, het Parool al lang niet meer bestaan zou hebben. Het is juist, dat de NDP erbij blijft, dat uitgevers op kwaliteit met elkaar concurreren. Het feit dat het Parool in oplage is teruggelopen, is geen kwestie van prijs, maar zou wel eens een oorzaak kunnen hebben in het verkeerd inzetten van bepaalde kwalitatieve aspecten. De NVJ denkt dat het Parool inderdaad niet meer zou hebben bestaan als er geen prijsregulering zou zijn geweest. Sterker nog de NVJ heeft in een ver verleden wel eens bepleit dat de Nederlandse dagbladpers eigenlijk georganiseerd zou moeten zijn, zoals de Perscombinatie in het verleden gestructureerd was. Dankzij die structuur heeft het Parool in de jaren zestig en zeventig de toen zieltogende Volkskrant kunnen redden. Zoals wellicht op dit moment de kracht van de Volkskrant, het Parool de ruimte geeft om andere wegen te vinden. Dat onderschrijft in feite, dat afdemping van harde concurrentie een element is om zwakke kranten in ieder geval langer in de markt te houden. Bij media kan niet worden gesproken van communicerende vaten. De zelfstandigheid vanuit de journalistiek in de dagbladpers is niet alleen uniek in de wereld, maar bijna ook in Nederland. Er is een scheiding tussen het commerciële management aan de ene kant en de hoofdre-
3
dacteur met zijn redactie aan de andere kant. Deze scheiding is er bij de publieke omroep nog steeds niet. Er is geen sprake van communicerende vaten. Er is sprake van een uniek product dat in de markt moet worden gehouden. De NDP benadrukt dat het beleid dat de NDP al meer dan 25 jaar gevoerd heeft op het gebied van minimale prijsverhogingen er niet op gericht is om titels die op de een of andere manier door welke culturele, maatschappelijke of andere ontwikkelingen dan ook niet levensvatbaar meer zijn in de markt te houden zijn. Het beleid is erop gericht dat iedere dagbladuitgever een redelijk prijs voor zijn abonnement kan krijgen en dat niet in onderlinge prijsconcurrentie die mogelijkheid voor kleinere titels wordt weggenomen, waardoor deze ten gronde worden gericht. De NVJ merkt op dat prijsbinding, zoals de NDP terecht heeft gezegd, één element is; het is niet het zaligmakende element. De Minister roemt de lezerstrouw. Die komt onder druk te staan. Niet zozeer omdat de lezer bij zijn krant wil weglopen, maar doordat de lezer straks wellicht geconfronteerd wordt door de wat grotere multimediale bedrijven met combinaties van een pakket Internet, een elektronische cd enz. met op dat moment de mogelijkheid om met de prijs van het dagblad te stunten. Dat is voor de kleinere dagbladuitgevers teveel van het goede. 2.2.5. Nadere mededelingen – mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de Commissie – van de NDP – Er zijn in de provincie Friesland op de dagbladenmarkt drie grote spelers. De Leeuwarder krant, een uitgave van de Friesche Pers, De Telegraaf en het Friesch Dagblad. De Leeuwarder Krant, Friesche Pers, was altijd een heel sterke krant in Nederland. Door de concurrentie op het gebied van de kwaliteit zijn grote investeringen nodig geweest op het gebied van drukkwaliteit en redactionele kwaliteit. Door het feit dat aan de omzetkant de markt stagneert en de kosten toegenomen zijn, is de positie van een sterk rendement verandert in een heel matig rendement. Als de prijsbinding verboden wordt, dan ligt voor de hand wat er kan gaan gebeuren. De Telegraaf, een financieel sterk bedrijf, zou de prijs in Friesland kunnen verlagen. Het financiële risico is niet zo groot. Maar het zou desastreuze gevolgen hebben voor de Friesche Pers.
De NDP is ervan overtuigd dat dit op termijn leidt tot het verdwijnen van de regionale kranten in die provincie. – Al 52 jaar wordt een kleine christelijke krant – het Nederlands Dagblad – (landelijke titel) uitgegeven. De NVJ heeft gesproken over lezerstrouw. Die vraag krijgt het Nederlands Dagblad ook vaak. Zou het Nederlands Dagblad er last van hebben als de prijsbinding wegvalt? De lezerskring van het Nederlands Dagblad zou zo trouw zijn, dat men wel iets meer wil betalen. Ook het Nederlands Dagblad ervaart dat er sprake is van een verdringingsmarkt. Er is een natuurlijk verloop. Het Nederlands Dagblad behoort tot de zeven titels die uit de bedrijfstak-enquête naar voren komen als verliesgevende titels: (minder dan 40.000 abonnementen). De bestaande lezers zullen zeker die trouw kunnen opbrengen, maar ook het Nederlands Dagblad moet er nieuwe lezers bij krijgen. Dat zijn dan lezers, die of van andere kranten vandaan komen of – de jonge, nieuwe lezers. De NDP voorziet dat als het binnenhalen van nieuwe lezers dient te gebeuren in een situatie van zware prijsconcurrentie het Nederlands Dagblad als identiteitsgebonden dagblad die strijd naar de toekomst toe (ook voor jongeren) zal verliezen. – Er vindt in het NDP-bestuur een discussie plaats waarin vele factoren worden meegewogen. Later wordt de uitkomst ook nog eens getoetst in de ledenvergadering. Als er uitgevers zijn die een sterkere abonnementsprijsverhoging nodig hebben, dan mogen zij die doorvoeren. – Rendementsverschillen worden op de kosten gecorrigeerd. Is er bijv. een gemiddeld rendement van 10% dan worden de kostenstijgingen voor 0,90 in het prijsbeleid betrokken. Rendementstijgingen en -dalingen worden dus, op basis van het gemiddelde, in het prijsbeleid betrokken. Op de opmerking van de Commissie dat het gevaar bestaat dat kwaliteitsconcurrentie eerder prijsverhogend dan prijsverlagend werkt, reageert de NDP als volgt. – Elk jaar zijn er een x-aantal opzeggingen. De opgave van de commerciële medewerkers is om daar nieuwe abonnees voor terug te krijgen, liefst nog wel wat meer. Als de afgelopen 10 jaar wordt overzien, dan kan alleen maar worden geconstateerd dat er aanzienlijk meer geld en energie besteed moet worden om de oplagen op peil te houden.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
Sterker nog: bij de regionale kranten lopen de oplagen enigszins terug. Het vergt een ontzettende inspanning om het marktaandeel te houden. Iedereen in het NDP-bestuur realiseert zich dat als de prijsverhogingen komen, dat de prijselasticiteit steeds groter geworden is. Dat betekent dat de markt heel gevoelig is voor prijsverhogingen. Bij een prijsverhoging komen er bij de kwartaalwisselingen honderden opzeggingen. Als er onderzoek plaatsvindt naar de motieven om het abonnement op te zeggen, liggen deze voor het overgrote deel in de prijs. De NDP is zich zeer goed bewust dat elke prijsverhoging minder abonnees betekent. Als de Commissie zich ook realiseert dat veel informatie via huis-aan-huisbladen en andere media wordt geleverd dan is duidelijk dat het prijsniveau onder geweldige druk staat. Er vindt in het NDP-bestuur een uitgebreide discussie plaats tussen voor- en tegenstanders van prijsverhoging en de mate van verhoging. Elk jaar is dat weer een gevecht. Het besef dat de uitgevers, ondanks dat zij afspraken maken, niet zo maar kunnen doen wat zij graag zouden willen, is heel sterk aanwezig. – Reactie van de NVJ Stel dat de Minister gelijk heeft en dat opheY ng van de prijsafspraak ertoe zou leiden dat het dagblad in Nederland bijv. 5 cent goedkoper zou worden en dat gaat ten koste van het voorbestaan van juist enige kleinere kranten, hetzij van grote concerns, hetzij van kleine uitgeverijen, wat is er dan gewonnen? Er is dan voor de consument een prijsreductie van wellicht een tientje per jaar, als dat al mogelijk zou zijn, want de prijzen in Nederland zijn bijzonder laag. Wat wint de Nederlandse samenleving bij een prijsverlaging van het dagblad met een tientje per jaar als de kans bestaat dat één van de opvolgers van de hier aanwezigen in de toekomst een prijsoorlog à la Murdoch in de Nederlandse markt laat losbranden. En die komt onherroepelijk. De Minister maakt een denkfout door te denken dat de prijs omlaag gaat. De prijs zal uiteindelijk omhoog gaan omdat er één of enige grote kranten overblijven, zoals het Murdoch voorbeeld heeft geleerd.
