NEDERLANDS JURISTENBLAD
EUROPEES KLIMAATRECHT EN NATIONALE BELEIDSRUIMTE • Het fundamentele recht van vrouwen op respect voor hun autonomie
• Het Pietendebat in de rechtszaal • Meer over unus testis P. 2916-2975 JAARGANG 89 28 NOVEMBER 2014
10304693
10304693
41
2913-2913_NJB41_CVR.indd 2913
24-11-14 15:31
Maak kennis met de achtste.
8e druk In ‘Het Nederlands strafprocesrecht’ worden algemene achtergronden, bronnen, uitgangspunten en de fasen van het Nederlandse strafprocesrecht besproken, waardoor de lezer een breed beeld van het strafprocesrecht krijgt.
In deze achtste druk zijn de vele ontwikke-
vormverzuimen. De auteur heeft wetgeving,
lingen in wetgeving en rechtspraak van de
rechtspraak en literatuur tot 1 mei 2014
afgelopen jaren verwerkt, zoals de wijzigingen
verwerkt. Het boek geeft daardoor niet
in de ‘Wet versterking positie rechter-commis-
alleen een breed, maar ook een actueel beeld
saris’ en de ‘Wet processtukken in strafzaken’.
van het Nederlandse strafprocesrecht.
Daarnaast komen de nieuwe Politiewet, de
Een aanrader voor juristen en andere in deze
uitbreiding van het spreekrecht voor slachtof-
materie geïnteresseerde professionals.
fers en nabestaanden en de aanpassing van de herzieningsregeling aan bod – net als de ontwikkelingen rondom het ondervragingsrecht bij getuigen en de sanctionering van
Ga voor meer informatie en bestellen naar kluwer.nl/shop
Inhoud
2917
Prof. mr. T. Hartlief Een vak apart
2918
Prof. dr. M. Peeters Europees klimaatrecht en nationale beleidsruimte
Focus 2110
2926
2932
2936
Mr. drs. K.C.J. Vriend Reactie op ‘Eén getuige is toch wel een getuige’ Mr. L. de Lange Mr. Y. Moszkowicz Naschrift
Rubrieken 2114-2126 Rechtspraak 2127 Boeken 2128-2137 Tijdschriften 2138-2148 Wetgeving 2149-2151 Nieuws 2152 Universitair nieuws 2153 Personalia 2154 Agenda
RECHTSPRAAK en
op respect voor hun autonomie
LITERATUUR stemt tot
Dr. A.F.M. Brenninkmeijer Het recht om te escaleren Het Pietendebat in de rechtszaal
Reacties 2112-2113
EUROPEES KLIMAATRECHT EN NATIONALE BELEIDSRUIMTE • Het fundamentele recht van vrouwen
Mr. M. Chébti LL.M. Het fundamentele recht van vrouwen op respect voor hun autonomie over lichaam en geest Oost, West, nergens best?
Essay 2111
NEDERLANDS JURISTENBLAD
van mijn studenten over
2937
2938 2955 2956 2962 2970 2972 2974 2974
• Het Pietendebat in de rechtszaal • Meer over unus testis P. 2916-2975 JAARGANG 89 28 NOVEMBER 2014
41
nadenken. ZO GEK zijn hun verwachtingen en die van andere gebruikers van het recht natuurlijk NIET Pagina 2917
Op het terrein van het Europese KLIMAATRECHT is NIET zo zeer sprake van een ‘GEBREK aan REGULERING’ maar eerder van te COMPLEXE Pagina 2925 regulering
De gezondheid van MOEDER en KIND is OPGEOFFERD aan het maatschappelijk BELANG geen rechterlijk PRECEDENT te scheppen voor een PRO-ABORTUS koers in een MAATSCHAPPIJ die hier om religieuze gronden nog NIET aan toe is
Pagina 2930
Cultureel gezien is de figuur van ZWARTE PIET een ANACHRONISME geworden dat vroeger of later als een RACISTISCH FENOMEEN door de MAND moest vallen
Pagina 2933
10304693
Wetenschap 2109
De TELEURSTELLING
10304693
Vooraf 2108
Indien de BEWIJSCONSTRUCTIE grotendeels rust op de verklaring van ÉÉN GETUIGE dan brengt dat de VERPLICHTING met zich om inzichtelijk te maken WAAROM de bewijsconstructie NIET in STRIJD is met de bewijsPagina 2936 minimumregel
De RECHTER is geen toezichthouder maar geschillenbeslechter, AFHANKELIJK van de INFORMATIE die PARTIJEN hem geven
Pagina 2970
Nu de WET BEWAARPLICHT telecommunicatiegegevens vrijwel dezelfde inhoud heeft als de DATARETENTIERICHTLIJN, moet worden aangenomen dat ook deze wet in STRIJD is met de artikelen 7 en 8 van het HANDVEST
Pagina 2971 Omslag: Electriciteitscentrale en windmolen op de Maasvlakte © ANP Foto / Lex van Lieshout
2915-2916_NJB41_COL-INH.indd 2915
24-11-14 15:03
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Allgemene wet bestuursrecht, A
Lexplicatie De complete wetgeving toegelicht
Ar tikel 1:1. [Bestuur 1. Ondder bes estu tuur tuur urso rso orga rgaa rg aan wo worrddt ve v rs rsta t an: a. ee een n or orga gaan gaa n van een recch httsp s er erso soon die kra rach chtte ch tens n pub ublililiek ekre ek rech re chtt iss inge ch in steld, o b. eeen an ande d r pe pers rsoo rs oo on of co olle ol lege le ge, ge , met en enig igg ope pen nb b a aa a r gez ge zag za a g wetsb be ekl ktieee kl e d. d. 2. De vol o ge gend nde e org or g ga a n nen ne n, , nen n en col udsebe geschiedenis perrssoone olle leegge gess wo orddeen njunrie iet ispt ralals bessttuu uurrssor orggaa o aan n aa a.. de we wetg tgev eveen ndee maccht ht;; b. de de kamer ers en en de ve vere vere ren niigd gde ve verg rgad rg addeerrin ingg de derr St Stat ateen at en-G -Geen ner eraa aal;l; c on c. o af afha haank h nke kel elij eli lijijkke, e bi b j dde wet ing bij ngees este steeld lde or orgga gan ane nen en di die e m me e t r re e chtsspr ch aakk zi zijn jn bellas ast voo vo orr -de re r ch h t s praak en het Col pr p npraa ogaa olle legggee vpaanrleame le n fgev fg nt ev evaa r v aard aa air rd veel d ig e g de d e e n n; ; g k m in e d. desRa v R e ij aad ad ge v r r an sc S tate t ta hie te h e denis n zi extra’s! zijn jn afd fdel elin el ingge in gen; be Ac ge e de Al g m Rk k
Met meer dan 7.000 regelingen en meer d dan 100.000 individuele commentaren is Lexplicatie de grootste verzameling becommentarieerde wet- en regelgeving in Nederland. Lexplicatie is uitgebreider dan wetten.nl, omdat de wetsartikelen voorzien zijn van commentaar en ook de voor het Nederlands recht van belang zijnde internationale regelingen zijn opgenomen. De wetteksten worden doorlopend up-to-date gehouden door Kluwer. Het commentaar is in handen van meer dan 160 auteurs. Zij verzorgen o.a. de volgende redactionele bewerkingen binnen Lexplicatie: ■
■ ■
kernbeschrijving (korte beschrijving van een regeling) inleiding (per regeling) wettelijk kader (algemeen, internationale context, overgangsrecht)
■ ■ ■ ■ ■
parlementaire behandeling toelichting beleid jurisprudentiecitaten literatuur
Links naar overige brondocumenten (denk aan NJ-uitspraken!) maken het geheel compleet.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op één of meerdere Collecties met daarin Lexplicatie naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/lexplicatie
Vooraf
2108
Een vak apart
41
Het is toch een apart vak. Komt een man thuis na zijn werk. Hij opent de deur, struikelt over de deurmat en loopt knieletsel op. Is zijn werkgever nu aansprakelijk? Wanneer de zaak zo wordt opgediend, zal degene die ermee wordt geconfronteerd zijn verbazing moeilijk kunnen onderdrukken. De werkgever aansprakelijk!? In mijn vak Aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht komt ook ‘causaliteit’ aan bod. Vlak voor de bewuste bijeenkomst verscheen een arrest over werkgeversaansprakelijkheid waarin causaliteitsvragen centraal staan. Altijd leuk om studenten die toch al een lijst fraaie arresten mogen bestuderen vlak voor het weekend via Blackboard mee te delen dat zojuist een prachtige zaak op rechtspraak.nl is opgedoken... Centraal staat een heftruckchauffeur die op 10/5/2006 wordt aangereden door een collega. Hij breekt een aantal tenen van zijn rechtervoet. Aansprakelijkheid ex art. 7:658 wordt erkend. Nadat het slachtoffer enige tijd aangepast werk heeft gedaan, gaat hij in overleg met de arboarts (‘kijk maar hoe het gaat’) op 28/6/2006 voor het eerst weer eens ‘op de heftruck werken’. Op die dag thuisgekomen struikelt hij over de deurmat. Is zijn werkgever nu aansprakelijk voor het ontstane knieletsel? Nu lijkt bevestigende beantwoording minder gek. De werkgever is immers aansprakelijk voor het eerste ongeval en wanneer het tweede daarmee verband houdt zouden de gevolgen daarvan wel degelijk ten laste van hem gebracht kunnen worden. Bij causaliteit is de eerste vraag of er c.s.q.n.-verband bestaat tussen knieletsel en primair ongeval. Bij ontkennende beantwoording zijn we uitgepraat, bij bevestigende komt het ‘toerekeningsverband’ van art 6:98 in beeld: worden deze gevolgen, die dus in c.s.q.n.-verband staan tot het primaire ongeval, ook in redelijkheid aan de werkgever toegerekend? Of toerekening aan de orde is, vergt een weging van factoren als aard van de aansprakelijkheid en van de schade, zoals art. 6:98 zelf al aangeeft, en verder o.m. nog van de voorzienbaarheid en de mate van schuld. Studenten, en niet alleen zij, worden hier onrustig: dit geeft toch geen houvast? Meestal noemen zij, omdat hand- en studieboeken daarnaar nog altijd indringend verwijzen, de ‘deelregels’ van Brunner. Deze heeft in 1981 in Verkeersrecht op basis van de rechtspraak tot dan toe een 6-tal regels geformuleerd van de volgende twee typen: (1) ‘naarmate het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is, is toerekening eerder gerechtvaardigd’ en (2) ‘naarmate de schuld aan het schadeveroorzakend gebeuren groter is, is een ruimere toerekening gerechtvaardigd’. ‘Eerder’ en ‘ruimer’ zijn trefwoorden, niet alleen bij Brunner maar ook bij studenten: eerdere of snellere toerekening, ruime of minder ruime. Maar hoe werkt dat nu? In onze zaak neemt het hof c.s.q.n.-verband aan tussen eerste en tweede ongeval omdat aannemelijk is dat de heftruckchauffeur juist op die dag door zijn werk weer meer last had van zijn voet en daardoor bij het lopen werd gehinderd. Van toerekening ex art. 6:98 wil het hof echter niet weten. Hoewel het zich realiseert dat het om letsel én om schuldaansprakelijkheid gaat, acht het het knieletsel geen
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
redelijkerwijs te verwachten gevolg van het arbeidsongeval en spreekt het zelfs van een zeer verwijderd verband tot dat ongeval. In cassatie zijn twee giftige pijlen afgevuurd: het oordeel past slecht in de ruime toerekening bij schending van verkeers- en veiligheidsnormen en bij letselschade en is overigens ook onbegrijpelijk. Dat goed te volgen is dat een in zijn lopen gehinderde persoon valt bij een oneffenheid is toch niet te rijmen met een zeer ver verwijderd verband tussen arbeidsongeval en valpartij? Waar A-G Spier de zaak inderdaad in het teken zet van ruime toerekening bij schending van verkeers- en veiligheidsnormen – art. 7:658 ziet op veiligheid – brandt de Raad zich daar niet aan, herhaalt hij nog eens dat het bij art. 6:98 om alle omstandigheden van het geval gaat, doch casseert hij ’s hofs beslissing omdat zij onbegrijpelijk is (NJ 2014, 429). Mijn studenten waren teleurgesteld. ‘Aardige casus maar geen mooi arrest’ nu de Hoge Raad geen houvast biedt, niet eens meer dan ‘die regels van Brunner’. Waarom zegt hij niets over ruime toerekening en wanneer zij aangewezen is? Mijn voorspelling dat de verwijzingsrechter, uitgaande van c.s.q.n.-verband, weinig anders kan dan toerekeningsverband aannemen, verraste hen. Ik presenteerde een eenvoudig beslisschema dat afgeleid kan worden uit de rechtspraak zoals die zich zeker ook na 1981 heeft ontwikkeld: – is het gevolg normaal, typisch, in de lijn der verwachtingen liggend? Zo ja, dan vindt toerekening plaats; – is het gevolg abnormaal of buiten de lijn der verwachtingen liggend (denk aan gevolgen van geestelijke of lichamelijke kwetsbaarheid, medische fout bij behandeling van het primaire letsel, tweede ongeval) dan vraagt toerekening om een nadere rechtvaardiging; – deze kan gevonden worden in de aard van de aansprakelijkheid (schending van verkeers- of veiligheidsnorm, risicoaansprakelijkheid met ruime beschermende strekking), de aard van de schade (letselschade bijvoorbeeld), een hoge mate van schuld of een combinatie van dergelijke factoren. Het knieletsel is zeker een opmerkelijk ongevalsgevolg maar nu het schending van een veiligheidsnorm betreft en (dus) letselschade, is toerekening aangewezen. Het beslisschema beviel de studenten goed, maar ‘waarom zegt de Hoge Raad dat dan niet gewoon?’ en ‘waarom staat dit niet in uw eigen studieboek?’ Waarom wordt daar, overigens net als in andere boeken, nog altijd verwezen naar een rechtspraakanalyse uit 1981 waaraan hooguit latere rechtspraak als illustratie of voetnoot is toegevoegd? Waarom hebben Hoge Raad en doctrine de betekenis van de rechtspraak niet opnieuw doordacht en op een rijtje gezet? Verklaringen die voor mij voor de hand liggen – ik weet inmiddels hoe het werkt – heb ik ingeslikt. De teleurstelling van mijn studenten over rechtspraak en literatuur stemt tot nadenken. Zo gek zijn hun verwachtingen en die van andere gebruikers van het recht natuurlijk niet. Daaraan beantwoorden is kennelijk een vak apart. Ton Hartlief
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2917
2109
Wetenschap
Europees klimaatrecht en nationale beleidsruimte Marjan Peeters1
De Europese Unie heeft een pakket klimaatregelgeving aangenomen met relatief vergaande doelen voor het jaar 2020, waarmee internationaal de toon wordt gezet. De Europese klimaatwetgeving geeft aan lidstaten ruimte voor ambitieuzere actie waarbij een extra nalevingsresultaat mag worden overgedragen aan een andere lidstaat met een nalevingstekort. De inhoud van dit pakket is via een politiek proces tot stand gekomen, en ook in de toekomst zal sprake blijven van ingewikkelde onderhandelingen tussen Europese lidstaten en tussen partijen bij het Klimaatverdrag. Unilaterale scherpere emissiereducties door lidstaten – zoals voor Nederland geëist door Urgenda - betekenen per saldo alleen een daadwerkelijke emissiereductie als nalevingsresultaten niet meer mogen worden overgedragen aan lidstaten met een nalevingstekort.
1. Inleiding Natuurwetenschappelijke inzichten laten zien dat menselijke activiteiten invloed hebben op de opwarming van de aarde.2 Al sinds 2001 wordt door de Europese rechter gesteld dat de uitstoot van broeikasgassen een van de belangrijkste oorzaken van klimaatverandering is.3 Ondertussen heeft de EU-wetgever een omvangrijk pakket aan bindende maatregelen genomen met onder meer de volgende twee kerndoelen: - in 2020 wordt 20% minder aan broeikasgassen uitgestoten in vergelijking met het referentiejaar 1990;4 - in 2020 bestaat de energieconsumptie in de EU voor 20% uit hernieuwbare energie.5 Voorts zijn diverse energiebesparingsmaatregelen aangenomen waaronder de graduele verdwijning van de gloeilamp, een verbod op energieslurpende stofzuigers, en de invoering van een energielabel voor gebouwen.6 Deze Europese klimaatmaatregelen staan in schril contrast tot de vooralsnog teleurstellende onderhandelingen op internationaal niveau. De EU speelt, mondiaal gezien, qua ambitie dan ook een leidende rol. Het pakket aan Europese klimaatregelgeving is echter uiterst complex en veel van de op EU-niveau gestelde regels dienen geëffectueerd te worden in de lidstaten. Dit artikel bespreekt de inhoud en complexiteit van dit maatregelenpakket, en analyseert in hoeverre lidstaten gelet op de inhoud van de meest belangrijke regelingen nationale beleidsruimte hebben (par. 2). Voorts vestigt het de
2918
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
aandacht op de noodzakelijke effectieve uitvoering op nationaal niveau hetgeen cruciaal is om de Europese klimaat- en energiedoelen voor 2020 te verwezenlijken (par. 3).7 In context van de geschetste complexiteit en noodzaak voor effectieve uitvoering wordt de eis van de Stichting Urgenda c.s. besproken die onder meer inhoudt dat de Nederlandse Staat jegens eisers onrechtmatig handelt indien de Staat niet overgaat tot een reductie van broeikasgasemissies met 40% (althans minstens 25%) in 2020 ten opzichte van het jaar 1990 (par. 4).8 Afgesloten wordt met een conclusie (par. 5).
2. Het Europese regelpakket voor klimaat 2.1. De internationale context voor EU regelgeving en klimaatbeleidsdoelen Een belangrijk deel van de huidige Europese klimaatwetgeving is tot stand gebracht met het oog op de bevordering van een vruchtbare bijeenkomst van de partijen bij het Klimaatverdrag eind 2009 te Kopenhagen. De EU trachtte daar de rest van de wereld haar klimaatleiderschap te laten zien en had dan ook reeds Europese wetgeving met bindende doelstellingen voor het jaar 2020 aangenomen voorafgaand aan de internationale onderhandelingen. Echter, de praktijk heeft uitgewezen dat deze Europese actie andere verdragspartijen niet kon overhalen om tot internationale bindende afspraken over te gaan. De totstandkoming van effectieve internationale
klimaatafspraken wordt gehinderd door diepe controverses over de vraag welke verantwoordelijkheid ontwikkelde en ontwikkelingslanden dienen te nemen. Bovendien doet zich het dilemma voor van potentieel ‘liftgedrag’. Emissiereducties die door een of meer landen unilateraal worden genomen dragen weliswaar bij aan de oplossing van het internationale klimaatprobleem, maar de kosten daarvoor worden alleen in die landen gedragen terwijl de positieve effecten wereldwijd gevoeld kunnen worden.9 Landen die geen of slechts zwakke maatregelen nemen, hebben geen of minder kosten en profiteren wel van de door andere landen genomen klimaatmaatregelen; tevens bestaat de mogelijkheid dat sommige landen minder inspanningen willen leveren als andere landen reeds unilateraal een relatief ambitieus beleid voeren. Dit aspect kan de bereidwilligheid van staten om unilateraal broeikasgassen te reduceren verminderen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft dan ook, gelet op de tegenvallende internationale voortgang, reeds in 2006 aangegeven dat het Nederlandse klimaatbeleid niet automatisch een prioriteit zou moeten leggen bij de reductie van broeikasgassen, maar ook, en wellicht prioritair, aandacht moet besteden aan noodzakelijke adaptatiemaatregelen (dat zijn aanpassingsmaatregelen aan klimaatverandering) teneinde het hoofd te bieden aan negatieve gevolgen van klimaatverandering in Nederland.10 Het feit dat sprake is van politieke keuzes is als volgt door het IPCC recentelijk verwoord: ‘Many areas of climate policymaking involve value judgments and ethical considerations. These areas range from the question of how much mitigation is needed to prevent dangerous interference
with the climate system to choices among specific policies for mitigation or adaptation’.11 Ondertussen gaat de EU door met het nemen van verantwoordelijkheid voor broeikasgasemissiereducties door zowel in politieke als in juridische zin tamelijk verregaande doelen te hanteren. Zo heeft zij in het kader van het Kyoto Protocol een conditioneel aanbod gedaan om in de periode tot 2020 tot ambitieuzere maatregelen over te gaan: dit betreft de
Deze Europese klimaatmaatregelen staan in schril contrast tot de vooralsnog teleurstellende onderhandelingen op internationaal niveau bereidheid om (in plaats van 20%) 30% broeikasgasemissiereductie te verwezenlijken indien andere belangrijke spelers zich eveneens aan serieuze reducties committeren.12 De Europese Commissie heeft bovendien voorgesteld om in het jaar 2030 de emissiereducties met 40% te reduceren, een voorstel dat door het nieuw gekozen Europees Parlement samen met de Raad verder in wetgeving verankerd dient te worden.13 De Europese Raad, het
Auteur
5. De energieconsumptie wordt berekend
13, 13.2.1.1., p. 8; http://report.mitigati-
amendement, http://unfccc.int/files/kyoto_
1. Prof. dr. M. Peeters is bijzonder
als deel van de in een lidstaat geproduceer-
on2014.org/drafts/final-draft-postplenary/
protocol/application/pdf/kp_doha_amend-
hoogleraar Milieubeleid en recht aan de
de energie, zie art. 4 van de Richtlijn her-
ipcc_wg3_ar5_final-draft_postplenary_
ment_english.pdf: ‘As part of a global and
Universiteit Maastricht.
nieuwbare energie (Richtlijn 2009/27/EG).
chapter13.pdf.
comprehensive agreement for the period
6. Zie voor een overzicht van de Europese
10. WRR, Klimaatstrategie – tussen ambitie
beyond 2012, the European Union reite-
Noten
klimaatregelgeving bijv. J.H. Jans & H.B.
en realisme, rapporten aan de regering, nr.
rates its conditional offer to move to a 30
2. ‘IPCC, 2013: Summary for Policymakers’,
Vedder, European Environmental Law, 4e
74, 8 juni 2006; er ‘ligt met opmerkelijke
per cent reduction by 2020 compared to
in: Climate Change 2013: The Physical
editie, Europa Law Publishing 2012.
vanzelfsprekendheid in het klimaatbeleid de
1990 levels, provided that other developed
Science Basis, Contribution of Working
7. Zie reeds M. Peeters, ‘Instrument mix or
nadruk op emissiereductie boven aanpas-
countries commit themselves to comparable
Group I to the Fifth Assessment Report of
instrument mess? The administrative com-
sing als eerste prioriteit.’ (p. 62), Zie voor
emission reductions and developing coun-
the Intergovernmental Panel on Climate
plexity of the EU legislative package for
een bespreking: M. Peeters, Tijdschrift voor
tries contribute adequately according to
Change (T.F. Stocker, D. Qin, G.-K. Plattner,
climate change’, in: M. Peeters & R. Uylen-
Milieu en Recht, 2006, afl. 9, p. 553.
their responsibilities and respective capabili-
M. Tignor, S.K. Allen, J. Boschung, A. Nau-
burg, EU Environmental Legislation, Legal
11. IPCC, 2014: ‘Summary for Policyma-
ties.’ Mocht dit conditionele aanbod wor-
els, Y. Xia, V. Bex & P.M. Midgley (eds.)).
perspectives on regulatory strategies, Chel-
kers’, In: Climate Change 2014, Mitigation
den aanvaard, dan zijn snelle wijzigingen
Cambridge, United Kingdom and New
tenham UK: Edward Elgar 2014, p. 173-
of Climate Change, Contribution of Wor-
van de Europese secundaire klimaatregelge-
York, NY, USA: Cambridge University Press
192.
king Group III to the Fifth Assessment
ving nodig wil men dit aanbod kunnen
2013, p. 15.
8. Zie over deze zaak eerder in dit tijdschrift
Report of the Intergovernmental Panel on
realiseren in 2020.
3. HvJ EG 13 maart 2001, C-379/98,
T. Hartlief, ‘Een rechtszaak uit liefde’, NJB
Climate Change, (O. Edenhofer, R. Pichs-
13. Europese Commissie, Communication
(PreussenElektra AG vs. Schhleswag AG),
2013/2448, afl. 42, p. 2911, en L. Enne-
Madruga, Y. Sokona, E. Farahani, S. Kadner,
from the Commission to the European
par. 73. Onlangs herhaald in de zaken
king & E. de Jong, ‘Regulering van onzekere
K. Seyboth, A. Adler, I. Baum, S. Brunner, P.
Parliament, the Council, the European Eco-
C-204/12 en C-573/12. De rechter verwijst
risico’s via public interest litigation?’, NJB
Eickemeier, B.Kriemann, J. Savolainen, S.
nomic and Social Committee and the Com-
overigens niet naar wetenschappelijke
2014/1136, afl. 23, p. 1542-1551. De
Schlömer, C. von Stechow, T. Zwickel & J.C.
mittee of the Regions, A policy framework
inzichten ter onderbouwing van deze stel-
stukken van de rechtszaak staan op www.
Minx (eds.)), Cambridge, United Kingdom
for climate and energy in the period from
ling.
wijwillenactie.nl. Inmiddels is in de conclusie
and New York, NY: Cambridge University
2020 to 2030, Brussels, 22 januari 2014,
4. Een deel van deze 20% emissiereductie
van dupliek een subsidiaire eis toegevoegd
Press 2014, USAWG III, p. 5.
com(2014) 15 final, p. 5. Opvallend is dat
mag worden behaald via het gebruik van
inhoudende 40% reductie in het jaar 2030.
12. Deze politieke ambities zijn onder meer
deze 40% dan uitsluitend reducties binnen
internationale emissiehandel, zie bijv. artikel
9. Zie hierover: IPCC, Fifth assessment
neergelegd in de preambule van de Inspan-
de EU zouden zijn, hetgeen betekent dat de
5 van de Inspanningsverdelingsbeschikking
report, Working Group III, Mitigation of
ningsverdelingsbeschikking, 406/2009, par.
EU dan hiervoor geen gebruik zou maken
(Beschikking 406/2009/EG).
climate change, 2014, Final draft, Chapter
2, maar zie ook voetnoot 8 in het Doha
van internationale emissiehandel.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2919
Wetenschap
orgaan dat politieke sturing geeft aan de EU, heeft in haar vergadering van 23-24 oktober 2014 voorts het doel van 40% emissiereductie in 2030 ondersteund, maar lijkt ruimte te laten voor een heroverweging van de Europese strategie na afloop van de onderhandelingen voor het klimaatverdrag eind 2015 te Parijs.14 Niet uitgesloten is dat bij een tegenvallende uitkomst van de internationale onderhandelingen de EU-ambitie naar beneden wordt gebracht. Voor de langere termijn koerst de EU op een emissiereductie van 60 tot 80% in het jaar 2050.15 2.2. Het Europese wetgevingspakket Het pakket aan Europese klimaat- en energiemaatregelen bestaat uit een gevarieerd aantal sturingsinstrumenten. De belangrijkste worden hieronder kort besproken; daarbij wordt aangegeven of er nationale beleidsruimte bestaat om een ambitieuzer emissiereductiebeleid te voeren. Het Broeikasgasemissiehandelssysteem Richtlijn 2003/87/EG heeft een EU wijd systeem voor verhandelbare broeikasgasemissierechten geïntroduceerd, waarmee ongeveer 50% van de broeikasgasemissies in de EU wordt bestreken. In dit systeem wordt een maximale toelaatbare hoeveelheid emissies vastgesteld die verdeeld wordt in verhandelbare emissierechten die door ondernemingen dienen te worden gebruikt ter rechtvaardiging van hun emissies. Dit betekent dat een onderneming slechts broeikasgassen mag uitstoten voor zover deze gedekt kunnen worden door een corresponderende hoeveelheid emissierechten. De maximaal toelaatbare hoeveelheid emissies in de EU wordt gradueel verminderd om zo de voor het jaar 2020 voorziene emissiebeperking te bereiken. De verhandelbaarheid van de emissierechten heeft tot doel de kosten van de emissiereductiemaatregelen zo laag mogelijk te houden. Dit door economen gepromote instrument dat op een effectieve en efficiënte wijze de broeikasgassen beoogt te reguleren stuit op tal van kritische juridische vragen over vormgeving en risico’s in de handhavingssfeer.16 Het in 2003 geïntroduceerd systeem is inmiddels fundamenteel gewijzigd door een centralisatie van bevoegdheden op EU niveau.17 Aanvankelijk konden de lidstaten in verregaande mate bepalen hoe de last van de emissiereducties werd verdeeld over enerzijds de bedrijven die onder de emissiehandel vallen en anderzijds andere sectoren, zoals kleinere bedrijven en landbouw (deze nationale bevoegdheid bestond voor de tijdvakken 20052007 en 2008-2012). De nationale beleidsruimte is vervangen door een centralistische benadering: voor het tijdvak 2013-2020 en daarop volgende periodes wordt op EU niveau besloten in welke mate de ‘emissiehandelsbedrijven’ dienen bij te dragen aan de totale EU doelstelling, waarbij de regels voor de verdeling van de emissierechten op EU niveau worden vastgesteld.18 Toch bestaat er op onderdelen ruimte voor een lidstaat om strengere eisen op te leggen aan bedrijven. Zo is het toegestaan dat een lidstaat energie-efficiëntie-eisen oplegt aan installaties die het broeikasgas kooldioxide uitstoten.19 Echter, indien een lidstaat deze mogelijkheid toepast heeft dit tot effect dat de daardoor niet benutte emissierechten door andere bedrijven, ook die in andere landen, kunnen worden gekocht om hun emissies te compenseren. Met andere
2920
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
woorden, het EU wijde emissiehandelssysteem is een geïntegreerde markt, en als één lidstaat specifieke emissiebeperkingen oplegt kunnen de daardoor niet benutte rechten gebruikt worden door andere bedrijven. Een unilaterale nationale actie draagt in zo een geval niet bij aan een emissiereductie op EU niveau. Dit fenomeen wordt het waterbedeffect genoemd.20 Het waterbedeffect maakt unilaterale ambitieuze actie om in eigen land broeikasgassen te reduceren in beginsel onaantrekkelijk.
Het compenseren van nalevingstekorten met nalevingsoverschotten leidt niet tot een verdergaande emissiereductie op EU-schaal Het emissierechtensysteem wordt gekenmerkt door lage marktprijzen. Hiervoor kunnen meerdere redenen bestaan, zoals de in 2008 gestarte economische recessie (waardoor minder productie en dus uitstoot kan hebben plaatsgevonden, als gevolg waarvan de vraag voor emissierechten lager is) maar ook een ruimhartige toedeling van emissierechten door lidstaten in de fase tot 2012. Op EU niveau worden enkele maatregelen genomen om de rechten schaarser te maken waardoor de prijs zou moeten stijgen.21 Echter, cruciaal voor de effectiviteit – en dus voor klimaatbescherming - is dat bij emissiehandel een grens aan de totale hoeveelheid emissierechten is gesteld, dit wordt ook wel het plafond aan emissierechten genoemd. Het is dus van belang om de lage marktprijzen van de emissierechten niet uit te leggen als een tekortschietende effectiviteit van het instrument. Wel is er aanleiding om na te denken over een stringenter plafond indien de emissierechten goedkoop zijn, maar in dat geval zullen de gevolgen van hogere emissierechtenprijzen moeten worden doordacht, zoals de gevolgen voor de internationaal concurrerende industrie.
De Inspanningsverdelingsbeschikking De broeikasgasemissies door activiteiten die niet onder het broeikasgasemissiehandelssysteem vallen worden geregeld door de zogenoemde Inspanningsverdelingsbeschikking.22 In deze Europese wet is voor iedere lidstaat een afzonderlijke emissiereductiedoelstelling vastgesteld die in 2020 moet zijn bereikt. Voor Nederland betreft dit een emissiereductie van 16% in 2020 ten opzichte van de emissies in 2005.23 De nationale beleidsruimte die de Inspanningsverdelingsbeschikking aan de lidstaten laat is zeer groot: elke lidstaat zal een nationaal beleid dienen te ontwikkelen teneinde de emissiereductieverplichting na te komen.24 De nationale beleidsvrijheid houdt bovendien in dat een lidstaat méér mag reduceren dan de reductiedoelstelling voorschrijft. Bijzonder is dat dit ‘nalevingssurplus’ overgedragen kan worden aan een lidstaat die een nalevingstekort heeft. De compensatiemogelijkheid is een mechanisme om lidstaten meer flexibiliteit te geven om hun lidstatelijke emissiereductieverplichtingen na te leven. Ook hier doet zich het waterbedeffect voor: het compenseren van nalevingstekorten met nalevingsoverschotten leidt niet tot een verdergaande emissiereductie op EU-schaal. Het al dan niet gebruik maken van deze interstatelijke handelsmogelijkheden heeft voorts gevolgen voor de staatskas én mogelijk ook voor bedrijven en burgers. Immers, indien een lidstaat een ambitieuzer beleid wil voeren dat daadwerkelijk tot verdergaande emissiebeperking leidt (en dus niet verdwijnt in het Europese waterbed), zou zij het nalevingsoverschot niet moeten overdragen aan een andere lidstaat, waardoor inkomsten voor de staatskas worden gemist. Tegelijkertijd kan het zo zijn dat de bedrijven die met de nationale ambitieuzere maatregelen worden getroffen zwaardere eisen hebben dan vergelijkbare bedrijven (hun concurrenten) in andere lidstaten. Zodra een lidstaat daadwerkelijk een ambitieuzer beleid wil gaan voeren dan strikt genomen Europeesrechtelijk gezien verplicht is, kan men dan ook verwachten dat de getroffen bedrijven zich gaan beraden over de vraag of deze benadering rechtmatig is, bijvoorbeeld omdat deze maatregelen hen onevenredig treffen. De richtlijn hernieuwbare energie Voorts is er de Richtlijn hernieuwbare energie.25 Deze richtlijn introduceert voor iedere lidstaat een verplichting betreffende de in 2020 te bereiken hoeveelheid hernieuw-
14. European Council (23 and 24 October
gekomen door aan hen meer emissierech-
december 2013 houdende wijziging van
22. Beschikking 406/2009/EG. De emissie-
2014) Conclusions,
ten toe te bedelen is niet aanvaardbaar
Richtlijn 2003/87/EG ter verduidelijking van
beheersing via bosbouw en landgebruik val-
15. Deze politieke ambitie is bijvoorbeeld
bevonden door het Gerecht van Eerste
de bepalingen inzake de tijdstippen van de
len vooralsnog buiten de Inspanningsverde-
neergelegd in de preambule van de Inspan-
Aanleg, T-614/13.
veilingen van broeikasgasemissierechten en
lingsbeschikking, zie par. 23 van de
ningsverdelingsbeschikking, 406/2009/EG,
19. Art. 9(2) Richtlijn 2010/75/EU (Richtlijn
Verordening (EU) 176/2014 van de Com-
preambule en art. 9.
par. 2.
Industriële emissies).
missie van 25 februari 2014 tot wijziging
23. Zie art. 3 en bijlage II van de Inspan-
16. M. Peeters, Met Recht naar Klimaatbe-
20. Planbureau voor de Leefomgeving,
van Verordening (EU) nr. 1031/2010 met
ningsverdelingsbeschikking.
scherming (oratie Maastricht), 2009. Zie
Consequences of the European Policy Pac-
name met het oog op de vaststelling van de
24. Wel is het zo dat, via andere EU-maat-
bijv. ook G. Winter, ‘The Climate is No
kage on Climate and Energy. Initial assess-
hoeveelheden in 2013-2020 te veilen broei-
regelen, de beleidsruimte zijdelings wordt
Commodity: Taking Stock of the Emissions
ment of the consequences for the Nether-
kasgasemissierechten; en 2. Voorstel voor
ingeperkt: zo zijn er tal van energie-efficien-
Trading Community Scheme’, Journal of
lands and other Member States, Bilthoven,
een Besluit van het Europees Parlement en
tie eisen aan producten, en een labelver-
Environmental Law, 22(1): 1-25.
2008, www.pbl.nl/sites/default/files/cms/
de Raad betreffende de instelling en wer-
plichting voor de energieprestatie door
17. Richtlijn 2009/29/EG.
publicaties/500094009.pdf.
king van een marktstabiliteitsreserve (enz.),
gebouwen.
18. Een door Duitsland gehanteerde hard-
21. Zie: 1. Besluit. 1359/2013/EU van het
Brussel 22 januari 2014, COM(2014) 20
25. Richtlijn 2009/28/EG.
heidsclausule om enkele bedrijven tegemoet
Europees Parlement en de Raad van 17
final.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2921
Wetenschap
bare energie. Voor Nederland is dit 14% hernieuwbare energie in 2020. Net als bij de Inspanningsverdelingsbeschikking is het aan de lidstaten om nationaal beleid te ontwikkelen om aan de doelstelling te voldoen. Hier ligt een grote keuzevrijheid voor de lidstaten, niet alleen met betrekking tot het stimuleren van hernieuwbare energie maar ook met betrekking tot de intensiteit van het nationale energiebesparingsbeleid. Immers, indien er minder energie wordt gebruikt, is het aandeel hernieuwbare energie van de gebruikte energieconsumptie groter en hoeft dus minder hernieuwbare energie te worden verwezenlijkt. De Richtlijn hernieuwbare energie maakt het mogelijk een ambitieuzer beleid te voeren dan Europeesrechtelijk gezien wordt voorgeschreven. Ook ditmaal mag een nalevingsoverschot worden overgedragen aan een andere lidstaat. In zo een geval neemt de hoeveelheid hernieuwbare energie in de EU niet toe, het is slechts een verplaatsing van maatregelen. Echter, indien een surplus niet wordt overgedragen aan een andere lidstaat betekent dit dat eventueel daarmee te vergaren inkomsten niet worden verkregen, terwijl in de lidstaat wel een grotere prestatie is geleverd dan EU-rechtelijk gezien nodig is. Energie-efficiëntie Naast de regelgeving voor broeikasgasemissiereducties en voor hernieuwbare energie heeft de EU een richtlijn aangenomen voor energie-efficiëntie.26 Deze maatregel verplicht lidstaten indicatieve nationale energiebesparingsdoelstellingen voor 2020 vast te stellen.27 Tevens dienen lidstaten om de drie jaar een nationaal actieplan voor energie-efficiëntie in te dienen met ingang van 30 april 2014.28 De verplichtingen voor lidstaten zijn zachter van
Er is aanleiding om na te denken over een vereenvoudiging van de klimaat- en energieregelgeving aard dan bij de Richtlijn hernieuwbare energie en de Inspanningsverdelingsbeschikking. Immers, lidstaten mogen – rekening houdend met de criteria van de richtlijn – zelf een doelstelling in de vorm van een streefcijfer formuleren. Naast de nationale doelstellingen en actieplannen bevat de richtlijn een reeks hier niet nader te noemen maatregelen die door de lidstaten dienen te worden geïmplementeerd, en ook in deze onderdelen zit vaak een ruime keuzevrijheid voor de lidstaten.29 Overige en nieuwe maatregelen: een complex pakket De EU heeft nog heel wat meer maatregelen genomen. Zo kan de Richtlijn inzake het afvangen en opslaan van kooldioxide worden genoemd.30 Dit behelst de mogelijkheid voor het aan de schoorsteen afvangen en dan onder de grond opslaan van dit broeikasgas. Lidstaten zijn vrij in hun keuze om deze techniek toe te laten en mogen dus zelfs besluiten dit niet op hun grondgebied te laten plaatsvinden. Het totale pakket aan EU maatregelen is
2922
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
immens, en door de complexiteit en interferentie van de verschillende maatregelen is de uitvoering een enorme klus. Er is daarom aanleiding om na te denken over een vereenvoudiging van de klimaat- en energieregelgeving. De Europese Commissie heeft dan ook inmiddels een opvallende verandering van het huidige regelpakket voorgesteld.31 Daarbij wordt een broeikasgasemissiedoelstelling van 40% emissiereductie in 2030 centraal gesteld, geheel te bereiken met inspanningen binnen de EU, en dus niet via compensatie door emissiereducties in ontwikkelingslanden hetgeen nu nog wel een mogelijkheid is.32 De verplichte nationale hernieuwbare energie-doelstellingen zouden in dit voorstel vervangen worden door een nieuwe ‘governance’-benadering, die de Commissie echter niet nader uitlegt. De 40% emissiereductie zou met name door het bestaande emissiehandelssysteem en een nieuwe Inspanningsverdelingsbeschikking bereikt moeten worden. Nationale beleidsvrijheid is dan met name in ruime mate te vinden bij de Inspanningsverdelingsbeschikking en mogelijk op onderdelen onder het emissiehandelssysteem. Of het nieuwe regelcomplex een oplossing biedt voor het waterbedeffect is echter nog niet bekend. Inmiddels heeft de Europese Raad in hoofdlijnen de voorgestelde benadering van de Commissie ondersteund; het is nu wachten op concrete Europese wetgevingsvoorstellen.33
3. Uitvoering en handhaving Of de doelen van het hierboven zeer beknopt weergegeven pakket EU-regelgeving worden behaald hangt af van de uitvoering en naleving in de praktijk door de lidstaten en bedrijven. Er bestaat een zorgelijk handhavingstekort in het Europese milieurecht, met name betreft dit de effectieve uitvoering van richtlijnen door lidstaten. Milieu is het domein waarop de meeste inbreukprocedures lopen.34 Voor een van de maatregelen van het Europese klimaatpakket, te weten een richtlijn over het terugdringen van energiegebruik in gebouwen, liepen zelfs 24 acties tegen lidstaten vanwege een te late omzetting in het nationaal recht.35 Voorts is de complexiteit van het klimaat- en energiepakket groot, hetgeen het ontstaan van achterstanden en tekortkomingen kan verklaren. Hieronder worden beknopt twee cruciale aandachtspunten benoemd. Naleving door bedrijven (broeikasgasemissiehandel) Het instrument van emissiehandel bevat een natuurlijke prikkel tot normontduikend gedrag. Immers, indien de emissiecijfers door een bedrijf rooskleurig worden weergegeven zodat niet alle emissies worden gerapporteerd aan de overheid, behoeven minder emissierechten – die vanwege de markt voor de emissierechten een prijs vertegenwoordigen - te worden ingeleverd. Het is om deze reden dat emissiehandel gepaard moet gaan met waarborgen om een betrouwbare meting en rapportage door bedrijven te verzekeren, waarna een correcte inlevering van emissierechten kan plaatsvinden. In het huidige systeem dient de meting van de emissies door de bedrijven zelf te gebeuren, waarna de rapportage van de emissies dient te worden geverifieerd door derde partijen (verificateurs). De Richtlijn emissiehandel legt dus een belangrijke verantwoordelijkheid voor meting en rapportage bij bedrijven en commerciële partijen; de handhavingsautoriteiten van de lidstaten moeten toezien op een juiste naleving van de
meet, verificatie- en rapportageverplichtingen. Een risico op normontwijkend gedrag is voorts gelegen in het feit dat lidstaten wellicht geen direct belang hebben bij een ambitieuze handhavingsstrategie: zij dienen bedrijven – de motoren van de (nationale) economie – te controleren ten faveure van het hogere wereldwijde belang, klimaatbescherming. De Commissie heeft slecht indirecte controlemogelijkheden en kan bijvoorbeeld niet zelf een inspectie bij bedrijven afnemen. Het zou kortom niet realistisch zijn te veronderstellen dat alle bedrijven – en alle lidstaten – zich 100% inzetten voor betrouwbare emissierapportages. Om ervan verzekerd te zijn dat de emissiereducties voor 2020 daadwerkelijk gehaald worden, is scherp aandacht nodig voor de wijze waarop de gestelde verplichtingen worden nageleefd. Tot op heden lijken er – voor zover dat kan worden nagegaan – nog geen ernstige tekortkomingen te zijn, maar met name in de situatie dat de emissiebeperkingen scherper worden, en dus emissierechten schaarser waardoor de prijs zal stijgen, is er een grotere kans op normontduiking.36
hun broeikasgasemissies reeds nu al jaarlijks op een lineaire wijze dienen te beperken.39 Indien de lineair afnemende jaarlijkse emissieruimte wordt overschreden, zijn corrigerende maatregelen van kracht waaronder een vermindering van de toegestane emissieruimte voor het eerstvolgende jaar dat gelijk is aan de omvang van de overschrijding, opgehoogd door een kortingsfactor van 1,08.40 Op deze wijze is als het ware een automatische sanctie van kracht (in de vorm van minder emissieruimte) indien een overschrijding heeft plaatsgevonden.
