Enige opmerkingen over de Kwangtung-moerasschildpad ( Chinemys kwangtungensis) Ron de Bruin Bongerd 253 2906 VG
Capelle a/d IJssel
Foto's van de auteur.
172
INLEIDING Het geslacht Chinemys omvat drie, voornamelijk in China voorkomende, soorten moerasschildpadden. Chinemys reevesii, de Chinese driekielschildpad, is een bekende verschijning die vrij veel gei'mporteerd is en waarmee in gevangenschap goed wordt gekweekt (GOLLE, 1973; SACHSSE, 1975;·SCHAEFER, 1981; 1983; LORENZ, 1983; OPHORST, 187; JANSSEN, pers. med.) C. megalocepha/a, de Chinese grootkopschildpad, is een dier dat zeer zelden in Europa gezien is en waar heel weinig van bekend is. Dieren die eerder als C. megalocephala gedetermineerd werden zijn waarschijnlijk geografische vormen van C. reevesii met een grote kop, die verder aile kenmerken van de Chinese driekielschildpad bezitten (PHILIPPEN, pers. med.). Ook ANON. ( 1966) noemt deze 'grootkop driekiel' C. mega/ocepha/a; WEISSINGER ( 1984), die een kweekverslag over C. megalocephala heeft geschreven, heeft zijn dieren verkeerd gedetermineerd. De foto's in zijn artikel van de nakweekdieren Iaten nl. duidelijk C. kwangtungensis zien. Chinemys kwangtungensis, de Kwangtung moerasschildpad, bet dier dat in dit artikel besproken wordt, wordt een enkele maal gei'mporteerd. Er zijn enkele schildpaddenliefhebbers die dit dier in hun bezit hebben en er is mee gekweekt.
HERKOMST Deze dieren zijn voornamelijk afkomstig uit de provincie Kwangtung (in de Pinyin spelling Guandong geheten) in zuid-China. De soort is bier door MELL (1922) op drie plaatsen gevonden: Lofaoshan op 300- 400 meter hoogte, Tinghusan 400 m en Hsiaokeng 300 400 m. De dieren komen naar bet noorden toe tot de 24,5-ste breedtegraad voor. Hierboven, waar de bodem 's winters kan bevriezen zijn zij nooit gevonden. Waarschijnlijk komt deze schildpad ook voor in de provincie Guanngxi (Kwangsi), in de zuidpunt van Fujian (Fukien) en op bet eiland Hainan (MELL, 1938). FANG {1934) heeft levende C. kwangtungensis gekocht op de markt in Wuchow, Guangxi. Daarnaast vermeldt OBST ( 1985) als vindplaats nog Noord-Vietnam. NAAMGEVING C. kwangtungensis behoort tot de orde der Testudines (schildpadden), onderorde Cryptodira (halsbergers ), superfamilie Testudinoidea en familie Emydidae (echte moerasschildpadden). Het type-specimen, gevangen in Lofaoshan door MELL (die bet dier Clemmys nigricans noemde), is in 1934 beschreven onder de naam Geoc/emys kwangtungensis (POPE, 1934). De soort is door BOURRET ( 1941) in bet door SMITH (1931) voorgestelde genus
Chinemys kwangtungensis, 'groene' vorm.
Chinemys geplaatst. Het lijkt mij beter om de naam Rotbalsscbildkrote, zoals bet dier in bet Duits ook genoemd wordt, niet over te nemen omdat maar een deel van de dieren een rode bals beeft. Een goede Nederlandse naam lijkt mij: Kwangtung-moerasscbildpad. UITERLIJK
