Een onderzoek naar de verkiezingsresultaten van vier regionale politieke partijen.
W. van der Velde F. Montagne E. Hoekstra C uraçaostrjitte 143 D 8931 CS Ljouwert Wi l le
[email protected] Opdrachtg ever: OSF november 2012
Inleiding Dit onderzoeksrapport is gemaakt in opdracht van de Onafhankelijke SenaatsFractie (OSF). Het onderzoek brengt de verkiezingsresultaten van de volgende vier bij de OSF aangesloten politieke partijen in beeld: de Onafhankelijke Partij Drenthe, de Partij voor het Noorden, de Ouderenpartij Noord-Holland en de Partij voor Zeeland. Het gaat om de verkiezingsresultaten van de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 2 maart 2011. De uitslagen van die verkiezingen zijn tevens de basis van dit onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om de verkiezingsresultaten helder op een rij te krijgen en de verschillende partijen met elkaar te vergelijken. De OSF krijgt op die manier ook wat meer zicht op de succes- of faalfactoren van de vier partijen. De centrale gedachte hierachter is om de diverse regionale partijen die aangesloten zijn bij de OSF in de verschillende provincies sterker te maken. Inzicht in verkiezingsresultaten door middel van dit soort onderzoek kan daarbij helpen. De onderzoeken hebben alle vier een geografische invalshoek. Waar doen partijen het goed en waar niet? Het zoeken naar antwoorden op deze eenvoudige geografische vraag levert vaak een heleboel informatie over een politieke partij op. Er is geen onderzoek gedaan naar het inhoudelijke functioneren van de vier verschillende partijen. Persoonlijke kwesties en politieke keuzes komen niet aan de orde. Ook is niet gekeken naar de manier waarop en hoe de partijen georganiseerd zijn, hoe zij met leden omgaan en of er afdelingen zijn. Voor dit alles is het onderzoek te beperkt. Een voordeel van een onderzoek dat alleen maar gebaseerd is op cijfers en percentages is het neutrale en rationele karakter ervan. De onderzoeksmethode is dan voor elke partij hetzelfde en partijen kunnen op die manier met elkaar worden vergeleken. De vier partijen in dit onderzoek halen bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten maar bescheiden resultaten. Veelal blijven de percentages per gemeente onder de vijf procent steken. Men moet zich echter realiseren dat het provinciale niveau het moeilijkste niveau is om zich als lokale of regionale politieke partij te profileren. Op het landelijke en gemeentelijk niveau is dat veel eenvoudiger. Omdat de onderzochte partijen maar klein zijn draaien ze vaak voor een groot deel op vrijwilligers. Toch slagen zij er telkens weer in om een politiek programma te schrijven, campagne te voeren en mee te doen aan de verkiezingen. Dit is op zich al een prestatie van formaat. Verder willen wij nog opmerken dat wij ons heel goed realiseren dat de adviezen die hier en daar gegeven worden, vanachter een bureau zijn geschreven. Het is echter veel moeilijker om die in de praktijk toe te passen of uit te voeren. Drie onderzoeken zijn door ondergetekende geschreven: de OPD, de PvhN en de PvZ. Het onderzoek naar de OPNH in Noord-Holland is geschreven door een sociaal geograaf uit NoordHolland, Frank Montagne. Verder zijn de kwalitatieve analyses van de verkiezingsprogramma’s van de OPD en de PvhN geschreven door Eric Hoekstra, een taalkundige uit Leeuwarden. Mijn collega-onderzoekers en ik wensen de lezer veel plezier en danken de OSF hartelijk voor de onderzoeksopdracht ! Willem van der Velde sociaal geograaf 1
Inhoud Inleiding
1
Een korte uitleg van de statistische maat correlatie.
3
Hoofdstuk 1. De Onafhankelijke Partij Drenthe .
4
Hoofdstuk 2. De Partij voor het Noorden.
16
Hoofdstuk 3. De Ouderenpartij Noord-Holland.
32
Hoofdstuk 4. De Partij voor Zeeland.
48
2
Een korte uitleg van de statistische maat correlatie. In dit onderzoek wordt vaak gesproken over een statistische samehangsmaat namelijk over correlaties. In het kort wordt hierna uitgelegd wat dat precies is. Een correlatie is een maat, een cijfer waarmee wordt aangegeven in hoeverre er een verband bestaat tussen twee verschijnselen. Er wordt ook wel gesproken over samenhang of dat er een relatie bestaat tussen twee verschijnselen. Een voorbeeld is opleiding en inkomen. Hoe hoger de opleiding, hoe hoger het inkomen van mensen vaak is. Dit noemen we een positief verband want beide verschijnselen gaan dezelfde kant op. Hoger van dit, geeft hoger van dat. Bij een negatief verband daarentegen gaat het ene verschijnsel omhoog maar het andere omlaag. Een mooi voorbeeld: hoe groter de afstand van de woonplaats naar de zee, hoe minder vaak men in de zee zwemt. Er is hier een negatief verband tussen het aantal kilometers en de zwemfrequentie. Verbanden kunnen sterk of zwak zijn. De sterkte van dit soort verbanden wordt uitgedrukt met de letter R. Dit is de productmomentcorrelatiecoëfficiënt van Pearson. Karl Pearson (1857 – 1936), een Britse statisticus heeft deze maat geïntroduceerd. De maximale waarde van een positief verband is 1. De maximale waarde van een negatief verband is min 1. Als een positief verband dus vrij sterk is zal dat worden uitgedrukt als bijvoorbeeld R = 0,650 of een negatief verband dat vrij zwak is als bijvoorbeeld R = - 0,150 Het statistisch analyseprogramma SPSS waarmee we correlaties berekenen geeft bij elk verband ook aan of het gevonden verband wel of niet significant is. Als een verband significant is betekent dit dat het verband “echt” is, of “waar” is. Een gevonden verband dat niet significant is berust mogelijk op toeval en wordt in onderzoek daarom genegeerd. In dit onderzoek kijken we in principe ook alleen naar significante verbanden. De significantie wordt ook uitgedrukt in cijfers. Het moet zo laag mogelijk zijn. Een significantie van nul is het beste want het betekent dat de onbetrouwbaarheid van het gevonden verband heel laag is. In dit onderzoek gaat het meestal om het opsporen van verbanden tussen de percentages van politieke partijen per gemeente. Als we bijvoorbeeld (zie afbeelding hieronder) de correlatie berekenen tussen de percentages per gemeente van de VVD en die van D66, zien we dat R = 0, 790 is, met een significantie van 0,000. Dit betekent het volgende: dit is een sterk positief verband want 0,790 is een hoog getal, het is bijna 1. Daarnaast staat er geen minteken voor en dus is het een positief verband. Dit wil dus zeggen, hoe hoger de percentages van de VVD in de gemeente, hoe hoger ook de percentages van D66 in de gemeente. Het gevonden verband is bovendien “echt waar” en is geen toeval want de significantie is 0,000. De kans dat het gevonden verband toeval is, is nul.
3
Hoofdstuk 1. De Onafhankelijke Partij Drenthe (OPD). Inleiding In dit eerste hoofdstuk zal de Onafhankelijke Partij Drenthe worden geanalyseerd. Deze partij bestaat sinds 1991 en doet vanaf dat jaar mee aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten in Drenthe. In deze analyse concentreren we ons op de verkiezingsuitslagen die de partij haalde met de laatste verkiezingen voor de Provinciale Staten in Drenthe op 2 maart 2011. Omdat de partij al vrij lang bestaat nodigt dat ook uit om af en toe even naar eerdere verkiezingsuitslagen te kijken. Zo kan worden vastgesteld of er wel of niet progressie in de uitslagen zit. In 2011 was het verkiezingsresultaat maar heel mager voor de OPD. Dat bemoeilijkt een analyse zoals deze waar vooral naar de cijfers wordt gekeken. Kleine uitslagen worden vaak sterk door lokale kwesties of lokale personen bepaald. Het is dan lastig om te bepalen welke structurele zaken de partij wel of juist niet succesvol maken. Deze analyse van de OPD bestaat uit de volgende onderdelen. -
Inleiding De algemene verkiezingsresultaten van 2 maart 2011 en de opkomst. De verkiezingsresultaten van de OPD, per gemeente. Een klein historisch overzicht en een opsomming van andere Drentse partijen. Een geografische en statistische analyse van de verkiezingsresultaten. Een kwalitatieve analyse van het verkiezingsprogramma van de OPD. Conclusie en advies.
Algemene uitslag PS 2011. De algemene uitslag van de Statenverkiezingen in Drenthe staat in tabel 1. De PvdA is de grootste partij in de Drentse Provinciale Staten. Het verschil met de tweede partij, de VVD is bijna acht procent, een vrij groot verschil. Het CDA volgt op nummer drie met bijna vijftien procent van de stemmen. Na deze grote drie volgen vijf partijen die allemaal tussen de vijf en tien procent van de stemmen halen. De PVV en de SP zitten tegen de tien procent aan maar D66, de Christen Unie en GroenLinks blijven rond de vijf, zes procent zitten. Toch hebben elk van deze laatste drie partijen genoeg stemmen om elk twee zetels in de Staten te bezetten. Tabel 1. Uitslag verkiezingen Provinciale Staten van Drenthe 2011 Partij Percentage Zetels PvdA 26,51 12 VVD 18,97 9 CDA 14,60 6 PVV 9,84 4 SP 9,71 4 D66 6,22 2 Christen Unie 5,32 2 GroenLinks 5,27 2 50PLUS 1,80 0 Onafhankelijke Partij 1,10 0 Drenthe SGP 0,52 0 4
Solidara 0,12 0 Dat geldt niet voor de vier kleinste partijen die aan de verkiezingen meededen. De 50PLUS partij, de Onafhankelijke Partij Drenthe, de SGP en Solidara haalden geen van allen voldoende stemmen voor tenminste een zetel. Solidara, de partij met het minste aantal stemmen scoorde net iets meer dan een tiende van een procent. In heel Drenthe stemden maar 277 mensen op deze partij. De Onafhankelijke Partij Drenthe (hierna telkens als OPD afgekort) haalde 1,10 procent van de stemmen binnen. Dit is het slechtste resultaat dat de partij ooit gehaald heeft. De grootste drie partijen van Drenthe de PvdA, VVD en het CDA hebben bijna tweederde van het totaal aantal zetels in de Drentse Staten (27 van de 41). Wat dat betreft laat het Drentse stemgedrag een traditioneel beeld zien met een ruime meerderheid in het politieke midden. De bewering dat het stemgedrag van mensen steeds meer naar de flanken verschuift is in ieder geval in 2011 in Drenthe niet het geval. Aan de algemene uitslag is verder opmerkelijk het verkiezingsresultaat van de PVV, van nul naar vier zetels. Bijna tien procent van de stemgerechtigden stemde op deze nieuwe partij. Als laatste valt op het ontbreken van de Partij voor het noorden. Kennelijk heeft de partij in Drenthe niet meer voldoende leden of aanhang om aan deze verkiezingen mee te doen. In 2007 deed deze partij nog wel mee in Drenthe. De opkomst. Het opkomstpercentage in Drenthe was bijna zestig procent. In de provincie Utrecht werd het hoogste opkomstpercentage gehaald: 61,99 procent. Het Drentse opkomstpercentage zit eigenlijk altijd ruim boven het landelijke gemiddelde. Als we naar de opkomstpercentages van de laatste vier verkiezingen kijken, is 2011 het jaar met het hoogste opkomstpercentage. Zie tabel 2. In heel Nederland stemde in 2011 ongeveer twintig procent meer dan in voorgaande jaren. Dat is fors hoger. Ook in Drenthe werd in 2011 het hoogste opkomstpercentage gehaald van de laatste vier verkiezingen voor de Provinciale Staten. Het hoge opkomstpercentage is mede te verklaren door de ruime aandacht van de landelijke media en politiek vanwege de vraag of het kabinet Rutte wel of niet (indirect) een meerderheid in de Eerste Kamer zou halen. Dit hoge opkomstpercentage is in negatieve zin van invloed geweest op de verkiezingsresultaten van alle regionale partijen in Nederland, ook op die van de OPD. Tabel 2. Opkomstpercentages per verkiezingsjaar in Drenthe en Nederland. verkiezingsjaar 1999 2003 2007 2011
Drenthe 52,19% 56,14% 51,16% 58,66%
Nederland 45,64 % 47,62 % 46,40 % 55,97 %
De verkiezingsresultaten van de Onafhankelijke Partij Drenthe (OPD) per gemeente. In tabel 3 staan de uitslagen van de ODP per gemeente in 2011 en 2007. Zoals al eerder opgemerkt is de OPD een van de vier kleinste partijen die aan de verkiezingen meededen en dus zijn de percentages ook klein. Het hoogste percentage dat behaald werd was in de gemeente Midden-Drenthe (2,56 procent). Ook in de gemeente Westerveld doet de ODP het relatief goed. 5
Het laagste percentage werd in de gemeente Hoogeveen gehaald (0,64 procent). Ook in de gemeenten Meppel en Emmen zijn vergelijkbare lage percentages te zien. Gemiddeld haalde de OPD 1,10 procent van de stemmen. Dit was niet voldoende voor tenminste een zetel. Ten opzichte van 2007 is het verkiezingsresultaat de ODP gedaald want toen werd 1,39 procent van de stemmen gehaald. In tabel 3 staan ook de uitslagen van 2007 per gemeente. In 2007 waren de gemeenten Midden-Drenthe en Westerveld net als in 2011 de beste gemeenten voor de OPD. Hoewel de OPD in 2011 ten opzicht van 2007 verloren heeft zijn er toch twee gemeenten waar de OPD wist te winnen: Tynaarlo en Borger-Odoorn. Tynaarlo is in 2011 zelfs de grootste stijger. De gemeente ging van de laagste plaats in 2007 naar de zevende plaats in 2011. Illustratief echter voor het mindere resultaat van de OPD in bijna de hele provincie Drenthe is het aantal gemeenten dat onder de een procent is gezakt. In 2007 waren er maar twee gemeenten waar de OPD minder dan een procent haalde. In 2011 haalde de OPD in de helft van alle Drentse gemeenten minder dan een procent. Tabel 3. Uitslag OPD PS 2011 en PS 2007, van hoge naar lage percentages, per gemeente. 2011 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Midden-Drenthe Westerveld Aa en Hunze De Wolden Noordenveld Borger-Odoorn Tynaarlo Coevorden Assen Emmen Meppel Hoogeveen
% 2,56 1,46 1,30 1,28 1,22 1,19 0,99 0,93 0,92 0,89 0,77 0,64
2007 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Midden-Drenthe Westerveld De Wolden Noordenveld Aa en Hunze Coevorden Meppel Assen Borger-Odoorn Hoogeveen Emmen Tynaarlo
% 2,70 2,15 1,99 1,91 1,53 1,42 1,23 1,17 1,14 1,08 0,90 0,87
Een klein historisch overzicht en de andere Drentse partijen. De OPD bestaat al meer dan twintig jaar en doet als sinds 1991 mee met de Statenverkiezingen. Daarmee is de OPD op provinciaal niveau de oudste lokale politieke partij van Drenthe. Sinds 1991 zijn er zes keer verkiezingen geweest voor de Drentse Staten. De uitslagen van die zes verkiezingen van de OPD staan in grafiek 1. We zien dat het behaalde percentage in 1991 bescheiden begon, onder de drie procent. In de jaren daarna klom het percentage tot bijna zes procent in 1999. Daarna zakten de percentages in tot rond de een procent in 2011. Al met al was de introductie in 1991 van een nieuwe Drentse politieke partij redelijk succesvol. In de jaren daarna groeide partij en in 1999 bezette de OPD zelfs drie zetels in de Staten. Zoals met zoveel nieuwe partijen is het echter moeilijk gebleken om dit succes vast te houden of verder uit te bouwen. De neergang, althans de mindere verkiezingsresultaten zetten reeds in 2003 in. Acht jaar later of twee verkiezingen later in 2011 haalde de partij nog maar rond de een procent van de stemmen. In grafiek 1 geeft de rechte lijn de trend weer die kan worden opgemaakt uit de behaalde percentages. De trend is duidelijk dalende. 6
Grafiek 1. Verkiezingsresultaten in procenten van de OPD door de jaren heen.
