DECEMBER 1991
ECN-C- -91-083
ENERGIEHEFFINGEN EN RENTABILITEIT EFFECTEN VAN ENERGIEHEFFINGEN OP DE RENTABILITEIT VAN ENERGIETECHNIEKEN J.M. BA~S J.C. RöMER
Deze rapportage betreft onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal voor Energie (ECN-projectnummer 7062).
SAMENVATTING in opdracht van het Directoraat-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken is ten behoeve van de stuurgroep Regulerende Energiehefflngen door ESC-Energi~stud’|es een studie verricht naar de effecten van energieheffingen op de rentabiliteit van energietechnieken~ zoals verwarmingskereis, warmtepompen; WK- en TE-vermogens, windturbines en zonneboilers. Ten’behoeve’hiervan zijn drie varianten doorgerekend, A-, B-en C, met 2 heffingshoogten: 50 en .... 100%; In de A-variant wordt een heffing internationaal lngevoard, in de B-variant nationaal. BIj deze twee varianten worden de heffingen berekend op basis van energie- en koolstofinhoud van de brandstof. De C-variant betreft ook netionale invoering, maar de hefflng zal hier alleen voor kleinere gebruikers gelden; De varianten zijn berekend voor 3 situaties: beleid met subsidies (huidig beleid), beleid met subsldies en met heffingen, beleid zonder subsidies en met heffingen. De internationale invoering van een energieheffing (de A-variant) houdt in, dat de brandstofprijzen als gevolg van een daling van de afbronprljzen zullen dalen. De nationale Invoering van een energieheffing (de B- en C-variant) zal geen enkele invloed hebben op de afbronprijzen. De hoogte van de eindpdjzen in de A-variant zal dus lager sijn dan die In de B-variant. De C-variant is niet vergelijkbaar omdat de grondslag geheel anders is: In deze variant worden alleen de A- en B-schijn: van het gastarief, de eerste 1250 MWh elektriciteit en de eerste 31,7 TJ olieprodukten belast. .... De resultaten van de rentabiliteitsberekaningen van warmtepompen; Warmte-KrachtinstaI[aties en duurzame opties, zoals windturbines en zonneboilers wijzen op een verbetering van die rentabiliteit in de A.......... en de B-variant. Omdat bij de A-variant de brandstofprijzen omlaag gaan, gaan zoals u’~teengezet, de gas- en elektriciteitsprijzen in de heffingsvarianten minder hard omhoog dan in de Bwariant. Het gevolg is, dat bij de warmtepompen en de duurzame opties de rentabiliteit in de B-variant hoger is dan in de A-variant. Bij kieinsehalige (TE-) en bij grootschalige (WK-) ’~ermogens speelt ook de elektrieiteitsprijs in combinatie met de gaspdjs een rol; deze interfereert met de gasprijs. Bij TEovermogens is het verschil tussen de A- en de B-variant nihil maar bij WK-vermogens ~werkt het hoge terugleveringstarief in het zlcht,}aar 2000 flink door in de rentabiliteit, in het ziohtjaar 2000 zijn de verschillen in de rentabiliteiten tussen de A- en B-variant minimaal. In de C-variant is het beeld divers: de energiebasparende technleken gaan er In de C-variant qua rentabiliteit~ op voorult; alleen de TE-vermogens, kleiner dan da. 2/~We gaan erop achteruit. Dit is het gevolg van het feit dat in de C-variant de waarde van de geprodueeerde elektriciteit gelijk blijft, maar de (inkoop-) prijs van het aardgas wel stijgt. .... Ondanks de lage rentabiliteiten bij TE-vermogens in sommige sectoren bestaat er toch een potentieel. Dit komt. door het gebruik van de penetratlecurve, waarbij ook bij lagere rentabiliteiten~ verondersteld wordt, dat er wordt ge’investeerd. Bij de verrekening met de Stadsverwarmingspotentiëlen, die NOVEM heeft berekend gaat een deel van het TE-potentieel in de seetoren woningen, bejaarden- en ziekenhuizen naar 8tadsverwarm~ng; het totale TE-potentieel wordt daardoor minder, maar omdat de sector tulnders het grootste deel van het TE-potentieel voor zijn rekening neemt blijft die afname minimaal. De sector tuinders neemt in elke variant meer dan 40%, soms wel 80% van het potentieel voor z’n rekening. Omdat warmtepompen door haar hogere rendement bij hoge brandstofprijzen steeds rendabeler wordt is de algemene tendens, dat in elke variant de rentabiliteit stijgt ten opzichte van de basis. Aangetekend dient te worden, dat bij het berekenen van de rentabiliteit geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een’warmtepomp wordt ingezet bij het invullen van de:koelbehoefte in.een gebouw. De laatste ’ jaren is gebleken dat bij een goede systeemaanpak en een goede dimensionering de warmtepompin diverse gebouwsoorten een rendabele optie kan zijn, afhankelijk van de warmte- en koelbehoefte. Het is heel duidelijk, dat een prìjsverhoging zoals voorgesteld in de heffingsvarianten de rentabiliteit van duurzame opties flink doet stijgen.
INHOUD SAMENVAT[’ING
3
1. INLEIDING 1.1. Projectdoelstelling 1.2. Onderzoeksvragen 1.3. Onderzoeksmethode 1.4. Opbouw rapportage
7 7 7 7 8
2. VAR~NTEN 2.1. Inleiding 2.2. Berekening van de gasprijzen 2.2,1. Referentiescenario 2.2.2. De GJ-CO2-heffing 2.?..3. De varianten 2.2.4. De gehanteerde gastari~ven 2.2.5. De gehanteerde e|ektriOteitstarieven
9 9 10 10 10 10 11 11
3. INVESTERINGEN EN KOSTEN 3.1. Grootschalige WK-vermogens 3.2. Klelnschalige verwarmlngsopties en TE-vermogens 3.2.1. Verwarmingsketels 3.2.2. Warmtepompen 3.2.3. TE-vermogens 3.3. Windturbines 3.4. Zonneboilers
13 13 15 15 15 16 17 18
ANALYSE 4.1. Algemeen 4.2, WK-vermogens 4.2.1. De potentiëlen van WK-vermogens 4.3, Warmtepompen 4.4. TE-vermogens 4.4.1. De potentiëlen van TE-vermogens 4.5. ’ Windturbines 4.6. Zonneboilers
21 21 22 23 24 25 26 28 28
5, DE INVLOED VAN STADSVERWARMING OP TE-POTENTII~LEN
31
6. CONCLUSIE
33
BULAGEN 1. Investeringskosten grootschalige WK-vermogens 2. Investeringskosten en uitgangspunten kleinschalige verwarmingsopties 3. Omschrijving berekeningsmethode 4. Rentabìlìteiten en potentiëlen WK-vermogens 5. Rentabiliteiten en potentiëlen TE-vermogens 6. RentabiIiteiten warmtepompen 7. Rentabfliteiten duurzame opties
37 39 43 45 47 55 57
1. INLEIDING 1.1. Projectdoelstelling In opdracht van het Directoraat-Generaal Energie van het Ministerie van: Economische Zaken is ten behoeve van de stuurgroep Regulerende Energieheffingen (de commissie Wolfson) door E$C-Energiestudies een studie verricht naar de effecten van energieheffingen op de rentabiliteit van energietechnie- .... ken, zoals verwarm{ngsketels, warmtepompen, WK- en TE-vermogens, windturbines en zonneboilers.
1.2. Onderzoeksvragen ESC-Energiestudles heeft ten behoeve van deze studie de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: Wat zijn de effecten van enerûieheffingen op de rentabiIiteit van Warmte-Kracht-optles en warmtepompen; Wat zijn de effecten vsn het invoeren van eoergieheffingen op de rentabiliteit van duurzame energieopties als windenergie en zonneboilers; Welke technieken zullen (extra of minder) penetreren bij het invoeren van energieheftìngen; Wat is het effect van het invoeren van energiehefiíngen in plaats van het verstrekken van subsldìes op de rentabilitelt en op de potentiëlen. Tweede orde effecten, zoals verdergaande besparingen als gevolg van het invoeren van heffingen en het daardoor minder aantrekkelijk worden van bijvoorbeeld TE- en WK-vermogens zijn niet in het onderzoek betrokken.
1.3. Onderzoeksmethode Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden heeft ESC-Energiestudias het project als volgt uitgevoerd. Eerst is de rentabiliteit van technieken in de voor de technieken relevante sectoren bepaald. De rentabiliteit van WK-, TE-vermogens en warmtepompen is berekend met het WK-model en met een aangepaste versie van het TE-model van EgC-Energiestudies. De rentabiliteit van windenergie is met behulp van het ERWIN-model berekend; voor de rentabiliteit van zonneboilers heeft een klein literatuur........ "onderzoek äl~~~~uitgangspunt gediend~ De brandstofprijzen zijn in overleg met het CPB en het secretariaat ~,an de stuurgroep (met vertegenwoordigers van het M~nisterie van Economische Zaken en het Minístede van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëoe) vastgesteld. De wijzigingen van de brandstofprijzen zijn in drie varianten doorgerekend: Een variant, waarin de heffing internationaal wordt ingevoerd, gebaseerd op een "GJ-COa-heffingsberekening" en twee varianten, die nationaal worden ingevoerd, één eveoeens gebaseerd op een "GJ-COz-heffingsberekening" en één gebaseerd op "marktprljzen", Als tweede stap heeft ESC-Energiestudies door twee ingenieursbureaus de prijzen en kosten van WKen TE-units, warmtepompen en CV-ketels laten actualiseren. De geactualiseerde gegevens betroffen ...... onder andere: Technische ontwikkelingen (rendementen); Economische ontwikkelingen (investeringen, kosten); Toepassingsgebieden. Deze actualisering is gerapporteerd in [1 ]. Naast de op de markt zijnde technieken is de stand van zaken betreffende de ontwikkeling van brandstofceIlen beschreven. Als laatste zijn mogelijke veranderingen In de potentiëlen van WK- en TE-vermogens als gevolg van de heffingen berekend. Voor een deel van de sectoren zijn de relatieve verandedngen in de potentiëlen ook kwalitatief onderbouwd. Deze potentiëlen zijn vergeleken met de stadsverwarmìngpotenfiëlen zoals deze door de NOVEM zijn berekend en vervolgens aangepast. Hierbij is ervan
uitgegaan, dat indien stadsverwarming voor woningen rendabel is, een deel van de TE-potentiëlen in die gebieden komen te vervallen. De achterliggende gedachte is, dat de stadsverwarming de sectoren ziekenhuizen, bejaardenhuizen en kantoren binnen het stadsverwarmIngsgebied additioneel rendabel kunnen aansluiten.
1.4: Opbouw rapportage De opbouw van de rapportage is als volgt: In hoofdstuk 2 zijn de varianten vermeld: In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de investeringen en kosten van de beschouwde technieken gegeven. Hoofdstuk ~ bevat de analyse en hoofdstuk 5 een vergelijking tussen de TE- en stadsverwarmings~o ..... tenti~|en. In hoofdstuk 6 tenslotte worden conclusies gegewn. Als bij|agen zijn de relevante b~rekeningsresultaten opgenomen.
8
2. VARIANTEN 2.1. Inleiding In deze studie zijn de effecten van- energlehefflngen geanalyseerd aan de hand van een referentie: Tevens dient benadrukt te worden dat alleen de eerste orde effecten zijn besehouwd. Tweede orde effecten, zoals veranderlng van de stoom,, ,of elektriciteitsvraag als gevolg vande invoering van heffingen zijn niet meegenomen. Hierdoor kan een onder-of overschatting van de berekende WK- en TE-potentiëlen zijn ontstaan. Dit is overigens niet hlnderlljk, omdat om een gevoeligheidsanalyse gaat: Het gaat om de richting en de mate waarin de rentabiliteiten en potentiëlen zich bewegen ten opzichte van een referentie. De volgende varianten zijn voor de zichtiaren 2000 en 2015 doorgerekend: A-variant: Variant, waarin de heflíng internationaal wordt ingevoerd en gaat gelden voor alle eindverbruikers. Voor deze variant is voor alle fossiele örandstofprijzen en voor uraan een "GJ-CO~heffingsberekening" berekend. B-variant: Een variant, waarin de heffing nationaal wordt ingevoerd en gaat gelden voor alle eindverbruikers. Voor deze variant is voor alle fossiele brandstofprijzen en voor uraan eveneens een "GJ-COz-heffingsberekenlng" gemaakt. C-variant: Een variant, waarin de heffing nationaal wordt ingevoerd en alleen voor de kleinere verbruikers (en vergelijkbare groepen) zal gelden, waarbij motorbrandstoffen zullen worden uitgesloten. Hier is de heffing gebaseerd op "marktprijzen". Deze varianten zijn berekend voor 3 situaties: Bestaand beleid, dus met subsidies op de investeringskosten; Bestaand beleid met heffingen; Beleid zonder subsidles, met heffingen. In het bestaande beleid, situatie 1991, wordt bij installaties in nutsbeheer subsidie van 25% verstrekt op warmtepompen, WK- en TE-vermogens (waaronder brandstofcellen), bij WK-vermogens in particulier beheer geldt een effectieve subsidie van 15%. Wat betreft de subsidie op investeringen in windturNnes is gekozen voor een hoogte van 10%. Hierbìj is ervan uìtgegaan, dat de huidige subsidie van 35% naarmate de technische ontwikkeling van windturblnes vordert (en de prijs daalt), zal worden afgebouwd. . De investeerders in zonneboilers krijgen een subsidie van 40% .......... Om de rentabiliteiten van de bovengenoemde techNeken te betekenen, zijn de huidige tariefindelingen voor de verschillende seetoren gehanteerd. Hierbij is er¢an uitgegaan, dat deze indeling in de toekomst geen wijzigingen zal ondergaan. Tabel 2.1. Sectorgegevens betreffende de gas- en elektriciteitstarieven Gas
Elektriciteit
Woningen KV a Bejaardenhuizen KV a Ziekenhuizen GV schijf Kantoren GV schijf Industrie GV schijf Tuinders Tuin d + 0,Sct
HH NHK NHG I/m NHG I/m NHG I/m NHK
KleinVerbruik KV: GrootVerbruik GV: Tuin: Tuinderstarief a t/m d: $chijven aard!gastadef
HH: NHK: NHG: I/m:
HuisHoudelijk verbruik Niet Huishoudeli]k K[einverbruik Niet Huishoudelijk Grootverbruik Laag en Middenspanning
9
2.2. Berekening van de gasprijzen Bij alle varianten zijn er twee prijspaden. Een met een heffingshoogte van 50% en een met een heffingshoogte van 100%, Het re~erentiescenario is door het Centraal Plan Bureau (CPB) opgesteld en gebaseerd op het Europa-scenario, waarmee voor de Nationale Energie Verkenningen is gerekend. In het Europa-scenario is echter al een kleine CO~-beffing opgenomen, De prijzen in het referentìescenado zìjn niet zonder meer gelijk aan de prijzen van het Europa-scenario zonder CO~-heffing. Dee]s komt dit doordat de basisprijzen in het Europa-scenario wat gedrukt worden door de COz-beffing en deels door nieuwe inzichten van het CPB ~met andere economische ontwikkelingen)~ De ESC-pr~jspaden zijn gebaseerd op de CPB-prijzen. Tevens is de nieuwe energievraag in het referentiescenario overgenomen. 2.2.1. Referentiescenario De berekening van de prijzen, die ESC-Energiestudies vOOr het referentiescenario hanteert, gebeurt volgens dezelfde methode als bij de Nationale Energie Verkenningen (NEV) [2]. De berekening van de gasprijzen van de zônes b tot en met f verandert ten opzichte van de huidige situatie. In 2000 worden de mutaties in de gasprijzen nog voor 50% gekoppeld aan de mutaties van de stookolieprijzen en voor de ander 50% aan de mutatie van de ko]enprijzen. Vanaf 2000 tot 20]5 worden de mutaties van de kolenprijzen gehanteerd voor het bepalen van de gesprijzen, zônes b tot en met f. De prijs van zône a blijft aan de HBO-prijs gekoppeld. De prijs voor eentrales is gelijk aan zône E + 0.2 ct/m~. 2.2.2. De GJ-COz-heffing De A- en B-variant betreft een heffing op alle fossiele brandstofprijzen en op uraan, geldend voor alle verbruikers. De GJ-CO~-beffing is in 2000 gelijk aan die in 2015. Deze heffing is door het CPB berekend op basis van d~ prijzen en het verbruik in het basisjaar, de energie- en koolstofinhoud van een specifieke energiedrager waarbij de heffingshoogte voor 50% gerelateerd is aan de energie-inhoud en voor 50% aan de koo]stofinhoud.
