1 +2.8632.86 Er was eens een man, die had een vrouw, een zoontje en en ezel. Hij onderhield zijn vrouw en zijn zoon door met zijn ezel vrachtjes te vervoeren. Zij waren gelukkig, omdat zij niemand enig kwaad deden en van elkaar hielden..... De man had zo’n goed hart, dat hij zelfs zijn ezel nooit sloeg. Nu weten jullie, dat ezels soms eigenwijs en koppig zijn, en zonder stokslagen geen stap verzetten. Maar zelfs als zijn ezel in zo’n koppige bui was probeerde onze man hem met lieve woordjes vooruit te krijgen. In deze wereld gaat de tijd snel voorbij. Kleine vogeltjes krijgen vleugels als ze opgroeien. Zoals vogels hun vleugels uitslaan, worden kleintjes groot, of het nu mensen zijn of planten, ze worden volwassenen en oud. Ook van de man in ons verhaal werd het zoontje groot, en werden zijn vrouw, zijn ezel en hijzelf ouder. Op een dag werd hij ziek, en stierf. Als iemand sterft blijven de anderen wel leven, maar zijn vrouw en zoon bleven zeven dagen en zeven nachten wenen, hun tranen stroomden als watervallen. Ook de ezel liet allebei zijn oren hangen en keerde zich verdrietig in zichzelf. Maar op de achtste dag haalde de zoon de oude ezel van stal en ging naar de markt om met lasten dragen een paar cent te verdienen. s’Avonds laat kwam hij terug, en bracht een kilo brood en een zakje olijven mee. En ook hooi voorde ezel. Zijn moeder kwam hem blij tegemoet, maar de zoon was ongelukkig omdat hij zo weinig verdiend had. ’ Wees maar niet verdrietig, mijn kind’ zei zijn moeder, ‘als je maar gezond blijft zul je, als God het wil, zeker veel geld verdienen', Toen aten zij brood met olijven en koud put-water uit een kapotte kruik. De volgende dag zadelde de zoon weer de ezel en ging naar de markt. Niet alleen de ezel, maar hij droeg zelf ook vrachten op zijn rug en ze kwamen heel laat thuis. Dit keer bracht hij twee kilo brood en twee zakjes olijven mee. Zijn moeder kwam hem blij tegemoet, en toen ze zag dat hij twee broden en twee zakjes olijven had gebracht zei ze : 'Goed zo jongen, ik zie wel dat je me niet met een lege maag zult laten'. En ze aten weer brood met olijven en lekker koud water uit de put. De volgende morgen zadelde de jongen de ezel en ging naar de markt. Dit keer werkten de ezel en hijzelf zonder een moment uit te rusten. Toen hij thuiskwam bracht hij twee kilo brood, twee zakjes olijven en een halve kilo helva 7XUNVH]RHWLJKHLG mee, en voor de ezel niet alleen hooi, maar ook haver. Zijn moeder kwam hem blij tegemoet. Ze moest huilen toen ze zag wat hij allemaal had meegebracht, en zei: 'Moge God je belonen, mijn kind'. De zoon kuste zijn moeder en zei, terwijl hij haar met zijn donkere ogen lachend aankeek (zijn ogen waren schitterend, heel donker en ook heel groot): ‘Moeder, je ziet dat ik goed voor je kan zorgen. Je moet morgen naar de padisha gaan en zijn dochter voor mij vragen. Ik heb gehoord dat zij heel mooi en ook verstandig is. Zij heeft haren als gouddraad. Zij kan je mooi helpen, want jij bent nu oud geworden, je kunt in een hoekje zitten en je schoondochter zal het huiswerk doen'. Ons vrouwtje, dus de moeder van de jongen, had vol verbazing met opgetrokken wenkbrauwen in haar gerimpelde gezicht naar die woorden geluisterd. 'Maar mijn kind, zei ze, zullen ze jou de dochter van de padisha geven? Wil je die olijven laten eten?' - 'We hebben ook helva, moeder'. - 'Maar de dochter van de padisha is gewend om taartjes met honing te eten' De zoon gaf geen antwoord.
