Volkomen concurrentie Volledige mededinging Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren • Veel vragers en veel aanbieders • Homogene goederen • Vrije toe- en uittreding o Markt met volkomen concurrentie kan alleen kortetermijnwinst worden gemaakt o Maakt een bedrijf winst, dan lokt dat toetreding van nieuwe aanbieders uit o Door de kortetermijnwinst verlaten de aanbieders ook weer de mark • Iedere aanbieder heeft dezelfde producttechnologie o Iedere producent heeft dezelfde productfunctie en kostenfunctie • Geen informatieasymmetrie o Iedere producent heeft dezelfde informatie! Individuele aanbieder biedt aan: MO=MK Winst per stuk: GO-GTK Winst: verschil tussen prijs en GTK keer het aantal geproduceerde eenheden Kortetermijnevenwicht: • •
Situatie voor individuele producent
MO
WINST
Collectieve vraag- en aanbodlijn
Evenwichtspri js
Het collectieve aanbod verschuift want er treden meer aanbieders toe op de markt; de evenwichtsprijs daalt hierdoor; een lage evenwichtsprijs vermindert de winst van een individueel producent. Kenmerken lange termijn evenwicht: • Evenwichtsprijs is gelijk aan GTK o geen enkele producent winst of verlies • Evenwichtsprijs is gelijk aan het minimum van GTK-curve o laagst mogelijke prijs komt tot stand • Aanbodlijn loopt horizontaal o Vraag neemt toe; hogere prijs ontstaat; dit lokt aanbieders: evenwichtsprijs daalt en winst verdwijnt
Monopolie • Eén aanbieder en er zijn dus geen concurrenten • Toetreding tot de markt is niet mogelijk er zijn geen toekomstige concurrenten • Prijszetter: monopolist kan de prijs vragen die hij wil Winst maximaliseren: MO=MK Bij
MO=MK is de prijs €4,- en de hoeveelheid 600. Daar is de maximale winst te behalen. Winst: (4-1) x 600 = 1800
Oligopolie • Beperkt aantal aanbieders • Producenten hebben invloed op de prijs • Prijs is endogeen • Producenten moet rekening met elkaar houden Prijsconcurrentie: prijs wordt eerst bepaald, de gevraagde hoeveelheid die bij die prijs hoort wordt geproduceerd. Hoeveelheidsconcurrentie: hoeveelheid wordt eerst bepaald, de prijs die bij die hoeveelheid hoort wordt gebruikt.
Duopolie
MO daalt altijd 2x zo hard als GO
• Veel vragers, 2 aanbieders • Homogeen product • Geen vrije toetreding tot de markt • Aanbieders kiezen productieomvang om winst te maximaliseren • Iedere aanbieder gebruikt dezelfde productietechnologie • Geen informatiesymmetrie Producent kijkt naar residuele vraag: deel van de collectieve vraag dat voor hem overblijft nadat de concurrent zijn productie heeft verkocht. Verschil tussen monopolist en duopolist: monopolist kijkt naar de collectieve vraag om MO te bepalen, duopolist kijkt naar residuele vraag om MO te bepalen.
Parker produceert kiest om 1400 vulpennen te produceren, voor Waterman blijven er dan nog 1000 over. Waterman wil winstmaximalisatie dus maakt een grafiek van zijn productie. MO=MK dus bij 400 producten is zijn winst maximaal. Waterman én Parker produceren dus allebei 400 pennen.
Reactiecurve: De curve(lijn) die aangeeft hoeveel vulpennen Waterman moet produceren om zijn winst te maximaliseren bij een gegeven productie van Parker. De curve(lijn) die aangeeft hoeveel vulpennen Parker moet produceren om zijn winst te maximaliseren bij een gegeven productie van Waterman. Marktevenwicht in een duopolie wordt bepaald door het snijpunt van de reactiecurven.
Marktprestaties en welvaart Consumentensurplus: welbevinden van de consument Producentensurplus: welbevinden van de producent; winst + Marktprestatie: hoe hoger het totale surplus, hoe beter een markt presteert. (welvaart) Efficiënt marktevenwicht: marktevenwicht waarbij totale surplus de grootst mogelijke waarde heeft.
Consumentensurplus: Volkomen concurrentie Duopolie Monopolie Producenten surplus: Volkomen concurrentie Duopolie Monopolie Harberger-driehoek Volkomen concurrentie Duopolie Monopolie
€3600,- = ½ x (€7 - €1) x 1200 €1600,- = ½ x (€7 - €3) x 800 €900,- = ½ x (€7 - €4) x 600
Totale surplus
€0,€1600,- = (€3 - €1) x 800 €1800,- = (€4 - €1) x 600 €0 €400,- = ½ x (€3 - €1) x (1200 – 800) €900,- = ½ x (€4 - €1) x (1200 – 600)
Welvaartsverlies: verlies aan surplus als gevolg van een prijsstijging. (Harberger-driehoek)
Consumentensurplus
Producentensurpuls
Volkomen concurrentie: totaal surplus is het hoogst. Omdat er toe- en uittreding mogelijk is gaan ze veel concurreren met elkaar. De winst zal daarom 0 zijn. Prijs is dus laag, consumentensurplus hoog en producenten surplus hoog. Monopolie: hoogste prijs (want geen concurrenten dus prijszetting), kleinste consumentensurplus en grootste producenten surplus. Duopolie: prijs, consumentensurplus en producenten surplus ligt er tussen in.
Prijsdiscriminatie Prijsdiscriminatie: voor hetzelfde product aan verschillende consumenten verschillende prijzen vragen. Voorwaarden; • Consument kan het product onderling niet doorverkopen • Klanten moeten duidelijk in marktsegmenten te onderscheiden zijn
Monopolistische concurrentie • Veel aanbieders • Gedifferentieerde productie • Iedere aanbieder is een monopolist in zijn eigen deel van de markt Toetreding op een markt met gedifferentieerde producten; producenten die tot de markt toetreden maken een andere versie van een product dan de versies die al bestaan. Er komen dus niet steeds concurrenten bij maar een producent die een nieuwe versie van een bepaald product produceert. Gevolgen; • Residuele vraag van alle aanbieders daalt • Collectieve vraag neemt toe , collectieve vraag verschuift naar rechts Door toetreding verschuift de residuele vraag naar links
Marktevenwicht op korte termijn
Residuele vraaglijn verschuift naar links wanneer er sprake is van lange termijn omdat er op lange termijn evenwicht is door het toe- en uittreden
Marktevenwicht op lange termijn