2.2.3. De varianten A-variant: In de internationale variant van de G J-COl-heffingen veranderen de basisprijzen van de ener......................... giedragers onder invloed van de heffing. Alhoewe] de heffingshoogte even hoog is als bij de B-variant liggen de eindprijzen een heel stuk lager. Dit komt doordat de heffing ~nternatlonaal :wordt ingevoerd,:~waardoor ook in de rest van de wereld de vraag naar energie kleiner wordt en door het marktmechanisme de basisprijzen van de energiedragers dalen. Opvallend is dat in 20]5 de eindprijzen bij de 50 en 100% het~fing erg dicht bo elkaar in de buurt komen; in 2015 is de gasprijs zône a bij 50% beffing zelfs hoger dan de e~ndprijs bij ].00% heffing. B-variant: De gaspri]zen in de B-variant zijn gelijk aan de gasprÜzen in het referentlescenario plus de GJ-COz heffing voor aardgas. Voor de kolenprìjs is de eindprijs, inclusief de WABM-heffing en de distributiekosten. (’) WABM: Wet Algemene Bepalingen Mi]ieuhygiëne. C-variant: De C-variant is wat betreft heffing al%vJjkend van de A- en B-variant De C-variant betreft een heffing van 50, resp. ]00% op de schijven A en B van het gastarief, de eerste 1250 MWh ........ elektriciteit en de eerste 3],7 TJ olieprodukten. Deze variant zal dus voornamelijk de rentabiliteiten van de kleinere e]ektrische en thermische vermogens betreffen. Voor tuJnders is verondersteld, dat zij over de eerste 30~000 m~ aardgas de: heffing beta]en,
2.2.4. De gehanteerde gastarieven Voor de onderzochte sectoren gelden de volgende gastarleven. Tabel2.2. Gaspríjzen in zichtjan~n 2000 en 2015 Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 100% 50%
Ziohtjaar 2000 zône A zône B zône C zône D zône E tuinders
55.6 32.9 29.7 28.5 27.7 30.3
67.3 45.5 42.7 41.6 41.0 43.2
72.2 56.3 53,7 52.8 52.4 54.2
73.4 50.7 47,5 46.3 45.5 48.1
91.2 68.5 65.3 64.1 63.3 65.9
78.0 45.7 29.7 28.5 27.7 30.3
Zichtjaar 2015 zöne A zône B zône C zône D ...... zône E tu[nders
84.4 51.1 46.1 44.4 43.0 47.0
89.9 60.8 56.4 543 53.7 57.l
88.2 65.4 6].7 60.3 59.8 62,3
]02.2 68.9 63.9 62.2 60.8 64.8
120.0 86.7 81.7 80.0 78.6 82.6
!06.8 63.9 46.1 44.4 43.0 47.0
100.4 58.5 29.7 28.5 ....... 27.7 30.3 129.2 76.7 46.] 44,4 43.0 47.0
2.2.5. De gehanteerde elektriciteitstarieven De voor deze studie benodigde elektriclteitsprijzen van het openbare park zijn berekend op basis van de verwachte elektriciteitsparken. Hierbij is ervan uitgegaan, dat de heffingen geen Invloed hebben op de totale elektriciteitsvraag voor het openbare park. De tarleven van 1990 zijn gebaseerd op historische prijzen. Het park voor 2000 (zowel het referentiescenario, als de 50% als de 100% heffing) is gebaseerd op het E-plan 1991-2000 van de SEP. Tussen deze 3 varianten ontstaan dus qua vermogenskosten (de kW-vergoeding van het Landelijk Basis Tarief (LBT)) geen verschillen. De hogere brandstofprijzen veroorzaken onderling echter wel een verschil in het brandstoftarief. De samenstelling van het elektriciteitspark in 2015 hangt in sterke mate af van de vergoeding in het LBT. De brandstofkeuze voor nieuw te .............. ~ bouwen basislast-eenheden is in dit kader afgeleid uit de produktlekosten van centrales bij een bedri]fstijd van 6000 uur. Hlerbü is de optie kern buiten beschouwing gelaten, omdat de besluitvorming over kemenergie weer is uitgesteld. Voor de referentie-case geldt, dat de produktiekosten voor kolen en gas vrijwel gelijk zün. Het park wordt daarom voor de basislast zowel met kolen- als gaseentrales uitgebreid. Voor zowel de 50%-heffing als de 100%-heNng in beide varianten zijn de produktiekosten van gasgestookte eentrales lager. T.o.v. de referentie in 2015 wordt het aandeel STEG’s in de basislàst hoger ten kosten van het aandeel van KV-STEG’s. De verseNllen in de brandstofcomponent van het LBT worden wìjwel geheel veroorzaakt door een verschìl in brandstof-prì]zen, naast de geringe invloed die de parksamenstetling heeft: De vermogenscomponent in het jaar 2000 Is constant, zoals boven vermeld. In het jaar 2015 iS d~ vermogenscomponent bij de 50- en 100% heffingen lager dan de referentie. Dit wordt verklaard door het feit, dat in deze varianten veel aardgas-baslslast staat opgesteld. Deze heeft relatief lage Vaste en hoge variabele kosten: In’ de A- en de B-variant de elektriciteitstarieven; in de C-variant is om praktisehe redenen alleen het tarief voor HuisHoudelük kleinverbruik (HH) gewijzigd.
11
Tabel 2.3. Elektriciteits teruglevertarleven in de zichtjaren 2000 en 2015 Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Zlchtjaar 2000 RBT,gld/kW RBT, ct!kWh
305,3 4.9
305,3 8.7
305~3 12.3
305,3 9.2
305,3 13.7
305,3 305,3 4.9 4.9
Zlchtjaar 2015 RBT,glc~W RBT, ct/kWh
263,5 7.6
250,6 10.6
250,6 12.3
250,6 11.9
250,6 15.6
263,5 7.6
Tabel 2.4. Elektriciteits-inkooptarieVen in de zichtjaren 2000 en 2015 Basis
2000 50%
100%
Basis
2015 50%
100%
A-variant HH NHK-4000 NHK-6000 NHG-4000-LS NHG-6000-LS NHG-4000-MS NHG-6000-MS
18.9 19.5 18.7 17.1 14.3 13.9 11.2
23.1 23.6 22.9 21.1 18.4 17.7 15.0
27,0 27,5 26.8 25.0 22.2 21.4 18.8
20.2 20.2 19,5 18.1 15.7 15.3 13.0
23.3 23.1 22.5 21.0 18.7 18.1 15.9
25.2 25.0 24.3 22.8 20.5 19.9 17.7
B-variant HH NHK-4000 NHK-6000 NHG-4000-LS NHG-6000-LS NHG-4000-MS ....... NHG-6000-MS
18.9 19.5 18.7 17.1 14.3 13.9 11~2
23.6 24.2 23.4 21.7 18.9 18.3 15.6
28,4 29.0 28.3 26,4 23.6 22,8 20,1
20.2 20.2 19.5 18.1 15.7 15.3 13.0
24.7 24.5 23.8 22.3 20.1 19.4 ~1,7.2
28.7 28.5 27.9 26.3 24.0 23.2 21,0
18.9
28.4
37.9
20.2
30.3
40.4
C-variant HH
12
263,5 7.6
3. INVESTERINGEN EN KOSTEN Conform het in [3] en [41 gevolgde principe is de VR-ketel, resp. gaskete~ als referentietechniek genomen, waarop de rentabiliteiten van warmtepompen, kleinschallge (TE-), resp. grootschalige (WK-) vermogens zijn gebaseerd. De rentabiliteiten van zonneboilers en windturbines zijn gebaseerd op de ultgespaarde kosten van het gas-, respectievelijk elektriclteitsverbruik. Met als uitgangspunt de bovengenoemde studies zijn de investeringsgegevens en de mogelijke technische veranderingen ,van de WK-’ en TE-vermogens geactualiseerd. Voor de grootschalige WK-vermogenS is [6] en’voor de (kleinschalige) TE-vermogens [7] geraadpleegd: De belangrijkste resultaten zijn verwerkt. Voor het bepalen van de investeringskosten in TE-vermogens is eveneens literatuur geraadpieegd en heeft het Ministerie van Economische Zaken actuele investeringsgegevens verstrekt. Deze gegevens zijn gebruikt als basisgegevens. Voor windturblnes hebben de gegevens uit [8] als basis gediend en voor zonneboilers recente literatuur [91.
3.1. Grootschalige WK-vermogens Met behulp van de eerder in [4] en [5] ontwikkelde methodiek wordt voor industrieel beheer de rentabi,~ litelt bepaald van een meerinvestering in een WK-tnstallatie waarbij de stoomketel als referentiesysteem fungeert. De belangrijkste invoergegevens zijn de proceskarakteristieken, de brandstofprijzen en de elektriciteitsprijzen. Afhankelijk van de rentabiliteitswaarden wordt de stoomvraag van elk standaard debiet in een bepaalde mate ingevuld met de alternatieve systemen. Sommatie over alle standaard debieten levert per bedrijfstak de stoomproduktie met gasketels of WK-installaties en de elektriciteitsproduktie plus op te stellen vermogen per WK-systeem. In de berekeningen worden alleen stoomproduktiesystemen betrokken die momenteel beschikbaar zijn (of binnenkort beschikbaar kunnen komen) voor grootschalige produktie van lage-druk stoom t.b.v, industrië|e produkf~eprocessen. De volgende soorten installaties zijn beschouwd: LD: gasgestookte lage-druk stoomketel (gasketel) GTAK: gasturbine/generator met nageschakelde afgassenketel (gasturbine) STEG: gasturbine/generator plus afgassenketel plus stoom-turbine/generator HDTD: gasgestookte hoge-druk ketel plus stoomturbine/generator (TD-gas) BC: de brandstofcel , ~Het eerste systeemproduceert alleen stoom; de in het bedrijf benodigde elektriciteit wordt betrokken uit het openbare net. De andere systemen produceren tegelijkertijd stoom en elektriciteit; voorzover de elektriciteitsproduktie tekort schiet, wordt een beroep gedaan op het openbare net. Als de elektriciteitsprodukfle groter is dan de eigen behoefte kan het overschot aan het openbare net teruggeleverd worden. De lage-druk (LD) gasgestookte stoomketel wordt momenteel het meest toegepast voor stoomproduktie. Deze installatie fungeert dan ook als referentiesysteem bij het bepalen van de economische aantrekkelijkheid van investeringen voor de andere systemen. In de QTAK worden aardgas en gecomprimeerde lucht toegevoerd naar een verbrandlngskamer waarna de verbrandingsgassen expanderen in de gasturblne die een generator aandrijft. Met de tijdens expansie enigszins afgekoelde maar nog hete uitlaatgassen vande gasturbine wordt lagedruk stoom opgewekt ín de afgassenketel. Deze afgassenketel kan, indien nodig, nog bijgestookt worden om extra stoom te produceren; Hier is uitgegaan van 20% extra stoom via bijstook t.o.v, de situatie waarbij alleen de hete uiflaatgassen van de gasturbine worden benut. Bij de STEG-installatie wordt re.b.v, de hete afgassen van de gasturbine hoge-druk stoom geproduceerd (80 bar, 485 °C) in de afgassenketel. De hoge-druk stoom expandeert in een stoom-turbine tot de gewenste lage-druk stoom waarbij een tweede generator wordt aangedreven. De gasgestookte HDTD-installatie bestaat uit een gasketel die hoge-druk stoom produ¢eert (1fl0 bar, 500 °C). Deze stoom expandeert in een stoomturbine tot lage-druk stoom waarbij een generator wordt aangedreven.