Naleving door lidstaten Naast het toezien op een correcte naleving van de Richtlijn emissiehandel liggen er andere belangrijke taken bij de lidstaten. Zo dient voor de uitvoering van de Inspanningsverdelingsbeschikking en de Richtlijn hernieuwbare energie effectief beleid te worden ontwikkeld en uitgevoerd. In beide gevallen is op EU niveau voorzien in een mechanisme waarmee de lidstaten worden gecontroleerd in de periode tot 2020: - De richtlijn hernieuwbare energie schrijft een indicatief traject voor lopende tot het jaar 2020 waarmee voor elke lidstaat een steeds scherper wordend percentage hernieuwbare energie is vastgesteld. Indien een lidstaat niet overeenkomstig dit indicatieve traject presteert dient het een actieplan in te dienen bij de Commissie waarin ‘adequate en evenwichtige maatregelen zijn opgenomen om binnen een redelijke termijn’ weer aan de indicatieve normen te voldoen.37 Hier liggen handhavingsmogelijkheden voor de Commissie. Indien een lidstaat bijvoorbeeld verzuimt een dergelijk plan in te dienen kan een inbreukprocedure worden ingeleid.38 - Ook de Inspanningsverdelingsbeschikking voorziet in een controlemechanisme, inhoudende dat lidstaten
De hamvraag is of de bovengenoemde controle mechanismen krachtig genoeg zijn om lidstaten aan hun verplichtingen voor 2020 te houden. Cruciaal is of de Europese Commissie bereid is een inbreukprocedure te starten.41 Daarnaast speelt het probleem dat deze procedure klaarblijkelijk een te weinig afschrikwekkend effect heeft op lidstaten: er vindt immers in ruime mate nietnaleving plaats door lidstaten.42
Het instrument van emissiehandel bevat een natuurlijke prikkel tot normontduikend gedrag
4. De Urgendaclaim bezien in het licht van de Europese klimaatwetgeving De Urgenda-zaak richt zich onder meer op een broeikasgasreductie van 25 tot 40% in 2020, daarbij verwijzend naar een IPCC rapport waarin is uitgesproken dat de ontwikkelde landen in 2020 25 tot 40% van de emissies zouden moeten reduceren om onder de veilige grens te blijven.43 Van belang is om te begrijpen in welke context deze uitspraak door het IPCC is gedaan: er is in algemene zin een grove verdeling van gewenste emissiereductiepercentages uitgesproken, niet uitgesplitst per land of regio, en bovendien met een marge van 15%. Aangezien voor elk land andere kenmerken gelden, zoals de mate van historische emissies, en verschillen in klimatologische en econo-
26. Richtlijn 2010/27/EU.
32. Europese Commissie, Groenboek: Een
on the legal implementation of the EU ETS
een tekortschietende lidstaat (art. 259
27. Art. 1, 3(1) Energie-efficiëntierichtlijn.
kader voor het klimaat- en energiebeleid
at Member State level, Entracte, 2014,
VWEU).
28. Art. 24 (2) Energie-efficiëntierichtlijn.
voor 2030, 27 maart 2013, COM(2013)
http://entracte-project.eu/research/report-
42. Een zwak handhavingsoptreden door de
29. Zie bijv. art. 7 van de richtlijn.
169 final, p. 7.
legal-studies/.
Commissie kan gevolgen hebben voor de
30. Richtlijn 2009/31/EG.
33. Zie de conclusies van de Europese Raad
37. Art. 4(4) Richtlijn hernieuwbare energie:
interesse in het gebruik van inter-statelijke
31. Europese Commissie, Communication
van 23-24 oktober 2014: voetnoot 13.
dit betreft een wijziging van het reeds eer-
handelsmogelijkheden. Dit punt verdient
from the Commission to the European
34. Europese Commissie, 30e Jaarlijkse
der ingediende nationaal actieplan her-
nader aandacht en onderzoek.
Parliament, the Council, the European Eco-
verslag over de controle op de toepassing
nieuwbare energie.
43. Deze veilige grens wordt uitgedrukt in
nomic and Social Committee and the Com-
van het EU-recht, COM(2013) 726 final, p.
38. Art. 258 VWEU.
van 450 PPM. Bij een minder veilige grens
mittee of the Regions, A policy framework
9.
39. Zie art. 3 lid 2 van de Inspanningsverde-
zijn minder emissiereducties nodig. B. Metz,
for climate and energy in the period from
35. Richtlijn 2010/31/EU betreffende de
lingsbeschikking.
O.R. Davidson, P.R. Bosch, R. Dave, L.A.
2020 to 2030, Brussels, 22 januari 2014,
energieprestatie van gebouwen; zie voor-
40. Art. 7(1)(a) Inspanningsverdelingsbe-
Meyer (eds), IPCC Fourth Assessment
com(2014) 15 final. Zie eerder: Europese
gaand document p. 4. De rapportage door
schikking.
Report, Working Group III, hoofdstuk 13
Commissie, Groenboek: Een kader voor het
de Commissie geeft geen specifiek inzicht in
41. Een andere in de praktijk uiterst onge-
box 13.7, p. 776.
klimaat- en energiebeleid voor 2030, 27
alle klimaat- en energiezaken.
bruikelijke mogelijkheid is dat andere lidsta-
maart 2013, COM(2013)169 final.
36. J. Verschuuren &Floor Fleurke, Report
ten maatregelen wensen te nemen tegen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2923
Wetenschap
mische omstandigheden, zijn nadere criteria nodig om te bepalen hoeveel emissiereducties door elk land moeten worden gerealiseerd. Tot op heden is over deze politieke vraag internationaal gezien geen overeenstemming bereikt. Het IPCC wijst er voorts op dat gebruikmaking van het instrument van emissiehandel van invloed is op de scherpte van de emissiereductiedoelstellingen: indien emissiehandel niet of minder wordt ingezet zullen de reducties volgens het IPCC naar verwachting duurder zijn.44. In het geval dat het beleid tot terugdringing van emissies duurder uitvalt is het voorstelbaar is dat de optie om op zo goed mogelijke wijze met de gevolgen van klimaatverandering om te gaan, zoals beschermende maatregelen, nadrukkelijker in beeld komt. Als via democratisch gelegitimeerde besluitvorming ervoor gekozen wordt dat het beter is om te investeren in dergelijke beschermende maatregelen (vaak adaptatiebeleid genoemd) dan in het terugdringen van emissies, zou een rechterlijk ingrijpen een enorme inmenging zijn. Voorts is het de vraag of de IPCC-bevindingen geschikt zijn voor het trekken van juridische conclusies, in het bijzonder voor het bepalen van wat elk land – en dus ook Nederland – afzonderlijk zou moeten doen. Het horen van deskundigen die hebben geparticipeerd aan het IPCC om zo duidelijk te krijgen of een juridische gevolgtrekking kan worden verbonden aan de algemene uitspraak van 25-40% emissiereductie in 2020 (en andere uitspraken van het IPCC) zou in dat licht nuttig zijn. De Stichting Urgenda haalt terecht aan dat Nederland en de EU reeds hebben erkend dat 20% reductie in 2020 niet voldoende is. Echter, dergelijke uitspraken moeten begrepen worden in hun context: zo worden uitspraken door de EU over de mogelijkheid van een 30% emissiereductie in 2020 conditioneel gedaan, namelijk onder de voorwaarde dat andere landen gelijkwaardige maatregelen nemen.45 Op deze wijze wordt als het ware een onderhandelingsstrategie gevoerd: de EU neemt alleen extra emissiereductiemaatregelen indien andere belangrijke partijen dat ook doen. Dezelfde tactiek lijkt nu door de Europese Raad te worden gevolgd met het oog op de lopende klimaatverdragonderhandelingen die tot doel hebben om in december 2015 te Parijs een besluit te nemen, aangezien de Raad aangeeft na die onderhandelingen de EU-strategie eventueel opnieuw te willen bezien. Op het moment dat een nationale rechter ingrijpt en aangeeft dat scherpere nationale emissiereductiedoelstellingen nodig zijn, kan dit verstorend werken op de gekozen onderhandelingsstrategie, zowel op internationaal als Europees niveau. Immers, voor de onderhandelingspartners is duidelijk dat een van de partijen maatregelen moet treffen; de onderhandelingsmarge van deze partij is daarmee verminderd. Dit illustreert dat het nadenken over de lastige vraag of een nationale rechter zich moet mengen in een politieke beslissing over een probleem, dat nu eenmaal niet louter nationaal kan worden opgelost, niet los kan worden gezien van de mogelijke invloed die dit ingrijpen kan hebben op ingewikkelde supranationale onderhandelingsprocessen.46 De vraag is of de rechter voor een dergelijke afweging op de stoel van de wetgever moet gaan zitten met het mogelijke gevolg dat de onderhandelingsruimte voor Nederland – ook binnen de EU, waar onderhandeld wordt over de individuele
2924
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
verplichtingen van lidstaten – verminderd wordt. Bovendien is er geen sprake van een situatie dat Nederland niets presteert, de eis van Urgenda heeft slechts betrekking op een verhoging van de inspanning aangezien, EUbreed, reeds voorzien wordt in 20% broeikasgasreductie in 2020, en, zo is het politieke voornemen, 40% emissiereductie in 2030.
Op het moment dat een nationale rechter ingrijpt kan dit verstorend werken op de gekozen onderhandelingsstrategie Voorts moet verder worden doordacht wat een rechterlijk ingrijpen – te weten een verklaring voor recht dat de lidstaat Nederland meer zou moeten reduceren dan EU-rechtelijk nodig is – betekent in het licht van het waterbedeffect en de interstatelijke handelsmogelijkheden op grond van de Inspanningsverdelingsbeschikking en de Richtlijn hernieuwbare energie. Passend bij de strategie van de eisers is dat bij een extra reductie (bijvoorbeeld door aan bronnen die onder de Inspanningsverdelingbeschikking vallen scherpere emissiereductieverplichtingen op te leggen dan EU-rechtelijk gezien nodig is) het ontstane nalevingssurplus niet mag worden overgedragen aan een andere lidstaat. Immers, anders wordt het doel van de eisers, minder broeikasgasemissies in Nederland conform de gestelde percentages, niet gehaald. Dit betekent dus dat de kosten voor de extra emissie-inspanning in Nederland gedragen moeten worden, terwijl de EU regelgeving de mogelijkheid biedt dat lidstaten naar gezamenlijke opties zoeken die de totale kosten van het klimaatbeleid zouden moeten reduceren. Of deze interstatelijke samenwerking een geschikte oplossing is moet nog nader worden verkend, maar voor Nederland lijkt deze mogelijkheid in ieder geval te worden uitgesloten bij toewijzing van de verklaring voor recht indien die inhoudt dat de Nederlandse emissies met 40% moeten zijn gereduceerd in 2020.
5. Conclusie De EU heeft getracht internationaal de toon te zetten door een wetgevingspakket aan te nemen met relatief vergaande doelen voor het jaar 2020. De inhoud van de Europese klimaatregelgeving is via een politiek proces tot stand gekomen, en ook in de toekomst zal sprake blijven van ingewikkelde onderhandelingen tussen Europese lidstaten en tussen partijen bij het Klimaatverdrag. Het IPCC kwalificeert de beslissing over de mate van emissiereductie als een waardeoordeel of ethische afweging, en het is in dat licht dan ook zeer de vraag of de mate van emissiereductie voor één land, in dit geval Nederland, rechtens kan worden vastgesteld op basis van IPCC rapporten. De huidi-
ge Europese klimaatwetgeving geeft aan lidstaten ruimte voor ambitieuzere actie bij onder meer de Inspanningsverdelingsbeschikking en de Richtlijn hernieuwbare energie, maar een extra nalevingsresultaat mag worden overgedragen aan een andere lidstaat met een nalevingstekort. De achterliggende gedachte is dat er flexibiliteit is voor lidstaten om de doelstellingen te behalen, waarmee tevens op EU-schaal kostenvoordelen gepaard kunnen gaan. Unilaterale scherpere emissiereducties door lidstaten – zoals voor Nederland geëist door Urgenda - betekenen per saldo alleen een daadwerkelijke emissiereductie indien afgezien wordt van dit onderdeel van het EU-pakket. Aangezien er geen eenduidige juridische norm is op grond waarvan kan worden afgeleid wat nu precies de juiste emissiereductieverplichting is voor Nederland, is het in eerste instantie aan de politiek om af te wegen of in het nationale klimaatbeleid gebruik wordt gemaakt van deze door de EU wetgeving geboden interstatelijke handelsmogelijkheden. Tot slot is op het terrein van het Europese klimaatrecht niet zo zeer sprake van een ‘gebrek aan regulering’,47
maar eerder van te complexe regulering.48 De vraag ‘of, en in hoeverre, de beleidsvrijheid bestaat om stil te zitten ten aanzien van ernstige risico’s, zoals bij klimaatverandering het geval is’ is niet aan de orde omdat niet wordt stilgezeten: de lidstaat Nederland heeft diverse verplichtingen op het terrein van broeikasgasemissiereducties en hernieuwbare energie.49 Wel is aan de orde de vraag of Nederland méér zou moeten doen dan op dit moment Europeesrechtelijk geregeld is, en of het aan de rechter is om, op basis van een claim van een milieuorganisatie en een groep individuele burgers, in te grijpen in de zin van aanscherpen van hetgeen reeds moet worden gedaan.50 Dit artikel heeft geïllustreerd dat een dergelijke eis niet los kan worden gezien van consequenties in de context van de Europese klimaatwetgeving. Ondertussen wordt duidelijk dat Nederland reeds moeite heeft om de Europeesrechtelijke verplichting van 14% hernieuwbare energie in 2020 te bereiken. Degenen die juridische actie willen voeren zouden hun pijlen dan ook wellicht met meer succes kunnen richten op het bereiken van zoveel mogelijk naleving van reeds gestelde regels.
44. Zie vorige voetnoot, p. 776: ‘if, for
hensive climate change agreement in
deel hoeven te betrekken, zie o.c., par. 4.1
48. Peeters o.c. 2014, p. 173-192.
example, major emitting regions do not
Copenhagen, Brussels, COM(2009)39, 28
p. 1550. Onduidelijk is echter waarom dit
49. Enneking & De Jong a.w. par. 2.3 p.
participate in the reductions and in emissi-
januari 2009, p. 3.
buiten beschouwing kan worden gelaten.
1544.
ons trading immediately, the global costs of
46. Zie eerder: M. Peeters, ‘Onderhande-
Bovendien wordt niet gesteld dat de civiele
50. Enneking & De Jong a.w. par. 2.3 p.
the participating regions may be higher’.
lingskracht en nationaal rechterlijk ingrij-
rechter deze implicaties buiten beschouwing
1551.
45. Zie precies het Doha-amendement
pen’, Opinie, Tijdschrift Milieu en Recht
zou moeten laten.
genoemd in voetnoot 12, en eerder reeds
2014, afl. 10. Volgens Enneking & De Jong
47. Enneking & De Jong, o.c. par. 2.3 p.
de Europese Commissie, Towards a compre-
zou de rechter deze factor niet in zijn oor-
1544.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2925
Focus
2110
Het fundamentele recht van vrouwen op respect voor hun autonomie over lichaam en geest Oost, West, nergens best?
Mariam Chébti1
Terwijl de blik van de wereld gericht is op het escalerende geweld tegen vrouwen in het Midden-Oosten, waar de terreurorganisatie IS de klassieke oudheid heeft doen herleven door vrouwen niet als autonome individuen te behandelen maar als oorlogsbuit die kan worden verhandeld op een slavenmarkt, lijkt ook aan het Westerse front op een meer beschaafde wijze een ontwikkeling gaande die het fundamentele recht van vrouwen op autonomie over hun lichaam en geest ondermijnt.
D
eze zomer is gebleken dat zelfs het US Supreme Court en het EHRM, op een heldere dag toch bakens van individuele rechtsbescherming, bereid zijn het fundamentele recht van vrouwen op autonomie over hun lichaam ondergeschikt te maken aan andere maatschappelijke belangen uit overwegingen van (rechts) politieke aard. Welke boodschap gaat hiervan uit naar de rest van de wereld op het gebied vrouwenrechten: ‘do as we say, not as we do’? Op welke ontwikkeling duiden deze uitspraken? Worden de rechterlijke motiveringen van deze tribunalen teveel bepaald door een mannelijke visie op de wereld met te weinig oog voor hoe deze uitspraken op vrouwen overkomen of staat de effectieve rechtsbescherming van vrouwenrechten ook in het Westen even onderaan de beleidsagenda omdat economische hervormingen en de strijd tegen het terrorisme even voorrang hebben?
1. Het US Supreme Court en het recht op abortus: een ongewenst constitutioneel recht? Sinds het US Supreme Court in 1973 uit het constitutionele recht op privacy een recht op abortus heeft afgeleid (Roe vs. Wade),2 staat dit constitutionele recht in vrijwel alle Amerikaanse staten maatschappelijk nog steeds ter discussie en doen medewerkers van abortusklinieken hun werk vaak met gevaar voor eigen leven.3 De zomer van 2014 belooft constitutioneel weinig goed nieuws voor het
2926
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
recht van Amerikaanse vrouwen om in de toekomst zonder bemoeienis van derden en met volledig respect voor hun privacy een beslissing te nemen over wel of niet een kind op de wereld te zetten. Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft namelijk in een uitspraak van 30 juni 2014 (Burwell vs. Hobby Lobby Stores),4 werkgevers het recht gegeven om zich te bemoeien met de keuze van hun vrouwelijke werknemers voor een anticonceptiemethode. Het overwoog dat de religieuze bezwaren van kleine conservatief christelijke bedrijven tegen de wettelijke verplichting om hun vrouwelijke werknemers een zorgverzekering aan te bieden, waar bepaalde vormen van anticonceptiemedicatie werden vergoed die een bevruchte eicel aborteren, vielen onder de bescherming van de vrijheid van godsdienst van deze bedrijven. Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft in deze uitspraak voor het eerst aangenomen dat rechtspersonen ook een beroep toekomt op de constitutioneel beschermde vrijheid van godsdienst. Zij konden dan ook niet door middel van de Affordable Care Act5 (Obamacare) wettelijk verplicht worden om hun vrouwelijke werknemers een zorgverzekering met deze dekking aan te bieden, nu zij op grond van hun religieuze overtuiging bezwaar hadden tegen het gebruik van deze anticonceptiemedicatie. Het Amerikaans Hooggerechtshof lijkt hiermee van oordeel te zijn dat bedrijven het recht hebben om een (religieus) waardeoordeel te vellen over het
gebruik door hun vrouwelijke werknemers van bepaalde methoden van anticonceptie. Of in ieder geval om hier een financieel stokje voor te steken. Het recht van de vrouwelijke werknemers in casu op een persoonlijke levenssfeer en een redelijk arbeidsvoorwaardenpakket is hiermee door het US Supreme Court ondergeschikt geacht aan het recht op godsdienstvrijheid van hun werkgever, een rechtspersoon. In haar dissenting opinion wees Justice Ruth Bader Ginsburg op het gevaar dat deze uitspraak, door zijn brede opzet, oneigenlijk gebruikt zal worden om het fundamentele recht van vrouwen op privacy vergaand te beperken: ‘In the Court’s view, RFRA demands accommodation of a for-profit corporation’s religious beliefs no matter the impact that accommodation may have on third parties who do not share the corporation owners’ religious faith – in these cases, thousands of women employed by Hobby Lobby and Conestoga or dependents of persons those corporations employ. Persuaded that Congress enacted RFRA to serve a far less radical purpose, and mindful of the havoc the Court’s judgment can introduce, I dissent.’6 Het Amerikaanse Hooggerechtshof lijkt met deze uitspraak het recht van vrouwen op respect voor hun persoonlijke levenssfeer ondergeschikt te maken aan zijn belang bij het overbrengen van een (rechts)politieke boodschap aan de Obama-administration: de grondleggers van de Amerikaanse Grondwet hadden een liberale markteconomie voor ogen met zo min mogelijk overheidsbemoeienis en een wettelijke verplichting werknemers een zorgverzekering aan te bieden die op religieuze en morele bezwaren van de werkgever stuit, strookt niet met deze visie van de Founding Fathers. De inbreuk op het fundamentele recht van individuele vrouwen op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer wordt in de casus van Hobby Lobby Stores door het US Supreme Court als aanvaardbare collateral damage aangenomen ter bescherming van deze rechtshistorische visie op de Amerikaanse Grondwet. Het Amerikaanse Hooggerechtshof lijkt echter niet alleen bereid de werkgevers van vrouwen een moreel adviserende stem te geven in eventuele beslissingen inzake het wel of niet een kind op deze wereld te zetten, ook volledige vreemdelingen op een stoep voor de ingang van een abortuskliniek wordt dit recht toegekend. Zo heeft het in een uitspraak van 26 juni 2014 (McCullen vs. Oakley)7 geoordeeld dat het in 2007 opgenomen verbod in de Reproductive Health Care Facilities8 van de staat Massachusetts om binnen een radius van tien meter (35 feet buffer zone) van de ingang van een abortuskliniek te demonstreren tegen abortus in strijd is met de grondwettelijk beschermde uitingsvrijheid van de demonstranten. Het US Supreme
Court oordeelde dat de door de Commonwealth van Massachusetts ingestelde bufferzone van 35 feet rond de ingang van abortusklinieken in strijd was met de uitingsvrijheid van ‘side walk counselors’ zoals mevrouw McCullen die de vrouwen op weg naar de abortusklinieken aanspreken en hulp willen bieden bij het vinden van een alternatief voor abortus. Het grondwettelijke beschermde recht op privacy9 van de vrouwen op weg naar de kliniek heeft het US Supreme Court hiermee van ondergeschikt belang geacht aan het belang van de ‘side walk counselors’ bij de uitoefening van hun uitingsvrijheid. Bij deze uitspraak is geen enkele dissenting opinion geschreven.
Het recht van de vrouwelijke werknemers op een persoonlijke levenssfeer en een redelijk arbeidsvoorwaardenpakket is hiermee ondergeschikt geacht aan het recht op godsdienstvrijheid van hun werkgever, een rechtspersoon Met deze uitspraak lijken de Justices van het US Supreme Court de wetgever van de Commonwealth van Massachusetts eraan te willen herinneren dat zij het laatste woord hebben over de reikwijdte van de grondwettelijk beschermende vrijheid van meningsuiting (Marbury vs. Madison).10 En dat de vrijheid van meningsuiting in de Amerikaanse Grondwet een voorkeurspositie toekomt in de federale rechtsorde (preferred position doctrine).11 Hiermee wordt echter ook het recht op respect van de persoonlijke levenssfeer van de vrouwen op weg naar een abortuskliniek van ondergeschikt belang gemaakt aan het overbrengen van deze (rechts)politieke boodschap.
2. Het EHRM en het boerkaverbod: het doel heiligt de middelen? Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaf in de zomer van 2014 duidelijk aan van oordeel te zijn dat het recht van vrouwen op een persoonlijke levenssfeer ondergeschikt is aan bepaalde maatschappelijke en (rechts)politieke belangen, zoals het belang gelegen in de
Auteur
3. ‘Since 1977, there have been 6,100
4. 573 U.S. (2014), (Burwell vs. Hobby
8. Massachusetts General Laws, Chapter
1. Mr. M. Chébti LL.M. is als gerechtsaudi-
non-deadly acts of violence against aborti-
Lobby Stores).
266, Section 120E 1/2.
teur verbonden aan het Wetenschappelijk
on physicians including bombings, kidnap-
5. Patient Protection and Affordable Care
9. De constitutionele grondslag voor het
Bureau van de Hoge Raad der Nederlanden.
pings, and assaults, and an additional
Act, Public Law 111-148, 111 the United
recht op abortus (Roe vs. Wade).
Deze bijdrage is op persoonlijke titel
156,000 acts of disruption, according to
States Congress, Washington D.C., March
10. U.S. 137 (1803), (Marbury vs. Madison,
geschreven.
pro-choice advocacy group prochoiceame-
23, 2010.
5).
rica.’, zie Denali Tietjen, ‘Gov. Patrick Signs
6. 573 U.S. (2014), J. Ginsburg dissenting,
11. 319 U.S. 105 (1943), (Murdock vs.
Noten
Mass. Abortion Buffer Zone Bill’, Boston.
p. 2.
Pennsylvania).
2. 410 U.S. 113 (1973), (Roe vs. Wade).
Com 30 juli 2014.
7. 573 U.S. (2014), (McCullen vs. Oakley).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2927
Focus
Het EHRM lijkt voornamelijk een duidelijk signaal te willen afgeven dat EVRM-rechten ruimhartig beperkt mogen worden in de strijd tegen de symbolen van maatschappelijk ongewenste stromingen en organisaties bestrijding van de symbolen van de radicale/politieke islam in de Europese publieke ruimte. In zijn uitspraak van 1 juli 2014 inzake het Franse boerkaverbod (S.A.S. vs. France)12 overwoog het EHRM dat, hoewel het Franse verbod op gezichtsbedekking in de publieke ruimte een schending opleverde van het recht op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) en het recht op godsdienst (artikel 9 EVRM) van de betrokken vrouwen, de inbreuk op deze grondrechten gerechtvaardigd was ter realisatie van een legitiem doel. Het EHRM stelde eerst vast dat met het boerkaverbod twee legitieme doelen werden nagestreefd door de Franse staat. Namelijk het beschermen van de openbare veiligheid en de rechten van anderen. De inbreuk op de individuele rechten van de boerkadraagsters was echter niet proportioneel in het kader van de bescherming van de openbare veiligheid, nu de Franse staat niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een algehele bedreiging van de openbare veiligheid door de bedekking van hun gezicht door deze groep vrouwen. Met betrekking tot het beoogde doel van de bescherming van de rechten van anderen, oordeelde het EHRM dat het verbod wel een gerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en godsdienstvrijheid van de boerkadraagsters opleverde omdat de lidstaten een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het reguleren van het ‘samen leven’ in een democratische samenleving. Het bedekken van het gezicht door middel van een boerka is een schending van het recht van anderen om oogcontact met de boerkadraagster te maken en een interpersoonlijke relatie met haar te kunnen aan gaan, zo overwoog het EHRM. Het EHRM lijkt hiermee van oordeel dat het recht van de boerkadraagster op respect voor haar persoonlijke levenssfeer van ondergeschikt belang is aan het recht van anderen op oogcontact en sociale interactie in de publieke ruimte met haar. Nu dit recht van anderen op oogcontact en sociale interactie in de publieke ruimte niet is opgenomen in het EVRM13 en het recht op een persoonlijke levenssfeer wel, lijkt het EHRM met zijn uitspraak voornamelijk een duidelijk signaal te willen afgeven dat EVRMrechten ruimhartig beperkt mogen worden in de strijd tegen de symbolen van maatschappelijk ongewenste stromingen en organisaties. Het EHRM lijkt hierbij voor lief te nemen dat het recht van individuele vrouwen op respect voor hun persoonlijke levenssfeer onevenredig wordt getroffen in deze strijd.
3. Effectieve rechterlijke bescherming van het recht op een persoonlijke levenssfeer van vrouwen? In de Amerikaanse samenleving bestaat duidelijk geen consensus over de legaliteit, laat staan de moraliteit van abortus. Sinds de uitspraak van het toenmalige US Supre-
2928
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
me Court (1973) in Roe vs. Wade is de discussie hierover nog in volle hevigheid gaande. Recentelijk heeft Justice Ruth Bader Ginsberg in een interview met Katie Couric naar aanleiding van de Hobby Lobby Stores uitspraak aangegeven dat het voor het maatschappelijk draagvlak beter was geweest als het recht op abortus in Roe vs. Wade meer gefaseerd was aangenomen in plaats van in één principiële en controversiële uitspraak.14 Uit deze ervaring blijkt dat de uitspraak van de hoogste rechter maar in beperkte mate maatschappelijk draagvlak kan scheppen voor de reikwijdte van fundamentele rechten wanneer hier nog geen maatschappelijke consensus over bestaat. Rechterlijk activisme kan, getuige de hevige polemiek tussen pro-life en pro-choice belangengroeperingen in de VS, soms maatschappelijk zwaar worden afgestraft. Maar de uitspraken Burwell vs. Hobby Lobby Stores en McCullen vs. Oakley van het huidige US Supreme Court lijken een flinke stap terug in de strijd voor vrouwenrechten en niet een pas op de plaats in reactie op beschuldigingen van rechterlijk activisme. Met name omdat in de VS een maatschappelijk debat gaande is inzake de dubbele moraal van de wetgever ten aanzien van het recht van vrouwen op autonomie over hun lichaam in bredere zin.15 Vrouwen met een losse seksuele moraal worden in de VS dan wel niet op het dorpsplein gestenigd zoals in andere delen van de wereld, ze worden wel venijnig aangevallen via de sociale media met sociale uitsluiting en stigmatisering tot gevolg. Een van de redenen voor jonge vrouwen om geen aangifte te doen bij verkrachting is de vrees beschuldigd te worden van uitlokking.16 Het is een meer beschaafde manier om een dubbele moraal af te dwingen, maar net zo effectief. Rechterlijke uitspraken inzake het recht van vrouwen op autonomie over hun lichaam zouden juist tegenwicht moeten bieden aan deze maatschappelijke praktijk in plaats van deze juridische te bestendigen. De afbrokkelende rechterlijke bescherming voor de keuze voor abortus is een indirect rechterlijk waardeoordeel over de vrouwen die deze keuze maken en dat strookt niet met het fundamentele rechtsbeginsel van staatsneutraliteit inzake de religieuze dimensie van deze discussie. Ook in Europa is het recht van vrouwen op respect voor hun persoonlijke levenssfeer geen rustig bezit. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat lidstaten een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het wel of niet wettelijk toestaan van abortus uit respect voor religieuze gevoeligheden op nationaal niveau.17 Dat deze ruime beleidsvrijheid die het EHRM de lidstaten toekent bij het reguleren van abortus door sommige lidstaten op een weinig vrouwenrechtenvriendelijke wijze wordt gebruikt is te illustreren met de casus van de jonge Ierse vrouw die in augustus 2014 op rechterlijk bevel een keizersnede moest ondergaan nadat haar door de rechter verboden was een abor-
© ImageZoo/Alamy
tus te ondergaan.18 Sinds 1 januari 2014 is met de inwerkingtreding van The Protection of Life During Pregnancy Act 201319 in Ierland abortus onder beperkte omstandigheden toegestaan. De enige grondslag voor een wettelijke abortus is een levensbedreigende situatie voor de moeder, waaronder ook het gevaar voor suïcide wordt verstaan. De jonge vrouw in casu was na een verkrachting zwanger geraakt en had om een abortus verzocht op grond van de The Protection of Life During Pregnancy Act 2013. Dit ver-
zoek werd echter, ondanks het feit dat ze door psychologen als suïcidaal was gediagnosticeerd als gevolg van de zwangerschap, door de rechter geweigerd. Vervolgens is ze in hongerstaking gegaan en vormde haar slechte gezondheid een bedreiging voor de baby waardoor ze op rechterlijk bevel na 25 weken zwangerschap een keizersnede moest ondergaan. De Ierse rechter in kwestie bevond zich zowel juridisch als ethisch in een niet te benijden positie. Maar met deze uitkomst lijkt geen enkel legitiem belang
12. EHRM 1 juli 2014 (appl. nr. 43835/11),
15. Zie bijv. Maxwell, Zerlina (april 10,
als doel het bestrijden van seksueel geweld
18. Zie www.newsletter.co.uk/news/health/
NJB 2014/1841, afl. 36, p. 2564.
2012). ‘Reproductive Health Laws Prove
op college campussen, www.whitehouse.
suicidal-rape-victim-s-abortion-case-reigni-
13. Zie de dissenting opinion van Judges
GOP “War on Women” Is No Fiction’. U.S.
gov/the-press-office/2014/09/19/remarks-
tes-debate-in-republic-1-6247011.
Nussberger en Jäderblom, p. 61.
News & World Report.
president-its-us-campaign-rollout.
19. Act. nr. 35 2013, aangenomen op 30
14. http://news.yahoo.com/katie-couric-
16. Zie de ‘It’s on Us’ campagne van het
17. Zie bijv. EHRM 16 december 2010,
juli 2013 en in werking getreden op 1 janu-
interviews-ruth-bader-gins-
Witte Huis zoals op 19 september 2014
appl. nr. 25579/05, (A, B and C vs. Ier-
ari 2014.
burg-185027624.html.
geïntroduceerd door President Obama met
land).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2929
Focus
gediend te zijn, uiteindelijk is de gezondheid van zowel moeder als kind opgeofferd aan het maatschappelijk belang geen rechterlijk precedent te scheppen voor een pro-abortus koers in een maatschappij die hier om religieuze gronden nog niet aan toe is. Wellicht zou het EHRM de lidstaten iets minder beleidsvrijheid moeten laten en nationale rechters toch iets meer aanwijzingen moeten geven voor de te maken belangenafweging in het concrete geval wanneer het recht van vrouwen op autonomie over hun lichaam moet worden afgewogen tegenover een maatschappelijk belang. De uitspraak van het EHRM inzake het Franse boerkaverbod is in dat kader geen stap in de richting van een betere rechtsbescherming van vrouwen bij keuzes inzake de persoonlijke levenssfeer. Het is in het kader van de maatregelen in de strijd tegen het ‘jihadisme’ wellicht een begrijpelijk uitkomst, maar in de bredere context van het recht van Europese vrouwen op volledige autonomie over hun lichaam en respect voor hun persoonlijke levenssfeer
Vrouwen dienen niet bij voorbaat als handelingsonbekwaam te worden behandeld bij de rechterlijke beoordeling van de wijze waarop zij invulling geven aan hun EVRM-rechten een flinke stap achteruit in rechtsbescherming. De motivering van het EHRM is schokkend in zijn gebrek aan juridische argumentatie en in potentiële reikwijdte. Zoals opgemerkt in de dissenting opinion van Judges Nussberger en Jäderblom, kunnen EVRM rechten alleen beperkt worden ter bescherming van de EVRM-rechten van anderen in het kader van een belangenafweging in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM en niet ter bescherming van abstracte beginselen. Er bestaat geen recht op oogcontact en sociale interactie op basis van het EVRM. Moeten wij op basis van deze uitspraak concluderen dat het EHRM voornemens is deze rechten voortaan te erkennen als EVRM-rechten? En
2930
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
betekent dit nu dat lidstaten voortaan zonnebrillen en oordopjes mogen verbieden in de publieke ruimte omdat deze de sociale interactie tussen burgers beperken? Deze uitleg ligt niet voor de hand. De meest voor de hand liggende uitleg is dat het EHRM, zoals het in eerdere uitspraken al heeft overwogen, van oordeel is dat de boerka symbool staat voor de onderdrukking van vrouwen en dat de vrouwen die een boerka dragen dit niet vrijwillig doen en dus tegen zichzelf beschermd moeten worden. Dit is een in beginsel vrouwvriendelijke houding van het EHRM, het beoogt hiermee een signaal af te geven dat de vrijheid van godsdienst in het EVRM niet gebruikt mag worden om vrouwenonderdrukking te dulden. De lidstaten krijgen een ruime margin of appreciation om door middel van nationale regelgeving op te treden tegen vrouwonvriendelijke praktijken. Maar zoals ook in de dissenting opinion bij het Leyla Sahin arrest al is opgemerkt door Judge Tulkens kan deze houding van het EHRM ook averechts werken in het bredere kader van vrouwenemancipatie. Door als vaststaand feit aan te nemen dat alle vrouwen die ervoor kiezen een hoofddoek of een boerka te dragen dit doen omdat ze of hiertoe gedwongen worden door hun omgeving of niet in staat zijn een vrijwillig juiste beslissing te nemen in dit kader, geeft het EHRM een signaal af weinig vertrouwen te hebben in het vermogen van vrouwen om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van hun EVRM-rechten. Deze houding van het EHRM heeft, hoewel waarschijnlijk goed bedoeld, geen positieve invloed op de rechtsbescherming van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de nationale rechtsorde. Vrouwen dienen niet bij voorbaat als handelingsonbekwaam te worden behandeld bij de rechterlijke beoordeling van de wijze waarop zij invulling geven aan hun EVRM-rechten. Rechterlijke uitspraken waarin, in welk juridisch kader dan ook, de beslissingen van vrouwen inzake hun lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer worden beoordeeld zouden dan ook in hun motivering iets meer aandacht mogen besteden aan het feit dat hierbij het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen voorop staat en niet eventuele abstracte maatschappelijke belangen of (rechts)politieke doeleinden.
4. Een nationaal voorbeeld van ongelukkig rechterlijk motiveren in dit kader De Rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 23 juli 2013,20 bij het berekenen van de abstracte schadevergoeding voor een jonge vrouw die als tienjarige is aangereden door een motorrijder en als gevolg daarvan blijvend gehandicapt is geraakt, onder meer haar geslacht en cul-
turele achtergrond als uitgangspunt genomen bij de berekening van haar verdiencapaciteit. Dat betekende in de voorliggende casus volgens de rechtbank dat als uitgangspunt onder meer heeft te gelden dat eiseres van haar 17e tot en met haar 26ste levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, vervolgens van haar 27e tot en met haar 36e levensjaar niet zou hebben gewerkt en ten slotte vanaf haar 37e tot en met haar 67e levensjaar voor 50% zou hebben gewerkt. Daarbij geeft de rechtbank aan dat het redelijk is om te veronderstellen dat de eiseres, als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond (Turks-Nederlands) en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar kinderen zou hebben gekregen. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn Kamervragen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesteld over de jaren vijftig mentaliteit van rechters die dergelijke vooronderstellingen inzake de arbeidsparticipatie van vrouwen huldigen. In zijn antwoorden op deze Kamervragen wees de minister op de scheiding der machten en de ongepastheid van het treden in het oordeel van een onafhankelijke rechter door een minister. De minister gaf wel aan dat het goed zou zijn wanneer de hoogste rechter of het College van de Rechten voor de Mens zich zou uitspreken of in een dergelijk geval een ongeoorloofd direct of indirect onderscheid was gemaakt door de rechter.21 Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan inzake deze casus en geoordeeld dat er sprake was van een ongeoorloofd onderscheid op grond van geslacht bij het vaststellen van de verdiencapaciteit van het slachtoffer.22 Deze uitspraak is echter niet juridisch bindend. Maar wellicht dat de maatschappelijke ophef over deze wijze van rechterlijk redeneren wel een juridisch effect zal sorteren. Met name meer aandacht voor de onbedoelde neveneffecten van een rechterlijke motivering. Het is voorstelbaar dat de Haagse rechtbank zich bij het formuleren van de motivering in deze omstreden uitspraak van geen enkel kwaad bewust was. De redenering van de rechtbank, dat in gevallen van letselschade en de noodzaak tot het maken van een abstracte schadeberekening, bij het vaststellen van de verdiencapaciteit van het slachtoffer, alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, getuigt immers niet van een onjuiste rechtsopvatting. Uitgangspunt van het aansprakelijkheidsrecht is immers dat het slachtoffer van letselschade als gevolg van een onrechtmatige daad bij de vergoeding van zijn schade zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht als waarin hij zou verkeren wanneer de onrechtmatige daad wordt weggedacht. Een bankier die op weg naar zijn werk wordt aangereden zal nu eenmaal een hogere schadevergoeding ontvangen dan een bakker die hetzelfde ongeval overkomt op weg naar zijn werk. Het pijnpunt en de aanleiding voor de maatschappelijke ophef was dan ook niet de beoordeling van de toekomstige verdiencapaciteit van het slachtoffer op grond van objectieve criteria, zoals leeftijd, opleiding en werkervaring, maar de subjectieve (jaren vijftig) visie op de verdiencapaciteit van het slachtoffer als vrouw met een Nederlands-Turkse achtergrond. De omstreden motivering van de rechtbank getuigt inderdaad van weinig vertrouwen in de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door het slachtoffer. Waarom zou zij niet als volwassene een
eigen bedrijf zijn begonnen en miljoenen euro’s hebben verdiend of misschien failliet zijn gegaan? Wellicht was zij piloot geworden of misschien gewoon caissière bij de lokale supermarkt? Ten tijde van het ongeluk was zij een tienjarig meisje in Nederland, de wereld stond voor haar open, ze had professioneel alles kunnen worden wat zij zou willen worden en waar ze aanleg voor had. Een rechterlijke beoordeling die als feit van algemene bekendheid aanneemt dat een vrouw in Nederland met een bepaalde culturele achtergrond deze toekomstmogelijkheden niet heeft of omdat de maatschappij haar deze mogelijkheden niet zal bieden of omdat zij niet in staat is van deze mogelijkheden gebruik te maken getuigt van weinig vertrouwen in het recht als instrument voor positieve sociale verandering en van weinig vertrouwen in de autonomie van vrouwen in het algemeen. Helaas getuigt het ook van weinig vertrouwen in de voorbeeldfunctie van de rechtspraak. ‘Be the change you want to see in the world’ luidt de veel aangehaalde uitspraak van Ghandi. Het is begrijpelijk dat rechters voorzichtig moeten omgaan met dit inspirerende advies. Een te activistische houding van rechters inzake de interpretatie van fundamentele rechten kan soms een averechts effect hebben (zie het effect van Roe vs. Wade in de Amerikaanse rechtsorde), maar de handhaving van de maatschappelijke status quo als feit van algemene bekendheid is een ander uiterste en doet geen recht aan de rechterlijke taak inzake de effectuering van fundamentele mensenrechten.
5. Conclusie Over culturele en religieuze mores valt niet te twisten, en dat hoeft ook niet, zij gelden binnen groepsverbanden die het individu kan verlaten, zoals de familie, de stam of een religieus genootschap. Aan de invloed van een overheidsrechter kunnen vrouwen zich echter niet vrijwillig onttrekken en dat maakt rechterlijke uitspraken waarin het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen ondergeschikt wordt gemaakt aan een maatschappelijk of (rechts)politiek belang zonder overtuigende motivering een ernstige inbreuk op de meest fundamentele rechtsbeginselen. Uit de besproken uitspraken van het US Supreme Court en het EHRM blijkt dat de vrouwelijke rechters in deze tribunalen een uitgesproken dissention opinion hadden ten aanzien van het resultaat van de gemaakte belangenafweging door deze tribunalen. Wellicht dat deze dissention opinions van vrouwelijke hoogste rechters iets meer gewicht zullen krijgen in de toekomst wanneer zij ook in aantal toenemen. In de tussentijd is het te hopen dat alle rechters (m/v) bij de motivering van uitspraken inzake de reikwijdte en beperking van het recht op de persoonlijke levenssfeer als uitgangspunt nemen dat vrouwen geheel in staat zijn zelfstandig te bepalen hoe zij het beste van dit recht gebruik kunnen maken. Dit geldt temeer in een tijd waarin wij Westerse militaire interventies in het Midden-Oosten rechtvaardigen met de bescherming van mensenrechten en in het bijzonder vrouwenrechten. De wereld veranderen begint immers thuis en het goede voorbeeld doet volgen.
20. ECLI:NL:RBDHA:2013:9276.
0000015866.
