Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995) Hoofdstuk 1
Algemeen
1.1
Doel
De handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 1995) voorziet in de informatiebehoefte samenhangend met onder meer de toepassing van het ESR 1995 als economische classificatie in de Rijksbegroting en als grondslag voor de Staatsbalans. Uitgangspunt bij de samenstelling van de handleiding is de tekst van Verordening (EG) nr. 2223/96 van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995). Deze handleiding is samengesteld voor praktisch gebruik, uitgaande van de originele ESR-tekst. Deze handleiding pretendeert niet vollediger te zijn dan het ESR 1995, maar maakt de voorschriften van het ESR 1995, die kwalitatief en kwantitatief niet zo maar één-twee-drie te doorgronden zijn, toegankelijker. Met deze handleiding zal in de meeste gevallen kunnen worden volstaan om de artikelen van de begrotingen van de juiste economische codering te voorzien c.q. de posten voor de Staatsbalans samen te stellen. Wanneer mocht blijken dat de handleiding te beknopt is of er zich in de praktijk voorbeelden voordoen, waarin de handleiding niet voorziet, is het verstandig terug te vallen op de oorspronkelijke ESR 1995. De originele ESR 1995 tekst is altijd bepalend. 1.2
Bereik
Het ESR 1995 is verplicht voorgeschreven als methode voor de samenstelling van de Staatsbalans (de Staatsbalans 1995, gepubliceerd in de Miljoenennota 1997, was de eerste Staatsbalans gebaseerd op het ESR 1995). Met ingang van de Rijksbegroting 1998 is het ESR 1995 ook voorgeschreven als voorschrift voor de economische indeling van de artikelen van de Rijksbegroting. In de Geïntegreerde Rijksbegrotingsaanschrijving en -voorschriften (GRAV) is de verplichte toepassing van het ESR 1995 in de Rijksbegroting en als grondslag van de Staatsbalans geregeld. Het ESR 1995 vervangt de Benelux Economische Classificatie van 1981, die tot en met de Rijksbegroting 1997 was voorgeschreven. De handleiding is dan ook toegespitst op toepassing binnen de (rijks)overheid. De consequentie hiervan is dat passages van het ESR 1995, die (nu nog) niet -relevant voor de (rijks)overheid zijn, (nu nog) niet in deze handleiding zijn opgenomen. Enkele passages uit het ESR 1995 zijn gecomprimeerd weergegeven. Daarnaast zijn passages uit het ESR 1995, die niet relevant zijn voor de overheid, niet opgenomen in deze handleiding. Het betreft onder meer transacties samenhangende met export en import.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
1
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
1.3
R5
Opzet
De handleiding omvat een drietal blokken. Hoofdstuk 2 beschrijft het blok "algemene grondslagen" van het ESR 1995. In dit hoofdstuk wordt een introductie gegeven van het stelsel van economische rekeningen dat het ESR 1995 omvat. Voorts wordt in dit hoofdstuk ingegaan op zaken als algemene waarderingsgrondslagen, de indeling in macro-economische groepen, de indeling in sectoren en de afbakening van de sector overheid. Hoofdstuk 3 beschrijft het blok transacties van de economie. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen financiële en niet-financiële transacties. Dit hoofdstuk is in het bijzonder relevant vanwege de toepassing van het ESR 1995 met ingang van de Rijksbegroting 1998. Hoofdstuk 4 omvat het blok met regels voor de samenstelling van de Staatsbalans. Hierbij zij aangetekend, dat deze regels niet alleen van toepassing zijn voor de samenstelling van een balans van de Staat, maar evenzeer voor de samenstelling van een balans voor de sector overheid als voor de totale economie van een land. Tenslotte is in bijlage 1 een zogenaamde omsleuteltabel opgenomen. Deze tabel geeft de relatie weer tussen de oude economische codes van de Benelux Economische Classificatie en de nieuwe economische codes volgens het ESR 1995. 1.4
Achtergrondinformatie ESR 1995
Het ESR 1995 is het systeem van nationale rekeningen van de Europese Unie (EU). Het ESR 1995 is in de zomer van 1996 door de Ecofinraad vastgesteld in de juridische vorm van een verordening. Het ESR 1995 bevat de registratieregels die moeten worden toegepast om een onderling samenhangende, betrouwbare en vergelijkbare kwantitatieve beschrijving van de economieën van de lidstaten van de EU te verkrijgen. Binnen de Europese Unie wordt het ESR 1995 voor meer gebruikt dan alleen het samenstellen van nationale en regionale rekeningen op een gemeenschappelijke grondslag. Het ESR vormt ook de grondslag voor de berekening van de zogenaamde geharmoniseerde BNP's, die relevant zijn voor de BNP-afdracht (vierde eigen middel) en voor de berekening van het zogenaamde EU-BNP, zijnde de grondslag voor het totaal van eigen middelen voor de EU. Daarnaast vormt het ESR de grondslag voor de berekening van het EMU-tekort en de EMU-schuld in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten. Deze internationale standaard is binnen het Rijk voorgeschreven als de methode voor samenstelling van de Staatsbalans en als methode die ten grondslag ligt aan de economische indeling van de begrotingsartikelen (zowel die inzake uitgaven als ontvangsten) van de artikelen van de begrotingen, begrotingsfondsen en agentschappen van het Rijk. De voorschriften hebben betrekking op alle sectoren van de economie, dus ook op het Rijk en andere onderdelen van de overheid. Het ESR 1995 vervangt het ESR 1979. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het ESR 1979 is opname van voorschriften voor de balans. Het ESR 1979 kende dergelijke voorschriften niet. Alleen indirect was het mogelijk om voor een aantal (niet alle) categorieën activa en passiva een aansluitende balanswaarde te creëren. Daarnaast zijn er in enkele transacties belangrijke wijzigingen aangebracht. Het betreft onder meer financiële leasing (het ESR 1979 kende dit fenomeen nog niet) en verruiming van de afbakening van investeringen (in het bijzonder de militaire investeringen en een verruiming van de investeringen inzake automatisering).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
2
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Hoofdstuk 2
Algemene uitgangspunten
2.1
Toepassing van het ESR 1995 in de begroting/financiële verantwoording
R5
Algemene uitgangspunten voor de registratie en waardering van transacties Het algemene begrotingsstelsel bij de rijksoverheid is het verplichtingen-kasstelsel. Conform dit stelsel worden de transacties op verplichtingen- en kasbasis geregistreerd, d.w.z. op het moment dat de Staat haar verplichtingen aangaat (verplichtingen), nakomt (uitgaven) dan wel op het moment dat anderen hun verplichtingen jegens de staat nakomen (ontvangsten). De registratie betreft alleen de transacties in geld. Als gevolg van deze systematiek zijn er (controle-)verbanden tussen verplichtingen, uitgaven, verkregen rechten, ontvangsten en de saldibalans 1. Ten aanzien van organisaties waar het baten-lastenstelsel van toepassing is (agentschappen en andere diensten waar het baten-lastenstelsel wordt gehanteerd) worden uiteraard alle economische transacties geregistreerd, en is er een rechtstreeks verband tussen baten en lasten en de balans. Het ESR 1995 en de begroting/financiële verantwoording: de economische code De toepassing van het ESR 1995 in de begroting/financiële verantwoording wordt vormgegeven door middel van het opnemen van een economische code bij elk artikel(onderdeel) van de begroting. Deze codering geeft informatie omtrent het economische karakter van de post, en omtrent de sectoren waarop de post betrekking heeft. De economische code bestaat uit 5 posities, waarvan de eerste twee betrekking hebben op het economisch karakter en de derde op de sector. De vierde en vijfde positie zijn nog niet in gebruik en blijven beschikbaar voor overige doeleinden. Om het economisch karakter te kunnen onderscheiden zijn alle mogelijke transacties onderverdeeld in 10 groepen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen financiële en niet-financiële transacties. Met financiële transacties worden alle transacties bedoeld die betrekking hebben op het verwerven, vervreemden en te niet doen gaan van vorderingen en schulden. Alle overige transacties zijn niet-financiële transacties. In het ESR 1995 wordt als moment van registratie de zogenaamde transactiebasis gehanteerd. Dit houdt in dat registratie plaats vindt op het moment dat de economische waarde tot stand komt, dan wel op het moment dat afspraken en verplichtingen tot stand komen. Het ESR 1995 schrijft per transactiecategorie tot in detail het moment van registratie voor. In de
1
jaarlijkse saldibalans: Het onderdeel van de jaarlijkse financiële verantwoording van een departement waarop de financiële posten worden verantwoord, die naar het volgende begrotingsjaar moeten worden overgebracht. Deze financiële posten zijn onder meer: - de saldi per de ultimo van de lopende periode aanwezige liquide middelen (b.v. Postbankrekeningen); - het saldo van de rekening-courant met het ministerie van Financiën; - de (intra-comptabele) vorderingen op en schulden aan derden en (andere) departementen; - het saldo van de begrotingsuitgaven en -ontvangsten van het lopende begrotingsjaar en van vorige nog niet afgesloten begrotingsjaren; en voorts ("onder de streep"): - het totaalsaldo van de per 31 december van het begrotingsjaar openstaande verplichtingen; - de totaalbedragen van de extra-comptabele vorderingen en schulden per 31 december; - het totaalbedrag van de deelnemingen in ondernemingen en internationale instellingen per 31 december.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
3
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Rijksbegroting is, vanwege het gehanteerde kas-verplichtingensysteem, de toepassing van de transactiebasis minder relevant. Voor een vertaling van overzichten op kasbasis van de Rijksbegroting naar overzichten op transactiebasis zullen zogenaamde kas-transactiecorrecties aangebracht moeten worden (onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën). Dit is nu al het geval bij de berekening van het EMU-tekort. De indeling van de transacties is als volgt: Niet-financiële transacties: 10-19: output en de hiermee verband houdende input: intermediair verbruik, afschrijvingen en de beloning van werknemers 20-29: inkomen uit vermogen (baten en lasten uit vorderingen en schulden) 30-39: subsidies aan producenten en belastingen (primaire inkomensoverdrachten) 40-49: sociale premies en uitkeringen en overdrachten en overige inkomensoverdrachten (secundaire inkomensoverdrachten) 50-59: investeringen en afschrijvingen 60-69: kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa Financiële transacties: 70-79: vorderingen met lange looptijd 80-89: schulden met lange looptijd 90-99: vorderingen en schulden met korte looptijd Overig: 00-09: transacties die niet of niet onmiddellijk worden verdeeld In hoofdstuk 3 van deze handleiding (paragraaf 3.2) is een overzicht van alle economische codes volgens het ESR 1995 opgenomen. Verklaring van de gehanteerde termen Output is de opbrengst van de producten (goederen en diensten) die zijn voortgebracht en die aan anderen (buiten de Staat) tegen een vastgestelde of overeengekomen vergoeding worden geleverd. Hierbij moet worden gedacht aan het "verkopen" van vergunningen, het verrichten van keuringen en dergelijke. Met intermediair verbruik worden alle goederen en diensten bedoeld die direct in het productieproces worden verbruikt. Afschrijvingen maken derhalve geen deel uit van het intermediair verbruik. Onder een baten-lastenstelsel behoren de afschrijvingen op de investeringen in vaste activa tot de kosten. Voor zover het kasstelsel van toepassing is, dienen de afschrijvingen extracomptabel berekend te worden voor de Staatsbalans. De afschrijvingen komen in dit geval echter niet in de begroting/financiële verantwoording tot uitdrukking. Bij een kapitaaloverdracht in natura is sprake van de overdracht van eigendom van activa (geen voorraden of geld) of de kwijtschelding van een schuld, zonder dat hier enige tegenprestatie tegenover staat. Een kapitaaloverdracht in geld bestaat uit de overdracht van geld dat een partij verkrijgt door het afstoten van activa (geen voorraden) of dat een tweede partij geacht wordt, dan wel dient, aan te wenden voor het verwerven van activa (geen voorraden). De tweede partij, de ontvangende partij, is vaak verplicht het geld aan te wenden voor de aankoop van activa als voorwaarde voor de overdracht. Met het begrip niet-geproduceerde niet-financiële activa worden alle activa bedoeld die niet in enig productieproces tot stand zijn gekomen, maar die het gevolg zijn van een natuurlijk proces (materiële niet-geproduceerde activa zijn bijvoorbeeld natuurlijke hulpbronnen) of van immateriële aard zijn (zoals octrooien en goodwill).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
4
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Bij financiële transacties wordt onderscheid gemaakt tussen transacties met een lange en met een korte looptijd. Er is sprake van een lange looptijd indien deze langer is dan één jaar. De sectoren Om een indeling van de economie in sectoren te kunnen maken heeft het ESR 1995 het begrip "institutionele eenheid" geïntroduceerd. Institutionele eenheden zijn personen en organisaties. Institutionele eenheden worden gekenmerkt doordat zij zelfstandig activa kunnen bezitten, verplichtingen kunnen aangaan en economische activiteiten en transacties met andere eenheden kunnen verrichten. Institutionele eenheden met dezelfde kenmerken vormen tezamen een sector. Het ESR 1995 onderscheidt de volgende sectoren: A B C D E F G Z N
Centrale overheid Sociale verzekeringsinstellingen Locale overheid Ondernemingen in de vorm van vennootschappen Gezinnen Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. gezinnen Buitenland Meerdere sectoren Sector niet van belang
Elke sector wordt aangeduid met een letter (zie hierboven), die wordt toegevoegd als derde positie aan de codering voor het economisch karakter. De sectorcode is slechts in een beperkt aantal gevallen van belang. Voor zover de sectorcode niet van belang is geldt code N (niet van belang). In de volgende gevallen 1 dient wel een specifieke sectorcode te worden gehanteerd: - de overige inkomensoverdrachten (codes 43 en 47) - de kapitaaloverdrachten (codes 62, 63, 68 en 69) - de mutaties in de financiële activa op lange termijn (codes 70 t/m 79) Zo worden kapitaaloverdrachten aan bedrijven gecodeerd als 62D. Toelichting op de sectorcodering Sector A: Centrale overheid De centrale overheid (het Rijk) omvat alle bestuursinstellingen van de staat en andere centrale instellingen waarvan de bevoegdheid zich gewoonlijk over het gehele economische gebied uitstrekt, met uitzondering van de wettelijke-sociale-verzekeringsinstellingen. De centrale overheid omvat ook de instellingen zonder winstoogmerk die onder toezicht staan van en voornamelijk gefinancierd worden door de centrale overheid en waarvan de bevoegdheid zich over het gehele economische gebied uitstrekt. Het betreft onder meer universiteiten en zelfstandige bestuursorganen. Niet in alle gevallen is duidelijk tot welke sector een institutionele eenheid behoort. Met name de afbakening tussen sector A en sector D kan in de praktijk problemen opleveren. Voor een nadere afbakening wordt verwezen naar bijlage 2. Sector B. Sociale verzekeringsinstellingen Deze sector omvat alle institutionele eenheden op centraal en locaal niveau waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verstrekken van sociale uitkeringen en die aan elk van de volgende twee criteria voldoen: -
bepaalde bevolkingsgroepen zijn bij wet of bij verordening verplicht aan de regeling deel te nemen dan wel premies te betalen;
1 zie hoofdstuk 3 voor een nadere omschrijving van deze codes
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
5
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
-
R5
de overheid is verantwoordelijk voor het beheer van de instelling met betrekking tot de vaststelling of goedkeuring van de premies en uitkeringen, ongeacht haar rol als toezichthoudend orgaan of werkgever.
