4 ‘En?’ vroeg mama. ‘Was het leuk op school?’ Liv plofte op een stoel neer. ‘Ik sterf van de honger,’ zei ze. ‘Wat zijn die zwarte spikkeltjes in het brood?’ ‘Olijven. Ik vond het recept op het internet; heb het maar meteen uitgeprobeerd. Hoe vind je het?’ Liv haalde de schouders op. ‘Gaat wel,’ zei ze. Even was het stil. Buiten dreunde een vrachtwagen voorbij. De zon maakte streepjes op de keukenvloer. ‘Fie had een heel pak boterkoekjes bij,’ zei Liv. ‘Gallettes de Bretagne, van haar Franse tante. Om het schooljaar zoet in te zetten. Phoe!’ Ze deed haar mond wagenwijd open en stopte er een hele broodkorst in één keer in. Mama zei niets. ‘Overmorgen moet ik prikken,’ zei Liv. ‘Fiederie, fiederel, weer een gaatje in mijn vel.’ Ze trok een gezicht en haalde toen nog eens de schouders op. ‘Ik eet toch maar lekker olijvenbrood,’ zei ze. ‘Flinke meid,’ zei mama. ‘Hier!’ De zoen nestelde zich in haar krullen. ’s Avonds in bed kwamen toch de tranen. Ze was zo blij geweest om na de vakantie Ellen en Fie weer te zien. ‘Oeps, helemaal vergeten!’ had Fie uitgeroepen, toen ze de koek13
jes opdiepte. ‘Sorry, Liv.’ Ze had het vrolijk weggewuifd, ze kon best zonder koekje. Maar een echte vriendin vergeet zoiets toch niet? piekerde ze nu. Zulke dingen zou ik niet vergeten. Nooit. Mario slenterde naar huis. Misschien valt het in deze school wel mee, dacht hij. De klassenleraar leek hem niet te beroerd. Meneer Molens, nee, Smode… Verdikke, hoe heette de man ook al weer? Molders, zo was het. Er waren een Kevin, Arne, Jef en Vincent. Nog iemand met een dikke bos kroeshaar en de jongen naast het raam met een bril. En o, die kleine met de knalrode boekentas. En een hoop giecheltrutten natuurlijk. Samen waren het er negentien. Een auto draaide net voor zijn voeten de straat in en toeterde. Hij schrok even op, en liep toen weer verder, in gedachten verzonken. Best een mooi gedicht was dat in de les Nederlands. ‘Ik timmer woorden aan elkaar, tot iets dat af en toe blijft drijven …’ Hij mompelde het voor zich uit. De jongen op de bank naast de zijne had een gezicht getrokken en stilletjes geschampt: ‘O jee, man, verzuip dan toch als je niet kunt drijven.’ Hij had gedaan of hij het niet gehoord had. Ik timmer woorden aan elkaar. Het ritme voelde goed. Daar kon hij op stappen. ‘Mensen praten soms te veel,’ had de leraar gezegd. ‘Al de onzin 14
die ze vertellen, zijn woorden die niet blijven drijven.’ Daar was hij het helemaal mee eens. Nou ja, het ging natuurlijk ook over de liefde. Aan het einde kwam er iets van beminnen. Hij begreep het niet helemaal. Kribbig schopte hij een steen voor zich uit. Bijna thuis zag hij de hoge bruine wagen van Fred staan. Zijn boekentas werd opeens loodzwaar. Stomme, slome Fred. Blaaskaak. Kikker. Zijn moeder zou weer poeslief zijn, belachelijk druk doen. Hij kon er niet tegen. Hij slofte de trap op naar de tweede verdieping. Als hij voorzichtig was met de deur, hoorden ze hem misschien niet. Maar zijn boekentas schoof weg van onder zijn arm, bonsde op de vloer. ‘Dat zal Mario zijn,’ klonk het vanuit de keuken. ‘Fred is er, schat! Kom even dag zeggen.’ Mario ging naar zijn kamer, smeet zijn boekentas in een hoek. Voor de spiegel stak hij zijn tong uit. ‘Waar blijf je?’ Het klonk ongeduldig. ‘Dag Fred.’ Hij keek langs de man heen, ving toch een glimp op van het kale, rode hoofd, de brede pols met gouden armband. Er hing een wolk aftershave om hem heen. ‘Ha, knul. Je bent weer gegroeid, zie ik.’ Een zware hand landde op zijn schouder. De armband wiebelde. ‘Zeg eens, je woont hier prachtig. Chic, hoor!’ Zijn moeder blonk van instemming. ‘Ja, Fred,’ zei hij koel en hij keek zijn moeder aan. ‘Wat eten we?’ ‘Goh, daar heb je meneertje vrolijk weer,’ zei zijn moeder. ‘Kun 15
je niet gewoon gezellig doen? Ik ben blij dat Fred ons komt opzoeken. Je kunt best even wachten met eten. Ik kan niet alles tegelijk.’ Ze rinkelde met de kopjes. ‘Het stinkt hier erger dan bij de kapper,’ zei Mario. Hij keek onder zijn wimpers door naar Fred. Die vertrok geen spier. ‘Wat een onzin,’ beet zijn moeder. Haar wangen kleurden hoogrood. ‘Je doet stomvervelend.’ ‘Onzin, hm. Jammer, mijn woorden blijven dus niet drijven,’ zei Mario. Hij zag hoe Fred vanuit zijn ooghoeken naar hem keek. ‘Waar haal je dat nu weer vandaan? Weet je, Mario, ik luister gewoon niet meer naar je. Fred en ik drinken gezellig een aperitiefje, niet schat?’ Zijn moeder probeerde een brede lach naar de man tegenover haar. ‘Ik stap maar eens op,’ zei Fred. ‘Ik moet nog langs de garage. Ik zie je volgende week wel. Saluut, knul.’ Mario hief zijn hand. ‘Je kunt toch best een hapje mee-eten,’ probeerde zijn moeder nog, terwijl ze achter Fred aan naar de gang liep. Mario haalde het brood en de bordjes uit de kast. De gangdeur sloeg dicht. ‘Heb je nu je zin?’ Dat was zijn moeder weer. ‘Ik zit hier de hele dag alleen in een dorp waar ik niemand ken en dan jaagt mijn zoon de mensen weg! Je bent echt een plezier om in huis te hebben.’ Ze snoot haar neus, veegde snel een traan weg. Mario zei niets. Zijn hart klopte hem in de keel. Gek was dat. ‘Ik wilde nog wel pannenkoeken bakken,’ ging zijn moeder ver16
der. ‘Maar je vindt het duidelijk niet prettig samen met mij. Zo vader, zo zoon! Eet je boterhammetje maar in je eentje.’ Driftig beende ze de keuken uit. Hij staarde naar het sneetje brood op zijn bord, schoof het heen en weer over de tafel. Honger had hij niet meer. ‘Ik timmer,’ begon hij. Maar hij herinnerde zich niet hoe het verderging. Zijn hoofd was plots net zo leeg als zijn maag.