21. Brief van 4 maart 2014, kenmerk 2014-
22. Oordeelnummer 2014-97.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2931
2111
Essay
Het recht om te escaleren Het Pietendebat in de rechtszaal
Alex Brenninkmeijer1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitspraak gedaan in de procedure tegen de evenementenvergunning voor de intocht van Sinterklaas in 2013 in Amsterdam. Het College voor de Rechten van de Mens heeft de week daarvoor een oordeel gegeven over de klacht van een moeder over de onwil van een school om ‘Zwarte Piet’ aan te passen en te ontdoen van racistische kenmerken. Deze juridische procedures vormen onderdeel van een escalatieproces in Nederland dat zelfs de voorpagina van kwaliteitskrant Le Monde haalde.2 Hoe aan te kijken tegen de gevoerde procedures vanuit het oogpunt van conflictescalatie en conflictoplossing?
Mediacultuur Het Sinterklaasfeest met Zwarte Piet in zijn rol als knecht is in onze mediacratie en mediacultuur ruim een jaar geleden opgekomen als controversieel onderwerp. Na een vrij onopvallende ontwikkeling gedurende decennia is de controverse rond Zwarte Piet een hype geworden. Zwarte Piet en het Sinterklaasfeest hebben daarmee hun onschuld verloren. Verwoede debatten worden in de media over Zwarte Piet gevoerd en met gespannen aandacht werd de intocht van Sinterklaas dit jaar afgewacht net als de ontwikkelingen in het Sinterklaasjournaal. Bij de intocht in Gouda vonden zelfs 90 arrestaties plaats van voor en tegenstanders van Zwarte Piet. De vraag is wat – tegen deze achtergrond – de betekenis is van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in de ‘pietenkwestie’. Om deze vraag te beantwoorden schets ik eerst de context van het ‘pietendebat’. Maar ik stel voorop een opmerkelijke parallel die Adrian Hart aandroeg in een interview in Trouw.3 Enerzijds stelde hij dat alle aandacht voor discriminatie voor kinderen contraproductief is omdat kinderen elkaar soms weliswaar plagen en treiteren, maar kleurverschillen normaal vinden. Aandacht voor ‘discriminatie’-incidenten is uit de volwassenenwereld en leert kinderen eerder te discrimineren, dan dat het iets helpt. Hij memoreerde tevens de strijd rond het negentiende eeuwse popje Golliwog. Dit popje werd lang geleden door thuis kerende Britse soldaten meegenomen uit Egypte waar het al een populair speelpopje was (zwart, rode lippen en kroeshaar). Golliwog figureerde eind negentiende eeuw in populaire kinderboeken van Enid Blyton. In de jaren zeventig werd Golliwog als speelgoed razend populair, en werd uitverkoren tot de mascotte van een jammerk. Ook Golliwog is zijn onschuld verloren en werd uiteindelijk in
2932
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
de ban gedaan.4 In 2009 viel het doek voor de dochter van Margaret Thatcher toen zij als BBC figuur backstage een zwarte voetballer met ‘golliwog’ aangeduid had, terwijl de microfoon nog open stond.5 De Court of Appeal heeft een uitspraak gedaan over een opmerking over Golliwog in de nabijheid van een zwarte collega. Lord Justice Floyd oordeelde de uitlating als racistisch en daarmee werd het oordeel van het Employment Tribunal bevestigd.6 In de VS heeft zich een soortgelijke strijd voorgedaan rond Little Black Sambo, die in een kinderboek figureerde. ‘Sambo’ wordt inmiddels als een raciale term beschouwd. De opmerkelijke parallel met Zwarte Piet is dat, net als Golliwog, Little Sambo figuren zijn bedoeld voor de kinderwereld, die in de loop der tijd onder de verdenking van racisme zijn komen te staan. Er zijn meer voorbeelden.7 Sjors en Sjimmie ondergingen veel eerder een metamorfose waardoor hun verhouding
als stripfiguren meer gelijkwaardig werd.8 Tegen deze achtergrond ijlt de strijd rond Zwarte Piet jaren achter eerdere gebeurtenissen in bijvoorbeeld de VS en UK aan. Dit werpt de vraag op waarom niet veel eerder een discussie over de racistische kenmerken van Zwarte Piet aan de orde is gekomen. Dit zegt wellicht iets over de Nederlandse nationale cultuur.
De context De vorm van het Sinterklaasfeest is nauw verbonden met de Nederlandse historie en cultuur. Het is uiteindelijk een ‘Dutch made’ volksfeest geworden en de Piet petitie kreeg twee miljoen ‘likes’. Ik zeg ‘Dutch made’, omdat er andere varianten zijn, zoals in de Noord-Franse grensstreek met verwijzingen naar het zwarte stof van de kolenmijnen en de knecht die op een ezel rijdt: Père Fouettard is donker gekleurd en hanteert de roe. In Tsjechië wordt Sinterklaas vergezeld door een blanke engel en een donkere duivel. De Nederlandse invulling is zo beschouwd in vergelijkend cultureel perspectief vrij specifiek gericht op de negerfiguur, terwijl het uiteindelijk ging om beelden voor goed/kwaad. Sinterklaas is in Nederland met al zijn attributen gedurende de afgelopen decennia vercommercialiseerd en onderdeel geworden van een mediafestijn zoals het Sinterklaasjournaal en de steeds grootser opgezette verslaglegging van zijn intocht. Bovendien is er een massaal marktaanbod van Sinterklaas en Zwarte Piet attributen. Sinterklaas en Zwarte Piet zijn de iconen van dit mediafestijn geworden en daarmee zijn ook de fysieke kenmerken van deze iconen fors uitgemeten. Naast de witte sint verschijnt zwarte piet als knecht met zoals het College voor de Rechten van de Mens schrijft: een donkere huidskleur, kroeshaar en zich soms dom gedragend. Het College kwalificeert deze verschijning als racistisch.9 In het licht van de ontwikkelingen in het VK rond Golliwog en de VS met Little Black Sam wekt dit oordeel op zich geen bevreemding. Evenmin wekt bevreemding dat onder verantwoordelijkheid van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten een commissie zich buigt over de vraag of Zwarte Piet een racistisch stereotype is.10 Dit bericht haalde veel buitenlandse media en daarbij viel op dat er geen
enkele verwondering geuit werd over het onderzoek van VN. Dat Zwarte Piet onder de verdenking van racisme staat, is voor niet-Nederlanders kennelijk heel normaal. Ik meen dat cultureel gezien de figuur van Zwarte Piet een anachronisme is geworden dat vroeger of later als een racistisch fenomeen door de mand moest vallen. Het is daarom begrijpelijk dat er in Nederland een maatschappelijk debat rond de ‘pietenkwestie’ is ontstaan. Kenmerkend voor dit debat is echter dat de strijd rond Zwarte Piet escaleerde. In deze escalatie onderscheid ik drie fasen. De eerste fase van escalatie levert een gevoel van ongemak op, zoals ongemak van de moeder van twee wat donker gekleurde kinderen die uiteindelijk een zaak aanhangig maakte bij het College voor de Rechten van de Mens. In deze fase van conflict is overleg mogelijk en veelal komen partijen er wel uit (win-win). Het streven van de moeder was ook gericht op een vergelijk met de medezeggenschapsraad van de school, maar zij kreeg nul op haar rekest. Burgemeester Van der Laan van Amsterdam heeft vanaf het moment dat de controverse opkwam ingezet op een dialoog rond de toekomst van ‘Zwarte Piet’ en vond de juridische procedure bij de rechter alleen maar een overbodige last.
De Nederlandse invulling is in vergelijkend cultureel perspectief vrij specifiek gericht op de negerfiguur, terwijl het uiteindelijk ging om beelden voor goed/kwaad Bij verdere escalatie staan partijen tegenover elkaar en vormt winnen of verliezen inzet van de strijd (winlose). In deze fase past ook juridisering door procedures bij College voor de Rechten van de Mens, de rechtbank en in hoger beroep bij de Raad van State. Betoging en tegenbetoging horen ook bij deze escalatie, waarbij de tegenbetogers de betogers het woord willen ontnemen. In de hoogste fase van escalatie worden alle mogelijke middelen ingezet, zelfs als die tot eigen schade kunnen leiden (lose-lose).11 Het is de vraag in hoeverre de groeiende
Auteur
3. A. Hart, ‘That’s Racist!’, Trouw, Letter en
boeken, Den Haag: Nederlands Bibliotheek
Competition, and Conflict’ in: M. Deutsch,
1. Dr. A.F.M. Brenninkmeijer is lid van de
geest 5 november 2014.
en Lectuur Centrum 1980.
P.T. Coleman & E. Marcus (eds.) The Hand-
Europese Rekenkamer en hoogleraar Insti-
4. www.golliwogg.co.uk/racism.htm.
8. http://tvblik.nl/andere-tijden/witte-sjors-
book of Conflict Resolution, Theory and
tutionele aspecten van de rechtsstaat aan
5. http://news.bbc.co.uk/2/hi/entertain-
en-zwarte-sjimmie-13-nov-2014.
Practice, San Francisco: Jossey-Bass Publis-
de Universiteit Utrecht. Hij was tot 1 januari
ment/7868401.stm.
9. Oordeelnummer2014-131, 4 november
hers 2014 p. 3-29. Zie ook H.C.M. Prein,
2014 Nationale ombudsman. Brennink-
6. 7 maart 2014, EqLR 150, Lindsay vs.
2014, www.mensenrechten.nl/berichten/
Hoofdstuk 2, ‘Conflicten’, in: A.F.M. Bren-
meijer is tevens medewerker van dit blad.
London School of Economics and Political
school-aan-zet-voor-discriminatievrije-invul-
ninkmeijer, H.J. Bonenkamp, K. van Oyen &
Science; Court of Appeal 18 December
ling-sinterklaasfeest.
H.C.M. Prein, Handboek mediation, Den
Noten
2013, (Lord Justice Moore-Bick, Lord Justi-
10. Brief van 17 januari 2013, www.scribd.
Haag: Sdu Den Haag 2013.
2. L’Histoire du Jour, Aux Pays-Bas, le Père
ce Floyd, Lord Justice Christopher Clarke);
com/doc/177303852/De-brief-van-de-VN-
Fouettard peut rester noir, Le Monde 15
www.eqlr.co.uk/default.aspx?id=1131840.
over-Zwarte-Piet.
november 2013.
7. R. Redmond, Zwarte mensen in kinder-
11. M. Deutsch, Chapter 1, ‘Cooperation,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2933
Essay
tegenstellingen en eventuele protestacties bij de intocht van Sinterklaas in Amsterdam of elders dit jaar destructieve kenmerken kunnen krijgen. De aankondiging dat agenten verkleed als ‘zwarte piet’ met kogelwerende vesten en al meelopen in de optocht zegt genoeg. Illustratief is in dit verband de beëindiging van anti-Zwarte Piet acties, die tot een negatief oordeel van de Nationale ombudsman leidde: in zijn rapport van 15 oktober 2014 oordeelde hij dat de aanhouding van kunstenaars Quinsy Gario en Jerry Afriyie bij de intocht van Sinterklaas in 2011 in Dordrecht onrechtmatig, disproportioneel gewelddadig en in strijd met hun mensenrechten was.12 Vergaande escalatie van tegenstellingen in de samenleving en vooral via de media lijkt mij een kenmerk van deze tijd. Wegbereider is wellicht geweest ‘het recht om te beledigen’ zoals mede door Ayaan Hirshi Ali verdedigd in verband met het (her)plaatsen van spotprenten van Mohammed.13 In de stijl van het populisme en de harde internetcultuur heeft de uitoefening van dit recht om te beledigen bijgedragen tot hoger oplopende maatschappelijke tegenstellingen. Die uiten zich bij voorbeeld in de uitspraak ‘minder Marokkanen’, waarover nog een oordeel van de strafrechter te verwachten valt, nu het OM het voornemen heeft PVV leider Wilders te vervolgen wegens het beledigen van een groep mensen op grond van ras en aanzetten tot discriminatie en haat. Partijleider Rutte gebruikte in de verkiezingen een leus als: ‘Nederland teruggeven aan de Nederlanders’. In het pietendebat wordt gesteld dat Piet ‘van ons’ wordt afgepakt. Maar het spoor van in- en uitsluiting in onze samenleving tekent zich op vele terreinen af. In februari 2015 verschijnt bij Amsterdam University Press een bundel van o.a. Ashley Terlouw over diversiteit en discriminatie, processen van in- en uitsluiting, waarin voor veel maatschappelijke terreinen onderzocht wordt hoe de processen van uitsluiting plaatsvinden. Daarbij teken ik aan dat de onderliggende partij altijd meer last heeft van de uitsluiting dan de bovenliggende partij. Anders gezegd, de pietenstrijd wordt niet door iedereen hetzelfde beleefd en dat is normaal. Net zoals degene die bij herhaling aangehouden wordt bij politiecontroles zich – al dan niet pijnlijk – ervan bewust is dat een donkerdere huidskleur in de Nederlandse samenleving van invloed is op de wijze waarop je behandeld wordt.14 Frank Bovenkerk geeft in de bundel over diversiteit en discriminatie daarvan een fraaie analyse.15 Maar moet een burgemeester met het al dan niet discriminatore karakter van Zwarte Piet rekening houden bij het verlenen van een vergunning voor de intocht van Sinterklaas?
De uitspraak van de Raad van State Nee, zegt de Raad van State.16 Deze uitspraak is een uitspraak waarvan de inhoud volgens mij geen reden voor heftig juridisch debat kan geven. Kern van het oordeel is dat de burgemeester bij het verlenen van een vergunning voor een evenement overeenkomstig de Wet op de openbare manifestaties alleen let op onderwerpen als openbare orde en veiligheid,17 maar onder toepassing van het specialiteitsbeginsel (artikel 3:4 lid 1 Awb) niet de uiting die verbonden is met het evenement mag toetsen. Op dit punt is er een – in mijn ogen essentiële – parallel met de vrijheid van meningsuiting: iedereen is vrij om zijn
2934
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
mening te uiten zonder controle vooraf, ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ (artikel 7 Grondwet). Die verantwoordelijkheid is strafrechtelijk dan wel civielrechtelijk. De Raad van State hanteert die strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke aansprakelijkheid van de vergunning verkrijgende private organisatoren van de Sinterklaasintocht als belangrijk argument om – anders dan de rechtbank oordeelde – het uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende recht op respect voor hun privéleven niet te betrekken bij het besluit van de burgemeester over het al dan niet verlenen van de evenementenvergunning. Je zou kunnen zeggen dat de bestuursrechter, omdat het over de vergunning ging, de strijd om Zwarte Piet zelf niet oplost en kan oplossen, maar dat dat ook voor de burgemeester in zijn hoedanigheid van vergunningverlenende autoriteit geldt. Is dat erg? Ik meen van niet. Daarbij zou ik twee opmerkingen willen plaatsen. Ten eerste ontstaat in de Pietenkwestie een scheiding tussen het ‘publieke’ en het ’private’. De wetgeving die de overheid toepast op manifestaties leidt niet tot een inhoudelijke toetsing van de uiting bij de manifestatie. Voor zover tijdens de manifestatie strafbare feiten gepleegd worden of civielrechtelijk onrechtmatig gehandeld wordt, kunnen derden voor de rechter aangesproken worden. De intocht van Sinterklaas vindt weliswaar in de openbare ruimte plaats, maar is een private, maatschappelijke aangelegenheid. Wellicht ontstaat er een onbedoelde verwarring van beide werelden wanneer politieagenten als stereotiepe Zwarte Pieten verkleed aan de intocht deelnemen. Want die politie-‘Pieten’ mogen geen discriminatoire uitdossing hebben en de Minister van Veiligheid en Justitie is hierop wel aanspreekbaar.
Het spoor van in- en uitsluiting in onze samenleving tekent zich op vele terreinen af In de tweede plaats is het zinvol om te kijken naar de ‘normen en waarden’ die rond de intocht van Sinterklaas kunnen spelen. Deels zijn dat rechtsnormen, zoals die hiervoor aan de orde kwamen. Als het echter gaat om respect voor de diversiteit in onze samenleving dan wordt dat respect voornamelijk bepaald door normen van wellevendheid, fatsoen zo men wil. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft in 2003 het rapport uitgebracht: Waarden, normen en de last van het gedrag.18 Diversiteit komt in dat rapport uitvoerig aan de orde. De WRR stelt: ‘De overheid heeft een primaire taak in het tegengaan van gedrag dat wettelijke normen schendt, maar het tegengaan van de vele vormen van normoverschrijdend gedrag in het algemeen kan niet uitsluitend worden gerekend tot de verantwoordelijk-
heid van de overheid. De pijlers van de samenleving, dat wil zeggen burgers, organisaties en instituties, zijn daarvoor ieder op zijn eigen wijze verantwoordelijk. De overheid zal deze eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid wel beter moeten ondersteunen.’ En: ‘De overheid heeft met maatschappelijke instellingen een taak om verschillende waardeopvattingen, vooral wanneer die samenhangen met cultuurverschillen, op ruime schaal bespreekbaar te maken. De discussies dienen om schadelijke en negatieve stereotyperingen tegen te gaan en om burgers met ogenschijnlijk onverenigbare waarden praktisch met elkaar te laten samenleven.’ Anders gezegd, de vraag ‘hoe we met elkaar omgaan’ is afgezien van wettelijke grenzen een kwestie voor de samenleving, waarbij de overheid faciliterend kan optreden. Deze aanbeveling van de WRR past precies bij wat er nu uiteindelijk gebeurd is. Burgemeester Van der Laan is niet alleen als vergunningverlenende autoriteit opgetreden, maar heeft als ‘burgervader’ partijen in het Pietendebat aan tafel uitgenodigd en er is een uitkomst uitgekomen die zichtbaar was in het Sinterklaasjournaal op TV en bij de intocht. Uiteindelijk wordt Zwarte Piet ontdaan van de kenmerken die door het College voor de Rechten
‘Het recht om te beledigen’ zoals dat in onze samenleving is geïntroduceerd, vormt de basis voor vele escalaties al dan niet met behulp van juridische procedures van de Mens als racistisch gekenmerkt zijn. De vraag is wel waarom mede door de inzet van de vele media er zoveel kabaal over de Pietenkwestie is gemaakt dat zelfs in het buitenland met verwondering wordt toegekeken. Wij blijken in de ogen van buitenlanders al met al nogal bot om te gaan met de pietenkwestie. Mijn inschatting is dat ‘het recht om te beledigen’ zoals dat in onze samenleving is geïntroduceerd de basis vormt voor vele escalaties al dan niet met behulp van juridische procedures. Als het gaat om conflictoplossing bij maatschappelijke tegenstellingen en bij ‘last van het gedrag’ verdient een goed gesprek de voorkeur boven een gang naar de rechter.
12. www.nationaleombudsman.nl/uploads/
een donkere kleur nu eenmaal met grote
17. Op grond van artikel 2:43 van de APV
rapporten/Waarden__normen_en_de_last_
rapport/rapport-2014-138.pdf.
regelmaat een andere behandeling ervaart,
(hoofdstuk 2, ‘Orde en Veiligheid’) kan de
van_het_gedrag.pdf. De volgende citaten
13. www.liberales.be/essays/ayaanbeledi-
maar dat je dat als ‘fact of live’ accepteert.
burgemeester de vergunning slechts weige-
staan op p. 14. Zie ook M. Bovens, P. Dek-
gen.
15. Zie ook Nationale ombudsman, rapport
ren als naar zijn oordeel het evenement
ker & W. Tiemeijer, Gescheiden werelden?
14. Als Nationale ombudsman heb ik een
2014/078: Contrasterende beelden; www.
gevaar oplevert voor de openbare orde, de
Een verkenning van sociaal-culturele tegen-
expertmeeting georganiseerd met erva-
nationaleombudsman.nl/Geen-aanwijzing-
gezondheid, de veiligheid, de brandveilig-
stellingen in Nederland, Den Haag: Sociaal
ringsdeskundigen (mensen met een donker-
structurele-misstanden-politie-Schilderswijk-
heid of voor het ontstaan van wanordelijk-
en Cultureel Planbureau, Wetenschappelijke
dere huidskleur) en o.a. anti-discriminatie-
DenHaag.
heden.
Raad voor het Regeringsbeleid 2014; www.
bureau’s. Waarom krijgt de Nationale
16. www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoe-
18. Waarden, normen en de last van het
wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDF-overi-
ombudsman vrijwel geen klachten over
ken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.
gedrag, Amsterdam: Amsterdam University
ge_uitgaven/Gescheiden_werelden_web.
discriminatie? Het antwoord was dat je met
html?id=81512.
Press 2003; ileadmin/nl/publicaties/PDF-
pdf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2935
2112
Reactie
Reactie op ‘Eén getuige is toch wel een getuige’ Koen Vriend1
L
eon de Lange en Yehudi Moszkowicz stellen dat de uitspraak van de Hoge Raad op 22 april een dode letter heeft gemaakt van het unus testis nullus testis-beginsel (NJB 2014/1511, afl. 29, p. 2036-2038). In deze zaak heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte verworpen. Verdachte klaagde over een schending van unus testis, bezien in het licht van de recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Of de feitenrechter de bewijsminimumregel uit artikel 342 lid 2 Sv in acht heeft genomen is een vraag die zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Steeds zal een beoordeling van het concrete geval geboden zijn: vindt de verklaring van een getuige
Dit is een belangrijke aanwijzing voor de feitenrechter: indien de bewijsconstructie grotendeels rust op de verklaring van één getuige (denk aan het typische geval van een zedenzaak waarbij het slachtoffer na verloop van tijd aangifte doet en ander bewijs dan de verklaring van het slachtoffer nauwelijks voorhanden is), dan brengt dat de verplichting met zich om inzichtelijk te maken waarom de bewijsconstructie niet in strijd is met de bewijsminimumregel en de interpretatie daarvan door de Hoge Raad. In die zin heeft de Hoge Raad een meer materieel criterium geformuleerd dat zich, enigszins paradoxaal, vervolgens in cassatie lastig materieel laat toetsen. Een formele benadering zou bestaan
Het gaat te ver om op grond van deze zaak te concluderen dat het unus testisbeginsel verworden is tot een dode letter voldoende steun in het overige bewijsmateriaal? Hiermee is een belangrijk argument gegeven om niet al te snel op basis van één zaak te concluderen dat het unus testisbeginsel een dode letter is. Met de arresten van 30 juni 2009, waarin het ‘voldoende steun’criterium werd geïntroduceerd, heeft de Hoge Raad een nieuwe koers ingezet die niet mag worden onderschat.2 De Hoge Raad stelt sindsdien dat voor de beoordeling in cassatie relevant kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat voldaan is aan de bewijsminimumregel nader heeft gemotiveerd.
2936
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
uit het simpelweg tellen van de bewijsmiddelen: zodra er meer bewijs is dan één enkele getuigenverklaring, is voldaan aan de bewijsminimumregel. Een dergelijke benadering zou van deze bewijsminimumregel pas echt een dode letter maken. Via de nadere motiveringsverplichting kan de Hoge Raad de bewijsconstructie indringender toetsen dan voorheen het geval was. Dan de zaak zelf. De Lange en Moszkowicz bestempelen de beoordeling van de Hoge Raad in deze zaak als ‘apert onbegrijpelijk’. Dat zijn grote woorden. Steen des aan-
stoots is de verklaring van de buurman van het slachtoffer, waarin hij stelt het slachtoffer huilend aan zijn voordeur te hebben aangetroffen, waarbij het slachtoffer verklaarde door verdachte in haar buik te zijn gestompt. Daarbij, en dat is cruciaal, verklaart de buurman dat hij zag dat het slachtoffer huilend en verkrampt aan de deur stond en haar handen op haar buik hield. Dit laatste kan toch bezwaarlijk anders worden gezien dan als de eigen waarneming van de buurman.3 De verklaring van het slachtoffer dat zij in haar buik is gestompt, wordt ondersteund door de waarneming van de buurman dat hij haar huilend, verkrampt en met haar handen op de buik heeft aangetroffen. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat van schending van art. 342 lid 2 Sv geen sprake is.4 Als de auteurs hebben willen betogen dat de bewijsmotivering in deze en vergelijkbare zaken soms aan de magere kant is, dan deel ik die mening. Het gaat echter te ver om op grond van deze zaak te concluderen dat de beoordeling van de Hoge Raad apert onbegrijpelijk is, laat staan dat het unus testis-beginsel verworden is tot een dode letter.
Auteur 1. Mr. drs. K.C.J. Vriend (Universiteit van Amsterdam) bereidt een proefschrift voor over het Nederlands en internationaal strafrechtelijk bewijsrecht.
Noten 2. ECLI:NL:HR:2009:BG7746 en ECLI:NL:HR:2009:BH3704. 3. Zo ook Rozemond in zijn bespreking van dit arrest. NJ 2014/329 m.nt. N. Rozemond. 4. ECLI:NL:HR:2014:957, r.o. 2.4.
Naschrift
Naschrift Leon de Lange en Yehudi Moszkowicz1
K
oen Vriend stelt in zijn reactie op ons artikel, dat wij op basis van één enkele uitspraak van de Hoge Raad concluderen dat deze uitspraak het unus testis nullus testis-beginsel tot een dode letter maakt. Dit is echter niet de door ons beoogde conclusie. In ons artikel wijzen wij er namelijk op dat de Hoge Raad meerdere malen
doende steun vond in overig bewijsmateriaal, is naar onze mening echter apert onbegrijpelijk. Hoe het ook wordt gewend of gekeerd, de verklaring van de buurman blijft afkomstig uit een en dezelfde bron, namelijk aangeefster. Haar verklaring vindt geen steun in ander bewijs. In dit verband kan worden gewezen op hetgeen A-G Bleichrodt terecht in zijn
Hoe het ook wordt gewend of gekeerd, de verklaring van de buurman blijft afkomstig uit een en dezelfde bron, namelijk aangeefster
In ons artikel wijzen wij er op dat het unus testis-beginsel een belangrijke bewijsminimumregel vormt die strekt ter waarborging en deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Indien de Hoge Raad dergelijke bewijsconstructies zoals in zijn arrest van 22 april 2014 toelaat, lopen wij echter het risico dat het unus testis-beginsel tot een dode letter zal gaan verworden. Dit zal wellicht niet over één nacht ijs gaan, maar is wel een risico dat, gelet op de wetsgeschiedenis, onwenselijk is en derhalve in de gaten dient te worden gehouden.
Auteurs 1. Mr. L. de Lange en mr. Y. Moszkowicz zijn beiden als advocaat verbonden aan Moszkowicz advocaten te Utrecht.
Noten
heeft aangegeven dat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling per concreet geval vergt. Het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 2014,2 dat de verklaring van aangeefster vol-
conclusie bij voornoemd arrest opmerkt, namelijk dat het een bewijsmiddel waarin enkel verslag wordt gedaan van de emotionele toestand waarin aangeefster zich na het delict bevond evenmin toereikend is als steunbewijs, nu dat bewijsmateriaal slechts te herleiden is tot één bron, verbaal danwel non-verbaal.3
2. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957. 3. Conclusie A-G Bleichrodt bij HR 22 april 2014, ECLI:NL:PHR:2014:309. Zie in dit verband tevens het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2013, ECLI:NLGHARL:2013:BZ8299, waarin het hof oordeelde dat de verklaringen van de vriendin en moeder van aangever afkomstig waren van een en dezelfde bron, te weten aangever en het feit dat zij verklaren over de emoties van aangever onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2937
2113
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
was met zijn status als ‘thief in law’.
voorzienbaarheid van de strafbaarheid van
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
Op 27 maart 2007 werd de klager veroor-
bepaald handelen staat echter voorop.
deeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar
Het EHRM moet derhalve vaststellen in hoe-
EHRM
2938
vanwege zijn lidmaatschap van een ‘thieves’
verre de strafbaarheid van het handelen van
Hof van Justitie EU
2940
underworld’. Deze veroordeling is gebaseerd
de verdachte in dit geval voorzienbaar was
Hoge Raad (civiele kamer)
2941
op getuigenverklaringen van getuigen en
gezien de bewoordingen van artikel 223(1)
Hoge Raad (strafkamer)
2944
tapverslagen die een drietal gebeurtenissen
lid 1. Het Hof stelt allereerst vast dat de term
Hoge Raad (belastingkamer)
2950
omschrijven waaruit zou blijken dat de kla-
‘thieves’ underworld’ in de wetgeving sterk
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2951
ger lid was van een criminele organisatie. In
gelinkt is aan het begrip ‘thief in law’. Het
Centrale Raad van Beroep
2952
hoger beroep bleef de veroordeling van de
lidmaatschap van een ‘thieves’ underworld’
College Beroep bedrijfslven
2953
klager in stand. Het beroep van de klager bij
en het zijn van ‘thief in law’ zijn strafbaar
de Georgische Hoge Raad werd niet-ontvan-
gesteld als onderdeel van een breder pakket
kelijk verklaard.
aan wetgeving dat georganiseerde criminali-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
B. Procedure
voerde onderzoeken tonen aan dat georgani-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Ashlarba heeft op 22 april 2008 een klacht
seerde criminaliteit destijds een groot
kers van de Universiteit Leiden, de VU
ingediend bij het EHRM, de klager stelt dat er
probleem was. Het EHRM stelt dat tevens uit
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
sprake is van een schending van art. 7 EVRM.
die onderzoeken blijkt dat de gebruikte ter-
de bewerkingen zijn verzorgd door mr. dr.
Hij stelt dat zijn veroordeling op basis van
men algemeen bekend waren binnen de
B.J.G. Leeuw (Universiteit Leiden), respectieve-
art. 223(1) lid 1 van het Georgische Wetboek
Georgische samenleving, hetgeen ook een
lijk mw. mr. M.P. Beijer (RU Nijmegen). Alle
van Strafrecht strijdig is met het EVRM aan-
reden was voor de regering om de termen op
uitspraken van het EHRM staan op www.
gezien deze strafbepaling niet voldoende pre-
te nemen in de strafbepaling. Ook uit de ver-
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
cies is en het daarom niet voorzienbaar was
klaringen en het gedrag van de klager blijkt
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
dat zijn gedrag strafbaar zou zijn.
volgens het Hof dat hij op de hoogte was van
teit in Georgië aan moest pakken. De aange-
de betekenis van de termen. Tot slot neemt
uitspraken van kamers van het EHRM worden drie maanden na de uitspraakdatum
C. Uitspraak van het Hof
het Hof nog mee dat artikel 3 van de Wet op
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
(Vierde Kamer: Ziemele (President), Hirvelä,
de Georganiseerde criminaliteit, die op het-
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
Bianku, Tsotsoria, Mahoney, Wojtyczek en
zelfde moment is aangenomen als artikel
Vehabović).
223(1), een definitie van de termen bevat.
De vraag die het EHRM moet beantwoorden
Het was daarom voorzienbaar voor de klager
is of de strafbaarstelling van het lid zijn van
dat zijn handelen onder artikel 223(1) lid 1
een ‘thieves’ underworld’ in artikel 223(1) lid
zou vallen.
2114 15 juli 2014, appl. nr. 45554/08
1 van het Georgische Wetboek van Strafrecht in lijn is met artikel 7 EVRM. De klager stelt
D. Slotsom
Art. 7 EVRM. Legaliteitsbeginsel. Duidelijk-
dat de term ‘thieves’ underworld’ niet duide-
Het EHRM oordeelt unaniem dat er geen
heid van strafbepaling.
lijk is en dat het niet voorzienbaar was dat
sprake is van een schending van artikel 7
zijn gedrag strafbaar zou zijn. De regering
EVRM.
(EVRM art. 7)
bestrijdt de stelling van de klager met verwijzing naar de wetsgeschiedenis en een verwij-
Ashlarba vs. Georgië
zing naar een bepaling die op hetzelfde
2115
moment als artikel 223(1) is aangenomen
A. Feiten
waar definities van de termen ‘thieves’ under-
De klager is op 31 juli 2006 opgepakt in het
world’ en ‘thief in law’ is opgenomen. Tevens
kader van een strafrechtelijk onderzoek naar
wordt rechtssociologisch onderzoek aange-
Art. 8 EVRM. Juridische erkenning van een
de leider van een criminele organisatie
voerd waaruit blijkt dat de gebruikte termen
geslachtsverandering binnen het huwelijk.
genaamd A.K. Deze A.K. wordt ervan verdacht
bekend zijn binnen de Georgische samenle-
Omzetting van het huwelijk naar een gere-
dat hij als ‘thief in law’ de scepter zwaaide
ving en een bekend sociaal fenomeen zijn.
gistreerd partnerschap. Ruime margin of
over een organisatie waarvan ook de klager
De overwegingen van het Hof beginnen met
appreciation. Geen schending.
lid was. Het lid zijn van een organisatie die
een uiteenzetting van de heersende lijn in de
aangemerkt kan worden als een ‘thieves’
jurisprudentie van het Hof over de eisen die
underworld’ is sinds 2005 strafbaar in Geor-
op basis van artikel 7 EVRM aan een strafbe-
gië op basis van art. 223(1) lid 1 van het Wet-
paling worden gesteld. Het belangrijkste ver-
boek van Strafrecht, het optreden als ‘thief in
eiste is dat het voor burgers duidelijk en
law’ binnen een dergelijke organisatie is
voorzienbaar is welke handelingen wel en
A. Feiten
tevens apart strafbaar gesteld in lid 2 van
niet strafbaar zijn, daarvoor kan eventueel
Klaagster, Heli Hämäläinen, is in 1963 gebo-
hetzelfde artikel. De justitiële autoriteiten
gebruik worden gemaakt van juridisch
ren in Finland en woont in Helsinki. In 1996
zijn de klager op het spoor gekomen door
advies. Aangezien strafbepalingen een niet al
trouwde klaagster, geboren als man, met een
middel van afgetapte telefoongesprekken
te beperkt bereik moeten hebben, zijn de
vrouw waarna zij in 2002 een dochter kre-
tussen A.K. en de klager. In de gesprekken
bewoordingen van strafbepalingen niet altijd
gen. In 2006 onderging klaagster een
kreeg de klager instructies van A.K. In een
precies. Een zekere vaagheid is echter toege-
geslachtsveranderingsoperatie. Zij liet haar
verhoor bij de politie verklaarde de klager dat
staan, interpretatie door de rechter in het
voornamen aanpassen, maar zij kon haar
hij A.K. al dertig jaar kende en dat hij bekend
concrete geval is dan noodzakelijk. De eis van
identiteitsnummer in officiële documenten
2938
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
16 juli 2014, appl. nr. 37359/09
(EVRM art. 8, 12, 14) Hämäläinen vs. Finland
Rechtspraak
niet aanpassen aan haar nieuwe geslacht.
er een inbreuk op artikel 8 EVRM heeft
getrouwd te blijven en de ongemakken die zij
Hiervoor zou vereist zijn dat haar huwelijk
plaatsgevonden als gevolg van de weigering
daarbij ervaart voor lief te nemen. Van
werd omgezet naar een geregistreerd part-
tot erkenning van het nieuwe geslacht van
belang is dat de Finse wetgeving geen auto-
nerschap waarvoor de toestemming van haar
klaagster, maar of artikel 8 EVRM vereist dat
matische gevolgen verbindt aan de status
vrouw nodig was of dat anders een scheiding
de Staat een positieve verplichting heeft om
van het huwelijk na de geslachtsverandering.
werd aangevraagd. Zij weigerden beide opties,
te voorzien in een doeltreffende en toeganke-
Ten tweede kan klaagster het huwelijk om
omdat zij van mening waren dat een schei-
lijke procedure voor de juridische erkenning
laten zetten naar een geregistreerd partner-
ding niet aansloot bij hun geloofsovertuiging
van het nieuwe geslacht van klaagster waar-
schap met de toestemming van haar vrouw.
en een geregistreerd partnerschap niet
bij zij getrouwd kan blijven. Het EHRM stelt
De derde optie is om een scheiding aan te
dezelfde zekerheid zou bieden voor het
een aantal algemene beginselen vast die
vragen. Het EHRM stelt vast dat het voor
gezinsleven als het huwelijk. Daarop werd het
bepalen welke positieve verplichtingen uit
klaagster om de tweede optie gaat. Het
verzoek tot aanpassing van het nieuwe
het EVRM voor de Staten voortvloeien. Bepa-
EHRM overweegt dat de Finse wetgever uit-
geslacht van klaagster in het bevolkingsregis-
lend voor de inhoud van deze verplichtingen
drukkelijk heeft gekozen voor het vereiste
ter afgewezen. Tegen deze afwijzing stelde
zijn de ernst en de belangen die voor een
van de toestemming van de gehuwde partner
klaagster in 2008 administratief beroep in.
klager op het spel staan, de vraag of er fun-
voor de omzetting naar een geregistreerd
De Finse rechter oordeelde dat het geregis-
damentele waarden of essentiële aspecten
partnerschap. Het EHRM is van oordeel dat
treerde partnerschap een vergelijkbare zeker-
van het privéleven in het geding zijn, de
er geen essentiële veranderingen voor
heid voor het gezinsleven bood als het huwe-
impact die de discordantie tussen de maat-
klaagster zullen plaatsvinden bij de omzet-
lijk en dat de Finse wetgeving omtrent
schappelijke realiteit en het recht voor een
ting van haar huwelijk naar een geregis-
geslachtsverandering geen inbreuk leverde
klager heeft en de coherentie van het
treerd partnerschap. Bovendien wordt de
op de rechten van het kind. Het beroep werd
bestuursrechtelijke en juridische praktijk
duur van het partnerschap niet aangepast.
afgewezen. In het beroep bij de hoogste
binnen het nationale systeem. Andere
Ook is gebleken uit eerdere gevallen in Fin-
bestuursrechter werd geoordeeld dat aan het
belangrijke factoren om rekening mee te
land dat het voogdijschap over de kinderen
verzoek van klaagster niet kon worden vol-
houden zijn de impact van de positieve ver-
niet wordt aangetast bij de omzetting naar
daan omdat de Finse wetgeving omtrent
plichting en de last die het voor een Staat
een geregistreerd partnerschap. De omzet-
geslachtsverandering niet tot doel had om
teweeg brengt. In eerdere rechtspraak aan-
ting van het huwelijk naar een geregistreerd
ervoor te zorgen dat personen van gelijk
gaande de juridische erkenning van
partnerschap om de juridische erkenning
geslacht met elkaar zouden kunnen trouwen.
geslachtsveranderingen heeft het EHRM Sta-
van de geslachtsverandering te regelen
Klaagster verzocht nog om een buitenge-
ten een zekere margin of appreciation toege-
vormt daarmee geen onevenredige maatre-
woon beroep bij dezelfde hoogste bestuurs-
kend en daarbij een positieve verplichting
gel. Klaagster had werkelijke mogelijkheden
rechter, maar dat werd afgewezen.
opgelegd om erkenning te regelen van
om iets aan de ongemakken te doen die ze
geslachtsveranderingen door bijvoorbeeld de
dagelijks ervaart. Als geheel laat het Finse
B. Procedure
mogelijkheid te bieden om de gegevens aan-
systeem volgens het EHRM zien dat er geen
Op 8 juli 2009 diende klaagster een verzoek-
gaande de burgerlijke status en de gevolgen
onevenredige maatregelen zijn gekozen en
schrift in bij het EHRM waarin zij stelde dat
daarvan aan te passen.
dat er een fair balance heeft plaatsgevonden
haar recht op eerbiediging van het privé- en
Het EHRM overweegt dat de kwestie waar de
van de belangen die in het geding zijn.
gezinsleven en het beginsel van non-discri-
onderhavige zaak betrekking op heeft con-
Ten aanzien van de klacht die is aangebracht
minatie werden geschonden doordat volledi-
stant in ontwikkeling is binnen de staten die
onder artikel 12 EVRM oordeelt het EHRM
ge erkenning van haar nieuwe geslacht
partij zijn bij de Raad van Europa. Afgaande
dat het geen afzonderlijke kwesties oproept
afhankelijk werd gemaakt van de omzetting
op de informatie die het EHRM heeft blijkt
die niet al onder artikel 8 zijn behandeld.
van haar huwelijk naar een geregistreerd
dat er geen Europese consensus bestaat over
Ook wijst het EHRM de klacht onder artikel 8
partnerschap. De vierde kamer van het
de toegang tot het huwelijk voor personen
in verbinding met artikel 14 EVRM af. Het
EHRM heeft in haar uitspraak van 13 novem-
van gelijk geslacht, noch over de vraag hoe er
EHRM is van oordeel dat, zoals gesteld door
ber 2012 geoordeeld dat er geen schending
om dient te worden gegaan met geslachtsver-
de klaagster, haar situatie niet kan worden
heeft plaatsgevonden van artikel 8 EVRM
andering in het geval van al bestaande huwe-
vergeleken met de situatie van personen die
afzonderlijk noch in verbinding met artikel
lijken en er geen significante veranderingen
bij geboorte juridische erkenning van het
14 EVRM en dat er geen noodzaak was om de
hebben plaatsgevonden ten aanzien van de
juiste geslacht krijgen en in hun leven nooit
klacht onder artikel 12 EVRM te onderzoe-
voorgaande keren dat het EHRM zich over de
geconfronteerd zullen worden met een, vol-
ken. Op 13 februari 2013 heeft klaagster ver-
kwestie heeft uitgesproken. De meerderheid
gens klaagster, ‘gedwongen’ scheiding.
zocht om verwijzing naar de Grote Kamer.
van de Staten heeft geen wetgeving die de erkenning van geslachtsveranderingen regelt
D. Slotsom
C. Uitspraak van het Hof
en er zijn maar weinig Staten die iets hebben
Het Hof oordeelt met veertien stemmen
(Grote Kamer: Spielmann (president),
geregeld ten aanzien van de erkenning van
tegen drie dat er geen sprake is van een
Casadevall, Raimondi, Ziemele, Villiger, Berro-
geslachtveranderingen binnen het kader van
schending van artikel 8 EVRM, dat er geen
Lefèvre, Hajiyev, Jočienė, Hirvelä, Sajó, Sicilia-
het huwelijk. Vanwege het gebrek aan Euro-
noodzaak is om de zaak te onderzoeken in
nos, Møse, Keller, Potocki, Lemmens, Griţco)
pese consensus en de gevoelige morele en
het licht van artikel 12 EVRM en dat er geen
Het EHRM oordeelt dat artikel 8 EVRM zowel
ethische aspecten van de kwestie komt aan
sprake is van een schending van artikel 14 in
wat betreft het privéleven als het gezinsleven
Staten nochtans een ruime margin of appre-
samenhang met artikel 8 en 12 EVRM.
op de zaak van toepassing is. In tegenstelling
ciation toe. Naar het oordeel van het EHRM
Aan de uitspraak is een concurring opinion
tot de benadering die eerder is gekozen in de
komt in het geval van klaagster onder de Fin-
van rechter Ziemele gehecht en een joint dis-
uitspraak van de Kamer, oordeelt het EHRM
se wetgeving verschillende opties toe.
senting opinion van rechters Sajó, Keller en
dat juist niet dient te worden onderzocht of
Klaagster kan er ten eerste voor kiezen om
Lemmens.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2939
Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie
wordt aangemerkt. In die hoedanigheid kan
bescherming genieten als die welke deze
Tümer zich ook tot de rechter wenden om op
richtlijn biedt. Het Hof merkt op dat het
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
grond van zijn arbeidsovereenkomst te vor-
Nederlandse civiele recht eenieder die door
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
deren dat de werkgever zijn loon betaalt.
een arbeidsovereenkomst aan een werkgever is gebonden, aanmerkt als werknemer die
Afdeling Europees Recht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
Prejudiciële vragen
recht heeft op loon, ongeacht zijn nationali-
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
De Centrale Raad van Beroep legt het Hof de
teit of de legaliteit van zijn verblijf in die lid-
www.curia.europa.eu.
vraag voor of Richtlijn 80/987 in de weg staat
staat. Daarentegen sluit artikel 3, lid 3, van
aan een nationale regeling inzake de bescher-
de WW illegaal verblijvende derdelanders uit
ming van werknemers bij insolventie van de
van het begrip werknemer en bijgevolg van
werkgever, volgens welke een derdelander die
het recht op deze insolventie-uitkering. Gelet
niet legaal in de betrokken lidstaat verblijft,
op het feit dat deze bepaling aan deze derde-
Arrest van 5 november 2014, C-311/13
niet wordt aangemerkt als werknemer die
landers niet dezelfde mate van bescherming
(T. von Danwitz (rapporteur),
aanspraak kan maken op een insolventie-uit-
biedt als die insolventie-uitkering, voldoet zij
kamerpresident, A. Rosas, E. Juhász,
kering wegens onvervulde loonaanspraken in
niet aan de voorwaarden waaronder bepaal-
D. Šváby en C. Vajda, rechters)
geval van insolventie van de werkgever, ter-
de categorieën werknemers krachtens arti-
wijl deze derdelander krachtens het civiele
kel 1, lid 2, van Richtlijn 80/987 mogen wor-
Tümer vs. Raad van bestuur van het Uitvoe-
recht van die lidstaat wordt aangemerkt als
den uitgesloten.
ringsinstituut werknemersverzekeringen
werknemer, die recht heeft op loon, in ver-
Het Hof wijst voorts er op dat de beoorde-
band waarmee hij tegen zijn werkgever
lingsmarge waarover de lidstaten krachtens
beroep kan instellen bij de nationale rechter.
artikel 2, lid 2 beschikken om de term werk-
2116
Bescherming van werknemers bij insolven-
nemer te definiëren wordt begrensd door het
tie van de werkgever. Richtlijn 80/987/EEG. Werknemer die derdelander is en geen gel-
De uitspraak van het Hof
sociale doel van Richtlijn 80/987. In dit
dige verblijfsvergunning bezit. Weigering
Het betoog van het UWV en de Nederlandse
verband moet worden vastgesteld dat de
van het recht op een insolventie-uitkering.
regering dat Richtlijn 80/987 niet van toepas-
definitie van de term werknemer noodzake-
sing is op illegaal verblijvende derdelanders,
lijkerwijs betrekking heeft op een arbeidsver-
Feiten en nationale procedure
aangezien artikel 137, lid 2, EG, waarop deze
houding die een recht in het leven roept,
Sinds 1988 woont de Turk Tümer in Neder-
richtlijn is gebaseerd, geen betrekking heeft
tegenover de werkgever, om loon voor de ver-
land. Tot 31 maart 1995 was hij in het bezit
op derdelanders wordt door het Hof verwor-
richte arbeid te verlangen. Dat is in casu het
van een verblijfsvergunning. Sinds 25 april
pen. 137, lid 2, EG beperkt de bevoegdheid
geval voor de in het Nederlandse civiele recht
2007 heeft Tümer geen verblijfstitel meer. Hij
om minimumvoorschriften vast te stellen ter
opgenomen definitie van de term werkne-
heeft sinds 1997 met onderbrekingen in
verbetering van de levensomstandigheden
mer.