Het betreft ondermeer de sociale verzekeringsfondsen en de fondsen in de zorgsector. Sector C. Locale overheid Deze sector omvat de instellingen van openbaar bestuur waarvan de bevoegdheid zich slechts tot een locaal gedeelte van het economisch gebied uitstrekt, met uitzondering van de plaatselijke wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen. Het betreft met name provincies en gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen. Niet in alle gevallen is duidelijk tot welke sector een institutionele eenheid behoort. Met name de afbakening tussen sector C en sector D kan in de praktijk problemen opleveren. Voor een nadere afbakening wordt verwezen naar bijlage 2. Sector D. Ondernemingen in de vorm van vennootschappen Dit betreft alle institutionele eenheden met rechtspersoonlijkheid (de transacties van deze eenheden zijn derhalve gescheiden van die van hun eigenaars) die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat uit de productie van goederen en diensten (het betreft zowel de niet-financiële vennootschappen als de financiële instellingen (bijvoorbeeld verzekerinsmaatschappijen en pensioenfondsen) uit de indeling van het ESR 1995). Tevens vallen hieronder de zgn. quasi-vennootschappen die voor de markt produceren. Deze hebben wel een volledige boekhouding, maar geen eigen rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld de voormalige staatsbedrijven, het Voedsel in- en verkoopbureau, Rijks-TBR-inrichtingen en openbare (gemeentelijke) nutsbedrijven). Hun economisch en financieel gedrag verschilt evenwel van dat van hun eigenaars en lijkt op dat van vennootschappen. Zij worden geacht zelfstandige beslissingsbevoegdheid te bezitten en worden daarom als afzonderlijke institutionele eenheden beschouwd. Het betreft NV's, BV's, stichtingen, vennootschappen onder firma, maatschappen e.d., maar ook verenigingen en stichtingen voor zover zij niet behoren tot de instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. gezinnen (sector F) Niet in alle gevallen is duidelijk tot welke sector een institutionele eenheid behoort. Met name de afbakening tussen de sectoren A of C en sector D kan in de praktijk problemen opleveren. Voor een nadere afbakening wordt verwezen naar bijlage 2. Sector E. Gezinnen Deze sector omvat personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en eventueel ook personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en diensten voor de markt produceren. Hieronder vallen dus ook eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid die tot de marktproducenten behoren (voor zover zij niet als quasivennootschappen worden behandeld). Sector F. Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. gezinnen Dit betreft instellingen zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die tot de particuliere overige niet-marktproducenten behoren (d.w.z. dat minder dan 50% van de productiekosten door de verkoop wordt gedekt). Hierbij moet gedacht worden aan vakbonden, beroepsorganisaties, consumentenverenigingen, politieke partijen, kerkgenootschappen en religieuze organisaties, sociale, culturele, recreatieve en sportverenigingen en liefdadigheidsinstellingen en hulporganisaties die worden gefinancierd door vrijwillige bijdragen in geld of in natura van andere institutionele eenheden.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
6
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Sector G. Buitenland Dit omvat de niet ingezeten eenheden (inclusief instellingen van de EU en internationale organisaties). Sector Z. Meerdere sectoren Deze sectorcode is bedoeld voor transacties met institutionele eenheden die tot meerdere sectoren behoren, bijvoorbeeld uitgaven die zowel ten behoeve van huishoudens als aan ondernemingen in de vorm van vennootschappen worden verricht. 2.2
Toepassing van het ESR 1995 in de staatsbalans
Op de Staatsbalans op te nemen posten Het ESR 1995 is een systeem van stromen en standen. Stromen hebben betrekking op acties en gevolgen van gebeurtenissen die tijdens een bepaalde periode plaatsvinden, terwijl standen betrekking hebben op momentopnamen. Standen zijn activa en passiva die op een bepaald moment in het bezit van een eenheid zijn. Alleen activa die voor een economische activiteit worden gebruikt en waarover eigendomsrechten 1 kunnen worden uitgeoefend, worden in aanmerking genomen. Er worden dus geen standen geregistreerd van activa als menselijk kapitaal en van natuurlijke hulpbronnen die geen eigenaar hebben. Registratie en waardering van balansposten op de Staatsbalans De balans is een overzicht van de waarde van de bezittingen en van de uitstaande schulden. Het saldo wordt vermogenssaldo genoemd. Om een goede balans te kunnen opstellen moet derhalve altijd worden uitgegaan van een periodetoerekening van uitgaven en ontvangsten. Dit betekent dat alle uitgaven voor investeringsgoederen die nog een economische waarde hebben (en derhalve nog niet volledig zijn afgeschreven) op de balans moeten worden opgenomen voor hun boekwaarde (nieuwwaarde min afschrijvingen). Omdat het kasstelsel voor de balans niet wordt gehanteerd wordt de waardering van de balansposten van groot belang: je hebt immers niet alleen meer te maken met posten op de balans die rechtstreeks voortvloeien uit transacties in geld. Conform het ESR 1995 worden alle in de balans opgenomen activa en passiva gewaardeerd tegen de marktprijzen per balansdatum, dus niet tegen de historische aanschafprijzen, ofwel niet tegen de marktprijzen op het moment van productie of aankoop van de goederen of activa waaruit de stand bestaat. In een aantal gevallen zijn de desbetreffende marktprijzen direct beschikbaar. Soms wordt de voorkeur gegeven aan een waarderingsmethode die is gebaseerd op marktprijzen voor vergelijkbare goederen of diensten. Indien er geen marktprijzen voor vergelijkbare producten beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in geval van niet-marktdiensten door de overheid, dient te worden gewaardeerd op productiekosten. Mocht geen van beide methoden mogelijk zijn, dan kunnen stromen en standen worden gewaardeerd tegen de contante waarde van verwachte opbrengsten in de toekomst. Een voorbeeld: de waardering van de winstrechten inzake de minerale reserves geschiedt aan de hand van de netto contante waarde van de toekomstige niet-belasting-opbrengsten van de Staat ter zake. Op de Staatsbalans zijn de niet-financiële activa dan ook gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van de gevallen is voor de benadering hiervan uitgegaan van de historische kostprijs, welke door middel van indexcijfers is herleid tot de vervangingswaarde. In sommige gevallen wordt om doelmatigheidsredenen een globale methode gehanteerd (bijvoorbeeld kantoorinventarissen, bibliotheken, automatiseringsmiddelen).
1
Uitgangspunt in het ESR 1995 1995 is steeds de juridische eigendom. Er is één uitzondering op deze regel: in geval van financial lease gaat de eigendom de facto over, en niet de jure.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
7
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
De relatie tussen de transacties (de begroting/financiële verantwoording) en de standen (Staatsbalans) Het systeem omvat, binnen zijn grenzen, alle stromen en standen. Alle balansmutaties kunnen daarom in beginsel volledig worden verklaard aan de hand van de (geregistreerde) stromen. Er is voor de begrotingsuitvoering als gevolg van de verplichtingen-kassystematiek geen sprake van een systeem dat uitgaven en ontvangsten toerekent aan de periode waarop ze daadwerkelijk betrekking hebben1. Aan de hand van de verplichtingen- uitgaven en ontvangstenboekhouding is het derhalve niet zondermeer mogelijk een staatsbalans op te stellen. Daartoe is aanvullende, extracomptabele informatie benodigd. Hierbij wordt steeds gevraagd om de stand aan het begin van het jaar, de stand aan het eind van het jaar en om de stromen die de verschillen verklaren. Stromen weerspiegelen het ontstaan, transformeren, ruilen, overdragen of teloor gaan van economische waarden. Zij hebben betrekking op veranderingen in de waarde van de activa of passiva. Er zijn twee soorten stromen: a. Transacties b. overige mutaties in activa De transacties worden behandeld in hoofdstuk 3 van deze handleiding. De overige mutaties in activa zijn de mutaties die niet het gevolg zijn van transacties. Het betreft: - overige volumemutaties in activa en passiva - waarderingsverschillen De overige volumemutaties in activa en passiva kunnen grofweg worden verdeeld in drie hoofdcategorieën: - normaal ontstaan en verlies van activa, anders dan via transacties bijvoorbeeld: ontdekking of uitputting van minerale reserves, natuurlijke aanwas van niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen - mutaties in activa en passiva door uitzonderlijke, onverwachte gebeurtenissen - bijvoorbeeld: natuurrampen, oorlog of ernstige misdrijven, eenzijdige kwijtschelding van schulden, niet gecompenseerde confiscaties - wijzigingen in classificatie en structuur Waarderingsverschillen zijn het gevolg van veranderingen in de prijzen van activa.
1
Dit betekent onder andere dat bepaalde uitgaven niet worden geactiveerd (de investeringen worden als uitgaven ineens ten laste van de begroting gebracht en er wordt niet afgeschreven), dat er geen kosten zijn in verband met het treffen van voorzieningen en dat er geen sprake is van overlopende activa en passiva. Ook is er geen dwingend verband met de registratie van de materiële vaste activa.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
8
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Hoofdstuk 3
Financiële en niet-financiële transacties
3.1
Inleiding
R5
Het ESR 1995 beschrijft in hoofdstuk 5 de financiële transacties. De niet-financiële transacties worden beschreven in hoofdstuk 3 (transacties in producten), hoofdstuk 4 (verdelingstransacties) en hoofdstuk 6 (overige transacties en overige mutaties in activa) van het ESR 1995 beschrijven de niet-financiële transacties. Uit hoofdstuk 3 zijn met name de categorieën intermediair verbruik en investeringen van belang voor de overheid; de categorieën invoer en uitvoer blijven buiten de beschouwing vanwege de irrelevantie voor de overheid. Hoofdstuk 4 is vrijwel volledig in het classificatieschema verwerkt. Uit hoofdstuk 6 zijn de afschrijvingen 1 en het saldo van aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa in het classificatieschema opgenomen. De niet-geproduceerde niet-financiële activa omvatten onder meer grond, octrooien en goodwill. Uit hoofdstuk 6 zijn de overige volumemutaties in activa niet in het classificatieschema opgenomen; de reden hiervoor is dat de desbetreffende mutaties geen kaseffect hebben en dus niet voorkomen in de rijksbegroting. Overigens maken deze mutaties wel deel uit van de relevante informatie voor de samenstelling van de balans (zie ook hoofdstuk 4 paragraaf 4.1.2) 3.2
Classificatieschema
Het op het ESR 1995 gebaseerde classificatieschema groepeert de transacties in uitgaven en ontvangsten van de overheid in tien groepen. Groep 1 tot en met 6 beschrijven de nietfinanciële transacties (A). Groep 7 tot en met 9 beschrijven de financiële transacties (B). Groep 0 omvat de transacties die niet of niet onmiddellijk over de groepen 1 tot en met 9 verdeeld worden (C). Elke groep omvat een aantal zogenaamde economische codes 2, die de verschillende transacties aangegeven. A
Niet-financiële transacties (groep 1 tot en met 6)
Groep 1
Output, intermediair verbruik, afschrijvingen en beloning van werknemers
uitgaven
beloning van werknemers 11 beloning van werknemers intermediair verbruik 12 overige goederen en diensten 13 duurzame militaire goederen 14 onderhoud grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken afschrijvingen 15 afschrijvingen ontvangsten
1
Het ESR-95 gebruikt overigens niet de term 'afschrijvingen' maar de term 'verbruik van vaste activa'.