Opvallend in Drenthe aan de periode vanaf 1991 is het toenemend aantal Drentse partijen dat meedeed aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Wellicht hebben de oprichters van de OPD anderen op een idee gebracht om ook een politieke partij op te richten. Merkwaardig is verder dat de helft van deze nieuwe partijen zogenaamde ouderenpartijen zijn. De uitslagen van alle Drentse partijen staan per verkiezingsjaar in tabel 4. De rode draad van deze tabel is als volgt: het aantal partijen neemt toe, maar het percentage dat zij gezamenlijk halen neemt juist af. In 2007, toen er maar liefst vier Drentse politieke partijen meededen haalden deze vier net iets meer dan vijf procent van de stemmen. Het wrange was echter dat niet een van de vier partijen genoeg stemmen haalde voor een zetel. In 1999 echter toen er maar twee partijen meededen werd 7,63 procent van de stemmen behaald en hadden ze samen vier zetels. Zonder in te gaan op de redenen en oorzaken van deze versplintering kan men rustig stellen dat deze versplintering een van de oorzaken is van de ondergang van de Drentse partijen. In 2011 had alleen de OPD nog voldoende organisatorische kracht om aan de verkiezingen mee te doen. Tabel 4. Behaalde percentages per Drentse partij, per verkiezingsjaar. jaar 1991 1995 1999 2003 2007
2011
partij OPD OPD OPD Drentse Ouderenpartijen OPD Drents Belang / DOP OPD Actief Drenthe Drentse Ouderenpartijen Drents Belang – Ver. Senioren Partij OPD 7
percentage 2,34 3,70 5,63 2,00 2,11 2,01 1,39 1,87 1,11 0,71 1,10
Als laatste van dit kleine historische overzicht is er nog tabel 5. Daarin staan de percentages van alle Drentse partijen bij elkaar opgeteld, per verkiezingsjaar. Deze tabel laat min of meer het potentieel van het electoraat zien dat eventueel met Statenverkiezingen op een Drentse partij zou willen stemmen. We zien in tabel 5 dat het hoogtepunt in 1999 was. Het totale percentage bleef onder de tien procent en kwam uit rond de acht procent. We kunnen dit percentage alleen met de percentages van regionale partijen in andere provincies vergelijken om te oordelen of dit veel of weinig is. In Friesland haalde de FNP in haar beste jaar (2003) 13,20 procent van de stemmen. Echter in Gelderland, Zuid-Holland of zelfs Noord-Brabant halen regionale partijen eigenlijk nooit meer dan twee of drie procent. En ook, in Overijssel bijvoorbeeld is niet eens een regionale partij die met de Statenverkiezingen meedoet. De gezamenlijke percentages van de Drentse partijen van vier, acht en twaalf jaar geleden halen de percentages van de FNP in Friesland niet. Toch zijn ze vrij hoog als we ze met de percentages van andere regionale partijen vergelijken in andere provincies. Op basis van de percentages die dus nog niet zo heel erg lang geleden zijn behaald zou het toch voor een Drentse partij mogelijk moeten zijn een zetel in de Staten te halen.
Tabel 5. Totale percentages en totaal aantal zetels van alle Drentse partijen samen, per verkiezingsjaar. jaar 1991 1995 1999 2003 2007 2011
percentage 2,34 3,70 7,63 4,12 5,08 1,10
zetels 1 2 4 2 0 0
Een geografische analyse van de verkiezingsresultaten. De verkiezingsresultaten van de OPD in 2011 staan op kaart 1. Een geografische analyse van verkiezingsresultaten in de provincie Drenthe is niet gemakkelijk omdat met de gemeentelijke herindeling van 1998 ervoor gekozen is om landelijke gemeenten samen te voegen met stedelijke gemeenten. Vaak zijn politieke partijen sterk of zwak op het platteland of in de stad. Het CDA is bijvoorbeeld traditioneel sterk in op het platteland terwijl D66 het vooral in stedelijke gebieden goed doet. Toch kunnen we uit kaart 1 een en ander opmaken. We zien bijvoorbeeld dat het zwaartepunt van de partij in het westen van de provincie ligt. In het zuidoosten zijn de percentages duidelijk lager. Verder valt op dat de in oppervlakte kleine gemeenten het slechter doen dan de grote gemeenten. De kleinere gemeenten in oppervlakte zijn in Drenthe vaak de stedelijke gemeenten. In Meppel, Coevorden, Assen, Hoogeveen en Emmen scoort de OPD eigenlijk overal laag. Van de stedelijke gemeenten doet Assen het nog het beste. Emmen daarentegen is de stedelijke gemeente met het laagste percentage.
8
Kaart 1. Verkiezingsresultaten van de OPD in 2011, in procenten per gemeente.
Op kaart 2 staan voor een deel op een schematische manier de uitslagen van de verkiezingen voor de Provinciale Staten in Drenthe van 1995. (De huidige gemeenten zijn echter zichtbaar omdat een kaart met de oude gemeenten niet beschikbaar is.) We kijken even naar 1995 om te zien hoe de OPD het toen deed en hoe de geografische verdeling er toen uit zag. Op kaart 2 geven de tien sterren de plaatsen van de toenmalige gemeenten aan waar de OPD goed scoorde. De zwarte blokjes geven de tien gemeenten aan waar de OPD het juist niet goed deed. We zien dat zes van de tien gemeenten die goed scoorden min of meer geconcentreerd in het westen van de provincie liggen. Meppel en Nijeveen zijn een beetje een uitzondering want daar deed de OPD het niet goed. Een cluster van vijf gemeenten die het slecht deden ligt in het zuidoosten van de provincie, met Schoonebeek als uitzondering in het uiterste zuidoosten. Ook in het noorden van de provincie Drenthe, vlakbij de stad Groningen deed de OPD het niet goed. We kunnen aan de hand van kaart 2 concluderen dat ook in 1995 het zwaartepunt van de OPD in het westen van de provincie lag. In het hele zuidoosten van Drenthe daarentegen was de aanhang in 1995 niet erg groot en was dat ook niet in 2011. Kaart 2. Hoge en lage percentages van de OPD met de Statenverkiezingen in 1995. 9
Als laatste is er kaart 3. Op deze kaart staan de woonplaatsen van de 25 kandidaten die op de lijst voor de verkiezingen in 2011 stonden. Opvallend is dat bijna een derde uit Smilde of uit de directe omgeving van Smilde komt. Bijna de helft (12) van de kandidaten komen uit de gemeente Midden-Drenthe. Het is juist deze gemeente waar de OPD het hoogste percentage haalt. Wellicht komt dit door de vele kandidaten die in de gemeente wonen. Ook in het noorden van Drenthe wonen nogal wat kandidaten. Hoewel in de gemeente Emmen ook drie kandidaten wonen is toch duidelijk dat de meeste kandidaten in het westen en noordwesten van de provincie wonen. De algemene conclusie van deze geografische analyse is dat het zwaartepunt van de OPD in het westen van de provincie ligt. Dat was in 1995 al zo en is in 2011 nog steeds zo. Hier komt dus meteen ook een zwakte van de partij naar boven drijven. De partij is niet in de hele provincie even goed vertegenwoordigd en dat bemoeilijkt het halen van een zetel in de Staten.
Kaart 3. Woonplaatsen van de 25 kandidaten van de OPD voor de verkiezingen van 2011. 10
Een statistische analyse van de verkiezingsresultaten. Nu gaan we eens kijken welke relaties de OPD heeft met andere partijen. Daar bedoelen we mee als in een gebied (in deze analyse een gemeente) de OPD het goed doet, welke partijen doen het daar dan ook goed, of juist helemaal niet goed. Van de grote partijen is meestal wel bekend hoe dit soort relaties lopen. Van de PvdA is bijvoorbeeld bekend dat zij het goed doen in gebieden waar het CDA het juist slecht doet. Of van GroenLinks weten we dat zij vaak in buurten of gemeenten wonen waar ook veel op D66 wordt gestemd. Hoe zijn nu in Drenthe de relaties van de partijen met elkaar en hoe zit het met de OPD? Hierna volgen de belangrijkste en meest duidelijke relaties. De PvdA doet het niet goed in gemeenten waar veel op het CDA en de SGP wordt gestemd. De VVD scoort goed in gemeenten waar weinig SP’ers en Christen Unie-stemmers wonen. SP’ers wonen in gemeenten waar ook veel op 50-PLUS wordt gestemd maar weinig op de VVD. CDA’ers wonen in gemeenten waar weinig op de PvdA, D66 en GroenLinks wordt gestemd. De PVV doet het goed in gemeenten waar ook op het CDA wordt gestemd maar weinig op D66 en GroenLinks. De Christen Unie doet het goed in gemeenten waar ook veel op Solidara wordt gestemd. De SGP doet goed in gemeenten waar veel op de Christen Unie en het CDA wordt gestemd maar waar juist weinig op de PvdA wordt gestemd. Dit zijn de belangrijkste verbanden die uit de analyse van de hele provincie komen. En dan nu de OPD. De OPD de enige partij die geen enkele relatie met welke partij dan ook heeft. Dat is op zich opmerkelijk want meestal is er, hoe klein de partij ook is, wel een relatie met een andere partij. Zelfs het nog veel kleinere Solidara heeft een relatie met een andere partij. In gemeenten waar veel op Solidara wordt gestemd, stemt men ook veel op de Christen Unie. Het ontbreken van 11
dit soort relaties bij de OPD onderstreept in ieder geval het onafhankelijke karakter van de partij. Het betekent ook dat niet mensen met een bepaald economisch profiel (arm of rijk) op de partij stemmen, wat meestal bij andere partijen wel het geval is. De conclusie is dus dat op basis van deze analyse geen uitspraak kan worden gedaan of traditionele linkse of traditionele rechtse kiezers zich tot de OPD voelen aangetrokken. Nogmaals, als dit ook de bedoeling van de OPD is, dan heeft de partij het in dat opzicht goed gedaan. Wel kan men zich natuurlijk afvragen of deze strategie de juiste is omdat er immers nog maar weinig mensen op de OPD stemmen. Laten we nu nog eens naar de uitslagen van enkele individuele gemeenten kijken. Misschien komt daar nog een ander beeld uit wat betreft het type kiezer dat op de OPD stemt. We hebben daarom de verkiezingsuitslagen per gemeente opgevraagd. Niet alle Drentse gemeenten konden de uitslagen leveren. Daarom kunnen we alleen maar de verkiezingsuitslagen van de volgende gemeenten analyseren: Meppel, Assen, Noordenveld, Borger-Odoorn, MiddenDrenthe, Aa en Hunze en Coevorden. Nu zijn de onderzoekseenheden de verschillende stembureaus. In de grotere plaatsen zijn dit dus vaak buurten. In de landelijke gemeenten zijn dit vaak de dorpen. De relaties zijn per gemeente als volgt. Meppel: hier heeft de OPD drie relaties met andere partijen. In de buurten en dorpen van deze gemeente waar veel op de OPD wordt gestemd, wordt juist weinig op de PvdA, de Christen Unie en 50-PLUS gestemd. Het gaat hier om vrij sterke significante verbanden. Een heel voorzichtige conclusie uit deze drie verbanden zou kunnen zijn dat in Meppel de stemmers op de OPD in de wat meer welgestelde buurten of dorpen wonen. Assen: in Assen heeft de OPD net als op provinciaal niveau geen enkele relatie met welke partij dan ook. Dit betekent dat de stemmers op de OPD in Assen niet in een bepaalde buurt met een specifiek economisch profiel wonen. Noordenveld: in deze gemeente heeft de OPD twee relaties met andere partijen. In buurten en plaatsen waar veel op de OPD wordt gestemd, stemt men ook veel op GroenLinks en ook veel op de PVV. Het is onduidelijk hoe dit moet worden geïnterpreteerd omdat heel vaak de PVV en GroenLinks elkaars tegenpolen zijn. Borger-Odoorn: de OPD heeft in deze gemeente één relatie met een andere partij. In plaatsen waar veel op de OPD wordt gestemd, stemt men maar weinig op de PvdA. Net zoals in Meppel duidt dit er op dat de stemmers op de OPD in Borger-Odoorn in de wat meer welvarende buurten en dorpen wonen. Midden-Drenthe: in deze sterkste OPD gemeente zijn twee relaties met andere partijen. In buurten en plaatsen waar veel op de OPD wordt gestemd, wordt juist weinig op de VVD en GroenLinks gestemd. Hoe dit moeten worden verklaard is onduidelijk. Wellicht hebben de acht kandidaten die actief zijn in deze gemeente een grote invloed op de behaalde percentages. Aa en Hunze: de OPD heeft in deze gemeente geen enkele relatie met welke partij dan ook. Coevorden: in deze gemeente heeft de OPD maar een relatie. Hoe meer mensen in een bepaalde buurt of plaats op de OPD stemmen, hoe meer mensen daar ook op de SP stemmen. Mogelijk zien de stemmers in Coevorden de OPD als een soort protestpartij, dat is indien men de SP nog zo zou willen betitelen. Een kwalitatieve analyse van het verkiezingsprogramma van de OPD 2011 – 2015. 12