Nederland gewerkt. Op 3 januari 2005 is hij
en de arbeidsvoorwaarden van werknemers,
Het zou in strijd zijn met het sociale doel
in dienst getreden bij Halfmoon Cosmetics
niet tot enkel staatsburgers van de lidstaten,
van Richtlijn 80/987 dat personen aan wie
BV. Dit bedrijf draagt ten behoeve van hem in
onder uitsluiting van derdelanders.
het nationale civiele recht de hoedanigheid
2007 premie ingevolge de WW af. Vanaf
Volgens artikel 1, lid 1, van Richtlijn 80/987
van werknemer toekent de bescherming
augustus 2007 krijgt Tümer slechts een deel
is deze van toepassing op uit arbeidsovereen-
wordt ontnomen die deze richtlijn in geval
van zijn salaris uitbetaald. Op 26 januari
komsten of arbeidsverhoudingen voortvloei-
van insolventie van de werkgever biedt. De
2008 is aan Tümer ontslag aangezegd wegens
ende aanspraken van werknemers tegenover
omstandigheid dat illegaal verblijvende der-
het faillissement van zijn werkgever. Tümer
werkgevers die in staat van insolventie verke-
delanders geen recht hebben om in Neder-
vraagt een insolventie-uitkering aan in ver-
ren. De richtlijn omschrijft het begrip werk-
land te werken, kan deze slotsom niet in twij-
band met de loonaanspraken die vanaf
nemer niet. Artikel 2, lid 2, eerste alinea,
fel trekken. Illegaal verblijvende derdelanders
augustus 2007 tot aan zijn ontslag niet zijn
bepaalt bovendien dat de richtlijn, wat de
die werken zonder daarvoor toestemming te
voldaan. Deze aanvraag wordt afgewezen
definitie van deze term betreft, geen afbreuk
hebben, zijn vanuit het oogpunt van het nati-
door het UWV omdat Tümer volgens art. 3
doet aan het nationale recht. De beoorde-
onale civiele recht immers werknemers en
lid 3 WW, geen werknemer was aangezien hij
lingsmarge waarover de lidstaten om de
hebben recht op loon voor de verrichte
in Nederland geen rechtmatig verblijf had.
term werknemer te definiëren, is evenwel
arbeid, dat wil zeggen een aanspraak die
Op die grond wordt ook het beroep van
niet onbeperkt. Het Hof stelt vast dat noch
richtlijn 80/987 beoogt te waarborgen.
Tümer bij Rechtbank ’s-Hertogenbosch ver-
artikel 1, lid 1, noch de andere bepalingen
worpen. In het hoger beroep bij de Centrale
van deze richtlijn derdelanders uitsluiten
Conclusie
Raad van Beroep voert Tümer aan dat hij
van de werkingssfeer van Richtlijn 80/987 en
Richtlijn 80/987 staat in de weg aan een nati-
werknemer in de zin van art. 2 lid 2 Richtlijn
evenmin uitdrukkelijk toestaan dat de lidsta-
onale regeling inzake de bescherming van
80/987 betreffende de bescherming van de
ten dat doen. Het Hof beklemtoont dat arti-
werknemers bij insolventie van de werkgever
werknemers bij insolventie van de werkgever
kel 1, lid 2, van Richtlijn 80/987, op grond
volgens welke een derdelander die niet legaal
(PbEG L 283, p. 23, hierna: de Insolventiericht-
waarvan bij wijze van uitzondering bepaalde
in de betrokken lidstaat verblijft, niet wordt
lijn) was. De Centrale Raad van Beroep merkt
categorieën werknemers mogen worden uit-
aangemerkt als werknemer die aanspraak kan
op dat Tümer, als derdelander die niet legaal
gesloten op grond van het bestaan van ande-
maken op een insolventie-uitkering wegens
in Nederland verblijft, weliswaar geen werk-
re waarborgen, de lidstaten niet vrijstelt van
met name onvervulde loonaanspraken in
nemer in de zin van de WW is, maar dat de
elke verplichting om deze werknemers
geval van insolventie van de werkgever, ter-
relatie met zijn werkgever naar Nederlands
bescherming te bieden in geval van insolven-
wijl deze derdelander krachtens het civiele
civiel recht een arbeidsovereenkomst is en
tie van hun werkgever, maar vereist dat de
recht van die lidstaat wordt aangemerkt als
dat hij uit dien hoofde wel als werknemer
betrokken werknemers eenzelfde mate van
werknemer die recht heeft op loon in verband
2940
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
waarmee hij tegen zijn werkgever beroep kan
ling gevorderd van € 55 098 aan prepensi-
het Protocol in die zin dient te worden uitge-
instellen bij de nationale rechter.
oenpremie over de periode 1 januari 2002-
legd dat A met ingang van 1 januari 2002
20 februari 2003. De kantonrechter heeft de
premieplichtig is. Voor het antwoord op de
vordering toegewezen. Het hof heeft het von-
vraag hoe het Protocol op dit punt moet wor-
Hoge Raad (civiele kamer)
nis van de kantonrechter bekrachtigd. Het
den uitgelegd is van belang of, bij de door
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
heeft daartoe als volgt overwogen. Het Proto-
Prepensioenfonds bepleite uitleg, de door
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
col houdt in dat de prepensioenregeling zal
werkgevers als A in de periode van 1 januari
van Justitie van het Caribische deel van het
worden gefinancierd uit een bedrijfstakhef-
2002 tot 20 februari 2003 te betalen premie
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
fing, dat wil zeggen: uit een heffing onder
alleen is bestemd voor uitkeringen aan de
zien op www.rechtspraak.nl.
alle werkgevers die hun bedrijf uitoefenen in
werknemers van de aangesloten partijen, dan
de bedrijfstak en niet uitsluitend onder de
wel – zoals het hof heeft overwogen – voor
werkgevers die aangesloten zijn bij een partij
uitkeringen aan alle werknemers in de
bij het Protocol. Het Protocol bevat geen rege-
bedrijfstak. Een uitleg in laatstbedoelde zin
ling voor de situatie waarin de verplichtstel-
zou voor de contracterende werkgevers, en
14 november 2014, nr. 13/01121
ling van de prepensioenregeling niet samen-
dus ook voor A, die bij de contractsluiting
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
valt met de inwerkingtreding ervan. Deze
werd vertegenwoordigd door TLN, kunnen lei-
pens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H.
niet geregelde situatie moet met behulp van
den tot een onaanvaardbare last. In cassatie
Tanja-van den Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
de aanvullende werking van de redelijkheid
kan niet ervan worden uitgegaan dat zij die
ECLI:NL:HR:2014:3239
en billijkheid worden ingevuld en wel aldus
hebben onderkend en aanvaard. In verband
dat de werkgevers die aangesloten waren bij
met het bovenstaande slagen het principale
Overeenkomst. Uitleg. Redelijkheid en bil-
een partij bij het Protocol, vanaf 1 januari
middel en het incidentele middel. Na verwij-
lijkheid. Aanvullende werking. In een tus-
2002 premieplichtig waren, aldus het hof.
zing zal opnieuw moeten worden onderzocht
2117
of het Protocol een grondslag biedt voor toe-
sen cao-partijen tot stand gekomen Protocol worden afspraken gemaakt over de
Hoge Raad
wijzing van de vordering van Prepensioen-
invoering van een prepensioenregeling per
Zowel het principale middel als het inciden-
fonds. Daartoe zal met name moeten worden
1 januari 2002. Het Protocol vermeldt dat de
tele middel is gericht tegen de wijze waarop
vastgesteld voor welke werknemers de gevor-
prepensioenregeling zal worden gefinan-
het hof het Protocol heeft uitgelegd. Bij de
derde premie is bestemd.
cierd uit een ‘bedrijfstakheffing’. Met
beoordeling van deze onderdelen wordt het
Volgt vernietiging en verwijzing.
ingang van 20 februari 2003 is deelneming
volgende vooropgesteld. In HR 15 maart
De A-G concludeert in het principale beroep en
wettelijk verplicht. Is werkgever A, die aan-
2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6165, is geoordeeld
in het incidentele beroep tot verwerping. Welis-
gesloten is bij een partij bij het Protocol,
over een geschil tussen andere verweerders
waar meent ook hij dat de klachten in het inci-
verplicht prepensioenpremie te betalen
en Prepensioenfonds met betrekking tot het
dentele beroep die gebaseerd zijn op HR 15
over de periode 1 januari 2002-20 februari
onderhavige Protocol. In die andere zaak
maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6165, terecht
2003? HR: Het hof heeft een onjuiste bete-
heeft de Hoge Raad overwogen:
zijn voorgesteld (3.6), maar hij meent dat het
kenis toegekend aan het gebruik van het
‘Indien het oordeel van het hof (...) is gegrond
principale beroep moet worden verworpen en
woord ‘bedrijfstakheffing’. Het hof is op
op de omstandigheid dat in het Protocol een
dat Prepensioenfonds daarom geen belang
onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden
“bedrijfstakheffing” is overeengekomen, (...)
heeft bij het incidentele beroep (3.5). Onder 2.3
gekomen tot het oordeel dat het Protocol
slaagt het middel eveneens. In dat geval
geeft hij regels over leemtes in overeenkomsten
een leemte bevat die aan de hand van de
heeft het hof hetzij miskend dat het enkele
en de aanvullende werking van de redelijkheid
redelijkheid en billijkheid moet worden
gebruik van het woord “bedrijfstakheffing”
en billijkheid en onder 3.4 regels over het
aangevuld.
nog niet uitsluit dat die heffing voortvloeit
belang bij een cassatieberoep.
uit het Protocol zelf, hetzij zijn oordeel onvol(BW art. 6:248 lid 1)
doende gemotiveerd, aangezien zijn uitleg van het Protocol zou leiden tot het onaanne-
2118
A, adv. mrs. M. Ynzonides en R.L.M. van
melijke rechtsgevolg dat in de periode tussen
Opstal, vs. Prepensioenfonds, adv. mr. P.S.
1 januari 2002 en 20 februari 2003 wel een
14 november 2014, nr. 13/02499
Kamminga.
prepensioenregeling zou bestaan, maar geen
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
verplichting tot premiebetaling.’
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G.
Feiten en procesverloop
Gelet op deze overweging heeft het hof een
Snijders; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-
A is een werkgeefster in het beroepsgoede-
onjuiste, want te beperkte, betekenis toege-
Kostense)
renvervoer. Zij was aangesloten bij de werkge-
kend aan het gebruik van het woord ‘bedrijfs-
ECLI:NL:HR:2014:3240
versorganisatie TLN. TLN is partij bij een op
takheffing’. De mogelijkheid bestaat immers
29 november 2000 tussen werkgeversorgani-
dat het Protocol aldus dient te worden uitge-
Verjaring. In 1997 ontbindt een verzekeraar
saties en vakbonden overeengekomen Proto-
legd dat de daarin bedoelde prepensioenre-
een agentuurovereenkomst met een ven-
col. In het Protocol zijn afspraken gemaakt
geling per 1 januari 2002 in elk geval tussen
nootschap. In 1998 wordt aan de verzeke-
over de invoering van een prepensioenrege-
contractspartijen tot premieplichtigheid met
raar gerapporteerd dat de bestuurder van
ling per 1 januari 2002 in het beroepsgoede-
ingang van die datum leidt. Het hof is dus op
de vennootschap premiegelden heeft ‘weg-
renvervoer. Prepensioenfonds is opgericht
onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden
gesluisd’. In 1999 wordt een door de verze-
om het prepensioen toe te kennen. Met
gekomen tot het oordeel dat het Protocol een
keraar tegen de bestuurder aangespannen
ingang van 20 februari 2003 is deelneming in
leemte bevat die aan de hand van de redelijk-
gerechtelijke procedure op de rol doorge-
Prepensioenfonds wettelijk verplicht gesteld.
heid en billijkheid moet worden aangevuld.
haald. In 2009 wordt de vennootschap in
In dit geding heeft Prepensioenfonds beta-
Dit brengt evenwel niet zonder meer mee dat
een arbitrageprocedure veroordeeld tot
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2941
Rechtspraak
schadevergoeding. De vennootschap biedt
gewezen. Vervolgens is Allianz een arbitrage-
was dat niet het geval omdat de arbitragepro-
geen verhaal. In 2009 stelt de verzekeraar
procedure tegen GS begonnen. Die heeft
cedure nog liep, aldus het onderdeel. Het
de bestuurder aansprakelijk. HR: 1. Aan-
geleid tot arbitrale vonnissen in 2002-2009.
onderdeel berust op een onjuiste rechtsop-
vang verjaringstermijn. a. Voor beantwoor-
Daarin is GS veroordeeld tot schadevergoe-
vatting en faalt dus. Het hof heeft terecht de
ding van de vraag of de benadeelde daad-
ding. GS heeft niet aan deze veroordelingen
hiervoor omschreven maatstaf tot uitgangs-
werkelijk in staat is een rechtsvordering tot
voldaan. Zij biedt daarvoor geen verhaal. Op
punt genomen. Voor beantwoording van de
schadevergoeding in te stellen, is bepalend
23 februari 2009 heeft Allianz X aansprake-
vraag of de benadeelde daadwerkelijk in staat
of hij voldoende zekerheid heeft verkregen
lijk gesteld.
is een rechtsvordering tot schadevergoeding
dat de schade is veroorzaakt door tekort-
In dit geding heeft Allianz betaling gevor-
in te stellen, is bepalend of hij voldoende
schietend of foutief handelen van de
derd van € 4,6 miljoen wegens onrechtmatig
zekerheid heeft verkregen dat de schade is
betrokken persoon. Daarnaast geldt niet
handelen van X, hierin bestaande dat hij in
veroorzaakt door tekortschietend of foutief
mede de eis dat (reeds duidelijk is dat) de
zijn hoedanigheid van bestuurder van GS
handelen van de betrokken persoon. Daar-
in te stellen vordering ‘voor toewijzing
heeft bewerkstelligd dat GS toerekenbaar is
naast geldt niet mede de eis dat (reeds duide-
vatbaar is’. b. Gegrond is de klacht dat
tekortgeschoten in de nakoming van de
lijk is dat) de in te stellen vordering ‘voor toe-
bekendheid met het ‘wegsluizen’ van pre-
agentuurovereenkomst en geen verhaal meer
wijzing vatbaar is’. De omstandigheid dat,
miegelden nog niet meebrengt dat ook
biedt. X heeft een beroep gedaan op verja-
vanwege het verweer van de aangesproken
bekendheid bestaat met de verhaalsschade.
ring. De rechtbank heeft dit beroep verwor-
partij, met het oog op toewijzing van de vor-
2. Stuitende werking. Instellen van een eis.
pen en de vordering grotendeels toegewezen.
dering rechterlijke (deel)beslissingen ten
Royement. Indien partijen de rechtsgevol-
Het hof heeft het beroep op verjaring geho-
aanzien van onderscheiden elementen daar-
gen van het royement niet bij overeen-
noreerd en de vordering alsnog afgewezen.
van nodig zijn – in dezelfde procedure dan wel in een daarmee samenhangende andere
komst hebben geregeld, staat het royement op zichzelf niet eraan in de weg dat de stui-
Hoge Raad
procedure, zoals hier in de arbitrageprocedu-
ting, aangevangen door het instellen van
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van
re over de vraag of GS wanprestatie had
een eis, voorshands voor onbepaalde tijd
het hof dat de verjaringstermijn in
gepleegd – en dat die (deel)beslissingen nog
doorloopt. Behalve de mogelijkheid van een
1997/1998 is gaan lopen. Bij de beoordeling
niet zijn verkregen, behoeft niet eraan in de
regeling tussen partijen, dient te worden
van dit onderdeel wordt het volgende voor-
weg te staan dat de benadeelde voldoende
aangenomen dat eveneens geen sprake
opgesteld. Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor
zekerheid heeft verkregen als hiervoor
meer is van stuitende werking wanneer de
zover hier van belang, dat een rechtsvorde-
omschreven.
gerechtigde afstand heeft gedaan van zijn
ring tot vergoeding van schade verjaart door
Onderdeel 1c klaagt dat het bestreden oor-
recht om de procedure na royement te her-
verloop van vijf jaren na de aanvang van de
deel ontoereikend is gemotiveerd in het licht
vatten, of wanneer de schuldenaar op grond
dag, volgende op die waarop de benadeelde
van de stelling van Allianz dat zij pas in 2009
van de omstandigheden van het geval erop
zowel met de schade als met de daarvoor
bekend is geworden met het feit dat GS
mocht vertrouwen dat de procedure niet
aansprakelijke persoon bekend is geworden.
onvoldoende verhaal biedt. Het gaat in deze
meer hervat zou worden.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad
zaak om benadeling van Allianz door het
moet de eis dat de benadeelde bekend is
onbetaald en onverhaalbaar blijven van haar
(BW art. 3:310 lid 1, 3:316 lid 1 en 2; Rv art.
geworden met zowel de schade als de daar-
vordering op GS. Allianz baseert haar vorde-
246, 247)
voor aansprakelijke persoon aldus worden
ring kort gezegd op verhaalsfrustratie door X,
opgevat dat het hier gaat om een daadwerke-
daarin bestaande dat de door X bewerkstel-
Allianz, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
lijke bekendheid, zodat het enkele vermoe-
ligde of toegelaten handelwijze van GS – te
vs. X, adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
den van het bestaan van schade niet volstaat.
weten, samengevat, het niet afdragen aan
Deze verjaringstermijn begint pas te lopen
Allianz van de aan haar toekomende premie-
Feiten en procesverloop
op de dag na die waarop de benadeelde daad-
gelden en het ‘wegsluizen’ van substantiële
X is bestuurder van de besloten vennoot-
werkelijk in staat is een rechtsvordering tot
bedragen – tot gevolg heeft gehad dat GS
schap met beperkte aansprakelijkheid GS. In
vergoeding van de door hem geleden schade
haar verplichtingen jegens Allianz niet kan
1996 is tussen Allianz en GS een agentuur-
in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de
nakomen en dat GS geen verhaal biedt. X
overeenkomst tot standgekomen en heeft
benadeelde voldoende zekerheid – die niet
treft volgens Allianz persoonlijk een ernstig
Allianz aan GS een volmacht verleend om in
een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft
verwijt voor de betalingsonmacht van GS.
naam en voor rekening van Allianz verzeke-
verkregen dat de schade is veroorzaakt door
Allianz heeft ter onderbouwing van haar stel-
ringsovereenkomsten aan te gaan en premie-
tekortschietend of foutief handelen van de
lingen gewezen op het rapport van Deloitte
gelden te innen. In 1997 heeft Allianz de
betrokken persoon. Het antwoord op de
& Touche. De klacht houdt in dat bekendheid
agentuurovereenkomst ontbonden wegens
vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is
in 1997/1998 met bedoelde gedragingen van
tekortkoming door GS. In 1998 heeft Deloitte
gaan lopen, is afhankelijk van alle terzake
X nog niet meebrengt dat toen ook bekend-
& Touche op verzoek van Allianz een rapport
dienende omstandigheden. (HR 9 oktober
heid bestond met de onderhavige verhaals-
opgesteld, waaruit blijkt dat premiegelden
2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4850, NJ 2012/193
schade, nu die laatste bekendheid eerst ont-
uit het polissenbestand van GS op een voor
(Stadskanaal vs. Deloitte & Touche) en HR 9
stond nadat in 2009 gebleken was dat GS
Allianz onbekende bankrekening binnenkwa-
juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688, NJ
geen verhaal meer bood voor de vordering
men en dat X diverse bedragen van deze
2012/194). Volgens onderdeel 1a heeft het
van Allianz. De klacht is gegrond. Allianz
bankrekening heeft overgeboekt naar andere
hof miskend dat de verjaringstermijn pas is
betoogt terecht dat bekendheid met gedra-
bankrekeningen dan die van Allianz. In 1998
gaan lopen op het moment dat Allianz daad-
gingen van X die later de oorzaak van de
is Allianz een gerechtelijke procedure tegen
werkelijk in staat was om tegen X een rechts-
schade blijken te zijn, niet betekent dat de
X begonnen. Deze is op 18 februari 1999 op
vordering tot schadevergoeding in te stellen
verjaringstermijn een aanvang neemt, nu het
de rol doorgehaald voordat een vonnis was
‘die voor toewijzing vatbaar was’. Tot 2009
in dit verband erop aankomt of de benadeel-
2942
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
de met de schade bekend is geworden. De
leidt). Blijkens de wetsgeschiedenis bij art.
meer zou hervatten.
schade waarvan Allianz vergoeding vordert,
3:316 BW kan bij de zinsnede ‘of op andere
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
bestaat erin dat zij haar vordering op GS niet
wijze is geëindigd’, voor zover hier van
komstig de conclusie van de plv. P-G.
kan verhalen. Het ‘wegsluizen’ van door GS
belang, onder meer worden gedacht aan
De plv. P-G bespreekt onder 12-14 de aanvang
ten behoeve van Allianz ontvangen premie-
afstand van instantie of aan het geval van
van de verjaringstermijn. Zij meent (onder 17)
gelden behoeft echter niet zonder meer een
een schikking tussen partijen gevolgd door
dat onderdeel 1c faalt. Onder 23-26 bespreekt
verhaalstekort bij GS tot gevolg te hebben.
royement (vergelijk. Parl. Gesch. Boek 3, p.
zij de vraag of de stuitende werking van een
Daarbij is van belang dat enkel vaststaat dat
934). Het ‘op andere wijze’ eindigen van de
ingestelde eis voortduurt nadat de procedure
de bewuste premiegelden zijn overgemaakt
procedure wordt evenwel niet bewerkstelligd
op de rol is doorgehaald.
naar andere bankrekeningen dan die van
door een enkele doorhaling op de rol. Art.
Allianz. Onduidelijk is gebleven of een deel
246 lid 2 Rv – dat ook het in dit geval toepas-
van de premiegelden mede ten gunste is
selijke recht van voor 2002 weergeeft –
gekomen van GS, doordat andere schuldei-
bepaalt immers dat de enkele doorhaling op
sers van GS daarmee zijn betaald. Bovendien
de rol geen rechtsgevolgen heeft; het voegt
14 november 2014, nr. 13/05262
heeft Allianz gesteld dat X bij herhaling
daaraan toe dat partijen de rechtsgevolgen
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
heeft aangevoerd dat deze gelden nog steeds
bij overeenkomst kunnen bepalen. Uit de
Spapens, C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-
op een bankrekening van GS staan. Nu het
memorie van toelichting bij deze bepaling
van de Broek; A-G mr. J. Spier)
hof hierop niet is ingegaan, is reeds daarom
volgt dat met de figuur van de doorhaling
ECLI:NL:HR:2014:3241
zijn oordeel dat Allianz al in 1997 of 1998
een louter administratieve mogelijkheid
met deze schade bekend is geworden, onbe-
wordt geboden om een zaak van de rol te
Vervolg op HR 18 februari 2000,
grijpelijk gemotiveerd. Daarbij komt nog dat
krijgen, zonder dat daaraan op zichzelf
ECLI:NL:HR:2000:AA4872, NJ 2000/309, en
de omstandigheid dat Allianz op basis van de
bepaalde rechtsgevolgen zijn verbonden
op HR 8 december 2006,
uit het rapport van Deloitte & Touche geble-
(Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 415). Dat
ECLI:NL:HR:2006:AY8286. Iemand heeft het
ken gedragingen van X bedacht kon zijn op
laatste is, zo volgt uit de bepaling en de
auteursrecht op een spel. Een supermarkt
de mogelijkheid van een verhaalstekort bij
memorie van toelichting, aan partijen om te
maakt inbreuk op dit auteursrecht door het
GS en op daaruit voortvloeiende schade van
regelen. Indien partijen de rechtsgevolgen
spel aan te bieden aan haar klanten. De
Allianz, niet meebrengt dat omtrent deze
van het royement niet bij overeenkomst heb-
auteursrechthebbende vordert winstaf-
schade voldoende zekerheid bestaat. Ook om
ben geregeld, staat het royement op zichzelf
dracht, vermeerderd met compensatoire
deze reden heeft het hof zijn bestreden oor-
dus niet eraan in de weg dat de stuiting, aan-
rente. HR: 1. Winstafdracht. Begroting.
deel onvoldoende gemotiveerd aangezien dit
gevangen door het instellen van een eis,
Indien de inbreukmaker niet voldoet aan
in de kern is gegrond op bekendheid van
voorshands voor onbepaalde tijd doorloopt.
zijn verplichting om rekening en verant-
Allianz met het (uit het rapport van Deloitte
Behalve ingevolge de in de wet voorziene
woording af te leggen, kan de rechter daar-
& Touche kenbare) foutief handelen van X.
mogelijkheid van een regeling tussen partij-
uit de gevolgtrekking maken die hij gera-
Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel dat
en, dient te worden aangenomen dat even-
den acht. Het belang van een effectieve
na het royement in 1999 van de procedure
eens geen sprake meer is van stuitende wer-
auteursrechtelijke bescherming brengt niet
tegen X, aan de in die procedure ingestelde
king wanneer de gerechtigde afstand heeft
mee dat genoemde gevolgtrekking slechts
eis geen (voortdurende) stuitende werking
gedaan van zijn recht om de procedure na
kan zijn dat de maximaal mogelijk behaal-
toekomt. Bij de beoordeling van de klachten
royement te hervatten, of wanneer de schul-
de winst in aanmerking wordt genomen. 2.
wordt het volgende vooropgesteld. Art. 3:316
denaar op grond van de omstandigheden van
Geding na cassatie en verwijzing. De oor-
lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een
het geval erop mocht vertrouwen dat de
spronkelijk gedaagde heeft voor het eerst
rechtsvordering wordt gestuit door het
bewuste procedure niet meer hervat zou wor-
in de procedure na de tweede verwijzing
instellen van een eis, alsmede door iedere
den. Uit het voorgaande volgt dat het hof
het verweer gevoerd dat de compensatoire
andere daad van rechtsvervolging van de zij-
zijn bestreden oordeel ten onrechte erop
rente pas toewijsbaar is vanaf 1997. Nu niet
de van de gerechtigde, die in de vereiste
heeft gebaseerd dat de in de eerdere proce-
blijkt dat de oorspronkelijk eiser deze uit-
vorm geschiedt. Ingevolge art. 3:316 lid 2 BW
dure door Allianz ingestelde eis niet tot toe-
breiding van de rechtsstrijd heeft aanvaard,
is, indien een ingestelde eis niet tot toewij-
wijzing heeft geleid en niet gesteld of geble-
heeft het het hof dit verweer ten onrechte
zing leidt, de verjaring slechts gestuit indien
ken is dat die eis alsnog tot toewijzing kan
in zijn beoordeling betrokken.
binnen zes maanden nadat het geding door
leiden. Beslissend is immers of dat geding,
het in kracht van gewijsde gaan van een uit-
zonder toewijzing van de ingestelde eis, is
(Aw art. 27a; BW art. 6:104; Rv art. 21, 22, 152
spraak of op andere wijze is geëindigd, een
geëindigd. Nu het einde van het geding niet
lid 2)
nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog tot
door het royement alleen wordt bewerkstel-
toewijzing leidt (eerste zin), en geldt voorts
ligd, slaagt de hierop gerichte rechtsklacht
A, adv. mr. K. Teuben, vs. Jumbo, adv. mrs. T.
dat een daad van rechtsvervolging de verja-
van onderdeel 2a. Voorts zijn gegrond de in
Cohen Jehoram en V. Rörsch.
ring niet stuit indien zij wordt ingetrokken
onderdeel 2c aangevoerde motiveringsklach-
(tweede zin). Uit deze bepalingen volgt dat
ten tegen het oordeel dat X niet meer
Feiten en procesverloop
het instellen van een eis in rechte slechts
behoefde te verwachten dat de geroyeerde
In 1986 heeft A het zogenoemde ‘Shopping-
dan geen stuitende werking heeft, indien zij
procedure opnieuw zou worden opgebracht.
spel’ ontwikkeld. Vanaf 1989 heeft De Boer in
niet tot toewijzing leidt en het geding ‘door
De door het hof in aanmerking genomen
haar winkels via een spaaractie het ‘Sjopspel’
het in kracht van gewijsde gaan van een uit-
omstandigheden zijn onvoldoende voor het
aan haar klanten ter beschikking gesteld.
spraak of op andere wijze is geëindigd’ (zon-
oordeel dat X vanaf enig moment tussen het
Jumbo is rechtsopvolger van De Boer.
der dat binnen een termijn van zes maanden
royement in 1999 en 2009 erop mocht ver-
In dit geding heeft A vorderingen ingesteld
een nieuwe eis is ingesteld die tot toewijzing
trouwen dat Allianz het eerdere geding niet
wegens inbreuk op zijn auteursrecht. De
2119
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2943
Rechtspraak
Rechtbank Assen en het Hof Leeuwarden
ker handelt in strijd met zijn verplichting tot
zin van art. 27a Aw gevolgtrekkingen ten
hebben de vorderingen afgewezen. Bij HR 18
het afleggen van rekening en verantwoording
nadele van De Boer gemaakt uit dat niet
februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4872, NJ
op de voet van art. 27a Aw, kan de rechter de
bewaren, in het bijzonder door onduidelijkhe-
2000/309, is het arrest van het Hof Leeuwar-
inbreukmaker in de gelegenheid stellen hier-
den of onzekerheden in het door De Boer
den vernietigd en het geding verwezen naar
aan alsnog te voldoen. Uit het niet naleven
geleverde bewijs voor haar rekening te laten
het Hof Arnhem. Dit hof heeft De Boer als-
van de verplichting tot het afleggen van reke-
komen en door De Boer volledig te belasten
nog veroordeeld tot betaling van schadever-
ning en verantwoording kan de rechter de
met de kosten van de deskundigen. Tot een
goeding van € 28 508, te vermeerderen met
gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
andere waardering van het getuigenbewijs
compensatoire interessen. Bij HR 8 december
In een zodanig geval is immers sprake van
was het hof niet gehouden (art. 152 lid 2 Rv).
2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8286 is het arrest
een situatie waarin een partij handelt in
Verder heeft het hof kennelijk een zo realis-
van het hof Arnhem vernietigd, kort gezegd
strijd met haar verplichting om de voor de
tisch mogelijke schatting willen maken van
omdat het hof niet in het midden had
beslissing van belang zijnde feiten volledig
de door De Boer behaalde winst. Dusdoende
mogen laten of De Boer met de Sjopspelactie
en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv).
heeft het hof bij de toepassing van de hier-
winst heeft behaald. Het geding is verwezen
Indien de rechter een partij heeft gelast in
voor vermelde regels de tekst en strekking
naar het Hof Amsterdam. Dit hof heeft De
verband met de beoordeling van een vorde-
van art. 27a Aw in aanmerking genomen. Het
Boer veroordeeld tot een winstafdracht van
ring op de voet van art. 27a Aw, bepaalde stel-
hof was op grond van die regels niet gehou-
€ 86 840, met compensatoire interessen van-
lingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak
den tot het maken van de door het onderdeel
af 9 april 1997.
betrekking hebbende bescheiden over te leg-
bepleite verdergaande gevolgtrekkingen. Op
gen en die partij dit nalaat, zal dat in het
het voorgaande stuit het onderdeel af.
Hoge Raad
algemeen niet gerechtvaardigd zijn indien
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van
Onderdeel 1 betoogt dat art. 27a Aw vereist
die partij de verlangde bescheiden zonder
het hof dat de compensatoire rente eerst
dat bij de bepaling van de winst (in beginsel)
goede grond niet heeft bewaard. Ook daaruit
vanaf 9 april 1997 toewijsbaar is. De Boer
dient te worden uitgegaan van de hoogste
kan de rechter de gevolgtrekking maken die
heeft voor het eerst in de procedure na de
schatting van de mogelijk behaalde winst. Bij
hij geraden acht (art. 22 Rv). Anders dan
tweede verwijzing het verweer gevoerd dat
de beoordeling van het onderdeel wordt het
onderdeel 1 betoogt, brengt het belang van
de compensatoire rente pas toewijsbaar is
volgende vooropgesteld. Volgens art. 27a Aw
een effectieve auteursrechtelijke bescher-
vanaf 7 mei 1997. Nu niet blijkt dat A deze
kan de maker of zijn rechtverkrijgende vorde-
ming niet mee dat genoemde gevolgtrekking
uitbreiding van de rechtsstrijd heeft aan-
ren, naast schadevergoeding, dat degene die
slechts kan zijn dat de maximaal mogelijk
vaard, slaagt de klacht dat het hof dit ver-
inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt,
behaalde winst in aanmerking wordt geno-
weer van De Boer ten onrechte in zijn beoor-
wordt veroordeeld de door deze ten gevolge
men. Art. 27a Aw heeft immers betrekking op
deling heeft betrokken. De Hoge Raad kan
van de inbreuk genoten winst af te dragen en
de daadwerkelijk genoten winst. Deze dient
zelf de zaak afdoen.
dienaangaande rekening en verantwoording
te worden begroot met inachtneming van
Volgt vernietiging voor zover de compensa-
af te leggen. De strekking hiervan is de effec-
alle relevante feiten en omstandigheden. In
toire rente is toegewezen vanaf 9 april 1997,
tiviteit van de mogelijkheden ter voorkoming
dit verband is van belang dat de tekst en
toewijzing van de compensatoire rente met
en bestrijding van piraterij van auteursrech-
strekking van art. 27a Aw geen aanknopings-
ingang van 1 november 1989 en verwerping
telijk beschermde werken te verbeteren
punt bieden voor de opvatting dat de vorde-
voor het overige.
(Kamerstukken II, 1986-1987, 19921, nr. 3, p.
ring tot winstafdracht een punitief karakter
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
2-3). Art. 27a Aw, waaraan mede dezelfde
heeft. Dit laat evenwel onverlet dat de hem in
dat de vordering van A ter zake van de rente
gedachte ten grondslag ligt als aan art. 6:104
art. 21 en 22 Rv gegeven bevoegdheid de
een schijnconstructie is waar het hof door-
BW, biedt de auteursrechthebbende de moge-
rechter aanleiding kan geven onzekerheden
heen heeft geprikt en dat onderdeel 3 langs
lijkheid in geval van inbreuk schadevergoe-
met betrekking tot de omvang van de te
de gedachtegang van het hof heen gaat (4.30-
ding te verkrijgen, begroot op het bedrag van
begroten winst in het nadeel van de inbreuk-
4.33.2).
de door de inbreukmaker met de inbreuk
maker te laten werken. Het Hof Arnhem
behaalde winst, juist teneinde de rechtheb-
heeft in de procedure na de eerste verwijzing
bende tegemoet te komen indien zijn schade
geoordeeld dat De Boer tijdens de lopende
Hoge Raad (strafkamer)
moeilijk aantoonbaar is, maar de aanwezig-
procedure alle (financiële) gegevens met
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
heid van enige (vorm van) schade aanneme-
betrekking tot het Sjopspel had behoren te
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
lijk is (vgl. HR 16 juni 2006,
bewaren, en dat, nu zij dit niet heeft gedaan,
straf(proces)recht Radboud Universiteit
ECLI:NL:HR:2006:AU8940, NJ 2006/585 (Keco-
de gevolgen daarvan voor haar rekening
Nijmegen.
fa vs. Lancôme)). Art. 27a Aw laat de rechter
komen. Dit oordeel is in de tweede cassatie-
een grote mate van vrijheid bij het vaststel-
procedure niet bestreden. Het onderdeel
len van de wijze van winstberekening (vgl.
voert dus terecht aan dat genoemd oordeel
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533, NJ
bij de beoordeling na de tweede verwijzing
2013/503 (Rubik vs. Beckx)). Indien, zoals in
tot uitgangspunt strekte. In de procedure na
11 november 2014, nr. 12/04897
dit geval, de inbreukmaker niet voldoet aan
de tweede verwijzing heeft het hof onder
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
zijn verplichting om ter zake van de door de
ogen gezien dat De Boer tijdens de procedure
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg)
inbreuk genoten winst rekening en verant-
niet alle gegevens met betrekking tot het
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
woording af te leggen, dient de rechter die
Sjopspel heeft bewaard en heeft het daaruit
kende tot vernietiging van het bestreden
omstandigheid bij zijn begroting in aanmer-
kennelijk, overeenkomstig de hiervoor ver-
arrest voor zover dat aan het oordeel van de
king te nemen. Art. 27a Aw voorziet niet in
melde regels, de gevolgtrekkingen gemaakt
Hoge Raad is onderworpen; adv. mr. G.G.J.
een sanctie voor het geval die verplichting
die het hof geraden achtte. Het hof heeft
Knoops en mr. S.C. Post, beiden Amsterdam)
niet wordt nageleefd. Indien de inbreukma-
immers bij de vaststelling van de winst in de
ECLI:NL:HR:2014:3149
2944
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2120
Rechtspraak
(Sr art. 55, 288; WVW 1994 art. 6, 175; Sv art.
gen en/of brandhaspels) en welke poging
afstand waarover hij de weg kon overzien en
423)
doodslag werd gepleegd met het oogmerk
waarover deze vrij was. Hij heeft de rolpoort
om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
zien dichtgaan en heeft een persoon bij het
Voorwaardelijk opzet bij vluchtende ver-
en aan de andere deelnemer straffeloosheid
uiteinde van de rolpoort zien staan. Hij heeft
dachte op de dood van het slachtoffer: in
en het bezit van het wederrechtelijk verkre-
toen niet afgeremd, maar is kennelijk met
casu ontoereikende motivering gelet op het
gene te verzekeren,
onverminderde snelheid blijven doorrijden
gevoerde verweer dat de verdachte pas een
(feit 1B:) dat hij “als verkeersdeelnemer met
in een poging om te ontvluchten. Daarbij
fractie van een seconde voor de botsing met
een motorrijtuig personenauto, als bestuur-
heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aan-
het hek het slachtoffer heeft waargenomen,
der, rijdende over de weg, het Gielekespad,
vaard dat hij de poort en/of het slachtoffer
terwijl de gebezigde bewijsmiddelen ele-
gelegen aan de weg Heesterseweg, zich zoda-
zou raken.’
menten bevatten die de lezing van de ver-
nig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
Het middel richt zich tegen de motivering
dachte ondersteunen.
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
van de bewezenverklaring van het (voorwaar-
Sanctieoplegging in hoger beroep in geval
door roekeloos met hoge snelheid onbesuisd
delijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1].
van samenloop van feiten terwijl niet tegen
af te rijden op een hek dat op dat moment
het vonnis in zijn geheel maar slechts
werd gesloten door [slachtoffer 1], waardoor
tegen een of meer van die feiten hoger
bij die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel,
Hoge Raad, derde middel onder meer:
beroep is ingesteld: het hof zal dan – in
te weten een schedelbasisfractuur en een
2.3. Blijkens hetgeen het Hof heeft overwo-
geval van vernietiging ten aanzien van de
kneuzing van de hersenstam en een gebro-
gen, heeft het Hof opzet van de verdachte op
sanctieoplegging – op de voet van art. 423
ken schouder en een gebroken bekken en
het overlijden van [slachtoffer 2] in de vorm
lid 4 Sv voor de niet aan zijn oordeel onder-
een kneuzing van de longen is ontstaan.’
van voorwaardelijk opzet bewezen geacht.
worpen feiten de sanctie moeten bepalen.
Gelet op de gebezigde bewijsvoering en in
Het staat het hof niet vrij daarbij omstan-
Inleiding derde middel:
het licht van hetgeen namens de verdachte is
digheden te betrekken die in eerste aanleg
De raadsman van de verdachte heeft in hoger
aangevoerd behoeft dat oordeel evenwel
niet aan de orde zijn geweest.
beroep onder meer aangevoerd: ‘Met betrek-
nadere motivering.
king tot het (voorwaardelijk) opzet is door de
Blijkens zijn nadere bewijsoverweging heeft
Inleiding:
verdediging - kort samengevat - aangevoerd
het Hof zijn oordeel dat de verdachte bewust
Verdachte is veroordeeld wegens ‘De een-
dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat [ver-
de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat
daadse samenloop van 1A. poging tot dood-
dachte] - in de 2 seconden reactietijd - de
[slachtoffer 2] tijdens de vlucht door de auto
slag, voorafgegaan van een strafbaar feit en
kans op een botsing bewust heeft aanvaard,
zou worden aangereden, gegrond op zijn
gepleegd met het oogmerk om, bij betrap-
en er dus geen sprake is van het “willens en
vaststelling dat de verdachte heeft gezien dat
ping op heterdaad, aan zichzelf of andere
wetens” blootstellen aan de aanmerkelijk
de poort door [slachtoffer 2] werd gesloten.
deelnemers aan dat feit straffeloosheid en
kans dat het gevolg zal optreden aanwezig is.’