4
2. Bevindingen van de Commissie 2.1. Door de Commissie werden overeenkomstig het Werkwijzebesluit van de Commissie gezamenlijk gehoord: – Groep Nederlandse Dagbladpers (hierna NDP) – Nederlandse Vereniging van Erkende Reclame Adviesbureaus (hierna VEA) – BVA-Associatie Nederlandse Adverteerders (hierna BVA) – Pragma – Vereniging onafhankelijke erkende/geregistreerde reclame-adviesburo’s (hierna Pragma) – Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna NVJ) – Kommunicatie/service/buro (KSB) (hierna KSB) Ter voorbereiding van de hoorzitting op 7 november 1996 die betrekking had op het bindend besluit inzake collectieve advertentieprijsverhoging en op de zgn. 15% regeling deden de gehoorden – met uitzondering van Pragma – de Commissie op haar verzoek uiteenzettingen toekomen, welke ter hoorzitting nader werden toegelicht en die als bijlagen deel uitmaken van dit hoofdstuk van het advies. 2.2 Mededelingen ter hoorzitting 2.2.1. Mededelingen van VEA VEA heeft de Commissie een uitgebreide reactie gestuurd en beperkt zich ertoe slechts enkele punten nader mondeling toelichten. De wetgeving in Nederland is op dit gebied duidelijk. Er dient echter niet alleen naar de Nederlandse wetgeving te worden gekeken maar ook naar de Europese wetgeving en dan met name naar artikel 85 lid 3. VEA realiseert zich dat daar een verbod in staat, maar ook staat daar iets over in m.b.t. het algemeen belang. Het gaat hier om een vrij ingewikkelde branche waar ontzettend veel belangen en mensen bij betrokken zijn. De branche reclame/adviesbureaus lijkt glamour en glitter, maar in de praktijk blijkt het veelal ploeteren. Daarom zoekt de branche zekerheid, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Het gaat hier om media die weliswaar indirect maar ook direct van groot belang zijn. Zeker gezien de stormachtige ontwikkelingen in de media momenteel. De Nederlandse pers is één van de hoekstenen in de mediawereld. Het gaat om adverteerders, die de bureaus graag goed, eY ciënt en kwalitatief willen bedienen. Ook gaat het hier – en zeker
niet in de laatste plaats – om de consument. Op eerste gezicht lijkt het over bedrijfseconomische belangen te gaan, maar het valt niet te ontkennen dat er een algemeen belang kant aan deze zaak zit in de richting van het publiek. De helft van het inkomen van de pers komt uit de reclame. Het is informatie aan het publiek. Natuurlijk is er af en toe kritiek op de reclame, maar hoe zou de maatschappij en/of de pers eruit zien als niet een kwalitatieve goede en informatieve reclamewereld zijn prestatie kan leveren. VEA is bevreesd dat de Minister zich verbeeldt dat er in deze zaak sprake is van een kartel. Het is geen horizontale prijsbinding. VEA krijgt betaald voor haar diensten. Het woord korting is een vreemd woord. Het is een soort commissie, zoals andere branches (o.a. de verzekeringsbranche) dat ook hebben. Waar VEA bang voor is, is dat bij het niet toestaan van de regeling er een kleine machtige kern overblijft in welke vorm of bedrijfsstructuur dan ook, die een soort nieuwe monopoliepositie zal krijgen. Aan de ene kant is de Minister bezig iets te laten verdwijnen en in ruil daarvoor ontstaat er een zeer grote machtspositie. Deze machtspositie heeft dan niet alleen invloed op onderhavige bureaus, maar ook op de media en de adverteerders en uiteindelijk treft het eveneens het publiek. Het publiek zal geconfronteerd worden met hogere prijzen, mindere kwaliteit en wellicht met een gebrek aan pluriformiteit van de pers. Als de pers wordt vergeleken met het buitenland – met uitzondering van wellicht Duitsland en Engeland – dan springt de Nederlandse pers daar glorieus uit. VEA wil nogmaals benadrukken dat de reclamewereld de mogelijkheden en financiën biedt en daarnaast de zekerheid heeft dat door de 15% regeling de pers op een zo goed mogelijke manier functioneert. Nederland is er – ondanks dat het zo’n klein landje is – toch in geslaagd om in een aantal branches (o.a. reclamebranche) een heel hoog ontwikkelingsniveau te bereiken waardoor in de wereld een vrij hoge plaats wordt ingenomen als het gaat om de vraag naar de graad van professionaliteit en dienstverlening. E.e.a. is het gevolg van een infrastructuur die gecreëerd wordt om op langere termijn de belangen van een branche te dienen en die ervoor zorgt dat er ruimte is op o.a. het gebied van kwaliteit en pluriformiteit. Het 15%-systeem
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
– het woord korting is onbegrijpelijk, omdat het een verrekeningspercentage is – heeft er altijd voor gezorgd dat er een soort gelijkheid is voor een ieder, groot of klein, die in deze branche functioneert. De regeling heeft geleid tot een zeer transparante en overzichtelijke situatie. Wanneer deze regeling vervalt dan betekent dat e.e.a. zal leiden tot een grotere focus op de kosten. Dat zal de dienstverlening niet ten goede komen. Een aantal aspecten, zoals kwaliteit zal afgekalfd worden. AfschaY ng zal leiden tot een concentratie van een aantal partijen die op grond van hun omvang en macht wel een verrekeningspercentage kunnen bedingen. Zou de marge onder druk komen en onderhandelingen over het verkrijgen van een vergoeding voor de gemaakte kosten veel moeilijker worden dan zal de belangrijkheid van deze branche ook in internationaal verband ongetwijfeld afnemen. VEA twijfelt er niet aan dat op langere termijn de afschaY ng van de regeling zal leiden tot een lagere werkgelegenheid en uitstroom van talenten. Op verzoek van de Commissie zal de VEA nadere informatie (zie bijlage) toezenden over de gevolgen van de afschaY ng van de 15%-regeling in Zweden en Frankrijk. Desgevraagd deelt de VEA nog mede dat de regeling destijds in Brussel is aangemeld en sindsdien geen reactie is ontvangen. 2.2.2. Mededelingen van de NDP Het betoog van de NDP is als bijlage bij dit hoofdstuk van het advies gevoegd. 2.2.3. Mededelingen van de NVJ De NVJ, die reeds 112 jaar bestaat, heeft al heel lang niet alleen geaccepteerd maar ook verinnerlijkt dat reclame een essentieel onderdeel vormt van het unieke Nederlandse mediabestel. Uniek in die zin dat er geen land ter wereld is waar behalve dagbladen ook tijdschriften voorzien zijn van redactiestatuten. De eigenaar van een blad laat de inhoud over aan zijn medewerkers. Uiteindelijk weten de medewerkers een prachtig product op de markt te zetten. De consistentie van het beleid van de Minister ontgaat de NVJ enigszins, omdat vier van zijn collega’s onlangs hebben aangegeven – m.b.t. de bestrijding van de uitwassen van reality-tv – dat de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van informatievergaring nu eenmaal een groot goed
5