2
Paragraaf 2.1 van hoofdstuk 2 beschrijft de techniek van de economische codes.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
9
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
output 16 verkopen van goederen en diensten 17 investeringen eigen beheer Groep 2 Inkomen uit vermogen uitgaven
21 rente 22 winstuitkeringen 24 inkomen uit grond en minerale reserves ontvangsten
26 rente 27 winstuitkeringen 29 inkomen uit grond en minerale reserves Groep 3 Primaire inkomensoverdrachten uitgaven
31 subsidies (producenten) 32 belastingen op productie en invoer ontvangsten
36 belastingen op productie en invoer 37 belastingen op inkomen, vermogen, enz. 38 subsidies (producenten) Groep 4 Secundaire inkomensoverdrachten uitgaven
sociale uitkeringen en overdrachten 41 sociale uitkeringen (exclusief sociale overdrachten in natura) 42 sociale overdrachten in natura overige inkomensoverdrachten 43 overige inkomensoverdrachten ontvangsten
46 sociale premies 47 overige inkomensoverdrachten Groep 5 Investeringen en afschrijvingen uitgaven
investeringen in vaste activa (bruto) 51 investeringen in grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken 52 overige nieuwe investeringsgoederen 53 aankopen gebruikte investeringsgoederen
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
10
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
voorraden 54 voorraadvorming (toevoegingen) kostbaarheden 55 aankopen van kostbaarheden ontvangsten
56 verkopen gebruikte investeringsgoederen 57 voorraadvorming (intering) 58 verkopen van kostbaarheden 59 afschrijvingen Groep 6
Kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
uitgaven
kapitaaloverdrachten 62 investeringsbijdragen 63 overige kapitaaloverdrachten aankopen niet-geproduceerde niet-financiële activa 61 aankopen grond 64 niet-geproduceerde overige activa ontvangsten
67 vermogensheffingen kapitaaloverdrachten 68 investeringsbijdragen 69 overige kapitaaloverdrachten verkopen niet-geproduceerde niet-financiële activa 66 verkopen grond 64 niet-geproduceerde overige activa B
Financiële transacties (groep 7 tot en met 9)
I
Financiële transacties op lange termijn
Groep 7
Mutaties in financiële activa met een lange looptijd (opneming/aflossing bruto te registreren)
71 aankoop van langlopende effecten 72 verstrekking van langlopende leningen 73 aankoop van aandelen en overige deelnemingen 74 verstrekking van handelskredieten op lange termijn 76 verkoop van langlopende effecten 77 aflossing van langlopende leningen 78 verkoop van aandelen en overige deelnemingen 79 aflossing van handelskredieten op lange termijn
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
11
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Groep 8
R5
Mutaties in financiële passiva met een lange looptijd (opneming/aflossing bruto te registreren)
81 aflossing van langlopende effecten; 82 aflossing van opgenomen langlopende leningen 83 verkoop van aandelen en overige deelnemingen 86 opbrengst uitgifte van langlopende effecten 87 opbrengst opneming langlopende leningen 88 aankoop van aandelen en overige deelnemingen II Financiële transacties op korte termijn
Groep 9
Mutaties in financiële activa (mutaties netto te registreren)
mutaties in vorderingen
91 chartaal geld en (girale) deposito's 92 effecten op korte termijn 93 kortlopende leningen 94 handelskredieten op korte termijn en transitorische posten mutaties in schulden
96 chartaal geld (rijk) 97 effecten op korte termijn 98 kortlopende leningen 99 handelskredieten op korte termijn en transitorische posten Groep 0
Transacties die niet of niet onmiddellijk over de hoofdgroepen 1 tot en met 9 worden verdeeld
uitgaven
01 Niet verdeeld 03 Interne verrichtingen ontvangsten
06 Niet verdeeld 08 Interne verrichtingen 3.3
Toelichting op de niet-financiële transacties
De groepen 1 tot en met 6 omvatten de niet-financiële transacties Groep 1
Output (intermediair verbruik, afschrijvingen en beloning van werknemers)
Deze groep omvat transacties die samenhangen met de output. De output van de overheid is de som van de beloning van werknemers, het intermediair verbruik en de afschrijvingen 1. De relevante codes zijn: code 11: beloning van werknemers; code 12: overige goederen en diensten;
1
Het saldo van niet-produktgebonden subsidies op produktie en niet-produktgebonden subsidies dient hier in principe bij opgeteld te worden. Ingeval van de overheid speelt dit saldo geen rol.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
12
R5 Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
code 13: duurzame militaire goederen; code 14: onderhoud grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken; code 15: afschrijvingen; code 16: verkopen goederen en diensten; code 17: (opbrengsten uit) investeringen in eigen beheer;
Code 11 beloning van werknemers De beloning van werknemers omvat de totale vergoeding, in geld of in natura, die door de overheid als werkgever aan haar werknemers verschuldigd is voor verrichte arbeid. Het betreft zowel lonen (in geld of natura) als sociale premies ten laste van de overheid als werkgever. Lonen en sociale premies bestaan uit onder meer: a) het periodiek verschuldigde basisloon; b) toeslagen voor overwerk, nachtdienst, werk in het weekend, werk onder onaangename of gevaarlijke omstandigheden; c) toeslagen voor de kosten van levensonderhoud en ontheemdingstoeslagen; d) bijzondere beloningen, zoals gratificaties; e) vergoedingen voor het woon- en werkverkeer 1; f) beloning voor niet-gewerkte officiële feestdagen en betaalde vakantie; g) uitkeringen van de overheid als werkgever aan haar werknemers in het kader van spaarregelingen; h) bijzondere uitkeringen aan werknemers die de overheid verlaten, die niet zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst; i) huisvestingstoelagen die door overheid als werkgever aan haar werknemers worden uitbetaald; j) lonen die de overheid als werkgever tijdelijk aan haar werknemers doorbetaald bij ziekte, zwangerschap, arbeidsongeval, invaliditeit, ontslag enz. Deze uitgaven maken deel uit van de sociale premies, i.c. de toegerekende sociale premies ten laste van de overheid als werkgever (code 11 beloning van werknemers); k) De sociale premies ten laste van de overheid als werkgever maken onderdeel uit van de beloning van werknemers. Hoewel de werkgeverspremies rechtstreeks door de overheid als werkgever aan de verzekeraars wordt betaald, worden zij beschouwd als een bestanddeel van de beloning van de werknemers, dat door hen vervolgens aan de verzekeraars wordt betaald. De sociale premies omvatten de werkelijke sociale premies ten laste van de overheid als werkgever en de toegerekende sociale premies ten laste van de overheid als werkgever voortvloeiend uit sociale verzekeringswetten of uit pensioenafspraken. De toegerekende sociale premies ten laste van de overheid als werkgever omvatten de tegenwaarde van de lonen die de overheid als werkgever tijdelijk doorbetaald bij ziekte, zwangerschap, arbeidsongeval, invaliditeit, ontslag enz. van haar werknemers, indien dat bedrag afzonderlijk kan worden vastgesteld; l) andere uitkeringen sociale verzekering rechtstreeks door de overheid als werkgever, in de vorm van kinder-, partner- en gezinstoelagen, vergoedingen voor onderwijs of andere vergoedingen met betrekking tot van de werknemer afhankelijke personen en in de vorm van gratis medische diensten;
1
De vergoedingen voor het woon-werkverkeer zijn exclusief de vergoedingen voor of de terugbetalingen van reis-, verblijf-, verhuis- en representatiekosten die werknemers in het kader van de uitoefening van hun werkzaamheden maken; deze maken onder deel uit van het intermediair verbruik, i.c. code 12.
Hafir, november 1999
document r05.pdf
R5
13
R5 Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
m) Lonen in natura omvatten onder meer maaltijden en dranken, woondiensten en sportfaciliteiten (zie ook ESR 1995 4.05), zoals bijvoorbeeld subsidiëring van bedrijfsrestaurants en -fitness. De lonen omvatten niet uitgaven van de overheid als werkgever die zowel aan haarzelf als aan haar werknemers ten goede komen, omdat ze noodzakelijk zijn voor het productieproces van de overheid. Deze uitgaven maken deel uit van het intermediair verbruik (code 12, 13 en 14). Het betreft onder meer toelagen voor of vergoedingen van reis-, verblijf- verhuis- en representatiekosten (zie ook ESR 1995 4.07).
Intermediair verbruik: codes 12, 13 en 14 Het intermediair verbruik bestaat uit de waarde van de goederen en diensten die als input in het productieproces van de overheid worden verbruikt. Deze goederen en diensten worden als het ware onmiddellijk verbruikt; investeringen maken dus geen onderdeel uit van het intermediair verbruik. Het intermediair verbruik is dus exclusief de afschrijvingen (code 15). Binnen de categorie intermediair verbruik wordt onderscheid aangebracht in: - code 14 onderhoud grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken; - code 13 duurzame militaire goederen; - code 12 overige goederen en diensten. Het intermediair verbruik omvat onder meer de volgende grensgevallen (zie ook ESR 1995 3.70): a) de kosten van het gebruik van gehuurde vaste activa, bijvoorbeeld bij operationele lease van auto's; b) kleine, goedkope "gereedschappen" die voor vrij eenvoudige werkzaamheden worden gebruikt, zoals zakrekenmachines en dergelijke kleine apparaten. Volgens afspraak worden alle uitgaven voor dergelijke duurzame goederen beschouwd als investeringen, behalve wanneer ze niet meer kosten dan NLG 1000 of 1 EUR 500 per artikel; in dat geval is er sprake van intermediair verbruik; c) het gewone, regelmatige onderhoud en de reparatie van bij de productie gebruikte vaste activa; d) militaire vernietigingswapens, alsmede de hiervoor benodigde dragersystemen (maar niet de door politie en veiligheidsdiensten gebruikte lichte wapens en pantservoertuigen, die wel als bruto-investeringen in vaste activa worden behandeld); e) speur- en ontwikkelingswerk, personeelsopleiding, marktonderzoek en dergelijke activiteiten, aangekocht van een derde of verricht door de overheid zelf; f) betalingen voor het gebruik 2 van immateriële niet-geproduceerde activa zoals geoctrooieerde activa, handelsmerken enz.; g) uitgaven van de overheid als werkgever, die zowel aan de overheid als aan de werknemers ten goede komen, omdat ze nodig zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan (1) vergoeding van reis-, verblijf-, verhuis- en representatiekosten van werknemers in het kader van de uitoefening van hun werkzaamheden en (2) het treffen van voorzieningen op de werkplek. In het intermediair verbruik zijn niet begrepen (zie ook ESR 1995 3.71): a) kostbaarheden (zie groep 5); b) belangrijke verbeteringen, die aanzienlijk verder gaan dan wat nodig is om de vaste activa bedrijfsklaar te houden, bijvoorbeeld renovaties, verbouwingen of uitbreidingen, zogenaamd groot onderhoud (zie groep 5); 1
Uitgangspunt is dat tot 1-1-2002 gecommuniceerd wordt in gulden en daarna in euro; tot 1-1-2002 wordt dus geclassificeerd op basis van het guldenbedrag en daarna op het eurobedrag. 2 Met uitzondering van betalingen voor de aankoop van dergelijke rechten, die worden behandeld als aankoop van immateriële niet-geproduceerde activa (zie groep 6).
Hafir, november 1999
document r05.pdf
R5
14
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
(b) belangrijke verbeteringen, die aanzienlijk verder gaan dan wat nodig is om de vaste activa bedrijfsklaar te houden, bijvoorbeeld renovaties, verbouwingen of uitbreidingen, zogenaamd groot onderhoud (zie groep 5); (c) gekochte of in eigen beheer geproduceerde computerprogrammatuur; (d) uitgaven van werkgevers die worden behandeld als lonen in natura; deze behoren tot de post beloning van werknemers (zie ook de toelichting bij code 11); (e) betalingen aan de overheid voor vergunningen enz, die als belastingen op productie moeten worden behandeld (zie toelichting bij code 36). Code 15: afschrijvingen De afschrijvingen geven aan in hoeverre vaste activa tijdens de beschouwde periode worden verbruikt als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering. In een stelsel van baten en lasten maken de afschrijvingen deel uit van de administratie, zoals bijvoorbeeld bij de agentschappen. Voor het deel van de Rijksbegroting, waarvoor het kasstelsel van toepassing is, zullen de afschrijvingen altijd extra-comptabel berekend dienen te worden. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe in het kader van de Staatsbalans de afschrijvingen berekend worden (zie paragraaf 4.2.2). De afschrijvingen worden extra-comptabel tegengeboekt bij code 59. Deze tegenboeking is nodig om de toerekening van het verbruik van vaste activa te neutraliseren; tevens is tegenboeking nodig in groep 5 om het mogelijk te maken uit de bruto-investeringen de netto-investeringen af te leiden. Ontvangsten samenhangende met output: code 16 en 17 De met de output van de overheid samenhangende ontvangsten worden gecodeerd met code 16 en code 17. Code 16 omvat de opbrengsten van de overheid uit de verkoop van goederen en diensten. Van belang bij de registratie van de verkoop van diensten door de overheid is met name de grens tussen verkopen van diensten en belastingen. Dit speelt vooral bij vergunningen. Indien vergunningen automatisch, dus zonder het stellen van bepaalde kwaliteitsvereisten e.d., worden afgegeven tegen betaling van het verschuldigde bedrag, worden zij beschouwd als belastingen. Dit komt in de praktijk nauwelijks voor. Indien het te betalen bedrag buitensporig hoog is in vergelijking met de kosten van de verleende diensten, dan dienen de ontvangsten als belastingen te worden geregistreerd.Indien de overheid daarentegen de afgifte van vergunningen gebruikt als middel om regulerend op te treden, waarbij de vergoeding in redelijke verhouding staat tot de kosten, dienen de ontvangsten te worden geregistreerd als opbrengst uit verkoop van goederen en diensten van de overheid (code 16) in plaats van belastingen (code 36 of 37). Bij regulerend optreden moet met name gedacht worden aan verificatie van de competentie of kwalificaties van de betrokkenen. Code 16 omvat geen verkopen van gebruikte vaste activa. Deze maken deel uit van groep 5 (code 56). Investeringen in eigen beheer (zie ook groep 5) worden gewaardeerd inclusief de "eigen" loonen materiaalkosten. Deze "eigen" loon- en materiaalkosten worden tegengeboekt onder code 17 "opbrengst uit investeringen in eigen beheer. Groep 2
Inkomen uit vermogen
Deze groep omvat ontvangen c.q. betaald inkomen in verband met vorderingen en schulden en materiële niet-geproduceerde activa. De relevante codes zijn: code 21: (betaalde) rente; code 26: (ontvangen) rente; code 22: (betaalde) winstuitkeringen; code 27: (ontvangen) winstuitkeringen;
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
15
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