Daarbij heeft het Hof in aanmerking geno-
het bezit van het wederrechtelijk verkregene
Het hof heeft omtrent het opzet van de
men dat er nog maar een smalle en kleiner
te verzekeren’ en ‘1B. overtreding van artikel
bestuurder onder meer overwogen: ‘Het hof
wordende opening was aan de zijde van de
6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de
wil aannemen - zoals door de raadsman
poort waar [slachtoffer 2] zich bevond en dat
schuld bestaat in roekeloosheid en het een
betoogd - dat [verdachte] en [getuige 1] tij-
de verdachte niet heeft afgeremd of is uitge-
ongeval betreft waardoor een ander lichame-
dens hun vlucht in paniek zijn geweest, maar
weken. Een en ander vormt evenwel, in het
lijk letsel wordt toegebracht’. Verdachte is
deze paniek ging naar het oordeel van het
licht van het gevoerde verweer dat samenge-
voor deze feiten veroordeeld tot een gevan-
hof niet zo ver dat zij geen enkele wilsvrij-
vat inhoudt dat de verdachte pas een fractie
genisstraf van twaalf maanden. Voorts heeft
heid meer hadden. Het hof wijst er in dit ver-
van een seconde voor de botsing met het hek
het hof de straf ten aanzien van de niet aan
band op dat beide verdachten welbewust
[slachtoffer 2] heeft waargenomen, onvol-
zijn oordeel onderworpen door de rechter in
handelingen hebben verricht tijdens hun
doende grond voor het oordeel dat de ver-
eerste aanleg onder 2 subsidiair en 3 bewe-
vlucht, zoals het stoppen voor de slagboom,
dachte met voorwaardelijk opzet heeft
zenverklaarde feiten bepaald op een gevan-
uitstappen en openen van de slagboom en
gehandeld. Hetgeen het Hof dienaangaande
genisstraf voor de duur van 12 maanden.
het naar de uitgang rijden. Zij hebben er voor
voorts nog heeft overwogen maakt dat niet
Wat betreft feit 1A en feit 1B houdt de bewe-
gekozen om zich aan een mogelijke aanhou-
anders. Daarbij neemt de Hoge Raad in aan-
zenverklaring onder meer in:
ding te onttrekken. Dat bij hen sprake was
merking dat de gebezigde bewijsmiddelen
(feit 1A:) dat verdachte ‘ter uitvoering van
van paniek en stress staat niet in de weg aan
elementen bevatten die de lezing van de ver-
het door verdachte voorgenomen misdrijf
opzettelijk en doelbewust handelen. (...) Met
dachte ondersteunen, zoals dat de verdachte
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
betrekking tot feit 1B[.] Het hof acht bewe-
slechts zo’n tien meter voor de poort heeft
beroven, met dat opzet met een door hem
zen dat [verdachte] roekeloos heeft gereden.
waargenomen dat deze langzaam dichtging,
bestuurde auto op [slachtoffer 1] is ingere-
[verdachte] is met hoge snelheid over het
terwijl hij met aanmerkelijke snelheid reed.
den en ofwel tegen [slachtoffer 1] is aangere-
Gielekespad naar de uitgang van de Geffense
2.4. Het middel slaagt.
den die zich op dat moment voor de auto
Plassen gereden. Hij was op de vlucht uit
van verdachte bevond en bezig was een hek
vrees aangehouden te worden. Daarbij reed
Inleiding vierde middel:
te sluiten, ofwel tegen een hekwerk is gere-
hij op de verkeerde weghelft van het Giele-
Het middel klaagt met betrekking tot het
den, waarachter [slachtoffer 1] zich bevond,
kespad, dus hij hield niet zoveel mogelijk
onder 1B bewezenverklaarde feit dat het oor-
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
rechts. Kort voor die uitgang is een bocht
deel van het hof dat sprake is van schuld in
misdrijf niet is voltooid, welke vorenom-
naar links, maar [verdachte] heeft kennelijk
de zin van roekeloosheid, onbegrijpelijk is.
schreven poging doodslag werd voorafgegaan
zijn snelheid niet aangepast. Hierdoor was hij
van enig strafbaar feit, te weten het bestelen
niet in staat zijn voertuig na de bocht voor
van [slachtoffer 2] van enig goed (brandslan-
de poort tot stilstand te brengen binnen de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2945
Rechtspraak
Hoge Raad, vierde middel onder meer:
straffen die voor soortgelijke feiten worden
- verdachte heeft de door de rechtbank opge-
opgelegd, niet worden volstaan met een
legde straf reeds uitgezeten, maar krijgt door
3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de onder
andere of lichtere sanctie dan een straf die
de afloop van de zaak in hoger beroep een
1A en 1B bewezenverklaarde feiten toepas-
onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor
hogere gevangenisstraf;
sing gegeven aan art. 55 Sr. Dat brengt mee
de hierna te vermelden duur met zich
- zoals mede blijkt uit een brief d.d. 10 sep-
dat, nu op grond van hetgeen hiervoor is
brengt. Alles overziend acht het hof, conform
tember 2012 van de ouders van de verdachte,
overwogen ’s Hofs beslissingen ter zake van
de eis van de advocaat-generaal, een gevange-
is de verdachte na zijn invrijheidstelling
het onder 1A tenlastegelegde feit in cassatie
nisstraf voor de duur van twaalf maanden
bezig zijn leven op te bouwen met een com-
geen stand houden, ook ’s Hofs beslissingen
een passend en geboden.
binatie van opleiding en werk en heeft hij
ten aanzien van het onder 1B tenlastegeleg-
Met betrekking tot de feiten 2 en 3[.] Het hof
een vriendin leren kennen. Weliswaar weegt
de feit niet in stand kunnen blijven. Het mid-
zal, gelet op artikel 423, vierde lid, [Sv], de straf
dit - afgezet tegen de ernst van de bewezen
del kan daarom buiten bespreking blijven.
ten aanzien van de niet aan zijn oordeel
verklaarde feiten - niet zwaar genoeg om de
onderworpen door de eerste rechter bewezen
verdachte helemaal geen onvoorwaardelijke
Inleiding eerste middel:
verklaarde feiten, te weten feit 2. de gekwalifi-
gevangenisstraf “erbij te geven”, maar die
Het middel klaagt dat het hof in strijd heeft
ceerde poging tot doodslag van [slachtoffer 2]
extra gevangenisstraf wordt door het hof
gehandeld met art. 423 lid 4 Sv, omdat het
en feit 3. het verlaten van een plaats ongeval
beperkt tot een overzienbare periode.’
hof bij het bepalen van de straf voor de fei-
bepalen op een gevangenisstraf voor de duur
Art. 423, vierde lid, Sv luidt: ‘Indien bij
ten 2 en 3 omstandigheden heeft betrokken
van twaalf maanden. Ook hierbij geldt dat
samenloop van meerdere feiten ééne hoofd-
die in eerste aanleg niet aan de orde zijn
gelet op de ernst van het bewezen verklaarde
straf is uitgesproken en het hooger beroep
gekomen.
in de verhouding tot andere strafbare feiten,
slechts ingesteld is ten aanzien van een of
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van
zoals onder meer tot uitdrukking komt in het
meer dier feiten, wordt, in geval van vernieti-
de in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen-
hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in
ging ten aanzien van de straf, bij het arrest
verklaarde feiten veroordeeld tot een gevan-
de straffen die voor soortgelijke feiten worden
de straf voor het andere feit of de andere fei-
genisstraf van achttien maanden.
opgelegd, niet worden volstaan met een ande-
ten bepaald.’
Bij de stukken van het geding bevindt zich
re of lichtere sanctie dan een straf die onvoor-
een akte rechtsmiddel. Die akte houdt in dat
waardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna
de officier van justitie beroep (de Hoge Raad
te vermelden duur met zich brengt.
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
leest: hoger beroep) heeft ingesteld tegen het
Het hof heeft ten laste van de verdachte gelet
4.5. Indien bij samenloop van feiten niet
vonnis van de rechtbank. Voorts bevindt zich
op de volgende omstandigheden:
tegen het vonnis in zijn geheel maar slechts
bij de stukken van het geding een akte parti-
- de mate waarin het bewezen verklaarde
tegen een of meer van die feiten hoger
ele intrekking van het hoger beroep. Die akte
persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij
beroep is ingesteld, zal het Hof - in geval van
houdt in dat de advocaat-generaal het hoger
het slachtoffer [slachtoffer 1] en haar part-
vernietiging ten aanzien van de sanctieopleg-
beroep partieel heeft ingetrokken voor zover
ner [slachtoffer 2]; in dit verband zij her-
ging - op de voet van art. 423, vierde lid, Sv
het betreft de feiten 2 en 3.
haald dat de verdachte wordt veroordeeld ter
voor de niet aan zijn oordeel onderworpen
Het bestreden arrest houdt onder ‘omvang
zake van twee pogingen tot doodslag: een op
feiten de sanctie moeten ‘bepalen’. Dit bete-
van het hoger beroep’ het volgende in: ‘Het
[slachtoffer 2], op wie verdachte tot twee-
kent dat het Hof moet beslissen welk gedeel-
hoger beroep is aanvankelijk door de officier
maal toe is ingereden, en een op [slachtoffer
te van de hoofdstraf en/of bijkomende
van justitie onbeperkt ingesteld, maar later
2], die daardoor ernstig gewond is geraakt,
straf(fen) en/of maatregel(en) geacht
bij akte d.d. 12 september 2012 door de advo-
en voorts is veroordeeld ter zake van het feit
moet(en) worden door de eerste rechter te
caat-generaal ingetrokken voor zover het
dat hij na de aanrijding met [slachtoffer 2] is
zijn opgelegd ter zake van het feit dat of de
betreft de feiten 2 en 3. Ter beoordeling van
doorgereden zonder zich te bekommeren om
feiten die niet aan het oordeel van het Hof
het hof in hoger beroep staat daarom uitslui-
het slachtoffer haar in hulpeloze toestand
is/zijn onderworpen. Het staat het Hof niet
tend hetgeen is ten laste gelegd onder feit 1,
heeft achtergelaten;
vrij daarbij omstandigheden te betrekken die
alsmede de strafoplegging voor de door de
de proceshouding van verdachte; verdachte
in eerste aanleg niet aan de orde zijn
rechtbank onder 2 en 3 bewezen verklaarde
heeft tot in hoger beroep gelogen over de
geweest. (Vgl. HR 2 februari 2010, ECLI:NL:
feiten. Al hetgeen hierna wordt overwogen
omstandigheid dat hij de bestuurder van de
HR:2010:BK3202, r.o. 2.6.).
en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat
personenauto is geweest.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat het Hof
gedeelte van het beroepen vonnis dat aan
Het hof heeft ten gunste van de verdachte
ten onrechte heeft overwogen en beslist dat
het oordeel van het hof is onderworpen, met
gelet op de volgende omstandigheden:
bij het bepalen van de straf voor de feiten 2
dien verstande dat het gerechtshof hierna
- het gaat om een jonge verdachte (hij was
en 3 ten gunste en ten laste van de verdachte
tevens voor de overige, door de eerste rechter
ten tijde van de delicten 18 jaar oud), die wel-
rekening moet worden gehouden met diver-
bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel
iswaar volgens het psychiatrisch rapport d.d.
se hiervoor onder 4.3.3 weergegeven omstan-
423, lid 4, van het Wetboek van Strafvorde-
29 juli 2010 niet lijdende was aan een zieke-
digheden.
ring, na te melden beslissing zal nemen.’
lijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van
4.7. Het middel slaagt.
Het bestreden arrest houdt onder ‘op te leg-
zijn geestvermogens, maar bij wie wel moet
Volgt vernietiging en terugwijzing.
gen straf of maatregel’ het volgende in:
worden gesproken van een matig ontwikkel-
‘Met betrekking tot de feiten 1A en 1B[.] Naar
de persoonlijkheid en van onrijpheid met
het oordeel van het hof kan gelet op de ernst
grote afhankelijkheid van de ouders en een
van het bewezen verklaarde in de verhou-
onvermogen om adequaat te handelen in
ding tot andere strafbare feiten, zoals onder
een acute situatie;
meer tot uitdrukking komt in het hierop
- het recidiverisico wordt door de psychiaters
gestelde wettelijk strafmaximum en in de
en de reclassering laag ingeschat;
2946
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
2121
eist dat de communicatiefase, waarbij de
ontmoeting te realiseren. Het doel van ver-
dader in een langer lopend proces door veel-
dachte daarbij was het plegen van ontuchtige
11 november 2014, nr. 13/01999
vuldig chat- en emailcontact langzaam het
handelen (gemeenschap) met [slachtoffer].
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
vertrouwen wint van het kind, het kind ver-
Het is enkel aan [slachtoffer] te danken dat
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en
leidt tot het delen van intimiteiten en op die
er geen feitelijke ontmoeting heeft plaatsge-
V. van den Brink)
wijze het kind in de digitale wereld vatbaar
vonden. Het enkele feit dat de plaats van de
(na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spronken,
maakt voor seksueel misbruik in de fysieke
ontmoeting nog globaal was doet aan voren-
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
wereld, uitmondt in een voorstel voor een
staande niet af. Daarbij acht het hof nog van
zing; adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden)
ontmoeting en het verrichten van een han-
belang dat verdachte en [slachtoffer] elkaars
ECLI:NL:HR:2014:3140
deling gericht op het realiseren van die ont-
telefoonnummer hadden, zodat op elk
moeting. Er dient aldus sprake te zijn van het
gewenst moment deze ontmoetingsplaats
treffen van concrete voorbereidingen gericht
bekend kon worden. Het hof heeft bij voren-
op het verwezenlijken van de ontmoeting. […]
staand oordeel gelet op het doel en strekking
Grooming, art. 248e Sr: voor strafbaarheid
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van
van artikel 248e van het Wetboek van Straf-
daarvan is onder meer vereist dat de ver-
de navolgende feiten en/of omstandigheden:
recht, te weten het op adequate wijze
dachte ‘een ontmoeting voorstelt’, alsmede
- de gesprekken die verdachte met [slachtof-
bescherming bieden aan minderjarigen
dat hij ‘enige handeling onderneemt
fer] voerde, gingen veelal over seksuele
tegen bedoelingen van pedoseksuelen om
gericht op het verwezenlijken van die ont-
onderwerpen, in het bijzonder dat hij hoopte
daadwerkelijk een situatie te creëren waarin
moeting’. In casu kon het hof aannemen
met haar te vrijen en seks met haar te heb-
zij seksueel contact met die minderjarigen
dat daarvan sprake was nu de verdachte
ben. Hij heeft haar ook gevraagd om aan
kunnen hebben. Het verweer wordt derhalve
concrete voorstellen voor een ontmoeting
hem een naaktfoto te sturen, zodat hij, als ze
verworpen.’
deed, hij druk uitoefende om de ontmoetin-
seks zouden hebben, veel van haar wist. Hij
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
gen snel te laten plaatsvinden en hij zijn
spiegelde het slachtoffer daarbij voor dat het
heeft geoordeeld dat de verdachte enige han-
telefoonnummer heeft gegeven. A-G:
normaal zou zijn om seks te hebben op haar
deling heeft ondernomen gericht op het ver-
anders.
leeftijd. Hij noemde als voorbeeld het feit dat
wezenlijken van een ontmoeting als bedoeld
hij ook seks had met een meisje van 12 jaar,
in art. 248e Sr dan wel dat dit oordeel onbe-
Inleiding:
[betrokkene 2] genaamd;
grijpelijk is. Daartoe is betoogd dat het in art.
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
- verdachte heeft bij herhaling bij [slachtof-
248e Sr voorkomende begrip handeling
gezegd – ‘in Nederland, door middel van een
fer] aangedrongen op een ontmoeting. Hij
gericht op het verwezenlijken van een ont-
geautomatiseerd werk of met gebruikmaking
heeft daartoe voorgesteld om elkaar te ont-
moeting ziet op een uitvoeringshandeling,
van een communicatiedienst met een per-
moeten, in het bos, in het winkelcentrum
gericht op het realiseren van een voorgestel-
soon van wie hij, verdachte, weet dat deze de
Woensel en bij haar thuis. Hij heeft een con-
de ontmoeting.
leeftijd van zestien jaren nog niet heeft
crete middag, avond dan wel tijdstip
bereikt, te weten [slachtoffer], geboren op
genoemd;
Wetsgeschiedenis:
[geboortedatum] 1999, ontmoetingen heeft
- verdachte heeft er bij [slachtoffer] op aange-
De geschiedenis van de totstandkoming van
voorgesteld met het oogmerk ontuchtige
drongen dat zij een plaats voor de ontmoe-
art. 248e Sr houdt onder meer het volgende
handelingen (gemeenschap) met [slachtoffer]
ting zou noemen en heeft er herhaaldelijk op
in: ‘Artikel 23 van het Verdrag verplicht tot
te plegen, terwijl hij, verdachte, daarbij enige
aangedrongen dat de ontmoetingen snel
strafbaarstelling van ‘grooming’. (...) Het gaat
handeling heeft ondernomen gelet op het
zouden plaatsvinden. Hij heeft haar kort
om het op internetsites (in het bijzonder
verwezenlijken van die ontmoeting, immers
samengevat onder druk gezet;
sociale netwerk- en profielsites), of in chat-
heeft hij, verdachte, [slachtoffer] concrete
- verdachte en [slachtoffer] woonden allebei
rooms, nieuwgroepen of MSN-groepen bena-
voorstellen gedaan wat betreft tijd en/of
in Eindhoven; zij wisten dat ook van elkaar.
deren en verleiden van een kind met als uit-
plaats (het bos en winkelcentrum Woensel)
Daarbij wist verdachte dat zij in de wijk
eindelijk doel het plegen van seksueel
van die ontmoeting’.
Woensel woonde. Ze hadden elkaars telefoon-
misbruik met dat kind. ‘Grooming’ is veelal
De verdediging heeft onder meer aangevoerd
nummers. In het kader van het concretiseren
een langerlopend proces waarbij de dader
dat, mede gelet op de wetsgeschiedenis van
van een afspraak geeft verdachte haar zijn
door veelvuldig chat- en e-mailcontact lang-
art. 248e Sr, ‘voor strafbaarheid in het kader
telefoonnummer.
zaam het vertrouwen wint van het kind, het
van “grooming” niet alleen sprake moet zijn
Gelet op voormelde feiten en/of omstandig-
kind verleidt tot het delen van intimiteiten
van een voorstel voor een ontmoeting, maar
heden is het hof van oordeel dat aan boven-
en op die wijze het kind in de digitale wereld
ook van een uitvoeringshandeling gericht op
genoemd vereiste van ‘een voorstel voor een
vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de
het realiseren van de ontmoeting. Dat wijst
ontmoeting en het verrichten van een han-
fysieke wereld. (...) Thans kunnen bepaalde
dus al snel in de richting van een concrete
deling gericht op het realiseren van die ont-
vormen van ‘grooming’ onder de delictsom-
datum, tijd en plaats. Daarvan is in deze zaak
moeting’ is voldaan, nu verdachte voldoende
schrijving van art. 248a Sr worden gebracht.
echter geen sprake. [slachtoffer] heeft niet
concrete plaatsen en tijdstippen voor het
(...) Gedragingen die niet resulteren in het
verteld in welk bos zij ging wandelen. Ook is
hebben van ontmoetingen met [slachtoffer]
plegen van een feitelijke seksuele handeling
niet bekend waar in winkelcentrum Woensel
heeft voorgesteld en voorts het verwezenlij-
of een begin van uitvoering daartoe, vallen
zou worden afgesproken’. De verdediging
ken van deze afspraak heeft getracht af te
evenwel buiten de reikwijdte van artikel 248a
bepleit op grond hiervan vrijspraak.
dwingen door de nodige druk op [slachtoffer]
Sr. De in het Verdrag opgenomen strafbaar-
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
uit te oefenen, haar daartoe zijn telefoon-
stelling richt zich nadrukkelijk op het grijze
verklaring onder meer overwogen: ‘Blijkens
nummer te geven en haar voor te spiegelen
gebied waarin nog geen sprake is van het ple-
de Memorie van Toelichting is voor strafbaar-
dat seks op haar leeftijd normaal was. Ver-
gen van daadwerkelijk seksueel misbruik,
heid van “grooming” ex artikel 248e [Sr] ver-
dachte heeft alles in het werk gesteld een
maar waar wel misbruik wordt gemaakt van
(Sr art. 248e)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2947
Rechtspraak
de open communicatiemogelijkheden op
de volgende vaststellingen:
vens worden opgeslagen. Vervolgens worden
internet om kinderen te benaderen en tot
(i) de verdachte heeft bij herhaling bij het
deze vergeleken met de gegevens die aanwe-
misbruik te verleiden. Voor strafbaarheid is
slachtoffer aangedrongen op een ontmoeting
zig zijn in zogenaamde vergelijkingsbestan-
niet vereist dat het contact op internet daad-
en daartoe voorgesteld elkaar te ontmoeten
den. In deze vergelijkingsbestanden zijn aan-
werkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind
in het bos, in het winkelcentrum en bij haar
wezig kentekens waarvoor de politie om
en dader, of een feitelijk door het kind
thuis, waarbij hij een concrete middag, avond
uiteenlopende redenen belangstelling heeft.
gepleegde seksuele handeling, bijvoorbeeld
dan wel een tijdstip heeft genoemd;
Een reden kan bijvoorbeeld zijn dat er op
voor een webcam. De nadruk ligt meer op de
(ii) de verdachte heeft er bij het slachtoffer
kentekens nog openstaande boetes staan of
communicatiefase; de fase waarin het kind
herhaaldelijk op aangedrongen dat de ont-
dat de eigenaar van dat kenteken gezocht
op internet in chat- en emailverkeer door de
moetingen snel zouden plaatsvinden en hij
wordt. Indien een auto waarvan het kenteken
dader wordt bewerkt en verleid. Uit de
heeft haar onder druk gezet; en
in een dergelijk vergelijkingsbestand staat de
inhoud van de desbetreffende chat- en email-
(iii) de verdachte heeft het slachtoffer in het
camera passeert, geeft de computer een mel-
berichten zal veelal het oogmerk van de
kader van het concretiseren van een afspraak
ding van een zogenaamde “hit”. De politie
dader op het plegen van seksueel misbruik
zijn telefoonnummer gegeven.
kan dan actie ondernemen. Kentekens van
kunnen worden afgeleid. De strafbaarstelling
2.7. Het Hof heeft geoordeeld dat de onder
auto’s die voorbij komen en worden gefoto-
in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van
(ii) en (iii) bedoelde handelingen waren
grafeerd maar die niet in het vergelijkingsbe-
de dader zich concretiseert tot een voorstel
gericht op het verwezenlijken van de voorge-
stand staan zullen geen hit opleveren, omdat
voor een ontmoeting met het kind gevolgd
stelde ontmoeting zoals bedoeld onder (i).
die kentekens niet gezocht worden. Dit wor-
door ‘material acts leading to a meeting’. Er is
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
den de “no-hits” genoemd. Blijkens het pro-
voor strafbaarheid derhalve meer nodig dan
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
jectplan “Digitale surveillance op (snel)
het uitsluitend op internet communiceren
2.8. Het middel faalt.
wegen” van Politie IJsselland (dossierpagina 109 e.v.) wordt met de inzet van het ANPR-
met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Een zodanige verschuiving van de strafbaarheid naar de voorfase
2122
systeem beoogd: “de bestrijding van criminaliteit en het monitoren van de bewegingen van criminelen”. Binnen de regio IJsselland
zou te ver voeren en is bovendien niet goed handhaafbaar. Voor de strafwaardigheid is
11 november 2014, nr. 13/04769
werd destijds onderzoek gedaan naar auto-
het wezenlijk dat de communicatiefase uit-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
diefstallen, waarbij de modus operandi (hen-
mondt in een voorstel voor een ontmoeting
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
gelen van autosleutels uit brievenbussen)
en het verrichten van een handeling gericht
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
was opgevallen. Binnen dat onderzoek was
op het realiseren van die ontmoeting. Deze
kende tot verwerping; adv. mr. R.B.J.G.
gebleken van mogelijke betrokkenheid van
gedragingen onderstrepen de vastheid van
Baggen, Arnhem)
een tweetal voertuigen, te weten een Volks-
het voornemen van de dader om zijn digitaal
ECLI:NL:HR:2014:3142
wagen Golf met kenteken [AA-00-BB] en een Renault Laguna met kenteken [CC-00-DD]. In
misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. Vanuit het oog-
(EVRM art. 8; Sv art. 359a; Wet politiegege-
het projectplan ANPR van de regiopolitie IJs-
punt van een effectieve bescherming van
vens art. 1, 3, 8)
selland was bepaald dat gegevens die via ANPR waren verkregen maximaal zeven
kinderen is het zaak dat tegen deze gedragingen strafrechtelijk kan worden opgetreden.
Het verwerken van uit ‘Automatic Number
dagen bewaard mochten worden. Binnen die
Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake
Plate Recognition’ (ANPR) verkregen politie-
termijn zijn de hiervoor genoemde kente-
zijn wanneer de dader zich begeeft naar de
gegevens levert in casu geen vormverzuim
kens telkens handmatig vergeleken met de
voor de ontmoeting afgesproken plek, het
op als bedoeld in art. 359a lid 1 Sv, onder
kentekens die verzameld waren in de ANPR-
slachtoffer van een routebeschrijving naar
meer erop gelet dat de opsporingsambtena-
database. Dat heeft geleid tot meerdere hits,
die plek voorziet of anderszins concrete voor-
ren tot het verwerken van die gegevens
welke hits door de rechtbank voor het bewijs
bereidingen treft gericht op het verwezenlij-
bevoegd waren op grond van art. 1 lid 1, 3
zijn gebruikt.
ken van de ontmoeting. (...) ‘Grooming’ kan in
lid 1, 8 lid 1 Wet politiegegevens.
Beoordeling[.] Voor het gebruik van de gegevens verkregen via het systeem van het ANPR
feite als een voorbereidingshandeling worden aangemerkt. Gelet op het voorbereidend
Inleiding:
bestaat geen specifieke wettelijke grondslag.
karakter acht ik de voorgestelde strafbedrei-
Ten laste van de verdachte heeft het hof
Derhalve moet worden teruggevallen op de
ging van ten hoogste twee jaar gevangenis-
bewezenverklaard dat hij de hem onder 1 tot
algemene regels op het gebied van het verza-
straf of een geldboete van de vierde categorie
en met 22 telkens tenlastegelegde - kort
melen van gegevens ten behoeve van politie-
passend.’ (Kamerstukken II 2008/09, 31810, 3,
gezegd - (poging tot) autodiefstal door mid-
onderzoeken zoals die zijn neergelegd in de
p. 6-7, 9).
del van valse sleutels heeft begaan. Voor het
Wet politiegegevens (Wpg). Artikel 1 onder a
bewijs is gebruik gemaakt van gegevens die
Wpg omschrijft politiegegevens als “elk gege-
Hoge Raad, onder meer:
verkregen zijn door middel van Automatic
ven betreffende een geïdentificeerde of identi-
2.5. Voor strafbaarheid van ‘grooming’ is
Number Plate Recognition (ANPR).
ficeerbare natuurlijke persoon dat in het
naast de in art. 248e Sr genoemde overige
Het hof overweegt daarover onder meer:
kader van de uitoefening van de politietaak
vereisten onder meer vereist dat de verdach-
‘ANPR-gegevens[.] Feiten[.] Het (...) verweer
wordt verwerkt”. Indirect kan een kenteken
te ‘een ontmoeting voorstelt’, alsmede dat hij
ziet op het gebruik van de gegevens die ver-
leiden tot de identificatie van een persoon.
‘enige handeling onderneemt gericht op het
kregen zijn door middel van Automatic Num-
Dat betekent dat in casu het kenteken dat via
verwezenlijken van die ontmoeting’. Alleen
ber Plate Recognition (ANPR). Dat is een sys-
het ANPR-systeem is verkregen een politiege-
om deze vereisten gaat het in cassatie.
teem dat gebruik maakt van kenteken
geven is. Ingevolge het bepaalde in artikel 3,
2.6. Het Hof heeft zijn oordeel dat is voldaan
lezende camera’s. De kentekens van passeren-
eerste lid, Wpg mogen politiegegevens slechts
aan deze vereisten gebaseerd op onder meer
de voertuigen worden gescand en die gege-
worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk
2948
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
is voor de bij of krachtens deze wet geformu-
heeft geleid. Die situatie doet zich echter niet
Number Plate Recognition’ (hierna: ANPR)
leerde doeleinden. Artikel 8, eerste lid, Wpg
voor. Middels het systeem is niet meer
verkregen politiegegevens geen onherstel-
bepaalt dat politiegegevens kunnen worden
geconstateerd dan dat twee voertuigen met
baar vormverzuim als bedoeld in art. 359a
verwerkt met het oog op de uitvoering van de
voor deze zaak relevante kentekens op zekere
lid 1 Sv oplevert, getuigt van een onjuiste
dagelijkse politietaak. De memorie van toe-
momenten het scanpunt zijn gepasseerd. Een
rechtsopvatting.
lichting op de Wpg omschrijft de “dagelijkse
van de kentekens stond op naam van ver-
politietaak”, onder andere, als “eenvoudig
dachte, het andere op naam van de vriendin
Hoge Raad, onder meer:
recherchewerk”. Daaronder wordt, wederom
van de medeverdachte. Zo dit al enige beper-
2.5. In de onderhavige zaak heeft het Hof
onder andere, verstaan het onderzoek naar
king van de persoonlijke levenssfeer van ver-
- voor zover voor de beoordeling van het
diefstallen. Het ANPR-systeem beoogt “de
dachte oplevert, dan is dat zeker niet meer
middel van belang - het volgende vastgesteld.
bestrijding van criminaliteit en het monito-
dan een beperkte. De slotsom is dat van een
In verband met een onderzoek naar autodief-
ren van de bewegingen van criminelen”. Die
onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in
stallen heeft de politie van de Regio IJssel-
doelstelling is weliswaar ruim omschreven
artikel 359a Wetboek van strafvordering niet
land de kentekengegevens van twee voertui-
met als gevolg dat de grenzen daarvan lastig
is gebleken. Het verweer faalt.’
gen, die mogelijk bij die diefstallen betrokken
bepaalbaar zijn, maar voor deze zaak is slechts
De volgende bepalingen van de Wet politie-
waren, handmatig vergeleken met kentekens
van belang of die doelstelling redelijkerwijs
gegevens zijn van belang:
die waren verkregen door middel van ANPR,
kan worden gezien als een uitwerking van het
- art. 1 (oud): ‘In deze wet en de daarop berus-
zijnde een systeem waarin kentekens van
wettelijk begrip “dagelijkse politietaak”, zoals
tende bepalingen wordt verstaan onder: a.
voertuigen die een camera passeren, worden
hiervoor uitgewerkt. In het projectplan “Digi-
politiegegeven: elk gegeven betreffende een
gescand en opgeslagen. In een project van de
tale surveillance op (snel)wegen” (dossierpagi-
geïdentificeerde of identificeerbare natuurlij-
Politie IJsselland dat tot doel had ‘de bestrij-
na 114) wordt de bestrijding van diefstal, uit-
ke persoon dat in het kader van de uitoefe-
ding van criminaliteit en het monitoren van
drukkelijk als doelstelling van het
ning van de politietaak wordt verwerkt; b.
de bewegingen van criminelen’, was bepaald
ANPR-systeem genoemd. Waar het ANPR-sys-
politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 2
dat gegevens die via ANPR waren verkregen,
teem dus is ontwikkeld met het oog op
en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993; c. ver-
maximaal zeven dagen mochten worden
bestrijding van diefstal en recherchewerk ten
werken van politiegegevens: elke handeling of
bewaard. Genoemde handmatige vergelijking
behoeve van de opsporing van gepleegde dief-
elk geheel van handelingen met betrekking
vond plaats in het kader van dit project en
stallen als dagelijkse politietaak kan worden
tot politiegegevens, waaronder in ieder geval
binnen deze periode van zeven dagen. Gecon-
aangemerkt is de wettelijke basis voor het
het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren,
stateerd is dat de kentekens van voormelde
ANPR-systeem aanwezig. Ingevolge artikel 8
bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen,
twee voertuigen ‘op zekere momenten het
lid 1 Wpg kunnen politiegegevens worden
gebruiken, vergelijken, verstrekken door mid-
scanpunt zijn gepasseerd’. Een van de kente-
verwerkt gedurende één jaar na de eerste ver-
del van doorzending, verspreiding of enige
kens stond op naam van de verdachte, het
werking. In deze zaak zijn de gegevens telkens,
andere vorm van terbeschikkingstelling,
andere op naam van de vriendin van de
conform het projectplan, verwerkt binnen
samenbrengen, met elkaar in verband bren-
medeverdachte. Deze gegevens zijn voor het
zeven dagen na de eerste verwerking. Ook in
gen, alsmede het afschermen, uitwissen of
bewijs gebruikt.
zoverre is derhalve gehandeld binnen het
vernietigen van politiegegevens. (...)’
2.6. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor
bestaande wettelijk kader. Van belang is in dit
- art. 2, eerste lid: ‘Deze wet is van toepassing
onder 2.4 weergegeven overwegingen geoor-
verband dat noch de wet (Wpg) noch de
op de verwerking van politiegegevens die in
deeld dat geen sprake is van een vormver-
memorie van toelichting daarop noch het pro-
een bestand zijn opgenomen of die bestemd
zuim in de zin van art. 359a Sv op de grond
jectplan van verwerking uitsluit gegevens die
zijn daarin te worden opgenomen.’
dat, zo met het verwerken binnen zeven
betrekking hebben op voertuigen die niet een
- art. 3 (oud): ‘1. Politiegegevens worden
dagen van uit ANPR verkregen gegevens voor
onmiddellijke hit opleverden op het moment
slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk
het achterhalen van verkeersbewegingen van
dat het kenteken daarvan werd gescand. Het
is voor de bij of krachtens deze wet geformu-
twee specifieke voertuigen al een inbreuk is
projectplan heeft uitdrukkelijk tot uitgangs-
leerde doeleinden. 2. Politiegegevens worden
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
punt genomen dat alle kentekens worden
slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig
de verdachte, dit niet méér dan een beperkte
opgeslagen in een tijdelijk bestand met een
zijn verkregen en, gelet op de doeleinden
inbreuk is geweest en de opsporingsambte-
bewaartermijn van zeven dagen. Binnen die
waarvoor zij worden verwerkt, toereikend,
naren tot het verwerken van die gegevens
zeven dagen worden die kentekens vergeleken
terzake dienend en niet bovenmatig zijn. 3.
bevoegd waren op grond van art. 1, eerste lid,
met “blacklists en eventueel andere informa-
Politiegegevens worden uitsluitend voor een
art. 3, eerste lid, en art. 8, eerste lid, Wet poli-
tie” (dossierpagina 118). Die formulering laat
ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn
tiegegevens.
de mogelijkheid open dat het gegevensbe-
verkregen voor zover deze wet daar uitdruk-
2.7. Het middel steunt op de opvatting dat de
stand wordt doorzocht op basis van binnen
kelijk in voorziet. (...)’
door het Hof genoemde bepalingen van de
die periode van zeven dagen beschikbaar
- art. 8, eerste lid: ‘Politiegegevens kunnen
Wet politiegegevens geen grondslag bieden
gekomen informatie, zolang het maar gaat om
worden verwerkt met het oog op de uitvoe-
voor dit verwerken van uit ANPR verkregen
een zoekactie die binnen de doelstelling van
ring van de dagelijkse politietaak gedurende
gegevens. Die opvatting is onjuist, zodat het
het ANPR-systeem is gelegen. Daarvan was in
een periode van één jaar na de datum van de
middel faalt.
deze zaak sprake nu het ging om een onder-
eerste verwerking.”
Volgt verwerping.
zoek naar voertuigdiefstal.
- art. 9, eerste lid: ‘Politiegegevens kunnen
Over het voorgaande zou anders gedacht
gericht worden verwerkt ten behoeve van
kunnen worden indien zou moeten worden
een onderzoek met het oog op de handha-
aangenomen dat het gebruik van het ANPR-
ving van de rechtsorde in een bepaald geval.’
systeem tot een meer dan beperkte inbreuk
Het middel klaagt dat het oordeel van het
op de persoonlijke levenssfeer van verdachte
Hof dat het verwerken van uit ‘Automatic
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2949
Rechtspraak
Hoge Raad (belastingkamer)
ding tot de rechterlijke macht werkzaam was
constructies alsmede over stellingen en
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
als belastingambtenaar en tot dat moment
bewijsmiddelen die ook in de onderhavige
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
evenals [B] (hierna: [B]), die voor het Hof
zaak zijn aangevoerd, levert geen zwaarwe-
Instituut Tilburg van de Tilburg University
optrad namens de Inspecteur, deel uitmaakte
gende aanwijzing op als hiervoor bedoeld.
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
van de Coördinatiegroep Constructiebestrij-
Het middel faalt in zoverre.
Brabant.
ding van de Belastingdienst (hierna: de CCB).
2.3.1. Voor zover het middel betrekking heeft
Volgens het middel blijkt uit een op 17 janu-
op mr. Gladpootjes wordt het volgende voor-
ari 2013 - derhalve na de vaststelling en de
opgesteld. Gelet op belanghebbendes betoog
toezending aan partijen van de bestreden
dat de hiervoor in 2.1 bedoelde vrees eerst is
uitspraak – gehouden toespraak van de toen-
gewekt door de toespraak, die werd gehou-
14 november 2014, nr. 12/05832
malige staatssecretaris van Financiën ter
den nadat het Hof de bestreden uitspraak
(Mrs. Overgaauw, Lourens, Bavinck,
gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de
had gedaan, moet worden aangenomen dat
Koopman, Van Kalmthout na conclusie AG
CCB (hierna: de toespraak), waarin mede
de onderhavige klacht niet eerder dan na de
IJzerman tot gegrondverklaring van het
werd verwezen naar onder andere de thans
uitspraak van het Hof kon worden aange-
beroep in cassatie)
in cassatie bestreden uitspraak, dat de CCB
voerd.
ECLI:NL:HR:2014:3041
betrokken was bij de bestrijding van (beweer-
2.3.2. Voor de hiervoor in 2.2.2, eerste alinea,
delijke) oogst-op-stamconstructies. Dit een en
omschreven beoordeling kan van het volgen-
ander heeft bij belanghebbende de objectief
de worden uitgegaan:
gezien gerechtvaardigde vrees gewekt dat
i) voorafgaand aan zijn toetreding tot de
Schending eis van rechterlijke onpartijdig-
sprake is geweest van vooringenomenheid
rechterlijke macht was mr. Gladpootjes vanaf
heid. Klacht over rechterlijke onpartijdig-
van mr. Gladpootjes, aldus het middel.
het jaar 2000 tot in elk geval 1 januari 2011
heid in verband met meerdere behandeling
2.2.1. Voor zover het middel betrekking heeft
lid van de CCB;
van vergelijkbare zaken (oogst-op-stamcon-
op mr. Van Muijen wordt het volgende voor-
ii) [B] was vanaf het jaar 2000 eveneens lid
structies) ongegrond; klacht wegens (ver-
opgesteld. Belanghebbende heeft voor het
van de CCB. Hij heeft zich vanaf de zomer
meende) betrokkenheid uit hoofde van een
Hof - tevergeefs - een wrakingsverzoek
van 2004 beziggehouden met de bestrijding
eerdere werkkring gegrond. Rechter kan
gedaan. Tegen de beslissing op dat verzoek
van oogst-op-stamconstructies en is als
onder omstandigheden besluiten geen
staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18,
gemachtigde van de Inspecteur rechtstreeks
gevolgen te verbinden aan het door de
lid 5, Awb), behoudens in zich hier niet voor-
betrokken geweest bij de onderhavige zaak,
inspecteur niet voldoen aan art. 8:42, lid 1,
doende uitzonderingsgevallen (vgl. HR 22
ook tijdens het hoger beroep;
Awb.
januari 1999, nr. R98/091,
iii) blijkens het besluit van de staatssecreta-
ECLI:NL:HR:1999:ZC2824, NJ 1999/243, en
ris van Financiën van 25 mei 2000, nr. CPP
ABRvS 20 juli 2005, nr. 200410073/1,
2000/584M, BNB 2000/233, bestond de CCB
ECLI:NL:RVS:2005:AT9705, AB 2005/373).
uit dertien leden;
Hoge Raad, onder meer:
Het vorenstaande neemt niet weg - ook niet
iv) de bestrijding van (vermeende) oogst-op-
‘2.1. Middel 1 stelt de eis van rechterlijke
in het licht van artikel 8:18, lid 5, Awb - dat
stamconstructies, waarvan volgens de Inspec-
onpartijdigheid aan de orde. Het middel
de onpartijdigheid van de tevergeefs
teur ook in de onderhavige zaak sprake is,
betreft mr. G.J. van Muijen (hierna: mr. Van
gewraakte rechter na aanwending van een
vond gecoördineerd plaats;
Muijen) en mr. drs. T.A. Gladpootjes (hierna:
rechtsmiddel tegen de einduitspraak, in de
v) het hoger beroep in deze zaak is aangevan-
mr. Gladpootjes), die als voorzitter respectie-
eerstvolgende instantie ten toets kan komen
gen in maart 2008, mr. Gladpootjes maakte
velijk raadsheer hebben deelgenomen aan de
in het kader van een klacht over schending
vanaf 6 maart 2012 deel uit van de zetel van
behandeling van de zaak door het Hof en de
van het fundamentele recht op behandeling
het Hof en het onderzoek ter zitting heeft
vaststelling van de bestreden uitspraak.
van de zaak door een onpartijdige rechter
plaatsgehad op 13 maart 2012;
Wat betreft mr. Van Muijen voert het middel
(zie HR 2 december 2005, nr. 40066,
vi) in de toespraak heeft de toenmalige
aan – kort gezegd – dat hij eerder als voorzit-
ECLI:NL:HR:2005:AU7352, BNB 2006/96).
staatssecretaris van Financiën het volgende
ter is opgetreden in andere zaken waarin het
2.2.2. Bij de beoordeling van een beroep op
opgemerkt:
Hof ten nadele van de belanghebbenden in
het ontbreken van onpartijdigheid van de
“En bij een viering horen de successen. Graag
die zaken heeft geoordeeld over (beweerdelij-
rechter dient voorop te staan dat een rechter
benoem ik er zes van de constructiebestrij-
ke) zogenoemde oogst-op-stamconstructies
uit hoofde van zijn aanstelling moet worden
ding. Ziet u het als een Greatest Hits van de
en de in die zaken aangevoerde stellingen en
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uit-
CCB en de CTC:
bewijsmiddelen. De vraag of een dergelijke
zonderlijke omstandigheden voordoen die
(…)
constructie is toegepast, is ook in de onder-
zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor
- de bestrijding van “oogst-op-stamconstruc-
havige zaak onderwerp van geschil. Met
het oordeel dat hij jegens de belanghebbende
ties”, pas afgelopen november beslist door
betrekking tot die vraag zijn in de onderhavi-
een vooringenomenheid koestert, althans dat
Hof Den Bosch”.
ge zaak dezelfde stellingen en bewijsmidde-
de bij de belanghebbende dienaangaande
2.3.3. De hiervoor in 2.3.2 genoemde omstan-
len aangevoerd als hiervoor bedoeld. Hierop
bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
digheden, tezamen en in onderling verband
gelet is volgens het middel sprake van voor-
(vgl. HR 6 juni 2014, nr. 14/01289,
bezien, leveren zwaarwegende aanwijzingen
ingenomenheid van mr. Van Muijen of is
ECLI:NL:HR:2014:1331, V-N 2014/28.7).
op die de objectief bezien gerechtvaardigde
althans de dienaangaande bij belanghebben-
De omstandigheid dat mr. Van Muijen eerder
vrees konden doen ontstaan dat wat betreft
de ontstane vrees objectief gezien gerecht-
als voorzitter is opgetreden in andere zaken
mr. Gladpootjes geen sprake is geweest van
vaardigd.
waarin het Hof ten nadele van de belangheb-
rechterlijke onpartijdigheid. De in het ver-
Wat betreft mr. Gladpootjes voert het middel
benden in die zaken heeft geoordeeld over
weerschrift in cassatie aangevoerde stelling,
aan dat hij tot het moment van zijn toetre-
(beweerdelijke) zogenoemde oogst-op-stam-
ook indien juist, dat de bestrijding van oogst-
2123
(Awb art 8:15, 8:18, 8:31 en 8:42)
Cassatieberoep belanghebbende.