in ons land is. Het enige hetgeen eigenlijk over zou blijven, aldus de heren Kohnstamm, Dijkstal, Nuis en mevrouw Sorgdrager is terug te vallen op de bekende vorm van zelfregulering. M.a.w.: het overlaten aan het veld (NVJ, NOTU, NDP, Nos etc) om de uitwassen in de beroepsuitoefening in het verschijnsel reality tv tegen te gaan. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de overheid wel degelijk geloof hecht aan een of andere vorm van zelfregulering. Niet een vorm van zelfregulering die leidt tot monopolisten of semimonopolisten, maar een vorm van zelfregulering die er voor zorgt dat concentratie en monopolievorming wordt tegengegaan. Zelfregulering zorgt ervoor dat zowel de consument als de adverteerder niet geconfronteerd wordt met hogere prijzen of met een meer starre markt. AfschaY ng van de diverse regelingen heeft tot gevolg dat het pluriforme aanbod en dit unieke bestel verdwijnt. De NVJ gaat ervan uit dat de EU de Minister heeft aangezet tot het nemen van actie of op zijn minst tot het zetten van vraagtekens bij deze vorm van zelfregulering. Maar dezelfde EU subsidieert de NVJ om in andere landen uit te leggen hoe uniek het Nederlandse persbestel in elkaar zit. Ook daaruit blijkt het gebrek aan consistentie. Mediaproducten zijn nu eenmaal iets meer dan economische producten, hoewel zij wel in een commerciële omgeving worden geproduceerd. Samengevat kan geconcludeerd worden dat de NVJ het beroep van de NDP ondersteunt m.b.t. de collectieve advertentieprijsverhogingen alsmede het beroep van de NDP, NOTU en de erkende advertentiebureaus m.b.t. de 15%-regeling. 2.2.4. Mededelingen van de BVA Het betoog van de BVA is als bijlage bij dit hoofdstuk van het advies gevoegd. De BVA heeft aan dit betoog ter hoorzitting nog het volgende toegevoegd. De BVA is van mening dat er geen direct adverteerdersbelang is om de pluriformiteit te bevorderen. Als de Commissie zou menen dat de pluriformiteit van de pers zo’n groot goed is dat er ontheY ng zou moeten worden gegeven dan is de BVA van mening dat de pluriformiteit veel eerder de lezersmarkt betreft. Als adverteerder zou de BVA zich nog kunnen voorstellen dat die vaste verhoging wel de abonnementsprijzen zou kunnen betreVen.
2.2.5. Mededelingen van KSB KSB is een kleine organisatie die al sinds 25 jaar de belangen behartigt van de kleinere adverteerders. KSB heeft in 1993 naar twee grote uitgevers een brief gestuurd waarin werd meegedeeld dat KSB graag 15% wilde ontvangen. Iedereen erkent dat KSB 25 jaar in het vak zit, maar KSB krijgt de 15% niet. De reden daarvan is dat er een ROTAregeling is voor het advertentiewezen. Als de NDP beweert dat solvabiliteit en erkenning vereisten zijn, dan kan KSB meedelen dat KSB al jaren haar plaatsingen bij een erkend bureau heeft ondergebracht. Dit erkende bureau is failliet gegaan en de curator heeft KSB een brief gezonden waarin gevraagd werd om de schulden uit de failliete boedel te voldoen. Dat heeft KSB gedaan. De vraag is dus: wanneer is iemand solvabel en wanneer is iemand erkend? Als KSB gaat onderhandelen dan vraagt zij 15%. Zelfs een heel groot medium, waarin in de verkoopvoorwaarden over de korting niets wordt vermeld, heeft aan KSB meegedeeld dat zij slechts korting geeft aan erkende bureaus. Sinds het faillissement van het eerdergenoemde erkende bureau brengt KSB haar plaatsingen bij een media-organisatie onder. KSB krijgt daar 11% retourcommissie. De erkende bureaus melden zich regelmatig bij KSB aan met de mededeling dat er een commissie gegeven kan worden van 12 à 13%. Verder vraagt KSB zich af waarom een makelaar, een begrafenisondernemer of een boekwinkel wel 15% krijgt en iemand die al zo lang in het vak zit niet. KSB behartigt de belangen van de kleinere adverteerder en wordt gecontroleerd door de belasting. KSB heeft jarenlang de administratie gedaan voor een klein bureau, dat had een zgn. AA-accountant in dienst. De AAaccountant ging met het verslag naar een RA-accountant en die rekende f. 5000,- voor een goedkeuring. De regeling voor het advertentiewezen eist een RA-verklaring. KSB wil daartoe niet worden gedwongen, KSB wordt immers gecontroleerd door de belastingdienst. KSB wijst de Commissie nogmaals op de reeds toegezonden stukken. 2.2.6. Mededelingen van Pragma Het betoog van Pragma is als bijlage bij dit hoofdstuk van het advies gevoegd.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
2.2.7. Nadere mededelingen van VEA De VEA heeft de BVA horen betogen dat de grote adverteerders kunnen onderhandelen. Zou inderdaad in deze branche vrije concurrentie komen dan zou het resultaat zijn dat daardoor concentraties en machtsposities gaan ontstaan waardoor uiteindelijk de pers aan het kortste eind zal trekken. Voorts vraagt de VEA zich af wat de relatie adverteerder/bureau te maken heeft met de relatie bureau/medium, waarover het hier gaat. Er wordt beweerd dat 15%regeling ondoorzichtig is. Dat begrijpt de VEA niet. De BVA heeft gezegd dat de 15% wordt doorgegeven. Wat is daar dan ondoorzichtig aan? 2.2.8. Nadere mededelingen van de NDP De NDP gaat allereerst in op de argumentatie van de BVA m.b.t. de collectieve prijsbinding in de advertentiemarkt. De BVA spreekt van een archaïsch kartel. Het is echter de overheid die al jaren achtereen roept dat een pluriforme pers een essentiële factor is voor het functioneren van de parlementaire democratie en de politieke meningsvorming van de burger. Het is de overheid zelf geweest die de uitgevers en de NDP aan de hand heeft meegenomen om dit prijsbeleid vorm te geven. En zo functioneert het al jaren. En het gaat dan niet om het pluriforme medialandschap, zoals de BVA stelde, maar om een pluriforme pers. De tweede opmerking van de BVA betreft de 15%-regeling. Uit de betogen van de BVA en Pragma blijkt dat de 15%-regeling nog veel commotie veroorzaakt in de relatie tussen de adverteerder en het reclamebureau. De 15%regeling wordt gegund door uitgevers aan het reclamebureau voor de voordelen die de uitgever daarbij ervaart. Hoe de afwikkeling onderling verder gaat dat interesseert de uitgevers niet. De BVA vraagt zich af waarom de regeling 15% is en niet 12 of 16%. Waarom is de B.T.W. 17.5%? De 15% achten de uitgevers een redelijke vergoeding voor die voordelen die gecontroleerd erkende reclamebureaus opleveren. Het is bekend dat de dagbladmarkt stagneert. Ook de advertentievolumes zijn de afgelopen twintig jaar structureel gedaald. Dat betekent dat de uitgever continu bezig is met kostenrationalisatie en concurrentie op kwaliteit. De afspraak, die de pers daarover onderling heeft gemaakt, zorgt voor een zekere bodem waardoor het moge-
6
lijk is om op kwaliteit te concurreren. Als deze bodem verdwijnt en er zou op prijs geconcurreerd worden dan zou dezelfde situatie ontstaan als bij de omroepen. De HMG-groep heeft met een grote winstval te maken. Het adviesbureau McKinsey is doende om de zaak te saneren. De Ster heeft met minder inkomsten te maken. Allemaal zaken waar de pers voor behoed moet worden juist ten behoeve van het behoud van de pluriformiteit. De advertentie-inkomsten en de lezersinkomsten zijn beide van belang voor de rendementsposities van de dagbladbedrijven. Het prijsbeleid is erop gericht om met name kleine dagbladen in stand te houden. Deze leveren immers een grote bijdrage aan de pluriformiteit. Er is gesteld dat de adverteerders geen 15% van de BVA kunnen krijgen in tegenstelling tot de erkende reclamebureaus. Dat is een omissie in de kennis van de BVA. De regeling voor het advertentiewezen staat toe dat ook de adverteerders bij de ROTA een erkenning kunnen krijgen. Sommige adverteerders hebben zich al tot de ROTA gewend. Naar aanleiding van het betoog van KSB t.a.v. de RA’s en AA’s merkt de NDP op dat tegenwoordig ook AA’s ingeschakeld kunnen worden bij de controle. 2.2.9. Nadere mededelingen van de NVJ De onafhankelijkheid van de NVJ moge duidelijk zijn. Niet alleen behartigt de NVJ de belangen van de journalisten van de dagbladsector, maar ook van de tijdschriftensector en de omroepsector. In de vorige bijeenkomst heeft de NVJ al betoogd dat het aanbod van de media een biotoop is. Daar kan niet in gerommeld worden. Want dan gaat het evenwicht kapot. Toen de BVA sprak over de dreiging van multimediale concerns dan werd niet gelijk gedacht aan dat Nederlandse biotoop. VNU is inderdaad een multimediaal concern. Wegener/Arcade droomt ervan, maar is nog zeer afhankelijk van de dagbladsector. De Telegraaf zal niet rijk worden van de inkomsten van Sport 7. De Perscombinatie is nog steeds een puur krantenbedrijf; de inkomsten die zij haalt uit AT5 zijn niet voldoende om daarvan te blijven voortbestaan. De wereld die de BVA heeft geschetst, is er nog niet. Integendeel, er zijn nog 7 kleine dagbladbedrijven die omdat de grote bedrijven elkaar