2 De volgende ochtend zadelde onze jongeman de ezel en ging naar de markt. De ezel en hijzelf werkten de hele dag zonder te rusten en ze droegen zulke zware lasten, dat toen zij s’avonds thuis kwamen, er in de zak van de ezel behalve haver en hooi ook wortelen waren. De zoon bracht brood, olijven en niet alleen helva maar ook nog een blad borek (gebak) mee. Zijn moeder kwam hem blij tegemoet. Ze aten brood, olijven en helva. Toen ze aan de borek begonnen zei de jongeman ’Moedertje, je ziet dat ik ook borek heb gebracht. Morgen zal ik genoeg geld verdienen om ook honing te kopen. Ga jij nu die dochter van de padisha vragen. Die kerel kan toch geen betere schoonzoon vinden dan ik? Ik wil geen geld van hem, ook geen baantje, ik wil alleen zijn dochter hebben’. Ons vrouwtje was erg verbaasd over dat antwoord. Maar, ze was immers een moeder, toch dacht ze bij zichzelf: ’Waarom zou mijn zoon eigenlijk niet de dochter van de padisha verdienen. Hij is zo moedig als een leeuw’. De volgende morgen, terwijl haar zoon naar de markt ging, trok zij haar lange uitgaansmantel aan en ging op weg naar het paleis. Op honderd passen voor de poort hielden de wachters haar tegen. De poort was van marmer en verguld houdsnijwerk. Terwijl ons vrouwtje vol verbazing stond te kijken drukten de wachters haar een paar stuivers in de hand omdat ze dachten dat zij een bedelares was. Zij was zo perplex van al die pracht en praal en de goudgeborduurde , rode uniformen, dat zij het geld in haar hand hield en naar huis terugkeerde. s’Avonds kwam haar zoon thuis en bracht behalve brood, olijven, helva en borek ook nog een blad met honing mee. Maar toen zijn moeder vertelde wat er gebeurd was werd hij woedend: ’Dat betekent dat ze je voor een bedelares hielden, maar zij zijn zelf opgepoetste bedelaars. Ga er morgen meteen heen, gooi ze het geld naar hun hoofd, vraag de padisha te spreken en vraag de hand van zijn dochter.’ Laat ik mijn verhaal niet te lang maken, de volgende morgen ging de vrouw weer naar de poort van het paleis en deed wat haar zoon gezegd had. Ze gooide het geld naar het hoofd van de wachters, en die begonnen haar te slaan. ’Slaan ze dan ook vrouwen, en nog wel zo’n oudje?’ zullen jullie vragen. Ja, ze slaan zelfs oude vrouwtjes als ze dat bevolen wordt, en als ze het in de zin krijgen hakken ze ook kinderen met hun zwaarden in stukjes. Toen ons vrouwtje door die woeste kerels zo werd geslagen, begon ze luid te jammeren. Op dat moment keek juist de dochter van de pasisha door haar goud getraliede venster naar buiten en hoorde de noodkreten van de vrouw. Ze zag ook dat het oudje geslagen werd. Nu was de prinses niet alleen de mooiste van de wereld, zij had ook een erg goed hart. Zij kon zelfs geen mier kwaad doen. ’Bestaat er dan zo’n lieve prinses?’, zullen jullie vragen. Jazeker. Zelfs in de familie van de padisha komt wel eens een goed mens voor, net zoals er in een arm gezin uit een dorpje wel eens een slecht mens geboren wordt. Laat ik mijn verhaal niet te lang maken. Het meisje stuurde bericht dat zij de oude vrouw niet mochten slaan maar haar moesten brengen waarheen zij zou willen. De wachters hielden op met slaan en vroegen: ’waarom ben je hier gekomen?’ ’Ik wil de padisha spreken’. Toen de wachters dat hoorden konden zij zich met moeite bedwingen om niet opnieuw op haar in te slaan. Zij stuurden het meisje bericht: ’Dat oude mens met haar gescheurde mantel wil bij Uw vader op audiëntie' Het meisje ging naar haar vader toe en smeekte hem het verzoek in te willigen. De padisha was die dag goed gestemd en liet de vrouw in zijn hoge tegenwoordigheid verschijnen.