Het verkiezingsprogramma van de OPD is een begrijpelijk geschreven stuk, waaruit een alleszins redelijke en gematigde toon spreekt. De partij probeert de belangen van de Drentse burgers te dienen, maar tornt daarbij niet aan de bestaande kaders: er zijn geen federalistische ambities bijvoorbeeld. De vraag of het programma regionaal is voor wat betreft decentralisatie moet dan ook ontkennend beantwoord worden. De OPD vermeldt namelijk nergens (zie in het bijzonder hoofdstuk 14 “Het provinciaal bestuur”) dat ze overheveling van taken van de landelijke overheid naar de provinciale overheid voorstaat. De OPD is te vergelijken met partijen voor gemeentebelang, met dit verschil dat de OPD zulks op provinciaal niveau probeert te realiseren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de lijsttrekker van de OPD ook raadslid is voor de lokale partij Gemeentebelangen SmildeBeilen-Westerbroek in de gemeente Midden-Drenthe. Het programma kan omschreven worden als een enigszins behoudend middenprogramma. Het is zeker niet populistisch, wel kritisch op bijvoorbeeld het huisvesten van asielzoekers in Nederland. Men pleit voor opvang van asielzoekers in de eigen regio, aangezien dat onder andere vele malen goedkoper is dan opvang in Nederland (hoofdstuk 9). De partij is ook tegen de legalisering van softdrugs (hoofdstuk 13), hetgeen als een behoudend kenmerk mag worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de nadruk op meer blauw op straat (hoofdstuk 1), een karakteristiek kenmerk van een behoudende partij. Ook is de partij voor het terugdraaien van de gemeentelijke herindeling (hoofdstuk 14). Tenslotte blijkt het behoudende karakter van de partij ook uit de slogan op bladzijde 1 van het verkiezingsprogramma: “Drenthe moet Drenthe blijven.” “Behoudend” wordt hier niet als een negatieve term opgevat. Het karakteriseert de partij echter dat zij met haar partijslogan richt op het behoud van wat als goed beschouwd wordt (behoud van Drenthe), en niet op het ontwikkelen of realiseren van wat als goed beschouwd wordt. De OPD draagt, ondanks de naam van de partij, niet op krachtige wijze een Drentse identiteit uit. Het verkiezingsprogramma kiest regelmatig voor een pro-Noorden perspectief en niet voor een pro-Drents perspectief, wat ook had gekund. In Hoofdstuk 2 wordt bijvoorbeeld gepleit voor een evenredige verdeling van het gas gewonnen in de noordelijke provincies over de noordelijke provincies (bedoeld wordt vermoedelijk: de winst uit het gas). Het Drentse perspectief is hier en ook op andere plekken ingewisseld voor het noordelijke perspectief. Misschien weerspiegelt de partij daarmee de inherente zwakte van het Drentse identiteitsgevoel. Onderzocht zou kunnen worden hoe sterk het Drentse identiteitsgevoel is in de provincie Drenthe, aangezien er een relatie is tussen de kracht van een regionale partij en de kracht van het regionale identiteitsgevoel. De wisseling tussen Drents en noordelijk perspectief is echter niet handig, aangezien het zuidoosten van Drenthe met evenveel recht oostelijk als noordelijk genoemd mag worden. De zuidgrens van de provincie Drenthe ligt zo’n 20 kilometer van de noordgrens van het oostelijke Twente. Mogelijk voelen de Drenten uit het zuidoosten van de provincie zich minstens evenzeer oosterling als noorderling. Dit zou onderzocht kunnen worden. Als de hele provincie Drenthe zich noorderling voelt, dan kan het geen kwaad om in het verkiezingsprogramma een noordelijk perspectief in te nemen. Is dat echter niet het geval, dan moet men terughoudend zijn met het innemen van een noordelijk perspectief. Het is echter geen toeval dat de OPD regelmatig een noordelijk perspectief op Drenthe plakt, aangezien de meeste leden op de lijst voor de provinciale verkiezingen uit het noordwestelijk deel van Drenthe afkomstig zijn (zie kaart 3). Daarbij gaat de OPD voorbij aan het mogelijk of 13
zelfs waarschijnlijk andere identiteitsbesef van de bewoners uit het zuidoosten. Dit had vermeden kunnen worden door systematisch het Drentse perspectief te kiezen en uit te dragen. De OPD verkondigt in hoofdstuk 8 dat de Drentse taal en literatuur behouden moeten blijven. Ook vindt men dat er ruimte moet komen om het Drents op de basisschool in de lesplannen op te nemen. Dit wordt echter nergens verder uitgewerkt, en het is duidelijk dat Drentse taal en cultuur geen centrale rol in het programma spelen. Op de website van de OPD is bijvoorbeeld ook geen zinnetje Drents te vinden. Als behoudende middenpartij met een lauw identiteitsbesef profileert de OPD zich onvoldoende ten opzichte van de landelijke partijen. Wel maakt de OPD met een citaat op bladzijde 2 duidelijk waarom ze bestaat: De OPD hoeft niet te luisteren naar orders van ‘partijpolitieke vrienden’ in Den Haag. De OPD is en luistert naar de stem van de burgers in de Drentse dorpen en steden. Maar diezelfde burgers stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen op een landelijke partij, wat het voor een provinciale partij moeilijk maakt om kiezers los te weken bij de landelijke partijen. Eerder werd vermeld dat uit het verkiezingsprogramma een alleszins redelijke en gematigde toon spreekt. Dat is strijdig met het gegeven dat een kleine partij zich moet profileren om zichtbaar te worden. Men ziet immers dat partijen pas meer naar het midden toetrekken als ze groter worden. Een splinterpartij heeft in het midden geen levenskansen. De OPD zal zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Dan kan de partij zich opnieuw profileren door enerzijds radicalere standpunten in te nemen, anderzijds door standpunten met veel verve en nadruk voor het voetlicht te brengen. Dan kan de stem van de OPD opnieuw gehoord worden. Conclusie en advies. Er is in dit rapport geen onderzoek gedaan naar de inhoudelijke achtergronden rond het functioneren van de OPD in de Drentse politiek. Er is bijvoorbeeld niet gekeken naar persoonlijke kwesties of de rol van andere Drentse partijen die van invloed kunnen zijn geweest op de neergang van de OPD. Er is alleen gekeken naar de kale cijfers van de verkiezingsresultaten en naar de inhoud van het partijprogramma. Op zich is dat niet verkeerd want dan krijgt het onderzoek een neutrale rationele inslag die op een bepaalde manier goed weergeeft hoe de partij ervoor staat. Er is nog wel geprobeerd om het onderzoek wat breder te trekken door een interview met een vertegenwoordiger van de partij te regelen maar op de mail werd niet gereageerd. Ook actuele informatie over de partij is niet beschikbaar op de website van de partij want die wordt sinds maart 2011 niet meer bijgehouden. Sommen we het resultaat van alleen de cijfers op, dan leidt dit niet onmiddellijk tot grote vrolijkheid. We kunnen immers niet anders concluderen dat de partij er niet goed voor staat. Niet alleen lopen de percentages vanaf 1999 terug, ze zijn nu ook nog eens dermate laag dat gevreesd moet worden dat zelfs het halen van 1 zetel een moeizame operatie wordt. Uit het onderzoek komen de zwakke punten van de partij gemakkelijk aan het licht. Ten eerste de onevenredige verdeling van de stemmen over de provincie. De partij is eigenlijk alleen maar in het (noord)westen vertegenwoordigd. Ten tweede laten de analyses zien dat de partij geen verbanden heeft met andere partijen hetgeen wijst op een uitgesproken middenpartij. Indien dit de bedoeling van de partij is, is zij wat dit betreft daarin geslaagd. Het probleem is echter voor een kleine regionale partij als de OPD, dat zij bij voorbaat de concurrentie niet aan kan met de grote landelijke partijen die ook veelal in het midden opereren. Als derde en als laatste is er het verkiezingsprogramma. 14
Hoewel dit een keurig en goed geschreven stuk is, voegt het geen of weinig toe aan de bestaande politiek in Drenthe. Ook regionale aspiraties of tenminste iets van dergelijke strekking staan er eigenlijk niet in. Dit zou men toch eigenlijk wel van een regionale partij mogen verwachten. Toch zijn er kansen voor de OPD of liever: voor een Drentse partij. De uitslagen van de verschillende jaren laten zien dat er een potentieel is van in ieder geval vijf procent van het electoraat dat bereid is om op een Drentse regionale partij te stemmen. Dit zou twee zetels in de Drentse Staten opleveren. Gezien de neergang van de OPD is het onwaarschijnlijk dat de OPD dit op eigen kracht kan bewerkstelligen. De enige mogelijkheid voor de OPD of voor een andere regionale partij in Drenthe is daarom samenwerking. Er kan onderzocht worden of de andere Drentse partijen die tot voor kort nog actief waren, samen met de OPD bereid zijn om de krachten te bundelen. Gezien de huidige toestand waarin de OPD zich thans bevindt, lijkt de beste optie derhalve voor regionale politici in Drenthe om een compleet nieuwe Drentse partij op te richten. Deze partij moet voortkomen uit alle Drentse partijen. Deze nieuwe Drentse partij, met een nieuwe naam en met een nieuw en meer radicaal programma en met een grotere focus op de typische Drentse belangen heeft zeker kans van slagen. Vooral nu het tweede kabinet Rutte zal proberen om de provincie Drenthe op termijn op te heffen ten gunste van een noordelijk landsdeel. Deze Nieuwe Drentse Partij (NPD) zal indien succesvol, schatplichtig zijn aan de mensen van de OPD. Bronnen De uitslagen van de verkiezingen zijn de vinden op: verkiezingsuitslagen.nl Informatie over de Onafhankelijke Partij Drenthe en het verkiezingsprogramma: opd.nl
Hoofdstuk 2. De Partij voor het Noorden. 15
-
Inleiding De algemene verkiezingsresultaten en de opkomst van 2 maart 2011. De verkiezingsresultaten van de Partij voor het Noorden per gemeente. Een geografische analyse. Drie factoren die mogelijk de resultaten van de PvhN beïnvloeden. Een statistische analyse. Een kwalitatieve analyse van het verkiezingsprogramma van de Partij voor het Noorden. Conclusie en advies.
Inleiding In dit hoofdstuk worden de verkiezingsresultaten van de Partij voor het Noorden onder de loep genomen. De partij deed in 2003 voor het eerst mee aan de verkiezingen en haalde toen meteen twee zetels. In 2007 ging een van die twee zetels verloren maar dat kwam mede door de vermindering van het aantal statenleden in dat jaar. In deze analyse kijken we vooral naar de verkiezingsuitslagen die de partij haalde met de laatste verkiezingen voor de Provinciale Staten in Groningen op 2 maart 2011. Omdat de partij naar een fusie streeft tussen de drie noordelijke provincies doet de partij sinds 2007 ook mee met de verkiezingen voor de Provinciale Staten in Friesland en Drenthe. Het is nog niet gelukt om in die twee provincies een zetel te halen. Daarom laten we de resultaten die de partij haalde in die twee provincies buiten beschouwing. Overigens deed de partij in 2011 in Drenthe niet mee aan de verkiezingen. Op provinciaal niveau In Groningen bezet de partij sinds 2003 tenminste een zetel in de Staten. Verder zit de partij sinds januari 2010 ook met een zetel in de gemeenteraad van de nieuwe gemeente Oldambt. In vergelijking met de OPD in Drenthe is de PvhN veel groter. Blijven de percentages van de OPD rond de een of twee procent steken, de PvhN haalt in sommige gemeenten rond de vijf procent. De partij is ook veel bekender en actiever dan de OPD. De partij is redelijk vaak in het nieuws en timmert vooral met de verkiezingen flink aan de weg. Het centrale thema van de partij is een fusie (of een variant daarop) tussen de drie provincies in het noorden van Nederland. Een ander belangrijk punt van de partij is dat een groter deel van de aardgasbaten in de regio moet blijven. Algemene uitslag PS 2011. De algemene uitslag van de Statenverkiezingen in Groningen staat in tabel 1. De PvdA is de grootste partij in de Groningse Provinciale Staten. Bijna een kwart van de inwoners van Groningen stemt op de PvdA (24,88 procent). Traditioneel is de PvdA zeer sterk in Groningen maar toch wordt in de provincie Drenthe nog een hoger percentage gehaald (26,51 procent). Wel is de dominantie van de PvdA ten opzichte van de andere partijen in Groningen groter. De partij is bijna een keer zo groot als de nummer twee, de VVD. Deze partij haalt 13,17 procent van de stemmen. Daarna volgen met vergelijkbare percentages als de VVD de SP en het CDA. Na deze grote vier volgt de middenmoot bestaande uit D66, de PVV, de Christen Unie en GroenLinks. Vreemd genoeg halen al deze vier partijen tussen de zeven en acht procent. Als laatste zijn er de drie kleinste partijen. De Partij voor het Noorden wist haar zetel te behouden met 3,15 procent van de stemmen. Dat percentage is meer dan de twee landelijke partijen die daarna volgen. De Partij voor de Dieren haalde 2,13 procent en behield daarmee ook haar ene zetel. Nieuwkomer 50PLUS haalde slechts 1,54 procent en dat was te weinig voor een zetel. 16
Opvallend aan de uitslagen in Groningen is natuurlijk de grootte van de PvdA. Toch is de stemverdeling over de partijen vrij evenwichtig vanwege de vier partijen in het midden die elk toch drie zetels hebben. Verder valt net zoals in alle andere provincies de uitslag van de PVV op. Van nul naar drie zetels. In Groningen echter haalde de PVV het laagste percentage van alle provincies. De Partij voor het Noorden (hierna afgekort als PvhN) wist haar ene zetel te behouden maar leverde ten opzichte van 2007 procentueel wel iets in. De partij ging van 3,64 procent in 2007 naar 3,15 procent in 2011. In absolute aantallen ging de partij wel iets omhoog. In 2007 stemden 8276 mensen op de PvhN en dat aantal steeg in 2011 naar 8312. Tabel 1. Uitslag verkiezingen Provinciale Staten van Groningen 2011
PvdA VVD SP CDA D66 PVV Christen Unie GroenLinks Partij voor het Noorden Partij voor de Dieren 50PLUS
Percentage Zetels 24,88 12 13,17 6 12,83 6 11,96 5 7,79 3 7,73 3 7,59 3 7,23 3 3,15 1 2,13 1 1,54 0
De opkomst. Het opkomstpercentage in Groningen was 58,22 procent. Daarmee zit de provincie Groningen boven het landelijke gemiddelde van 55,97 procent. In Groningen is dit net zoals in Drenthe en Friesland bij verkiezingen voor de Provinciale Staten meestal het geval. Dit is een indicatie dat de provincie bij de mensen in dit deel van Nederland meer leeft dan in andere delen. De opkomstpercentages van de laatste vier verkiezingen staan in tabel 2. Daaruit blijkt dat in zowel Nederland als in Groningen het opkomstpercentage in 2011 het hoogste was. Het hoge opkomstpercentage is voor een deel te verklaren door de ruime aandacht van de landelijke politiek. De landelijke politiek en de media maakten van deze verkiezingen min of meer een referendum over het kabinet Rutte. Het hoge opkomstpercentage heeft de uitslag van de PvhN negatief beïnvloed. Als de opkomst zoals in voorgaande jaren was geweest, dan was het verkiezingsresultaat van de PvhN in procenten hoogst waarschijnlijk hoger geweest. Tabel 2. Opkomstpercentages per verkiezingsjaar in Groningen en Nederland. verkiezingsjaar Groningen Nederland 1999 51,69 % 45,64 % 2003 55,47 % 47,62 % 2007 51,01 % 46,40 % 2011 58,22 % 55,97 % De uitslagen van de Partij voor het Noorden per gemeente. 17
In tabel 3 staan de uitslagen van de PvhN per gemeente in 2011. In de gemeente Bedum werd het hoogste percentage gehaald. Ook in Delfzijl en in de nieuwe gemeente Oldambt is de partij populair. In deze drie gemeenten haalt de partij meer dan vier procent. Na deze drie volgt een hele rij gemeenten die allemaal tussen de twee en vier procent scoren. Echt lage percentages benoemen we hier die gemeenten die minder dan twee procent halen. Ook dat is een groepje van drie gemeenten, net zoals de kopgroep ook uit drie gemeenten bestaat. De hekkensluiters zijn de gemeenten Haren, Grootegast en Marum.