vasthouden met de abonnementsregeling en de advertentieafspraken, kunnen blijven voortbestaan. De NVJ is bevreesd dat bij het loslaten van de 15%-regeling de grote adverteerders een machtspositie krijgen en deze zullen uitbuiten. Spreker heeft zulks in het buitenland met eigen ogen ervaren.
contacten. Ook de grotere BVA-leden schakelen Pragmabureaus in.
2.2.11 Nadere mededelingen van Pragma Hier en daar wordt de indruk gewekt alsof het een bende is tussen uitgevers, reclamebureaus en adverteerders. Dat is absoluut niet het geval. Integendeel, Pragma kent geen regeling die helderder is dan de 15%-regeling. AfschaY ng 2.2.10. Nadere mededelingen van de daarvan is voor de kleinere bureaus en BVA De BVA wil enige misverstanden weg- kleinere adverteerders een groot gevaar. nemen. Ten eerste: de BVA zou alleen De 15% is een vertrekpunt voor de de belangen behartigen van enige grote honorering. De BVA weet heel goed dat adverteerders. Dat is pertinent onjuist. de 15% wordt meegenomen in de onderhandelingen en dat is terecht. Op De BVA heeft ook een paar honderd het moment dat het vertrekpunt van middelgrote en kleine adverteerders in 15% over boord wordt gezet, en de haar bestand. Overigens hebben de honorering afhankelijk wordt gemaakt allergrootste adverteerders de Minister helemaal niet nodig om te onderhande- van de grootte van de inkoopgroep dan ontstaat zowel voor de uitgever als voor len. Juist de middelgrote en kleinere de kleinere Pragma-bureaus als voor de adverteerders worden geconfronteerd adverteerders een onwenselijke situatie. met dit soort kunstmatige afspraken. Ten tweede: veel interessanter dan alles Waarom? Omdat de adverteerder niet wat gezegd is, is hetgeen niet gezegd is. meer weet hoe hoog de honorering is die het mediabureau ontvangt. AangeDe BVA heeft uiteengezet dat alles zien een kleiner bureau niet in staat is onderhandelbaar is. Daar is niet op dezelfde druk en macht aan de dag te gereageerd. Voor de BVA staat het vast: de kartels functioneren niet. Ieder leggen als het media-inkoopbureau worden de uitgevers op een geweldige jaar vindt er een rituele dans plaats. Dat de uitgevers gewoon onderhandelen manier onder druk gezet om hogere honorering te geven voor de bemiddewordt genegeerd. De oY ciële organen houden vol dat er geen onderhandelin- ling. De openheid die er thans is voor alle partijen werkt zeer verhelderend. gen plaatsvinden. Wat betreft de Voorts wil Pragma benadrukken dat de papierprijzen, kan de BVA zich niet 15%-regeling niet gezien mag worden herinneren dat ooit is gezegd: “de papierprijs is gedaald, daardoor kunnen als een los element. De honorering van 15% maakt wel degelijk onderdeel uit de tarieven omlaag.” Er is geen enkele van de regeling voor het advertenrelatie tussen papierprijsdalingen en tiewezen. Een ieder die met uitgevers prijsdaling van de NDP. Ten derde: er is door betrokkenen niet onderhandelt en plaatst via het erkenning/registratiesysteem, is gehouden om uitgelegd waarom toch die 15% daadde bepalingen in deze regeling te handwerkelijk 15% moet zijn. De BVA is van mening dat iedere honorering naar haven op straVe van sancties en intrekking van de registratie. Dat is een groot de kwaliteit van dienstverlening moet zijn. Dat houdt in dat de ene keer mis- goed en derhalve mag de regeling niet verdwijnen. schien wel 10% en de andere keer wellicht 24% wordt gegeven. De VEA heeft 2.2.12. Nadere mededelingen van de betoogd dat er chaos zou ontstaan indien de 15%-regeling wordt losgelaten. ND P De regeling voor het advertentiewezen De BVA bestrijdt dat. De BVA is een kent een systeem dat betrekking heeft club van ondernemers en deze houden van faire concurrentie. De BVA gelooft op advertentiecontracten en op losse dat zowel dagbladuitgevers als reclame- advertenties. Bij erkende reclamebureaus zal het in de meeste gevallen om bureaus op langere termijn er juist belang bij hebben dat er eerlijke prijzen contracten gaan. Artikel 27, waaraan KSB refereert, is een vrij oude bepaling worden gegeven voor eerlijke diensten die betrekking heeft op losse adverteni.p.v. zich te verhullen achter dit soort ties. Artikel 27 heeft beoogd de makegekunstelde constructies. Het idee dat laar, de begrafenisondernemer die in de BVA alleen met VEA-bureaus wil zekere zin een acquisitieve rol vervullen werken, wil de BVA weerleggen. De BVA heeft zowel met de grote bureaus bij het plaatsen van – nadrukkelijk – losse advertenties ook redelijkerwijs in als met de kleinere bureaus goede
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
7
aanmerking te laten komen voor die 15%. De NDP is gelukkig met de steun van onverwachte zijde n.l. van de BVA voor het prijsbeleid van de NDP met betrekking tot de lezersmarkt. Daarmede is aangegeven dat de BVA dit type van kartels uit een oogpunt van pluriformiteit wel kan steunen, maar daarvan abstraheert wanneer het de advertentiemarkt betreft. De NDP wijst erop dat de advertentieinkomsten en de lezersinkomsten beiden van belang zijn voor de rendementsposities van de dagbladbedrijven. Er is gezegd dat de prijsstijging van papier onmiddellijk wordt doorberekend. Hieruit blijkt hoe slecht men op de hoogte is van het prijsbeleid van de NDP. Stel dat geraamd wordt dat de prijs van papier met 10% stijgt, dan berekent de NDP dat door, maar het jaar daarop zal de NDP bekijken of de papierprijs daadwerkelijk met 10% is gestegen. Is deze minder of meer is geweest, dan verrekent de NDP dat alsnog. Voorts wordt benadrukt dat de prijsstijgingen ook wat betreft de advertenties en/of abonnementen zeer gematigd zijn geweest en nauw aansluiten bij de inflatieontwikkeling zoals deze zich in ons land voordoet. Voor volgend jaar is een prijsverhoging aangekondigd van 2% terwijl de macro-economische verkenningen voor volgend jaar uitgaat van een inflatie van 2,5%. Daaruit blijkt dat de NDP zeer gematigd opereert. De NDP wil nog op één opmerking van de BVA ingaan en wel op de conclusie dat als iets niet weersproken wordt, dat dat dan bewezen is. Het is bekend dat de NDP twee markten bedient, de lezers- en advertentiemarkt. Met de lezer onderhandelt de NDP niet. Er wordt een zo goed mogelijk product geleverd. In het verkeer met de advertentiemarkt doet de NDP niets anders dan één keer per jaar onderling afspreken met welk percentage de tarieven verhoogd zullen worden. Deze tarieven worden gedeponeerd. Voor zover die tarieven niet gedeponeerd worden, wordt er uiteraard onderhandeld in het commerciële verkeer. Zodra een contract uit onderhandeld is, dan dient het contract gedeponeerd te worden bij de ROTA. Dat zelfde tarief geldt dan ook voor de volgende klant, die evenveel afneemt. De NDP ziet niet in waarom dat verwerpelijk is.