2950
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
op-stamconstructies geen project was van de
Uitspraak in het geding tussen: 1. de colleges
van een bestemmingsplan ten volle aan de
CCB zelf en de mededeling van mr. Gladpoot-
van burgemeester en wethouders van Sint-
orde kunnen worden gesteld bij het besluit
jes ter zitting van het Hof, inhoudende “dat
Oedenrode en Laarbeek, 2. [appellant sub 2],
omtrent de vaststelling van het bestem-
[hij] niet betrokken [is geweest] bij de onder-
wonend te [woonplaats], appellanten, en het
mingsplan. Dit betekent dat bij een verleen-
havige zaken” nemen de grond voor evenbe-
college van gedeputeerde staten van Noord-
de ontheffing, anders dan bij een weigering
doelde vrees niet weg. In zoverre slaagt mid-
Brabant.
om ontheffing te verlenen, geen zelfstandige
2.4. Gelet op het hiervoor in 2.3.3 overwoge-
Procesverloop
geconcentreerde rechtsbescherming bij het
ne kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college
besluit omtrent de vaststelling van het
De middelen behoeven voor het overige geen
van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
bestemmingsplan, waarvoor ontheffing is
behandeling. Verwijzing moet volgen voor
(hierna: het college) geweigerd ontheffing te
verleend. Dit systeem van geconcentreerde
een nieuw onderzoek in volle omvang.
verlenen van het in art. 9.4 lid 1 aanhef en
rechtsbescherming bij een verleende onthef-
Opmerking verdient nog dat ingevolge arti-
onder a Verordening ruimte Noord-Brabant
fing is overigens bij wet van 21 juni 2012 tot
kel 8:42, lid 1, Awb de inspecteur alle stukken
2011 (hierna: Verordening 2011) vervatte ver-
wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en
die hem ter beschikking staan en een rol
bod op nieuwvestiging van een intensieve
enige andere wetten (voorzien in een wette-
hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan
veehouderij in een landbouwontwikkelings-
lijke grondslag voor provinciaal medebewind
de belanghebbende en aan de rechter dient
gebied in het kader van een verplaatsing van
en voor de mogelijkheid tot afwijking van
over te leggen. Indien een partij verzuimt te
een intensieve veehouderij naar de [locatie 1]
algemene regels) (Stb. 2012, 306) wettelijk
voldoen aan de verplichting om stukken over
te Sint-Oedenrode.
vastgelegd. De artikelen 4.1a en 8.3, vierde
te leggen is het op grond van artikel 8:31
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het colle-
lid, van de WRO, zoals die gelden sinds 1
Awb aan de bestuursrechter om daaruit de
ge de door [appellant sub 2] en de colleges
oktober 2012, zijn echter in deze gevallen,
gevolgtrekkingen te maken die hem geraden
van burgemeester en wethouders van Sint-
gelet op de bijzondere aard van de tijdelijke
voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de
Oedenrode en Laarbeek (hierna ook: de
overgangsregeling voor lopende zaken uit de
rechter onder omstandigheden de gevolg-
gemeentebesturen) hiertegen gemaakte
Verordening 2011, waarvoor ontheffing in de
trekking maakt dat voorbijgegaan moet wor-
bezwaren ongegrond verklaard.
zin van die Verordening kon worden ver-
den aan dit verzuim.’
Bij uitspraak van 23 oktober 2013, in zaak nr.
leend, niet van toepassing.
201204238/1/R3, heeft de Afdeling de beroe-
Indien aan een ontheffing ten behoeve van
pen gegrond verklaard, het besluit op
de vaststelling van een bestemmingsplan
Raad van State
bezwaar vernietigd en het college opgedra-
door het college een voorschrift wordt ver-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
gen om met inachtneming van de uitspraak
bonden kan naar het oordeel van de Afdeling
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
in uitzonderlijke gevallen sprake zijn van een
bij de directie bestuursrechtspraak van de
Bij besluit van 10 december 2013, kenmerk
situatie die is gelijk te stellen met een weige-
Raad van State. Volledige versies van deze
C2073639/3503784, heeft het college de
ring van de ontheffing, zodat hiertegen wel
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
bezwaren gegrond verklaard en ontheffing
zelfstandig beroep kan worden ingesteld. Dit
vanstate.nl.
verleend van voormeld verbod ten behoeve
doet zich echter slechts voor indien aanne-
van de vaststelling van een bestemmings-
melijk is dat uit een dergelijk voorschrift
plan voor de nieuwvestiging van een inten-
volgt dat de raad met inachtneming hiervan
sieve veehouderij met een bouwblok van
geen plan kan vaststellen zonder in strijd te
maximaal 3 ha op [locatie 1] te Sint-Oedenro-
handelen met een goede ruimtelijke orde-
5 november 2014, nr. 201400731/1/R3
de en daaraan voorschriften verbonden.
ning of het recht.
(Mrs. Scholten-Hinloopen, Van der Wiel, Van
Tegen dit besluit hebben de gemeentebestu-
6. In dit geval vloeit het door de gemeentebe-
de Gronden)
ren en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
sturen bestreden voorschrift voort uit artikel
ECLI:NL:RVS:2014:3954
(…)
9.5, derde lid, onder c, sub 3e, van de Verorde-
Indien aan een ontheffing ten behoeve van
Overwegingen
ontheffing behorende stukken als bedoeld in
de vaststelling van een bestemmingsplan
(…)
artikel 13.3, tweede lid, van de Verordening
een voorschrift wordt verbonden kan in
5. De Afdeling ziet zich geplaatst voor de
2011 moeten voldoen. Naar het oordeel van
uitzonderlijke gevallen sprake zijn van een
vraag of de beroepen tegen het besluit waar-
de Afdeling is dit voorschrift niet van dien
situatie die is gelijk te stellen met een wei-
bij naar aanleiding van voormelde uitspraak
aard dat hierin een absolute belemmering
gering van de ontheffing, zodat hiertegen
van 23 oktober 2013 alsnog ontheffing op
voor de raad is gelegen om een bestem-
zelfstandig beroep kan worden ingesteld.
grond van de Verordening 2011 is verleend
mingsplan vast te stellen. Daarbij is van
Dit doet zich echter slechts voor indien
met voormelde voorschriften ontvankelijk
belang dat het voorschrift met betrekking tot
aannemelijk is dat uit een dergelijk voor-
zijn.
de verdergaande verduurzaming van de raad
schrift volgt dat de raad met inachtneming
Daarbij is van belang dat de Afdeling in
slechts een verantwoording in de plantoe-
hiervan geen plan kan vaststellen zonder
onder meer haar uitspraak van 6 juni 2012,
lichting vraagt over mogelijke maatregelen,
in strijd te handelen met een goede ruimte-
in zaak nr. 201110671/1/R1, heeft overwogen
zoals gecombineerde luchtwassers, en dat,
lijke ordening of het recht.
dat tegen een besluit tot het verlenen van
anders dan de gemeentebesturen betogen,
een ontheffing met het oog op een doelmati-
hieruit niet volgt dat dergelijke maatregelen
(WRO art. 4.1, 4.1a, 8.3, lid 4; Verordening
ge rechtsgang eerst rechtsmiddelen kunnen
in de planregels moeten worden opgenomen.
ruimte Noord-Brabant 2011 art. 9.4, 9.5, 13.4)
worden aangewend bij het besluit waarop het
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van
betrekking heeft en dat bezwaren tegen een
oordeel dat dit voorschrift niet tot gevolg
ontheffing ten behoeve van de vaststelling
heeft dat de raad met inachtneming hiervan
rechtsgang open staat, maar sprake is van
del 1.
2124
ning 2011, waaraan de bij de aanvraag om
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2951
Rechtspraak
geen plan kan vaststellen zonder in strijd te
gehandeld, nu het slechts een ontheffing
sluit, aan de toekenning van de bijstand in
handelen met een goede ruimtelijke orde-
voor een bestemmingsplan dat voorziet in de
de vorm van een geldlening ten grondslag
ning of het recht. Derhalve bestaat er in dit
verplaatsing van een intensieve veehouderij
heeft gelegd het feit dat ook de algemene
geval geen aanleiding voor het oordeel dat
kan verlenen overeenkomstig de daartoe
bijstand in de vorm van een geldlening is
het besluit tot verlening van de ontheffing is
strekkende aanvraag.
verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil
gelijk te stellen met een weigering om ont-
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van
dat dit niet juist is. De algemene bijstand is
heffing te verlenen, zodat in zoverre hierte-
oordeel dat het door [appellant sub 2] bestre-
om niet verstrekt.
gen geen zelfstandig beroep mogelijk is.
den voorschrift tot gevolg heeft dat de raad
Gelet op het voorgaande is het beroep van de
niet met inachtneming van de ontheffing
gemeentebesturen niet-ontvankelijk.
een plan kan vaststellen zonder in strijd te
7. Ten aanzien van het door [appellant sub 2]
handelen met artikel 3:2 van de Awb. Om van
bestreden voorschrift dat in het kader van de
de ontheffing gebruik te kunnen maken
verplaatsing zowel de intensieve veehouderij
moet immers zijn verzekerd dat beide
Overwegingen
aan het Knapersven als de intensieve veehou-
bestaande locaties worden opgeheven, terwijl
4.1. Het toekenningsbesluit, waarbij de bij-
derij aan [locatie 2] moeten worden opgehe-
de aanvraag van [appellant sub 2] om
zondere bijstand in de vorm van leenbijstand
ven overweegt de Afdeling als volgt. Niet in
gemeentelijke planologische medewerking
is verstrekt, is onherroepelijk geworden. Uit-
geschil is dat [appellant sub 2] beschikt over
aan de verplaatsing, als bedoeld in artikel 9.5,
gangspunt is daarom dat de bijzondere bij-
twee bedrijfslocaties, te weten een intensieve
vierde lid, van de Verordening 2011 hier geen
stand in de vorm van leenbijstand is ver-
veehouderij aan het Knapersven, die in een
betrekking op had. Derhalve bestaat er in dit
strekt en dat deze op enig moment van
extensiveringsgebied en nabij de kern Maria-
geval aanleiding voor het oordeel dat de ont-
betrokkene kan worden teruggevorderd. Nu
hout ligt en een intensieve veehouderij aan
heffing met dit voorschrift een situatie met
betrokkene geen hoger beroep heeft inge-
de [locatie 2], die in een verwevingsgebied
zich brengt die is gelijk te stellen met een
steld tegen de aangevallen uitspraak en ook
ligt. In een brief van [appellant sub 2] van 2
weigering om ontheffing te verlenen, zodat
in verweer in hoger beroep de terugvorde-
november 2007 aan het college van burge-
hiertegen zelfstandig beroep mogelijk is.
ringsbevoegdheid niet bestreden is, staat
meester en wethouders van Laarbeek staat
Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het
bovendien vast dat appellant bevoegd is de
dat het bedrijf aan het Knapersven in het
oordeel dat het beroep van [appellant sub 2]
bijstand terug te vorderen.
extensiveringsgebied ligt en dat het, gelet op
gegrond is, zodat de met een weigering gelijk
4.2. Appellant voert met betrekking tot de
de toekomst goed zou zijn om het bedrijf
te stellen verleende ontheffing dient te wor-
terugvordering van kosten van bijstand
daar op termijn te beëindigen en verzoekt
den vernietigd. Dit betekent dat het college
beleid, dat is neergelegd in de Beleidsregels
[appellant sub 2] om medewerking voor een
met inachtneming van deze uitspraak een
handhaving en afstemming WWB, IOAW,
nieuwe locatie met meer perspectief in het
nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en
IOAZ en Bbz (Beleidsregels). Dit beleid komt
landbouwontwikkelingsgebied Jekschotse
daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
er op neer dat van de bevoegdheid tot terug-
Heide. In de aanvraag voor de ontheffing
Daarbij moet het college alsnog op de aan-
vordering altijd gebruik wordt gemaakt.
staat dat het bedrijf van [appellant sub 2] is
vraag om ontheffing beslissen op basis van
Alleen in geval van dringende redenen kan
gevestigd op twee locaties en wel in Veghel
de algemene regels in de Verordening 2011,
hiervan worden afgezien.
en Mariahout. In de aanvraag staat verder
nu het om een zogenoemde lopende zaak
4.3. Niet in geschil is dat de Beleidsregels,
dat de familie [appellant sub 2] een bedrijf
gaat waarvoor in de Verordening 2011 een
voor zover hier aan de orde, zich verdragen
aan het Knapersven exploiteert, dat dit
overgangsregeling was getroffen en [appel-
met de WWB en dat appellant in redelijkheid
bedrijf in een extensiveringsgebied ligt, dat
lant sub 2] niet de dupe behoort te worden
tot de in de daarin neergelegde uitgangspun-
dit veel overlast geeft voor inwoners van
van het feit dat die algemene regels inmid-
ten heeft kunnen komen. Evenmin in geschil
Mariahout en dat er afspraken zijn gemaakt
dels niet meer gelden.
is dat het bestreden besluit onder de wer-
over het vermarkten van de locatie aan het
(…)
kingssfeer van de Beleidsregels valt en dat
Knapersven. Voorts is op 23 februari 2011
(Awb art. 4:84 Awb) (…)
van dringende redenen als bedoeld in dit
tussen [appellant sub 2] en de gemeente
beleid geen sprake is. In geschil is of appel-
Laarbeek een overeenkomst gesloten over de
Centrale Raad van Beroep
lant aanleiding had moeten zien om van het
herontwikkeling van de gronden aan het
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
beleid af te wijken. Dat is volgens artikel 4:84
Knapersven, waaruit volgt dat de intensieve
van der Ham, vice-president van de Centrale
van de Algemene wet bestuursrecht het geval
veehouderij ter plaatse zal worden beëindigd
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
indien handelen overeenkomstig de beleids-
en de stallen gesloopt en dat in ruil daarvoor
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
regel voor een of meer belanghebbenden
planologische medewerking zal worden ver-
Raad van Beroep.
gevolgen zou hebben die wegens bijzondere
leend om twee woningen mogelijk te maken. Onder de gegeven omstandigheden acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellant
omstandigheden onevenredig zijn in verhou-
2125
sub 2] tevens de beëindiging en de verplaat-
ding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 4.4. Door het onherroepelijk worden van het
sing van de intensieve veehouderij aan de
28 oktober 2014, nr. 13/4961 WWB
toekenningsbesluit staat in rechte vast dat
[locatie 2] naar [locatie 1] heeft beoogd en
(Mrs. Korte, Van Straalen, Rombouts)
de bijzondere bijstand in de vorm van een
heeft het college dit niet uit de aanvraag om
ECLI:NL:CRVB:2014:3625
geldlening is toegekend. Daarom heeft de
ontheffing en de daarbij behorende stukken
rechtbank ten onrechte als oordeel gegeven
mogen afleiden. Het college heeft aldus de
Bij de beantwoording van de vraag of
dat de bijzondere bijstand niet in overeen-
grondslag van de aanvraag verlaten en in
appellant aanleiding had moeten zien om
stemming met de voorwaarden van artikel
strijd met artikel 9.5, gelezen in samenhang
van de Beleidsregels af te wijken, is van
50 WWB is verleend. Dit leidt echter niet tot
met artikel 13.3 van de Verordening 2011
belang dat appellant in het toekenningsbe-
de vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2952
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Rechtspraak
De vraag of de bijzondere bijstand terecht in
bij het toekenningsbesluit toegekende bij-
aan AFM voorgelegd. AFM heeft het biedings-
de vorm van een geldlening is verstrekt,
stand is niet ten onrechte verstrekt, terwijl
bericht bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden
moet immers worden onderscheiden van de
niet in geschil is dat de bijzondere bijstand
besluit) goedgekeurd.
wel bij de rechtbank ter beoordeling voorlig-
achteraf gezien eigenlijk om niet had moeten
Tegen een besluit tot goedkeuring van een
gende vragen of appellant op enig moment
worden verstrekt. Daarbij komt dat betrokke-
biedingsbericht kan rechtstreeks beroep wor-
bevoegd is die bijstand terug te vorderen en
ne, die ten tijde van het toekenningsbesluit
den ingesteld bij het College.
of appellant in het onderhavige geval in
maar ook ten tijde van het bestreden besluit
Capital@Ventures BV (hierna: appellante)
redelijkheid van die bevoegdheid gebruik
in bijstandbehoevende omstandigheden ver-
heeft bij het College beroep ingesteld tegen
heeft kunnen maken. Bij de beantwoording
keerde, ten gevolge van het terugvorderings-
het bestreden besluit. Appellante stelt zich
van die laatste vraag kunnen de feiten en
besluit een niet ten onrechte verstrekt bedrag
op het standpunt dat AFM het biedingsbe-
omstandigheden die bij de totstandkoming
van € 11 712 zal moeten terugbetalen aan
richt niet had mogen goedkeuren. Volgens
van het toekenningsbesluit van belang waren
appellant. Onder deze omstandigheden had
appellante is in het biedingsbericht ten
in de beoordeling worden betrokken, daaron-
appellant, in afwijking van het beleid en juist
onrechte geen aandacht besteed aan het
der begrepen de omstandigheid dat bij het
gelet op de doelstellingen daarvan, behoren
effect dat de recente overname door HES
toekenningsbesluit het achteraf onjuist
af te zien van terugvordering. De rechtbank
Beheer van ATIC BV (hierna: ATIC) op de
gebleken uitgangspunt is genomen dat de
heeft in de aangevallen uitspraak terecht
waarde van Hes Beheer kan hebben. Appel-
algemene bijstand in de vorm van een geld-
overwogen dat het college niet in redelijkheid
lante mist in het biedingsbericht een onder-
lening werd verstrekt en het feit dat appel-
gebruik heeft kunnen maken van de bevoegd-
bouwing van zowel de financiële positie en
lant heeft nagelaten te onderzoeken of de
heid de kosten van bijzondere bijstand terug
vooruitzichten als van de biedprijs, waarin de
woning van betrokkene overwaarde had. De
te vorderen.
overname van ATIC is meegenomen. Volgens appellante was de biedprijs al in 2013 tussen
rechtbank heeft deze feiten en omstandighe-
enkele grootaandeelhouders en de bieder
den dan ook terecht betrokken bij de beoor-
overeengekomen vóórdat bekend was dat
terwijl zij eveneens terecht de rechtsgevolgen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van het toekenningsbesluit, ondanks haar
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
beheer.
oordeel daarover, tot uitgangspunt heeft
J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele
AFM heeft zich primair op het standpunt
genomen.
en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen
gesteld dat appellante als houdster van aan-
4.5. Bij de beantwoording van de vraag of
gerechtsauditeur bij het College.
delen in HES Beheer geen belanghebbende is
deling van het haar voorliggende geschil,
in de zin van artikel 1:2 Awb. AFM heeft daar-
appellant aanleiding had moeten zien om van de Beleidsregels af te wijken, is van belang dat appellant in het toekenningsbe-
ATIC zou worden overgenomen door HES
2126
toe gewezen op de wetgeschiedenis van de Wft, waaruit zou volgen dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat het begrip ‘belangheb-
sluit, aan de toekenning van de bijstand in de vorm van een geldlening ten grondslag
12 september 2014, 14/598
bende’ bij een besluit tot goedkeuring van
heeft gelegd het feit dat ook de algemene
(Mrs. Aerts, Doolaard, Eggeraat)
een biedingsbericht beperkt moet worden
bijstand in de vorm van een geldlening is
ECLI:NL:CBB:2014:348
uitgelegd. Volgens AFM kunnen individuele aandeelhouders niet als belanghebbenden
verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet juist is. De algemene bijstand is
Aandeelhouder belanghebbende bij een
worden aangemerkt, hetgeen ook voor de
om niet verstrekt. Appellant heeft er destijds
besluit tot goedkeuring van een biedingsbe-
hand ligt omdat de Raad van Commissaris-
weliswaar op gewezen dat een onderzoek zou
richt?
sen van de doelvennootschap geacht wordt bij uitstek de belangen van de aandeelhou-
plaatsvinden naar de mogelijkheid de bijstand in de vorm van een krediethypotheek
(Wft art. 5:74; Awb art. 1:2)
ders te behartigen. Voorts is het belang van appellante volgens AFM niet of onvoldoende
te verstrekken als de woning van betrokkene overwaarde zou hebben, maar dat onderzoek
Op grond van artikel 5:74 Wet op het financi-
te onderscheiden van dat van andere aan-
heeft appellant nooit verricht. Voorts is niet
eel toezicht (Wft) is het verboden om een
deelhouders. Zo een aandeelhouder al als
in geschil dat van enige overwaarde nooit
openbaar bod uit te brengen op effecten die
belanghebbende kan gelden, dan kan naar de
sprake is geweest. De bijzondere bijstand had
zijn toegelaten tot de handel op een geregle-
mening van AFM slechts tegen het goedkeu-
om niet moeten worden verleend omdat, zo
menteerde markt, tenzij voorafgaand aan het
ringsbesluit worden opgekomen door aan-
is ter zitting door appellant bevestigd, het de
bod een biedingsbericht algemeen verkrijg-
deelhouders die ten tijde van het goedkeu-
bedoeling van appellant was dat de bijzonde-
baar is gesteld dat is goedgekeurd door de
ringsbesluit al aandeelhouder waren. Ten
re bijstand alleen in de vorm van leenbij-
Autoriteit Financiële Markten (AFM). In arti-
aanzien van appellante staat dat volgens
stand zou moeten worden verleend, en dus
kel 8, eerste lid, van het Besluit openbare bie-
AFM niet vast.
teruggevorderd zou kunnen worden, in het
dingen is bepaald dat de AFM het biedings-
Het College overweegt het volgende. Ingevol-
geval dat overwaarde zou zijn vastgesteld.
bericht goedkeurt, indien daarin alle
ge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder
4.6. Naast de in 4.5 genoemde bijzondere
gegevens zijn opgenomen die voor een rede-
belanghebbende verstaan: degene wiens
omstandigheden geldt dat terugvordering
lijk geïnformeerde en zorgvuldig handelende
belang rechtstreeks bij een besluit is betrok-
haaks staat op de met de Beleidsregels te die-
persoon van belang zijn voor het vormen van
ken. Om te kunnen worden aangemerkt als
nen doelen. Blijkens de toelichting op de
een verantwoord oordeel over het openbaar
belanghebbende in die zin dient volgens vas-
Beleidsregels heeft terugvordering betrekking
bod.
te jurisprudentie sprake te zijn van een
op ten onrechte verleende bijstand en moet
Door 1908 Acquisitions is, voorafgaand aan
objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en
terugvordering ertoe leiden de belanghebben-
het uitbrengen van een openbaar bod op de
voldoende actueel belang, dat rechtstreeks bij
de per saldo datgene krijgt waar hij wettelijk
aandelen van HES Beheer NV (hierna: HES
het besluit is betrokken. Het College is van
recht op heeft, niet meer en niet minder. De
beheer), een biedingsbericht ter goedkeuring
oordeel dat daarvan hier sprake is. Goedkeu-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2953
Rechtspraak
ring van het biedingsbericht is een noodza-
instellen van een vordering de aandeelhou-
dingsbericht voldoet aan de daaraan te stel-
kelijke voorwaarde om een openbaar bod te
der kan dwingen tot overdracht. Gelet op
len eisen – is het College van oordeel dat het
mogen uitbrengen. Derhalve dient de vraag,
deze gevolgen is het belang van appellante
biedingsbericht daaraan voldoet. Uit het bie-
wie als belanghebbende bij het goedkeurings-
als aandeelhouder rechtstreeks bij het goed-
dingsbericht blijkt immers dat voor het over-
besluit kan gelden, te worden beantwoord
keuringsbesluit betrokken. Het College ver-
namebod van 1908 Acquisitions BV de over-
aan de hand van de gevolgen die een open-
wijst in dit verband naar een uitspraak van
name van ATIC door Hes Beheer
baar bod op effecten heeft of kan hebben.
30 juni 2005, ECLI:NL:CBB:2005:AT8543 en
doorslaggevend was en dat dit in de biedprijs
Duidelijk is dat een openbaar bod op alle
een uitspraak van 5 januari 2006,
tot uitdrukking is gebracht, terwijl daarin
aandelen van de doelvennootschap, zoals
ECLI:NL:CBB:2006:AU9145. Of appellante
voorts duidelijk is gemaakt hoeveel de over-
hier in geding, directe gevolgen kan hebben
reeds ten tijde van het goedkeuringsbesluit
name van ATIC door HES Beheer heeft
voor de koers van die aandelen. Daarmee
aandeelhouder was acht het College niet
gekost, hoe die overname is gefinancierd en
raakt het openbare bod rechtstreeks het ver-
doorslaggevend. Voor de vaststelling of
wat dat naar verwachting betekent voor de
mogen van de aandeelhouders. Bovendien
appellante belanghebbende is acht het Colle-
financiële positie van HES Beheer. Het Colle-
wordt de aandeelhouder door het openbare
ge bepalend dat zij de aandelen binnen de
ge oordeelt dat niet kan worden staande
bod in de positie geplaatst dat – in geval hij
beroepstermijn in bezit heeft.
gehouden dat AFM ten onrechte goedkeuring
zijn aandelen niet (voor de geboden prijs)
Ten aanzien van de inhoudelijke vraag die
aan het biedingsbericht heeft verleend.
wenst over te dragen – de bieder door het
partijen verdeeld houdt – de vraag of het bie-
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
2954
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
De derde weg Een pleidooi voor een evenwichtig cannabisbeleid Niet alleen in België en Nederland, maar in heel het Westen woedt er een discussie over de vraag of cannabis al dan niet moet worden gelegaliseerd. In deze studie wordt deze vraag niet met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord maar beoogt men aan te tonen dat dit de volstrekt verkeerde discussie is. Zij miskent niet alleen de complexiteit van het cannabisvraagstuk, maar wordt bovendien geïnspireerd door een slecht voorbeeld: de regulering van alcohol en tabak. Het debat moet daarentegen gaan over de ontwikkeling van een beleid waarin de belangen van de volksgezondheid en de rechtshandhaving zeker zo zwaar wegen als de economische belangen van overheden en bedrijven. Dit wil zeggen, een beleid waarin de voorkoming van cannabisgebruik – zeker bij jongeren – vooropstaat, waarin ruimte is voor persoonsgebonden medisch en recreatief gebruik van cannabis door volwassenen en waarin de (grensoverschrijdende) bestrijding van de illegale productie en distributie van cannabis alle aandacht krijgt. Dit opmerkelijke voorstel voor discussie berust onder meer op een grondige analyse van ontwikkelingen waarover in dit verband wel veel wordt gepraat, maar die niet worden onderzocht: de halfslachtige legalisering van cannabis in de Verenigde Staten, de afwijzing van de legalisering ervan in de Europese Unie en de mislukking van het Nederlandse cannabisbeleid. Cyrille Fijnaut en Brice De Ruyver Boom Juridische uitgeverij 2014, 287 p., € 36 ISBN 978 94 6290 023 3
Geloofsgemeenschappen en recht Geloofsgemeenschappen nemen in de Nederlandse samenleving en in het recht een bijzondere plaats in. Op grond van mensenrechtenverdragen en de Grondwet zijn ook zij vrij om aan hun godsdienst vorm te geven. In dit boek wordt ten aanzien van het Christendom, het Jodendom en de Islam besproken hoe zij hun eigen regels hebben vormgegeven en hoe
zij de verhouding zien van hun eigen regels tegenover het wereldlijke recht. Ook wordt hun interne geschillenbeslechting en tuchtrecht beschreven. De overheid behandelt echter in principe de godsdiensten gelijk. Zowel de historische ontwikkeling van de relatie tussen kerk en staat in Europa en meer specifiek in Nederland, als de huidige betekenis van de vrijheid van godsdienst in het EVRM en de Grondwet, alsmede de wijze waarop de EU godsdienst benadert, komen in het boek aan bod. Ditzelfde geldt voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke benadering van geloofsgemeenschappen. Wat betreft burgerlijk recht wordt ingegaan op het kerkgenootschap (de rechtspersoonsvorm) en op de andere kerkelijke rechtspersonen, maar ook op het gebruik van vereniging of stichting door geloofsgemeenschappen. De vraag hoeveel vrijheid ten aanzien van de rechtspositie van de voorganger bestaat komt eveneens uitgebreid aan bod. De vragen die het interne recht en het optreden van geloofsgemeenschappen in het publiek domein burgerlijkrechtelijk oproepen worden eveneens geanalyseerd. L.C. van Drimmelen en T.J. van der Ploeg Boom Juridische uitgevers 2014, 473 p., € 59 ISBN 978 90 8974 991 8
Menselijke kracht in het recht Een ontwikkelingsgerichte visie op het recht en de rechtspraktijk Dit boek biedt een ontwikkelingsgerichte visie op het recht en de rechtspraktijk, met speciale aandacht voor persoonlijke groei, samenwerking en creativiteit. Het eerste deel van het boek schetst de uitdagingen en evoluties waar ons rechtssysteem mee wordt geconfronteerd. We leven in een turbulente samenleving in transitie, met een rechtssysteem dat wordt gekenmerkt door veel ratio, weinig emotie, een instrumentele, materialistische en individualistische visie op recht en samenleving. Materialisme, geldgewin en concurrentie bedreigen de rechtspracticus. Het persoonlijk welzijn van de rechtsbeoefenaar en justitie in het algemeen staan onder druk. Voor het vinden
van een nieuwe bezieling voor het rechtssysteem vertrekt de auteur, Afdelingshoofd bij de Belgische Raad van State en gasthoogleraar bij de Universiteit van Antwerpen, in deel II van een holistisch en positief mens- en wereldbeeld. Vanuit een holistische aanpak zal men de oorzaken van een misdrijf niet enkel bij de individuele dader zoeken, maar ook bij familie, vrienden, opvoeding, onderwijs, enz. In een holistische visie zullen bijvoorbeeld participatie en bemiddeling te bewandelen paden zijn. In deel III wordt deze ontwikkelingsgerichte visie op het recht verder uitgewerkt. Centraal uitgangspunt is dat juridische problemen niet alleen een probleem, maar ook een groeikans zijn. Aldus biedt een probleem een kans om vooruitgang te boeken op menselijk en relationeel vlak, offreert het mogelijkheden voor morele groei en transformatie, voor menselijke zelfverwezenlijking. Daarbij is een rechtssysteem vereist waarbij aandacht wordt besteed aan de persoonlijke, de relationele en de scheppende dimensie van de mens. Een systeem waarbij een breder concept van recht en rechtvaardigheid geldt en de ethische dimensie in het systeem wordt verhoogd, maar waar ook de inzichten van andere disciplines worden gebruikt. Eric Lancksweerdt Larcier 2014, 346 p., € 75 ISBN 978 28 0447 024 1
Lost in translation De (ex-)gedetineerde in de participatiesamenleving Biedt de ‘participatiesamenleving’ kansen voor (ex-)gedetineerden die een nieuw leven willen beginnen? En hoe kunnen de geestelijke verzorging bij justitie enerzijds en de nazorgorganisaties en (migranten)kerken anderzijds hieraan bijdragen? Deze vragen stonden centraal tijdens het eerste lustrumcongres van het Centrum voor Justitiepastoraat. De verschillende bijdragen aan dit congres zijn gepubliceerd in het eerste deel van deze lustrumbundel. Het tweede deel geeft een beeld van de verzorging van de kerkdienst in justitiële inrichtingen. Theo W.A. de Wit, Reijer J. de Vries en Ryan van Eijk (red.) Wolf Legal Publishers 2014, 176 p., € 17,95 ISBN 978 94 6240 169 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2955
2127
Tijdschriften
2128 Burgerlijk (proces)recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 11, november 2014 E. Gijselaar, R. Rijnhout, J. Emaus Gasboringen in Groningen en de aansprakelijkheid van de NAM – In reactie op toezeggingen gedaan door de staat, heeft de NAM, die verantwoordelijk is voor de gaswinning, een buitengerechtelijke schaderegeling ontwikkeld voor wie schade ondervindt als gevolg van de door de boringen ontstane aardbevingen. Een groep inwoners van Groningen kan zich niet vinden in deze regeling en heeft zich verenigd in De Stichting Waardevermindering door Aardbevingen, die als doel heeft te komen tot volledige vergoeding van de geleden schade. De vraag is of en onder welke voorwaarden volledige schadevergoeding in casu mogelijk is, en of het niet beter is om de NAM-regeling te volgen. In deze bijdrage verkennen schrs. wat de juridische verantwoordelijkheid is van de NAM in deze. Hierbij beperken zij zich niet alleen tot het Nederlandse buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, maar zij betrekken ook rechtspraak van het EHRM.
Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 310, 12 november 2014 J. Waelkens Interpretatie dadingsovereenkomst – (België) Dit artikel beschrijft de interpretatie van de dadingsovereenkomst vanuit een praktisch oogpunt. In een eerste beweging zet schr. de uitleggingsregels die eigen zijn aan de dading uiteen, met aandacht voor hun specifieke betekenis en onderlinge verhouding. Daarna komen de interne en externe hulpmiddelen die de rechter ter beschikking staan bij het interpreteren uitgebreid aan bod.
2956
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
WPNR
Weekblad Fiscaal Recht
145e jrg. nr. 7038, 8 november 2014 Mr. dr. G.J.C. Rensen De wooncoöperatie is geen coöperatie – Deze bijdrage gaat over de wooncooperatie, zoals geïntroduceerd in het in september ingediende wetsvoorstel Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting.
143e jrg. nr. 7072, 13 november 2014 Prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen, WFR 2014/1424 Plaatsbepaling van negatief loon – Schr. onderzoekt waarom de Hoge Raad het begrip negatief loon in het leven heeft geroepen, welke criteria hij hiervoor heeft ontwikkeld, en hoe de recente jurisprudentie in dat kader past. Mr. L.J.A. Pieterse, dr. E.B. Pechler, WFR 2014/1432 De behandeling van het geding na cassatie en verwijzing – Als de Hoge Raad de uitspraak van de feitenrechter vernietigt (casseert) maar de zaak niet ‘finaal’ kan afdoen omdat dit nader feitenonderzoek vergt, moet hij de zaak als regel verwijzen naar een andere of terugwijzen naar dezelfde feitenrechter. Over de verdere behandeling van de zaak, na cassatie en verwijzing dus, bevat de wet nauwelijks regels. In deze bijdrage besteden schrs. – mede aan de hand van het door hen uitgevoerde veldonderzoek – aandacht aan de rechtsgang na verwijzing. Schrs. trekken de conclusie dat de praktijk zich kennelijk goed weet te redden en er geen behoefte bestaat aan aanvullende wettelijke regels. Mr. A. Kattouw, mr. S.R. Vanenburg, prof. dr. R.P.C.W.M. Brandsma, WFR 2014/1437 De belastingregeling voor Nederland en Curaçao – Nederland en Curaçao zijn tot overeenstemming gekomen over een nieuwe bilaterale belastingregeling die in de verhouding tussen beide landen de oude Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) vervangt. In de nieuwe regeling wordt de heffingsbevoegdheid tussen beide landen meer in overeenstemming gebracht met het OESO-Modelverdrag dan in de huidige regeling. In de nieuwe regeling is het onder specifieke voorwaarden mogelijk om de Nederlandse dividendbelasting over dividenden naar Curaçao terug te brengen tot 0%. Daarnaast wordt de periode waarin Nederland heffingsbevoegdheid blijft uitgebreid ten aanzien van aanmerkelijk belang, pensioenen en bij erfenissen of schenkingen. Er is een specifieke regeling opgenomen voor hybride entiteiten waarbij de bronstaat de (al dan niet) hybride status volgt die de
2129 Fiscaal recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 11, november 2014 J.N. Bouwman Anders dan bij leningen geen fiscale herkwalificatie van kapitaal; de Hoge Raad kiest voor rechtszekerheid – De verschillende behandeling van eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting leidt regelmatig tot discussies over het fiscale karakter van een vermogensverstrekking. In de arresten van 7 februari 2014 was aan de orde of de Hoge Raad op dit punt zou besluiten tot een nieuwe rechtsontwikkeling, namelijk het aanmerken van aandelenkapitaal als vreemd vermogen. Voorlopig staat vast dat de Hoge Raad niet overgaat tot fiscale herkwalificatie van civielrechtelijk aandelenkapitaal.
Trema 37e jrg. nr. 9, november 2014 R.A. Wolf Misbruik van recht en fraus legis; de grenzen verkend? – In dit artikel verkent schr. het verschijnsel misbruik van recht. Het Hof van Justitie onderkent het verbod van misbruik als een algemeen beginsel van Unierecht. In Nederland bestaat het door de Hoge Raad in het belastingrecht ontwikkelde leerstuk van fraus legis. Een samenloop van beide beginselen kan aan de orde komen op rechtsgebieden waar EUrichtlijnen zijn omgezet in nationale regelgeving. Dit speelt bijvoorbeeld bij de heffing van de omzetbelasting, een belasting die op de (Europese) btw-richtlijn is gebaseerd.
Tijdschriften
entiteit in het andere land heeft. De nieuwe regeling moet volgens plan in werking treden per 1 januari 2015.
WPNR 145e jrg. nr. 7038, 8 november 2014 Mr. M.S. Boer De regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen: niet langer een keuze! – Per 1 januari 2015 is een nieuwe regeling van toepassing voor in het buitenland woonachtige belastingplichtigen die in Nederland inkomen genieten, waarmee de keuzeregeling in de inkomstenbelasting vervalt.
2130 Handels- & economisch recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 11, november 2014 C.P.L. van Woensel, A.G. Castermans Juridische determinanten van een nieuw voedselbeleid – De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft onlangs geadviseerd over een nieuw Nederlands voedselbeleid. Hoewel de Raad het wereldwijde voedselvraagstuk en de positie van de Nederlandse multinationale ondernemingen in brede zin bespreekt, reflecteert hij niet op de rol van het recht in een nieuw voedselbeleid. Hoe geven bedrijven zelf al vorm aan hun verantwoordelijkheid? En op welke juridische vragen zoeken bedrijven een antwoord? Volgens schrs. was het voor de afstemming van de verwachtingen goed geweest als de WRR de juridische determinanten van een nieuw voedselbeleid had onderzocht.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 23, 18 november 2014 Mr. B.A. de Ruijer, Bb 2014/74 De Slag om Slotervaart: een interessante ondernemingsrechtelijke strijd – De heftige machtsstrijd om het Amsterdamse Slotervaartziekenhuis van afgelopen jaar spreekt tot de verbeelding. Dit artikel geeft een overzicht van de relevante juridische leerstukken voor de ondernemingsrechtpraktijk. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/75 Recente trends bij schuldsanering – Uit een recent onderzoek dat is
uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand en het CBS blijkt onder andere dat er een dalende instroom in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is, terwijl er een stijgende vraag is naar minnelijke schuldhulpverlening. Ook blijken het dwangakkoord, moratorium en voorlopige voorziening goed te werken. Mr. L.G.A. Janssen, prof. mr. drs. M. Haentjens, Bb 2014/76 Kroniek Financieel recht 2013-2014 – Evenals voorgaande jaren is ook in 2014 een enorme hoeveelheid financieel rechtelijke regelgeving uit Brussel en Den Haag van kracht geworden, terwijl bovendien een grote hoeveelheid nieuwe regelgeving alweer op stapel staat. Schrs. hebben zich beperkt tot enkele ontwikkelingen die zij meer in detail behandelen en leggen de nadruk op de regels die eind 2013 en in 2014 van kracht zijn geworden.
De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7411, 4 november 2014 Prof. dr. B. Hessel, mr. M. Vidal, Gst. 2014/99 De nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening voor staatssteun (deel I). Een enorme uitbreiding van de beleidskansen voor decentrale overheden om aanmelden van staatssteun te voorkomen – Op 1 juli 2014 is de nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening 651/2014 (AGV) in werking getreden. Deze AGV biedt zo veel mogelijkheden om aanmelden van staatssteun te voorkomen dat de gedachte bestaat dat zo’n 75% van de steunmaatregelen niet meer bij de Commissie behoeft te worden aangemeld. Terwijl de oorspronkelijke AGV al veel kansen bood voor decentrale overheden, zijn de vrijstellingsmogelijkheden onder de nieuwe AGV substantieel vergroot. Er zijn nieuwe categorieën staatssteun opgenomen, de mogelijkheden voor reeds bestaande categorieën zijn verruimd en aanmeldingsdrempels zijn verhoogd. Bij goed gebruik van de nieuwe AGV kan dus nu voor veel steunmaatregelen, die voorheen nog moesten worden aangemeld, aanmelding worden voorkomen. De Commissie ziet deze nieuwe AGV als een
essentiële lastenverlichting en heeft de hoop dat zo’n 75% van de steunmaatregelen hierdoor niet meer behoeft te worden aangemeld. In het eerste deel van deze bijdrage wordt, in vergelijking met de oorspronkelijke AGV, een overzicht gegeven van deze beleidskansen. Om die beleidskansen te benutten moeten decentrale overheden echter goed gebruikmaken van de AGV en de daarin gestelde eisen in acht nemen. Waar zij daarbij op moeten letten, komt in het tweede deel van deze bijdrage aan de orde.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 13e jrg. nr. 3/4, oktober 2014 Dr. T. Vanden Borre Een dynamische energiemarkt voor kleinverbruikers in België en Nederland: dankzij of ondanks vangnetmechanisme? – Vangnetregulering is een systeem van regulering van de retailenergieprijs. Ondanks de kritische houding van de Europese Commissie ten aanzien van prijsregulering op de retail-markt is in 2012 in België een vangnetregulering ingevoerd. En ook Nederland kent een vangnetregulering. In deze bijdrage staat de vraag centraal of een vangnetregulering noodzakelijk is voor het op gang brengen van een marktdynamiek en of deze in een dynamische markt nog is te verantwoorden. Na een bespreking van de Belgische regelgeving inzake prijzen van elektriciteit en aardgas, de Belgische vangnetregulering en de Nederlandse vangnetregulering (inclusief aandacht voor de wetgevingsagenda STROOM) concludeert schr. dat de dynamiek op de Belgische en Nederlandse energiemarkt tot stand is gekomen door verschillende maatregelen en in stand blijft ondanks de vangnetregulering. Er zijn sterke aanwijzingen dat een dynamische kleinverbruikersmarkt er een is zonder vangnetmechanisme. Volgens schr. moet dit besef in Nederland en België alleen nog doordringen. Mr. G.W. Rodenhuis De totstandkoming van codes – Naar aanleiding van een besluit van de Autoriteit Markt en Consu-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2957
Tijdschriften
ment (ACM) waarin een tweede pakket gascodes (Gascode II) werd vastgesteld werd een zaak over de code(wijzigings)procedure aangespannen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Op 19 maart deed het CBb uitspraak. Door onder meer deze uitspraak en de eerdere uitspraak Gascodes I is het code(wijzigings)proces duidelijker geworden. Schr. bespreekt aan de hand van wat een code is, de procedure (met aandacht voor uitspraak Gascodes I en Gascodes II), Europese ontwikkelingen en de wetgevingsagenda Stroomlijnen, Optimaliseren en Moderniseren (STROOM) de huidige stand van zaken bij het totstandkomen van codes. De conclusie is dat door de uitspraken Gascodes I en Gascodes II duidelijker is geworden hoe de code(wijzigings)procedure in elkaar zit. De rol van de ACM is duidelijker en wat onder voldoende motivering moet worden verstaan is nader ingevuld. Door STROOM treden geen inhoudelijke wijzigingen op in de totstandkomingsprocedure van codes. Mr. dr. H.P.A. Knops, mr. ir. R.A. Hakvoort Speciale nettarieven voor grootverbruikers en decentrale invoeders van stroom – De tariefstructuur voor elektriciteitstransport is ingewikkeld complex van aard. Er zijn ontwikkelingen die een herbezinning op de tarievensystematiek rechtvaardigen. Schrs. analyseren de tariefsystematiek (met aandacht voor het EU-recht) en onderzoeken of er ruimte (noodzaak?) is om in Nederland voor bijvoorbeeld grootverbruikers en decentrale invoeders een gedifferentieerd tarief in te voeren. In dit kader wordt ten aanzien van grootverbruikers de huidige tariefstructuur besproken aangevuld met ideeën voor een passende regeling voor grootverbruikers. Vervolgens wordt ingegaan op decentrale opwek en vraagrespons waarbij aandacht voor de huidige tariefstructuur en mogelijk passende tarieven voor decentrale opwek en vraagrespons. De conclusie is dat in Nederland de wetgever (STROOM-wetsvoorstel) heeft aangegeven dat speciale tarieven voor deelgroepen in principe acceptabel zijn. Hoewel het bepalen van tarieven voor het gebruik van het elektriciteitsnet vooral een
2958
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
beleidsmatig ‘politiek’ proces is, roept de invoering van speciale tarieven voor specifieke groepen volgens schrs. juridische vragen op over (on) gelijke behandeling en staatssteun.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 9, november 2014 Mr. drs. E.R. Schreuder MiFID II, een complex product – Op 12 juni 2014 zijn de herziene Richtlijn voor Markten in Financiële Instrumenten (MiFID II) en de Verordening voor Markten in Financiële Instrumenten (MiFIR) gepubliceerd. MiFID II en MiFIR zijn de gezamenlijke opvolger van MiFID I. De regelgeving is relevant voor beleggingsondernemingen (zoals effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders) en exploitanten van handelsplatformen voor financiële instrumenten. Vergeleken met MiFID I gelden er veel nieuwe regels, waaronder transparantievereisten bij beurshandel en nieuwe gedragsregels voor beleggingsondernemingen. Tevens worden voorheen ongereguleerde activiteiten onder toezicht geplaatst. De uitdaging voor marktpartijen om per uiterlijk januari 2017 te voldoen aan de nieuwe regels is groot, mede vanwege vele rule-based normen. Dr. L.Y.M. Parret De modernisering voorbij: de mededingingsbeperking in het kartelverbod en in het staatssteunverbod. Een aanzet voor een vergelijkende studie – Zowel de mededingingsregels als de staatssteunregels hebben de afgelopen jaren een zogenoemde modernisering ondergaan. De meest recente modernisering, die van de staatssteunregels, vond inspiratie in de eerdere modernisering van de mededingingsregels. Beide hebben minstens één gemeenschappelijk kenmerk: de invoering van een meer economische benadering. Aanleiding genoeg om stil te staan bij het verband tussen beide onderdelen van het brede mededingingsrecht. Deze bijdrage doet dat aan de hand van het aan de artt. 101 en 107 VWEU gemeenschappelijke begrip ‘mededingingsbeperking’ en de impact van de modernisering daarop. De vraag is of de respectievelijke moderniseringen het kartelverbod en het staatssteunverbod dichter bij elkaar bren-
gen of juist niet. Mr. I. Brinkman, mr. P.P. Huurnink Hof van Justitie sauveert nationale steunregeling inzake duurzame elektriciteit – Op 1 juli 2014 heeft het Hof van Justitie naar aanleiding van prejudiciële vragen van Förvaltningsrätt i Linköping over een Zweedse steunregeling voor de productie van duurzame elektriciteit een belangrijk arrest gewezen over de aanvaardbaarheid van territoriale beperkingen in een dergelijke regeling. Het Hof van Justitie oordeelt dat een nationale steunregeling die uitsluitend openstaat voor partijen die in de betrokken lidstaat duurzame elektriciteit produceren in beginsel geen ongeoorloofde inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen en dus is toegestaan.