Tabel 3. Uitslag PvhN PS 2011 en PS 2007, van hoge naar lage percentages, per gemeente. 2011 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
Bedum Delfzijl Oldambt Appingedam Ten Boer Pekela Veendam Groningen Loppersum Bellingwedde Vlagtwedde Menterwolde Eemsmond Hoogezd-Sappemr. Slochteren Stadskanaal Winsum Leek De Marne Zuidhorn Haren Grootegast Marum
% 5,33 4,54 4,42 3,74 3,72 3,55 3,39 3,37 3,35 3,28 3,04 2,95 2,74 2,73 2,66 2,52 2,33 2,30 2,26 2,24 1,84 1,82 1,71
2007 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Menterwolde Veendam Hoogezd-Sppmr. Appingedam Bedum Loppersum Pekela Slochteren Delfzijl Bellingwedde Vlagtwedde Scheemda Ten Boer Reiderland Marum De Marne Winschoten Eemsmond Winsum Groningen Stadskanaal Haren Grootegast Leek Zuidhorn
% 6,53 6,33 5,30 4,61 4,48 4,41 4,39 4,31 4,12 3,96 3,91 3,86 3,69 3,62 3,45 3,42 3,37 3,27 3,16 3,13 2,88 2,65 2,62 2,49 2,18
In tabel 3 staan ook de uitslagen van 2007. Er waren toen twee gemeenten meer want op 1 januari 2010 zijn de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten gefuseerd. De naam van de nieuwe gemeente is Oldambt. Ten opzichte van 2007 heeft de PvhN in 2011 verloren want het percentage daalde van 3,64 naar 3,15. In 2007 waren er nog negen gemeenten die meer dan vier procent haalden. Er waren zelfs twee gemeenten die meer dan zes procent haalden. Dat de 18
PvhN bijna overal achteruit boerde zien we ook aan de laagste percentages. In 2007 was er geen enkele gemeente waar niet minimaal twee procent van de stemmen werd gehaald. In 2011 zijn dat drie gemeenten. Toch werd in 2011 in zes gemeenten winst behaald. In de andere zeventien gemeenten werd verloren. Opvallend is het grote verlies in de drie beste gemeenten van 2007. In Menterwolde, Veendam en Hoogezand-Sappemeer verloor de partij ongeveer de helft van de stemmen. Waar de partij daarentegen won, was de winst bescheiden. De winnaar Bedum kreeg circa twintig procent meer stemmen en Delfzijl ongeveer tien procent. Noemenswaardig is ook dat in de fusiegemeente Oldambt meer mensen op de PvhN stemden. Omgerekend stemde in 2007 in de drie oude gemeenten samen 3,60 procent op de partij (552 stemmen van de 15.323 geldige uitgebrachte stemmen). In 2011 steeg dat percentage naar 4,42 procent. Oldambt is zelfs de grootste procentuele stijger als we het behaalde percentage in 2011 vergelijken met dat van 2007. In de fusiegemeente stemde 23 procent meer op de PvhN, zie tabel 4. In deze tabel staan de vijf gemeenten met de grootste procentuele stijging ten opzichte van 2007. Aan de rechterkant staan de grootste dalers. Nogmaals wordt duidelijk hoe groot het verlies in sommige gemeenten was. Bovendien waren dit juist die gemeenten waar de PvhN in 2007 het goed deed.
Tabel 4. PS 2011 PvhN. De vijf gemeenten met de grootste procentuele winst en de vijf gemeenten met het grootste procentuele verlies t.o.v. 2007. winst Oldambt Bedum Delfzijl Groningen Zuidhorn
+ 23 % + 19 % + 10 % +8 % +3 %
verlies Menterwolde Marum Hoogezand-Sappemeer Veendam Slochteren
- 55 % - 50 % - 49 % - 46 % - 38 %
Een geografische analyse. Hoe ziet de stemverdeling van de Partij voor het Noorden er geografisch uit? Daar gaat deze paragraaf over. Met kaarten kan men sociale verschijnselen geografisch laten zien als in die verschijnselen een geografische component zit. Verkiezingsuitslagen zijn daar dus zeer geschikt voor. Zeker in een provincie als Groningen waar nog een prachtig palet van gemeenten de landkaart siert. Hoe kleiner de eenheden zijn, hoe zinvoller een geografische analyse is. We hebben bijvoorbeeld eerder gezien dat in Drenthe dit soort analyses veel moeilijker zijn vanwege het samenvoegen van stedelijke met landelijke gemeenten. Als eerste is er kaart 1, het zijn de resultaten van de Partij voor het Noorden in procenten per gemeente. Er is hier gekozen voor een driedeling. De middelste klasse is een half procent lager en een half procent hoger dan het gemiddelde van 3,15 procent. Daaronder wordt als een laag percentage beschouwd en daarboven wordt als een hoog percentage beschouwd.
19
Als we de resultaten van de PvhN op kaart 1 bekijken is het eerste dat opvalt dat bijna alle gemeenten met lage percentages in het westen en noordwesten liggen. Tot en met de oostgrens van de gemeente Winsum worden uitsluitend lage percentages gehaald. De rest van de provincie (op Stadskanaal en Haren na) vallen allemaal in de middelste of hoogste klasse. De hoogste percentages worden vooral in het oosten van de provincie gehaald (Oldambt) maar ook in het midden (Bedum). We kunnen dus nu al vaststellen dat de verspreiding van de percentages van de PvhN niet evenredig over de provincie verdeeld zijn. In het westen stemt men weinig op de PvhN en in het oosten stemt men juist veel op de PvhN. Hoewel er een duidelijk patroon op kaart 1 te zien is, is er niet onmiddellijk een verklaring voorhanden. We maken daarom nog een kaart. Nu hanteren we een vaak gehanteerde tweedeling. Meer of minder dan het gemiddelde van 3,15 procent. Dit levert kaart 2 op.
20
Als we de tweedeling van meer en minder dan het gemiddelde van kaart 2 bestuderen, komt er toch een vrij duidelijk ruimtelijk verspreidingspatroon uit. De partij doet het minder goed in het hele westelijke deel en noordelijk kustgebied van de provincie. De gemeenten waar de partij wel populair is liggen als een soort halve cirkel om de gemeente Slochteren en Menterwolde heen. De PvhN draait dus ook in letterlijke zin om het gas van Slochteren heen. Deze halve cirkel loopt vanaf de stad Groningen over Delfzijl naar Oldambt en loopt dan helemaal naar het zuiden en eindigt in de Pekela’s en Veendam. De twee onderste gemeenten van Groningen, Vlagtwedde en Stadskanaal zijn niet zo gecharmeerd van de PvhN. In de hele analyse vallen deze twee gemeenten eigenlijk telkens uit de toon. Wie geografische patronen van stemgedrag van allerlei verkiezingen bekijkt, zal zien dat deze twee gemeenten min of meer hetzelfde stemgedrag vertonen als de Drentse buurgemeenten naar het zuiden. Wat stemgedrag betreft zijn deze twee een beetje ‘on-Groningse’ gemeenten. Voor de halve cirkel die het verspreidingspatroon van de PvhN vertoont, is geen onmiddellijke verklaring voorhanden. Helder is in ieder geval dat de partij de hoogste percentages zeker niet in het (noord)westen haalt. We laten nu het patroon voor wat het is en gaan verder met de analyse. Misschien vinden we nog een verklaring voor de halve cirkel van de PvhN. Drie sociale verschijnselen: kerkelijkheid, inkomen en de mate van stedelijkheid. 21
Achter geografische patronen zoals de halve cirkel van kaart 2 zitten meestal sociale verschijnselen. In dit geval is het niet duidelijk welke verschijnselen dat zijn. Daarom nemen we nu drie sociale verschijnselen onder de loep die vaak stemgedrag bepalen. Het doel hiervan is om daarna wat meer over het profiel van de stemmer op de PvhN te kunnen zeggen. Ook wordt misschien duidelijk wat er achter het patroon van kaart 2 zit. De drie verschijnselen (variabelen) die we bekijken zijn ten eerste of men wel of niet kerkelijk is. Ten tweede of men arm of rijk is, in materiële zin. Het inkomen dus. En als laatste waar men woont, in een stedelijk of landelijk gebied.
De mate van kerkelijkheid. Om de mate van kerkelijkheid te besturen kijken we naar de verspreidingspatronen van vier voor de hand liggende partijen: de PvdA, de SP, het CDA en de Christen Unie. Zie kaart 3. Bij elk kaartje van kaart 3 is een weer tweedeling gehanteerd: meer of minder dan het behaalde gemiddelde. Een vlugge analyse levert het volgende beeld op. De PvdA heeft de sterkste gebieden in het oosten en zuidoosten, niet in het westen. Bij het CDA zit het electoraat sterk in het westen en noorden. Globaal zijn de PvdA en het CDA elkaars tegenpolen hoewel er ook nogal wat gemeenten zijn waar beide partijen oververtegenwoordigd zijn. De sterke SP gebieden liggen uitsluitend in gebieden waar de PvdA ook sterk is, behalve de stad Groningen. De Christen Unie volgt het patroon van het CDA. Als we de vier kaartjes van kaart 3 nauwkeurig bestuderen zien we dat er een beetje een scheiding vanaf de stad Groningen naar Oldambt loopt. Op het kaartje van de SP is deze scheiding met een donkerzwarte lijn aangegeven. Zo te zien hebben we hier te maken met een typische sociale scheidslijn die verrassend genoeg ook geografisch zichtbaar is. Op basis van de uitslagen van de vier partijen van kaart 3 hebben we hier hoogst waarschijnlijk te maken met een sociale scheidslijn die de mate van kerkelijkheid weer geeft. Ten zuiden van de zwarte lijn ligt het van oudsher socialistische niet kerkse platteland van Oost-Groningen en de Groningse Veenkoloniën. De twee meest zuidelijke gemeenten vallen buiten dit patroon. Ten noorden van de zwarte lijn liggen op de hoge oude zeeklei de van oorsprong rijkere akkerbouwgebieden en meer naar het westen, naar Friesland de zuivelgebieden. Hoewel religie niet meer zo’n grote rol in de samenleving speelt als vroeger, is de invloed van religie nog steeds een belangrijke bepalende factor bij stemgedrag. Uit een recent kiezersonderzoek in Littenseradiel (Friesland) bleek bijvoorbeeld dat van de mensen die regelmatig naar de kerk gaan, meer dan 75 procent op het CDA stemt. Slechts tien procent van de kerkgangers stemt op de PvdA. In Groningen zal dat niet veel anders zijn. De grens tussen het CDA-gebied en het PvdA-gebied is op kaart 3 vrij duidelijk aan te wijzen en kan dus worden opgevat als een grens tussen kerkelijke en minder kerkelijke gebieden. Deze aanname wordt versterkt door de ruimtelijke patronen van de Christen Unie en de SP. De Christen Unie beschouwen we dan als de exponent van het CDA en de SP als dito voor de PvdA.
22
De vraag is nu of de Partij voor het Noorden ook op basis van deze gevonden sociale en geografische scheidslijn in te delen is als een kerkse of niet kerkse partij. We moeten daarom weer kaart 1 en kaart 2 bestuderen. De conclusie is de zwarte lijn niet van toepassing is op het ruimtelijk verspreidingspatroon van de PvhN. De lijn loopt immers dwars door de gemeenten waar relatief veel op de partij gestemd wordt. De partij heeft aanhangers die boven de lijn wonen en aanhangers die onder de lijn wonen. Dit betekent dus dat de mate van kerkelijkheid geen invloed heeft op het feit of men wel of niet op de PvhN stemt. Zowel kerkse mensen als niet kerkse mensen stemmen op de PvhN.
23
Inkomen Het tweede verschijnsel dat we onderzoeken is het inkomen. Inkomen is eigenlijk de belangrijkste variabele die stemgedrag beïnvloedt. Voor de hand liggende voorbeelden zijn de gefortuneerde zelfstandige die op de VVD stemt en de bijstandsmoeder die op de SP stemt. Interessant is dat betreffende zelfstandige in een nette buurt woont en de bijstandsmoeder in een achterstandswijk. Op deze wijze verraadt de woonsituatie het inkomen en het stemgedrag. Ook in dit onderzoek is het van belang om uit te vinden of de PvhN rijke of arme kiezers trekt. We doen dat als volgt. Het CBS houdt allerlei gegevens per gemeente bij, ook over inkomen en andere vormen van materiële welvaart. Er zijn twee soorten gegevens beschikbaar die hierover iets zeggen. Als eerste het gemiddelde inkomen van huishoudens in de gemeente. Ten tweede de gemiddelde waarde van de woningen in de gemeente. Om te kijken of er een verband is tussen het percentage van de mensen per gemeente dat op de PvhN stemt en deze twee inkomensvariabelen gebruiken we het statistisch analyseprogramma SPSS. We berekenen de correlatie (de maat van Pearson) en gebruiken alleen de correlaties die statistisch significant zijn. Na enig rekenwerk komt het volgende beeld naar voren. Wat betreft het gemiddelde inkomen zien we de verwachtte uitkomst: in gemeenten met hoge inkomens wordt veel op de VVD en D66 gestemd maar juist weinig op de PvdA, de SP, de PVV en 50PLUS. De percentages van de PvhN vertonen echter geen significant verband met het gemiddelde inkomen per gemeente. Daarom pakken we nu de tweede variabele, de woningwaarde. We zien hetzelfde patroon, de VVD- en D66-stemmers wonen in die gemeenten waar de waarde van de woningen hoog is. In gemeenten met een relatief lage woningwaarde stemt men vaak op de PvdA, de SP, 50PLUS en ook op de PvhN. Inderdaad, ook de PvhN vertoont een significant (negatief) verband met de woningwaarde (R= -,591 sig.= 0,003). Dus hoe lager de woningwaarde in de gemeente is, hoe meer op de PvhN wordt gestemd. De conclusie betreffende de variabele inkomen is als volgt. Kijken we alleen naar inkomen per gemeente dan is de PvhN-stemmer niet te traceren. Een andere manier om naar inkomen te kijken is de waarde van de woningen in ogenschouw te nemen. Dan komt de stemmer op de PvhN wel naar voren. Hij woont in die gemeenten waar de woningen relatief goedkoop zijn. Met een omweg zegt ons dit dus dat de PvhN-stemmer niet in de aller-welvarendste gemeenten van Groninger woont. We kunnen deze conclusie ook nog eens met een kaart laten zien. Zie kaart 4. Er is weer een tweedeling gemaakt. Gemeenten waar de waarde van de woningen (in 2011, CBS) meer of minder dan 180.000,-- euro zijn. Merk op dat in het (noord)westen van de provincie geen gemeenten liggen met gemiddelde woningwaarden lager dan 180.000,-- euro. Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen het patroon van de gemeenten met de laagste woningwaarden (kaart 4) en het verspreidingspatroon van de gemeenten waar de PvhN goed scoorde (kaart 2). De mate van stedelijkheid. Kaart 4 brengt ons ook bij het derde verschijnsel dat stemgedrag beïnvloed, namelijk de mate van stedelijkheid. Op kaart 4 zijn met sterren de acht grootste plaatsen van Groningen aangegeven. Het gaat om acht plaatsen van 10.000 inwoners of meer. In volgorde van groot naar klein zijn dat Groningen, Hoogezand, Veendam, Stadskanaal, Winschoten, Delfzijl, Haren en Appingedam. 24
Opvallend is dat deze grootste bevolkingscentra in die gebieden liggen waar de woningen minder dan 180.000,-- euro waard zijn. Alleen het rijke suburbane Haren valt in de dure klasse. Omdat er een overeenkomst is tussen de percentages van de PvhN en de gemeenten met lage woningwaarden is er dus ook een overeenkomst tussen de percentages van de PvhN en de gemeenten waar de grootste plaatsen in liggen. Het gaat immers om dezelfde gebieden. Dit zou betekenen dat de aanhang van de PvhN vooral in stedelijke gebieden woont of in ieder geval in de nabijheid van een grote plaats of stad. We kunnen dit ook onderzoeken met de data van het CBS want het CBS deelt de gemeenten ook in naar de mate van stedelijkheid. Als we de percentages van de PvhN naast deze indeling van stedelijkheid van het CBS leggen is er echter geen significant verband (R= ,325 sig. = 0,130). Wel wijst het in de positieve richting die we vermoeden: hoe hoger de stedelijkheid, hoe meer op de PvhN wordt gestemd. Hoewel het allemaal niet waterdicht is kunnen we toch min of meer concluderen dat de aanhang van de PvhN voor een groot deel in stedelijke gebieden woont. De aanhang woont in ieder geval niet uitsluitend in plattelandsgemeenten zoals bijvoorbeeld grotendeels in Friesland bij de FNP het geval is.