code 24: (betaald) inkomen uit grond en minerale reserves; code 29: (ontvangen) inkomen uit grond en minerale reserves. Het ESR 1995 definieert rente als het bedrag dat, onder de voorwaarden van de financiële verhouding die de crediteur en de debiteur onderling zijn aangegaan, de debiteur over een bepaalde periode verschuldigd is aan de crediteur zonder dat daardoor het bedrag van de uitstaande hoofdsom vermindert. Rente wordt ontvangen door bezitters van deposito's, effecten, leningen en handelskredieten en transitorische posten. Rente op deposito's, leningen, handelskredieten en transitorische posten wordt bepaald aan de hand van het rentetarief dat op ieder moment gedurende de verslagperiode geldt. Bij wissels en vergelijkbare kortlopende financiële verhoudingen vormt het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijk betaalde prijs bij de uitgifte de rente gedurende de looptijd. Bij obligaties heeft de houder ervan het onvoorwaardelijke recht op een vast of contractueel vastgelegd variabel inkomen in de vorm van couponbetalingen, dan wel op een bepaald vast geldbedrag op de aflossingsdatum of -data, of op beide. Ingeval van financiële lease 1 dient de periodieke leasesom te worden gesplitst in aflossing van de hoofdsom en in betaling van rente. De winstuitkeringen omvatten door vennootschappen uitgekeerde dividenden en inkomen onttrokken aan quasi-vennootschappen 2. Dividend is een vorm van inkomen uit vermogen voor de Staat, waarop zij recht krijgt wanneer zij middelen in ruil voor aandelen ter beschikking van vennootschappen heeft gesteld. Tot het dividend behoren eveneens: (a) aandelen die de overheid als aandeelhouder ontvangt als dividendbetalingen over het desbetreffende boekjaar. Niet inbegrepen is echter de uitgifte van bonusaandelen, die de kapitalisatie van eigen vermogen in de vorm van reserves en niet-uitgekeerde winsten vormen en waarmee de overheid als aandeelhouder nieuwe aandelen kan verwerven naar rato van haar aandelenbezit; (b) het inkomen (winstuitkering) dat aan de overheid wordt betaald door quasivennootschappen (zie definitie bij sector D). De pachtsom die de overheid als grondeigenaar van een pachter ontvangt is een vorm van inkomen uit vermogen. Tot deze categorie behoren eveneens de pachtsommen die aan de overheid als eigenaar van binnenwateren en rivieren moeten worden betaald voor het recht op exploitatie van deze wateren voor recreatieve of andere doeleinden, met inbegrip van het visrecht. De huur van woningen en andere gebouwen wordt beschouwd als de betaling van een dienst (code 12). Indien er geen objectieve basis is voor de splitsing van de betaling in grondpacht en huur voor de gebouwen op het terrein, wordt het volledige bedrag geregistreerd als pacht indien de grondwaarde vermoedelijk hoger is dan de waarde van de gebouwen, en anders als huur voor de gebouwen. Tot inkomen uit minerale reserves behoren de inkomsten van de Staat, voortvloeiend uit het recht van de Staat op een aandeel in de winst voortvloeiend uit verleende concessies voor exploitatie van minerale reserves (bijvoorbeeld ertsen, steenkool, aardolie en aardgas). Groep 3
Primaire inkomensoverdrachten
De primaire inkomensoverdrachten omvatten de subsidies aan producenten en de belastingen. De relevante codes zijn: 31 (verstrekte) subsidies aan producenten 38 (terugontvangen) subsidies van producenten 32 (betaalde) belastingen op productie en invoer 1
Zie ook Hoofdstuk 4 paragraaf 4.4.1.1.a
2
Hoofdstuk 2 omvat de definitie van quasi-vennootschappen (zie paragraaf 2.1, onderdeel Sector D).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
16
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
36 (ontvangen) belastingen op productie en invoer 37 (ontvangen) belastingen op inkomen, vermogen, enz. Subsidies Het ESR 1995 definieert subsidies als betalingen om niet door de overheid of de Instellingen van de Europese Unie aan (ingezeten) producenten 1, met het doel de productieniveaus, de prijzen of de beloning van de productiefactoren te beïnvloeden. Betalingen met het oog op een concrete tegenprestatie of betalingen om niet aan niet-producenten of betalingen met een ander doel vallen derhalve niet onder deze categorie. Derhalve worden niet tot de subsidies gerekend: (a) inkomensoverdrachten van de overheid aan huishoudens, zoals de individuele huursubsidie. Deze worden gerekend tot de sociale uitkeringen ofwel tot de overige inkomensoverdrachten (zie groep 4); (b) inkomensoverdrachten tussen overheidsinstellingen, niet samenhangende met marktproductie, zoals bijvoorbeeld uitkeringen van het Gemeentefonds en het Provinciefonds. De betreffende inkomensoverdrachten worden geregistreerd in de rubriek inkomensoverdrachten binnen de overheid (zie code 43 en 47); (c) investeringsbijdragen (zie code 62 en 68); (d) buitengewone betalingen aan sociale-verzekeringsinstellingen, voor zover deze betalingen bestemd zijn voor een verhoging van de actuariële reserves van deze instellingen. Dergelijke betalingen worden geregistreerd in de rubriek overige kapitaaloverdrachten (zie code 63 en 69); (e) overdrachten van de overheid aan niet-financiële ondernemingen ter dekking van geaccumuleerde verliezen van verschillende boekjaren of van uitzonderlijke verliezen, die aan oorzaken buiten de onderneming zijn toe te schrijven. Deze overdrachten worden geregistreerd in de rubriek overige kapitaaloverdrachten (zie code 63 en 69); (f) kwijtschelding van schulden, bijvoorbeeld als gevolg van leningen van een overheidsinstelling aan een niet-financiële onderneming in verband met exploitatieverliezen die de onderneming verscheidene jaren achtereen heeft geleden. In het algemeen worden dergelijke overdrachten opgenomen onder overige kapitaaloverdrachten (zie code 63 en 69); (g) betalingen van de overheid of het buitenland wegens schade aan of verlies van kapitaalgoederen als gevolg van oorlogshandelingen, andere politieke gebeurtenissen of nationale rampen. Deze betalingen worden geregistreerd in de rubriek overige kapitaaloverdrachten (zie code 63 en 69); (h) aankopen van aandelen en overige deelnemingen van de overheid in het kapitaal van een onderneming. Dergelijke betalingen worden opgenomen in de rubriek aandelen en overige deelnemingen (zie code 73 en 78); (i) betalingen door een overheidsinstelling die de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor abnormale pensioenlasten van overheidsondernemingen. Dergelijke betalingen moeten worden geregistreerd in de rubriek overige inkomensoverdrachten (zie code 43 en 47); (j) betalingen door de overheid aan (markt)producenten als gehele of gedeeltelijke vergoeding voor goederen en diensten die deze marktproducenten in het kader van de sociale risico's en behoeften rechtstreeks en individueel leveren aan huishoudens (uit hoofde van een bij wet vastgelegd recht). De betalingen behoren tot de sociale uitkeringen in natura (zie code 41).
1
Voor de reikwijdte van het begrip producenten, mede in relatie tot de overheid, zij verwezen naar hoofdstuk 2, paragraaf 2.1, onderdeel De sectoren.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
17
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Belastingen Belastingen zijn gedefinieerd als verplichte betalingen om niet, die door de overheid of door de Instellingen van de Europese Unie worden opgelegd. Het ESR 1995 onderscheidt twee typen van belastingen: belastingen op productie (code 36 en 32) en invoer en belastingen op inkomen, vermogen enz.(code 37). De belastingen zijn exclusief boeten (code 43) en rente (code 21). Belastingen op productie en invoer De belastingen op productie en invoer zijn verplichte betalingen om niet, in geld of in natura, die door de overheid of door de Instellingen van de Europese Unie worden opgelegd in verband met de productie of de invoer van goederen en diensten, het in dienst hebben van arbeidskrachten en de eigendom of het gebruik van grond, gebouwen of andere activa die in het productieproces worden aangewend. Deze belastingen zijn verschuldigd ongeacht of er winst wordt gemaakt. Belastingen op productie en invoer in Nederland zijn met name de volgende belastingen, voor zover zij niet verschuldigd zijn door huishoudens: de omzetbelasting (BTW), de invoerrechten, accijnzen, de belasting op personenauto's en motorrijwielen, belastingen van het rechtsverkeer, motorrijtuigenbelasting (inclusief provinciale opcenten) (exclusief het (persoonlijk) gebruik van voertuigen door huishoudens 1), verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken, belasting op zware motorrijtuigen, de kansspelbelasting (organisatoren), de onroerende-zaakbelasting (deel eigenaren 2), heffingen op publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO's), COVA-heffingen 3 en milieuheffingen 4. De milieuheffingen omvatten onder meer de heffingen in het kader van de Wet Verontreiniging oppervlaktewateren, de mestheffing, de zonering (geluidhinder), de rioolrechten, de heffing op de waterverontreiniging en de omslagheffing waterschappen. Het aandeel in de kansspelbelasting dat betrekking heeft op de spelwinst van de deelnemers wordt geboekt onder de belastingen op inkomen, vermogen enz. 5. Onder de belastingen op productie en invoer vallen niet belastingen op het persoonlijk gebruik van voertuigen enz. door huishoudens; die worden geboekt onder belastingen op inkomen, vermogen enz. Hetzelfde geldt voor het huurdersdeel van de onroerend-zaakbelasting en de milieuheffingen betaald door huishoudens 6. De milieuheffingen omvatten niet de betalingen voor het verzamelen en verwijderen van afvalstoffen zoals de reinigingsrechten; deze maken onderdeel uit van het intermediair verbruik (code 16), mits de heffingen niet exorbitant hoog zijn. Betalingen van ondernemingen voor het verkrijgen van bedrijfs- en beroepsvergunningen worden tot de belastingen gerekend indien vergunningen automatisch worden afgegeven na betaling van de verschuldigde bedragen. Indien de overheid echter als voorwaarde voor de toekenning van een dergelijke vergunning onderzoek verricht naar de geschiktheid of veiligheid van de bedrijfsgebouwen, naar de betrouwbaarheid of veiligheid van de uitrusting, naar de deskundigheid van de betrokken werknemers of naar de kwaliteit of het niveau van de geproduceerde goederen of diensten, dan worden de betalingen gezien als aankoop van geleverde diensten, tenzij de voor de vergunningen in rekening gebrachte bedragen in geen enkele verhouding staan tot de kosten van het door de overheid verrichte onderzoek. In
1
Zie ESR-95 4.24.
2
Zie ESR-95 4.23.a.
3
COVA-heffing = voorraadheffing ter dekking van de exploitatiekosten van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA).
4
Zie ESR-95 4.23.f.
5
Zie ESR-95 4.78.d.
6
Zie ESR-95 4.24.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
18
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Nederland treedt de overheid bij het verstrekken van vergunningen en bij verplichte keuringen meestal regulerend op en is er dus geen sprake van belastingen maar van verkopen van goederen en diensten (code 16), bijvoorbeeld de vergunningen kernenergiewet, keuringsgelden en bouwleges. De inschrijvingsgelden Kamer van Koophandel worden wel tot de belastingen gerekend daar tegenover de verplichte betaling geen dienstverlening staat. Het niet-belasting deel van de aardgasbaten is geen belasting maar een inkomen uit vermogen 1. De belastingen omvatten tevens de kosten die ten laste van de belastingbetaler gebracht worden in verband met de inning of het verhaal van uitstaande belastingbedragen. Daarentegen behoren rente bij achterstallige betaling van belasting en alle boetes, die door de belastingdienst zijn opgelegd, niet tot de belastingen. Belastingen op inkomen en vermogen Belastingen op inkomen, vermogen enz. zijn alle verplichte betalingen om niet, in geld of in natura, die regelmatig door de overheid en door het buitenland over het inkomen en het vermogen worden geheven, alsmede enkele periodieke belastingen die noch over het inkomen, noch over het vermogen worden geheven. Belastingen op inkomen, vermogen enz. zijn in Nederland met name loonbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting (betaald door winnaars), motorrijtuigenbelasting (betaald door gezinnen) en vermogensbelasting. Het deel van de kansspelbelasting dat betrekking heeft op de omzet van de loterijen en kansspelen wordt geboekt onder de belastingen op productie en invoer. De successierechten maken geen deel uit van de belastingen op inkomen en vermogen enz maar worden geboekt onder de vermogensheffingen (code 67). Onder de rubriek belastingen op inkomen, vermogen enz. vallen niet betalingen door huishoudens voor vergunningen voor het gebruik van auto's, boten of vliegtuigen of jacht-, schiet- en visvergunningen, rij-, vlieg- of vaarbewijzen, kijk- en luistergelden, vuurwapenvergunningen, entreegelden voor musea, contributies aan bibliotheken, heffingen voor het ophalen van afval enz. , die meestal als verkopen van door de overheid verleende diensten worden geregistreerd (code 16). De grens tussen belastingen en verkopen van overheidsdiensten wordt aan de hand van dezelfde criteria bepaald als bij de betalingen door ondernemingen: indien vergunningen automatisch worden afgegeven tegen betaling van het verschuldigde bedrag, worden zij beschouwd als belastingen. Indien de overheid de afgifte van vergunningen echter gebruikt als middel om op enigerlei wijze regulerend op te treden (verificatie van de competentie of de kwalificaties van de betrokkene), dienen de betalingen te worden geregistreerd als aankoop van diensten van de overheid in plaats van als belastingen. Indien daarentegen het te betalen bedrag buitensporig hoog is in vergelijking met de kosten van de verleende diensten, dan dienen de betalingen als belastingen te worden geregistreerd. Groep 4
Secundaire inkomensoverdrachten
Deze groep omvat de secundaire inkomensoverdrachten. Dit betreft de sociale premies en uitkeringen en de overige inkomensoverdrachten. De relevante codes zijn: code 41 sociale uitkeringen (exclusief sociale overdrachten in natura) code 42 sociale overdrachten in natura code 43 (verstrekte) overige inkomensoverdrachten code 47 (ontvangen) overige inkomensoverdrachten code 46 sociale premies Bij restituties van sociale uitkeringen en sociale overdrachten in natura worden code 41 respectievelijk code 42 aan de ontvangstenkant gebruikt. 1
Zie ESR-95 4.41.e.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
19
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Sociale uitkeringen zijn inkomensoverdrachten in geld of in natura, die door de overheid en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens aan huishoudens worden toegekend, ten einde de financiële lasten te verlichten die voor die huishoudens voortvloeien uit een aantal risico's en behoeften. Vaak zijn deze uitkeringen gebaseerd op collectieve regelingen. Sociale uitkeringen omvatten ook betalingen van de overheid aan producenten voor goederen en diensten die in het kader van sociale risico's en behoeften individueel aan huishoudens ten goede komen. De volgende risico's en behoeften kunnen aanleiding geven tot het verstrekken van sociale uitkeringen: (a) ziekte (ziekteuitkeringen en ziektekosten); (b) invaliditeit en ongeschiktheid; (c) arbeidsongeval of beroepsziekte; (d) ouderdom; (e) nabestaanden; (f) moederschap; (g) gezin; (h) bevordering arbeidsdeelname; (i) werkloosheid; (j) huisvesting; (k) onderwijs; (l) algemene behoeften. Sociale uitkeringen kunnen in geld (code 41) of in natura (code 42) verstrekt worden. De sociale uitkeringen in geld (exclusief sociale overdrachten in natura) omvatten de wettelijke uitkeringen sociale verzekering in geld, particuliere uitkeringen sociale verzekering met fondsvorming, uitkeringen sociale verzekering rechtstreeks door werkgevers 1 en uitkeringen sociale voorzieningen in geld. De sociale overdrachten in natura bestaan uit afzonderlijke goederen en diensten die door overheidsinstellingen en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens als overdrachten in natura aan individuele huishoudens worden verstrekt. Zij kunnen worden gefinancierd uit de opbrengst van de belastingen, uit andere overheidsinkomens of uit sociale premies, dan wel uit schenkingen en inkomen uit vermogen ingeval van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Een voorbeeld van sociale overdrachten in natura zijn de uitgaven van het rijk voor de toevoeging van pro-deo-advocaten. De sociale premies omvatten de werkelijke premies 2. De paragrafen 4.92 tot en met 4.102 lichten de sociale premies nader toe. De door de werkgever betaalde sociale premies zijn onderdeel van de beloning van werknemers (zie code 11). De overige inkomensoverdrachten omvatten: - de schadeverzekeringspremies; - de schadeverzekeringsuitkeringen; - de inkomensoverdrachten binnen de overheid; - de inkomensoverdrachten in verband met internationale samenwerking; - inkomensoverdrachten aan instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens; - ontvangen en betaalde boetes; - loterijen en kansspelen; - schadeloosstellingen; 1
Uitkeringen sociale verzekering rechtstreeks door de overheid in de hoedanigheid van werkgever worden in de begrotingen als beloning van werknemers geboekt (zie code 11).