3 ’Welaan, mevrouwtje, wat is Uw verzoek aan mij?’. De moeder van onze jongeman antwoordde, als of zij bij de kruidenier een ons rozijnen bestelde: ’Ik kwam Uw dochter vragen, voor mijn zoon, ziet U’ De ogen van de padisha werden onder zijn borstelige wenkbrauwen groot van verbazing. Zij lange grijze baard begon te trillen. Ik weet niet of het van boosheid was of omdat hij zijn lachen niet kon houden, maar in elk geval trilde hij. De viziers (ministers) schudden hun hoofden onder de geweldige tulbanden, en de beul, die achter zijn troon stond, legde zijn hand op zijn zwaard. Hij was er zeker van dat de padisha zou zeggen: ’Hak dat mens de kop af. Zo’n arm, onbetekenend oud wijf, zal die voor haar onbetekenende zoon de prinses tot vrouw willen! Maar de padisha schreeuwde niet naar de beul: ’Hak die vrouw het hoofd af!’ Ik zei al dat hij die dag in een goede bui was. Ik weet niet of hij zojuist bericht had ontvangen dat zijn leger een stad die a! 10 jaar belegerd werd had ingenomen en begonnen was die te plunderen. Misschien had hij in zijn verbeelding al de kamelenkaravaan gezien, die beladen met het geroofde zilver en goud op weg was naar zijn paleis. Hoe dan ook, hij was in een vrolijke stemming. Hij maakte zelfs een grapje tegen de vrouw: ’Goed’, zei hij, ’ik zat juist op je te wachten om mijn dochter als schoondochter te komen halen. Als je zoon in 40 dagen het spel Hocus-pokus leert, geef ik hem mijn dochter, dan mag hij haar komen halen. Maar als hij het niet leert, dan geef ik zijn hoofd - en hij wees naar de beul die achter de troon stond- aan die meneer daar’. Ons vrouwtje schrok erg. Zij wist helemaal niet wat Hokus-pokus voor een spel was, ze hoorde zelfs dat woord voor het eerst. Maar meteen vermande zij zich: -’Goed, ik zal hem zeggen dat hij dat spel in 40 dagen leert. Hij is slim en erg ijverig, die zoon van mij’. Terwijl zij naar huis liep kon ons arme vrouwtje haar snikken, uit schaamte voor de voorbijgangers, met moeite bedwingen. Maar thuis barstte zij in huilen uit. Ze was er zeker van dat haar zoon voer voor de beul zou worden. Hoe kon zo’n ongeletterd kind Hokus-pokus leren, waar en van wie? s’Avonds kwam haar zoon thuis. Toen hij de door huilen gezwollen ogen van zij moeder zag, was hij erg verdrietig. Maar toen hij hoorde wat er gebeurd was glimlachte hij, en streelde haar gerimpelde wangen. ’Wees niet verdrietig, moedertje, ik zal het wel leren, dat Hokus-pokus spelletje. Natuurlijk is er wel iemand in dit land die het kent. Ik zal meteen een dek op de ezel leggen en op weg gaan. Ik zal die meester van dat spel opzoeken en van hem leren hoe je het spelen moet’. Er was in huis alleen maar een gerafelde gescheurde deken en een kapot blad met een onvertinde pan. Dat alles laadde hij op de ezel en nog voor de dagenraad gingen de twee op weg. Ze liepen kort,]H liepen lang, ze liepen over bergen en dalen. Van een herder kregen ze wat brood en kaas. Ze beklommen een berg. En omdat zij van de vorige dag uitgeput waren hielden zij rust op de top. Het werd donker, de sterren begonnen te twinkelen. Het vrouwtje sliep al, de jongen stond op het punt om in te slapen. Opeens begon de ezel te balken. Ze werden wakker en kwamen overeind.... En wat zagen ze daar? Uit het bos kam een geweldige reus, zijn hoofd raakte bijna de sterren. Het vrouwtje verstijfde van schrik. De jongen probeerde de ezel, die zich hees aan het balken was, tot bedaren te brengen. Hij keek alsof hij niet bang was, maar om de waarheid te zeggen: zijn hart klopte bom, bom, bom. - ’Wat voer je hier uit?’ Omdat de jongen, zoals ik al zei, bezig was de ezel tot zwijgen te brengen, vertelde de vrouw van het begin tot het eind alles wat er gebeurd was.