25
Een statistische analyse. In deze paragraaf kijken we naar de relaties (of statistische verbanden) van de PvhN met andere partijen. De bedoeling hiervan is om uit te vinden welke partijen het goed doen in gemeenten waar de PvhN het ook goed. Of juist niet. Op deze manier krijgen we ook een beeld van de PvhN. Deze relaties of verbanden worden weer uitgerekend met het statistisch analyseprogramma SPSS. De percentages van de partijen worden per gemeente met elkaar vergeleken. Van landelijk bekende partijen is vaak wel bekend hoe dit soort relaties lopen. Van de PvdA weten we bijvoorbeeld dat zij het goed doet in gebieden waar het CDA het juist slecht doet. Van GroenLinks-stemmers weten we dat zij vaak in buurten of gemeenten wonen waar ook veel op D66 wordt gestemd. Hoe zijn nu in Groningen de relaties van de partijen met elkaar en hoe zit het met de PvhN? Hierna volgen de belangrijkste relaties van de grootste partijen en die van de Partij voor het Noorden. De PvdA zit vooral in gemeenten waar weinig op het CDA wordt gestemd. Er wordt juist heel veel op de SP gestemd. Voor het CDA geldt omgekeerd hetzelfde. Daarnaast wonen CDAstemmers in gemeenten waar veel op de Christen Unie wordt gestemd. We hadden dit ook al in de geografische analyse geconstateerd. De VVD heeft eigenlijk opvallend weinig relaties met andere partijen, een indicatie dat op gemeentelijk niveau het ruimtelijk verspreidingspatroon niet geconcentreerd is in bepaalde gebieden. Er zit geen patroon in. Niettemin heeft de partij twee relaties. Waar veel op de VVD gestemd wordt, stemt men ook veel op D66, maar juist weinig op de PvhN. Jawel, de VVD vertoont een negatief verband met de PvhN. PVVstemmers wonen vooral in gemeenten waar veel op de PvdA, de SP en 50PLUS wordt gestemd. In die gemeenten wordt juist weinig op D66, GroenLinks en de Christen Unie gestemd. Dan de PvhN. We hebben al het negatieve verband genoemd met de VVD. Het verband is vrij sterk en bovendien significant (R = – 0,489 sig. = 0,018). Naast deze relatie heeft de PvhN nog een relatie. Er is een positief significant verband met de SP (R = 0,418 sig. = 0,047). De twee relaties van de PvhN betekenen dus dat in gemeenten waar veel op de PvhN wordt gestemd, ook veel op de SP wordt gestemd maar juist weinig op de VVD. Hoewel deze twee verbanden niet onmiddellijk kunnen worden verklaard is het toch weer een indicatie dat de aanhangers van de PvhN niet in de meeste welvarende gebieden van Groningen wonen. Eerder in de analyse hadden we dat vermoeden ook al. Deze twee verbanden met de VVD en met de SP bevestigen ook het beeld een beetje dat de PvhN voor een groot deel in stedelijke gebieden woont. De VVD scoort landelijk traditioneel vooral sterk in de rijkere suburbane gebieden rond grote steden. Haren is daar in Groningen een typisch voorbeeld van. De SP daarentegen is in algemene zin in dunbevolkte provincies zoals Friesland, Groningen en Drenthe een typische stadspartij, (hoewel dat voor Groningen niet helemaal op gaat). Resumerend kunnen we stellen dat de PvhN aan de hand van deze twee relaties met de VVD en de SP een linkse aanhang heeft. Die aanhang behoort niet tot het meest welvarende deel van de Groninger bevolking. Het is een bevestiging van het beeld van de PvhN-stemmers dat opsteeg uit de eerdere analyses. De geografische verspreidingspatronen van de VVD en de SP bevestigen daarnaast nog eens dat de linkse aanhang van de PvhN voor een groot deel in de stad woont.
26
Als laatste van deze statistische analyse kijken we nog naar de uitslagen van enkele willekeurige gemeenten. Nu zijn de onderzoekseenheden de verschillende stembureaus. In de grotere plaatsen zijn dit dus vaak buurten. In de landelijke gemeenten zijn dit vaak de dorpen. Een nadeel van deze analyse is dat veel gemeenten maar een beperkt aantal (zes, zeven of acht) stembureaus hebben. Correlaties zijn met een beperkt aantal eenheden veel moeilijker op te sporen of zijn er eenvoudigweg niet. De relaties van de PvhN in enkele gemeenten zijn als volgt. Bedum: in deze gemeente waar de PvhN in 2011 haar beste resultaat haalde heeft de partij geen enkele relatie met andere partijen. Marum: in deze gemeente waar de PvhN in 2011 het slechtste resultaat haalde (1,71 procent) heeft de partij een relatie met een andere partij. In dorpen en buurten waar veel op de PvhN gestemd wordt, stemt men ook vaak op de VVD. Er is geen verklaring voor dit verband. In Menterwolde, Stadkanaal, Vlagtwedde en Zuidhorn heeft de PvhN geen enkele relatie met andere partijen. Delfzijl: in deze gemeente heeft de PvhN wel relaties met andere partijen. De partij doet het goed waar het CDA en de Partij voor de Dieren het ook goed doen maar waar de PvdA het juist slecht doet. Opvallend is dat de PvhN in de gemeente Delfzijl de hoogste percentages in de omliggende dorpen van Delfzijl haalt. In de plaats Wagenborgen haalt de partij zelfs iets meer dan tien procent van de stemmen. De goede resultaten in de omliggende dorpen van Delfzijl is enigszins in tegenspraak met de eerdere conclusies dat de partij het vooral in stedelijke gebieden goed doet. Mogelijk speelt een lokale kwestie hier een rol. Stad Groningen: ‘Stad’ is een apart verhaal zo blijkt na enig onderzoek. Dat is ook wel logisch gezien de overweldigende omvang van de stad Groningen in de provincie Groningen. In tegenstelling tot de voorgaande gemeenten heeft de PvhN in de stad Groningen een groot aantal relaties met andere partijen. Al die verbanden zijn statistisch significant. Bijna alle andere partijen hebben eveneens veel relaties met elkaar. Dit betekent dat veel buurten in de stad in te delen zijn op basis van een sociaaleconomisch profiel of gewoon op basis van een economisch profiel. Mogelijk heeft dit te maken met de vele studenten in de stad. Vaak wonen studenten geconcentreerd in bepaalde buurten met goedkope huisvesting. In de stad zien de relaties van de andere partijen er uit zoals we dat ook al op gemeentelijk niveau zagen. De PvdA gaat vaak samen met de SP stemmers en wonen niet in buurten met veel VVD’ers en D66-stemmers. SPstemmers wonen in buurten met veel PVV-stemmers en PvdA-stemmers. Ze wonen juist niet buurten met veel VVD’ers en D66-stemmers. GroenLinksers wonen vooral in buurten waar veel op D66 wordt gestemd en de 50Plussers wonen in buurten met veel stemmers op de SP en de PVV. Dan de PvhN. De partij heeft relaties met alle partijen behalve met de Partij voor de Dieren. De verbanden lopen als volgt. In buurten waar veel op de PvhN wordt gestemd wordt ook veel gestemd op de PvdA, het CDA, de SP, de Christen Unie, 50 PLUS en de PVV. De sterkste verbanden zijn met deze laatste twee partijen. Vervolgens wonen in buurten waar veel op de PvhN wordt gestemd, juist niet mensen die stemmen op de VVD, GroenLinks en D66. De verbanden met de laatste twee partijen zijn weer de sterkste verbanden. Het beeld in de stad is duidelijk. De PvhN-stemmer in de stad Groningen is te vergelijken met iemand die 27
op de SP, de PVV of de 50PLUS-partij stemt. Hij of zij lijkt helemaal niet op iemand die op de VVD, GroenLinks of D66 stemt. Een kwalitatieve analyse van het verkiezingsprogramma. Op de website van de Partij voor het Noorden is het Raamprogramma te vinden voor de periode 2011-2015. Hier wordt het verkiezingsprogramma mee bedoeld. Het bestaat uit twee delen. Het eerste deel (blz. 1-6) bevat de beginselen en uitgangspunten van de partij, het tweede deel (blz. 6-21) bevat het beleidsprogramma dat van de beginselen en uitgangspunten is afgeleid. Daarnaast vinden we op de site ook het Verkiezingsprogramma Friesland 2011 (3 blz.) en het Verkiezingsprogramma Groningen 2011 (2 blz.). Dat zijn twee korte stukken die het karakter van een verkiezingsfolder hebben. Opmerkelijk is de afwezigheid van een Verkiezingsprogramma Drenthe. Het Raamprogramma is een helder geschreven stuk. De toon is rationeel. Retoriek die aan emoties appelleert zoals in Nederlandse verkiezingsprogramma’s doorgaans het geval is, blijft achterwege. Inhoudelijk is het Raamprogramma zeer radicaal, in die zin dat de doorvoering ervan veel grotere consequenties voor het landsbestuur en provinciebestuur zou hebben dan de doorvoering van een willekeurig ander partijprogramma. De PvhN staat namelijk een noordelijk landsdeel voor ogen met verregaande bevoegdheden, terwijl Nederland juist georganiseerd is als een sterk gecentraliseerde staat met weinig bevoegdheden voor de provinciale overheden. De PvhN bepleit namelijk “politiek zelfbestuur” en “een landsdeel Noord-Nederland dat financieel zelfstandig is” en als uitsmijter heeft “het landsdeel Noord-Nederland het recht om op internationaal vlak op te treden en kan internationale verdragen, overeenkomsten of protocollen sluiten betreffende zaken die het landsdeel aangaan” (blz. 6-7). Hiermee staat de PvhN een verregaande vorm van decentralisatie voor. Hoewel dit niet expliciet wordt benoemd, is de consequentie van het programma dat de centralistische staat Nederland omgevormd wordt tot een losse federatie van landsdelen. Er is geen andere regionale partij die hierin zo ver gaat als de PvhN. De Onafhankelijke Partij Drenthe (OPD) bijvoorbeeld accepteert de status quo voor wat de gecentraliseerde staat Nederland betreft, en presenteert nergens plannen voor de overdracht van bevoegdheden van de centrale overheid naar de provincie. Wel streeft ook de Fryske Nasjonale Partij (FNP) naar een federale staatvorm maar de partij legt hier veel minder de nadruk op dan de PvhN. Slechts sporadisch bepleit de FNP de overdracht van bevoegdheden. In de praktijk is dat alleen maar het geval bij taalgerelateerde onderwerpen zoals de Friese taal in het onderwijs en een ‘status aparte’ voor Omrop Fryslân. Een van de meest concrete consequenties van het programma van de PvhN is dat de aardgasbaten voortaan onder de hoede van het landsdeel Noord komen. De PvhN meldt dat van de aardgasbaten slechts een fractie naar het Noorden terugvloeit, en zegt op grond daarvan “Het Noorden is voor de nationale Nederlandse regering een buitengewest en een wingebied” (blz. 3). Ook wijst de partij op de welvaartsachterstand van het Noorden, terwijl de provincie Groningen in de top vijf van de rijkste regio’s van Europa staat als gevolg van de aardgaswinning. Die plaats is hypothetisch omdat de aardgasbaten wegvloeien uit de regio als gevolg van het gecentraliseerde beleid. 28
Op het terrein van milieuvraagstukken wil de PvhN “autonomie” (blz. 5): “wij vinden dat de nationale regering geen zeggenschap behoort te hebben over zaken die het leefmilieu in onze provincies negatief kunnen beïnvloeden.” De partij is ook voor het afbouwen dan wel beperken van de hypotheekrenteaftrek, een vooruitstrevend standpunt, maar om een regionale reden (blz. 9): “De hypotheekrenteaftrek subsidieert de gemiddeld rijkere inwoners met hogere hypotheken in de Randstad ten koste van die in het Noorden.” Er zijn meer voorbeelden waar de PvhN een standpunt inneemt dat op verrassende wijze aan het belang of welzijn van het Noorden is gekoppeld. Zo is de partij tegen de aanleg van de tweede Maasvlakte omdat die het voordeel van de lagere prijzen in het Noorden teniet doet. Op grond van het bovenstaande mag geconcludeerd worden dat de PvhN inderdaad een zeer regionale partij is. Maar dat is zij op een andere manier dan bijvoorbeeld de OPD. De OPD is een behoudende partij die niet tornt aan bestaande kaders, en die eerder in termen van bedreigingen denkt. De PvhN ziet vooral kansen en mogelijkheden. De OPD is daarom een behoudende partij, terwijl de PvhN als vooruitstrevend kan worden beschouwd. Het vooruitstrevende karakter van de PvhN blijkt ook uit de rest van het programma. Het thema arbeidsmigratie wordt niet eens genoemd, wat behoudende partijen bij uitstek wel doen. Ook wil de PvhN de nutsbedrijven weer onder de controle van de staat (dat wil zeggen het landsdeel) brengen. De uitverkoop van provinciale nutsbedrijven wordt “onacceptabel” genoemd (blz. 11). Op het punt van de zorg wil de PvhN schaalvergroting “kritisch” benaderen (blz. 5). Dit zijn standpunten die in de lijn van de SP liggen en die ook progressief mogen worden genoemd. Op grond van hun standpunten kunnen we de PvhN een linkse partij noemen. Dit strookt met de statistische analyse, volgens welke de PvhN zich gedraagt als een partij die met de PvdA of de SP is te vergelijken. Dat blijkt ook uit de geografische analyse (kaart 2 en 3). In het gebied waarin de PvhN bovengemiddeld scoort, scoort de PvdA ook bovengemiddeld. Op grond van het Raamprogramma kan de PvhN niet als een specifieke plattelandspartij worden beschouwd. In het programma wordt met enige regelmaat aandacht aan zowel het platteland als aan stedelijke gebieden gegeven. Dit strookt met het feit dat de kiezers van de PvhN niet specifiek op het platteland worden gevonden. Al met al trekt de PvhN dus tot op zekere hoogte precies die kiezers die zij kan verwachten met de standpunten van haar programma. Er is geen missmatch tussen programma en kiezer. Dit is een sterk punt van de partij. De PvhN doet weinig met het thema identiteit, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Fryske Nasjonale Partij. Dat ligt ook wel voor de hand, aangezien de drie noordelijke provincies elk hun eigen identiteit hebben. De PvhN kiest daarom voor het volgende standpunt (blz. 16): “De inwoners van de drie noordelijke provincies moeten in hun eigen provincie of streek ten volle hun eigen identiteit en cultuur kunnen blijven beleven en uiten.” De vraag is echter of dit streven niet onder druk zou komen te staan, als er noordelijk landsdeel zou komen dat even centralistisch zou zijn als Den Haag. Immers, de bevoegdheden van het landsdeel zijn aanzienlijk. Op termijn lijkt een streven naar de constructie van een noordelijke identiteit 29
onvermijdelijk, maar niet eenvoudig, gezien de onderscheiden identiteiten van de afzonderlijke provincies.