2
De zogenaamde toegerekende sociale premies komen overeen met de onder de beloning van werknemers opgenomen toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers (zie de toelichting bij code 11).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
20
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
BNP-afdracht aan de Europese Unie 1; restpost overig.
-
De post loterijen en kansspelen omvat de ingelegde gelden en de uitkeringen aan de winnaars. De restpost overig omvat: (a) inkomensoverdrachten van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens aan de overheid, die geen belastingen zijn; (b) betalingen van de overheid aan overheidsondernemingen die tot de sector niet-financiële vennootschappen en quasi-vennootschappen behoren, ter dekking van buitengewone pensioenlasten; (c) reisbeurzen en prijzen die door de overheid worden toegekend aan ingezeten of nietingezeten huishoudens; (d) spaarpremies die periodiek door de overheid worden toegekend aan huishoudens als premie op door hen tijdens die periode verrichte besparingen; (e) terugbetalingen door huishoudens van uitgaven die sociale-bijstandsinstellingen ten behoeve van hen hebben gedaan; (f) inkomensoverdrachten van de overheid aan huishoudens in hun hoedanigheid van consument, indien ze niet zijn geregistreerd als sociale uitkeringen. Groep 5
Investeringen en afschrijvingen
Groep 5 omvat de bruto-investeringen en de afschrijvingen. De bruto-investeringen omvatten de vaste activa, de voorraden en de kostbaarheden. Bruto-investeringen minus afschrijvingen geeft de netto-investeringen. De relevante codes zijn: code 51 investeringen in grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken code 52 overige nieuwe investeringsgoederen code 53 aankopen gebruikte investeringsgoederen code 56 verkopen gebruikte investeringsgoederen code 54 voorraadvorming (toevoegingen) code 57 voorraadvorming (intering) code 55 aankopen van kostbaarheden code 58 verkopen van kostbaarheden code 59 afschrijvingen De bruto-investeringen in vaste activa omvatten: (1) aankopen van nieuwe of gebruikte vaste activa; (2) voor eigen gebruik geproduceerde vaste activa; (3) nieuwe of gebruikte vaste activa die door ruil zijn verworven; (4) nieuwe of gebruikte vaste activa die als kapitaaloverdrachten in natura zijn ontvangen; (5) verkopen van gebruikte vaste activa; (6) gebruikte vaste activa die door ruil zijn afgestaan; (7) gebruikte vaste activa die zijn geleverd in het kader van een kapitaaloverdracht. Kenmerkend voor vaste activa is dat ze langer dan een jaar herhaaldelijk of voortdurend in productieprocessen worden gebruikt. In hoofdstuk 4 beschrijft paragraaf 4.4.1 de diverse soorten vaste activa. De bruto-investeringen in vaste activa omvatten materiële en immateriële vaste activa. Materiële vaste activa omvatten (1) woningen, (2) overige bouwwerken, (3) vervoermiddelen, machines en werktuigen en (4) in cultuur gebrachte activa (bomen en vee). Immateriële vaste activa bestaan gewoonlijk uit nieuwe informatie, specifieke kennis enz.; 1
De afdracht van de andere eigen middelen wordt geboekt als belastingen op produktie en invoer (code 37).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
21
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
hiertoe behoren (1) computerprogrammatuur en grote databanken die gedurende meer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt en (2) literaire en artistieke originelen van manuscripten, vertolkingen, modellen, films, geluidsopnamen enz. De bruto-investeringen in vaste activa omvatten onder meer: (a) bouwwerken die door de strijdkrachten - op soortgelijke wijze als door civiele producentenworden gebruikt, zoals vliegvelden, dokken, wegen en ziekenhuizen; (b) door niet-militaire eenheden, bijvoorbeeld de ME, gebruikte lichte wapens en pantservoertuigen; (c) veranderingen aan gebruikte vaste activa, die veel verder gaan dan wat voor gewoon onderhoud en gewone reparaties nodig is (groot onderhoud); (d) aanschaf van vaste activa door middel van financiële lease; (e) kosten van eigendomsoverdracht 1. Deze kosten moeten worden geregistreerd als brutoinvesteringen in vaste activa door de nieuwe eigenaar; (f) kostbaarheden als niet-monetair goud, antiquiteiten en kunstobjecten. Niet onder de bruto-investeringen in vaste activa vallen: (a) transacties die tot het intermediair verbruik behoren, zoals (zie ook de toelichting bij het intermediair verbruik (de codes 12, 13 en 14 van groep 1): (1) aankoop van kleine gereedschappen; (2) gewoon onderhoud en gewone reparaties; (3) aankoop van militaire vernietigingswapens en bijbehorende ondersteunende systemen; (4) aanschaf van vaste activa, bestemd voor gebruik in het kader van operationele lease; (b) waarderingsverschillen op vaste activa (overige mutaties in activa); De uitbreiding van grondwerken, water- en wegenbouwkundige werken is inclusief belangrijke verbeteringen van grond. Dit zijn: (1) landwinning door de aanleg van dijken, zeeweringen of dammen; (2) het voorkomen van overstromingen of erosie door de zee of rivieren door de bouw van pieren, zeeweringen of stormvloedkeringen; (3) droogleggen en irrigeren door de aanleg van dijken, sloten en irrigatiekanalen; (4) kappen van bossen, verwijderen van rotsen enz., zodat grond voor de eerste keer in productie kan worden genomen. Aan- en verkoop van grond an sich is overigens géén investering (zie groep 6). Voor de afschrijvingen (code 59) zij verwezen naar de toelichting bij code 15. Groep 6
Kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
Groep 6 omvat de kapitaaloverdrachten en de aan- en verkopen van niet-geproduceerde nietfinanciële activa. De relevante codes zijn: voor kapitaaloverdrachten: code 62 (verstrekte) investeringsbijdragen code 68 (ontvangen) investeringsbijdragen
1
In paragraaf 3.111 van het ESR-95 zijn de kosten van eigendomsoverdacht nader gespecificeerd.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
22
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
code 63 (verstrekte) overige kapitaaloverdrachten code 69 (ontvangen) overige kapitaaloverdrachten code 67 vermogensheffingen voor aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa: code 61 aankopen grond code 66 verkopen grond code 64 aan- en verkopen niet-geproduceerde overige activa kapitaaloverdrachten Kenmerkend voor kapitaaloverdrachten is dat de overdracht een overeenkomstige mutatie in activa op de balans van een of beide bij de transactie betrokken partijen tot gevolg heeft. De kapitaaloverdrachten omvatten de vermogensheffingen, de investeringsbijdragen en de overige kapitaaloverdrachten. De investeringsbijdragen zijn kapitaaloverdrachten ter volledige of gedeeltelijke financiering van de aankoop van vaste activa. De vermogensheffingen omvattende de niet-periodieke belastingen op kapitaaloverdrachten, activa of vermogenssaldi. In Nederland betreft het de successierechten; de vermogensbelastingen en de belasting op het rechtsverkeer vallen hier dus niet onder. De overige kapitaaloverdrachten omvatten - met uitzondering van de investeringsbijdragen en vermogensheffingen - alle overdrachten die, hoewel zij geen inkomensverdelingstransacties vormen, toch een herverdeling van besparingen of vermogen tot resultaat hebben. Tot de overige kapitaaloverdrachten behoren: (a) betalingen door de overheid vanwege vernietiging of beschadiging van kapitaalgoederen ten gevolge van natuurrampen (onder andere overstromingen), oorlogshandelingen en dergelijke; (b) overdrachten van de overheid aan niet-financiële vennootschappen ter dekking van gecumuleerde verliezen over verschillende boekjaren of van uitzonderlijke verliezen die aan oorzaken buiten de onderneming zijn toe te schrijven; (c) overdrachten binnen de overheid die ten doel hebben het hoofd te bieden aan onverwachte uitgaven of bestemd zijn om gecumuleerde tekorten te dekken. (d) eenmalige spaarpremies die de overheid betaalt aan huishoudens als premie op door hen gedurende een aantal jaren verrichte besparingen; (e) legaten en grote schenkingen; (f) de tegenboeking van een kwijtschelding van schuld met wederzijdse instemming; (g) de tegenboeking van een schuldovername 1; (h) omvangrijke vergoedingen voor zeer grote schade of ernstig letsel. De vergoedingen kunnen al dan niet voortvloeien uit een gerechtelijke beslissing; (i) buitengewone betalingen aan sociale-verzekeringsinstellingen door de overheid (als werkgever c.q. in het kader van haar sociale taken) voor verruiming van actuariële reserves.
1
Hiervan zijn uitgezonderd: (1) kwijtschelding en overname van schulden van een overheidsonderneming met rechtspersoonlijkheid door de overheid, wanneer de onderneming als institutionele eenheid uit het systeem verdwijnt. Deze worden geregistreerd als overige volumemutaties in activa en (2) kwijtschelding en overname van schulden van een overheidsonderneming met rechtspersoonlijkheid door de overheid in het kader van de privatisering van de onderneming op korte termijn. Dit wordt behandeld als een transactie in aandelen en overige deelnemingen.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
23
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
niet-geproduceerde niet-financiële activa Naast kapitaaloverdrachten omvat groep 6 de aan- en verkopen van niet-geproduceerde nietfinanciële activa. Het betreft onder meer grond, octrooien, lease- 1 en andere overdraagbare contracten, aangekochte goodwill en overige immateriële niet-geproduceerde activa. De leaseen andere overdraagbare contracten hebben onder andere betrekking op grond, minerale reserves, woningen en bedrijfsgebouwen. Grond is gedefinieerd als de bodem zelf, inclusief de bodembedekking en bijbehorend oppervlakte water. Het oppervlaktewater omvat alle binnenwateren, waarover eigendomsrechten worden uitgeoefend, zoals rivieren, meren, reservoirs enz. Grond omvat niet: (1) bouwwerken die zich op of in de grond bevinden (zoals wegen en tunnels); (2) wijngaarden, boomgaarden of andere aanplant van bomen of gewassen; (3) minerale reserves; (4) niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen; (5) grondwater. 3.4
Toelichting op de financiële transacties
De groepen 7, 8 en 9 van de codelijst omvatten de financiële transacties. Het ESR 1995 2 definieert de financiële transacties als transacties in vorderingen en schulden. De indeling in financiële transacties komt overeen met die van de vorderingen en schulden op de balans (zie hoofdstuk 4). De indeling is hoofdzakelijk gebaseerd op de mate van liquiditeit en de juridische kenmerken van de vorderingen. De codelijst maakt een onderscheid tussen vorderingen en schulden naar looptijd. Financiële transacties op lange termijn hebben een oorspronkelijke looptijd van langer dan 1 jaar; die op korte termijn hebben een oorspronkelijke looptijd van maximaal 1 jaar. Groep 7 omvat de vorderingen op lange looptijd, groep 8 omvat de schulden op lange termijn en groep 9 omvat vorderingen en schulden op korte termijn 3. 3.4.1
Effecten op lange termijn 4
De relevante codes zijn: code 71: aankoop van langlopende effecten (vorderingen); code 76: verkoop van langlopende effecten (vorderingen); code 81: aflossing van langlopende effecten (schulden); code 86: uitgifte van langlopende effecten (schulden). Het betreft hier de verhandelbare langlopende effecten. Onder de langlopende effecten vallen met name obligaties. Het ESR 1995 noemt onder meer obligaties aan toonder, eeuwigdurende obligaties, obligaties aan toonder, indexobligaties, "deep-discount"-obligaties en "zerocoupon"-obligaties en Euro-obligaties. Grensgevallen als leningen die de facto verhandelbaar zijn geworden maken eveneens deel uit van de langlopende effecten. Transacties in nietverhandelbare effecten en in niet-verhandelbare leningen maken deel géén deel uit van de langlopende effecten, maar van de categorie leningen op lange termijn. De codes 71 en 76 zijn bestemd voor de schuldeiser; de codes 81 en 86 voor de schuldenaar.
1
Zie ook hoofdstuk 4 paragraaf 4.4.1.1.a.
2
Hoofdstuk 5 van het ESR-95 beschrijft de financiële transacties.
3
Het ESR schrijft netto boeking van financiële tranacties voor. In groep 7 en 8 vindt een bruto boeking van financiële transacties plaats vanwege de beleidsmatige relevantie van bruto gegevens. In groep 9 is gekozen voor netto boeking daar bruto registratie geen relevante informatie oplevert. Dit neemt niet weg dat in de begrotingen de bedragen bruto geboekt worden.
4
Het ESR-95 spreekt voluit over effecten met uitzondering van aandelen. In deze handleiding is deze categorie afgekort tot effecten.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
24
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
3.4.2
R5
Leningen op lange termijn
De relevante codes zijn: code 72: verstrekking van langlopende leningen (vorderingen); code 77: aflossing van langlopende leningen (vorderingen); code 82: aflossing van opgenomen langlopende leningen (schulden); code 87: opbrengst opneming van langlopende leningen (schulden). Leningen omvatten vorderingen die ontstaan op het moment dat crediteuren, hetzij rechtstreeks hetzij via tussenpersonen, middelen uitlenen aan debiteuren. Het verschil tussen leningen en effecten is gelegen in de verhandelbaarheid (leningen worden niet verhandeld). Tot de langlopende leningen behoren ook financiële lease en huurkoopovereenkomsten (zie ook hoofdstuk 4 paragraaf 4.4.1.1.a). De codes 72 en 77 zijn bestemd voor de schuldeiser; de codes 82 en 87 voor de schuldenaar. Handelskredieten vallen niet onder deze categorie (zie codes 74 en 79 /94 en 99). 3.4.3
Aandelen en overige deelnemingen
De relevante codes zijn: code 73: aankoop van aandelen en overige deelnemingen; code 78: verkoop van aandelen en overige deelnemingen; code 83: verkoop van aandelen en overige deelnemingen (schulden); code 88: aankoop van aandelen en overige deelnemingen (schulden). De aandelen en overige deelnemingen betreffen vorderingen die eigendomsrechten op vennootschappen vertegenwoordigen. Dergelijke vorderingen geven de houder ervan over het algemeen recht op een aandeel in de winst c.q. in het netto vermogen in geval van liquidatie. De categorie aandelen omvat zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde aandelen. De overige deelnemingen omvatten onder meer: (1) overheidsdeelnemingen in het kapitaal van internationale en supranationale organisaties, met uitzondering van het IMF, ook indien deze de juridische vorm hebben van een kapitaalvennootschap zoals bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank; (2) de kapitaalinbreng in financiële en niet-financiële quasi-vennootschappen 1. (3) overheidsdeelnemingen in het kapitaal van overheidsondernemingen waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld en die op grond van specifieke wetgeving als onafhankelijke rechtspersonen zijn erkend (bijvoorbeeld (de voormalige) Staatsbedrijven en gemeentelijke nutsbedrijven). De codes 73 en 78 zijn bestemd voor de schuldeiser; de codes 83 en 88 voor de schuldenaar. 3.4.4
Handelskredieten op lange termijn
De relevante codes zijn: code 74 verstrekking van handelskredieten op lange termijn; code 79 aflossing van handelskredieten op lange termijn. Handelskredieten 2 omvatten financiële aanspraken die voortvloeien uit de rechtstreekse kredietverlening door verkopers of kopers van goederen en diensten en uit vooruitbetalingen voor onderhanden of nog uit te voeren werk dat ermee verband houdt.