13
Brandstofcelsystemen [10] zijn systemen, waarvan verwacht wordt, dat deze binoen afzienbare tijd op de markt zullen komen. Brandstofce]systemen (BC) zetten een gasvormige brandstof om in elektriciteit via een elektrochemisch proces; in tegenstelling tot de conventionele omzetprocessen is geen sprake van bewegende delen omdat hier de stap van thermische naar mechanische energie~~ ontbreekt. Bij sommige systemen is het proces te omschrijven als omgekeerde elektrolyse van water. Voor het proces is dus zowel zuurstof (oxidant) als waterstof nodig; de laatste kan verkregen worden uit omzetting van b.v. aardgas, methanol of nafta maar ook uit kolen via een shift-reactie van stoom (H~O) en CO-gas. Bij andere typen brandstofiellen vindt de elektriciteitsproduktie ook (of juist grotendeels) plaats d.m.v, omzetting van kool-monoxide (CO). De verkrijgen van de geschikte reactiestoffen uit diverse brandstoffen kan buiten de brandstofcel plaatsvinden (external reforming) of, bij bepaalde typen, ook er binnen (interna] reforming). De geproduceerde elektriciteit komt beschikbaar in de vorm van gelijkstroom; in de meeste gevallen is het nodig dat deze elektronisch Omgezet wordt in wisselstroom. Bij de directe omzettiog van gas in elektriciteit komt in de brandstofcel ook warmte vrij. Indien deze nuttig benut wordt is er sprake van warmte/kracht-produktie. Het is ook mogelijk om deze warmte intern weer te benutten in de reformer om uitsluitend elektriciteit met een zo hoog mogelijk rendement op te wekken. Alle installaties voldoen aan de eisen van de Algemene Maatregel van Bestuur - Wet Luchtverontreiniging, betreffende SO~, NOX en stof. Per hoeveelheid stoom levert de STEG iets meer elektriciteit dan de GTAK; bii de HDTDosystemen ligt de elektriciteitsproduktie relatief veel lager. Grootschalige WK-vermogens kunnen in twee situaties worden toegepast: In de eerste situatie wordt uitgegaan, dat er nog geen stoomopwekking plaatsvindt. Deze situatie die de "Groene weide" wordt genoemd is bij deze berekeningen niet gehanteerd. In de tweede situatie, de zgn "inpassingssituatie", wordt er vanuit gegaan dat een bestaande (niet-WK-) installatie wordt vervangen door een WK-installatie. Deze installatie wordt gebouwd op de plaats van de bestaande installatie, gebruik makend van voorzieningen die reeds aanwezig zijn. Voor het bepalen van de diverse kostenonderdelen heeft deze situatie tot gevolg dat een reductie wordt toepast op posten als civiele werkzaambeden, brandstoDoorziening, voedingwatervoorzieniog, instrumentatie en leidingen.
3.5
0
5
10
15
20
25 30 Vermogen MWe
35
GTAK S’IEG HDTD Figuur 3. I. Investeringen in WK-vermogens
14
40
45
55
Als referentie voor het bepalen van de rentabiliteit van WK-verrnogens is de LD-ketel genomen met een stoomproduktie van 40 - 80 ton stoom per uur en een bedrijfstijd van 5500 uur per jaar. De investeringen (;~onder subsìdìe) ìn WK-installaties per MWe naar soort zijn weergegeven in figuur 3.1. Uit de figuur valt af te leiden dat de specifieke investeringen (de investering per geïnstalleerde eenheid elektrisch vermogen) voor bijvoorbeeld de gasturbines dalen. De oorzaken hiervan zijn: Het. elektrisCh vermogen per eenheidsgrootte neemt sterker toe dan de investeringen l~er eenheidsgrootte; De absolute investeringen nemen in mindere-mate toe. Dit:wordt veroorzaakt doordat de investerin gen voor bijvoorbeeld voedingswatervoorziening,, civiele werkzaamheden en dergelijke, die tezarnen ca. 50% van de totale investeringen uitmaken rninder sterk stijgen.
3.2: Kleinschalige verwarmingsopties en TE-vermogens Ten behoeve van deze studie zijn de rentabiliteiten van warmtepompen en TE-vermogens berekend, waarbij de VR-ketel a~s referent’~esysteem dient. Dit houdt in, dat indien er geen warmtepornp of TE-unlt aanwezig is, alle warmte door de VR-ketel moet worden geleverd. De VR-ketel zal als hulpwarmteketel in geval van de aanwezigheid van een warmtepomp of een TE-unit in de piekbehoefte voorzien. De rentabiliteiten en potentiëlen voor bovengenoemde technieken zijn berekend voor de sectoren woningen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kantoren, (kIeine) industrie en tuinders voor de situatie nutsbeheer, 3.2.1. Verwarmingsketels De VR-ketel is de referentie voor de berekening van de warmtepomp en de TE-vermogens. De VR-ketel betreft hier een standaard verwarrningsketel, uitgebreid met een (geïntegreerde) rookgascondensor. De latente warrnte wordt hierbij teruggewonnen door condensatie van de waterdamp. Tevens is de VR-ketel de hulpwarmteketel bij een warmtepomp of een TE-installatie. De grootten van de VR-ketels zijn voor een debiet in elke sector gelijk. In tabel 3.1 zijn de investeringskosten excl subsidies opgenomen; Tabel3.1. Investeringen in VR-ketels (x .f 1.000) Debiet (kW,h) Prijs
185
375
700
1300
40
57
100
171
2600 6150 12300 241
392
700
3.2.2. Warmtepompen De warmtepompinstallatie bestaat uit een gasmotor, die een warmtepornp aandrljft, en een hulpwarmteketel, de VR-ketel. De warmte uit de uitlaatgassen en het koelwater van de motor wordt nuttig gebruikt. Dit wordt aangevuld met de warmteproduktie van de warmtepornp, afkomstig uit de orngeving (lucht of bronwater). De investeringskosten in een warrntepomp installatie zijn weergeven in figuur 3.2.
15
2,5
50
Figuur 3.2. Investeringen
100
200
1.000 500 Vermogen in kWth.
2.0C0
5.000
10.0C0
in warmtepompen
Bij het bepalen van de grootte van de hulpwarmteketel bij de warmtepompinstallatie is ervan uitgegaan, dat deze even groot is als de referentiekete], uitgaande van het feit, dat de hulpwarmteketel de volledige warmte ook alleen (dus zonder inzet van de warmtepompooit) moet kunnen leveren. Niet in de beschouwing betrokken is de bijdrage in de koelbehoefte, die de warmtepomp kan leveren. Hierdoor blijft in de sector kantoren de bedrijfstijd vrij laag en zal de rentabiliteit eveneens laag’zijn. Door [12] wordt geconstateerd, dat juist in kantoren maar ook in andere gebouwen een groeiende koelbehoefte is en dat vooral daar de warmtepomp met succes kan worden toegepast. 3.2.3. TE-vermogens Bij de investeringen in een TE-installatie op basis van een gasmotor is ervan uitgegaan, dat de hulpwarmteketel van de TE-installatie even groot is als de referentieketel, uitgaande van het feit, dat de hulpwarmteketel de volledige warmte ook alleen (dus zonder inzet van de gasmotorunit) moet kunnen leveren. In het kader van deze studie is aan [71 een opdracht verstrekt om de investeringsgegevens, zoals dât voor [3] is gebeurd te actualiseren. Dit is gerapporteerd in [1]. Daarnaast zijn gegevens uit de vakllteratuur en gegevens verkregen bij het ministerie van Economische Zaken gebruikt om de investeringshoogten van de TE-installaties op basis van een gasmotor te bepalen. In [3] was de grootste beschikbare unit 155 kWe. Momenteel zijn er modulen van 650 kWe beschikbaar. Voor nog grotere vermogens is het mogelijk om meerdere modulen naast elkaar te plaatsen of een unit op maal te laten maken. Bij dit laatste worden de investeringskosten per kWe hoger en treedt een omgekeerd schaaleffect op: [l 11 gaat uit van de redenering hoe groter de unit~ des te lager de investeringen per kWe. Deze redenering is de basis voor het bepalen van de investerlngen ten behoeve van deze studie. Figuur 3.1 geeft een beeld van de investeringsgegevens betreffende gasmotoren, verkregen van [7] en van het Ministerie van Economische Zaken. De kromme geeft aan welke lnvesteringsbedragen voor de studie zijn gebruikt. Voor de berekening van de verandering van het potentieel ten gevolge van de heffingen maakt de hoogte van de investeringskosten overigens niet veel uit. Bij een TE-installatie op basis van een brandstofcel is ervan uitgegaan dat brandstofcellen kleiner dan 2000 kWe f 3.200 per kWe kosten en groter dan 2000 kWe f 2.700 per kWe.
16
4,5
~ 3,5
121
0,5
45
88
165
339
g20
1840
Figuur 3.3. Vergelijking van de inVestaringsgegeVens en de investeringen in gasmotorunits
3.3. Windturbines Bij windturbines is gekozen voor aansluiting bij de actualise~ïng van de ERWIN-studie [8]. Er is gebruik gemaakt van dezelfde eenheidsgrootten, welke gekarakteriseerd worden door de rotordiameter, namelijk 16, 25, 35 en 50 meter. Tevens is gekozen voor een lijnopsteIling van 25 stuks in de kuststreek. De rentabiIitelten zijn berekend voor een situatie in nutsbeheer. Voor de investering is uitgegaan van de prijzen zoals deze kunnen zijn in 2000, dit in tegenstelling tot de andere technieken, waarvan de prijzen 1990 zijn gebruikt. De reden hiervoor is, dat bij verdergaande ontwikkeling en produktie in de tijd een ....... leer- en ontwikkelingseffect optreedt, die de prijzen van windturbines nog kunnen drukken. In de variant met subsidie is dan ook uitgegaan van een subsidie van 10% in plaats van het huidige pementage van 35%. De subsidie van 35% is immers bedoeld om een serieproduktie mogelijk te maken ten einde Juist de investeringskosten omlaag te brengen en zal minder worden naarmate deze doelstelling wordt bereikt. Tevens is uitgegaan van een levensduur van 15 jaar.
17
Tabel 3.5. Investeringen in windturbines (x f 1.000) Turbine
Infrastructuur
Totaal investering
Turbine 16 meter Investering 2.100 Exploitatie per jaar ...... 53
1.400
3.500
Turbine 25 meter Investering Exploitatie per jaar
6.710 168
4.470
11.180
Turbine 35 meter Investering Exploitatie per jaar
14.220 356
9.480
23.700
Turbine 50 meter Investering Exploitatie per jaar
39.430 986
26.280
65.710
3.4. Zonneboilers Voor het berekenen van de rentabiliteit van zonneboilers is inzicht verkregen in de factoren die de rentabiliteit van zonneboilers bepalen. Dat zijn: lnvesteringskosten; Montagekosten; Kosten voor bediening en onderhoud; Eigen verbruik van de installatie; Opbrengst in de vorm van besparing op het gebruik van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de rentabiliteit van zonneboilers bij woningen is uitgegaan van de situatie dat eigenaar/bewoners de installatie zelf geheel aanschaffen en niet van de situatie huren van een energie’ bedrüf. Huren~ van een energiebedrijf is relatief goedkoop (circa .f 10,- per maand) maar doordat de montagekosten door de huurder moeten worden betaald is deze optie nauwelijks aantrekkelijk. De rentabiliteiten zijn bepaald voor de sectoren eengezinswoningen, recreatie, bejaardenhuizen, zwembaden, ziekenhuizen, campings, hotels, restaurants en agrarische bedrijven. De eenheidsgrootten en de daarbij behorende investering, bedienings- en onderhoudskosten alsmede de lnstallatiekosten zijn per sector uitgewerkt. De gegevens zijn gebaseerd op een kleine literatuurstudie [9]. De subsidie op de investeringskosten is 40%.
18
Tabel 3.6. Investeringen (zonder subsidie) in zonneboilers per sector Col]ectoroppervlak in m~ Woningen Bejaardenhuizen Zwembad en Agrarische Sector Ziekenhuis Hotels Campings
Investering Jnc]. montagekosten
4 20 400 250 400 1 O0 9
4.500 38.500 127.600 78.000 200.600 75.000 8.600
Als neverwarming zijn twee manieren onderscheiden: gas-naverwarming en elektrisehe naverwarming. Voor de jaarlijkse vaste exploitatiekosten in de vorm van de bedienings- en onderhoudskosten is gerekend met 0,5% van de investeringskosten. Naast een besparing is in de berekening rekening gehouden met een eigen verbruik van de Installatie die geschat is op 60 kWh per jaar voor woningen en voor alle andere sectoren op 175 kWh. Voor de ~ berëkening van de rentabiliteiten zijn de volgende uitgangspunten genomen,;. ,~ ...... ............ Besparingen: Uitgegaan is van een te realiseren besparing per m~ collectoroppervlak van 425 kWh per jaar. Oppervlak: Per sector en bij toepassingen binnen een sector zijn de plaatsingsmogeIijkheden verschillend. Per sector zijn opper~lakten genomen die gemiddeld zijn voor de toepassing en ontleend zijn aan praktijkvoorbeelden. Investeringen: De investeringen zijn gebaseerd op praktijk gevallen zoals die per sector zijn gedaan. Per gegeven ins’mllatie levert dit een besparing in guldens op. De rentabiliteiten zijn gebaseerd op een levensduur van 15 jaar en bepaald door de wijze en de mate van naverwarming. In de literatuur worden naverwarmingspercentages tussen de .50 en 70% gevonden. In de berekeningen voor een sector is ultgegaan van een collectoroppervlak zoals dat in de diverse praktijkgevallen is gerealiseerd. Dat resulteert in een totaIe besparing in m~ of in kWh. De besparingen op gaskosten zijn verrekend tegen de A-schijf; de bespadngen op elektdclteitskosten tegen.het huishoudelijk kleinverbruikerstarief ..............