4 - ’Mooi zo’, zei de reus, ’geef die jongen maar aan mij, ik zal hem het Hokus pokus spel wel leren. Kom over 38 dagen maar terug, dan kun je hem halen..... De moeder wilde haar zoon niet aan de reus geven. Als het aan haar lag leek het allerbeste om binnen 40 dagen het land met zoon en ezel te verlaten. Maar jongen ging meteen akkoord, en kuste zijn moeder. De moeder zadelde de ezel en keerde naar huis terug terwijl de tranen als watervallen uit haar ogen stroomden. De jongen bleef met de reus op de bergtop onder de sterren. De reus gaf de jongen een oorvijg. Daarop veranderde die in een appel. De reus stopte de appel in zijn zak en ging op weg. Reuzen kunnen een reis van 40 dagen in een dag afleggen. Onze reus deed die afstand, om niet voor de andere reuzen onder te doen, in 23 uur. In zijn paleis aangekomen ging hij een kamer binnen, haalde de appel uit zijn zak. Hij gaf de appel een klap en die werd weer een jongen. Daarop deed de reus de kamer op slot en ging weg. De jongen bleef er een uur, hij bleef er twee uur en begon zich knap te vervelen. Hij probeerde de deur te openen, maar die zat op slot. Wat te doen? Hij begon maar een liedje te zingen. Eventjes later werd de deur van buitenaf open gedaan. Daar kwam een meisje binnen, zo mooi als de maan. -’Hoe ben je hier zo terechtgekomen, broertje?' vroeg ze. ‘Je zit daar maar een liedje te zingen. Het is duidelijk datje geen idee hebt wat je boven het hoofd hangt. Die vervloekte reus heeft je zeker beduveld en gezegd dat hij je het Hokus-pokus spel zal leren. Nou, kijk maar eens naar die toren' Onze jongen keek door het venster naar de kant die het meisje wees. En wat zag hij?. Een toren van 77 verdiepingen, helemaal gemaakt van doodshoofden! - 'Die hoofden zijn van mensen die net als jij hier kwamen om het Hokuspokus spel te leren... Er is nog nooit iemand hier levend vandaan gekomen.' -'Maar ik moet hoe dan ook het Hokus-pokus spel leren, want daarna moet ik hier gezond en wel vandaan komen en met de dochter van de padisha trouwen' zei de jongen. Het meisje bewonderde de onverschrokkenheid ven onze vriend, en zei: - 'Laat ik je een raad geven, die kan je misschien helpen. Morgen zal de reus komen, en meteen beginnen met je te worstelen. Daar moetje absoluut niet aan meedoen. Zodra je je maar een klein beetje verzet, trekt hij je meteen aan stukken. Wanneer hij je aan wil pakken, moet je je op de grond laten rollen. Hij zal woest worden, gaan schreeuwen en je slaan en door elkaar rammelen. Laat je niet foppen en blijf op je rug op de grond liggen. Morgenavond kom ik terug en zal je de rest leren' Het meisje ging weg. De jongen kwam de nacht moeilijk door. Hij deed geen oog dicht. 'Laat maar komen', zei hij, maar hoe dan ook, hij was doodsbang. s'Ochtends kwam de reus, hij daagde hem uit en pakte hem vast. De jongen liet zich meteen op de grond vallen. De reus brulde en loeide en schopte de jongen. Nu zijn trappen van een reus geen schoppen zoals wij die kennen. De jongen bleef liggen en verroerde geen vin. De reus pakte hem op en zette hem overeind. De jongen liet zich na een seconde weer op de grond rollen. De reus pakte hem weer op, weer viel hij om. Kort en goed, zo ging het de hele dag door. s'Avonds sloot de reus de jongen weer in de kamer op, maakte zich onzichtbaar en verdween. De jongen was totaal uitgeput en kon zich nauwelijks bewegen. Te middernacht werd de deur weer geopend en het beeldschone meisje kwam weer binnen- - 'Je hebt goed naar me geluisterd, broertje, je hebt je leven gered. Nu zal ik je het Hokus-pokus spel leren'. En het meisje onderwees hem tot de ochtend in het Hokus-pokus spel.