1
Quasi-vennootschappen hebben wel met een volledige boekhouding maar geen eigen rechtspersoonlijkheid. Hun economisch en financieel gedrag verschilt evenwel van dat van hun eigenaars en lijkt op dat van vennootschappen. Zij worden dus geacht zelfstandige beslissingsbevoegdheid te bezitten.
2
De handelskredieten op korte termijn maken deel uit van groep 9 (de codes 94 en 99).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
25
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
3.4.5
R5
Chartaal geld en deposito's
De relevante codes zijn: code 91 chartaal geld en (girale) deposito's inzake vorderingen; code 96 chartaal geld inzake schulden. Code 96 omvat de mutaties in de muntschuld (aan- en ontmuntingen); binnen de overheid komt deze code alleen voor bij het Rijk (begroting van het Ministerie van Financiën). Het chartaal geld omvat de bankbiljetten en munten in omloop (inclusief de buitenlandse valuta). Tot het chartaal geld behoren niet (1) de niet in omloop gebrachte munten en bankbiljetten en (2) herdenkingsmunten, die niet algemeen worden gebruikt voor het verrichten van betalingen. Naast chartaal geld omvat code 91 girale deposito's, overige deposito's en spaartegoeden. 3.4.6
Effecten op korte termijn
De relevante codes zijn: code 92 : mutaties effecten op korte termijn inzake vorderingen; code 97 : mutaties effecten op korte termijn inzake schulden. Kortlopende effecten worden over het algemeen met een disagio uitgegeven. In dat geval wordt het disagio als rente beschouwd (zie de toelichting bij groep 2). Tot de kortlopende effecten behoren onder meer: (1) schatkistbiljetten en ander kortlopend papier, bijvoorbeeld Dutch Treasury Certificates (DTC's), uitgegeven door de overheid, inclusief die waarop door andere monetaire financiële instellingen is ingeschreven ten einde te voldoen aan hun reserveverplichtingen; (2) verhandelbaar kortlopend papier uitgegeven door financiële instellingen en niet-financiële vennootschappen, bijvoorbeeld "commercial paper", handelswissels, promessen en "bills of trade". 3.4.7
Leningen op korte termijn
De relevante codes zijn: code 93: mutaties in kortlopende leningen inzake vorderingen. code 98: mutaties in kortlopende leningen inzake schulden. Voor een toelichting op het begrip leningen zij verwezen naar de toelichting bij de leningen op lange termijn (codes 72, 77, 82 en 87). Rekening-courantsaldi maken onderdeel uit van de leningen op korte termijn. 3.4.8
Handelskredieten op korte termijn en transitorische posten
De relevante codes zijn: code 94: mutaties in handelskredieten op korte termijn en transitorische posten inzake vorderingen code 99: mutaties in handelskredieten op korte termijn en transitorische posten inzake schulden Voor een toelichting op het begrip handelskredieten zij verwezen naar de toelichting bij de handelskredieten op lange termijn (codes 74 en 79). De transitorische posten omvatten met name financiële aanspraken die ontstaan als gevolg van het tijdsverschil tussen het moment van toerekening van transacties aan een verslagperiode en de feitelijke betaling ervan. In het huidige kasstelsel ontbreekt dit tijdsverschil. Dit kan betrekking hebben op een veelheid van transacties (belastingen, sociale premies, lonen, inkomen uit grond en minerale reserves, dividenden, rente en transacties in vorderingen op de secundaire markt etc.).
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
26
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Hoofdstuk 4
De Staatsbalans
4.1
Inleiding
4.1.1
Achtergrond
R5
De Staatsbalans geeft de waarde van de activa en passiva in juridisch eigendom van de Staat per 31 december van enig jaar weer, zowel qua omvang als qua samenstelling. Het ESR 1995 vormt de grondslag voor de samenstelling van de Staatsbalans. In dit hoofdstuk worden alle activa en passiva van de balans beschreven. Tevens is per balanspost de geldende waarderingsgrondslag aangegeven. Uiteraard zullen niet alle posten voor ieder afzonderlijk ministerie van toepassing zijn. 4.1.2
Relatie tussen balans en mutaties
De balans is een momentopname van de stand van zaken met betrekking tot waarde van de activa en passiva aan het einde van het begrotingsjaar. De relatie tussen de eindbalans van een begrotingsjaar en de eindbalans van het daaraan voorafgaande begrotingsjaar (de beginbalans van het desbetreffende begrotingsjaar) kan worden gelegd door middel van de transacties en de overige mutaties in activa en passiva (overige volumemutaties en waarderingsverschillen) gedurende het begrotingsjaar. Deze posten zijn behandeld in hoofdstuk 3. Deze gegevens kunnen van nut zijn bij het geven van een toelichting bij de afzonderlijke activa en passiva. Gegeven het kasstelsel van het Rijk is voor de samenstelling van de Staatsbalans extracomptabele informatie nodig. De ministeries verstrekken jaarlijks deze aanvullende informatie aan het Ministerie van Financiën. 4.2
Algemene waarderingsgrondslagen voor de balans
4.2.1
Waardering tegen marktprijzen
Alle activa en passiva worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende marktprijzen1. In het ideale geval kunnen deze prijzen op de markt worden waargenomen. Indien dit niet het geval is - er hebben bijvoorbeeld in het recente verleden geen aankopen/verkopen van bedoelde activa plaatsgevonden -, moet worden getracht de marktprijzen van deze activa per balansdatum te ramen. Naast het waarnemen van de prijs op de markt of het ramen van de prijs aan de hand van waargenomen prijzen of de gemaakte kosten, kan de geldende prijs ten behoeve van de registratie in de balans ook nog worden behandeld aan de hand van: a. bepaling van het cumulatieve saldo van aan- en verkopen (historische aanschafwaarde), herwaardering van dit saldo (bijvoorbeeld aan de hand van prijsindexcijfers) en globale vaststelling van de afschrijvingen (bijvoorbeeld aan de hand van de gemiddelde afschrijvingen), of b. de huidige of contante waarde van de toekomstige opbrengsten.
1
In de handleiding wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de terminologie die in de hoofdtekst van het ESR 1995 wordt gebruikt. Om deze reden is eveneens het begrip marktprijzen van het ESR 1995 overgenomen. Het is echter in de Nederlandse verslaggevingstheorie gebruikelijker in dit verband het begrip actuele waarde te hanteren.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
27
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
4.2.2
R5
Afschrijvingen
Voor zover materiële en immateriële vaste activa onderhevig zijn aan technische of economische slijtage, wordt de geherwaardeerde oorspronkelijke aankoopprijs (tot de restwaarde) afgeschreven over de verwachte economische levensduur. De waarde van materiële en immateriële activa op een zeker moment wordt derhalve bepaald door de geldende vervangingswaarde minus de geaccumuleerde waarde van de afschrijvingen. Het ESR 1995 schrijft geen afschrijvingstermijnen voor. Voor de Staatsbalans zijn dus nadere regels nodig. De grondslag voor de bepaling van de afschrijvingen is de voor iedere groep van activa geschatte gebruiksduur. Daarbij wordt rekening gehouden met de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur en de bepaling van de (restwaarde) geschieden steeds in overleg met deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren. Op de uitgaven voor de verharding van wegen wordt in het jaar van investering 50% afgeschreven. Op grond-, weg- en waterbouwkundige werken bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de geschatte residuwaarde. Op gronden wordt niet afgeschreven. 4.2.3
Contante waarde
In het geval van activa waarvan de opbrengsten pas veel later volgen of over een lange periode zijn gespreid (zoals bij winstrechten op minerale reserves) moet aan de hand van een discontopercentage de contante waarde van de verwachte toekomstige opbrengsten worden berekend. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij de berekening van de toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangende met gas-, olie- en zoutwinning in Nederland (zie 4.4.5.3 ), waar de lange rente op Staatsobligaties c.q. een reële disconteringsvoet van 4% wordt gehanteerd. 4.3
Op de balans op te nemen posten en de voorgeschreven indeling
4.3.1
Op de balans op te nemen posten
In het ESR 1995 wordt een onderscheid gemaakt tussen balansposten die vallen in de categorie niet-financiële activa en de vorderingen en schulden. Het ESR 1995 schrijft voor dat het juridisch eigendom bepalend is voor het opnemen van posten op de Staatsbalans. Binnen de niet-financiële activa wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen geproduceerde activa, die het resultaat zijn van een productieproces, en niet-geproduceerde activa, die op een andere wijze zijn ontstaan. Bij deze niet-financiële activa gaat het alleen om de economische activa. Dit zijn alle waardeobjecten waarover eigendomsrechten worden uitgeoefend en: - waaruit inkomsten kunnen voortvloeien uit het gebruik van het activum, of - ten aanzien waarvan een waarde kan worden gerealiseerd door het activum te verkopen of te liquideren. Meestal valt dit samen met de juridische eigendom. Een belangrijke uitzondering hierop wordt gevormd door de financiële leasing, waarbij de juridische eigendom is gescheiden van de economische eigendom (zie 4.1.1.a). 4.3.2
Indeling van de posten
Onderstaand schema omvat de ESR 1995-specificatie van de balans in de meest gedetailleerde vorm. Hierbij zij aangetekend dat bij de overheid c.q. de Staat niet al deze posten zullen voorkomen.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
28
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Niet-financiële activa Geproduceerde activa Vaste activa Materiële vaste activa Woningen Overige bouwwerken Bedrijfsgebouwen Grond-, weg- en waterbouwkundige werken Vervoermiddelen, machines en werktuigen Vervoermiddelen Machines en werktuigen In cultuur gebrachte activa Vee Aanplant van bomen met een regelmatige opbrengst Immateriële vaste activa Exploratie van minerale reserves Computerprogrammatuur Originelen op het gebied van woord, beeld en geluid Overige immateriële vaste activa Voorraden Grondstoffen en halffabrikaten Onderhanden werk Onderhanden werk van in cultuur gebrachte activa Overig onderhanden werk Gereed product Handelsgoederen Kostbaarheden Edele metalen en edelstenen Antiquiteiten en kunstobjecten Overige kostbaarheden Niet-geproduceerde activa Materiële niet-geproduceerde activa Grond Bebouwde grond Landbouwgrond Recreatief gebied (inclusief bijbehorend oppervlaktewater) Overige grond (inclusief bijbehorend oppervlaktewater) Minerale reserves Kolen-, aardolie- en aardgasreserves Ertsen Overige minerale reserves Niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen Waterreserves Immateriële niet-geproduceerde activa Octrooien Lease- en andere overdraagbare contracten Aangekochte goodwill Overige immateriële niet-geproduceerde activa
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
29
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Vorderingen en schulden Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR's) Monetair goud Bijzondere trekkingsrechten Chartaal geld en deposito's Chartaal geld Girale deposito's Overige deposito's en spaartegoeden Effecten muv aandelen Effecten muv aandelen (exclusief financiële derivaten) Kortlopende effecten muv aandelen (exclusief financiële derivaten) Langlopende effecten muv aandelen (exclusief financiële derivaten) Financiële derivaten Leningen Kortlopende leningen Langlopende leningen Aandelen en overige deelnemingen Aandelen en overige deelnemingen (exclusief participaties in beleggingsinstellingen) Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Overige deelnemingen Participaties in beleggingsinstellingen Verzekeringstechnische voorzieningen Voorzieningen pensioen- en levensverzekering Voorzieningen levensverzekering Voorzieningen pensioenverzekering Vooruitbetaalde premies en voorzieningen voor openstaande aanspraken Handelskredieten en transitorische posten Handelskredieten Transitorische posten 4.4
Definities en specifieke waarderingsgrondslagen
4.4.1
Vaste activa
Vaste activa zijn geproduceerde activa die gedurende meer dan een jaar herhaaldelijk of voortdurend worden gebruikt. Vaste activa omvatten materiële en immateriële vaste activa. 4.4.1.1
Materiële vaste activa
Materiële vaste activa betreffen: -
bouwwerken: woningen, bedrijfsgebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken en overige bouwwerken;
-
vervoermiddelen voor personen- of goederenvervoer: automobielen, aanhangwagens en opleggers, schepen, rollend spoor- en tramwegmaterieel, lucht- en ruimtevaartuigen, motorrijwielen, fietsen e.d.;
-
machines en werktuigen: machines ten behoeve van productie, gereedschapswerktuigen, kantoormachines, computers, radio- televisie- en telecommunicatieapparatuur, medische
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
30
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
apparatuur en instrumenten, precisie- en optische instrumenten en uurwerken, (kantoor)meubelen e.d.; -
in cultuur gebrachte activa: vee en aanplant van bomen met een regelmatige opbrengst.
Materiële vaste activa dienen zo mogelijk tegen marktprijzen te worden gewaardeerd (of tegen basisprijzen 1 in het geval van productie van nieuwe activa in eigen beheer), en anders tegen de vervangingswaarde na aftrek van het gecumuleerde verbruik van vaste activa (afschrijvingen). In de balans worden ook de ten laste van de koper komende overdrachtskosten in verband met deze activa, op correcte wijze afgeschreven, opgenomen. Indien sprake is van financiële lease of huurkoop vallen de desbetreffende vaste activa eveneens onder de materiële vaste activa. In dat geval dient tevens rekening te worden gehouden met de opname van een fictieve lening onder de schulden (zie 4.1.1.a en 4.6) 4.4.1.1.a
Operationele lease, financiële lease en huurkoop
Behalve door rechtstreekse aankoop kan het gebruiksrecht van materiële vaste activa ook worden verworven via operationele lease, financiële lease en huurkoop. Operationele lease heeft de volgende kenmerken: -
de leaseperiode is niet noodzakelijkerwijs tevoren vastgesteld en dekt niet de volledige of het overgrote deel van de economische levensduur van het desbetreffende goed;
-
aan het einde van de leaseperiode gaat het desbetreffende goed weer terug naar de lessor (de juridische eigenaar);
-
de lessor (juridische eigenaar) draagt zorg voor onderhoud, en zonodig voor reparatie en vervanginging.