19
20
4. ANALYSE 4.1. Algemeen De resultaten van de berekeningen voor alle technieken inde A~ en de B-variant wijzen op een verbetering van de rentabiliteit. Bij de interpretatie van de uitkomsten van WK- en TE-vermogens in de A- en de B-variant dient er rekening mee gehouden te worden, dat bij hogere brandstofprijzen de inkoop van gas weliswaar duurder wordt, maar dat ook de waarde van de geproduceerde elektriciteit beïnvloed .... wordt en dat er in geval van nutsbeheer warmte verkocht kan worden. Hoewel de aardgas- en elektdciteitsprijzen in de B-variant meer stijgen dan in de A-variant, zijn de berekende rentabiliteiten van WK- en TE-vermogens in de A-variant hoger. Dit komt omdat de verhouding tussen inkoopkosten van het gas en de waarde van de geprodueeerde elektriciteit in de A-variant gunstiger ligt dan in de B-variant. Dit effect wordt veroorzaakt door de relatief hoge terugleveringvergoeding in de A-variant en een minder extreme stijging van de gaskosten, die met name in het zichtjaar 2000 het geval is. In de C-variant is het beeld divers: de energiebesparende technieken gaan er qua rentabiliteit op vooruit. TE-vermogens gaan erop achteruit; wind en WK-vermogens blijven hetzelfde. Aangetekend dient te worden, dat de C-variant alleen voor kleinere verbruikers geldt. Dit houdt in, dat in de C-variant alleen de A- en de B-schijf met een heffing wordt belast en de overige schijven niet. In de C-variant verandert ........ :~:! ook de waarde van de geproduceerde elektriciteit niet en kunnen alleen de rentabiliteiten van die technieken beter worden, die alleen gas verbruiken. Voor windturbines is er in de C-variant geen verschil in de rentabiliteit omdat de teruglever,,ergeeding in deze variant geen wijzigingen ondergaaL De TE-vermogens, kleiner dan ca. 2 MWe gaan er in de C-variant op achteruit. Hoe groter de TE-vermogens, des te kleiner de invloed van de met heffingen verhoogde A- en B-gasschijf wordt. De indexcijfers van de jaren 2000 en 2015 geven een indicatie van de richting waarin de rentabiliteiten gaan (tabellen 4.1 en 4.2). Tabel 4.1. lndexcijfers terugleverlarieven elektriciteit alle varianten Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Zichtjaar 2000 RBT, kW 100 RBT, kWh
100
100 177
100 252
100 188
100 279
100 100
100 100
Zichtjaar 2015 RBT, kW RBT, kWh
100 100
95 140
95 163
95 156
95 206
100 100
100 100
21
Tabel 4.2. lndexcijfers gastarieven alle varianten Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Z~h~aar 2000 zône a zöne b zône e zône d zône e tuinde~
100 100 100 100 100 100
121 138 144 146 148 143
130 171 181 185 189 179
132 154 160 162 164 159
164 208 220 225 229 217
140 139 100 100 100 100
181 178 100 100 100 100
Zich~aar 2015 zône a zône b zône c zône d zône e tuinders
100 100 100 100 100 100
107 119 122 123 125 121
105 128 134 136 139 133
121 135 139 140 141 138
142 170 177 180 183 176
127 125 100 100 100 100
153 150 100 100 100 100
Zoals gesteld stijgen de prijzen in de A-variant minder dan in de B-variant. De prijzen in de A-variant zijn immers gebaseerd op een internationale invoering van heffingen, waarbij de brandstofprijzen (o]ie, kolen, gas) door een lagere internationale energievraag als gevolg van de heffingen, ook om]aag gaan. De prijzen van de B- en de C-variant zijn gebaseerd op een nationale invoering van heffingen, waarbij de (internationale) prijzen nauwelijks beïnvloed zullen worden. Uit de indexcijfers is af te leiden, dat dia opties, waarvan de rentabiliteit alleen door of de gas- of de elektriciteitsprijs wordt beïnvloed (windturbines, warmtepompen, zonneboilers) in de B-variant een hogere stijging in de rentabiliteit zullen realiseren dan in de A-variant. Bij de C-variant is dit afhankelijk van de sector en de eenheidsgrootte. Bij de technieken die door zowel de gas-, als de elektriciteitsprijs b~invloed worden, WK- en TE-vermogens, is de stijging afhankelijk van de verhouding verbruik gas en produktie elektriciteit; Tevens zal daarbij voor een goede analyse het aandeel in de warmtevraag en de bedrijfstijd in de verschillende sectoran beschouwd dienen te worden.
4.2. WK-vermogens Bij da analyse van WK-vermogens dient rekening gehouden te worden met: Hoogte investering; Waarde geproduceerde elektriciteit; Kosten gasverbruik; Kosten bediening en onderhoud; Verkoop van warmte (bij nutsbeheer). Tevens dient er bij de interpretatie van de uitkomsten rekening gehouden te worden, dat bij hogere brandstofprijzen de inkoop van gas we]iswaar duurder wordt, maar dat de waarde van de geproduceerde elektriciteit ook zal toenemen en dat er in geval van nutsbeheer warmte duurder verkocht kan worden. Omdat de invloed van de A- en B-schijf van de gastarieven op het totaalverbruik van WK-installaties nauwelijks meetelt zullen de uitkomsten van de berekeningen voor de C-variant geen enkel verschil te zien geven met de basis. Daarom zijn bij WK-vermogens alleen de gevolgen van de heffingen volgens de A- en de B-variant berekend. Met de heffingen wordt de brandstofcel een interessante optie. In de Avariant met 100%-heffing, zonder subsidie, zichtjaar 2000 bereikt de brandstofcel in industriebeheer een rentabiliteitspercentage van 8% zonder, en 12% met subsidie. In 2015 zijn de rentabiliteiten van alle technieken lager dan in 2000. Dit komt omdat het verschil tussen de gas- en elektriciteitsprijzen van de basis ten opzichte van de varianten veel kleiner is dan het verschil in het jaar 2000. Figuur 4.1 geeft 22
een beeld van de rentabiliteiten voor de basis met subsidie en van de A- en de B-variant zonder subsidie voor het jaar 2000 voor de industrie.
40%
2O%
r GTAK
r STEG
r HDTD
r ~
VARIANTEN
Figuur4.1. RentabiliLelt van WK-vermogens in de industrie, zichtjaar 2000
4.2.1. De potentiëlen van WK-vermogens Tabel 4.3. Potentiëlen WK-~etznogens in MWe Zonder subsidie A-variant B-variant Basis 50% 100% 50% 100%
Met subsidie A-variant B-variant Basis 50% 100% 50% 100%
Zichtjaar 2000 Industrie Nutsbeheer
1759 2404 3110 2264 2873 2189 3344 5116 3307 4302
2149 2867 6376 2793 3205 3235 4485 9832 4231 6202
Zich~aar 2015 Industde Nutsbehear
1~50 1967 2224 1948 2282 1459 2405 2993 2454 2849
1761 2215 2739 2262 2751 2332 3381 4288 3390 4198
De totalen Industrie en nutsbeheer mogen niet bij elkaar worden opgeteld. Het zijn uitkomsten van parallelle berekeningen met hetzelfde potentieel als uitgangspunt. Figuur 4.2 illustreert de potentië]en in het zichtjaar 2000 als gevolg van die rentabiliteiten.
23
20OO
10OO
Figuur 4.2. Potentí~len WK-vermogens, zichtjaar 2000
4.3. Warmtepompen Omdat warmtepompen door hun hoge rendement bij stijgende brandstofprljzen steeds rendabeler worden is de algemene tendens, dat in elke variant de rentabiliteit stijgt ten opzichte van de basis. Bij het berekenen van de rentabiliteit is geen rekening gehouden met de mogelijkheld dat een warmtepomp wordt ingezet bij het invullen van de koe]behoefte in een gebouw. De laatste.Jaren is gebleken dat bij een goede systeemaanpak en een goede dimensìonering de warmtepomp zeker voor kantoren een rendabele ’optie kan zijn..-Tevens-zijn de mogelljkheden:~van combinaties van warmtepompen en TE-units op basis van een gasmotor in deze studie niet onderzocht. (Jit de studies van andere instituten [121 is gebleken dat ook deze combinatie rendabel kan zijn. Nog meer dan bij andere verwarmingste¢hnieken is de warmtepomp gebaat bij een goede dimensionering en inpassing in een totaal verwarmingssysteem. Het niveau van deze studie en mode]berekeningen is te geaggregeerd om conclusies te verbinden over de rentabiliteit van warmtepompen in praktijksituaties. Wel is het zo, dat warmtepompen geen hoge rentabiliteiten behalen maar dat elke verhoging van de energieprijs de warmtepomp rendabeier maakt. In de basis bereikt de warmtepomp in 2000 geen positieve rentabiliteiten, ook niet in de berekenìngen van het huidig beleid (met subsidies). In het zichtjaar 2015 wordt de rentabiliteit positìef in de sectoren woningen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen. Figuur 4.3 geeft een beeld van het effect van heffingen voor het jaar 2000, waarbij er geen subsidies worden verleend ten opzichte van de basis, die is berekend met subsidie.
24
40%
-40%
[] A-VARIANt50% [] A-VARIANTt00% ~ B-VARIANTS0% B-VARIANT t00% [] C-VARIANT S 0% [] C-VARIanT 100% basis met sdbsidie, vadantet~ zo~d~r subsi~e
Figuur 4.3. Rentabiliteit van warmtepompen, zichtjaar 2000 Het effect van de hogere bedriifstijden in sectoren is merkbaar. Hogere bedrijfstijden betekent meer gasverbruik, dus een betere rentabiliteit van de warmtepomp. De sector kantoren blijft wat rentabiliteit betreft duidelijk achter vanwege de lage bedrijBtijden, dus het lage gasverbruik. Indien de warmtepomp ook een rol speelt in de invullin9 van de koelbehoefte zal de rentabiliteit stijgen. Ook het verschil tussen de C-variant en beide andere varianten is uit de rentabiliteiten af te lezen: In de C-variant gaat alleen de A- en de B-schijf in prijs omhoog ten opzichte van de basis; in de A- en de B-variant wordt elke schijf belast met de heffing. Hoe hoger de gasprijs, des te beter de rentabiliteit van de warmtepomp. In de sectoren woningen en bejaardenhuizen heeft de C-variant een hogere rentabiliteit dan in de A~ en de B-variant ....
4.4. TE-vermogens lìvenals bij de analyse van WKwermogens dient er bij de analyse van de mutaties in de rentabiliteiten van TE-vermogens rekening gehouden te worden met de hoogte van de investering, de waarde van de geproduceerde elektriciteit, de kosten van het gasverbruik, de kosten van bediening en onderhoud en de verkoop van warmte (in geval van nutsbebeer) ...... In de A- en de B-variant geldt een heffìng voor alle schijven van het aardgastarief en voor de elektriclteltsprl.ìzen~ In’ geval van nutsbeheer betekent, dit; dat in beide zichtjaren de kWh-vergoeding van het ............... RBT wordt aangepast. In 2015 wordt ook de vermogensvergoeding aangepast. De waarde van de geproduceerde elektriciteit wordt in beide zichtjaren hoger. De algemene tendens is dus, dat de rentabil~. ~ telt van TE-vermogens zal verbeteren, omdat de waardevermeerdering van de geproduceerde elektriciteit na beffing groter is dan de kostenstijging van de gasinkoop. Evenals bij Wk-vermogens blijkt, dat de verhouding gaskosten!elektriclteitopbrengst zich in de A-variant gunstiger te ontwikkelen dan in de B-variant. Dit effect wordt veroorzaakt door de relatief hoge terugleveringvergoeding in de A-variant en een minder extreme stijging van de gaskosten. In de C-variant gaan de rentabiliteiten van TE-v~mogens in alle sectoren omlaag. Dit komt omdat alleen de A- en B-schijf van het aardgastarief met een heffing belast zijn, dus de inkoopkosten zijn hoger geworden, terwijl de "opbréngstkant", de waarde van de geproduceerde elektriciteit, gelijk blijft. De mate waarin de rentabiliteit van TE-vermogens daardoor 25
beïnvloed wordt is afhankelijk van factoren als de grootte van de TE-unit, het aandeel van de TE-unit in de dekking van de warmtebehoefte en de bedrijfstijd. De invloed van de heffingen in de C-variant (dus de invloed van de heffing op de A- en de B-schijf) is pas nihil bij een TE-unit met een vermogens van ca. 2 MWe; bij een TE-unit~met een vermogen van meer dan 3 MWe is de invloed niet meer merkhaar. Per sector kan het volgende gezegd worden: Bij de sectoren woningen en bejaardenhuizen zün de bedrijfstijden hoog, maar is het aandeel in de dekking van de warmtebehoefte relatief klein. Tevens wordt alle verbruikte gas afgerekend tegen de A-sehüf. De rentabiliteit stijgt in de A-variant sneller dan in de B-variant. In de C-variant daalt ze uiteraard, omdat in deze variant alleen de gasprijs belast is. De sectoren ziekenhuizen, kantoren en industrie doorlopen wat gasverbruik betreft alle schijven. Het aandeel in de dekking van de warmtebehoefte van de TE-unit is hoog; van de sectoren ziekenhuizen en industrie is de bedrijfstijd ook hoog. In de A- en B-variant sfijgen de rentabiliteiten; in de C-variant zonder subsidie worden TE-installaties in ziekenhuizen en in de industrie onrendabel. De sector tuinders krijgt in de C-variant een heffing op de A-schijf: Het verbruik tot en met 30.000 m3 wordt verrekend tegen de gasprijs A-schijf en alle meerverbruik tegen het tuinderstarief. Deze sector heeft een relatief lage gasprijs, een TE-unit met een hoge bedrijfstijd maar een relatief kleine dekking in de warmtébehoefte. De invloed van het afrekenen van de eerste 30.000 m3 gas tegen de A-sehüf, zoals bij de C-variant het geval is, b~invloedt de rentabiliteit in enige mate. In figuur 4.4 is het bestaand beleid, met subsidies verge]eken met het beleid zonder subsidies, maar met heffingen voor het jaar 2000.
4O%
2O%
lO%
Figuur4.4. Rentabiliteit van gasmotoren, zichtjaar 2000 4.4.1. De potentiëlen van TE-vermogens Omdat in 2000 en 2015 de brandstofcel als TE-vermogen in de markt is zullen gasmotoren er concurrentie van ondervinden. Het totaal opgesteld TE-vermogen wordt groter als gevolg van de heffingen. Indien het huidige beleid als uitgangspunt dient voor de basis voor beide zichtjaren kan de volgende tabel worden gemaakt. 26
Tabel 4.4. Potenti~len opgesteld TE-vermogen in MWe Basis
A-variant 50% ] 00%
B-variant 50% 100%
Beleid zonder subsidies, zichtjaar 2000 Totaal Gasmotor Totaal Brandstofcel Totaal TE-vermogen
964 32 996
1866 2884 1745 2538 152 497 132 385 1877 2923 2018 3381
Beleid zonder subsidis, zichtjaar 2015 Totaal Gasmotor Totaal Brandstofcel Totaal TE-vermogen
436 118 554
775 288 1063
Beleid met subsidies, zichtjaar 2000 Totaal Gasmotor Totaal Brandstofcel Totaal TE-vermogen
1693 64 1757
2737 3590 330 980 3068 4570
2621 3227 285 787 2906 4014
Beleid met subsidies, zichtjaar 2015 Totaal Gasmotor Totaal Brandstofcel Totaal TE-vermogen
804 255 1059
1312 635 1947
1324 1640 701 1202 2026 2842
1162 516 1678
1737 1070 2807
794 320 1114
1121 596 1718
C-variant 50% 100% 837 26 863
764 24 788
365 104 468
328 95 423
1472 1339 53 47 1525 1386 671 224 894
598 205 .... 803
De sector tuJnders neemt in elke variant meer dan 50%, soms wel 80% van het potentieel voor z’n rekening. In figuur 4.5 zijn de potentiëlen van TE-vermogens van de basis met subsidie en de varianten zonder subsidie voor het zichtjaar 2000 ge’~llustreerd.