17
5 ‘Oké, jongens, zo kan het wel weer.’ De leraar geschiedenis klapte in de handen. ‘Robbe, vertel jij me maar eens hoe het verderging na het jaar achthonderd drieënveertig.’ Robbe deed of hij diep nadacht. ‘Ik heb werkelijk geen idee, meneer,’ zei hij toen. De klas lachte. ‘Juist,’ zei de leraar. ‘Jij, Tarik?’ ‘Euh … Ze verdeelden iets, denk ik.’ ‘Jaja,’ zei de leraar kregelig. ‘Iets. Wat denk je? Een zak aardappelen? Een kar goudstukken?’ Weer gelach. Tarik keek verontwaardigd. ‘Mario?’ ‘Het rijk werd verdeeld onder de drie zonen van de koning,’ zei Mario. ‘Aha!’ zei de leraar. ‘Toch iemand die zijn hersens weet te gebruiken. Goed zo, Mario.’ ‘Wow,’ zei Carla. Ze draaide zich om en lachte naar hem. ‘Goed zo, Mario,’ teemde Jef achter hem. ‘Flinke jongen.’ Mario voelde zich opgelaten. Wat een oenen, dacht hij. Hij keek nukkig voor zich uit. ‘Ik denk dat Carla je wel ziet zitten,’ zei Vincent een poos later op het schoolplein. ‘Ze valt op knappe koppen.’ Mario haalde de schouders op. ‘Doe niet zo idioot,’ zei hij. ‘Ik ken hier niemand.’ 19
‘Wat heeft dat ermee te maken? Daar hoef je niet zo nijdig om te doen. Ik kende hier vorig jaar ook niemand. Dat wordt vanzelf anders.’ Ze liepen naar de toiletten. ‘Alleen haar ken ik een beetje.’ Mario gebaarde met zijn hoofd naar een paar meisjes die druk stonden te overleggen. ‘Ze woont tegenover ons.’ ‘Bedoel je die blonde? Dat is Liv. Je pikt er meteen de raarste uit.’ ‘Hoezo, raar?’ ‘Tja, precies weet ik het ook niet,’ zei Vincent, ‘maar ze mag alleen maar sla en appels eten, anders wordt ze gek. Of zoiets,’ vervolgde hij, toen Mario hem ongelovig aanstaarde. ‘Man, man, wat is dat nu weer voor onzin?’ beet Mario. ‘Sla en appels, anders wordt ze gek.’ Hij draaide met zijn ogen. Timmer aan je woorden, sukkel, dacht hij. Boos klapte hij de deur van de wc achter zich dicht. Toen hij na de bel terug naar de klas liep, stak hij nonchalant een hand op in haar richting. Ze keek hem verwonderd aan. Hij voelde zijn wangen kleuren en draaide zich meteen om. ‘Liv, zag je dat? Hij stak zijn hand op!’ toeterde Fie. ‘Was dat naar jou?’ Liv haalde de schouders op. ‘Hoe moet ik dat nu weten?’ De anderen keken haar lacherig en verbaasd aan. ‘Misschien was het wel naar jou, Fie,’ zei Ellen. ‘Of naar ons alle20
maal. Om te zien wie er als eerste toehapt.’ Ze trok haar neus op. ‘Hij is best slim,’ zei Carla. ‘Daarstraks in de geschiedenisles kon hij meteen antwoorden.’ ‘Pfft, het zou wat,’ zei Ellen. ‘Kom op, Fie, we moesten al lang binnen zijn!’ Ze stak haar arm door die van Fie en trok haar mee. De anderen holden hen achterna. Zwaaide hij naar mij? dacht Liv. Waarom zou hij? Misschien zwaaide hij helemaal niet, deed hij per ongeluk wat met zijn hand. Er trilde iets in haar knieën. Het was niet voor haar bedoeld. Nee, natuurlijk niet. Met het hoofd naar beneden liep ze de klas in. Misschien toch wel.
21