Twee globale punten van kritiek zijn er mogelijk op het partijprogramma. Omdat de PvhN nogal veel overhoop haalt, zouden de plannen voor een noordelijk landsdeel verder moeten worden uitgewerkt. Een pijnpunt waar de PvhN (wijselijk?) aan voorbij gaat, zijn belangentegenstellingen tussen de provincies. Zo meldt de PvhN in de verkiezingsfolder voor Fryslân optimistisch dat er een Friese universiteit moet komen. Dat kan echter alleen maar betekenen dat de Rijksuniversiteit Groningen een stuk kleiner zal worden, of ten dele naar Fryslân zal moeten verhuizen, maar in de verkiezingsfolder Groningen wordt daar niet van gesproken. Kortom, de PvhN zou zijn plannen verder moeten uitwerken en concretiseren, en pijnpunten onder ogen moeten zien en daar acceptabele oplossingen voor aandragen. De optimistische insteek van de partij treft echter de juiste snaar, en dat is een sterk punt. Zoals eerder gezegd, er wordt in termen van kansen gedacht, en dat past bij het huidige tijdsgewricht. Bovendien is de partij met haar centrale thema uiterst actueel aangezien het nieuwe kabinet Rutte op termijn ook streeft naar de vorming van landsdelen. Conclusie De Partij voor het Noorden is een kleine maar bekende politieke partij in Groningen. De partij heeft sinds 2003 een stabiele aanhang die vooralsnog onder de vijf procent van het electoraat blijft steken. Toch is dit een redelijk resultaat want het valt als regionale politieke partij niet mee om zich op provinciaal niveau te handhaven. De partij is in de provincie Groningen zelfs groter dan landelijke partijen als de Partij voor de Dieren en de nieuwe 50PLUS-partij. Uit de analyse blijkt dat de partij in 2011 ten opzichte van 2007 in procenten licht gedaald is maar in absolute aantallen fractioneel wist te winnen. De aanhang van de partij is niet evenredig over de provincie Groningen verdeeld zo blijkt uit de geografische analyse. Opvallend is dat de lage percentages bijna uitsluitend in het (noord)westen van de provincie liggen. Uit de verdere analyse blijkt dat de stemmers links georiënteerd zijn. Dat blijkt vooral als we naar het schaalniveau van de gemeenten kijken en naar de gemeente Groningen. Zeker is dat een stemmer op de PvhN niet lijkt op mensen die op de VVD, D66 of GroenLinks stemmen. De bevindingen met betrekking tot het relatief lage inkomen van een PvhN-stemmer sluiten hier bij aan. Hoewel het verband met stedelijkheid niet helemaal verdedigbaar is, is een andere conclusie dat de PvhN geen typische plattelandspartij is. Concluderend kunnen we stellen dat de stemmers op de PvhN vrij duidelijk op de links rechts schaal te definiëren zijn. Dat is bijzonder want andere regionale partijen zoals de FNP en de OPD kiezen bewust voor het politieke midden. Een sterk punt van de PvhN is dat het verkiezingsprogramma ook nog eens precies aansluit bij het type kiezer dat zij trekt. Een vraag is wel in hoeverre bij de stemmers in hun keuze voor de PvhN, het centrale thema van de partij (een noordelijk landsdeel) een rol speelt. Een advies aan de partij is om door te gaan op de wijze waarop zij nu opereert en zich profileert. Los van de manier hoe de partij is georganiseerd en in de dagelijkse politiek 30
functioneert hoeft de partij eigenlijk alleen maar meer stemmen te trekken. Dat klinkt eenvoudig maar hier wordt mee bedoeld dat de partij met haar voor regionale partijen, unieke linkse en radicale en vooral ook duidelijke programma een grote troef in handen heeft. Objectief gezien staat niets in de weg om bij de volgende verkiezingen hogere percentages te halen. Problemen waar politieke partijen vaak mee worstelen zoals recent nog bij GroenLinks zijn het ontbreken van een duidelijke visie en een helder partijpolitiek programma. Als gevolg daarvan weten mensen niet waar de partij voor staat. Van dit alles heeft de PvhN geen last. Er is geen enkele regionale partij in Nederland met zo’n duidelijke en heldere boodschap als de PvhN. Wat de partij dan moet doen is het opzetten van een goede organisatie, personele problemen proberen te vermijden, een intensieve verkiezingscampagne voeren en daarna de stemmen binnenhalen. Op die manier zou het toch mogelijk moeten zijn om op termijn tien procent (3 – 4 zetels) van het electoraat aan zich binden. Vanuit een breder perspectief is de voortgang van de PvhN ook interessant. Andere regionale partijen kunnen zich bijvoorbeeld vergelijken met de ontwikkelingen van de PvhN. Ook voor geografen en politicologen is de PvhN vanwege haar duidelijke linkse profiel een interessante politieke partij om in de gaten te houden. Bronnen De uitslagen van de verkiezingen zijn de vinden op: verkiezingsuitslagen.nl Informatie over de Partij voor het Noorden: pvhn.nl CBS: het rapport Provincie op Maat, 2007
31
Hoofdstuk 3. De Ouderenpartij Noord-Holland (OPNH). -
Inleiding Uitslagen Provinciale Statenverkiezingen 2 maart 2011 Noord-Holland. Een geografische analyse. Een statistische analyse: verbanden tussen partijen in Noord-Holland. Een statistische analyse: de OPNH en de relaties met andere partijen. Een statistische analyse: verklarende factoren stedelijkheid, welvaart en senioren. Conclusie
Inleiding De Ouderenpartij Noord-Holland (hierna OPNH) is een kleine regionale partij die in de Provinciale Staten is gekozen met 1 Statenlid, de heer Jeffrey Leever. Volgens het (summiere) lemma op Wikipedia is het een middenpartij die sinds 1995 bestaat. De partij heette daarvoor eerst AOV/OuderenUnie55+, en daarna Ouderenpartij NH/VSP, voordat de huidige naam werd aangenomen. De partij richt zich op de oudere kiezers in Noord-Holland, en spiegelt haar standpunten – zover mogelijk – aan wat zij als de belangen van ouderen beschouwt. Als bijvoorbeeld in het verkiezingsprogramma gesproken wordt over orde en veiligheid, wijst men erop dat ouderen zich onveilig voelen in de samenleving. Om verder een beeld van de standpunten te schetsen volgt hier een selectie uit het verkiezingsprogramma voor de Provinciale Statenverkiezingen in 2011. De provincie is volgens de OPNH een bestuursorgaan, die de haar wettelijk toegekende taken dient uit te voeren, en wat meer inhoudt dan alleen het toewijzen van subsidies. Uit het programma blijkt geen voorkeur voor een bepaalde regio binnen Noord-Holland, en het programma handelt altijd over Noord-Holland als geheel. Daarbij is de partij niet principieel tegen gemeentelijke herindelingen, maar stelt ze wel als voorwaarde dat het initiatief bij de gemeenten zelf ligt, en dat een herindeling aanwijsbaar ten goede komt aan de burgers. Een van bovenaf opgelegde herindeling wordt door de OPNH volstrekt afgewezen. Wat betreft de bereikbaarheid in de provincie Noord-Holland zet de OPNH sterk in op het verbeteren van het openbaar vervoer. Zij zijn niet enthousiast over de gevolgen van privatisering van het OV voor het mobiel houden van ouderen, en vinden dat alleen alternatieve vormen van (openbaar) vervoer deze mobiliteit kunnen stimuleren, en daarnaast het platteland vitaal kunnen houden. Daarnaast ziet de partij graag dat het OV voor ouderen en mensen met een beperking gratis wordt. De partij is voor milieubescherming, maar streeft er daarbij wel naar een evenwicht te vinden tussen milieumaatregelen en economische groei, waarbij duurzaamheid een grote rol speelt. Een veilige en gezonde leefomgeving is volgens de OPNH in het belang van ouderen, en levert bijvoorbeeld schonere lucht en minder geluid op doordat het verkeer schoner en stiller wordt. In het sterk verstedelijkte Noord-Holland wil de OPNH graag de groene ruimte zoveel mogelijk behouden. De OPNH ziet een uitdaging in het aanpassen van de woningvoorraad aan de behoeften van senioren. De partij is geen voorstander van veel meer nieuwbouw, mede met het oog op de vergrijzing, toekomstige krimp en bestaande leegstand van bedrijfspanden. Op het gebied van welzijn is de partij voor het ondersteunen van de eigen 32
verantwoordelijkheid van burgers. Er moet veel ruimte zijn voor vrijwilligers in de zorg en mantelzorg. Zorgverlening – bijvoorbeeld huisartsen en huisartsenposten, maar ook spoedeisende hulp – moeten goed en snel bereikbaar blijven. Sport- en recreatiefaciliteiten moeten- ook voor ouderen – gestimuleerd worden, en altijd beschikbaar worden gemaakt en gehouden. De partij is een voorstander van het reduceren van de financiële reserves, omdat het gelooft dat men efficiënter gaat werken als de middelen schaars zijn. Naast het verkiezingsprogramma kan wellicht ook nog iets van de politieke ambities doorklinken in de activiteiten van de partij in de Staten sinds de verkiezingen. Gedurende de anderhalf jaar sinds de verkiezingen van 2011 heeft de OPNH tien moties (mede) ingediend, waarbij vaak met GroenLinks en de ChristenUnie/SGP is samengewerkt, maar waarbij ook veel andere partijen betrokken zijn geweest. De onderwerpen variëren sterk, maar opvallend is dat geen van de moties direct met de doelgroep ouderen in verband te brengen is. Er zijn eveneens tien statenvragen ingediend door de fractie van de OPNH, waarin iets meer onderwerpen in verband zijn te brengen met de doelgroep. Zo zijn er bijvoorbeeld vragen over de rol van de provincie bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (Statenvragen 2011 nr. 96), maar ook hier valt uit de vragen niet direct op te maken dat het hier om een ouderenpartij gaat. Uit deze standpunten blijkt geen uitgesproken politieke kleur, en de waarneming van Wikipedia dat het een middenpartij betreft is daarmee wel bevestigd. De partijpunten over duurzaamheid en groen zijn links te noemen. Aan de andere kant is er ook veel aandacht voor gezonde financiën, een antipathie jegens verspilling, en een zeker conservatisme op het gebied van ingrijpen in het landschap en de woningbouw, wat de partij weer meer naar rechts doet schuiven. Wat dat betreft hangt het partijstandpunt van het onderwerp af met welke partijen de OPNH zal kunnen samenwerken. Een regionale component, waarbij bijvoorbeeld bevoegdheden van het Rijk naar de provincie worden overgeheveld, valt in de standpunten of in het programma niet te ontdekken. De doelgroep komt wel af en toe ter sprake in het verkiezingsprogramma, maar veel onderwerpen zijn te algemeen om direct op ouderen toe te spitsen. Uitslagen Provinciale Statenverkiezingen 2 maart 2011 Noord-Holland De algemene resultaten van de verkiezingen. De verkiezingen voor de Provinciale Staten in Noord-Holland in 2011 leverden de zetelverdeling op die in tabel 1 is te zien. Traditioneel is de VVD de grootste partij, met iets minder dan een kwart van de stemmen. De partij boekte daarbij overigens een licht verlies van 0,48 procent. De PvdA is duidelijk de tweede partij, met twintig procent van de stemmen, en boekte juist een lichte winst van 0,6 procent ten opzichte van 2007. Deze twee partijen zijn met afstand de grootste partijen in Noord-Holland. De eerstvolgende partij is een nieuwkomer, de PVV. Deze partij haalde vanuit het niets 11,8 procent van de stemmen, iets meer dan D66, dat zich met een winst van 7,51 procent eveneens tot de grote winnaars mocht rekenen. Deze partijen hebben beiden zes zetels, ongeveer de helft van de grote twee aan de top. Vlak daaronder zitten drie partijen die vlak bij elkaar staan, de SP, het CDA en GroenLinks. De eerste twee hebben fors verloren, de SP ruim 6 procent en het CDA zelfs bijna 9 procent. GroenLinks is ongeveer gelijk gebleven. Samen met de PVV en D66 vormen zij de middenmoot. Hierna volgen de kleine partijen. De Partij voor de Dieren (PvdD) is van dezen duidelijk de grootste, met 2,5 procent van de stemmen. Dit levert ze echter net zoveel zetels op als de OPNH, de ChristenUnie-SGP en 50Plus, namelijk één zetel elk. Daarbij moet 33
worden opgemerkt dat 50Plus nieuw is, en dus winst boekte, terwijl de andere drie partijen juist tussen de 1 en 2 procent van de stemmen verloren. Voor de PvdD en de ChristenUnieSGP betekende dit zelfs het verlies van 1 zetel. De Groenen haalden niet genoeg stemmen om in de Provinciale Staten binnen te komen. Tabel 1. Uitslag Provinciale Statenverkiezingen Noord-Holland 2011 Partij VVD PvdA PVV D66 SP CDA GroenLinks PvdD OPNH Chr.Unie-SGP 50Plus De Groenen
Percentage 22,3 20,0 11,8 11,3 9,6 9,0 8,0 2,5 1,9 1,7 1,7 0,2
Zetels 13 11 6 6 5 5 5 1 1 1 1 0
De opkomst. Landelijk was de opkomst bij de provinciale verkiezingen in 2011 55,97 procent. In Noord-Holland was dat percentage hoger namelijk 57,24 procent. Dit is een stijging van maar liefst 12,20 procent ten opzichte van de vorige provinciale verkiezingen. De spreiding van opkomst is te zien op kaart 1.