Woningen BeJaardenhulzen Ziekenhuizen
Kantoren VARIANTEN
Figuur 4.5. Potentiëlen TE-vermogens, zichtjaar 2OÔO
27
Industrie
Tulnders
Totaal
4.5. Windturbines De rentabiliteit van windturbines is berekend voor nutsbeheer. Zoals gesteld kan de rentabiliteit van windturbines alleen maar beter worden bij een stijgende elektriciteitsprijs. Bij de C-variant wijzigen alleen de A- en de B-schijf van de aardgasprijzen en daarbij wordt de rentabiliteit van windturbines niet beinvloed;bij de A- en de B-variant wijzigen zowel de gas- als de elektriciteitsprijzen, in geval van nutsbe ...... heer het RBT; De rentablliteitsverbetering is dulàe]ijk zichtbaar. De B-variant veroorzaakt een hogere rentabiliteit da~ de A-variant.~ De stijging van de elektri¢iteitsprijs bij de heffingen van de B-variant is groter dan àie in de A-variant. In figuur 4.6 woràt de berekende rentabiliteit voor het, zichtjaar 2000 weergegeven. Bij de analyse blijkt, dat de rentabiliteit afneemt naarmate de turbine groter is. Dit is een gevolg van de onderliggende verhouàing van de investeringshoogten en de verschii]en in de eiek~lciteitsproduktie. In [8] is bovenstaande verhouding samengevat in een prijs!prestatieverhouding voor windturbines. Deze verhouding is een goede indicatie omtrent de onderlinge verschil|en in rentabiliteit van de verschillende turbines.
Figuur4.6. Rentabiliteit van wlndturbines, zichtjaar 2000
4.6. Zonneboilers De rentabiliteit van zonneboilers is berekend voor particulier beheer in de sectoren woningen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, hotels; campings, zwembaden en voor de agrarische sector. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen naverwarming met een gasgestookt apparaat en naverwarming met een elektrisch systeem. Bij hogere energieprijzen wordt de rentabiliteit van een duurzame techniek als een zonneboiler altijd beter. Uit de berekeningen blijkt, dat in het merendeel van de sectoren zowel in 2000 als in 2015 de rentabiliteit in de C-variant meer omhooggaat dan in de A- of de B-variant. Vooral indien het tapwater met een elektrisch systeem wordt naverwarmd gaat de rentabiliteit in de A- en B-variant flink omhoog. Overigens zijn in de berekeningen voor de basis de rentabilitelten bij naverwarming met een elektrisch systeem ook al hoger dan bij naverwarming met een gasgestookt apparaat. Figuur 4.7 geeft een beeld van de resultaten van de variant met naverwarming van het tapwater op basis van aardgas voor het zichtjaar 2000.
28
15%
0%
Sectoren
Figuur 4. 7. Rentabilitei~ van zonneboilers met naverwarming op basis van aardgas, zichtjaar 2000
29
5. DE INVLOED VAN STADSVERWARMING OP TE-POTENTI~LEN Stadsverwarming (SV) is een optie die, indien zij in een (deel van de) stad wordt gerealiseerd ten behoeve van woningverwarming eveneens de TE-potentiëlen van de saatoren bejaardenhuizen, ziekenhuizen~o en kantoren zal beïnvloeden. Hierbij wordt ervan uitgegaan, dat de aansluiting van deze gebouwen op het SV-net tegen’additionele (lage) kosten zal worden gerealiseerd, omdat het SV-net "er toch al ligt". .... De bas’~s voor de rentabiliteit van SV ligt dus bij het aantal aan te sluiten woniogen~ NOVEM heeft op basis van dezelfde heffingshoogten de rentabiIiteiten en potentië]en van SV berekend. Hieruit is geb]eken, dat SV rendabel is. Uit de berekeningen blijkt, dat in de referentiesituatie de potentlëlen al hoger zijn dan volgt uit bestaande plannen. Als kanttekening dient nog te worden opgemerkt, dat de investeringen in SV erg hoog zijn en dat deze investeringen zullen moeten worden opgebmcht. Als alle SV- ¯ projecten in het land gerealiseerd moeten worden betekent dit een enorm kapitaalsbeslag. De investeringen in TE-vermogens zijn kleiner van omvang en worden gedaan door verschillende partijen. Tevens spelen blj het implementeren van Stadsverwarmingsprojecten allerlei institutionele problemen, waardoor de beslultvorming vaak moeilijk en langzaam plaatsvindt. Nutsbedrijven kunnen, indien TE-projecten rendabel zijn, op korte termijn beslissen en hiervoor investeringen plegen. In hoeverre en in welke mate dit het TE-potentieel weer hoger maakt is moeilijk te voorspellen. Een deel van het verloren gegane TE-potentieel Oooral in de sectoren woningen en bejaardenhuizen) in de C-variant komt door aansluiting op SV weer terug. De verandedogen in de TE-potentiëlenals gevolg van de aanleg van Stadsver~. warming worden dan als volgt geraamd. Tabel 5.1. Veranderingen in TE-vermogens als gevolg van de penetratie van stadsverwaiTning
Basis
A-variant 50% 100%
~
B-variant 50~ 100%
C-variant 50% 100%
Beleid zonder subsidies, zichtjaar 2000 Totaal TE-vermogen Naar stadsverwarming Gecorrigeerd TE-verre Aandeel tuInders
996 125 872 76%
2018 327 1691 72%
3381 632 2749 64%
1877 297 1580 73%
2923 475 2448 67%
863 111 752 84%
788 78 710 86%
Beleid zonder subsIdies, zichtjaar 2015 Totaal TE-vermogen Naar stadsverwarm’mg Geoorrigeerd TE-verre Aandeel tuinders
554 73 480 62%
1063 177 886 55%
1678 287 1391 50%
1114 178 936 55%
1718 272 1446 49%
468 66 402 68%
423 48 375 70%
Beleid met subsidies, zichtjaar 2000 Totaal TE-vermogen Naar stadsverwarming Gecordgeerd TE-verre Aandeel tulnders
1757 243 1514 73%
3068 555 2512 68%
4570 979 3591 58%
2906 4014 514 745 2393 3269 69% 62%
1525 225 1300 80%
1386 161 1225 83%
Beleid met subsidies, zichtjaar 2015 Totaal TE-vermogen Naar stadsverwarming Gecorrigeerd TE-verre Aandeel tulnders
1059 154 905 57%
1947 354 1593 49%
2807 522 2284 43%
2026 2842 355 485 1671 2358 48% 42%
894 144 751 63%
803 106 697 66%
Het aandeel tuinders weersplegelt de rentabiliteit van TE-vermogens in deze sector en hoe veel TE-vermogen er resteert in de overige sectoren na verrekening met Stadsvetwarming.
31
32
6. CONCLUSIE Uit de berekeningen van de rentabiliteiten van WK- en TE-vermogens blijkt, dat deze stUgen bij een verhoging van de energleprijzen, behalve bij TE-vermogens in de C-variant. Dit laatste wordt veroorzaakt doordat alleen de "kostenkant", de gasprljs wordt verhoogd, maar niet de opbrengstkant, de waarde van de geproduceerde elektriciteit. Niet name de kleinere TE-verm0gens en de sectoren woningen en bejaardenhuizen hebben hiervan te lijden~ De kleinere vermogens, omdat hun gasverbruik nauwelijks de A- en B-scNjf van het gastarief ontstijgt en de genoemde sectoren; omdat het verbrulkte gas alleen maar tegen de A-schijf wordt verrekend. BiJ WK- en TE-vermogens blijkt de verhouding gaskosten/elektriciteitopbrengst zich in de A-variant gunstiger te ontwikkelen dan in de B-variant. Dit effect wordt veroorzaakt door de relatief hoge terogleveringvergoed’mg in de A-variant en een minder extreme stijging van de gaskosten, die met name in het zichtjaar 2000 het geval is. [n het zichtjaar 2015 stijgt zowel de gas- als terugIeveríngvergoeding in een ge]ijke verhouding. De A- en de B-variant ontlopen elkaar dus niet veel qua rentabiliteit. In de sectoren woningen en bejaardenhuizen verbetert de rentabiliteit in de A-variant iets meer; in de overige sectoren is er nauwelijks verschil. Voor warmtepompen verbetert de rentabiliteit in de sectoren woningen en bejaardenhuizen in de C-variant het meest. Dit heeft als oorzaak dat de C-variant het hoogste heffingspereentage in de A- en B-schijf heeft, zie hiervoor de indexcijfers. Voor de overige sectoren geldt dat de B-schijf de grootste verbetering oplevert. Ook bij windturbines heeft de B-variant de meest positieve invloed op de rentabiliteit. Bij zonneboilers is uitgegaan van elektrictteitstarieven volgens het HuisHoudelijk Kleinverbruik. In alle situaties verbetert de rentabiliteit ten opzichte van de referentie. De C-variant levert de grootste verbetering op.
Het Is duidelijk, dat in het zichtjaar 2000 de (nationale) B-variant, welke een hogere heffing kent dan de A-variant, bìjde warmtepompen en de duurzame opties de hoogste rentabilìteitsverbeteringen laat zien. De A-variant immers wordt internationaal ingevoerd, waardoor er (omdat er internationaal bespaard zal gaan worden) lagere brandstofprijzen zullen ontstaan in de baslssituatie. Het gevolg is, dat de heffingen in de A-variant ook lager zullen zijn. Bij de verrekening met de potentiëlen Stadsverwarming blijkt, dat een deel van de TE-potentiëlen in de sectoren woningen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen en kantoren "verloren" gaat ten gunste van stadsverwarming. Bij de C-varìant betekent dìt, dat een deel van het verloren gegane potentieel als gevolg van de verhoging van de A- en de B-schijf via aansluiting op SV weer terugkomt.
33
7. REFERENTIES [1]
Wees, F.G.H. van Investerlngen WKK, ECN-C-91-084 [2] Boonelmmp, P.G.M. et. al. Nationale Energie Verkenningen 1990 - 2015, te verschijnen in 1992~ [3] Wees, I=.G.H. van, J.M. Bais Kleinschalige (Niet-lndustriële) Energie-opwekking KNIE ESC-41, 1987 [4] Wees, I=.G.H. van et.al. Grootschalige Energie-opwekklng in de INdustrie GEIN ESC-35, 1986 [5] Boonekamp, P.G.M. De mogelijkheden voor ìndustriêle WKK en ko]enketels op langere termijn ESC-46, 1989 16] Actua|isering investeringen WK-vermogens op basis GEIN door ERBEKO te Hilversum Augustus 1991 [7] Actua|isering Investeringen TE-vermogens op basis KNIE door RTB van Heugten, N|jmegen Augustus 1991 ...... [81 Wees, F:G.H. van en A.P.W:MiC~rvers: ERWIN, Update Rekenmodel Economische Rentabi|itei~ van W[ndenergiesystemen Petten, ECN-C-92-001 [9] Literatuurstudie Zonneb]ers: - Perspectieven voor Zonneboilers; Kreke| van der Woerd Wouterse BV, november 1987 - Marktlntroductie Zonneboilers; Communicatie- En Adviesbureau; juni 1990 - Grote zonneboilers in tejaarden- en verpleeghuizen; Holland Solar; mei 1990 - Zonne-energie in de recreatiesektor; Holland Solar; apriI 1990 - Zonneverwarming van zwembaden; NOVEM, december 1990 - Raadgevend technisch bureau van Heugten; persoonlijke communicatie met Hr. G. Brouwer over demonstratieprojecten en investeringskosten; oktober 1991 - Zonnebollers, een informatief overzicht; TVVL; 1980 - Evaluatie verhuur Zonneboilers; Communicatie- En Adv|esbureau; mei 1990 .... - Marktonderzoek verhuur verwarmingstoestellen, warmwatertoestellen en Zonneboilers; Energiebeddjf Midden Holland; 1991 - Opslagvat van zonneboiler is als buffer te gebruiken voor ketel. Voorter, P.H.C.; Energie & Mi ....... lieutechnologie; no. 7/8; juli 1991 - Met grote zonneboilers warmwater maken in woongebouwen. Brouwer, G.; Energie en Milieutechnologie; no. 11/12; december 1991 [10] Boonekamp, P.G.M. Intern ESC-memo betreffende brandstofcellen [11] Projekt Bureau Warmtekracht Wegwijzer KleinschaIige Warmte/Kracht voor Energie Distributiebedrijven Oktober 1989 [12] Gegevens afkomstig van het Heat Pump Centre HPC Sittard, 1991
35
36
BIJLAGE 1: INVESTERINGSKOSTEN GROOTSCHALIGE WK-VERMOGENS Een vergelijking van de door [6] opgege,~en investeringsbedragen en de investeringen zoals gehanteerd in [4] staan vermeld in [1]. De bedragen.van dez~ rapportage betreffen de "Groene ~Weide~ situatie. .... Ten behoeve van de rentabiliteitsberekeningen zijn de investeringen voor deze studie aangepast aan een inpassingssituatie, de situatie, waarin WK-instal[aties het meest wordt geplaatst; Het percentage GW geeft het verschil met de "Groene Welde" aan, zoals deze in [4] is gerapporteerd. Tabel IL 1. Overzicht investeringen WK-vermogens
Vermogen [MWe] Investering B & O-kosten Verschil met GW
GTAK17
GTAK30
GTAK55
GTAK106
STEG55
STEG106
6.22 15435 750 4%
13.76 23136 850 3%
21.89 31089 1050 3%
37.95 46362 1950 4%
27.14 37322 1350 13%
48.57 56478 2550 14%
HDTD55 Vermogen [MWe] Investering B + O-kosten Verschil met GW
6.76 24041 1900 8%
HDTD106
BC7.
12.97 33426 2750 7%
10.92 25116 950 n.v.t,
37
BC17 ...... BC30 26.52 60996 2307 n.v.t,
46.80 107640 4072 n.v.t,
BC55 .... 85.80 197340 7465 n.v.t.