de
5 Ze was s’ochteds de deur nog niet uit of daar kwam de reus weer. Hij probeerde weer met de jongen te vechten, maar die verzette zich niet, net als de vorige dag en liet zich bij de eerste aanraking op de grond vallen. De reus werd weer woedend en begon te schreeuwen en te brullen - nou, het brullen van een reus is erger dan de donder- en sloeg de jongen. Alles tevergeefs, de jongen verweerde zich niet. Laat ik mijn verhaal niet te lang maken, ook die avond sloot de reus hem weer op en ging weg. Laat ik mijn verhaal niet te lang maken, zei ik, dus die avond kwam te middernacht het meisje weer en ging verder hem het Hokuspokus spel te leren. Het werd weer ochtend, het meisje ging, de reus kwam. Hij begon te vechten. De jongen liet zich op dezelfde manier op de grond vallen en kreeg weer heel wat slaag te verduren. Het werd avond. De reus sloot de jongen weer op in de kamer. Het meisje kwam weer en ging verder met hem het Hokus-pokus spel te leren. Ik had toch gezegd dat ik het kort zou houden? Goed, 38 dagen kreeg de jongen overdag slaag en leerde hij s’nachts het Hokus-pokus spel. Op de 38tste dag zei de reus: -’Ventje, je bent een van de stomste kerels, je kunt onmogelijk het Hokus-pokus spel leren. Bij de eerste aanraking ging je op de grond liggen. Ga terug naar je moeder, die wacht op de bergtop. Verdwijn uit mijn ogen’. De jongen ging op weg. Hij was blij dat hij het Hokus- pokus spel goed geleerd had, en nog veel blijer, dat hij het er levend vanaf had gebracht. Op de bergtop omhelsden onze vriend en zijn moeder elkaar. Zijn moeder huilde. Even later gingen zij op weg. Ze hadden nog maar 10 minuten gelopen, of de jongen veranderde in een haas, die om de moeder begon te huppelen en te rennen. En het was ook een erg mooie haas. Zijn vacht was zo wit als sneeuw, zijn ogen zo rood als het mooiste koraal, zijn oren stonden recht omhoog. De moeder schrok, zij begreep niet waar haar zoon opeens gebleven was. Zij verbaasde zich ook over de haas, ’waar komt die opeens vandaan’ dacht ze, en ze begon te roepen: ’Waar ben je , mijn zoon, waar ben je gebleven?. De zoon maakte een paar sprongetjes –hij was immers een haas geworden – hij wipte wat met zijn lange snorharen, en toen, hup, was hij weer een mens. 'Waar was je, mijn zoon, ik was je opeens kwijt' vroeg zijn moeder. 'En er was daarnet ook een haas, ik wou hem pakken en verkopen, maar hij ontsnapte, dat beestje....' Zij liepen weer door. En opeens, hop, veranderde de jongen in een paard. En wat voor een paard. Zijn vacht was van gouddraad, in zijn staart waren parels en zijn hoeven van diamant. In de zon kon je er niet naar kijken, zo werd je verblind door de schittering. Zodra de vrouw het paard zag begon ze opnieuw te roepen: 'Och mijn zoon waar ben je nu weer, ik ben je opnieuw kwijt. Kom toch gauw, laten we dat paard vangen en op de markt verkopen, dan hebben we genoeg geld voor ons verdere leven'. De zoon glimlachte, of beter gezegd hinnikte. Toen de moeder om zich heen keek, hop, daar kreeg hij weer zijn oude gedaante en werd mens. Laat ik het kort maken, maar terwijl ik zeg 'laat ik het kort maken' maak ik het steeds langer. Neem me niet kwalijk. Om dus een lang verhaal kort te maken: moeder en zoon gingen naar huis. De volgende dag veranderde de zoon voor de ogen van zijn moeder in een hert. Zijn gewei was van goud, zijn hoeven van brillant. 'Moeder', zei hij, 'neem mij naar de markt en verkoop me daar. 'Och mijn zoon, ik kan jou toch niet verkopen?'