Financiële lease heeft de volgende kenmerken: -
risico's en baten van de eigendom gaan de facto over van lessor (juridische eigenaar) op lessee (de gebruiker);
-
de leaseperiode is vooraf bepaald en dekt de volledige of het overgrote deel van de economische levensduur van het desbetreffende goed;
-
aan het einde van de leaseperiode heeft de lessee (de gebruiker) vaak de mogelijkheid het desbetreffende goed tegen een symbolische prijs te kopen;
-
de lessor biedt geen reparatie-, onderhouds- of vervangingsdiensten en speelt een zuiver financiële rol.
In geval van huurkoop wordt een duurzaam goed verkocht tegen een vooraf overeengekomen aantal termijnbetalingen. De koper wordt onmiddellijk eigenaar van het goed, hoewel dit de jure als zakelijk onderpand of garantie eigendom blijft van de verkoper of financier totdat alle overeengekomen betalingen hebben plaatsgevonden. Hoewel in geen van deze gevallen de juridische eigendom bij de gebruiker berust, kan worden gesteld dat bij financiële lease en huurkoop de economische eigendom wel bij de gebruiker berust: alle risico's en baten van de eigendom berusten de facto, maar niet de jure, bij de gebruiker (de lessee/huurder) en niet bij de juridische eigenaar (de lessor/verhuurder).
1
Zie paragraaf 3.48 van het ESR 1995: de basisprijs is de door de producent van de koper voor een eenheid van de geproduceerde goederen of diensten te ontvangen prijs, verminderd met de voor het produceren of verkopen van die eenheid verschuldigde belasting (d.w.z. productgebonden belastingen) en vermeerderd met de daarvoor te ontvangen subsidie (d.w.z. productgebonden subsidies)
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
31
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Aangezien op de balans alle economische activa worden opgenomen, dienen ook alle activa ten aanzien waarvan de economische eigendom is verworven op grond van financiële lease of huurkoop op de balans te worden opgenomen. Activa ten aanzien waarvan een gebruiksrecht is verkregen op grond van operationele lease dienen niet op de balans te worden opgenomen. Aan de passiefzijde van de balans wordt een fictieve lening van de lessor/verhuurder aan de lessee/huurder geregistreerd. De hoofdsom van deze lening is gelijk aan de aankoopprijs van het desbetreffende goed plus eventuele overdrachtskosten. Voor deze lening geldt een zodanig rentetarief dat de gecumuleerde aflossingen gedurende de lease/huurkoopperiode exact overeenkomen met de hoofdsom. Indien de lease/huurkooptermijnen gedurende de hele looptijd constant blijft, zal het rentegedeelte in de loop der tijd afnemen en het aflossingsgedeelte dienovereenkomstig toenemen, zoals bij een lening op basis van annuïteiten. 4.4.1.1.b
Militaire vernietigingswapens
De aanschaf van militaire vernietigingswapens, alsmede de hiervoor benodigde dragersystemen (maar niet de door politie en veiligheidsdiensten gebruikte lichte wapens en pantservoertuigen) behoort conform het ESR 1995 niet tot de investeringen maar tot het intermediair verbruik. Militaire vernietigingswapens worden derhalve niet geactiveerd op de Staatsbalans. Tot de post militaire vernietigingswapens behoren wapens, vliegtuigen, schepen en voertuigen, die als voornaamste taak hebben het (dreigen te) schieten of bombarderen. Hierbij dient een zwaartepuntscriterium per soort te worden gehanteerd, bijvoorbeeld: F-16's zijn altijd militaire vernietigingswapens ook als deze slechts voor verkenningsdoeleinden worden gebruikt. 4.4.1.2
Immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa betreffen de exploratie van minerale reserves1, computerprogrammatuur (software), originelen op het gebied van woord, beeld en geluid en overige immateriële vaste activa, die bedoeld zijn om gedurende meer dan een jaar te worden gebruikt. 4.4.1.2.1
Computerprogrammatuur
De post computerprogrammatuur (software) omvat computerprogramma's, programmabeschrijvingen en ondersteunend materiaal voor systeem- en toepassingsprogrammatuur. Inbegrepen zijn aangekochte programmatuur en programmatuur die in eigen beheer is ontwikkeld, indien het om grote uitgaven gaat. Grote uitgaven voor de aankoop, ontwikkeling of uitbreiding van geautomatiseerde gegevensbestanden die naar verwachting langer dan een jaar zullen worden gebruikt, vallen ook onder deze rubriek, ook als de bestanden niet op de markt worden gebracht. Computerprogrammatuur dient te worden gewaardeerd op basis van de aankoopprijs op de markt, op basis van de geraamde basisprijs 2 indien deze in eigen beheer is ontwikkeld, dan wel op basis van de productiekosten indien er geen prijzen beschikbaar zijn. Bestaande programmatuur die nog niet volledig is afgeschreven, moet worden geherwaardeerd tegen de geldende prijzen of kosten per balansdatum (die lager kunnen zijn dan de oorspronkelijke prijzen of kosten).
1
De winstrechten van de Staat inzake minerale reserves zijn geen vaste activa maar nietgeproduceerde activa. Zij dienen derhalve te worden opgenomen onder de immateriële nietgeproduceerde activa (zie paragraaf 4.4.5.3)
2
Zie ook paragraaf 4.4.1.1 van de handleiding en paragraaf 3.48 van het ESR 1995
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
32
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
4.4.1.2.2
R5
Originelen op het gebied van woord, beeld en geluid en andere immateriële vaste activa
Overige immateriële vaste activa betreft nieuwe informatie, specialistische kennis enz., niet elders ingedeeld, waarvan het gebruik in het productieproces is beperkt tot degenen die hierover eigendomsrechten hebben verworven of tot anderen die hiertoe van de eigenaars vergunning hebben gekregen. Originelen op het gebied van woord, beeld en geluid en andere immateriële vaste activa moeten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijs wanneer ze werkelijk op de markt worden verhandeld. Wanneer ze in eigen beheer zijn geproduceerd, kan het noodzakelijk zijn ze te waarderen op basis van de productiekosten, waarbij wordt afgeschreven en herwaardering paats vindt tegen de geldende prijzen per balansdatum. In andere gevallen kan het noodzakelijk zijn een raming te maken van de contante waarde van de verwachte toekomstige opbrengsten. 4.4.2
Voorraden
Voorraden zijn geproduceerde activa bestaande uit goederen en diensten die zijn ontstaan in de lopende of in een eerdere periode en die worden aangehouden voor verkoop, gebruik in het productieproces of voor ander gebruik in de toekomst. Hieronder zijn mede begrepen voorraden van strategische materialen en andere voorraden die van bijzonder belang zijn voor het land. De voorraden omvatten: - grondstoffen en halffabrikaten, - onderhanden werk, - gereed product, en - handelsgoederen. Voorraden moeten worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende prijzen en niet tegen de prijzen op het moment dat de producten in de voorraden werden opgenomen. 4.4.2.1
Grondstoffen en halffabrikaten
Voorraden grondstoffen en halffabrikaten worden gewaardeerd tegen aankoopprijzen. 4.4.2.2
Handelsgoederen
Voorraden handelsgoederen (goederen die zijn aangeschaft met het doel ze zonder verdere bewerking te verkopen of te verstrekken) worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende prijzen, exclusief transportkosten. 4.4.2.3
Gereed product en onderhanden werk
Voorraden gereed product en onderhanden werk worden gewaardeerd tegen basisprijzen 1. Als er geen basisprijs beschikbaar is, kan deze worden geraamd aan de hand van de waarde van de productiekosten met een toeslag voor een verwacht netto-exploitatieoverschot of (geraamd netto) gemengd inkomen. Voor voorraden onderhanden werk kan de waarde op de balans worden berekend aan de hand van het aandeel van de totale productiekosten dat aan het einde van de verslagperiode is gerealiseerd, in de basisprijs van een vergelijkbaar gereed product per balansdatum. Gewassen te velde die slechts één oogst opleveren (met uitzondering van hout) en slachtvee kunnen worden gewaardeerd aan de hand van de prijzen van dergelijke producten op de markt. Bij de waardering van staand hout wordt uitgegaan van de contante waarde van de verwachte toekomstige opbrengst van de houtverkoop tegen lopende prijzen na aftrek van de uitgaven voor het tot wasdom laten komen van het hout, het kappen enz. 1
Zie ook paragraaf 4.4.1.1 van de handleiding en paragraaf 3.48 van het ESR 1995
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
33
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
4.4.3
R5
Kostbaarheden
Kostbaarheden zijn geproduceerde activa die niet in de eerste plaats in het productieproces of voor consumptie worden gebruikt, waarvan wordt verwacht dat hun reële waarde zal stijgen, althans niet zal dalen, waarvan de kwaliteit onder normale omstandigheden niet achteruitgaat en die in de eerste plaats worden gekocht en aangehouden als waardeobject. Het betreft kunstwerken, antiek, juwelen, edelstenen, niet-monetair goud en andere edele metalen. Kostbaarheden worden gewaardeerd tegen de geldende prijs. Indien er georganiseerde markten voor dergelijke activa bestaan, moeten ze worden gewaardeerd tegen de werkelijke of geraamde prijs die er per balansdatum op de markt voor zou moeten worden betaald, inclusief honoraria of commissies voor tussenpersonen. In andere gevallen moeten zij worden gewaardeerd tegen aankoopprijzen die geherwaardeerd zijn tegen het prijsniveau van de lopende verslagperiode. 4.4.4
Materiële niet geproduceerde activa algemeen
Dit betreft natuurlijke, niet geproduceerde activa waarover eigendomsrechten kunnen worden uitgeoefend en die ook kunnen worden overgedragen. Natuurlijke hulpbronnen waarover geen eigendomsrechten (kunnen) worden uitgeoefend, zoals de open zee of het luchtruim, blijven buiten beschouwing. Tot de materiële niet-geproduceerde activa behoren grond, minerale reserves, niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen en waterreserves. De winstrechten op minerale reserves vallen onder de immateriële niet geproduceerde activa (zie 4.5.4). 4.4.4.1
Grond
Onder grond wordt verstaan de bodem, inclusief bodembedekking en bijbehorend oppervlaktewater, waarover eigendomsrechten worden uitgeoefend. Inbegrepen zijn eveneens omvangrijke verbeteringen die niet fysiek van de grond zelf kunnen worden gescheiden. Niet inbegrepen zijn bouwwerken op of onder de grond, in cultuur gebrachte gewassen, bomen, vee, minerale reserves, niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen en grondwater. Grond omvat bebouwde grond (waarop woningen, bedrijfsgebouwen of andere bouwwerken zijn gebouwd of waarin de funderingen zijn gegraven), landbouwgrond, recreatief gebied inclusief bijbehorend oppervlaktewater en overige grond inclusief bijbehorend oppervlaktewater. Grond wordt gewaardeerd tegen de geldende marktprijs. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan de som van alle onderdelen van de verwervingskosten van de grond op het moment van aankoop. In de totale verwervingskosten opgenomen uitgaven voor grondverbeteringen en de overdrachtskosten worden geregistreerd als bruto-investeringen in vaste activa, los van de waarde van de grond zelf. Indien de waarde van de grond niet kan worden gescheiden van die van de bouwwerken die erop staan, moeten de activa tezamen worden ingedeeld bij het activum met de hoogste waarde. 4.4.4.2
Overige natuurlijke hulpbronnen
Dit betreft de niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen en de waterreserves. Hieronder dienen alleen die hulpbronnen te worden opgenomen die thans of waarschijnlijk op korte termijn economisch kunnen worden geëxploiteerd. Waterreserves dienen te worden opgenomen voor zover de schaarste ervan leidt tot de uitoefening van eigendoms- en/of gebruiksrechten, tot marktwaarde en tot enige mate van economisch beheer. Omdat voor deze activa waarschijnlijk geen prijzen kunnen worden waargenomen, moeten zij worden gewaardeerd tegen de contante waarde van de verwachte toekomstige opbrengsten. 4.4.5
Immateriële niet geproduceerde activa
Onder de immateriële niet-geproduceerde activa worden begrepen de niet-geproduceerde activa die maatschappelijke constructies zijn. Zij blijken uit juridische of boekhoudkundige handelingen, zoals de toekenning van een octrooi of de overdracht van economische baten aan
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
34
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
een derde. Bij sommige van deze activa heeft de eigenaar het recht bepaalde specifieke activiteiten te verrichten en anderen hiervan uit te sluiten, tenzij zij zijn toestemming hebben verkregen. Tot de immateriële niet-geproduceerde activa behoren octrooien, overdraagbare contracten, aangekochte goodwill en overige immateriële niet-geproduceerde activa. Een bijzondere post hierbij wordt gevormd door de winstrechten op minerale reserves. Immateriële niet-geproduceerde activa dienen tegen de geldende prijzen te worden gewaardeerd wanneer zij werkelijk op de markt worden verhandeld. Anders moeten er ramingen worden gemaakt van de contante waarde van de verwachte toekomstige opbrengsten. 4.4.5.1
Octrooien
Octrooien zijn maatschappelijke constructies om technische uitvindingen bij wet of bij een gerechtelijk besluit te beschermen. 4.4.5.2
Aangekochte goodwill
Dit is het verschil tussen de prijs die is betaald voor een gevestigde onderneming en het saldo van haar activa en passiva, waarvan iedere post afzonderlijk is vastgesteld en gewaardeerd. De waarde van de goodwill omvat daarom alles wat op lange termijn voor de onderneming economisch van belang is en niet afzonderlijk als activum is geïdentificeerd, alsmede een waardering voor het feit dat de activa in combinatie met elkaar worden gebruikt en niet enkel een verzameling afzonderlijke activa vormen. 4.4.5.3
Winstrechten minerale reserves