WPNR 145e jrg. nr. 7038, 8 november 2014 Mr. drs. J.A. Terstegge Doelloze vennootschappen – Schr. bespreekt het nut van de (verplichte) statutaire doelomschrijving bij rechtspersonen, in het bijzonder bij naamloze en besloten vennootschappen.
2131 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht BMM Bulletin 40e jrg. nr. 1, november 2014 Themanummer: BMM bestaat 40 jaar - daar zit muziek in – Het thema dient als Leitmotiv voor dit extra nummer ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van de BMM. Het nummer is gelardeerd met historische (muziek)noten van de hand van een aantal oud-voorzitters. Een rapsodie waaruit de kleurrijke ontwikkeling van de BMM opklinkt van klein gespecialiseerd gezelschap tot de brede professionele belangenvereniging voor en door de beoefenaars van het merk- en modellenrecht van nu.
Tijdschriften
Mr. T. van Innes Hogere normen – De normen voor merken- en modellenrecht opgenomen in het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) moeten voorrang verlenen aan hogere normen. In dit jubileumnummer ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van BMM inventariseert schr. deze hogere normen. De hogere regels die van invloed zijn op de inhoud en toepassing van het BVIE (TRIPs, het Verdrag van Parijs van 14 juli 1967 en het Unierecht) worden besproken. Enkele regels van het BVIE zijn strijdig met deze hogere regels. Aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Benelux Gerechtshof bespreekt schr. de tegenstrijdigheden tussen bepalingen uit het BVIE enerzijds en TRIPs, het Verdrag van Parijs, de Merkenrichtlijn en de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken anderzijds en gaat schr. in op de wijze waarop met deze tegenstrijdigheden kan worden omgegaan. Daarnaast is er aandacht voor invloedrijke instrumenten van het Unierecht; het Verdrag van Lissabon (Protocol 27) en het Verdrag van Lissabon juncto het Handvest. Schr. is van mening dat enkele van deze hogere als adelbrief gelden voor het Nederlands merk- en modellenrecht. Prof. mr. T. Cohen Jehoram Geschiedenis en toekomst van het klankmerk – Naar aanleiding van het veertigjarig bestaan van BMM gaat schr. in op de geschiedenis en toekomst van het klankmerk. Met klanken kunnen waren en diensten worden onderscheiden. Heel lang is het echter de heersende leer geweest dat klankmerken niet konden worden beschermd. Juridische problemen werden opgelost met behulp van algemene leerstukken van onrechtmatige daad en ongeoorloofde mededinging. Sinds het Shield Mark-arrest dat het Hof van Justitie in 2003 wees, is hier verandering in gekomen. Schr. geeft een overzicht van deze ontwikkelingen en bespreekt kort de situatie in Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk. Daarnaast gaat schr. nader in op de begrippen grafische voorstelling, notenschrift, onomatopee, spectogram (sonogram), geluidsfragment en onderscheidend vermogen. De conclusie is dat met het
Shield Mark-arrest de basis is gelegd voor de erkenning van het klankmerk. Voor wat betreft de toekomst ziet het er voor het klankmerk volgens schr. rooskleurig uit nu ook bij aankomende wijzigingen van de Gemeenschapsmerkenverordening en Merkenrichtlijn wordt uitgegaan van een open merkenbegrip. Mr. W. Hoorneman Oh Lord won’t you buy me a Mercedes Benz – Schr. behandelt de relatie tussen merken en popmuziek. Aan de hand van het gebruik van merken in de popmuziek, popmuziek als reclame en de popartiest of -groep als merk bezingt schr. op luchtige toon enkele sagen over de rol van het merkenrecht in de popmuziek. Naar eigen zeggen betreft het hier volgens schr. geen juridisch doorwrocht werk. De juridische aspecten van het merkenrecht binnen de muziekindustrie zijn niet tot op het bod ontleed; het is veel meer te zien als een bijdrage aan de feestvreugde rondom het jubileum van BMM. O. Vrins Prelude, themes and variations for author’s rights and copyright. On the emergence of author’s rights and copyright in the minds and lives of musical composers – Schr. gaat in op de geschiedenis van het auteursrecht op het gebied van muziek. Onderzocht wordt op welke wijze het ontstaan van auteursrecht het leven van componisten heeft beïnvloed. Aan de hand van de onderwerpen het ontstaan van economische rechten, het verschijnen van morele rechten, het begrip originaliteit als beschermingseis, copyright en hedendaagse muziek, en componisten als slachtoffer van het copyright wordt het ontstaan van het auteursrecht gedurende de afgelopen 300 jaar beschreven. Het bevat volgens schr. niet direct interessante juridische overwegingen bruikbaar voor de hedendaagse juridische praktijk. Schr. hoopt dat het professionals aanzet om na te denken over de vraag of het huidige auteursrecht de frustraties die componisten in het verleden hadden, kan wegnemen.
2132 Jeugd-, relatie- & erfrecht Trema 37e jrg. nr. 9, november 2014 Mr. dr. G.W. Brands-Bottema De gedwongen jeugdhulp na de herziening van het jeugdzorgstelsel – Het jeugdzorgstelsel wordt gewijzigd; vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdzorgtaken. De wijziging zet in op preventie, vroege interventie, zorg en jeugdhulp zo licht mogelijk maken en het versterken van de sociale netwerken van kind en gezin. Het adagium is: één gezin, één plan, één regisseur. De nieuwe Jeugdwet biedt hiervoor het belangrijkste wettelijke kader en tevens is sprake van een herziening van de maatregelen voor kinderbescherming. In het eerste deel van deze bijdrage wordt geschetst of op hoofdlijnen sprake is van samenhang tussen genoemde wetten. In het tweede deel wordt de praktische uitvoering van de (gedwongen) jeugdhulp belicht en wordt duidelijk gemaakt dat de stelselwijziging ook ongewenste neveneffecten kan opleveren.
2133 Rechtsfilosofie & -theorie Ars Aequi 63e jrg. nr. 11, november 2014 B. Fauvarque-Cosson Restructuring legal education in Europe: the necessity of Comparative and European law – Er hebben aanzienlijke wijzigingen plaatsgevonden in Europees en internationaal recht. Advocaten werken in een pluralistische juridische omgeving. Toch blijft juridisch onderwijs op dit gebied zeer bekrompen. Het element van rechtsvergelijking en nieuwe Europese benaderingen moeten meer aandacht krijgen in het juridische onderwijs.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2959
Tijdschriften
2134 Rechtspleging & procesrecht Trema 37e jrg. nr. 9, november 2014 Mr. G.J.M. Corstens Vragen aan G.J.M. Corstens, voormalig president van de Hoge Raad – Na negentien jaren, waarvan de laatste zes als president, heeft Geert Corstens op 1 november jongstleden afscheid genomen van de Hoge Raad. Als president heeft hij onder meer onderzoek laten doen naar de Hoge Raad in de Tweede Wereldoorlog, maakte hij zich hard voor een verlaging van de werkdruk van rechters en nam hij stevig stelling na een uitspraak van een politicus. De redactie van Trema vroeg aan Corstens om terug te kijken op zijn loopbaan en een advies te geven aan de lezers.
2135 Sociaal Recht Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 9, november 2014 Dr. S.D. Burri Draagmoederschap en verlof. De arresten C.D. en Z. over zwangerschaps-en bevallingsverlof van wensmoeders – Rechters worden met nieuwe vragen geconfronteerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of een wensmoeder in geval van draagmoederschap recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof terwijl ze zelf niet zwanger is geweest. De meningen van twee advocaten-generaal verschillen over de betekenis van het Unierecht in dit verband. Hun opinies leveren interessante gezichtspunten. Het Hof van Justitie kiest een voorzichtige benadering.
Tijdschrift recht en Arbeid 6e jrg. nr. 11, november 2014 Mr. dr. J. van Drongelen, TRA 2014/85 De zogenoemde ‘cao-ontslagcommissie’ nader beschouwd – Op grond van de Wet werk en zekerheid (WWZ) heeft de werkgever schriftelijk instemming nodig van de werknemer om de arbeidsovereen-
2960
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
komst te kunnen opzeggen. Ontbreekt deze instemming, dan kan hij in plaats van aan het UWV aan een bij cao aan te wijzen ontslagcommissie toestemming vragen om te mogen opzeggen. In deze bijdrage komt de juridische status van de beslissing van deze zogenoemde cao-ontslagcommissie aan de orde en de mogelijke rechtsgevolgen die dit met zich brengt, onder andere met betrekking tot het algemeen verbindend verklaren van deze cao-bepaling(en). Mr. R.D. Beudeker, prof. mr. F.B.J. Grapperhaus, TRA 2014/86 Het regeringsvoornemen tot beperking van de variabele bonus nader beschouwd – Het regeringsvoornemen tot beperking van de variabele beloning in de financiële sector tot 20% van de vaste beloning is, nadat er in de literatuur al vraagtekens bij waren gezet, ook kritisch ontvangen door de Raad van State. Met dit voornemen wijkt de Nederlandse regering behoorlijk af van hetgeen is voorgeschreven in Richtlijn 2013/36/EU. Zij creëert hiermee zowel op personeel als op territoriaal vlak ongelijkheid. Een deugdelijke motivering hiervoor lijkt ook na het advies van de Raad van State niet voorhanden en het wordt dan ook interessant hoe het Europees Hof van Justitie de argumenten van de Britse regering weegt. Mr. dr. R. Ortlep, TRA 2014/87 Definitieve geschilbeslechting: wanneer is toepassing van de bestuurlijke lus op haar plaats? – In de jurisprudentie (en in art. 8:41a Awb) komt tot uitdrukking dat de bestuursrechter verplicht is de mogelijkheid te onderzoeken om het geschil definitief te beslechten. Het gaat dienaangaande om de volgende drie instrumenten: instandlating van de rechtsgevolgen, zelf in de zaak voorzien en de bestuurlijke lus. Uit de jurisprudentie volgt dat van deze instrumenten de bestuurlijke lus door de bestuursrechter het meest wordt ingezet. De vraag die in deze bijdrage centraal staat is wanneer toepassing van de bestuurlijke lus op haar plaats is. Prof. mr. L.C.J. Sprengers, TRA 2014/88 Kroniek medezeggenschapsrecht
juli 2013-juli 2014 – In deze kroniek onder andere aandacht voor wetgeving, proefschriften, rechtspraak van de Ondernemingskamer en Hoge Raad betreffende ondernemingsraden en medezeggenschap in de periode juli 2013-juli 2014.
2136 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7411, 4 november 2014 Mr. dr. S.A.J. Munneke Lastige vragen over het opleggen, bekrachtigen en opheffen van geheimhouding. De stand van zaken in de Afdelingsjurisprudentie – De wettelijke eis dat een door het college van B&W opgelegde voorlopige geheimhouding door de raad in zijn eerstvolgende raadsvergadering wordt bekrachtigd (art. 25 Gemeentewet), roept een aantal lastige vragen op. Wanneer moet worden bekrachtigd, wat zijn de consequenties van bekrachtiging, wie kan de geheimhouding vervolgens opheffen, en kan een fout bij het bekrachtigen nog worden hersteld? Weergegeven wordt welke antwoorden in de jurisprudentie op deze vragen zijn gegeven. Ook worden de antwoorden zelf aan de hand van de wetsgeschiedenis en wetssystematiek van commentaar voorzien.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 9, november 2014 Mr. A.W.G.J. Buijze Het Hof van Justitie in KaminoDatema: horen in bezwaar onder voorwaarden gesanctioneerd – Met zijn uitspraak van 3 juli 2014 verduidelijkt het Hof van Justitie de betekenis van de rechten van de verdediging voor het Nederlandse bestuursrecht, meer in het bijzonder voor het douanerecht. Voor de douane lijkt de uitkomst positief: het horen van belanghebbenden tijdens de bezwaarprocedure is onder voorwaarden voldoende om aan de rechten van de verdediging tegemoet te komen. Afdeling 4.1.2 van de Awb
Tijdschriften
blijft nog even in het beklaagdenbankje: de ruime uitzondering op de hoorplicht uit artikel 4:12 Awb lijkt niet altijd houdbaar en het Hof van Justitie wijst de rechtvaardiging van de Nederlandse regering expliciet af.
RegelMaat 29e jrg. nr. 5, oktober 2014 G.J.M. Evers Is er behoefte aan bestendige wetgeving? – De politieke wilsvorming gaat dikwijls sneller dan het wetgevingsproces. Het gevolg is dat wetgeving frequent moet worden gewijzigd. In zijn jaarverslagen van 2012 en 2013 ging de Raad van State nadrukkelijk in op de bestendigheid van beleid en wetgeving. Naar aanleiding daarvan onderzoekt schr. of, en zo ja waarom, de bestendigheid van wetgeving meer aandacht vraagt en op welke wijze bestendigheid kan worden versterkt. Binnen dit kader bespreekt schr. wat bestendigheid is en waarom het momenteel in de belangstelling staat. Daarnaast beziet schr. of alle wetgeving bestendig moet zijn, wat de dilemma’s zijn en wordt een schets van mogelijke oplossingsrichtingen gegeven. Het is volgens schr. een feit dat beleid voortdurend verandert met als gevolg aanpassingen in wetgeving. Wetgeving moet enerzijds een bestendig kader bieden en anderzijds flexibiliteit niet in de weg staan. Om dit te bereiken moet een balans worden gezocht tussen structurele elementen van wet en regels en instrumenten die mogen veranderen. Th. G. Drupsteen Alles woelt hier om verandering ... Bestendige omgevingswetgeving? – Bestendigheid van wetgeving in het omgevingsrecht staat in deze bijdrage centraal. Schr. bespreekt de dynamiek in de omgevingswetgeving en de oorzaken daarvan in de periode 1981–2014. Dit alles in relatie tot de wetgevingskwaliteitseis van bestendigheid van wetgeving. Hierbij
is er aandacht voor de ingrijpende wetgevingsontwikkelingen die zich hebben voorgedaan op het gebied van milieurecht, recht van de ruimtelijke ordening, waterstaatsrecht en natuurbeschermingswetgeving en de internationale verplichtingen uit Europese richtlijnen. Voorst wordt kort ingegaan op de bestuursrechtspraak. Schr. concludeert dat bestendigheid binnen het omgevingsrecht geen duidelijk aanwijsbare rol speelt hetgeen verklaard kan worden door het sterk instrumentele karakter van deze wetgeving. Nieuwe wetgeving wordt niet uitgesteld omdat het idee heerst dat bestaande omgevingswetgeving geen effectief juridisch instrument vormt voor het te voeren omgevingsbeleid. S.A.P.J. van Melis Wetgevingsbeleid springlevend! – De Minister van Justitie en Veiligheid heeft als taak te zorgen voor de kwaliteit van wetgeving. De sector Wetgevingskwaliteitsbeleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie toetst alle voorgenomen wetgeving van de Rijksoverheid voordat een voorstel naar de ministerraad gaat. Daarnaast ontwikkelt deze sector wetgevingsbeleid. Schr. bespreekt het wetgevingsbeleid en geeft in verband met een aantal koerswijzigingen in de afgelopen tien jaar een schets van de belangrijkste ontwikkelingen op dit terrein. Voorts bespreekt schr. enkele spraakmakende vernieuwingen in wetgevingsbeleid als resultaat van de uitvoering van het werkprogramma uit de nota ‘Vertrouwen in wetgeving’ met onder meer aandacht voor het Rijksbreed wetgevingsprogramma en KIWI (Keten Informatie-systeem Wetgeving In wording), internetconsultatie en het integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving. Voorts worden toekomstperspectieven geschetst. Schr. concludeert dat het wetgevingsbeleid volop in beweging is. Er zijn voldoende uitdagingen met het laten beklijven van de in de afgelopen jaren doorgevoerde vernieuwingen en het in gang zetten van nieuwe ontwikkelingen.
T.C. Borman 15 vraagpuntjes over wijzigingstechniek: wat niet in de Aanwijzingen staat – Het formuleren van wijzigingsteksten is een belangrijke bezigheid voor wetgevingsjuristen. De wijzigingen worden ondanks het feit dat er regelmatig stemmen opgaan om deze een meer toegankelijke vorm te geven, klassiek vormgegeven via wijzigingsinstructies. De wijzigingsinstructies zijn opgenomen in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Schr. merkt op dat er echter meer niet dan wel is opgenomen en dat leidt in de praktijk meer dan eens tot vragen. Schr. zet een aantal vraagpunten met betrekking tot het formuleren van wijzigingsinstructies op een rijtje waarover de Aanwijzingen geen uitsluitsel geven.
2137 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 10, 8 november 2014 P. Duinslaeger Enkele bedenkingen omtrent Justitie – (België) Vertrouwen in Justitie is een fundamentele hoeksteen van de democratie en maakt mede de essentie uit van de rechtsstaat. Eerbied voor de rechterlijke uitspraak en vertrouwen in de rechterlijke macht onderstellen een onafhankelijke, onpartijdige, zorgvuldige, menselijke en adequate Justitie. De rechterlijke macht beschikt zelf over een aantal hefbomen om dit vertrouwen te winnen, maar moet ook kunnen rekenen op de bijstand van de wetgevende en de uitvoerende macht, die, in permanent overleg met de rechterlijke macht, de meest geschikte structuren, wetten, procedures en middelen ter beschikking moeten stellen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2961
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
stip van inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur (Stb. 2014, 354) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 10-11-2014, Stb. 2014, 429
Erfrechtverordening
Staatsblad Afschaffing geschriftenbescherming 2138 - Wet tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker – Deze wet wil bewerkstelligen dat slechts geschriften met een oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker bescherming genieten op grond van de Auteurswet. De bescherming van andere geschriften op grond van de zogeheten geschriftenbescherming komt te vervallen. Op grond van de afspraak uit het regeerakkoord (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 26) dat het auteursrecht dient te worden gemoderniseerd, en de daaruit voortvloeiende nadere beschouwing van de geschriftenbescherming heeft een herbezinning plaatsgevonden op de vraag of de geschriftenbescherming nog bestaansrecht heeft. Daarop is geconcludeerd dat de geschriftenbescherming zich niet verhoudt met de uitgangspunten die aan de modernisering van het auteursrecht ten grondslag liggen, dat slechts creatieve prestaties op grond van het auteursrecht moeten worden beschermd en dat informatie zo eenvoudig mogelijk toegankelijk en zo veel mogelijk vrij uitwisselbaar moet zijn. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 05-11-2014, Stb. 2014, 428 (Kamerstukken 33 800)
Positie en toezicht advocatuur Inwerkingtreding 2139 - Besluit van 10 november 2014, houdende vaststelling van het tijd-
2962
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2140 - Wet ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening Erfrecht) – De Erfrechtverordening zorgt voor uniforme ipr-regels op het terrein van het erfrecht. Deze uniformering maakt dat de vererving en afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen aanzienlijk wordt vereenvoudigd en minder kostbaar zal zijn voor burgers in de EU. De verordening zal vanaf 17 augustus 2015 in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten van de EU. Een uitzondering geldt voor Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De verordening bevat uniforme iprregels ten aanzien van het toepasselijk recht. Deze regels inzake toepasselijk recht bepalen volgens welk recht vererving én afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap plaatsvindt. Ook regelt de verordening de rechtsmacht, de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen alsmede de aanvaarding en tenuitvoerlegging van authentieke akten en gerechtelijke schikkingen. Tot slot wordt in de verordening het instrument van de Europese erfrechtverklaring in het leven geroepen. De regels van de verordening vinden rechtstreeks toepassing in ons nationale recht. Uitvoering is wel nodig wanneer wij gebruik willen maken van keuzemogelijkheden die de verordening biedt, een bevoegde autoriteit moet worden aangewezen of andere aanvullende voorschriften (moeten) worden bepaald. In dat
kader vragen vooral de bepalingen in de verordening met betrekking tot (de instelling van) de Europese erfrechtverklaring en de in de hoofdstukken IV en V van de verordening opgenomen regeling voor het verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen, om uitvoeringswetgeving. De introductie van de Europese erfrechtverklaring noodzaakt daarnaast tot aanvulling van Boek 4 BW, de Wet op het Notarisambt en de Kadasterwet. Deze wet voorziet hierin. Tot slot wordt Boek 10 BW aangepast, omdat de huidige ipr-regels op het terrein van het erfrecht zullen worden vervangen door de verordening. Ingevolge artikel 20 van de verordening wordt elk recht dat door de verordening is aangewezen toegepast, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is of niet. De universele toepassing van de verordening sluit een nationale ipr-regeling op het terrein van het erfrecht uit. Inwerkingtreding m.i.v. 17-08-2015. Wet van 05-11-2014, Stb. 2014, 430 (Kamerstukken 33 851)
Nieuwe wetsvoorstellen Verduidelijking koopregels 2141 - Wetsvoorstel (10-11-2014) tot wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met verduidelijking van het toepassingsbereik van de koopregels van titel 7.1 BW – Dit wetsvoorstel wijzigt enkele artikelen in de Boeken 6 en 7 van het BW, om de mogelijke onduidelijkheid weg te nemen die over twee onderwerpen kon ontstaan. Het gaat om de vragen a) in welke gevallen een consument in geval van vertegenwoordiging zowel de verkoper-achterman als de tussenpersoon kan aanspreken en b) of de ‘koopregels’ van titel 7.1 BW ook van toepassing zijn op ‘streaming-overeenkomsten’. Met dit wetsvoorstel wordt het bereik van de ‘koopregels’ in titel 7.1 BW in gevallen van vertegenwoordiging verhelderd en worden overeenkomsten waarbij digitale inhoud via ‘strea-
Wetgeving
ming’ wordt geleverd uitgesloten van het bereik van titel 7.1 BW, met uitzondering van artikel 7:7, tweede lid. Kamerstukken II 2014/15, 34 071, nrs. 1-4
Werken na AOW-leeftijd 2142 - Wetsvoorstel (10-11-2014) houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd) – Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is mede rekening gehouden met de bijzondere (arbeidsmarkt)positie van AOWgerechtigden. Deze positie heeft een dubbel karakter. Aan de ene kant geldt dat AOW-gerechtigden aanspraak kunnen maken op AOW als basisinkomen, veelal aangevuld met een pensioenuitkering. Daardoor hebben zij (in beginsel) niet langer de noodzaak om door arbeid in het eigen onderhoud te voorzien. Bovendien wordt hun arbeidsmarktpositie reeds gefaciliteerd door het wegvallen van de premies voor de werknemersverzekeringen, wat leidt tot lagere loonkosten voor de werkgever. Aan de andere kant geldt dat werkgevers niet alleen letten op directe loonkosten maar ook op de kosten die gemoeid zijn met een mogelijk ontslag (waar in het kader van de Wwz al maatregelen voor zijn getroffen) of bij ziekte. In combinatie met de wens om verdringing tegen te gaan, heeft dit geleid tot het volgende pakket aan maatregelen. • De loondoorbetalingsplicht, de reintegratieverplichtingen van de werkgever en het opzegverbod bij ziekte worden beperkt tot zes weken, onder meer ter beperking van de kosten van werkgevers bij ziekte. • Voor AOW-gerechtigden die werken in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Ziektewet (ZW), of van wie de arbeidsovereenkomst eindigt op of vlak na de eerste dag van ongeschiktheid tot werken, wordt een recht op ZW-uitkering geïntroduceerd voor de duur van maximaal zes weken. • De opzegtermijn voor het opzeggen van een arbeidsovereenkomst met
een AOW-gerechtigde werknemer wordt beperkt tot 1 maand (in plaats van 1 tot 4 maanden, afhankelijk van de lengte van het dienstverband). • De zogenoemde ketenbepaling wordt aangepast in die zin: - dat bij cao kan worden bepaald dat voor AOW-gerechtigde werknemers ten hoogste na 6 contracten of na 48 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, waarbij tevens kan worden bepaald dat voor de vaststelling van de periode van 48 maanden, of het aantal contracten, alleen arbeidsovereenkomsten in aanmerking worden genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd; - dat er, wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een opeenvolgende werkgever volgt op een arbeidsovereenkomst die is geëindigd wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde of een andere pensioenleeftijd, laatstgenoemde overeenkomst buiten beschouwing wordt gelaten bij de vaststelling of de (wettelijke) periode van 24 maanden (of een bij cao te bepalen langere periode) is overschreden. • De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt ook van toepassing op AOW-gerechtigden. • De Wet aanpassing arbeidsduur wordt buiten toepassing verklaard voor AOW-gerechtigde werknemers, zodat de werkgever die de AOWgerechtigde tewerkstelt niet wordt verplicht in te gaan op verzoeken om uitbreiding (of vermindering) van het aantal te werken uren. Kamerstukken II 2014/15, 34 073, nrs. 1-4
Zwarte Piet-wet 2143 - Initiatiefwetsvoorstel (12-112014) van de leden Bosma en Wilders ter bescherming van de culturele traditie van het sinterklaasfeest (Zwarte Piet-wet) – Dit wetsvoorstel wil Zwarte Piet behouden door te regelen dat overheden pas vergunningen verlenen voor sinterklaasactiviteiten, zelf sinterklaasactiviteiten organiseren of hier medewerking aan verlenen, als daarbij het personage Zwarte Piet in ere wordt gehouden. Het schrijft daarbij voor aan welke kenmerken Zwarte Pieten moeten vol-
doen: Een Zwarte Piet heeft een egaal zwart of donkerbruin gezicht, rood geverfde lippen, zwart krulhaar en goudkleurige oorbellen, en is gekleed in een fluweelachtig pak met pofbroek en draagt een hoofddeksel met een gekleurde veer (art. 1). Kamerstukken II 2014/15, 34 078, nrs. 1-3
Associatierecht Turkije 2144 - Initiatiefwetsvoorstel (13-112014) van het lid Voortman houdende vastlegging in de Vreemdelingenwet 2000 van rechten die vreemdelingen ontlenen aan de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, het Aanvullend Protocol bij die Overeenkomst of Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije – Het Associatierecht – bestaande uit de Associatieovereenkomst EEGTurkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst en de Besluiten nrs. 2/76, 1/80 en 3/80 van de Associatieraad EEG-Turkije – dient ter geleidelijke totstandbrenging van vrij verkeer van Turkse werknemers en de opheffing van beperkingen van de vrijheid van vestiging en dienstverrichting door Turkse burgers. Het Associatierecht en de uitleg daarvan in de Europese jurisprudentie komen volgens initiatiefnemer gebrekkig tot uitdrukking in het Nederlandse recht. Het Associatierecht is thans neergelegd in diverse bepalingen in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Dit wetsvoorstel dient ter verankering van de kernbepalingen van het Associatierecht in de Vreemdelingenwet 2000. Het voorstel beoogt de codificatie van de rechten die Turkse burgers en andere vreemdelingen ontlenen aan het Associatierecht. Ook corrigeert het voorstel de onjuistheden en vult het de lacunes op in de huidige nationale verankering van het Associatierecht. Het wetsvoorstel brengt geen uitbreiding van rechten, maar biedt een overzichtelijke codificatie van de reeds bestaande rechten op grond van de bepalingen van het Associatierecht,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2963
Wetgeving
de rechtspraak van het Hof van Justitie en de gunstiger Nederlandse wettelijke bepalingen en beleidsregels die in verband met de standstillbepalingen niet meer mogen worden aangescherpt. Thans voorziet de Vreemdelingenwet 2000 in artikel 8, onder l dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft als hij dat ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. Uit de wet blijkt verder nergens welke vreemdelingen een verblijfsrecht aan het Associatierecht ontlenen. Het onderhavige voorstel voorziet onder meer in die lacune. Met dit wetsvoorstel wordt een nieuwe afdeling in de Vreemdelingenwet 2000 geïntroduceerd, waarin het verblijfsrecht op grond van het Associatierecht op heldere en overzichtelijke wijze wordt weergegeven. Kamerstukken II 2014/15, 34 079, nrs. 1-3
Valsemunterij 2145 - Wetsvoorstel (12-11-2014) tot implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PbEU L 151/1) – De implementatie van de richtlijn leidt tot een verhoging van het strafmaximum van artikel 210 van het Wetboek van Strafrecht (wederrechtelijk uitgeven echt geld) van vier naar vijf jaar. Aan de overige verplichtingen in de richtlijn, voldoet de Nederlandse strafwet reeds. Kamerstukken II 2014/15, 34 081, nrs. 1-3
Spreekrecht slachtoffers 2146 - Wetsvoorstel (12-11-2014) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden – Zie over dit voorstel het Nieuws in NJB 2014/2103, afl. 40, p. 2910 Kamerstukken II 2014/15, 34 082, nrs. 1-4
2964
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2147
stel voor de Rekenkamer. Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 15
Vervolgstukken Aanbesteding openbare dienstcontracten personenvervoer Brief van de Staatssecretaris van IenM (04-03-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L315). – Brief over de consequenties van het Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie over liberalisering van het internationaal personenvervoer. Kamerstukken II 2013/14, 32 376, nr. 42
Wet flexibel werken Voorlopig verslag (18-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. Kamerstukken I 2014/15, 32 889, B
Belastingverdrag NL-D Voorlopig verslag (19-11-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken I 2014/15, 33 615, B
Minimumloon voor opdracht Verslag van een schriftelijk overleg (14-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Kamerstukken I 2014/15, 33 623, I
Doorberekenen kosten veiligheidsonderzoeken Voorlopig verslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen. Kamerstukken I 2014/15, 33 673, A
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Nader voorlopig verslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medischspecialistische zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 168, D
Luchtvaartcriminaliteit I Verslag (28-11-2013) over het wetsvoorstel tot uitvoering van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 2013, 134) en het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb. 2013, 133). Kamerstukken II 2013/14, 33 759, nr. 5
Nieuwe Wob Brief van de Algemene Rekenkamer (10-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur). – Brief over de (onwenselijke) gevolgen van het onderhavige wetsvoor-
Verzamelwet pensioenen 2014 Nadere memorie van antwoord bij (17-11-2014) en eindverslag over (1811-2014) het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met
Wetgeving
het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). Kamerstukken I 2014/15, 33 863, E-F
raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. – Brief over de afspraken inzake de tweede lezing van het grondwetswijziging referendum. Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 10
Langdurige Zorg Nadere memorie van antwoord bij (17-11-2014) en eindverslag over (1811-2014) het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 891, K-L
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen Eindverslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in verband met het aansluiten van zelfstandige bestuursorganen op de rijksinfrastructuur en enkele technische aanpassingen. Kamerstukken I 2014/15, 33 912, A
Energie-efficiëntie Brief van de Minister van EZ (13-112014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet implementatie EUrichtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/ EU betreffende energie-efficiëntie. – Brief over de aanpassing van het convenant met energie-intensieve industrie (MEE-convenant) en de voortgang van de afspraken uit het Energieakkoord inzake energie-efficientie in de industrie. Kamerstukken I 2014/15, 33 913, F
Inkoopregeling AOW Memorie van antwoord bij (18-112014) en eindverslag over (18-112014) het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode. Kamerstukken I 2014/15, 33 928, C-D
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Brief van de Minister van BZK (06-112014) over het inititatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet
Beloningsbeleid banken Voorlopig verslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen). Kamerstukken I 2014/15, 33 964, B
Verkorting duur voortgezette uitkering Appa
Quotum arbeidsbeperkten
Memorie van antwoord bij (14-112014) en eindverslag over (18-112014) het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa).
Nota n.a.v. het nader verslag (18-112014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
Kamerstukken I 2014/15, 33 946, C-D
Eindverslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten.