6 ’Maak je maar geen zorgen, verkoop me zoals ik gezegd heb’. De moeder bracht het hert naar de markt. Het volk liep te hoop, zo’n schepsel had nog niemand ooit gezien. Niemand kon ook genoeg geld vinden om het te kopen. Toen zei een handelaar:’ Als er iemand is die het kan kopen, dan is het wel de padisha. Die heeft in zijn schatkist genoeg geld om dat dier te betalen..’ Zij stuurden bericht naar het paleis. De mannen van de padisha kwamen, ze vonden het erg mooi en kochten het. Zij gaven de vrouw en zak met goudstukken. Een zak met goud was eigenlijk niet genoeg voor zo’n kostbaar hert, maar wat kon ons vrouwtje doen, de mannen van de padisha bepaalden de prijs. Als ze gezegd had ’nee, dat is niet genoeg’, dan zouden ze het zonder te betalen hebben genomen. Ze brachten het hert naar de persoonlijke stal van de padisha. Ze gaven het verse kruiden te eten. Maar terwijl het at werd het al kleiner en kleiner, en verdween tenslotte helemaal. Er bleef alleen een touw aan de paal van de stal over. Die het zagen waren stomverbaasd. Ze wisten niet wat te doen. Ze vertelden aan de padisha wat er gebeurd was. De padisha streek door zijn lange witte baard en dacht en dacht. ’Wat moet dat voor een schepsel geweest zijn?’ vroeg hij aan zijn viziers. Maar er kwam geen antwoord. Toen hield de padisha ook maar op met denken. Laten wij eens kijken hoe het met onze jongeman ging. Hij was weer mens geworden en naar huis gegaan.. Hij vroeg zijn moeder om met het goud in de zak een huis te bouwen. Daarna veranderde hij zich in een Arabische merrie. ’Breng me naar de markt en verkoop me, moeder’ zei hij, Zijn moeder nam de merrie en ging naar de markt. Zo’n Arabische merrie was er nog nooit geweest, niet alleen sinds de markt hier was gevestigd, maar ook niet sinds de stad was gesticht. Opnieuw verzamelden de kooplieden, de handwerkslui, de heren en de grondbezitters zich, maar ze konden de prijs niet opbrengen. De padisha hoorde van het geval en werd nieuwsgierig. Hij zond zijn mannen er heen. De jongen ging maar door het hokus-pokus spelletje met de padisha te spelen, en dat kwam ook de reus ter ore. Die begreep meteen wat er achter stak, veranderde zich snel in een wervelwind en daalde neer op de markt. Daar werd hij veranderd in het halster van het paard. Maar de jongen reageerde meteen, nam de vorm van een duif aan en fladderde omhoog. Zodra de reus dat zag veranderde hij in een valk en joeg de duif achterna. De duif vloog naar het paleis, ging op het raamkozijn van de prinses zitten en veranderde in een boeket rozen. Zo’n mooi boeket had de prinses van haar leven nog niet gezien. -’Goede genade, wat zijn dat mooie rozen,’ zei ze en opende het venster om er aan te ruiken. Toen de reus dat zag maakte hij een geweldige aardbeving, zodat het paleis schudde als een wiegje. Het meisje schrok zo dat de rozen uit het venster op de straat vielen. Het rozen boeket veranderde zodra het de grond raakte in gerstekorrels. De reus veranderde in een kip en begon de gerstekorrels op te pikken. De dochter van de padisha zag dat allemaal uit haar venster met kloppend hart aan. De kip at ze allemaal op een na op. Toen hij ook die laatste korrel wilde oppikken veranderde die in een vos. De vos wierp zich op de kip en beet hem dood. Dat alles gebeurde niet alleen voor de ogen van het meisje, maar ook voor de ogen van alle wachters en voorbijgangers. Ieder die het zag was met stomheid geslagen. De vos verdween en werd weer een mens. Onze jongeman groette de dochter van de padisha in het venster. Toen ging hij, de opzichters en al het volk opzij duwend, rechtstreeks naar de padisha. 'Alstublieft', zei hij, ‘ ik heb het Hokus-pokus spel geleerd. Nu moet U woord
7 houden. Kom, geef mij Uw dochter.’ De padisha stond beteuterd en wist niet wat hij doen zou. Hij wilde zijn dochter helemaal niet aan niet-adelijke man geven en probeerde een list te verzinnen. Hij begreep wel dat hij de jongen niet zomaar kon laten onthoofden of in de kerker gooien. De jongen voelde wat er in het hoofd van de padisha omging en zei: ’Mijn heer de padisha, als je geen woord houdt, zal ik je nog een staaltje Hokus pokus laten zien. Dan zal ik je gezicht daar op de troon in een varkenssnuit veranderen. Dus, begrijp me goed, of je geeft me je dochter, of je wordt een varken....’. Dus gaf de padisha zijn dochter aan de jongeman. Trouwens, hij beviel de dochter ook heel goed. Het trouwfeest duurde 40 dagen en 40 nachten. Na het huwelijk ging de jongen naar het paleis van de reus die hij gedood had. Hij nam het meisje dat hem het Hokus pokus spel geleerd had mee naar de stad en trouwde ook met haar. En ook de ezel werd niet vergeten. Hij liet voor hem een mooie stal maken waar hij een gelukkige oude dag doorbracht. ___________