38
BIJLAGE 2: INVESTERINGSKOSTEN EN UITGANGSPUNTEN KLEINSCHALIGE VERWARMINGSOPTIES In de rekenmodellen zijn de investeringsbedragen voor verwarmingsketels, warmtepompen en TE-vermogens in de verschillende sectoren berekend aan de hand van gegevens van [7], het Ministerie van Economische Zaken en afkomstig uit .literatuur. Voor de investeringsgegevens van brandstofcel]en is Informatie, afkomstig uit [10] gebruikt~ Omdat de warmtepiekvraag in elke sector anders is zijn de in-. sta]]aties gedimensioneerd op die piekvraag met als gevolg dat warmtepompen en TE-vermogens in de ...... sectoren verschillende eenheidsgrootten en daarmee verschillende investeringen hebben. Tevens krijgt de sector tuinders 10% korting op de investering in een gasmotorunit omdat er minder maatregelen genomen hoeven te worden, die geluidshinder moeten voorkomen., De actualisering van de investe ....... ringsgegevens door [7] is gerapporteerd in [1]. Uitgangswaarden k|einschalige verwarm~ngsopties en TE-vermogens. Om de rentabillt~’~t te kunnen betekenen zijn de volgende gegevens per techniek van be]ang: - Aandeel in de dekking van de warmtebehoefte van de warmtepompen en TE-vermogens; - Aandee| in de dekking van de warmtebehoet:te van de VR- (hulpwarmte) ketel; - De rendementen van de technieken; - De bedienings- en onderhoudskosten. -,.~:,’ ,,,. Deze informatie staat vermeld in onderstaande tabellen ................. Tabel 3.2. Aandeel in dekking warmtebehoe[te en bedrijfstijden per sector
Woningen Bejaardenhuizen Ziekenhuizen Kantoren Kleine industrie Tuinders
Aandeel
VR
20% 40% 52% 60% 50% 20%
1450 2015 3000 ]200 4000 ] 000
WP + hwk WP
4200 3800 4300 1000 5100 3500
TE + hwk TE
6]0 480 764 600 ]450 300
4700 4300 4800 ]500 5600 4000
510 280 540 300 1200 200
Tabel 3.3. Rendementen van de beschouwde technieken Vermogen in kWe Vermogen in kW~h
14 185
45 375
85 700
165 1300
330 2600
920 6]50
]840 12300
VR-kete| TE-installatie el TE-installatie th Brandstofcel el Brandstofcel th
90% 25% 68% 44% 36%
90% 33% 50% 44% 36%
90% 33% 50% 44% 36%
90% 35% 50% 44% 36%
90% 35% 50% 44% 36%
90% 35% 50% 52% 28%
90% 35% 50% 52% 28%
I85
375
700
1300
2600
6150
12300
600 4.0 8.0 1.26 4752
700 2.3 3.4 1.26 9632
1200 ].5 2.6 1.26 1798]
!800 1.1 2.2 1.26 33392
Tabel 3.4. Kosten van onderhoud en bediening Vermogen in kWt~ VR-ketel gld!j WP-unit ct/kWh th TE-unit ct/kWh e Brandstofcel ct/kWh e Brandstofcel gld/j
39
2000 2500 3000 0.8 0.7 0.7 2.0 1.8 1.8 1.51 1.26 1.51 66785 214020 428040
VR-ketels Voor de VR-kete]s is uitgegaan van low NOx uitvoeringen. Tabel l.I. Investeringen in VR-kelels (x f 1.000) Debiet (kW~) Prijs
185 40
375
1300
2600
6150
12300
100
171
24]
392
700
3
4
5
6
7
700
57
Warmtepompen Tabel 1.2. Investeringen in warmtepompen (x .f 1.000) Debiet
1
2
lnstallatiegrootte in kW~. per sector Woning 37 .B~aardenhuis 74 ~ekenhuis 96 Kantoor 111 lndustde 93 Tuinder 37
75 150 195 225 188 75
140 280 364 420 350 140
260 520 676 780 650 260
520 1040 1352 1560 1300 520
1230 2460 3198 3690 3075 1230
2460 4920 6396 7380 6150 2460
Investering per kWth Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
2.67 1.73 1.52 1.42 1.55 2.40
1.80 1.30 1.18 1.13 1.20 1.62
1.34 1.07 1.01 0.98 1.02 1.20
1.07 0.93 0.90 0.89 0.91 0.96
0.91 0.86 0.84 0.84 0.85 0.82
0.86 0.83 0.82 0.82 0.82 0.77
3.47 2.69 2.26 2.06 2.31 3.12
..... ,TEwermogens Tabel 1.3. Investeringen in gasmotoren Debiet
1
2
3
4
5
6
7
Insta|latiegrootte per sector Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinders,
14 27 35 41 34 14
50 99 137 158 131 50
92 196 255 294 245 92
182 364 473 546 455 182
364 728 946 1092 910 364
861 1722 2239 2583 2153 861
1722 3444 4477 5166 4305 1722
4.51 4.51 3.62 3.34 3.71 4.06
3.02 2.26 2.05 1.98 2.07 2.71
2.31 1.88 1.79 1.76 1.81 2.08
1.91 1.71 1.66 1.64 1.66 1.72
1.71 1.60 1.58 1.57 1.58 1.54
1.59 1.54 1.53 1.53 1.53 1.43
1.54 1.52 1.52 1.51 1.52 1.39
Investering per kWe (x J: 1.000) Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor industrie Tuinders
4O
Tabel L4. lnt,~steringen in brandstofcellen Debiet
1
Installatiegrootte per sector Wo~~lng B~aardenhuis ~~~ekenh~s.... Kantoor Industr~ Tuinders
48 96 ....... 125 144 120 48
Investering per kWe (× f 1.000) Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrìe Tuinders
3.20 3.20 3.20 3.20 3.20 3.20
2
3
4
5
ô
97 253 292 243 97
182 363 472 545 454 182
337 675 877 1012 843 337
675 2080 2704 3120 2600 675
2460 4920 6396 7380 6150 2460
4920 9840 12792 14760 12300 4920
3.20 3.20 3.20 3.20 3.20 3.20
3.20 3.20 3.20 3.20 3.20 3.20
3.20 3.20 3.20 3,20 3.20 3,20
3.20 2.70 2.70 2.70 2.70 3.20
2.70 2.70 2.70 2.70 2.70 2.70
2.70 2.70 2.70 2.70 2.70 2.70
41
7
42
BIJLAGE 3: OMSCHRIJVING BEREKENINGSMETHODE Berekening van de rentabiliteit Van elke variant (basis, de A-, de B- en de C~variant) zijn de rentabilitaiten berekend van WK-vermogens, TE-vermogens (gasmotoren, brandstofcellen), warmtepompen, windturbines en zonneboilers. Deze rentabiliteit is uitgedrukt in het kental Interne Rente Voet (IRV). De berekeningsgang houdt in, dat van elke bovengenoemde techniek de besparing wordt berekend ten opzichte van een referentietechniek: Het financiële voordeel komt voort uit de jaarlijkse lagere kosten, de cashflow (de cashflow in de rentabiliteitsberekeningen is dus gedefinieerd als de verlaging van de jaarlijkse totale kosten). Indien deze kosten lager zijn dan de kosten van de referentietaehniek levert dit een positieve cashflow op; als de kosten hoger zijn, levert dit een negatieve cashflow op. Indien de cumulatieve cashflow gedurende de levensduur van de techniek hoger is dan de investering in de beschouwde techniek levert dit een positieve IRV op; zijn de totale kosten lager dan de investering, dan betekent dit een negatieve IRV of is de IRV niet te betekenen. In geval van WK- en TE vermogens zal de waarde van de geproduceerde elektriciteit (dus de uitgespaarde inkoop en de waarde van de teruggeleverde elektriciteit) de lagere kosten moeten b~werkstalligen. In geval van warmtepompen, windturbines en zonneboilers is de rentabiliteit alfhankelijk van de waarde van het uitgespaarde gas, cq. de uitgespaarde elektriciteit. De cashflow is het saldo van de extra inkomsten en de extra uitgaven~ Bij warmta-kracht vermogen ..... bestaan de inkomsten uit de waarde van de geproduceerde elektriciteit en (bij nutsbeheer) de inkom. sten uit de verkoop van warmta. De uitgaven bestaan uit de gaskosten en overige kosten die niet van de energìeprijzen afhangen, De inkomsten uit de verkoop van warmte zìjn positief gecorreleerd met de gasprijs, maar per saldo zal een hogere gasprijs leiden tot een lagere cashflow. De cashflow kan dus [, gezien worden als zijnde opgebouwd uit een gedeelte dat lineair afhangt van de elektriciteitsprijs (positief verband), een gedeelte dat lineair afhangt van de gasprijs (negatief verband), en een gedeelte dat niet afhangt van de energieprijzen. Extreme situaties uitgezonderd, zal het saldo van de eerste twee gedeeltes positief zijn: de elektriciteitsinkomsten zijn hoger dan de (additionele) "netto" gaskosten. Ver ..... hoging van de gas- en elektriciteitsprijs met eenzelfde percentage leidt dan automatisch tot een hoger positief saldo van deze twee posten en dus tot een hogere interne rentevoet. In alle andere gevallen, waarbij de gasprijs en de elektriciteitsprijs niet met hetzelfde percentage stijgen, is a priori niet te zeggen hoe de cashflow zal veranderen. Bovenstaande kan verduidelijkt worden in formuIevorm:
Cashflow = A x E-prijs - B x G-prijs - C Hierin is A de elektric|taitsproduktie en B het gasverbruik minus 90% van het gasverbruik van het referentiesystaem (90% in verband met de warmtekorting van 10%). Uit de formule b~ijkt direct dat wanneer de gasprijs en de elektriciteitsprijs niet met hetzelfde percentage stijgen, het effect op de cashflow afhangt van de grootta van A, B en C. Voeg daarbij het feit dat de relatie tussen de hoogte van de cashflow en de interne rentevoet tamelijk ondoerziehtig is (het verband tussen de twee wordt weergegeven door een tiende graads vergelijking), dan is het duidelijk dat het effect van veranderende energieprijzen op de rentabiliteit nìet op voorhand te voorspellen is. Om toch snel een indruk te krijgen van hoe de effecten van verschillende prijsscenario’s zich verhouden, kan gekeken worden naar de pdjsindices van de elektricitaitsprijs en de gasprijs. De combinatie van deze twee indices bepalen het effect op de cashflow en de IRV. De verschillen in effecten van de prijsseenario’s voor 2000 resp, 2015 kunnen derhalve in het algemeen verkiaard worden met behulp van deze indices.
Berekening van de potentiëlen Llitgangspunt bij de methode is, dat bij e~ke IRV een penetratiepercentage behoort. De berekenIng van de penetratie gebeurt met behulp van een S-curve, die een (zij het arbitrair) verband weergeeft tussen de IRV en de penetratiekans van een techniek. Achtergrond van het modelleren van de penetratie met S-curven zijn twee overwegingen. De eerste is, dat individuele situaties vaak zullen afwijken van de stan43
daard gevallen, waarvoor de rentabiliteit wordt bepaald. Hierdoor zal in wtrkelijkheid de rentabiliteit hoger of lager kunnen uitvallen dan berekend is voor de "gestileerde" gevallen. De tweede overweging is, dat niet-economische factoren zeker een rol zullen spelen bij een investeringsbeslissing. In hoeverre deze factoren doorslaggevend zijn zal vaak mede afhangen van de hoogte van de IRV. Door beide effecten zal er enerzi]ds bij een loge IRV’s toch op kleine .schaal penetratie mogelijk zijn en zal anderzijds bij hoge IRV’s niet het gehele rendabele potentieel gerealieeerd worden. De formule luidt:
1
p=
1 + exp(St x (IRV.Gr)
Waarbij: P: IRV: Gr: St:
Penetratiekans de waarde van de Interne RenteVoet; het kantelpunt, de IRV met 50% penetratiekans; hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag, dat dit de minimaal vereiste rentabiliteit zal zijn, waarop een bedrijf tot investering over zou kunnen gaan. 8teilheid van de curve (de grootte van het marktaandeel van een techniek met een andere IRV dan de IRV met 50% penetratiekans in een bepaalde sector wordt door de steilheid van ...................... ~ -~ de penetratiecurve bepaald);
Deze penetratiekans zou, indien er geen verdere concurrentie zou zijn, rechtstreeks het marktaandeel bepalen. In het rekenmodel wordt het totale marktaandeel van de beschouwde technieken (BT) bepaald door de techniek met de hoogste penetratiekans. Het marktaandeel van alle technieken tezamen wordt naar rato van de penetratiekans van elke afzonderlijke techniek over de beschouwde technieken verdeeld. IRV BT x penetratiepercentage bij hoogst gevonden IRV ~ IRV alle BT’s
44
BIJLAGE 4: RENTABILITEITEN EN POTENTII~LEN WK-VERMOGENS Beleid met en zonder subsidies, zichtjaar 2000 Zonder subsidie A-variant B-variant 100% 50% 50% 100% Basis
Met subsidie A-variant B-variant 50% 100% 50% 100%
Gemiddelde IRV Industrie GT 15% SG 16% TG -50% BC -50%
25% 26% -3% -0%
34% : 36% 6% 8%
23% 24% -31% -I0%
21% 22% -50% -50%
32% 33% 2% 3%
44% 45% 11% 12%
Nutsbeheer GT 8% SG 10% TG -50% BC -50%
14% 17% -50% -2%
21% 25% -50% 6%
12% 16% 15% 21% ’ -50% -50% -50% 4%
15% 17% -50% -50%
22% 26% -I0% 4%
31% 35% 4% 12%
941 1204 157 808 3110
861 1000 115 288 2264
899 1102 144 728 2873
1068 898 63 120 2149
1041 998 139 689 2867
1474 1775 73 3054 6376
968 1050 120 655 2793
882 1206 177 940 3205
1280 1566 74 2196 5116
1116 1538 0 653 3307
1331 1747 0 1224 4302
1297 1564 0 374 3235
1486 2610 1775 2953 54 250 1170 4019 4485 9832
1320 1749 47 1115 4231
1421 1749 40 2992 6202
Basis
Berekening potentiëlenin MWe Industrie GT 944 905 SG 696 844 TG 32 108 BC 87 547 To~al 1759 2404 Nutsbeheer GT 911 SG 1251 TG 0 BC 27 Totaal 2189
1055 1385 0 904 3344
30% 33% 5% 6%
45
30% 31% I% 2%
39% 42% 10% I0%
20% 25% ~~ 24%’~~~~ 31% ~ ..................... -50% -50% 3% 10%
Beleid met en zonder subsidies, zichtjaar 2015
Basis
Zonder subsidie A-variant B-variant 50% 100% 50% 100%
Basis
Met subsidie A-variant B-variant 50% 100% 50% 100%
Gemiddelde 1RV Industrie GT 9% SG 11% 450% TG BC -50%
16% 18% -50% -50%
20% 23% -3% - 14%
1.5% 18% -50% -50%
19% 23% 0% 1%
14% 16% -50% -50%
92% 24% -4% -50%
?-7% 30% 2% 2%
Nutsbeheer GT 0% SG 4% TG -50% BC -50%
5% 9% -50% -50%
9% 13% -50% -50%
3% 8% -50% -50%
42% 11% -50% -50%
6% 10% -50% -50%
11% 16% -50% -50%
16% 21% -50% 2%
9% 15% -50% -50%
10% 18% -50% 2%
Berekening potentiëlenin MWe Industrie GT 664 703 SG 696 978 TG 38 75 BC 52 211 Totaal 1450 1967
759 1026 121 318 2224
703 952 82 211 1948
713 1026 126 417 2282
753 850 57 101 1761
822 1052 114 227 2215
835 1102 120 682 2739
797 1078 108 279 2262
797 1128 132 694 2751
Nutsb~heer GT SG TG BC To~aal
956 1432 0 605 2993
765 1172 0 517 2454
808 1355 0 686 2849
894 1302 0 136 2332
1164 1564 0 653 3381
1264 1773 0 1251 4288
1064 1564 0 762 3390
1084 1747 0 1367 4198
574 885 0 0 1459
861 1251 0 293 2405
- 21% 24% 2% -50%
26% 30% 4% 3%
Potentlëlen WKwermo~ens
Basis
Zonder subsidie A-variant B-variant 50% 100% 50% 100% Basis
Met subsidie A-variant B-variant 50% 100% 50% 100%
Zichtjaar 2000 Industrie 1759 Nutsbeheer 2189
2404 3344
3110 5116
2264 3307
2873 2149 4302 3235
2867 4485
6376 9832
2793 4231
3205 6202
Zichtjaar 2015 Industrie 1450 Nutsbeheer 1459
1967 2405
2224 2993
1948 2454
2282 1761 2849 2332
2215 3381
2739 22624288 3390
2751 4198
46
BIJLAGE 5: RENTABILITEITEN EN POTENTII~LEN TE-VERMOGENS Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2000
Gemiddelde IRV Gasmotor Woning Be]aardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Mutaties in de gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
Basis
A-variant 50% 100%
-25% -19% 3% 8% 1% 6%
-9% -5% 10% 10% 9% 11%
B-variant 50% 100%
3% 7% 17% 12% 18% 17%
-12% -8% 9% 10% 8% 11%
~:-100% :100% -18% -100% -48% -12% -15% -7% 0% -14% -11% -8% -16% -6% 2% -21% -12% -6%
100% -58% -7% -11% -7% -13%
-4% 0% 15% 12% 15% 16%
C-varian~ 50% 100%
-100% -100% -1% 6% -4.% 6%
-100% -100% -24% 4% -25% 6%
62% -100%-]00% -20% -100% -100% -1% -35% -35% -9% -16% -19% 0% -35% -36% -7% -21% -21%
16% 14% 8% 2% 9% 5%
28% 26% 15% 5% 17% 11%
13% 11% 7% 2% 8% 5%
21% 20% 13% 4% 15% 10%
-75% -81% -4% -2% -5% 0%
-75% -81% -26% -4% -26% 0%
0% 52% 9% 3% 10% 9%
82% 88% 16% 6% 18% 15%
0% 42% 8% 3% 9% 8%
38% 80% ]4% 5% 16% 14%
0% 0% -20% -2% -19% 0%
0% 0% -20% -5% -20% 0%
47
. .....