b. Toetsing aan artikel 85 lid 3 van het EG-verdrag Teneinde voor ontheY ng in aanmerking De Commissie stelt voorop dat onder te komen dient cumulatief voldaan te het Besluit horizontale prijsbinding de zijn aan de (economische) voorwaarden verzoeker aannemelijk dient te maken van artikel 85 lid 3. dat het algemeen belang vereist dat voor de regelingen ontheY ng wordt ver- De Commissie is het in grote lijnen eens leend. Aan het begrip algemeen belang met de argumentatie in de adviesaanvraag en deelt de conclusie dat aan geen wordt primair invulling gegeven door van de voorwaarden is voldaan, zodat toepassing van de voorwaarden van er op basis van deze economische toetartikel 85 lid 3 van het EG-verdrag. sing geen aanleiding is ontheY ng te verOvereenkomstig de systematiek die in lenen. de adviesaanvraag is gevolgd heeft de Op één aspect wil de Commissie iets Commissie de regelingen allereerst dieper ingaan. getoetst aan de (economische) voorDoor de NDP is benadrukt – ook nog waarden van artikel 85 lid 3 van het EG-verdrag en vervolgens aan het crite- eens tijdens de hoorzittingen – dat het rium pluriformiteit als overweging van collectieve prijsbeleid als doel heeft de gemiddelde rentabiliteit van de bedrijfalgemeen belang. stak op een bevredigend niveau te houden. Het loslaten van de regelingen zou Het bindend besluit inzake collectieve tot prijsconcurrentie leiden met als abonnementsprijsverhogingen gevolg een daling van de rendementen. Dit besluit houdt in hoofdzaak in dat Aanvaarding van dit argument – in het elke dagbladonderneming gehouden is ten minste een door het bestuur van de kader van een economische toetsing – zou naar het oordeel van de Commissie NDP noodzakelijk geachte collectieve indruisen tegen elke mededingingstoets verhoging van de abonnementsprijzen en deze argumentatie moet dan ook met toe te passen en deze verhoging niet door latere prijsverlagingen ongedaan te kracht worden verworpen. De Commissie wijst in dit verband naar maken. hetgeen onder punt c van het advies wordt opgemerkt over hetgeen ten a. De relevante markt grondslag ligt aan het Besluit horizonDe Commissie is het eens met de constatering in de adviesaanvraag dat voor tale prijsbinding. de lezers de relevante markt kan worden gedefinieerd als de markt voor alle c. Prijsconcurrentie versus kwaliteitscon(regionale en landelijke) kranten met als currentie doelbereik het Nederlands grondgebied. Door de NDP (en ook door de NVJ) is Hoewel de lezer ook via andere media, benadrukt dat de beperkingen in de zoals tijdschriften, huis-en-huis-bladen, prijsvorming van dagbladen niet meebrengen dat er geen sprake zou zijn van radio en t.v. informatie tot zich kan nemen, is de Commissie van oordeel dat concurrentie op de dagbladenmarkt. Die concurrentie zou er wel degelijk dagbladen qua frequentie en verschijzijn. Deze onderlinge concurrentie speelt ningsvorm redelijk uniek zijn, zodat genoemde andere media geen volwaar- zich, aldus de NDP, o.a. af op het gebied van de kwaliteit en kwantiteit dig alternatief zijn voor het dagblad. van de door de dagbladen aangeboden Ook door betrokkenen is niet naar informatie, zowel in inhoudelijke zin als voren gebracht dat de markt breder in producttechnische zin. moet worden gezien. De Commissie merkt over deze ziensWat betreft de regionale bladen merkt de Commissie op dat de regionale kran- wijze het volgende op. Aan het Besluit horizontale prijsbinding ten in de verschillende regio’s niet met ligt de gedachte ten grondslag dat een elkaar concurreren, waardoor deze kranten zeker in die regio’s waarin door dynamische markteconomie alleen goed de voortgaande concentratie nog maar kan functioneren, indien de prijzen van goederen en diensten onbelemmerd tot één krant verschijnt over een behoorstand kunnen komen. Vrije prijsvorlijke machtspositie beschikken. Door hun specifieke karakter zullen regionale ming leidt ertoe dat ondernemingen onder druk van de concurrentie kranten bovendien ook slechts tot op gedwongen worden eY ciënt te producezekere hoogte concurrentie van landeren en alert te zijn op de ontwikkeling lijke dagbladen ondervinden. van de kosten. Het argument van de kwaliteitsconcur3. Oordeel van de Commissie
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
8
rentie is de afgelopen jaren door talloze prijskartels opgevoerd doch door de Commissie nimmer geaccepteerd als een motief om te adviseren de gevraagde ontheY ng te verlenen. Niet aannemelijk is gemaakt dat beperking van de prijsconcurrentie noodzakelijk is om op kwaliteit te kunnen concurreren. d. Pluriformiteit als overweging van algemeen belang Door de NDP en de NVJ is benadrukt dat de verschillende regelingen nodig zijn om de pluriformiteit in het aanbod van dagbladen te behouden. In de adviesaanvraag is dan ook separaat op de toetsing van dit aspect ingegaan. Pluriformiteit als overweging van algemeen belang is naar de mening van de Commissie de kern van de adviesaanvraag. De pluriformiteit van de dagbladpers wordt blijkens de adviesaanvraag door de overheid als zelfstandig beleidsdoel in het mediabeleid gezien. Ten aanzien van het begrip pluriformiteit hanteert de overheid een kwantitatieve benadering, omdat zij geen inhoudelijk oordeel wil en mag vellen over persorganen, waaronder dagbladen. Uitgaande van deze benadering wordt in de adviesaanvraag geconstateerd dat de (externe) pluriformiteit van de dagbladpers is afgenomen gelet op de daling van het aantal redactioneel zelfstandige titels in de afgelopen decennia. Hierbij wordt aangetekend