Beroepsonderwijs Nota n.a.v. het verslag (09-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs). Kamerstukken II 2013/14, 33 948, nr. 6
Belastingregeling Nederland Curaçao Verslag van de Staten van Curaçao (04-11-2014) over het voorstel van rijkswet houdende de regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erf- en schenkbelasting (Belastingregeling Nederland Curaçao). Kamerstukken II 2014/15, 33 955, nr. 5
Financieel toezicht Voorlopig verslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. Kamerstukken I 2014/15, 33 957, B
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 11
Wederverkoop kabelaanbod
Kamerstukken I 2014/15, 33 991, B
Belastingwet 2015 Brieven van de Staatssecretaris van Financiën over (11-11-2014 en 12-11-2014) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (13-11-2014) tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). – Brief met een reactie op de vragen van de leden Bashir en Groot tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2015 over de tijdelijke willekeurige afschrijving schepen en het tonnageregime (nr. 53), brief met een reactie op het verzoek van het lid Bashir om een brief naar aanleiding van het krantenartikel in het NRC Handelsblad van vrijdag 31 oktober 2014 met als titel ‘Strop voor fiscus, onderzoek naar investeringen in schepen’ (nr. 73) en brief met de schriftelijke antwoorden op de vragen gesteld tijdens de eerste termijn Belastingplan 2015 (nr. 74). Kamerstukken II en I 2014/15, 34 002, nrs. 53, 73-74 en A
Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen Verslag (13-11-2014) over het wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Euro-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2965
Wetgeving
pees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken). Kamerstukken II 2014/15, 34 021, nr. 5
2148
Nota’s, rapporten & verslagen
Wet studievoorschot Brief van de Minister van OCW (13-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs). Kamerstukken I 2014/15, 34 035, B
Beschikking geen loonheffingen Verslag (14-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het vervangen van de Verklaring arbeidsrelatie door de Beschikking geen loonheffingen (Wet invoering Beschikking geen loonheffingen). Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nr. 5
Instellingswet RVS Eindverslag (18-11-2014) 0ver het wetsvoorstel tot instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving). Kamerstukken I 2014/15, 34 040, A
Wrakopruimingsverdrag Eindverslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken (Trb. 2008, 115). Kamerstukken I 2014/15, 34 057, A
Proeven met in het wild gevangen dieren Eindverslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2014/15, 34 062, A
2966
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Opvang uitgeprocedeerden Brief van de Staatssecretarissen van VenJ en VWS (11-11-2014) bij de aanbieding van rapporten van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) n.a.v. klachten over de wijze waarop Nederland ondersteuning biedt aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. – De rapporten zijn als bijlage bij de brief gevoegd maar ook te vinden op njb.nl. Het ECSR doet de aanbeveling om direct maatregelen te nemen om de betrokken personen bed, bad en brood te verschaffen. Daarbij overweegt het comité dat het ESH weliswaar in beginsel alleen legaal verblijvende personen beschermt, maar dat als het gaat om basale levensbehoeften zoals voeding, kleding, onderdak en medische zorg en de menselijke waardigheid in het geding is, de daarmee samenhangende rechten universeel en afdwingbaar zijn voor alle personen ongeacht hun status. Volgens de bewindslieden binden rapporten van het ECSR Nederland in juridische zin niet. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa moet op grond van het Handvest een standpunt innemen over de bevindingen in beide rapporten. Dat zal naar verwachting niet eerder dan begin 2015 gebeuren. Zodra het Comité van Ministers zich heeft uitgesproken over de bevindingen van het ECSR, wordt de Kamer hierover geïnformeerd, alsmede over hoe het kabinet hiermee omgaat. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1915
Schijnhuwelijken Brief van de Minister van BuZa (0711-2014) met een fiche inzake een Mededeling handboek aanpak schijnhuwelijken. – De Europese Commissie heeft een handboek opgesteld voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en derdelanders, in de context van het vrij verkeer van
personen. Dit handboek moet dienen als hulpmiddel voor nationale autoriteiten om gevallen van misbruik van EU-recht door schijnhuwelijken aan te pakken. Lidstaten hebben zelf input geleverd voor het handboek. Allereerst gaat het handboek in op de bestaande regels waaraan nationale autoriteiten zich moeten houden bij maatregelen om misbruik te voorkomen of te bestrijden, met name de EU-regels over het vrije verkeer en grondrechten, zoals bijvoorbeeld het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, het recht om te huwen en de rechten van het kind. Ook wordt ingegaan op procedurele rechten. In het laatste hoofdstuk geeft de Commissie een overzicht van operationele werkwijzen (afgeleid uit werkwijzen van lidstaten) die zijn bedoeld om te helpen vermoedelijke schijnhuwelijken doeltreffend op te sporen en te onderzoeken. Hier gaat het handboek in op aanwijzingen voor mogelijk misbruik, instrumenten voor onderzoek en grensoverschrijdende samenwerking bij de aanpak van schijnhuwelijken. De Commissie geeft in het handboek expliciet aan dat het handboek juridisch niet bindend is en dat bij het opstellen van de overzichten niet is gestreefd naar volledigheid. In de mededeling worden geen voorstellen voor wet- en regelgeving gedaan. Het handboek is inmiddels naar de beoogde eindgebruikers, te weten IND en politie, gezonden. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1929
Uitbreiding EU Brief van de Minister van BuZa (3110-2014) met de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket dat de Europese Commissie op 8 oktober 2014 presenteerde. – Het kabinet verwelkomt het jaarlijkse ‘uitbreidingspakket’ van de Commissie waarin het uitbreidingsbeleid en de voornaamste uitdagingen voor de komende periode worden belicht en een oordeel wordt gegeven over de stand van zaken in het toetredingsproces van alle (potentiële) kandidaat-lidstaten. De Commissie werkt verder aan de versterking van het uitbreidingsproces onder de titel ‘Completing the foundations for credibility’. Het kabinet waardeert de wijze waarop deze Commissie zich tijdens haar man-
Wetgeving
daat heeft ingezet om de geloofwaardigheid en transformatieve kracht van het uitbreidingsproces te versterken door een sterkere focus op fundamentele hervormingen vroeg in het toetredingsproces. Na de rechtsstaat, democratie en fundamentele rechten in het hart van het uitbreidingsproces te hebben geplaatst; en meer aandacht voor economisch bestuur te hebben geïntroduceerd, benadrukt de Commissie dit jaar eveneens het belang van een vergrote inzet op hervorming van het openbaar bestuur. Hiermee is de cirkel rond: voortgang en vroegtijdige inzet op deze drie terreinen zijn cruciaal voor een geloofwaardige voorbereiding op toetreding tot de Europese Unie. Turkije: geen eenduidig beeld. Enerzijds is er voortgang in implementatie van ingezette hervormingen, maar tegelijkertijd bestaan ernstige zorgen over negatieve trends ten aanzien van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en bescherming van fundamentele rechten. Het toetredingsproces met de bijbehorende conditionaliteit blijft het beste kader om hervormingen naar Europese maatstaven aan te sporen. Turkije moet nu uitvoering geven aan de verklaarde ambitie de dynamiek in het toetredingsproces op te voeren. Montenegro: boekt voortgang, maar het tempo in hervormingen stokt. Meer focus op implementatie en tastbare resultaten, in het bijzonder ten aanzien van de rechtsstaat. De voortgang op deze terreinen, gemeten is bepalend voor het algemene tempo van de toetredingsonderhandelingen. Servië: heeft sinds de start van onderhandelingen in januari dit jaar een aantal belangrijke hervormingen in gang gezet, maar er zijn ook punten van zorg. Duurzame implementatie nodig op gebied van rechtsstaat, in het bijzonder onafhankelijkheid rechterlijke macht en vrijheid van meningsuiting en media, evenals volledige uitvoering van afspraken uit dialoog met Kosovo. Macedonië: nog altijd globaal een hoge mate van alignment met EU acquis, maar voortdurende zorgen over terugval op gebied van onafhankelijke rechtspraak en vrijheid van meningsuiting en media. Naamskwestie speelt voorname rol in huidi-
ge onhoudbare impasse in toetredingsproces, maar mag geen excuus zijn voor stagnatie of achteruitgang in hervormingen. In dit specifieke geval zou juist een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum kunnen genereren voor het EU-hervormingsproces. Albanië: verkrijgen kandidaat-lidstatus in juni was erkenning voor geboekte voortgang, maar ook een aanmoediging voor het opvoeren van hervormingen. Albanië staat nog voor vele uitdagingen. Bosnië-Herzegovina: stilstand in EUintegratieproces duurt voort. Essentieel dat zo snel mogelijk een regering wordt gevormd, op alle staatsniveaus, en dat de leiders gezamenlijk en gezwind de sociaaleconomische hervormingsagenda oppakken, inclusief de strijd tegen corruptie. Kosovo: verdere voortgang in hervormingen. Parafering Stabilisatie- en Associatieakkoord is een mijlpaal in de relaties met de EU. Kosovo moet nu leveren op een aantal sleutelhervormingen, in het bijzonder ten aanzien van de rechtsstaat, en nadruk leggen op implementatie. IJsland: toetredingsonderhandelingen zijn door de IJslandse regering opgeschort. Kamerstukken II 2014/15, 23 987, nr. 146
Paspoortverstrekking Brief van de Minister van BuZa (0411-2014) over de organisatie van de paspoortverstrekking in het buitenland. – Daarnaast wordt ingegaan op de problemen/wachtlijsten die zich bij de paspoortuitgifte bij Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) voordoen. Nederlanders in het buitenland kunnen een reisdocument aanvragen via een breed netwerk van ambassades. Daar is de afgelopen jaren een aantal grensgemeenten in Nederland bijgekomen. Niet-ingezetenen kunnen bijvoorbeeld uitwijken naar de gemeenten Oldambt, Montferland, Enschede, Echt-Susteren, Maastricht, Bergeijk, Bergen op Zoom, Den Haag en Haarlemmermeer (Schiphol). De consulaire werkzaamheden van de consulatengeneraal in München, Chicago, Antwerpen, Milaan en Düsseldorf zullen worden afgebouwd. Het aanvragen van paspoorten zal op deze posten niet langer mogelijk zijn. Onderzocht
wordt of ook in Brussel de consulaire functie terug kan worden gebracht tot die taken waarvoor een Nederlandse presentie in België noodzakelijk is. Voor Antwerpen en Düsseldorf, waar verreweg de meeste paspoorten door niet-ingezetenen worden aangevraagd, zijn de grensgemeenten een adequaat alternatief. Datzelfde zou ook voor Brussel kunnen gelden. Het aantal grensgemeenten zal bovendien verder worden uitgebreid. Net als in Nederland kan ook in het buitenland op grond van de Paspoortwet een mobiel aanvraagstation worden ingezet ten behoeve van aanvragers die onmogelijk naar een beroepspost of Nederlandse grensgemeente kunnen komen om een reisdocument aan te vragen. Per 9 maart 2014 is de Paspoortwet gewijzigd en vanaf die datum heeft iedere Nederlander vanaf 18 jaar recht op een paspoort en/of identiteitskaart met een geldigheidstermijn van tien jaar. Hierdoor hoeven ook Nederlanders die in het buitenland wonen minder vaak hun reisdocument te verlengen. Een grote groep in het buitenland woonachtige Nederlanders zal zeker eens in de tien jaar in Nederland zijn en kan dan van dit bezoek gebruik maken om op Schiphol of in een van de grensgemeenten een nieuw paspoort aan te schaffen. Vrijwel alle grensgemeenten werken alleen op afspraak voor het aanvragen van een paspoort door een niet-ingezetene. De Paspoortwet stelt geen norm voor de wachttijden bij het maken van een afspraak. Belangrijk is dat deze wachttijden redelijk zijn. Op dit moment is de wachttijd voor het maken van een afspraak op Schiphol minder dan een week. Dat is redelijk te noemen. Kamerstukken II 2014/15, 25 764, nr. 86
Regelluwe scholen Brief van de Staatssecretaris van OCW (06-11-2014) over een pilot met regelluwe scholen. – Regels zijn nodig om de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren. Soms zitten regels echter nieuwe initiatieven en innovatie in de weg. Goede scholen hebben dan last van regels die bedoeld zijn om de basiskwaliteit te borgen. Bij scholen die goed presteren durft de staatssecretaris het aan om meer
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2967
Wetgeving
ruimte te geven. Hij gaat daarom een pilot starten waarin excellente scholen maximale ruimte krijgen. In deze brief wordt het belang van de pilot toegelicht, de manier waarop de pilot wordt ingericht en wordt ingegaan op criteria en randvoorwaarden voor de deelnemende scholen. Kamerstukken II 2014/15, 29 546, nr. 18
Nationale politie Brief van de Minister van VenJ (0611-2014) over de voortgang van de vorming nationale politie. – Als bijlagen bij deze brief zijn meegestuurd de voortgangsberichten vorming nationale politie, aanvalsprogramma informatievoorziening politie (AVP) en politieonderwijs. Ook is het derde rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie over de vorming van de nationale politie, de brief met de voorlopige bevindingen van de voorzitter van de Commissie van toezicht op het beheer politie evenals de brief van de voorzitter van de Review Board AVP meegestuurd. In de brief wordt kort ingegaan op de hoofdlijnen van deze documenten. Eerder is al aangekondigd dat de focus voor de vorming van de nationale politie dit jaar ligt op het in werking brengen van de basisteams en districtsrecherches (Kamerstuk 29 628, nr. 456). Met het bereiken van de eerstvolgende mijlpaal – het inwerking brengen van de basisteams en districtsrecherches – gaat de nationale politie een nieuwe fase in. De minister ervaart bij de politiemedewerkers zelf nog altijd veel draagvlak voor de realisatie van de nationale politie. Maar hij proeft ook een gezonde mate van ongeduld omdat de verandering nog niet overal snel genoeg gaat. Ook hierom is de komende mijlpaal van groot belang. Bijna alle medewerkers gaan de verandering nu echt merken. Nu de realisatie een nieuwe fase ingaat, is het – om te borgen dat einddoelen van de vorming nationale politie gehaald worden – nodig om aanvullende maatregelen te nemen. In lijn met de gememoreerde aanbevelingen van de toezichthouders, zien deze maatregelen op versterking van de integrale sturing en op extra aandacht voor het binnenhalen van voldoende gekwalificeerd personeel. Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 474
2968
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Invloed EU-besluitvorming Brief van de Minister van BuZa (20-10-2014) ter aanbieding van en met een reactie op de beleidsdoorlichting ‘Strategie bij benadering: Nederlandse coalitievorming en de multi-bi benadering in het kader van de EU-besluitvorming (2008–2012)’. – De beleidsdoorlichting heeft betrekking op de door Nederland ingezette instrumenten gericht op het behoud en het vergroten van de Nederlandse invloed op de EUbesluitvorming. Het onderzoek richt zich op de instrumenten van coalitievorming en de intensivering van de bilaterale betrekkingen met andere lidstaten, gecombineerd ook wel de ‘multi-bi-benadering’ genoemd. Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op de periode 2008–2012. In 2012 is een evaluatie afgerond van de samenwerking in het kader van de Benelux Unie; in het hier voorliggende eindrapport komt de Benelux Politieke Samenwerking in het kader van de EU-besluitvorming aan de orde. Het effectenonderzoek dat is uitgevoerd voor deze beleidsdoorlichting stelde de volgende vragen: • Oefende Nederland middels (strategische) coalitievorming met andere EU-lidstaten invloed uit op het besluitvormingsproces binnen de EU? En zo ja, op welke manier? • Bevorderde de Benelux Politieke Samenwerking en de samenwerking met andere regionale verbanden de Nederlandse invloed op de EUbesluitvorming? En zo ja, op welke manier? • Bevorderde de intensivering van de bilaterale betrekkingen met andere EU-lidstaten de Nederlandse positie in de Europese coalitievorming? En zo ja, op welke manier? Nederland wordt op basis van de onderzochte casestudies als een actieve lidstaat gekarakteriseerd wat betreft het vormen van ad hoc coalities, het mobiliseren van gelijkgezinden en het bevorderen van gezamenlijk optreden. De coalitievorming verliep veelal organisch langs vertrouwde patronen, waarbij gelijkgezindheid en eerdere samenwerking meestal de doorslaggevende factoren waren bij de partnerkeuze. Een enkele keer werd op basis van een tactische inschatting voor andere coalitiepartners gekozen. De onderhandelingen leverden bij vijf van de
zeven onderzochte kwesties een gewenst onderhandelingsresultaat op. Het succes was afhankelijk van het krachtenveld, het karakter van de onderhandelingen en de cohesie van de coalitie. De opstelling van Duitsland, in relatie tot die van Frankrijk, bleek voor Nederland steeds een cruciale factor. Gezamenlijke Beneluxstandpunten hadden volgens de IOB eerder een subtiele invloed op het onderhandelingsproces dan dat zij van doorslaggevend belang waren voor de uitkomst. De multi-bi benadering met betrekking tot de Nederlandse belangenbehartiging in de EU-besluitvorming werd als notie breed werd herkend en onderschreven. De intensivering van de bilaterale betrekkingen was sterk gericht op de lidstaten waaraan Nederland een strategisch belang toekende: Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, België en Polen. Het rapport stelt dat ervoor moet worden gewaakt te automatisch de traditionele gelijkgezinden op te zoeken. Nederland zou soms te sterk op de kracht van de overtuiging op basis van argumenten vertrouwen, en onvoldoende oog hebben voor de belangenuitruil die ook in de EU plaatsvindt. Gewaarschuwd wordt tegen een te dogmatische opstelling. Verder zorgt de grote (en vroegtijdige) transparantie van het Nederlandse standpunt ervoor dat onze gelijkgezindheid door Duitsland vaak te snel wordt geïncasseerd. Kamerstukken II 2014/15, 31 271, nr. 14
Ouderen en het zelfgekozen levenseinde Brief van de Minister van VWS (1011-2014) bij de aanbieding van het rapport van de door ZonMw geïnitieerde en uitgevoerde kennissynthese over ouderen en het zelfgekozen levenseinde. – In dit rapport is door middel van een literatuurstudie kennis samengebracht over de aard en omvang van de groep ouderen die een wens tot levensbeëindiging hebben, zonder dat daar ondraaglijk lijden als gevolg van een ernstige medische aandoening aan ten grondslag ligt. Daarnaast worden het juridische, ethische, politieke en maatschappelijke kader voor de omgang met dergelijke wensen geschetst, alsmede het maatschappelijke klimaat waarin deze wensen ontstaan. Het rapport is als
Wetgeving
bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 31 647, nr. 38
Privacy Impact Assessment decentralisaties Brief van de Minister van BZK (07-112014) bij de aanbieding van de Privacy Impact Assessment aan over de gemeentelijke praktijk bij de drie decentralisaties. – In het rapport worden verschillende opties beschreven die gemeenten hebben bij het inrichten van hun organisatie, de privacy risico’s die daaraan verbonden zijn en de bijbehorende maatregelen om deze risico’s te vermijden. Het rapport biedt daarmee handvatten om de gemeentelijke organisatie van de gedecentraliseerde taken te toetsen op privacy risico’s en waar nodig maatregelen te treffen. De risico’s zoals die in het rapport naar voren komen zijn goed te vermijden met de beschreven maatregelen. Er zijn geen privacyrisico’s aangetroffen die niet meer te repareren zijn. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 76
Kinderen en vechtscheiding Brief van de Staatssecretarissen van VenJ en VWS (03-11-2014) over de voortgang van het uitvoeringsplan ‘Verbeteren situatie kinderen in een ‘vechtscheiding’’. – In de bijlagen is een overzicht meegestuurd van de voortgang van de acties waarom door de Kamer is verzocht en een door de Kamer verzochte puntsgewijze reactie op de aanbevelingen van de Kinderombudsman. De volgende voortgangsrapportage is voorzien voor het voorjaar van 2015. De meeste factoren die bijdragen aan het oplossen van de problematiek liggen buiten de sfeer van (overheids-)instanties. Daarom is een bescheiden rol en een realistisch ambitieniveau gesteld. Zoals de Kinderombudsman aangaf is er geen panacee om kinderen te behoeden voor de negatieve gevolgen van vechtscheidingen, maar kunnen we er wel gezamenlijk voor zorgen dat instrumenten voorhanden zijn om in een vroegtijdig stadium effectief te kunnen handelen. Dat is de focus van het uitvoeringsplan. De uitvoering van de acties ligt op koers; zoals de internationale vergelijking en de internationale conferentie over medi-
ation en effectuering omgang, de implementatie van een uniform werkproces voor bijzondere curatoren, het handboek voor gezinsvoogden en de gemeentelijke pilots. Kamerstukken II 2014/15, 33 836, nr. 6
Evaluatie rijkswetten Brief van de Minister van VenJ (12-11-2014) over de evaluatie van de justitiële rijkswetten. – In de rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de rijkswet Raad voor de rechtshandhaving is bepaald dat de betrokken ministers van de landen binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze rijkswetten, dus voor 10 oktober 2015, aan de parlementen van de landen een evaluatieverslag toezenden over de doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswetten in de praktijk. In april van dit jaar is aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd voorlichting te geven over deze evaluatie. De Afdeling heeft deze voorlichting op 2 mei 2014 uitgebracht. Een afschrift daarvan wordt hierbij als bijlage toegestuurd, vergezeld van het voorlichtingsverzoek. Deze voorlichting heeft zijn neerslag gekregen in de eveneens bijgevoegde evaluatieopdracht aan de inmiddels ingestelde Evaluatiecommissie justitiële rijkswetten. De evaluatiecommissie staat onder voorzitterschap van mr. H.N. Brouwer (oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal en thans voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten) en R. Begina MBA (Managing Director Advisory Services, KPMG Dutch Caribbean and Suriname). Als lid voor Nederland is benoemd mr. drs. C.W.M. Dessens, oud-directeur-generaal Rechtshandhaving van het ministerie. De Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten benoemen elk een eigen lid. Zoals bekend vinden er in het kader van de evaluatie van de (uitwerking van) de nieuwe staatkundige structuur drie evaluaties plaats. Het betreft de evaluatie van de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur Caribisch Nederland, de
evaluatie van de justitiële rijkswetten en een, nog te starten, evaluatie als opgenomen in de rijkswet financieel toezicht. Het betrekken van het Statuut bij die evaluaties is niet aan de orde. Indien uit een van de bovengenoemde evaluaties of uit het geheel van de bevindingen in samenhang blijkt dat er knelpunten worden geconstateerd die zijn terug te voeren op de werking van het Statuut binnen de nieuwe staatkundige structuur, dan kan alsdan bezien worden of en zo ja welke consequenties daaruit getrokken kunnen worden ten aanzien van het Statuut. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 IV, F
Begroting VenJ Brieven van de Algemene Rekenkamer (11-11-2014) over enkele aandachtspunten bij de begroting 2015 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (nr. 8) en over enkele aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2015, de ontwerpmeerjarenraming 2016–2019 en het ontwerpbeheerplan 2015 van de Nationale politie (nr. 9). – Het is volgens de Rekenkamer van belang inzicht te hebben in hoe het kabinet de Kamer informeert over bezuinigingen of intensiveringen en de bijbehorende maatregel(en) en effecten. De brief (nr. 8) kan de Kamer daarom gebruiken bij de voorbereiding op de begrotingsbehandeling. De begroting van het Ministerie van VenJ omvat € 11.437 miljoen aan uitgaven; de ontvangsten bedragen € 1.424 miljoen (dit betreft met name boeten en transacties). In deze brief wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: 1) Nationale politie 2) Prestaties in de strafrechtketen 3) Fraude 4) Decentralisatie justitiële jeugdzorg 5) Strategie Nationale Veiligheid 6) Financieel beheer Ministerie VenJ 7) Open data; 8) Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer. Brief nr. 9 kan de Kamer gebruiken bij de voorbereiding op het wetgevingsoverleg Begrotingsonderdeel Nationale politie. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nrs. 8 en 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2969
Nieuws
2149
Rechtspraak: Voorstel voor collectieve schadevergoedingsactie werkt niet Het wetsvoorstel dat gedupeerden van massaschade in staat moet stellen om gezamenlijk schadevergoeding te eisen, gaat niet werken. Dat schrijft de Raad voor de rechtspraak in een advies over het voorstel. De mogelijkheid om collectief schadevergoeding in geld te eisen als mensen massaal gedupeerd zijn, voorziet volgens de Raad wel in een maatschappelijke behoefte. Maar de voorgestelde procedure is inefficient en voor rechters onwerkbaar. De Raad adviseert de minister dan ook een werkgroep van deskundigen te vragen een alternatieve procedure te bedenken.
V
olgens het wetsvoorstel ‘Afwikkeling massaschade in een collectieve actie’, dat voor advies naar de wettelijke adviesorganen, waaronder de Raad voor de rechtspraak, is gestuurd, worden partijen ‘maximaal gestimuleerd’ om onder begeleiding van een rechter tot een schikking te komen, via verschillende zittingen, tussentijdse deelbeslissin-
gen, mediation, verplichte schikkingsvoorstellen en ingelaste periodes van verplicht overleg. Komen zij er samen niet uit, dan kan de rechter de schade zelf begroten: een stok achter de deur voor het geval een van de partijen weigert mee te werken.
Zorgvuldig maar inefficiënt De procedure kent heel veel verschillende stappen om ongewenste neveneffecten te voorkomen, zoals een groeiende claimcultuur of een zodanige versterking van de positie van gedupeerden dat bedrijven in de hoek worden gedreven. Daarmee schiet het wetsvoorstel zijn doel voorbij, stelt de Raad voor de rechtspraak. Door dat zorgvuldigheidsstreven is een zeer langdurige en kostbare rechtszaak haast onvermijdelijk. Dat kan leiden tot blackmail settlements (de aangeklaagde partij betaalt om van het gezeur af te zijn) of uitrookscenario’s (de eisers worden op dermate hoge kosten gejaagd dat ze de strijd opgeven). Zo wordt het omgekeerde bereikt van wat de wetgever beoogt.
Onwerkbaar Behalve ineffectief en inefficiënt vindt de Raad de procedure ook onwerkbaar. Belangenorganisaties van gedupeerden moeten bijvoorbeeld aan allerlei eisen voldoen – op het gebied van onder meer expertise en financiering - om een zaak te mogen aanspannen. De rechter moet dat ‘indringend’ toetsen. Dat kan de rechter niet, stelt de Raad; hij is geen toezichthouder maar een geschillenbeslechter, afhankelijk van de informatie die partijen hem geven. Bovendien acht de Raad de kans op een succesvolle afloop van de procedure klein. Als de partijen het oneens blijven over de hoogte van de schadevergoeding, heeft de rechter te weinig instrumenten om een regeling voor schadeafwikkeling vast te stellen. Dan ligt een eindeloos, voor de rechter onbeheersbaar gevecht op de loer, dat op niets uitloopt. Het advies van de Raad voor de rechtspraak is te vinden op rechtspraak.nl
2150
GOO-rechter gaat voor snelle oplossing Partijen bij de Amsterdamse handels-, familie- en kantonrechter kunnen voortaan kiezen voor een zogeheten GOO-behandeling. Daarin ondersteunt de rechter partijen actiever om tot een oplossing te komen. De deelnemende Amsterdamse rechters zullen meer doorvragen naar de achterliggende belangen in het conflict. Belangrijk is dat de betrokken partijen bereid zijn een oplossing te vinden.
G 2970
ericht-Op-Oplossing (GOO) heet de nieuwe aanpak waarmee de Rechtbank Amster-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
dam van start gaat. Partijen in een familie- of handelsconflict die instemmen met een GOO-behandeling, kiezen ervoor om naar een gezamenlijke oplossing te streven. Het gaat bijvoorbeeld om een boedelverdeling bij een scheiding of over de aansprakelijkheid voor kostbare fouten bij een verbouwing. Het is niet zo dat de hele procedure verandert, wel wordt onder leiding van één van de acht deelnemende rechters snel gezocht naar een onderling vergelijk. Bij GOO krijgen partijen als huiswerk voor de zitting de opdracht om na te denken welk achterliggend belang er
speelt in hun zaak. Ook kan er een voorlopige beslissing over een deel van het geschil worden gegeven. Aan partijen in familie-, kanton en handelsgeschillen bij de rechtbank Amsterdam kan in het begin van de procedure per brief worden gevraagd of ze mee willen doen. Partijen kunnen ook zelf om een GOO-behandeling vragen. De GOO-procedure is geen mediation: als de partijen er niet uitkomen, doet de rechter zelf een uitspraak. Volgend jaar wordt geëvalueerd of de nieuwe aanpak aan de verwachtingen voldoet.
Nieuws
2151
Regels dataretentie worden gewijzigd na uitspraak Hof van Justitie EU De toegang tot telecommunicatiegegevens wordt aangescherpt. Met het oog op een betere bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers moeten de gegevens beter beschermd en beveiligd worden. De bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens blijft echter bestaan.
D
at blijkt uit de kabinetsreactie op een uitspraak van het Europees Hof van Justitie welke op 18 november aan de Kamer is gestuurd. Op 8 april 2014 heeft het Hof in de zaken C-293/12 en C-594/12 beslist dat Richtlijn 2006/24/EG (Dataretentierichtlijn) in zijn geheel ongeldig is wegens strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Dataretentierichtlijn is in Nederland in de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens geïmplementeerd. Deze wet komt door de gebonden implementatie materieel grotendeels overeen met de Dataretentierichtlijn. De Dataretentierichtlijn liet maar op enkele punten beleidsruimte toe.
Advies Raad van State Na het arrest heeft het kabinet de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd wat de consequenties van het arrest voor de Nederlandse regelgeving zijn. Volgens de Afdeling betekent het enkele feit dat het Hof de dataretentierichtlijn ongeldig heeft verklaard niet dat de nationale wetgeving ter omzetting van de dataretentierichtlijn ongeldig is. Op grond van artikel 51 van het Handvest is het Handvest evenwel ook van toepassing op nationale handelingen die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie vallen. Daarvan is hier sprake omdat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens een invulling bevat van de zogeheten e-Privacyrichtlijn en een belemmering vormt van het dien-
stenverkeer. Aangezien de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens vrijwel dezelfde inhoud heeft als de Dataretentierichtlijn, moet worden aangenomen dat ook deze wet in strijd is met de artikelen 7 en 8 van het Handvest en zal moeten worden aangepast aan de in het arrest geformuleerde voorwaarden. De wijze waarop Nederland aan deze voorwaarden moet voldoen staat in beginsel ter beoordeling van de wetgever met dien verstande dat de waarborgen duidelijk, concreet en specifiek in de wet omschreven moeten worden. Zo zal bijvoorbeeld gemotiveerd onderscheid moeten worden gemaakt tussen categorieën gegevens, naar de mate van ernst van de criminaliteit waarvoor de gegevens worden bewaard of naar de mate waarin er aanwijzingen van betrokkenheid bij criminaliteit zijn. Op onderdelen heeft de wetgever daarbij een zekere ruimte. Het arrest heeft naar het oordeel van de Afdeling ook gevolgen voor andere nationale regels die zien op gegevensopslag voor strafrechtelijke doeleinden waarbij aanwijzingen van betrokkenheid bij strafbare feiten ontbreken. Daarbij is van belang of dergelijke regels vallen binnen de werkingssfeer van het Unierecht en daarmee ingevolge artikel 51 van het Handvest vallen onder de toepassing van het Handvest. Indien het Handvest op de voet van artikel 51 op deze nationale regels van toepassing is, dient de opslag van gegevens in overeenstemming te zijn met de artikelen 7 en 8 van het Handvest en zijn de voorwaarden die het Hof in het arrest geeft van belang. Indien het Handvest niet van toepassing is, zal de opslag van gegevens in overeenstemming moeten zijn met artikel 8 EVRM. De Afdeling acht niet onaannemelijk dat die toetsing tot een vergelijkbaar resultaat zal leiden.
Concept wetsvoorstel Het kabinet heeft nu een conceptwetsvoorstel in consultatie gegeven waarin de wet wordt aangescherpt. Er wordt voor een andere, meer strikte toegang tot de bewaarde gegevens gekozen om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te verbeteren. Straks kunnen telefoniegegevens alleen de volle bewaartermijn van twaalf maanden worden geraadpleegd, in geval van een ernstig misdrijf waar een straf van acht jaar of meer op staat, bijvoorbeeld mensenhandel. Bij delicten met een straf lager dan acht jaar en waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, kunnen de telefoniegegevens zes maanden bekeken worden. Nu is dat nog twaalf maanden. De regels voor toegang tot internetgegevens blijven hetzelfde, omdat daar al een kortere bewaartermijn van zes maanden geldt. Toegang tot de telecommunicatiegegevens krijgt de officier van justitie straks pas na toestemming van de rechter-commissaris. Deze rechterlijke toets is een extra waarborg. Ook worden aanbieders van telecommunicatiediensten verplicht hun gegevens op te slaan en te verwerken binnen de Europese Unie. Het Agentschap Telecom krijgt het recht deze gegevens in te zien. Daarmee verbetert het toezicht op de naleving van de regels over beveiliging en bescherming van de bewaarde gegevens. Verder onderzoekt het kabinet nog de mogelijkheden om telecommunicatiegegevens te versleutelen die worden opgeslagen voor de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven. Het wetsvoorstel is te vinden op internetconsultatie.nl/dataretentie, alwaar tot 31 december gereageerd kan worden. Het advies van de Raad van State is te vinden onder nummer W03.14.0161/II/Vo bij de adviezen op www.raadvanstate.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2971
2152
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Regionale organisaties kunnen de naleving van kinderrechten beter afdwingen dan het VN-Kinderrechtencomité dat beperkte bevoegdheden heeft. Daarom moeten zij omarmd worden als partners in dezelfde strijd. Dat stelde prof. dr. J.J. (Julia) Sloth-Nielsen, hoogleraar kinderrechten in ontwikkelingslanden aan de Universiteit Leiden, 17 november jl. in haar oratie. Volgens Sloth-Nielsen schiet, niettegenstaande de enorme verworvenheden van het VN-Kinderrechtenverdrag, het toeziend VN-Kinderrechtencomité tekort. Het heeft doorgaans te weinig capaciteit om concrete acties te verbinden aan zorgwekkende rapporten. En het heeft geen mandaat om onafhankelijk onderzoek af te dwingen. Het comité kan daardoor niet proactief optreden. Regionale mensenrechtenorganen, zoals het Inter-Amerikaanse en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het Afrikaans Comité van Experts over de kinderrechten, en subregionale initiatieven als de East African Community, kunnen vanwege hun nabijheid mensenrechten beter afdwingen, meent Sloth-Nielsen. Zij kunnen efficiënter monitoren en staan ook dichter bij het lokale bedrijfsleven waarmee samengewerkt kan worden. Bovendien worden ze minder makkelijk verweten context en cultuur van het land niet te kennen. Juridisch gezien ziet de hoogleraar geen grote problemen voor een actievere regionale rol, want in het VN-Kinderrechtenverdrag is geen monopolie afgesproken op het toetsen van de naleving. Risico’s zijn er wel, met name de grote verschillen wat betreft toegang tot bronnen als financiën en informatie en het soms ontbreken van banden met een geloofwaardig subregionaal systeem. De voordelen wegen echter volgens Sloth-Nielsen vele malen zwaarder dan de nadelen.
2972
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
Promoties Het fideicommis Op 11 september jl. promoveerde Ronald (E.) Brinkman aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift over het fideicommis in de notariële praktijk. Zijn promotores waren prof. dr. W.D. Kolkman en prof. dr. L.C.A. Verstappen. Het proefschrift geeft een veelomvattend overzicht van de juridische aspecten van het fideicommis. Het eerste hoofdstuk levert een belangrijke grondgedachte bij het fideicommis, namelijk dat de nalatenschap van de insteller bij de overgang op een verwachter als het ware opnieuw openvalt. Deze grondgedachte vertaalt zich op vele terreinen waar het fideicommis mee in verband kan worden gebracht. Het eerste hoofdstuk gaat in op de goederenrechtelijke posities van de bezwaarde en de verwachter, alsmede op de positie van subsidiaire verwachters. Daarbij worden ook de schuldenposities besproken. In welke mate zijn de bezwaarde en de verwachter gerechtigd tot de goederen der nalatenschap en in hoeverre kan van schuldenaarschap worden gesproken? Daarnaast wordt het belangrijke boerenplaatsje-arrest besproken. Tot slot van dit hoofdstuk wordt bezien of het aanwezig zijn van een ‘overschot’ bij een fideicommis de residuo afzonderlijke voorwaarde moet worden gezien. Het tweede hoofdstuk onderwerpt art. 4:138 lid 1 en lid 2 BW aan een nader onderzoek. Het belang van de verwachter verdient rechtens bescherming. De keus van de wetgever om de vruchtgebruikbepalingen van overeenkomstige toepassing te verklaren, is een gelukkige. De dwingende bepalingen van titel 3.8 BW zijn ook dwingend voor het fideicommis. Veel bepalingen van titel 3.8 BW lenen zich voor (overeenkomstige) toepassing op het fideicommis. Afzonderlijk wordt ingegaan op de ‘vruchtgebruik’-figuren van de zaaksvervanging en de daarmee samenhangende vergoedingsrechten, alsmede van de verteringsbevoegdheid. Het derde hoofdstuk richt zich op de afwikkeling van de fideicommissaire nalatenschap. Er zijn vooral
vragen te stellen bij en na het moment dat de nalatenschap voor de tweede keer openvalt. Zowel de aanvaardingsregeling, de executele en de vereffening komen aan bod. Tot slot van dit hoofdstuk wordt de verklaring van erfrecht en de rol van de notaris daarbij onder de loep genomen. Het vierde hoofdstuk onderzoekt de gevolgen van een testamentair bewind over het fideicommissaire vermogen. De insteller dient niet alleen na te denken waarover hij het bewind wil instellen (over de goederen zelf of over het recht van de verwachter daarop), maar ook wiens belangen hij wil beschermen: die van de bezwaarde, van de verwachter of van beiden tegelijk. Het vijfde hoofdstuk ziet op de situatie dat fideicommissair vermogen deel uitmaakt van de bijzondere gemeenschappen van nalatenschap en huwelijksgemeenschap. Bij de gemeenschap van nalatenschap wordt onderzocht hoe een verdeling van het fideicommissair vermogen precies werkt. Daarbij komt zowel een verdeling tussen de bezwaarden als tussen de verwachters aan bod. Tenzij sprake is van een uitsluitingsclausule, valt fideicommissair vermogen in de huwelijksgemeenschap. Onderzocht wordt tot slot van dit hoofdstuk of aan de echtgenoot van de bezwaarde of de verwachter ook rechten kunnen toekomen. Het zesde en laatste hoofdstuk belicht vooral het fideicommissaire legaat (en zijdelings ook de fideicommissaire last en gift). Het fideicommissaire legaat kan op meerdere wijzen vormgegeven worden. Het verdient veelal de voorkeur de bezwaarde-legataris te verblijden met een onvoorwaardelijk legaat en de verwachter-sublegataris met een op de bezwaarde-legataris rustend voorwaardelijk sublegaat. Ronald Brinkman Het fideicommis in de notariële praktijk NILG Familie & recht 11 Boom Juridische uitgevers 2014, 285 p., € 34 ISBN 978 90 8974 965 9 Ook raadpleegbaar op: http://dissertations.ub.rug.nl
Good neighbourliness This study that was conducted by Elena Basheska under the supervision of prof. dr. D. Kochenov and prof. dr. L. W.
Universitair Nieuws
Gormley (defended on 14 November 2014 at Rijksuniversiteit Groningen), was inspired by the growing confusion of the implementation of the good neighbourliness condition in the EU enlargement process. Yet, as wisely put by prof. Gormley – when it comes to a research, one never knows for sure what s/he is going to write about before starting to write. The topic of this study proved to be way more complex and underexplored than initially envisaged. Developing out of the ideas of territorial sovereignty and equality of states in international law, good neighbourliness is the key principle underpinning the peaceful coexistence between states. However, despite its significant importance, the good neighbourliness principle has not been codified in international law. The United Nations has failed to map the principle despite all its attempts and concrete steps in that direction. In addition, the principle has not been addressed sufficiently – if indeed not completely neglected – in the academic literature. While a number of scholars have contributed to discussion of the principle, this work aims to bring together the many different aspects of the principle and its application in different concrete fields. In particular, the link between the principle as such and its implementation in concrete contexts is either missing from the existing literature or is not explored sufficiently. In addition, the interpretation and application of the good neighbourliness principle has hardly ever been explored in a clear and a straightforward manner in any other field but environmental law. A large number of questions therefore remain unanswered. Unlike the contributions by its predecessors, this work starts from scratch by asking a number of fundamental questions. What is the legal basis of the principle in international law? What are the legal rights and duties of states in the light of the principle? In which fields and how is the principle applied? How does the principle function outside international law?
Is the European Union an authentic model of good neighbourliness? Could the principle be legitimately applied through the conditionality which is often deployed in EU relations with the wider world and would this make a real difference? What does this application of the principle to recent disputes between states tell us about the nature of good neighbourliness and its implementation? Most importantly, how much can law actually achieve to further friendly interstate relations? Obviously, a large number of other important questions related to the principle can still arise. Without pretending to answering them all, this study merely intends to begin to bridge the gap in the academic literature. To that end, the study provides a detailed assessment of the essence and application of the good neighbourliness principle, answering the above questions, which has already inspired broader discussion among scholars.
Uit een onderzoek naar de herzieningsjurisprudentie blijkt dat er verschillende categorieën van dwalingen ten aanzien van het recht kunnen worden onderscheiden. Er worden twee groepen van categorieën van rechtsdwalingen gemaakt, de ‘evidente rechtsdwalingen’ en ‘posterieur gewijzigde rechtsopvattingen’, die voor herziening in aanmerking zouden moeten komen. In deze gevallen is het volgens de auteur lastig vol te houden dat het rechtsherstel voor de veroordeelde moet wijken voor de eerder weinig overtuigend gebleken argumenten. Tot slot wordt voorgesteld om de herziening wegens rechtsdwaling niet via de band van het novum te laten lopen, maar een aparte herzieningsgrond in te richten. Guido Eerenberg Rechtsdwaling als herzieningsgrond Of een rechterlijke dwaling ten aanzien van het recht tot herziening moet leiden Masterscriptie Strafrecht Vrije Universiteit Amsterdam Beoordeling: 8,5
Elena Basheska The good neighbourliness principle in EU law
Begeleider: mr. dr. M.J.A. Duker De gehele scriptie is te lezen op ons blog: ww.njblog.nl.
No commercial release (a volume largely inspired by the findings of this study (co-edited by Dimitry Kochenov and Elena Basheska) is forthcoming with Martinus Nijhoff publishers)
Scriptie Herziening wegens rechtsdwaling? Deze scriptie van Guido Eerenberg behandelt de vraag of rechtsdwaling grond moet kunnen zijn voor herziening. Aangetoond wordt dat rechtsdwaling een diffuus begrip is, dat in de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur een steeds andere betekenis krijgt toegewezen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de argumentatie op grond waarvan de ‘rechtsdwaling’ van herziening is uitgesloten uit drie hoofdargumenten bestaat. Zo zou herziening wegens rechtsdwaling leiden tot rechtsonzekerheid, afbreuk doen aan het gezag van de rechter, en herziening tot een ongelimiteerde cassatie maken. Betoogd wordt, onder andere na een toetsing aan de ratio van de herziening, dat deze argumenten niet onweerlegbaar zijn.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2973
2153
Personalia
Eredoctoraat De Universiteit Leiden verleent aan Lilian GonçalvesHo Kang You een eredoctoraat voor haar sterke maatschappelijke betrokkenheid, haar inzet voor de mensenrechten en in het bijzonder voor de rechten van vrouwen. Tijdens de viering van de dies natalis zal het eredoctoraat worden uitgereikt. Gonçalves, geboren in Paramaribo, studeerde Rechten in
2154
Leiden. Als advocaat en adviseur is zij onder meer betrokken bij fusies en overnames. Momenteel is ze staatsraad bij de Raad van State. Verder heeft zij diverse functies op het gebied van mensenrechten vervuld: vicevoorzitter van de Commissie Gelijke Behandeling (1994 tot 2000), voorzitter van de Nederlandse tak van Amnesty International (1994 tot 2000), en voorzitter en lid van het International Executive Committee van Amnesty International te Londen (2006 tot 2009). Zij heeft presti-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
gieuze prijzen gewonnen, waaronder de prijs van de Nederlandse JuristenVereniging voor haar werk voor Amnesty International, en de Aletta Jacobsprijs (2008) van de Rijksuniversiteit Groningen voor haar sterke maatschappelijke betrokkenheid.
Agenda
29 01 2015 De rechtspraak van morgen Het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het programma KEI van de Rechtspraak organiseren dit KEI-congres met als thema ‘De rechtspraak van morgen’. “IT en internet zorgen binnen twee decennia voor radicalere veranderingen in het recht dan dat in de afgelopen twee eeuwen is gebeurd.” Dit zijn de woorden van professor Richard
Susskind, hoogleraar aan Oxford, inspirerend auteur van onder meer ‘Tomorrow’s Lawyers’ en wereldwijd topadviseur van multinationals en overheden. Susskind is key note speaker op het congres. Te gast zijn Minister Ivo Opstelten van Veiligheid en Justitie en voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak. Het congres richt zich op de nieuwe gedigitaliseerde rechtsgang waarvoor naar verwachting de wetgeving volgend jaar gereed is. Op het congres
wordt in diverse workshops kennisgemaakt met de ‘ins and outs’ van de vernieuwingen in het civiel- en bestuursprocesrecht. Ook komt aan bod hoe de rechter in de toekomst digitaal toezicht houdt op curatoren, bewindvoerders en mentoren. Tijd: donderdag 29 januari 2015 van 11.00 tot 17.00 uur Plaats: Beurs-World Trade Center, Beursplein 37 te Rotterdam Aanmelding: via: www.derechtspraakvanmorgen.nl Inlichtingen: via:
[email protected]
Agenda kort
28 11 2014 Symposium Handhaven in de grote stad
28 11 2014 Audiovisuele Media en minderjarigen 5.0
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914
28 11 2014 Dynamiek en pluralisme in het recht en de multiculturele samenleving
08 09 t/m 02 12 2014 EIPA seminars
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
2974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
01 12 2014 Debat over moeders in detentie NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914
02 12 2014 Symposium NSCR NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2341
Agenda kort
03 12 2014 Mensenhandel en prostitutie
09 12 2014 NGB-Extra
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2621
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2760
03 12 2014 Integriteit: Een maatschappelijk probleem?
09 12 2014 Bijeenkomst Werkgroep Rechtsbijstand in Vreemdelingenzaken (WRV)
NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914
NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914
12 12 2014 Najaarsvergadering NVvP
04 12 2014 Toekomst van de rechtsstaat in de Eerste Kamer
10 12 2014 Jaarvergadering Vereniging voor Burgerlijk Recht
NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
04 en 05 12 2014 The treatment of psychopathy
11 12 2014 GIS-lezing
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
NJB 2014/19567, afl. 37, p. 2692
04 en 05 12 2014 Legal responses to transnational and international crimes
11 12 2014 Papieren werkelijkheid of effectief
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
geschut? NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
12 12 2014 eHealth Law conference NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
Aangeboden jaargangen NJ Nederlandse Jurisprudentie (NJ) jaargangen 1935 tot en met heden inclusief verzamelbanden. Prijs in nader overleg te bepalen. Email:
[email protected]
Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen NU OOK ONLINE!
Hoofdredacteur: mr. R. Ph. Elzas
Houdt u zich u op professioneel niveau bezig met motorrijtuigenverzekeringen en de schadegevallen waarbij een motorrijtuig betrokken is? In dit gezaghebbende naslagwerk vindt u alles wat u op dit gebied moet weten.
■
■
■ ■
Het handboek bevat: Rechtspraakoverzicht, o.a. verkeerssituaties, diverse vormen van aansprakelijkheid en risico-aansprakelijkheid; Bespreking van art.185 WVW, WAM en Groene Kaart; Algemene beginselen verzekeringsrecht; Arbeidsongevallen werknemers in het verkeer;
■
■
■ ■ ■ ■
De praktijk van schadebehandeling (casco-, letsel- en overlijdensschade); Modellen (vaststellingsovereenkomst, belastinggarantie); Technische ongevallen-analyse; Schaderegeling in het buitenland; Hoofdstukken over I.P.R; Gedragscodes;
■
■
■ ■
Uitspraken van de Commissie Samenloop en de diverse Geschillencommissies Schadeverzekeraars en regresaanspraken Zorgverzekeraars; Uitspraken van de Raad van Toezicht en de Geschillencommissie Schadeverzekeraars; Polisvoorwaarden motorrijtuigen; Speciale en aanverwante verzekeringen.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op de Collectie Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade met daarin de nieuwe uitgave Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen (en ook de nieuwe uitgave Handboek Personenschade) naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/hsm
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-11-2014 – AFL. 41
2975
Je studeert rechten en bent een groot talent. Daarom stel je ook hoge eisen als het gaat om je XSIOSQWXMKIPSSTFEER%PWMRXIVREXMSREPIXSTPE[½VQ met 8.000 medewerkers wereldwijd kan DLA Piper je grootse
VE TI
EC
G FAIR GROWIN
FO CU SED
OP EN QUALITY
TY QUALI
S T RE T C HING ST E R TCHIN G
GLOB AL
FAIR GROW ING
STRETCHIN G GROWING STRETCHING GROWING
GROWING
S T RE T CHI NG REWARDING FOCUSED
CHALLENGING
FOCU SED E R ES TI
NT
PROFESSIONAL
GLOBAL
STRETCHING
FOCUSED
T ER ES TIN
AL GL OB GLOB AL
GLOB AL GL OB AL
REWARDING
STRETCHING
REWARDING
E
SED FOCU
AL N P RO
FE
SS
IO AL
N IO SS
FE
TIV EFFEC
L A N IO SS FE O PR AL N IO SS
FE
O
PR
O PR
FAIR
STRETCHING FAIR
UNIQUE UNIQUE
STRETCHING E FF E C TI VE
E N E R G E T I C FA I R L NA SIO ES OF PR
L NA SIO ES OF
PR
L NA SIO ES OF PR
L
STR
ETCH
IO SS FE O P R GROWING OPEN
AL
NA
AL
ING
D
SIO
N
N
GROWING FAIR
O PE
IO
FA I R
TIN G
CO MM ITT E
I NT ER ES TI N G
IT Y
SS
ES
EQUAL
GLO B AL GLO B AL GLO B AL
INTE RES
Q U AL
FE
OF
QUALITY
O
PR
QUALITY
PR
G
OPPORTUNITY
QUALITY
N
G
QUALITY
V
N
QUALITY
DI
I
QUALITY
CUSED G FO SE G I NE R S E D I V E R
H
R G ET I C
EN
C
OP
T
EN E
EN
E
COMMITTED
RE S
NG TI
R
IR
A
IN TE
LL
T
FA
FOCUSED
N
S
IR
GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL
GLOB AL
FA
CHALLENGING
I
ALLENGING
GROWING
FAI R FAI R FAI R FAI R FAI R FAI R FAI R
CH
REWARDING S T RE TCH IN G
W
CH
T
GROWING
GROWING
O
L
S TR E
FFE
E
R
A
PROFESSIONAL
BIG
PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL
NG
C
L
PROFESSIONAL
FLEXIBILITY
A
TALENT B I G OPPORTUNITY PROFESSIONAL
FLEXIBILITY
B
B
G
O
G
L
N
G
I
O
OPEN
D
G S TR E T
OPEN
G ROW I N G
L
FLEXIBILITY
L
E
W
G
S
INTERESTING UNIQUE
A
O
B
U
R
O
A
B
E VIT
C
OPEN I NG F
O
G
L
O
L
G
F
L
CH
L
L
PROFESSIONAL
L
A
A
EF F
FAI R
U N IQU E
A
B
L
TIVE EFFEC
L
G G
B
O
B
L
A
IN G FO CH
O
O
L
A
B
O
L L
B
QUALITY
L
G G
INTERESTING UNIQUE
ENERGETIC
G
A
B
O
L
G
L
O
A
B
O
L L
FAIR
G G
CUS ED IN
I R
I R
G L O B A L
C USE D I
F A F A
O
UNIQUE UNIQUE
mogelijkheden bieden. Ben je niet bang om snel te groeien, oriënteer je dan alvast op bigopportunities.nl.
AMBITIOUS FOCUSED
Facebook.com/dlapipernl