C. kwangtungensis vertoont uiterlijk vrij veel overeenkomst met C. reevesii.
173
Het duidelijkst is bet verscbil te zien aan bet carapax ( = rugscbild), C. kwangtungensis beeft een centrale kiel, terwijl C. reevesii een centraleen twee laterale kielen beeft. Daarnaast beeft C. kwangtungensis op de kop meestal gele lengtestreepjes vanaf bet oog en de kin naar de nek lopend terwijl C. reevesii een netacbtige gele koptekening beeft. Vaak is er ook een brede (2 - 3 mm) tot zeer brede (over de gebele breedte van de nek) gele streep vanaf de kin tot aan bet einde van de bals. Het rugscbild is roodbruin of donkergroen. De paten en de kop zijn danker groenfbruin tot zwartig. De grondkleur van bet plastron ( = buikschild) is geel met zwarte vlekken
of een zwarte marmertekening. Deze gele kleur loopt vaak enkele millimeters door op de buid. Liezen en oksels vertonen soms grate gele vlekkken. Het verscbil in structuur van de buid op de kop tussen C. reevesii en C. kwangtungensis zoals bescbreven door POPE (1934) en overgenomen door PRITCHARD ( 1979) is bij mijn dieren niet waarneembaar. Het type-specimen is volgens POPE ( 1934) een volwassen vrouwtje met een plastronlengte van 12,4 em. MELL ( 1938) beeft ecbter een vrouwtje met een plastronlengte van 18,3 em gevonden en FANG (1934) beeft in Guangxi een vrouwtje van 20,2 em gekocht. lk beb recent een groat mannetje gezien (rode vorm) met een plastronlengte van ± 20 em en PAULER (1981) bescbrijft een mannelijk dier met een carapaxlengte van 25 em, dat nog steeds groeit. Grotere dieren zijn niet bekend. De maximale plastronlengte zal dus waarscbijnlijk 25 tot 30 em bedragen. Naast deze 'groene' vorm is er ook een ' rode' vorm van C. kwangtungensis, die zich van de eerder beschreven vorm onderscheidt door een rode tekening
Chinemys kwangtungensis, 'rode' vorm.
174
op kop, hals en voorpoten. Bovendien is de grondkleur van het plastron bij subadulte dieren veelal niet gee! maar oranjerood en is het carapax vaak roodbruin met en rode streep over de centrale kiel. Bij volwassen dieren is de rode kleur van het plastron vervangen door geeljbruin. Er zijn zowel 'rode' als 'groene' mannetjes bekend, maar aileen 'groene' vrouwtjes. FANG ( 1934), die een rode en een zwarte vorm heeft beschreven als ' fasen' geeft niet aa n of hij denkt dat er bijvoorbeeld een bepaalde leeftijd of een bepaald jaargetijde is waarin de dieren van kleur veranderen, of dat het a parte vormen zijn. Het is mogelijk dat de door hem beschreven zwarte fase de vrouwelijke vorm van het rode mannetje is, en dater dus een geslachtsdimorfisme is, zoals dat ook bij C. reevesii kan voorkomen. Ik bezit een dier dat aan zijn beschrijving voldoet. Dit dier is vee) donkerder dan de groene vorm, heeft nauwelijks een tekening op de kop, een vlakker rugscbild dan de groene dieren en een vaal oranjerode streep over de mediane kiel. Dit Jaatste
kenmerk ziet men ook bij rode mannetjes. MELL ( 1922) denkt dat jonge dieren rood zijn en oudere dieren donkerder worden. Dit is onwaarschijnlijk als men bedenkt dater in de dierenhandel voornamelijkjonge groene dieren aangeboden worden, en ik enkele zeer rode volwassen dieren beb gezien . Als het aparte vormen zij n dan is niet bekend of deze twee vormen in hun natuurlijke biotoop naast elkaar voorkomen, of dat het geografisch gescheiden vormen zijn, al da n niet op (sub)species-niveau verschillend. Gezien de grote verschillen in kleur en misschien schildvorm lijkt het mij zeer waarschijnlij k dat deze dieren in ieder geval op ondersoort-, en misschien zelfs op soortniveau verschillend van elkaar zijn. BIOTOOP De provincie Guandong, waa rtoe ook het eiland Hainan behoort, is de meest zuidelijk gelegen provincie in C hina. Het eiland heeft een oppervlak van 23 1.400 km 2 (Nederland 35.500 km 2)
en ± 60 miljoen inwoners. Het noorden is bergaehtig en in bet zuiden zijn vlaktes. Het klimaat in bet noorden is subtropiseh, met een gemiddelde temperatuur van 19 °C. In bet zuiden heerst een tropiseh klimaat met een gemiddelde jaartemperatuur van 25 OC op bet eiland Hainan. Met uitzondering van de hooglanden in bet noorden zijn de zomers lang en zijn er geen eehte winters. Er zijn 140- 160 regendagen per jaar met een totale neerslag van 1500 mm (Liangxing). C. kwangtungensis komt bier samen voor met Saca/ia bea/ei (Chinese pauwoogsehildpad) in langzaam stromende bergbeken en poeltjes in tropisehe en subtropisehe bergwouden op zo'n 300 meter hoogte. De oevers van deze bergbeken bestaan uit granietblokken met overhangende begroeiing. De watertemperatuur in augustus gemeten bedroeg 16-17 OC (MELL, 1922). De dieren klimmen graag in hoven bet water hangende takken om zieh te zonnen. In zijn tuinvijver in Kanton waar Mell C. kwangtungensis hield groeven de dieren zieh tussen half
GUANGXI
?