dat kijkend naar de inhoudelijke verscheidenheid binnen één dagblad de (interne) pluriformiteit in het algemeen sterk is toegenomen. De Commissie is het eens met de opvatting dat de pluriformiteit van de dagbladpers weliswaar als een zelfstandig beleidsdoel kan worden gezien, maar dat de pluriformiteit verder reikt dan alleen de dagbladpers. Gewezen kan worden op tijdschriften, radio en televisie. Op de langere termijn zal pluriformiteit door de opkomst van nieuwe media in een ruimere context moeten worden gezien. Zoals eerder is opgemerkt is het aantal redactioneel zelfstandige titels in Nederland in de afgelopen decennia gedaald. Dit roept de vraag op hoe de ontwikkeling in een aantal Europese landen waar geen prijsafspraken bestaan, is geweest. Uit de bijlage bij de adviesaanvraag getiteld ’Internationale vergelijking dagbladsector’ blijkt dat de concentratie op zowel concernniveau als op titelniveau in Nederland relatief bijzonder
snel is gegaan. Dit wijst er naar de mening van de Commissie op dat de afwezigheid van prijsafspraken in een aantal andere landen niet heeft geleid tot een sterkere afkalving van het aanbod. De Commissie tekent hierbij aan dat ook andere factoren zoals de hierna te noemen steunmaatregelen een rol hebben kunnen gespeeld. Door de Ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is aan het Bedrijfsfonds voor de Pers, dat tot doel heeft het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, advies gevraagd over de vraag: ’In hoeverre dragen de diverse prijsregelingen bij aan het in standhouden van de pluriformiteit van de pers’. Het Bedrijfsfonds adviseert het verzoek van de NDP om ontheffing in te willigen voor zover dit de prijsafspraken ten aanzien van de lezersmarkt betreft. Over dit advies merkt de Commissie allereerst op dat aan het advies, voor zover het de aanbodzijde van de markt betreft, mede ten grondslag ligt een rapport op basis van interviews met directieleden van Nederlandse dagbladondernemingen over de mogelijke gevolgen van een eventuele afschaY ng van de prijsregelingen voor de pluriformiteit. Het ligt naar het oordeel van de Commissie voor de hand dat de mogelijke gevolgen die door deze directieleden worden geschetst (te weten sterke en verhevigde prijsconcurrentie) overeenstemmen met hetgeen door het bestuur van de NDP op dit punt wordt opgemerkt. In die zin levert dit deelrapport geen additionele informatie op. Voorts is het advies van het Bedrijfsfonds mede gebaseerd op een rapport over de vraagzijde van de markt, te weten ’De prijsgevoeligheid van dagbladen op de lezersmarkt’. Opvallend is, zoals ook in de adviesaanvraag wordt geconstateerd, dat uit het rapport blijkt, dat de prijskennis van dagbladlezers slecht is. Slechts weinigen (circa 30%) weten wat zij voor een abonnement of los nummer betalen hetgeen de uitkomsten van het onderzoek sterk kan vertekenen. Het onderzoek is voorts gebaseerd op een eenmalige prijsverlaging van een krant. Geen inzicht wordt geboden in reacties van consumenten wanneer concurrenten op elkaars prijsverlaging gaan reageren. Het is juist dit scenario dat door de NDP wordt voorzien. In zijn rapport overweegt het Bedrijfs-
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
fonds achtereenvolgens het niet onmogelijk te achten dat de gevolgen van géén ontheffing beperkt zullen zijn, in die zin dat de prijsstelling van dagbladen nauwelijks of slechts niet noemenswaardige wijzigingen zou ondergaan, aangezien geen van de betrokken partijen baat lijkt te hebben bij een meer oVensieve strategie bij het bepalen van de prijs. Dat het evenwel evenzeer denkbaar is dat met name door de grotere financieel meer draagkrachtige concerns in deelmarkten in bepaalde regio’s een versterkte prijsconcurrentie zou kunnen worden geëntameerd, hetgeen forse gevolgen zou kunnen hebben voor het betrokken regionale dagblad en voor de kleine maar identiteitsgebonden dagbladen. Het wordt, zo vervolgt het Bedrijfsfonds, waarschijnlijk geacht dat zo’n handelwijze gevolgd zal worden door andere concerns. Het is bovendien aannemelijk dat indien zich een situatie van verscherpte prijsconcurrentie voordoet de gevolgen ten aanzien van de pluriformiteit in potentie ernstig kunnen worden genoemd. Prijsconcurrentie geeft druk op de rendementen en dientengevolge versnelde concentratieprocessen, hetgeen leidt tot verschraling van de bestaande pluriformiteit. Na deze overwegingen komt het Bedrijfsfonds tot het eerdere genoemde advies. De Commissie heeft de overwegingen van het Bedrijfsfonds uitvoerig weergegeven om aan te geven dat deze overwegingen het advies van het Bedrijfsfonds niet of nauwelijks onderbouwen. De verschillende mogelijke reacties t.a.v. de prijsstelling worden weergegeven, zonder dat aannemelijk wordt gemaakt welke reactie het meest waarschijnlijk is. Niettemin adviseert het Bedrijfsfonds de gevraagde ontheY ng voor zover het de lezersmarkt betreft, te verlenen. Hierbij zal naar de mening van de Commissie de ruime definitie van het begrip verslechtering van de pluriformiteit ook een rol hebben gespeeld. Het Bedrijfsfonds definieert dat begrip namelijk als ’de kans op een zekere mate van verslechtering’. De Commissie is het eens met de stelling in de adviesaanvraag dat niet elke kans een reden voor het verlenen van een ontheY ng is. Onmisbaarheid van de regelingen dient immers het uitgangspunt bij de toetsing te zijn. Hoe aannemelijk is het dat de kans op desastreuze prijsconcurrentie zo dominant is, dat de kans op een verslechtering van de pluriformiteit reëel is?