A-varlant Basis 50% 100% Potentiëlen in MWe Gasmotor Woning Bejaardenhuis Z’~ekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Mutaties in de potentiëlen Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
0.,5 5.7 45.0 2.2 25.6 183.8 73,5 185,7 263,5 153.7 212~0 301.6 68.9 220.1 327.8 665.3 1216.9 1762.4 964.0 1866.1 2884.2 0.0 0.0 7.5 6.4 8.6 9.7 32.2
0.0 0.1 36.8 12.2 53.9 49.0 152.0
2.0 11.9 113.7 23.7 182.7 162.7 496.6
5.2 44.5 23.4 181.7 112.2 190.0 58.4 147.9 151.3 259.0 551.6 1097.1 902.1 2155.5 0,0 2,0 0.1 11.9 29.3 106.2 5.8 17.3 45.3 174.1 39.3 153.0 119.9 464.5
48
B-variant C-variant. 50% 100% 50% 100%
3.5 13.9 16.9 68.6 170,3 249.1 199.7 253.8 195.4 306.3 1159.2 1646.1 1745.0 2537.7 0.0 0.0 32.1 11.0 45.8 42.6 131.6
0.1 2.2 92.6 18.2 145.8 126.3 385.2
0.0 0.0 60.1 91.9 56.4 628.2 836.6
0.0 0.0 50.5 55.0 47.1 611.6 764.1
0.0 0.0 6.8 3.2 7.8 8.7 26.5
0.0 0.0 6.2 2.1 7.2 8,3 23.8
3.1 13.5 -0.5 -0,5 14.7 66.4 -2.2 -2,2 96.8 175.6 -13.4 -23.0 46.0 100.1 -61.8 -98,7 126.5 237.4 -12.5 -21.8 493.9 980.8 -37.1 -53.7 1864.4 2019.7 -127,4 2155.5 0,0 0.0 24.6 4.6 37.2 32.9 99.4
0,1 2.2 85.1 11.8 137.2 I"16.7 353.0
0.0 0.0 -0.7 -3.2 -0.8 -I.0 -5.7
0,0 0.0 -1.3 -4.3 -1.4 -1.4 -8.4
Beleid zonder subsidii, zichtjaar 2015 Basis Gemiddelde IRV Gasmotor Woning ,-Be]aardenhuis .... Ziekenhuis Kantoor industrie Tu|nder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor industrie ’Tuinder Mutaties in de gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
-I00% 100% - 1% 4% -4% 3%
A-variant 50% 100%
-83% -34% 4% 5% 3% 7%
-100% -100% -100% -32% -9% -3% -11% -10% -8% -2% -11% -7%
-14% -10% 9% 6% 8% 10%
B-variant C-varìant 50% 100% 50% 100%
-100% 100% 5% 5% 3% 7%
-83% -27% 9% 6% 8% 10%
-100% -100% -100% -100% -6% -26% 2% 0% -27% -28% 3% 2%
-20% -100% -15% -58% 0% -3% -9% -8% 1% -2% -4% -6%
-49% -100% -100% -23% -100% -100% 1% -12% -31% -8% -12% -14% 3% - 10% - 15% -3% -11% -11%
17% 66% 6% 1% 7% 4%
86% 90% 10% 2% 12% 7%
0% 0% 6% 1% 7% 4%
17% 73% 10% 2% 12% 7%
0% 0% -5% -2% -23% 0%
0% 0% -25% -4% -24% 0%
0% 68% 5% 1% 6% 4%
80% 85% 9% 3% ] 0% 7%
0% 42% 6% ]% 7% 5%
51% 77% 10% 3% 11% 8%
0% 0% -3% -2% -2% 0%
0% 0% -22% -4% -7% 0%
49
Basis
A-variant 50% 100%
B -variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Potenti~len in MWe Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
0.0 0.0 36.1 71.9 31.7 296.1 435.8
0.0 0.3 89.4 89.8 104.6 490.9 775.1
Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
0.0 0.0 23.7 11,1 34..3 48~8 117.8
0.0 1 .ô 0.2 6.5 61.8 109.2 15.4 22.8 106.6 200.4 1.04,1 175.5 288.1 515.9
0.0 0.0 69.0 15.0 118.6 117.2 319.8
0.2 0.0 1.3 0.0 130.3 21.4 20.9 6.3 233.9 30.7 209.8 , 45.2 596.4 103.6
0.0 0.3 53.3 18.0 72.9 194.9 339.3
1.7 9.9 108.7 50.4 159.9 395.4 725.9
0.0 0.0 54.8 12.1 72.4 219.2 358.5
0.0 0.5 104.2 29.4 144.1 407.3 685.5
0.0 0.0 0.0 0.0 -8.1 -13.8 -31.0 -47.6 -7.5 -13.0 -24.6 -33.2 -71.1 -107.6
0.0 1.6 0.2 6.5 4.3 11.7 72.4 166.2 55.3 126.7 170.4 398.2
0.0 0.0 3.9 84.3 68.4 202.0
0,2 1.3 9.9 199.7 161.1 478.6
0,0 0.0 -4.7 -3.6 -3.6 -~4.2
Mutaties in de potentiëlen Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
5O
1.7 9.9 144.8 122.3 191.6 691.5 1161.7
0.0 0.0 0.0 0.0 0.5 0.0 90.9 140.3 28.0 84;0 101.3 40.9 104.1 175.8 24.2 515.3 703.4 271.5 794.3 1121.3 364.7
0.0 0.0 22.3 24.2 18.7 262.9 328.2 0.0 0.0 19.4 4.3 27.4 44,0 95.1
0,0 0.0 -6.8 -4.7 -22.6
Beleid met subsidie, zichtjaar 2000
Gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Zìekenhuìs Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder ....
Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
-23% - 17% 8% 14% 5% 10%
-6% -2% 16% 16% 15% 16%
8% 12% 2.5% 19% 25% 23%
-9% -4% 15% 56% 14% 16%
-500% -100% -100% -46% -12% -2% -10% -7% - 12% - 1% d8% -9%
-15% -8% 6% -4% 7% -2%
17% 15% 9% 3% 10% 6%
30% 29% 17% 5% 20% 12%
14% 12% 8% 2% 9% 5%
22% 21% 15% 5% 1.7% 11%
-77% -83% -4% -2% -5% 0%
-77% -83% -27% -4% -27% 0%
0% 54% 50% 3% 11% 9%
85% 92% 17% 6% 20% 16%
0% 44% 9% 3% 50% 8%
39% 83% 16% 5% 18% 15%
0% 0% -20% -2% -20% 0%
0% 0% -21% -5% -20% 0%
Mutaties in de gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor industrie Tuinder
51.
C-variant 50% 100%
0% 5% 22% 18% 22% 21%
-100% -100% 4% 12% 0% 10%
-100% -100% -20% 9% -21% 10%
-100% -65% -56% -17% -3% 4% -7% -4% -2% 5% -9% ....3%
-100% -100% -32% -12% -33% -18%
-100% -100% -32% -15% -33% -18% ..... ,
A-variant Basis 50% 100% Potentlë|en in MWe Gasmotor Woning Bejaardenhuis .... Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Mutaties in de potentiëlen Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuìnder Totaal
B-variant C-variant 50% 100% 50% 100%
0.7 9.8 81.0 5.9 25.1 0.0 0.0 3.7 51.2 332~1 33.0 140.3 0.0 0.0 150.8 265.3 263.7 255.9 268.4 126.1 107.7 358.7 428.7 179.5 108,9 291.5 376.9 492.5 147.4 321.6 320.5 304,5 326.1 122.6 103.5 1098.8 1712.6 2100.3 1662.8 2038.4 1043.7 1018,8 1692.8 2737.4 3590.1 2620,9 3226.9 1471.8 1338.8 0.0 0.0 15.9 12.8 18.1 17.2 64.1
0.0 0.2 84.1 25.4 123.1 97.5 330.3
3.6 24.6 223.8 50.8 338.8 338.5 980.1
9.1 47.5 114.6 85.4 174.2 613.8 1044.6
80.2 328.5 112.9 201.0 173.1 1001.5 2155.5
0.0 0.2 68.1 12.6 105.0 80.3 266.3
3.6 24.6 20?.9 38.0 320.7 321.3 916.1
52
0.0 0.0 73.4 22.9 105.0 84.0 285.4
0.1 4.0 191.8 38.8 289.8 262.2 786.8
0.0 0.0 14.4 6.5 16.4 15.4 52.7
0,0 0.0 13.1 4.4 14.9 14,7 47.2
5.2 24.4 -0.7 -0.7 29.3 136.6 °3.7 -3.7 105.1 117.6 -24,7 -43.0 67.3 137.2 -112.0 -182.6 157.1 178.7 -24.9 -44.0 564.0 939.6 -55.1 -80.0 1864.4 2019.7 -221.0 2155.5 0.0 0.0 57.4 ]0.1 86.9 66.8 221.3
0.1 4.0 175.9 25.9 271.7 245.0 722.7
0.0 0.0 -1.5 -6.4 -1.7 -1.8 -11.4
0.0 0.0 -2.8 -8.5 -3.2 -2.4 -16.9
Beleid met subsidie, zichtjaar 2015 Basis Gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Z~ekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
-~00% - 100% 3% 9% 0% 7%
Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
-100% -100% -4% -7% -4% -7%
Mutaties in de gemiddelde IRV Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
A-variant 50% 100%
-83% -32% 10% 11% 8% 11%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
-~’1% -6% 14% 12% 14% 14%
-]00% -100% 10% 10% 8% 11%
-83% -100% -100% -24% - 100% - 100% "15% -2% -23% 12% 7% 5% 13% -24% -25% 15% 6% 6%
-100% -17% -30% -11% 1% 5% -5% -4% 3% 7% -3% ~ 0%
-100% -57% 2% -5% 3% -2%
-48% -100% - 100% -20% -100% -100% 7% -8% -27% -3% -9% 8% -6% - 11% 2% -8% -8%~
17% 68% 7% 1% 8% 4%
89% 94% 11% 3% 13% 7%
0% 0% 7% 1% 8% 5%
17% 76% 11% 3% 13% 8%
0% 0% -5% -2% -24% 0%
0% 0% -26% -5% -25% -1%
0% 70% 6% 1% 7% 5%
83% 89% ] 0% 3% 11% 8%
0% 43% 7% 2% 8% 5%
52% 80% 11% 3% 13% 9%
0% 0% -3% -2% -2% 0%
0% 0% -23% -4% -7% 0%
53
A-variant 50% 100%
Basis Potentiëlen in MWe Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal Brandstofcel Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
....