Verspreidingsgebied.
november en half december in bet zand in voor een winterrust. Veldwaarnemingen hebben aangetoond da t de dieren in april - mei weer te voorsehijn komen. VERZORGING IN GEV ANGENSCHAP Mijn eerste C. kwangtungensis kreeg ik in oktober 1986 van een bevriende sehildpaddenliefhebber. In de volgende zes maanden lukte bet mij een kweekgroep van twee mannen en drie vrouwen te verkrijgen. Alle dieren behoren tot de 'groene' vorm. Deze vijf dieren zijn samen met een paartje C. reevesii en een paartje Saca/ia bealei ondergebraeht in een volglas-aquarium van 165 x 50 x 50 em. Hierin bevindt zieh een landdeel van 50 x 50 em waarin een vakje van 20 x 50 x 10 em gevuld met zand dienst doet als legstrand (voor C. reevesii). Onder dit landdeel is een biologiseh binnenfilter aangebraeht zoals besehreven door SCHUYTVLOT ( 1980). Het water wordt rondgepompt door een Sieee motorfilter met een eapaeiteit van 600 lfuur.
Chinemys kwangtungensis, ' groene' vorm.
Het waterdeel van de bak meet 115 x 50 x 20 em. Boven het landdeel is er een I 00 W Elstein warmtestraler, gekoppeld aan een thermostaat. Hieronder is de temperatuur tussen de 25 en 30 Het water wordt niet extra verwarmd. De temperatuur hiervan is 's winters 17- 20 ·c en 's zomers ± 23 Het gehee1 staat onder een raam op het noorden en is overdekt met een lichtkap van 165 x 30 x 10 em. Hierdoor blijft er aan de achterkant een strook van I 65 x 20 open waardoor daglicht de bak binnen kan vallen. Yerdere verlichting bestaat uit een 36 W T.L. (kieur warmwit Philips no. 83). Deze T.L. brandt 12 uur per dag en wordt automatisch aan- en uitgeschakeld door een schakelklok. Het hoofdvoedsel bestaat uit: gelatinevoer (dit is een mengsel van verschiiIende soorten fijngemalen voedsel opgestijfd met gelatine, ontwikkeld door PAULER ( 1981 ). Het recept is te vinden in PHILIPPEN & ROGNER {1986). Daarnaast geef ik runderhart, kattebrood (Brekkies) en rundergehakt vermengd met Carmix (voormalig Carnicon). Ook krijgen de dieren regelmatig garnalen, inktvis, banaan, mandarijn, perzik en aardbeien. Er wordt twee-
·c.
·c.
176
maa1 per week gevoerd. De hoeveelheid is zodanig dat deze binnen enke1e minuten geheel is opgegeten. Op de dagen dater niet wordt gevoerd bedelen de dieren om voedsel. Het gedrag van de dieren is zoals dat van vele moerasschildpadden. Perioden van activiteit (zwemmen, om voedsel bedelen) worden afgewisseld door perioden van rust. De dieren warmen zich dan op onder de warmtestraler, liggen op de bodem van de bak, of klimmen in een in het terrarium aanwezige tak. Een dier graaft zich regelmatig in het zand in. De dieren zijn zeer verdraagzaam tegenover soortgenoten en andere bewooers van de bak. Omdat mijn dieren nog niet volwassen zijn heb ik nog geen baits- of paargedrag kunnen waarnemen. Zoals in tabel I te zien is zijn de dieren in de periode dat ik ze heb nog niet gegroeid en niet in gewicht toegenomen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ze zeer langzaam groeien, en dat daardoor de periode waarin ik de diereo geobserveerd heb te kort is om groei en/of gewichtstoename waar te kunnen nemen. Een andere, mijns inziens logischer, verklaring is dat deze dieren temperatuurgevoeliger zijn dan C. reevesii, die in hetzelfde terrarium wel gegroeid zijn. Het is dan ook mijn bedoeling om het natuurlijke klimaat na te bootsen door daglichtlengte- en temperatuurvariatie. 's Zomers wit ik de Iucht- en watertemperatuur tot respectievelijk 30 en 25 ·c verhogen, waarbij de temperatuur onder de warmtelamp tot 40 ·c kan oplopen. SLOTOPMERKING EN Doordat C. kwangtungensis in tegenstelling tot C. reevesii niet vaak door de dierenhandel aangeboden wordt, leeft het idee dat het zeldzame dieren
Tabel 1. Gewichts- en lengtetoename in circa een jaar.