9
De Commissie heeft daarbij het volgende overwogen. Decennia lang is er sprake van een concentratietendens in de dagbladensector. Deze concentratie zet zich nog steeds door. Zo werd tijdens de behandeling van de adviesaanvraag door de Commissie vernomen dat de Telegraaf de Gooi en Eemlander wenst over te nemen en Wegener Arcade de Provinciale Zeeuwse Courant. Hiermede zijn twee van de weinige nog economisch onafhankelijke regionale kranten in concernverband opgenomen. Uit gegevens in het rapport van het Bedrijfsfonds voor de Pers valt af te leiden dat er nu nog 6 dagbladen, waaronder enkele sterk identiteitsgebonden en specifieke titels, zijn die niet binnen (groter) concernverband worden uitgegeven, te weten – Reformatorisch Dagblad – Nederlands Dagblad – Friesch Dagblad – Barneveldse krant – Het Financieele Dagblad – Nederlandse Staatscourant Het bovenstaande betekent dat nagenoeg alle dagbladen worden uitgegeven binnen een groot concernverband. Het is naar de mening van het overgrote deel van de Commissie zeer onwaarschijnlijk – zeker in een markt waarin de distributie voor 89% plaatsvindt via abonnementen – dat een concern met een of meerdere van tot dat concern behorende dagbladen besluit prijsconcurrentie te ontketenen met als doel een of meerdere tot een ander concern behorende dagbladen uit de markt te drukken. Een dergelijke handelwijze zal ongetwijfeld een reactie uitlokken van het concern dat zich bedreigd voelt. Geen van de marktpartijen zal baat hebben bij een meer oVensieve strategie bij de prijsbepaling. Noch de ingestelde onderzoeken, noch hetgeen door de NDP en de NVJ naar voren is gebracht hebben het voor het overgrote deel van de Commissie aannemelijk gemaakt dat de kans op een desastreuze prijsconcurrentie groot is. Zoals vermeld zijn er nog zes dagbladen die niet binnen concernverband worden uitgegeven. Twee specifieke titels, te weten het Financieele Dagblad en de Nederlandse Staatscourant kunnen volgens dit deel van de Commissie in dit kader buiten beschouwing blijven. De overige 4 dagbladen zijn, zo meent dit deel van de Commissie, sterk identiteitsgeboden en zullen gekenmerkt worden door een sterke lezerstrouw, waaronder
het voor een ander dagblad niet aantrekkelijk is zich met de prijs als wapen op deze lezers te richten. Doel van de NDP prijsregelingen is, naast het voorkomen van desastreuze prijsconcurrentie de gemiddelde rentabiliteit van de bedrijfstak op een bevredigend peil te houden, hetgeen de uitgevers in staat zou stellen om zoveel mogelijk redactioneel zelfstandige dagbladen op de markt te handhaven. De Commissie merkt hierover allereerst op dat het denkbaar is dat prijsconcurrentie via kostenbeheersing leidt tot een grotere winstgevendheid hetgeen juist zou kunnen bijdragen tot handhaving resp. vergroting van de pluriformiteit. Uit de stukken blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn in de rentabiliteitspositie van de dagbladen. De dagbladen met een oplage boven de 100.000 hebben gemiddeld relatief de beste resultaten. Naarmate de oplage kleiner wordt, neemt de gemiddelde rentabiliteit af. Door de NDP is betoogd dat in de afgelopen jaren een gematigd prijsbeleid is gevoerd. Wat hiervan ook zij, het collectieve prijsbeleid leidt ertoe, dat de grote, eY ciëntere en winstgevende dagbladen de mate bepalen waarin de marginale bladen een bepaald rendement kunnen realiseren. De niet-marginalen bladen bepalen tevens de mate waarin de marginale dagbladen de middelen hebben om de kwaliteit te verbeteren, ervan uitgaande dat de eerste categorie dagbladen in overwegende mate bepaalt hoeveel de prijs minimaal omhoog gaat. Wordt deze verhoging zodanig vastgesteld dat de marginale dagbladen nog net kunnen blijven voortbestaan dan toucheren de niet-marginale dagbladen kartelwinst. De niet-marginalen lopen aan de hand van de marginalen of omgekeerd. Er is dan ook geen sprake van kwaliteitsconcurrentie. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de concentratiegolf ertoe geleid dat nagenoeg alle dagbladen onderdeel zijn van een concern. Binnen het concern wordt bepaald hoe lang en tegen welke prijs verliesgevende titels in stand worden gehouden. De concernvorming heeft er naar het oordeel van de Commissie enerzijds toe geleid dat een aantal redactioneel zelfstandige titels (met name in de regio) is verdwenen, terwijl anderzijds de concernvorming met name bij enkele nationale dagbladen geleid heeft tot het vooralsnog in stand houden van deze bladen. Ondanks het bestaan van de prijsregelingen is het aantal redactioneel
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
autonome titels de afgelopen decennia onverminderd gedaald en wel bijzonder snel in vergelijking met andere door het EIM onderzochte landen, die geen prijsregelingen kennen. Meerderheidsstandpunt Het overgrote deel van de Commissie is van oordeel dat de prijsregelingen zeker op de langere termijn dan ook geen eVectief instrument vormen om de concentratietendens en de daling van het aantal redactioneel autonome titels te keren. Dit deel van de Commissie adviseert dan ook de gevraagde ontheY ng niet te verlenen. Ook dit deel van de Commissie hecht eraan te benadrukken – onder verwijzing naar hetgeen de minderheid hierna opmerkt over de essentiële functie van de kranten – dat dit advies niet betekent dat de pluriformiteit van de pers haar niet ter harte gaat. In andere landen, waarin geen prijsafspraken bestaan is sprake van diverse steunmaatregelen. Geen inzicht bestaat in de exacte aard en het eVect van deze steunmaatregelen. In Nederland bestaat Het Bedrijfsfonds voor de pers dat tot op heden de steunverlening van de zijde van de overheid verzorgt. Het overgrote deel van de Commissie is van oordeel, dat met het oog op de pluriformiteit van de pers een ondersteunende substructuur, zoals een verlaagd dan wel een B.T.W. nultarief en/of verlaagde PTT-tarieven, van belang kan zijn. Hierbij past ook een mediabeleid, dat aan dagbladuitgevers zou min mogelijk toetredingsbeperkingen oplegt voor het opereren op andere mediamarkten. Minderheidsstandpunt Twee leden van de Commissie vinden dat de krantenmarkt niet zonder meer met dezelfde maatstaven kan worden beoordeeld als andere markten. Kranten vervullen in ons democratisch bestel een essentiële functie. Bij kranten is anders dan bij andere producten verscheidenheid c.q. pluriformiteit in zekere zin een doel op zich zelf. Dit deel van de Commissie is van mening dat het risico van een desastreuze prijsconcurrentie bij het wegvallen van de regelingen weliswaar niet groot, maar wel reëel aanwezig is. De schade van een dergelijke desastreuze concurrentie voor de samenleving als geheel kan bijzonder groot zijn. Het prijsbeleid binnen de NDP wordt door deze leden gezien als een instrument om zoveel mogelijk titels op de
10
markt te houden. Waar het om gaat is dat zoveel mogelijk redactioneel onafhankelijke bladen op de markt beschikbaar zijn. De in dit advies gesignaleerde concentratietendens in de dagbladsector doet aan de redactionele onafhankelijkheid niets af. Juist door zwakke bladen en sterke bladen in een concern te verenigen, is de kans op overleven van zwakkere bladen aanmerkelijk groter. Dit deel van de Commissie deelt evenmin het optimisme van de meerderheid van de Commissie dat de kleinere sterk identiteitsgebonden dagbladen als het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad een concurrentieslag dankzij de lezerstrouw wel zullen overleven. De toenemende ontzuiling van de Nederlandse samenleving gaat ook aan deze geledingen van de maatschappij niet voorbij. Vooral voor de jongere generaties is een abonnement op de krant hunner vaderen niet meer vanzelfsprekend. In de huidige situatie houdt de sector door een zelf gefinancierd vangnet de pluriformiteit in stand zonder dat dit leidt tot hogere prijzen dan elders in Europa. In andere Europese landen wordt de pluriformiteit veelal door overheidsmaatregelen ondersteund. Ook in Nederland zou in geval van afwijzing van het verzoek tot ontheY ng voor de NDP-regelingen een situatie kunnen ontstaan waarin de overheid zich geroepen zou zien om met subsidiëring de redactionele onafhankelijkheid van een aantal zwakke bladen veilig te stellen. Een en ander overziende komen twee leden van de Commissie tot de volgende conclusie: Overwegende dat – de regeling, zoals deze thans door de NDP wordt gehanteerd, niet leidt tot hogere prijzen dan in de rest van Europa; – het ontbreken van een regeling kan leiden tot een situatie van desastreuze concurrentie; – het de vraag is of de nieuwe Mededingingswet voldoende mogelijkheden biedt om een dergelijke desastreuze concurrentie op een eVectieve manier tegen te gaan; – zelfregulering door de sector om de pluriformiteit in stand te houden de voorkeur verdient boven overheidssteun zijn twee leden van de Commissie van mening dat de NDP-regeling onmisbaar is voor het behoud van de pluriformiteit in de dagbladsector en dat een ontheY ng dient te worden verleend.