0.0 0.0 0.0 0.4 77.9 161.4 145.7 178.8 68.6 196.1 512.2 775.4 804.4 1312.1
2.7 18.7 209.8 236.9 284.0 984.6 1736.8
B-variant C-variant 50% 100% 50% 100%
0.0 0.0 0.0 0.8 161.0 199.1 166.4 194.3 192.8 261.8 804.2 983.9 1324.5 1640.0
0.0 0.0 61.1 85.0 52.4 472.2 670.6
0.0 0.0 48.7 51.1 40.1 458.0 598.0
0.0 0.0 2.8 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.3 12.7 0.0 2.3 0.0 0.0 54.7 141.6 229.7 156.5 262.2 49.3 44.7 23.3 32.7 49.3 32.1 45.5 13.5 9.2 79.0 242.7 407.0 266.7 453.2 70.4 62.6 ¯ 98.0 217.7 368.5 245.9 ~439.0 90.6 88.2 254.9 635.1 1069.9 701.2 1202.5 223.8 204.7
Mutaties in de potentiëlen Gasmotor Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
0.0 0,4 83.4 33.1 127.5 263.2 507.7
2.7 18.7 131.9 91.2 215.4 472.5 932.4
0.0 0.0 83.1 20.7 124.2 292.1 520.1
0.0 0.0 0.0 0,8 0,0 0,0 121.2 -16.9 -29.2 48.6 -60.7 -94.6 193.2 -16.2 -28.5 471,8 -40.0 -54.1 835.6 -133.8 -206.4
Brandstofcel Woning Be]aardenhuis Kantoor Industrie Tuinder Totaal
0.0 2.8 0.3 12.7 9.5 26.0 163.7 328.0 119.7 270.5 380.2 815.0
0.0 0.0 8.8 187.7 147.9 446.2
0.2 2.3 22.2 374.2 341.0 947.5
54
0.0 0.0 -9.8 -8.6 -7.3 -31.1
0.0 0.0 -14.1 -16.4 -9.8 -50.2
BIJLAGE 6: RENTABILITEITEN WARMTEPOMPEN Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2000
Gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
-8% -5% -15% -77% -15% -42%
-2% 0% -7% -32% -5% -17%
0% 2% -1% -26% 2% -9%
0% 2% -4% -28% -2% -13%
6% 8% 4% -21% 7% -3%
2% 4% -10% -44% -10% -42%
9% I~% -6% -38% -7% -42%
5% 5% 9% 45% 10% 25%
7% 7% 14% 51% 16% 33%
8% 7% 12% ,49% 13% 29%
14% 13% 20% 56% 22% 39%
9% 9% 5% 33% 4% 0%
17% 16% 9% 39% 8% 0%
6% 8% 1% -24% 3% -7%
5% 7% 3% -22% 6% -5%
10% 15% 12% 17% 5% 1 1% -21%-16% 7% 14% -3% 4%
11% 13% 0% -23% 1% -13%
17% 19% 3% -20% 3% -13%
10% 14% 5% 4% 5% 6%
9% 13% 7% 5% 8% 9%
15% 19% 4% 4% 3% 0%
21% 25% 7% 8% 5% 0%
Mutaties in de gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
C-variant 50% 100%
Beleid zonder subsidie, zi¢htjaar 2015 Gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis .... Kantoor Industrie Tuinder
Mutaties in de gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuls Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder
4% 6% -4% -27% -2% -13%
55
14% 18% 8% 7% 9% 10%
19% 23% 15% 1 1% 17% 17 %
Beleid met subsidie, zichtjaar 2000
Gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuìs Ziekenhuis Kantoor industrie Tuinder
Basis
A-variant 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
-3% 0% -12% -’/6% -11% -39%
3% 6% -2% -29% 0% -13%
5% 8% 4% -23% 7% -4%
6% 8% 1% -26% 4% -8%
13% 15% 11% -18% 14% 2%
8% 10% -6% -42% -6% -39%
6% 8% 6% 8% 10% 16% 47% 53% 11% 18% 26% 35%
9% 8% 13% 51% 15% 31%
16% 11% 19% 16% 10% 19% 22% 6% 11% 58% 35% 40% 25% ..... 5%’ 8% ....... 42% 0% 0%
Mutaties in de gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor , Industrie Tuinder
16% 19% -1% -36% -3% -39%
Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2015 Gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tuinder ........
Mutaties’in de gemiddelde IRV Warmtepomp Woning Bejaardenhuis Ziekenhuis Kantoor Industrie Tu’~nder
10% 13% 2% -25% 3% -9%
13% 15% 7% -20% 9% -2%
12% 14% 9% -19% 12% 1%
17% 19% 11% -17% 14% 2%
23% 26% 19% -13% 23% 10%
19% 21% 6% -20% 6% -9%
-2% 29% 9% -16% 9% -9%
23% 28% 8% 4% 13% 7%
22% 27% 11% 5% 15% 10%
27% 32% 12% 7% 17% 11%
34% 38% 20% 12% 26% 19%
29% 34% 7% 5% 10% 0%
9% 41% 11% 8% 12% 0%
56
BIJLAGE 7: RENTABILITEITEN DUURZAME OPTIES Windturbines nutsbeheer Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2000 Basis
A-variant 50°4 100%
B-variant 50% 100%
16 m/2000 25 m! 2000 35 m! 2000
10To 6% 6%
18O4 12% 13O4
24% 17% 18O4
19% 13% 13%
26% 19% 20%
5o m! 2000
4%
10%
15%
11%
16%
20% 13% 14% 11%
22% 16% 17% 14%
22% 15% 16% 13%
30% 22% 23% 19%
20% 13% 14% 14%
26% 19% 20% 19%
21% 14% 15% 14%
29% 21% 22% 21%
22% 15% 16% 13%
25% 18% 19% 15%
24% 17% 18% 15%
32% 24% 25% 21%
Beleid zonder subsidies, zichtjaar 2015 ,16m/2015 25m/2015 35m/2015 50rn/2015
14% 9% 10% 7%
Beleid met subsidies, zich~aar 2000 ~6m/2000 25m/2000 35m/2000 50rrg2000
12% 7% 8% 7%
Beleid met subsidies, zich~aar 2015 16m/2015 25m/2015 35m/2015 50m/2015
16% 11% 11% 9%
57
Zonneboilers particulier beheer Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2000 A-variant Basis 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming Woningen ! Meergezinswoningen -8% Bejaardenhuis -8% Ziekenhuis -2% Hotels -3% Campings ! Zwembaden 6% Agrarische sector 9%
! -6% -6% 1% - 1% -8% 9% 13%
! -.5% -5% 2% ! -7% 10% 14%
! -5% -5% 2% ! -7% 10% 15%
-9% -2% -2% 5% 3% -5% 15% 19%
! -4% -4% 3% 1% -6% 12% 16%
-7% -1% - 1% 7% 5% -3% 17% 22%
Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen -5% Meergezinswoningen 2% t~e]aardenhuis 2% Ziekenhuis 11% Hotels 9% Campings 4% Zwembaden 23% Agrarische sector 29%
~2% 5% 5% 15% 12% 7% 29% 36%
-0% 8% 7% ] 8% 16% ]0% 34% 42%
-2% 5% 5% 16% 13% 8% 30% 37%
~ 9% 8% 20% 17 % 11% 36% 45%
! 8% 8% 20% 17 % 11% 36% 45%
5% 14% 14% 28% 24% 17% 48% 60%
Mutaties in de gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t,b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaardenhuis Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agradsche sector
* 2% 2% 2% 2% * 3% 4%
* 3% 3% 3% 3% * 4% 5%
* 3% 3% 4% 3% ’~ 5% 5%
* 6% 6% 7% 6% * 9% 10%
* 4% 4% 5% 4% ’~ 6~ 7%
* 7% 7% 8% 8% * 1 l% 13%
Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaar denhu’~s Ziekenhuis Zwernbaden Campings Zwembaden Agrarische sector
2% 3% 3% 4% 4% 3% 6% 7%
4% 5% 5% 7% 7% 6% 11% 13%
3% 3% 3% 4% 4% 4% 7% 8%
5% 6% 6% 9% 8% 7% 13% 16%
5% 6% 6% 9% 8% 7% 13~ 16%
9% 12% 12% 17% ] 5% 13% 25% 31%
58
Beleid met subsidie, zich~aar 2000 A-vadant Basis 50% 100% Gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming Woningen I Meergezinswonin9en, -3% Bejaardenhuis -3% Ziekenhuis 4% Hotels 0% Campings -6% Zwembaden 11% Agrarische sector 17%
B-vahant C-va~ant 50% 100% 50% 100%
-8% -0% -0% 7% 3% -4% 15% 22%
-8% 1% 1% 8% 4% -3% 16% 24%
-7% 1% 1% 8% 4% -3% 17% 24%
-5% 4% 4% 12% 7% 0% 22% 31%
* 14% 14% 25% 18% 14% 40% 55%
17% 17% 30% 22% 18% 47% 64%
14% 19% 14% 18% 26% 32% 19% 23% 15% 19% 41% 50% 56% 68%
-7% 2% 2% 9% 5% -2% 18% 26%
6% 6% 14% 9% 1% 25% 34%
18% 18% 32% 23% 19% 50% 68%
26% 26% 43% 32% 27% 67% 90%
Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaardenhuis ’ Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agrarische sector
* 10% 10% 20% 14% 11% 33% 45%
Mutaties in de gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming ..... Woningen 8% 8% Meergezinswoningen 3% 4% Bejaardenhuis 3% 4% Ziekenhuis 3% 4% Hotels 3% 4% Campings 2% 3% Zwembaden 4% 5% Agrarische sector 5% 7% Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen 3% Meergezinswoningen 4% Bejaardenhuis 4% Ziekenhuis 5% Hotels 4% Campings 4% Zwembaden 8% Agrarìsche sector 10%
59
5% 7% 7% 10% 8% 7% 14% 19%
7% 4% 4% 4% 4% 3% 6% 7%
5% 7% 7% 8% 7% 6% 11% 14%
7% 5% 5% 6% 5% 4% 7% 9%
3% 9% 9% 10% 9% 8% I4% 17%
3% 4% 4% 6% 5% 4% 9% 11%
6% 9% 9% 12% 10% 9% 17% 23%
6% 9% 9% 12% 10% 9% 17% 23%
11% 16% 16% 23% 18% 16% 34% 46%
Beleid zonder subsidie, zichtjaar 2015 A-variant Basis 50% 100% Gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming Woningen -9% Meergezinswoningen -3% Bejaardenhuis -3% Ziekenhuis 4% Hotels 2% Campings -5% Zwembaden 13% Agrarische sector 18% Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen -4% Meergezinswoningen 3% Bejaardenhuis 3% Ziekenhuis 12% Hotels 10% Campings 5%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
-9% -3% -3% 5% 3% -5% 14% 19%
-9% -3% -3% 5% 3% -5% 14% 19%
-7% -1% -1% 7% 5% -3% 17% 22%
-5% 1% 1% 10% 8% -1% 21% 27%
-7% -0% -0% 8% 6% -3% 18% 24%
-4% 2% 2% 11% 9% -0% 23% 29%
-2% 5% 5% 15% 17% 7%
-1% 6% 6% 17% 14% 9%
-2% 6% 6% 17% 14% 8%
1% 9% 9% 21% 18% 12%
1% 10% 9% 21% 18% 12%
6% 15% 15% 30% 26% 18%
Zwembaden
25%
Agrarische sector
29%
32%
31%
2,8%
31%
38%
52%
37%
40%
39%
47%
48%
64%
Mutaties in de gemidde]de IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaardenhuis Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agrarische sector
0% 0% 0% 1% 1% 0% 1% 1%
0% 0% 0% 1% 1% 0% 1% 1%
2% 2% 2% 3% 3% 2% 4% 5%
4% 5% 5% 6% 5% 4% 8% 9%
3% 3% 3% 4% 3% 3% 5% 6%
10% 12%
Met een elektrisch apparaat t,b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaardenhuis Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agrarische sector
2% 3% 2% 3% 7% 2% 4% 6%
3% 3% 3% 5% 4% 4% 7% 9%
3% 3% 3% 4% 4% 3% 6% 8%
5% 6% 6% 9% 8% 7% 13% 16%
5% 7% 7% 9% 8% 7% 14% 17%
10% 12% 12% 17% 16% 13% 27% 33%
6O
6% 6% 7% 7%
’3eleid met subsidie, zichtjaar 2015 A-variant Basis 50% 100%
B-variant 50% 100%
C-variant 50% 100%
Gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Be]aardenhuis Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agraïsche sector
-6% 3% 3% 11% 6% -1% 20% 28%
Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen 1% Meergezinswoningen 11% Bejaardenhuis 11% Ziekenhuis 21% Hotels 15% Campings 12% Zwembaden 35% . ,grarische sector 48%
-5% 4% 4% 12% 7% -0% 22% 30%
-5% 4% 4% 11% 7% -0% 21% 30%
-3% 6% 6% 14% 9% 2% 25% 35%
-1% 9% 9% 18% 12% 4% 30% 41%
-2% 7% 7% 15% 10% 2% 27% 37%
0% 10% 10% 20% 14% 5% 33% 45%
3% 14% 14% 25% 18% 15% 41% 55%
4% 16% 15% 28%: 20% 16% 44% 60%
4% 15% 15% 27%i 20% 16% 43% 59%
7% 7% 20% 20% 20% 20% 33%34% 25% 25% 21% 21% 53% 53% 71% 72%
12% 28% 28% 46% 35% 29% 71% 96%
3% 3% 3% 4% 3% 3% 5% 7%
5% 6% 6% 7% 6% 5% 10% 13%
3% 4% 4% 5% 4% 3% 6% 8%
6% 7% 7% 9% 8% 6% 13% 16%
3% 4% 4% 6% 5% 4% 8% 11%
6% 9% 9% 12% 10% 9% 18% 23%
6% 9% 9% 12% 10% 9% 18% 24%
12% 17% 17% 24% 19% !7% 36% 49%
Mutaties in de gemiddelde IRV Met een gasgestookt apparaat t.b.v, naverwarming. ....... Woningen 1% 1% Meergezinswoningen 1% 1% Bejaardenhuis 1% 1% Ziekenhuis 1% 1% Hotels 1% 1% Campings 1% 1% Zwembaden 2% 1% - Agrarische sector 2% 1% Met een elektrisch apparaat t.b.v, naverwarming Woningen Meergezinswoningen Bejaardenhuis Ziekenhuis Hotels Campings Zwembaden Agrarische sector
2% 3% 3% 4% 3% 3% 6% 7%
61
3% 5% 4% 6% 5% 5% 9% 12%