Dier
gewicht Ontvangst- plastronlengte (em) (g) datum begin
1 1 2 2 3
10/86 12/86 01/87 04/87 04/87
8,2cm 9,2 9,7 7,8 10.6
120 155 170 130 292
gewicht plastronlengte (em) (g) juli 1987 8,2cm 9,2 9,7 7,9 10,6
zijn. Ook POPE (1934) spreekt over 'this rare species'. Of deze dieren werkelijk zeldzaam zijn is moeilijk na te gaan. De meest recente herpetologische onderzoeken in zuid-China dateren van ruim een halve eeuw geleden o.a. MELL (1922) en FANG (1934). Ook nu nog zijn er grote, moeilijk toegankelijke gebieden niet of zeer slecht bekend. Nieuwe expedities naar deze gebieden zouden zeer waardevol kunnen zijn om gegevens te verzamelen over verspreiding, aantallen en eventuele ondersoorten van zowel C. kwangtungensis als van andere in zuid-China voorkomende soorten. Voorlopig moeten we concluderen dat er over de biologie en ecologie van deze soort nog onvoldoende bekend is. SAMENV ATTING Chinemys kwangtungensis is een moerasschildpad die voorkomt in langzaam stromende bergbeken op ± 300 meter hoogte in zuid-China. Er is een 'groene' en een 'rode' vorm bekend die waarschijnlijk op ondersoortniveau verschillend zijn. Deze schildpad is in gevangenschap goed te houden, hoewei zij voor haar groei waarschijnlijk een hogere temperatuur nodig heeft dan haar naaste verwant Chinemys reevesii (Chinese driekielschildpad).
177
DANKWOORD Met dank aan de Heer H.D. Philippen voor bet verzorgen van de benodigde literatuur en bet kritisch doorlezen van bet manuscript en de heren H. Netten en F. Zuurmond voor bet mij ter beschikking stellen van een paartje C. kwangtungensis.
125 165 170 125 282
plastrongewicht lengte (em) (g) dec. 1987 I 8,2 9,2 9,7 7,9 10,6
125 175 179 129 287
SOME REMARKS ON CHINEMYS KWANGTUNGENSIS Chinemys kwantungensis, an emydid turtle inhabiting mountain streams at approximately 300 meters altitude in southern China, is described. Two forms, a green and a red one, are considered to be subspecies. This up to now poorly known species thrives in captivity, possibly needing a higher temperature than its relative Chinemys reevesii. LITERATUUR ANON, 1966. Schildkrotenlexikon. Aquarien Terrarien 13 (6):207. FANG, P.W., 1934. Notes on some chelonians of China. Sinensia 4 (7): 145-199. GOLLE, K., 1973. Gelungene Nachzucht einer Chinesischen Dreikiel Schildkrote, Chinemys reevesii. Aquar. Terrar. 8: 297. LIANGXING, L., ongedateerd. China Handbook Series, Geography. Foreign languages press, Beijing. LORENZ, W., 1983. Weitere Beobachtungen bei der Zucht der Chinesischen Dreikiel Schildkrote, Chinemys reevesii (Gray). Die SchildkrOte 5 (1/2): 4-17. MELL, R., 1922.Ciemmys nigricans. Archiv. Naturg. LXXXVIII Abt A (10): 109. MELL, R., 1938. Aus der Biologic Chinesischer Schildkroten. Beitrage zur Fauna Sinica, Leipzig. Archiv. Naturg. N.F. 7: 390-476. OBST, F.J., 1985. Die Welt der Schildkroten. Edition Leipzig. OPHORST, G., 1987. Kweken met Chinemys reevesii. Reptilia 1 (3): 19-23. PAULER, I., 1981. Leserbriefe. Sauria 3 (2):6. PHILIPPEN, H.D. & M. Rogner, 1986. Onze sierschildpad. Thieme, Zutphen. POPE, C. H., 1934. A new emydid turtle of the genus Geoclemys from Kwangtung province, China. Am. Mus. Nov. 691: 1-20. PRITCHARD, P.C.H., 1979. Encyclopedia of turtles. TFH Publications. SACHSSE, W., 1975. Jahrliche Nachzucht bei der Chinesischen Dreikiel Schildkrote, Chinemys reevesii, unter teilweise geschiitzten Freilandbedingungen in SW-Deutschland. Sala-