De minerale reserves betreffen aangetoonde reserves van mineralen aan of onder de aardoppervlakte die met de huidige technologie en gegeven de prijzen voor vervangende producten economisch exploiteerbaar zijn. Tot de minerale reserves behoren kolen-, aardolieen aardgasreserves, ertsen en overige minerale reserves. In ruil voor concessies verkrijgt de Staat toekomstige winstrechten. De netto contante waarde ervan wordt op de Staatsbalans opgenomen. 4.4.6
Vorderingen en schulden
Vorderingen en schulden worden in beginsel gewaardeerd tegen geldende prijzen (de nominale waarde). Deze omvatten geen vergoeding voor dienstverlening, honoraria, commissies en soortgelijke betalingen. Het is de bedoeling dat vorderingen en schulden niet gesaldeerd maar afzonderlijk worden weergegeven. 4.4.6.1
Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten
Monetair goud is goud dat wordt aangehouden als bestanddeel van de deviezen reserves van monetaire autoriteiten of van anderen die onder het feitelijk beheer van de monetaire autoriteiten vallen. Monetair goud dient te worden gewaardeerd tegen de prijs die geldt op de georganiseerde goudmarkten. Bijzondere trekkingsrechten (SDR's) zijn door het Internationale Monetaire fonds (IMF) gecreëerde internationale deviezenreserves, die worden toegewezen aan de leden van het Fonds als aanvulling op bestaande reserves. De waarde van SDR's wordt dagelijks door het IMF bepaald. De koers in nationale valuta kan worden afgeleid van de prijzen op de valutamarkten. 4.4.6.2
Chartaal geld en deposito's
Chartaal geld betreft bankbiljetten en munten in omloop, die algemeen worden gebruikt voor het verrichten van betalingen. Chartaal geld wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
35
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Deposito's kunnen worden onderverdeeld in girale deposito's en de overige deposito's en spaartegoeden. Girale deposito's kunnen onmiddellijk en zonder enige significante beperking of boete worden omgezet in chartaal geld, of zijn overdraagbaar per cheque, bankopdracht, debitering en dergelijke. De in de balans op te nemen waarde van deposito's is het bedrag van de hoofdsom die de debiteuren krachtens de depositovoorwaarden contractueel verplicht zijn terug te betalen wanneer de deposito's per balansdatum zouden worden afgewikkeld. de waarden kunnen opgebouwde rente omvatten. 4.4.6.3
Effecten m.u.v. aandelen
Dit betreft effecten m.u.v. aandelen, die de houder het onvoorwaardelijke recht geven op een vast of contractueel vastgelegd variabel inkomen in geld in de vorm van couponbetalingen (rente) en/of een afgesproken vast bedrag op een bepaalde datum of op bepaalde data, dan wel vanaf een bepaalde datum die bij de emissie is vastgelegd. Kortlopende effecten hebben een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar, voor langlopende effecten geldt een looptijd van meer dan een jaar. Effecten (zowel langlopende als kortlopende) worden gewaardeerd tegen de marktwaarde (bij eerste uitgifte gelijk aan de emissiewaarde). Staatsobligaties en DTC's worden dus niet tegen de nominale waarde opgenomen op de balans, maar altijd tegen de marktprijs ultimo verslagjaar. Indien er sprake is van agio of disagio geldt derhalve niet de nominale waarde maar de werkelijke marktwaarde. Financiële derivaten (vorderingen die zijn gebaseerd op of zijn afgeleid van een andere, onderliggende "waarde") worden eveneens gewaardeerd tegen de marktwaarde. Wanneer voor een financieel derivaat geen marktprijs wordt genoteerd, moet deze worden gewaardeerd tegen het voor afkoop of compensatie van het contract vereiste bedrag of tegen het bedrag van de betaalde premie. 4.4.6.4
Leningen
Leningen zijn vorderingen die ontstaan op het moment dat crediteuren, hetzij rechtstreeks hetzij via tussenpersonen, middelen uitlenen aan debiteuren, al dan niet blijkend uit nietverhandelbare documenten. Kortlopende leningen zijn leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar en leningen die op verzoek direct moeten worden afgelost. Langlopende leningen zijn leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar. Leningen worden gewaardeerd tegen het bedrag van de hoofdsom dat de debiteur contractueel verplicht is terug te betalen aan de crediteur, ook al werd de lening met een agio of een disagio afgesloten. 4.4.6.5
Aandelen en overige deelnemingen
Dit zijn vorderingen die eigendomsrechten op vennootschappen 1 vertegenwoordigen. Dergelijke vorderingen geven de houder ervan over het algemeen recht op een aandeel in de winst van deze vennootschappen, alsmede in hun netto vermogen in geval van liquidatie. Het betreft beursgenoteerde aandelen, niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen. Beursgenoteerde aandelen moeten worden gewaardeerd tegen de koers die op de beurs of een andere georganiseerde financiële markt is waargenomen. De waarde van niet-beursgenoteerde aandelen wordt geraamd aan de hand van de waarde van aandelen die wel aan de beurs staan genoteerd. Bijzondere factoren die bij de waardering een
1
Inclusief quasi-vennootschappen
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
36
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
rol spelen zijn de liquiditeit, de opgebouwde reserves en de branche van de betrokken vennootschap. Overige deelnemingen zijn zeer vaak schulden van specifieke institutionele eenheden (quasivennootschappen, overheidsondernemingen, internationale organisaties e.d.). Zij worden (over het algemeen) tegen de intrinsieke waarde gewaardeerd c.q. de nominale waarde. De deelnemingen van de Staat in internationale organisaties worden tegen de nominale waarde gewaardeerd. 4.4.6.6
Verzekeringstechnische voorzieningen
Dit betreft actuariële voorzieningen in het kader van levensverzekeringen en pensioenverzekeringen. Andere voorzieningen zijn volgens het ESR 1995 niet toegestaan. De waarde wordt berekend als de contante waarde van de actuarieel bepaalde aanspraken van individuele personen op de uitbetaling van kapitaal of inkomen. 4.4.6.7
Handelskredieten en transitorische posten
Handelskredieten zijn financiële aanspraken die voortvloeien uit de rechtstreekse kredietverlening door verkopers of kopers van goederen en diensten en uit vooruitbetalingen voor onderhanden of nog uit te voeren werk dat verband houdt met dergelijke transacties. Transitorische posten zijn financiële aanspraken die ontstaan uit tijdsverschillen tussen verdelingstransacties of financiële transacties op de secundaire markt en de daarmee samenhangende betaling, alsmede financiële aanspraken als gevolg van inkomen dat in de tijd aangroeit. Waardering van handelskredieten en transitorische posten geschiedt tegen het bedrag dat de debiteur contractueel verplicht is op de vervaldatum te betalen aan de crediteur.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
37
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
R5
38
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Bijlage 1
R5
Omsleuteltabel economische codes
Onderstaande tabel bevat de omsleuteling van economische codes van de Benelux Economische Classificatie 1981 (BEC-81) naar economische codes volgens het ESR 1995. Ingeval van de codes 43, 47, 62, 63, 68, 69 en 70 tot en met 79 dient in de derde positie een sector code gebruikt te worden. De sectorcodes zijn nader toegelicht in paragraaf 2.2 van hoofdstuk 2. Code oud Code nieuw BEC-81 ESR 1995 Opmerkingen Groep 1: 11.0-11.4 12.0-12.4
12.5 13
11 12
32 13/groep 5
14.0-14.2 15 16.0-16.2 17 18.0-18.2 19
14 15 16 13 16 17
Groep 2: 21.0-21.4 22.0-22.5 24.0-24.2 25 26.0-26.2 27.0-27.5 28.2 28.1 en 28.3
21 31 24 22 26 27 27 29
Groep 3: 31.0-31.3 32 33 34.0-34.5 35.0-35.6
31 43 43 41 43
36
36/16
Hafir, mei 1997
deel 12 (software) nu groep 5 (investeringen), deel 12 (geneeskundige verzorging militairen/kantinekosten) nu groep 11 (loon in natura) deel oud 13 (niet-militaire vernietigingswapens) nu groep 5 (investeringen), onder meer code 51 en 52 relevant
deel oud 17 nu 56 (investeringen)
(43+sectorcode ook mogelijk)
+sectorcode +sectorcode; deel in natura 11 /in natura code 42 +sectorcode; eigen middelen EU: BNP-afdracht code 43+sectorcode; andere eigen middelen code 37 verplichte keuringen, vergunningen e.d. worden 16 (in de begrotingen is hier in een aantal gevallen al op geanticipeerd)
document R05.PDF
39
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
37.0-37.3 38.0-38.5 39.0-39.6
37 47 47
+sectorcode +sectorcode
Groep 4: 40-44.4 46-49
43 47
+sectorcode +sectorcode/43+sectorcode(ingeval van restituties)
62 63 62 63 62 63
+sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode
62
+sectorcode
63 67 68 69 68 69
+sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode
68
+sectorcode
69
+sectorcode
62
+sectorcode
63 62 63
+sectorcode +sectorcode +sectorcode
62
+sectorcode
63 62 63
+sectorcode +sectorcode +sectorcode
Groep 5: 51.1 51.2, 51.3, 51.4 52.1 52.2 53.1 53.2 54.11, 54.21, 54.31, 54.41, 54.51, 54.61 54.12, 54.22, 54.32, 54.42, 54.52, 54.62 56 57.1 57.2, 57.3, 57.4 58.11, 58.21 58.12, 58.22 59.11, 59.21, 59.31, 59.41, 59.51, 59.61 59.12, 59.22, 59.32, 59.42, 59.52, 59.62 Groep 6: 61.11, 61.21, 61.31, 61.41, 61.51 61.12, 61.22, 61.32, 61.42, 61.52 62.1 62.2 63.11, 63.21, 63.31, 63.41, 63.51 63.12, 63.22, 63.32, 63.42, 63.52 64.1 64.2
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
R5
40
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
66.11, 66.21, 61.31, 61.41, 61.51 66.12, 66.22, 61.32, 61.42, 61.52 67.1 67.2 68.11, 68.21, 68.31, 68.41, 68.51 68.12, 68.22, 68.32, 68.42, 68.52 69.1 69.2
68
+sectorcode/(62+sectorcode bij restituties)
69 68 69
+sectorcode/(63+sectorcode bij restituties) +sectorcode/(62+sectorcode bij restituties) +sectorcode/(63+sectorcode bij restituties)
68
+sectorcode/(62+sectorcode bij restituties)
69 68 69
+sectorcode/(63+sectorcode bij restituties) +sectorcode/(62+sectorcode bij restituties) +sectorcode/(63+sectorcode bij restituties)
Groep 7: 71.10-71.12 71.20-71.22 71.30-71.31 72.1-3 73.0-73.43 74.0-74.9 75 76.10-76.12 76.20-76.32 77.0-77.3 78 79
61 53 53 52 51 52 54 66 56 56 57 59
Groep 8: 81.1-81.3 81.4-81.6 82 83 84.11-84.16 84.21-84.24 85.10-85.15 85.2 85.30-85.4 86.1-86.3 86.4-86.6 87.1 87.2 88.11-88.16 88.21-88.24
72 73 72 72 72 73 72 72 72 77 78 77 77 77 78
Hafir, mei 1997
R5
eventueel 55 (aankopen kostbaarheden)
eventueel 58 (verkopen kostbaarheden)
+sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode
document R05.PDF
41
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
89.10-89.15 89.2 89.3 89.4 nvt nvt nvt nvt
77 77 77 77 71 74 76 79
+sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode +sectorcode
Groep 9: 91.0-91.4 91.5 92 94 nvt 96.0-96.4 96.5 97 99 nvt
81 86 96 97/98 94 86 81 96 97/98 99
(obligaties) / 82 (onderhandse leningen)
Groep 0: 01 03 08
01 03 08
Hafir, mei 1997
R5
DTC's opnemen onder code 97 (obligaties) / 87 (onderhandse leningen)
DTC's opnemen onder code 97
document R05.PDF
42
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
Bijlage 2
R5
Afbakening van de sector Overheid
De overheid omvat de sectoren centrale overheid, sociale verzekeringsinstellingen en locale overheid. Criteria voor indeling in een van de overheidssectoren zijn: a. het betreft een niet-markt-producent, die voornamelijk wordt gefinancierd uit verplichte betalingen van andere sectoren, en b. de output is bestemd voor individueel of collectief verbruik, en/of c. men houdt zich in hoofdzaak bezig met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen. Het is niet altijd onmiddellijk duidelijk of een overheidsorganisatie optreedt als marktproducent of niet, en derhalve ook niet of deze organisatie behoort tot de sector overheid of de sector ondernemingen. In dit kader is de definitie die het ESR 1995 hanteert voor het begrip marktproducent van belang, immers: de sector overheid betreft niet-marktproducenten. Marktproducenten zijn producenten waarvan het grootste deel van de output marktoutput betreft. Productie voor eigen gebruik en productie die gratis of tegen economisch niet significante prijzen worden geleverd valt niet onder de definitie van marktoutput. De volgende producten worden gerekend tot de marktoutput: a. producten die tegen een economisch significante prijs worden verkocht; b. producten die worden geruild; c. producten die worden gebruikt voor betalingen in natura (inclusief beloning van werknemers in natura en gemengd inkomen in natura); d. producten die door het ene onderdeel aan het andere onderdeel binnen een institutionele eenheid worden geleverd om te worden gebruikt als intermediaire input of voor finaal gebruik; e. aan de voorraad gereed product en onderhanden werk toegevoegde producten die zijn bestemd voor een van bovengenoemde vormen van gebruik. Van een economisch significante prijs (als bedoeld onder a) is sprake als ten minste 50% van de productiekosten door de verkoop wordt gedekt. Als een overheidsproducent economisch significante prijzen hanteert, vallen de desbetreffende activiteiten derhalve onder de sector ondernemingen. Voorbeelden van overheidsdiensten waarbij de verhouding productiekosten-verkoopprijs beslissend is voor de rangschikking onder de sector ondernemingen dan wel de sector overheid zijn: maatschappelijke dienstverlening, ophalen van huisvuil, riool-en straatreiniging, ongediertebestrijding, ontsmetting, onderwijs, speur- en ontwikkelingswerk, volksgezondheid en diergeneeskunde, concert-, toneel- en operazalen, bibliotheek, archieven, musea, planten- en dierentuinen, sportaccommodaties en dienstverlening op het gebied van recreatie.
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
43
Handleiding Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995)
R5
Eén en ander is samengevat in het volgende schema: is de organisatie onderdeel of in handen van de overheid?
ja
nee is er sprake van productie en/of levering van goederen of van diensten?
nee
ja worden de goederen of diensten geleverd tegen economisch significante prijzen?
nee
ja wordt de productie aangewend voor ruil, betaling in natura of intermediaire input of finaal gebruik van een ander organisatieonderdeel?
nee
ja
sector ondernemingen
sector overheid
Hafir, mei 1997
document R05.PDF
44