34
Er is hier een tweedeling gehanteerd, meer en minder dan de gemiddelde opkomst van 57,24 procent. De opkomst lijkt vooral in suburbane gemeenten relatief hoog te zijn geweest, terwijl de steden en de landelijke gebieden in het noorden wat zijn achtergebleven. De uitslagen van de OPNH. Zoals hierboven al werd aangegeven heeft de OPNH weliswaar zijn ene zetel in de Staten van Noord-Holland behouden, maar dit betekende niet dat het resultaat van de verkiezingen ook goed was. Integendeel; waar de OPNH zijn ene zetel in 2007 nog won op basis van 3,19 procent van de stemmen, moest de partij het nu doen met 1,88 procent van de stemmen. Dit is een daling van 1,31 procent, iets minder dan een halvering, maar nog altijd voldoende voor één zetel. Tabel 2 Uitslagen Provinciale Statenverkiezingen 2011 OPNH, per gemeente Gemeente % Gemeente % 1 Wieringen 13,32 30 Schermer 2,02 2 Wieringermeer 6,90 31 Heiloo 1,99 3 Zandvoort 4,63 32 Enkhuizen 1,85 4 Anna Paulowna 3,47 33 Zeevang 1,74 5 Zaanstad 3,42 34 Alkmaar 1,73 6 Opmeer 3,31 35 Graft-De Rijp 1,73 7 Schagen 3,15 36 Amstelveen 1,70 35
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Purmerend Beverwijk Hoorn Heemskerk Koggenland Weesp Heerhugowaard Den Helder Medemblik Harenkarspel Zijpe Niedorp Stede Broec Wormerland Drechterland Oostzaan Velsen Langedijk Haarlem Spr. Wde Haarlem Beemster Uitgeest
3,09 2,91 2,81 2,74 2,72 2,71 2,65 2,64 2,63 2,61 2,53 2,46 2,40 2,32 2,27 2,23 2,20 2,09 2,08 2,07 2,06 2,04
37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58
Bergen Castricum Waterland Texel Huizen Landsmeer Diemen Haarlemmermeer Uithoorn Muiden Ouder-Amstel Wijdemeren Bussum Aalsmeer Heemstede Blaricum Amsterdam Bloemendaal Edam-Volendam Hilversum Laren Naarden
1,69 1,65 1,62 1,54 1,52 1,52 1,50 1,48 1,43 1,40 1,34 1,34 1,18 1,17 1,17 1,13 1,12 0,97 0,97 0,94 0,77 0,77
De oorzaak voor deze daling valt niet direct uit de cijfers op te maken. Feit is wel dat, zoals eerder al bleek, dat 50Plus voor het eerst aan de verkiezingen in Noord-Holland deelnam, en daarbij 1,73 procent van de stemmen haalde. Het is niet ondenkbaar dat een groot deel van het verlies van de OPNH hier is terechtgekomen. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat de opkomst van provinciaal debutant PVV en de grote winst van D66 eveneens een deel van de verklaring vormen. In tabel 2 staan de uitslagen per gemeente voor de OPNH opgesomd. Wat direct opvalt in deze lijst is het veel hogere percentage dat in de gemeente Wieringen is behaald, 13,32 procent. Dit is bijna het dubbele van de nummer twee, de buurgemeente Wieringermeer, die zelf met 6,9 procent ook al ver boven de rest uitsteekt. De verklaring hiervoor is echter vrij eenvoudig: lijsttrekker en enig Statenlid voor de OPNH Jeffrey Leever woont in Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen, en had hier dus een thuisvoordeel. In de gemeente Zandvoort is ook nog erg goed gescoord, maar vanaf nummer 4 Anna Paulowna nemen de percentages alleen nog geleidelijk af. Ook opvallend is de onderkant van de lijst, waar veel welvarende gemeenten, met name in het Gooi, te vinden zijn. In deze omgeving is de partij blijkbaar weinig succesvol geweest. Laren en Naarden zijn de gemeenten waar de OPNH het minst heeft gescoord, met slechts 0,77 procent van de stemmen. Een geografische analyse Uit tabel 2 valt tot op zekere hoogte wel iets te zeggen over de geografische spreiding van de OPNH, maar om een echt goede inschatting te kunnen maken is het beter om deze gegevens om te zetten in een kaart. Deze paragraaf is dan ook gewijd aan de geografische analyse van de uitslag van de OPNH. De ruimtelijke spreiding van de OPNH is daarbij wellicht te verklaren 36
door bepaalde externe factoren. Daarom zal deze spreiding vergeleken worden met een drietal zaken, namelijk de mate van stedelijkheid, de gemiddelde WOZ-waarde van woningen per gemeente, en de spreiding van populistische partijen.
Op kaart 2 is de ruimtelijke spreiding van de OPNH te zien, met in het donker de gemeenten boven de gemiddelde uitslag van 1,88 procent, en in het licht de gemeenten die daaronder zitten. Op het eerste gezicht zijn de donker gekleurde gemeenten vrij landelijke gemeenten en suburbs, satellietsteden van de grotere steden. De grotere steden zelf, zoals Amsterdam en Alkmaar scoren bijvoorbeeld onder het gemiddelde. Bij nadere bestudering blijken zeer grote gemeenten als Zaanstad en Haarlem echter juist boven gemiddeld te hebben gescoord. De meeste donkere gemeenten zijn echter toch in de Kop van Noord-Holland te zien, wat zou kunnen betekenen dat hier sprake is van succes bij kiezers die de provinciale politiek een ‘vervan-mijn-bed-show’ vinden; dit zijn immers de gebieden die het verst van het provinciehuis in Haarlem verwijderd zijn. Opvallend daarbij zijn de hoge percentages die zijn gescoord in Wieringen en Wieringermeer, die het verst van het provinciehuis in Haarlem liggen. Dat deze twee gemeenten er zo uitspringen, zoals goed te zien is wanneer de uitslag van de OPNH in vier oplopende klassen wordt verdeeld (kaart 3), valt echter vooral te verklaren doordat de lijsttrekker van de partij hier vandaan komt, zoals eerder al is opgemerkt. Ook valt op dat op kaart 3 te zien is dat er ook relatief goed gescoord is in een gordel net ten noorden van Haarlem en Amsterdam, waar de afstand tot het provinciehuis geen rol kan spelen. Er moet daarom een andere verklaring gezocht worden voor de geografische spreiding van de OPNH.
37
De mate van Stedelijkheid Als we naar de geografische spreiding van stedelijke en landelijke gemeenten kijken wordt duidelijk dat een groot deel van de spreiding van de OPNH op deze manier kan worden verklaard. De kaart van de stedelijkheid van Noord-Holland, zie kaart 4 vertoont sterke overeenkomsten met de spreiding van de OPNH, met name als we de mate van stedelijkheid met kaart 3 vergelijken. Als de stedelijkheid in de drie categorieën die het CBS hanteert wordt verdeeld (stedelijk, matig stedelijk en niet stedelijk) is duidelijk te zien dat de landelijke gemeenten zich met name in het noordelijke deel van de provincie bevinden. Een groot deel van het gebied waarin de OPNH succesvol was bij de provinciale verkiezingen van 2011 kan een niet-stedelijk gebied genoemd worden. De enige uitzondering is een gordel van gemeenten ten noorden van Haarlem en Amsterdam, met gemeenten als Beverwijk, Velsen, Zaanstad en Purmerend. Dit zijn stedelijke gemeenten, vaak met een industrieel verleden. Dus hoewel de mate van stedelijkheid een rol van betekenis speelt in het verspreidingspatroon van de OPNH, is dit waarschijnlijk niet de enige verklarende factor.
38
De WOZ waarde per gemeente. Een ander kenmerk waarvan de kaart een interessante overeenkomst vertoont met de kaart van de OPNH-resultaten is de kaart van de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen per gemeente, te zien op kaart 5. Op deze kaart zijn de gemeenten verdeeld in 5 klassen, met als hoogste klasse een gemiddelde WOZ-waarde van €385.000,- of meer, en als laagste klasse €208.000,- of minder. Deze variabele moet gezien worden als een maat voor de welvaart van een gemeente: hoe hoger de welvaart, hoe duurder de huizen. Als kaart 3 en kaart 5 naast elkaar worden gelegd valt op dat de OPNH beter scoort in gemeenten waar de WOZ-waarde lager is. Als bijvoorbeeld naar de gemeenten wordt gekeken die precies tussen de gebieden waar de OPNH hoger scoort in liggen – gemeenten als Heiloo, Castricum, Schermer en Beemster – dan valt onmiddellijk op dat juist in deze gemeenten de gemiddelde WOZ-waarde hoger is. Hierdoor wordt met name de variatie in het midden van Noord-Holland beter verklaard dan door de mate van stedelijkheid. Ook in de welvarende gebieden in het zuidoosten (het Gooi) en het zuidwesten (Bloemendaal en omgeving) zijn de resultaten van de OPNH in de meeste gevallen niet zo goed. Het beeld dat uit de twee nu behandelde variabelen naar voren komt is een partij die goed scoort in 39
gemeenten met een relatief lage gemiddelde woningwaarde, die in veel gevallen niet-stedelijk zijn. In veel gevallen gaat het dus om kiezers uit minder welvarende plattelandsgemeenten.
Populisme Het succes in relatief minder welvarende gemeenten kan wijzen op een partij die ontevreden kiezers trekt. Dit is vaak het terrein van de PVV op rechts en van de SP op links, beide partijen worden in de volksmond vaak als zijnde populistisch genoemd. De resultaten van deze partijen zijn te zien op kaart 6 a en 6 b. De OPNH scoort zoals eerder gemeld vooral in de landelijke Noordkop en in een gordel net ten noorden van de lijn Haarlem-Amsterdam. Als we dat vergelijken met de PVV en de SP, dan is te zien dat beide partijen, maar met name de PVV, eveneens goed scoren in de gordel ten noorden van de steden Haarlem en Amsterdam. Voor de Kop van Noord-Holland is de overeenkomst minder uitgesproken, maar over het geheel genomen vormen kaart 6 a en 6 b toch een aanwijzing voor het idee dat de OPNH het goed doet in dezelfde gebieden als waar partijen die vaak populistisch worden genoemd zoals de PVV en de SP, ook goed scoren. Het motief om op partijen als de PVV en de SP te stemmen is vaak ontevredenheid over het beleid, het gevoel door de overheid tegengewerkt te worden, en het idee dat de eigen problemen door de politiek niet serieus genomen worden. Het hangt daarom ook vaak samen met minder welvarende gebieden. Gezien de overeenkomsten tussen de spreiding van de OPNH en de spreiding van lage WOZ-waarden en niet-stedelijkheid lijkt het goed mogelijk dat de kiezers 40
van de OPNH – althans ten dele – vanuit dezelfde motieven voor de OPNH kunnen hebben gekozen, als een partij die niet tot het politieke establishment wordt gezien. Hoe sterk de samenhang daadwerkelijk is zal bij de statistische analyse nader bekeken worden.
Een statistische analyse Verbanden tussen de partijen in Noord-Holland. Om te zien of de uit de kaarten opgemaakte conclusies ook daadwerkelijk gelden worden zij in de volgende paragrafen statistisch getoetst. Daarbij gaat ook veel aandacht uit naar de verbanden tussen de OPNH en andere politieke partijen. Welke partijen vissen in dezelfde electorale vijver, en welke juist niet? Dit wordt getoetst met behulp van de Pearson correlatiemaat. Deze geeft zowel de sterkte als de richting van de samenhang weer. Is de Pearson correlatiemaat positief, dan stijgen beide variabelen. Dat betekent in dit geval dat de twee partijen die tegenover elkaar zijn gezet beiden in dezelfde gebieden scoren; stijgt de één, dan stijgt de ander eveneens. Bij een negatieve correlatie geldt precies het omgekeerde: partij A heeft goede resultaten in gebieden waar partij B juist slechte resultaten boekt. Voorwaarde is wel dat de significantie dicht genoeg bij nul zit, hoe lager hoe beter. Hoe groter het getal sig., hoe groter de kans dat de uitkomst in de tabel op toeval berust. Wij hanteren hier een grens van 0,050, ofwel een significantie van vijf procent. 41
Het statistische verband tussen de OPNH en de andere partijen komt later nog aan de orde, maar voor een goed beeld van het politieke landschap waarin de OPNH opereert volgt hier eerst een kleine beschrijving van de spreiding en de verbanden van andere partijen in NoordHolland. Allereerst de grootste partij, de VVD. Deze partij heeft vooral in het Gooi en in de gemeenten ten zuidwesten van Haarlem (Heemstede, Bloemendaal en Zandvoort) goed gescoord, maar bijvoorbeeld ook in Purmerend/Edam-Volendam en in de kustregio (Bergen, Zijpe). Dit zijn over het algemeen welvarende gemeenten. Als naar de verbanden tussen de VVD en andere partijen gekeken wordt, vallen vooral de zeer sterke negatieve verbanden met de SP (-0,711, sig. = 0,000) en de PvdA op (-0,653, sig. = 0,000). Niet geheel onverwacht scoren de door het socialisme geïnspireerde partijen in heel andere gemeenten dan de VVD. Duidelijke en significante positieve verbanden zijn bij de VVD niet te vinden. De tweede partij is de PvdA. Deze partij heeft duidelijk het meeste succes in de grotere plaatsen en de steden. Eerder bleek al het zeer sterke negatieve verband tussen de PvdA en de VVD. Dit geldt echter ook voor het CDA (-0,596, sig. = 0,000), wat wil zeggen dat in gemeenten waar de PvdA sterk is, het CDA juist zwak is. Omgekeerd is er juist een sterke positieve samenhang tussen de PvdA en de SP en GroenLinks. Verder zijn er ook sterke verbanden met de Partij voor de Dieren en de Groenen, kortom, met linkse partijen. Opvallend genoeg is er echter nauwelijks een verband met de PVV, ook niet negatief. De PVV is de derde partij en is vooral sterk in de randgemeenten van Amsterdam (uitlopend in Edam-Volendam) en een enkele enclave noordelijker, zoals Den Helder en Wieringen. De PVV heeft de sterkste positieve samenhang met de OPNH, maar verder zijn de verbanden vooral negatief, vooral met aartsvijand in de Tweede Kamer D66 en GroenLinks, maar ook met de VVD. D66 scoort vooral in de omgeving van Amsterdam en Haarlem en in het Gooi, wat het tot een echte Randstedelijke partij maakt. Zoals gezegd is er een sterk negatief verband met de PVV, wat ook geldt voor het CDA en voor de OPNH. Een sterk positief verband is er juist met GroenLinks. Er is dus weinig verband met rechtspopulisme en het (oudere) platteland, en meer met de collega links-liberalen van GroenLinks. De SP bleek al een sterke samenhang met de PvdA te hebben, maar de nadruk ligt iets minder op de grote stedelijke kernen (met name Amsterdam blijft wat achter). Behalve het zeer sterke positieve verband met de PvdA zijn er geen extreme positieve verbanden, al is er wel positieve samenhang met andere linkse partijen, en ook enigszins met de OPNH. Een sterk negatief verband is er met de VVD en in iets mindere mate met het CDA. Het CDA zelf is sterk geografisch geconcentreerd in de landelijke gemeenten in het noordoosten van de provincie, ruwweg ten oosten van de lijn Schermer-Anna Paulowna. Er is een redelijk positieve samenhang te zien met 50Plus, maar verder alleen negatieve verbanden met de PvdA, PvdD en D66. GroenLinks scoort met name in Amsterdam en omgeving, en in de kustgemeenten ruwweg tussen IJmuiden en Alkmaar. Dat laatste zal met de nabijheid van natuur te maken hebben. Positieve samenhang is er met D66 en de PvdA en in iets mindere mate met de Partij voor de Dieren. Vooral linkse en groene connecties dus. De nadruk op groen beleid zorgt ervoor dat in deze gebieden waar GroenLinks goed scoort, juist weinig op het CDA en de PVV wordt gestemd. De eerste van de zeer kleine partijen is de Partij voor de Dieren. Deze partij is vrij stedelijk van karakter, maar scoort ook in sommige landelijke gemeenten goed, vooral als die vlak bij grote steden liggen. Overeenkomsten zijn er vooral met de linkse partijen zoals GroenLinks en 42