Het bindend besluit gratis en gereduceerde abonnementen Dit besluit houdt in dat slechts voor een beperkte termijn een bepaalde maximum reductie aan nieuwe abonnees mag worden verstrekt. Deze beperkingen zijn bedoeld om de concurrentie in de acquisitie van nieuwe lezersgroepen aan banden te leggen. Tijdens de hoorzitting is door de NDP betoogd dat dit bindend besluit slechts te beschouwen is als een aanvullende regeling op het bindend besluit inzake collectieve abonnementsprijsverhogingen en daarmede onlosmakelijk verbonden is. Feitelijk, zo meent de NDP, betekent géén ontheY ng van het laatstgenoemd besluit tegelijk géén ontheY ng van het besluit gratis en gereduceerde abonnementen. Het overgrote deel van de Commissie is van oordeel dat het laatstgenoemde besluit in samenhang met de andere prijsregeling op de lezersmarkt dient te worden beoordeeld. Nu het overgrote deel van de Commissie adviseert geen ontheY ng te verlenen terzake van het besluit inzake collectieve abonnementsprijsverhogingen, adviseert dit deel van de Commissie u ook terzake van het besluit gratis en gereduceerde abonnementen het verzoek om ontheY ng af te wijzen. De twee leden van de Commissie die adviseren ontheY ng te verlenen voor het bindend besluit inzake het collectieve abonnementsprijsverhogingen adviseren eveneens het verzoek om ontheY ng voor het bindend besluit gratis en gereduceerde abonnementen af te wijzen met als argument dat deze regeling voor de pluriformiteit van uiterst marginaal belang is.
het besluit aan de individuele uitgever nog een aanmerkelijke vrijheid laat voor het voeren van een individueel prijsbeleid – ook tijdens de hoorzitting is daar nadrukkelijk op gewezen – zodat van onmisbaarheid van de regeling geen sprake is. Wat betreft de onmisbaarheid van de regeling voor de pluriformiteit van de pers wijst de Commissie erop dat het Bedrijfsfonds voor de Pers heeft gesteld dat vanwege de ruime mate van vrijheid tot een sterk gediVerentieerd en onderling uitermate verschillend prijsbeleid de bijdrage van deze regeling (en van de hierna te bespreken 15% regeling) aan de instandhouding van de pluriformiteit van de pers moeilijk is aan te tonen. Ook de NDP heeft naar het oordeel van de Commissie niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige regeling het instandhouden van de pluriformiteit zal bevorderen.
De Regelen voor het Advertentiewezen Deze Regelen verplichten de bij de NDP en NOTU aangesloten uitgevers een onderscheid te maken tussen de bij de Raad van Orde en Toezicht voor het Advertentiewezen (ROTA) geregistreerde reclamebemiddelingsbureaus en nietgeregistreerde reclamebemiddelingsbureaus. Uitgevers zijn verplicht aan geregistreerde reclamebemiddelingsbureaus een korting van 15% van het bruto bedrag van de verschuldigde advertentiekosten te verstrekken. Aan niet-geregistreerde reclamebemid-delingsbureaus mag geen korting worden verstrekt. Bij deze regeling is nog een andere relevante markt te onderscheiden, n.l. de markt van de diensten verleend door reclamebemiddelingsbureaus. Door de Vereniging van onafhankelijke Het bindend besluit inzake collectieve erkende/geregistreerde reclameadviesbuadvertentieprijsverhogingen De leden zijn verplicht hun advertentie- reaus Pragma is tijdens de hoorzitting betoogd dat de 15% regeling niet onder tarieven met ten minste een door het de werking van het Besluit horizontale bestuur vast te stellen percentage te prijsbinding valt omdat deze regeling er verhogen. Doorberekening in de tarieniet toe strekt de uitgevers te beperken ven van oplagestijgingen is niet verplicht, maar doorberekening van opla- bij het vaststellen van hun prijzen. De gedalingen is wel mogelijk. Voor nieuwe uitgevers stellen zelf hun advertentietarieven vast en bepalen daarmede ook advertentieproducten mogen nieuwe tarieven worden vastgesteld. Ook is het het bedrag van de te verlenen vergoeding, zo luidt het betoog van Pragma. toegestaan om combinatiekortingen De Commissie is van oordeel dat de door te voeren. De Commissie is het ermee eens dat dit 15% regeling wél onder het Besluit horizontale prijsbinding valt. Weliswaar is bindend besluit niet voor ontheY ng in aanmerking komt op grond van de cri- de uitgever vrij in het bepalen van het advertentietarief, maar de vergoeding teria die zijn ontleend aan artikel 85, derde lid van het EG-verdrag. De Com- die het reclamebemiddelingsbureau voor missie volstaat ermee erop te wijzen dat
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
11
zijn prestatie krijgt is door de regeling genormeerd. Tijdens de hoorzitting is met name door de Vereniging van onafhankelijke erkende geregistreerde reclame-adviesbureaus (Pragma) naar voren gebracht dat in het geval de 15% regeling wegvalt de kleine en middelgrote bureaus in een slechtere onderhandelingspositie ten opzichte van de uitgevers komen te verkeren dan de grote bureaus en de media-inkoopbureaus. Ieder voor zich zal moeten onderhandelen met de uitgever. Een groot deel van de bij de Pragma aangesloten bureaus zal het zonder de 15% regeling niet kunnen bolwerken en zal failleren. De Commissie merkt hierover het volgende op. Uit hetgeen door de verschillende partijen op de hoorzitting is opgemerkt, heeft de Commissie de sterke indruk overgehouden dat de 15% regeling in de loop der jaren met name door de gewijzigde verhouding tussen de uitgever, de (grotere) adverteerder en het reclamebemiddelingsbureau in belangrijke mate is achterhaald en in talrijke situaties niet wordt gehandhaafd omdat de beloning van het reclamebemiddelingsbureau onderdeel van een bredere regeling uitmaakt. Het al dan niet verdwijnen van (kleinere) reclamebemiddelingsbureaus wordt naar de mening van de Commissie met name bepaald door de (gewijzigde) marktomstandigheden en staat los van het al dan niet handhaven van de 15% regeling. De Commissie kan instemmen met de conclusie in de adviesaanvraag dat ook deze regeling niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 85, lid 3 van het EG-verdrag. Wat betreft de onmisbaarheid van de regeling voor de pluriformiteit van de pers, verwijst de Commissie naar de reeds eerder gememoreerde uitspraak van het Bedrijfsfonds Door betrokkenen is naar het oordeel van de Commissie niet aannemelijk gemaakt dat de 15% regeling het instandhouden van de pluriformiteit zal bevorderen. De Commissie wijst er ten slotte op dat krachtens artikel 4 van de Regelen voor het Advertentiewezen uitgevers verplicht zijn ten minste twee weken voor de datum van inwerkingtreding hun tarieven en condities bij de ROTA te deponeren. Nu de Commissie u adviseert voor de collectieve advertentieprijsverhogingen alsmede voor de 15% regeling geen ontheY ng te verlenen, acht de
Commissie geen argumenten aanwezig om de wachttijd van ten minste 2 weken te handhaven. De Commissie adviseert u derhalve ook voor dit onderdeel geen ontheY ng te verlenen. 4. Conclusie Het overgrote deel van de Commissie adviseert u – het verzoek om ontheY ng t.a.v. het bindend besluit inzake collectieve abonnementsprijsverhogingen af te wijzen. Twee leden van de Commissie adviseren u – het verzoek om ontheY ng t.a.v. het bindend besluit inzake collectieve abonnementsprijsverhogingen toe te wijzen. De Commissie adviseert u het verzoek om ontheY ng af te wijzen t.a.v. – het bindend besluit gratis en gereduceerde abonnementen – het bindend besluit inzake collectieve advertentieprijsverhogingen – de in de Regeling van het advertentiewezen 1990 vervatte horizontale prijsregeling (de 15% regeling) alsmede de in de Regeling opgenomen wachttijd van tenminste twee weken. prof. dr. C.J. van der Weijden, voorzitter; drs. H. de Ruijter, secretaris.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 69 / pag. 10
12