mandra 11 (I): 7-19. SCHAEFER, I., 1981. Haltung und Nachzucht der Chinesischen Dreikielschildkrote, Chinemys reevesii. Die Schildkrote (3) 4: 16-27. SCHAEFER, I., 1983. Aufzucht von Chinemys reveesii mit Beobachtungen iiber unterschiedliche Entwicklungen zwischen Mannchen und Weibchen. Die Schildkrote 5 (1/2): 19-32. SCHUYTVLOT, V., 1980. Het op biologische
wijze filteren van bet water in een moerasschildpaddenbak. De Schild pad 6 (1 ): 1-15. SMITH, M.A., 1931. The fauna of British India including Ceylon and Burma, Reptilia and Amphibia. Vol. 1 Taylor & Francis, London. WEISSINGER, H., 1984. Erfolgreiche Haltung und Nacbzucht der Cbina-Sumpfscbildkrote Chinemys megalocepha/a, Fang 1934. Aquaria 9: 139-142.
Mijn ervaringen met de anolis Anolis roquet summus L. Verstegen Vinkelsestraat 9 5384 SB Heesch Foto's: W. & P. van Dijk.
178
IN LEIDING Ano/is roquet summus is afkomstig uit bet Caribiseb gebied, de exaete verspreiding is mij niet bekend. Het is eigenlijk jammer dat er zo weinig varieteiten van deze anolissoort geimporteerd worden. Er zijn namelijk veel mooie ondersoorten. In dit artikel besebrijf ik mijn eigen ervaringen met A. roquet summus. HUISVESTING Ik verzorg drie koppels van deze anolissoort in drie versebillende terraria. Aile terraria bebben de afmetingen van 30x30x50 em (lxbxb). De bakken zijn allemaal op dezelfde manier gemaakt, een sebuine sebuifruit aan de voorkant met daaronder een ventilatiestrook van 3 em over de bele breedte van de bak. Boven in bet terrarium achter de lamp is ook een ventilatiestrook. De terraria worden verlicht en verwarmd door een kaarslampje met kleine fitting van 15 of 25 W. De bodembedekking is potgrond, aan de voorkant een laag van 3,5 em, aan de aebterkant een laag van ongeveer 10 em. Er staan enkele planten in de terraria zoals bromelia's, varens en een klein blijvende fieussoort. Enkele takken dienen als klimgelegenheid. Deze staan zo in bet terrarium dat de dieren
erop kunnen zonnen onder de lamp. Dit is niet noodzakelijk omdat de anolissen ook langs bet glas naar de lamp kunnen lopen. Ik boud al mijn dieren paarsgewijs, dit is volgens mij de beste manier. Als men twee stellen in een terrarium zet dan is al snel een mannetje dominant over bet andere mannetje. Het overbeerste mannetje verblijft dan meestal op de ongunstige plaa tsen in de bak, kan niet zonnen en naar eten zoeken en zal meestal wegkwijnen. Dit gebeurt in mijn kleine bakken, maar is ook waargenomen door een vriend van mij in een grotere bak van 165x80x140 em (lxbxb) met verscbillende warmtebronnen. De eombinatie van twee vrouwtjes en een mannetje kan lang goed gaan, maar op de lange duur kan er tocb onenigheid tussen de vrouwtjes ontstaan met betzelfde resultaat als de eombinatie van twee mannetjes. De laatste combinatie is bij mij ongeveer een jaar goed gegaan (beide vrouwtjes legden in die tijd goede eieren) maar tocb ging bet zonder aanwijsbare redenen fout. We kunnen ze wei met andere dieren van dezelfde grootte combineren. Ik beb ze samen met goudstofdaggekko's (Phelsuma laticauda) verzorgd.