de PvdA. De ChristenUnie-SGP heeft geen duidelijk voorkeursgebied, al zitten er concentraties in het zuidwesten en het noordoosten van de provincie. De grote spreiding uit zich in het ontbreken van grote samenhangen met andere partijen, met als grootste uitschieter een matig negatief verband met de kleine partij de Groenen. Een theoretische concurrent van de OPNH is 50Plus. Deze partij concentreert zicht vooral in de ‘neus’ van Noord-Holland, met wat aangrenzende gemeenten en een uitloper richting Alkmaar. Wellicht is er een lokale campagne geweest, maar dat is niet duidelijk. Met de OPNH bestaat in elk geval weinig verband, en bovendien is dit niet significant. Wel is er een positief verband met het CDA. Ten slotte de partij die de Staten niet gehaald heeft, de Groenen. Deze concentreert zich (weliswaar in lage percentages) in het westen van de provincie en in de steden, ruwweg hetzelfde gebied als GroenLinks. Daarmee bestaat dan ook een vrij sterke samenhang, net als met de PvdA. De OPNH en de relatie met andere partijen Op de verbanden tussen de OPNH en de andere partijen gaan we wat dieper in. Zowel de positieve als de negatieve verbanden kunnen veel inzicht geven in het karakter van de partij en haar kiezers. Een partij die het in dezelfde gebieden goed doet als de OPNH heeft waarschijnlijk veel overeenkomsten, en is bovendien een concurrent. Partijen die in hele andere gebieden scoren (en dus negatief met de OPNH samenhangen) zijn juist geen concurrent, en geven bovendien duidelijk aan wat voor partij de OPNH niet is, en op welke groepen zij zich niet hoeft te richten. Positieve verbanden De correlaties geven aan dat er twee partijen zijn waarmee de OPNH duidelijke positieve verbanden heeft: de PVV en de SP. Dit bevestigt het beeld dat eerder uit de kaarten bleek. Met de PVV is er een positief verband van 0,314, wat als een redelijk sterk positief verband kan worden aangemerkt. Dit verband is ook significant (sig. = 0,016), en dus een geldig verband. Dat wil zeggen dat de OPNH succesvol is in gebieden waar de PVV dat ook is. Aan de andere kant van het politieke spectrum bevind zich de SP. Het verband hiermee is iets kleiner dan dat met de PVV, namelijk 0,283. Toch is ook dit nog een vrij duidelijk verband, dat bovendien ook weer significant is (sig. = 0,032). De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de OPNH succes heeft in dezelfde gebieden als de PVV en de SP, iets wat in de geografische analyse al werd vermoed. Dit lijkt te betekenen dat er sprake is van proteststemmen in gebieden waar de bevolking zich niet goed gerepresenteerd voelt door de gevestigde partijen. Waar veel mensen kiezen voor een rechtse (PVV) of linkse (SP) proteststem, kiest een gedeelte van de kiezers in deze gebieden voor een proteststem via de OPNH. Negatieve verbanden Om te zien in welke politieke richting we deze proteststemmen moeten indelen kunnen we gedeeltelijk kijken naar de sterkte van de samenhang met PVV en SP. De samenhang met PVV is iets sterker dan die met de SP, wat een iets rechtsere inslag doet vermoeden. Het verschil is echter klein, wat in lijn zou zijn met de kwalificatie van de OPNH als centrumpartij, wellicht dan iets rechts van het midden. We kunnen echter ook kijken naar de significante, negatieve samenhangen van de partijen die het juist slecht doen in gebieden waar de OPNH goede resultaten boekt. Hier vallen twee partijen op: D66 en GroenLinks. Het verband tussen de 43
OPNH en D66 is -0,453, wat een sterk verband genoemd kan worden. Het verband is bovendien perfect significant (sig. = 0,000). Dat wil zeggen dat daar waar D66 goed scoort, de OPNH juist bijna de helft minder succesvol is. Iets vergelijkbaars is te zien met GroenLinks: hier hebben we te maken met een negatief verband van min -0,374 (sig. = 0,004). Deze beide negatieve verbanden met D66 en GroenLinks kunnen geïnterpreteerd worden als een aanwijzing dat de OPNH het over het algemeen niet goed doet in gebieden waar veel links-liberale kiezers wonen. Dit alles ondersteunt het beeld dat de OPNH een partij is die iets rechts van het midden te plaatsen is, en die daarbij kiezers trekt in gebieden die gevoelig zijn voor populisme, waar mensen hun partij kiezen op basis van onvrede met de gevestigde partijen. Aanvullend laat bovendien de opkomst zien dat de OPNH goed scoort in gebieden waar de opkomst relatief laag is: het verband met de opkomst is negatief, en vrij sterk ( -0,392, sig. = 0,002). Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ouderen trouwer gaan stemmen dan jongeren, dus wanneer de opkomst lager is wordt het aandeel ouderen hoger. Dat zou het relatieve succes in gemeenten met een lage opkomst kunnen verklaren. Verklarende factoren stedelijkheid, welvaart en de ontbrekende factor senioren. Wat betreft de factoren die de uitslag van de OPNH verder kunnen beïnvloeden kunnen we hier ook nog wat dieper op de materie ingaan. Uit de geografische analyse kwam het vermoeden naar voren dat er twee factoren waren die de resultaten en de geografische spreiding van de OPNH wellicht konden verklaren: de mate van stedelijkheid, en de welvaart van een gebied gemeten in de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen per gemeente. Om te zien of deze vermoedens juist zijn en hoe sterk deze verbanden werkelijk zijn worden ze hier aan een statistische analyse onderworpen. De mate van stedelijkheid. Om te beginnen het veronderstelde verband tussen stedelijkheid en de resultaten van de OPNH. De vergelijking tussen de kaarten van de stedelijkheid van Noord-Holland en de OPNH-resultaten leek erop te wijzen dat de OPNH meer succes had in niet-stedelijke gemeenten dan in stedelijke gemeenten. De statistische analyse bevestigt deze waarneming. Het verband tussen de resultaten van de OPNH en de indeling van stedelijkheid van het CBS is negatief: -0,273 (sig. 0,038). Dus hoe meer stedelijk een gebied is, hoe lager de resultaten van de OPNH. Dit is niet een zeer sterk verband, maar toch genoeg om van een duidelijk verband te kunnen spreken. Waarschijnlijk is het verband niet sterker omdat in de gordel ten noorden van Amsterdam Haarlem de OPNH het goed doet, en dit zijn bijna uitsluitend stedelijke gemeenten. In de geografische analyse werd het vermoeden geuit dat het succes in deze gemeenten wellicht een indicatie was van een verband met de PVV en de SP. In de statistische analyse is al gebleken dat juist met deze partijen het sterkste verband bestaat. Dit verband lijkt dus de tendens dat de OPNH een plattelandspartij zou zijn te temperen. Niettemin is er een verband met de mate van stedelijkheid. Hoe meer stedelijk een gebied, hoe minder op de OPNH wordt gestemd. Als ter vergelijking naar de andere partijen en hun verband met stedelijkheid wordt gekeken wordt duidelijk dat de OPNH weliswaar succesvoller is in landelijke gebieden dan in stedelijke, maar dat het zich zeker niet dé landelijke partij van Noord-Holland mag noemen. Die rol wordt nog altijd vervuld door het CDA, van oudsher succesvol op het platteland. Het CDA heeft een verband met stedelijkheid van -0,465 (sig. = 0,000), duidelijk hoger dan de OPNH. Verder doet 44
de electorale concurrent 50Plus het eveneens goed in landelijke gebieden, met een verband van 0,290 (sig. 0,027). Hiermee verschillen de OPNH en de 50PLUS op dit vlak weinig van elkaar. Dé stedelijke partijen zijn daarentegen de linkse partijen: GroenLinks, D66 en in mindere mate de PvdA, de SP en de PvdD. Een en ander levert de volgende samenvatting op: Stedelijke partijen: GroenLinks, D66, PvdA, PvdD, SP Landelijke partijen: CDA, 50Plus, OPNH De WOZ-waarde. Het andere verband dat uit de geografische analyse naar voren leek te komen was een verband met de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen per gemeente. De kaart die van deze maat van welvaart werd gemaakt leek bij vergelijking met de verkiezingsresultaten van de OPNH aan te geven dat de OPNH meer succes had in gemeenten met een lagere gemiddelde WOZ-waarde. Ook dit verband wordt bevestigd in de statistische analyse. Het verband met de WOZ-waarde is negatief, en vrij sterk: -0,433 (sig. 0,001). Dat wil zeggen dat bij een stijging van de WOZwaarde, het succes van de OPNH behoorlijk afneemt. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de OPNH het vooral goed doet in de minder welvarende gebieden. De OPNH heeft hiermee een van de sterkere verbanden met de woningwaarde als dit met de andere partijen wordt vergeleken. Er zijn echter partijen met een nog sterker verband in dezelfde richting. De SP heeft het sterkste verband tussen de woningwaarde en de WOZwaarde: -0,741 (sig. 0,000). Het mag geen verrassing heten dat de Socialistische Partij veel meer succes heeft als de woningwaarde afneemt. Datzelfde geldt voor de PvdA maar ook voor de PVV. Dé partij die juist succes heeft in gebieden met een hoge gemiddelde WOZ-waarde is, wellicht ook weinig verrassend, de VVD. Ook D66 scoort vrij goed op dit punt. De samenvatting hiervan is: Hoge gemiddelde WOZ-waarde: VVD, D66 Lage gemiddelde WOZ-waarde: SP, PvdA, OPNH, PVV De ontbrekende factor: het percentage 65-plussers per gemeente. De derde verklarende factor die we nu onder de loep nemen is de leeftijd. Dit is een voor de hand liggende variabele. Immers, de OPNH is een partij waarvan de doelgroep primair door leeftijd wordt gedefinieerd: ouderen. De verwachting is dan ook dat de partij hoger scoort in gemeenten met relatief veel ouderen. In de statistische analyse is dit getest door te kijken naar het verband tussen de resultaten van OPNH en het percentage 65-plussers per gemeente. Deze cijfers zijn beschikbaar bij het CBS. Verrassend genoeg blijkt uit de analyse dat er geen enkel verband bestaat tussen de OPNH en het percentage 65-plussers. Ook bij 50Plus, een partij met een vergelijkbare doelgroep, is dit verband niet aan te tonen. Dit is een onverwacht resultaat, waarvoor op dit moment geen verklaring is. Partijen waar juist wel een duidelijke samenhang met ouderen is vast te stellen zijn er echter wel. Een zeer duidelijke positieve samenhang met 65-plussers is bijvoorbeeld te zien bij de VVD. Ook D66 heeft meer succes in gemeenten met een hoger percentage 65-plussers, maar veel minder duidelijk dan de VVD. Andere partijen doen het juist slechter als het aantal 65-plussers toeneemt: de PvdA, de PVV 45
en de SP. De conclusie hier moet dus luiden dat hoewel OPNH en 50Plus zich beiden expliciet op ouderen richten, de echte seniorenpartij in Noord-Holland de VVD is. Samengevat: Hoog percentage 65-plus: VVD, D66 Laag percentage 65-plus: PvdA, PVV, SP Conclusie Wat valt er samenvattend te zeggen over de OPNH? De partij, die bij de Provinciale Statenverkiezingen bijna de helft van de stemmen verloor, deed het bij deze verkiezingen vooral goed in gebieden met een lage gemiddelde WOZ-waarde, die bovendien relatief vaak landelijk genoemd kunnen worden. Er is een duidelijke samenhang met de PVV en de SP, beiden partijen die vaak als populistisch worden aangemerkt. Als dit wordt gekoppeld aan de landelijke, relatief arme gebieden doemt een beeld op van licht teleurgestelde kiezers, die op populistische basis kiezen voor een partij die als ‘outsider’ kan worden gezien ten opzichte van de gangbare politieke partijen. De partij moet hierbij als middenpartij worden aangemerkt, iets rechts van het midden. Opvallend genoeg is er geen enkele aanwijzing dat de OPNH, die zich op de oudere bevolking richt, meer succes heeft in vergrijsde gemeenten dan in gemeenten met lagere percentages ouderen. Ditzelfde geldt voor de concurrent in de strijd om de oudere kiezer, 50Plus, die overigens wel in andere gemeenten goed scoort dan de OPNH. De echte ouderenpartij, zo blijkt uit de statistische analyse, blijkt de VVD te zijn. De populistische link en het succes in de relatief minder welvarende gemeenten lijken de twee belangrijkste factoren te zijn die de resultaten van de OPNH verklaren. Wellicht kunnen deze factoren ook een rol spelen bij het vergroten van het electoraat. De partij zou zich meer als ‘outsider’ kunnen positioneren, om zo de ontevreden kiezers aan te trekken. Het vermoeden bestaat echter dat het vooral de rol van kleine partij is die voor ontevreden kiezers aantrekkelijk is, omdat juist een kleine partij, die bovendien alleen in Noord-Holland actief is, in de ogen van de kiezer een alternatief kan zijn voor de meer gevestigde, landelijk actieve partijen. Meer succes heft dit mechanisme natuurlijk onmiddellijk op. Echter een probleem bij het versterken van de rol als outsider is dat uit het verkiezingsprogramma juist bleek dat een zeker conservatisme de OPNH niet vreemd is. Een koers tegen het establishment in, ligt dan ook eigenlijk niet voor de hand. Er is daarom misschien een beetje een mismatch tussen het partijpolitieke programma en misschien ook het bestuurskader van de partij, en het type kiezer dat zij trekt. In plaats van zich te richten op de PVV- en SP-stemmer kan de OPNH zich waarschijnlijk het beste zich nog meer uitgesproken op de oudere doelgroep richten. De partij moet dan zorgen voor extra bekendheid in de meer vergrijsde gemeenten. Kaart 7 laat zien welke gemeenten dat zijn. Met name in de welvarende gemeenten langs de Noordzeekust zoals Bergen, Castricum, Bloemendaal en Zandvoort en in het Gooi is het percentage 65-plussers hoog. Een campagne in deze gebieden, waarbij duidelijk naar voren wordt gebracht op welke manier de partij de ouderen in de provincie wil dienen, kan een relatief groot aantal stemmen opleveren.
46
Het effect van een lokale campagne is te zien bij het succes in de woongemeente Wieringen van lijsttrekker en enig Statenlid Jeffrey Leever. Een campagne in de vergrijsde gemeenten kan vergelijkbare successen opleveren. Immers, de OPNH staat iets rechts van het midden, en kan zich dus goed richten op kiezers van de VVD, de partij die op dit moment veruit de meeste stemmen trekt in de vergrijsde gemeenten. Daarbij kan het helpen als de partij bij zijn werkzaamheden in de Staten ook een aantal duidelijk op ouderen gerichte moties en vragen indient, die aangeven hoe de partij in de praktijk de belangen van ouderen verdedigd. Het advies luidt derhalve: een lokale campagne in de vergrijsde gemeenten voeren, waarbij de bestaande middenkoers iets rechts van het midden extra wordt benadrukt. Bronnen: CBS: Demografische kerncijfers per gemeente 2011 en het rapport Provincie op Maat, 2007 Dichtbij.nl: het artikel over Jeffrey Leever met voorkeurstemmen in de raad. Mijnbabs.eu: de Stukken van de Provinciale Staten Noord-Holland. Ouderenpartij-nh.nl: het verkiezingsprogramma van de OPNH. Wikipedia.org: het inleidend artikel over de OPNH. Verkiezingsuitslagen.nl de website van de Kiesraad met de officiële verkiezingsuitslagen.
47
Hoofdstuk 4. De Partij voor Zeeland. -
Inleiding De algemene verkiezingsresultaten en de opkomst van 2 maart 2011. De Partij voor Zeeland vergeleken met andere regionale partijen. De verkiezingsresultaten van de Partij voor Zeeland per gemeente. Een geografische analyse. Een statistische analyse. Conclusie
Inleiding Een bekende partij in het regionale politieke gebeuren in Nederland is de Partij voor Zeeland. De partij bestaat sinds 1998 doet vanaf 1999 mee met de verkiezingen voor de Zeeuwse Staten. De Partij voor Zeeland is de opvolger van de vroegere Zeeuws-Vlaamse partij die in de jaren negentig was opgericht door ontevreden CDA’ers. De start van de Partij voor Zeeland was succesvol want er werden in 1999 meteen vier zetels gehaald. De partij is zoals de meeste regionale partijen, in wezen een brede middenpartij. De laatste jaren manifesteert zij zich 48
vooral als een tegenstander van het ontpolderen, een actuele en omstreden manier om het begrip natuur in te vullen. Het stevige protest dat de partij laat horen tegen het ontpolderen van de Hedwigepolder karakteriseert de partij in een notedop. Meer nog dan de partij zelf, hebben nu en in het verleden vooral personen bijgedragen aan de bekendheid en ontstaan van de partij. Thans is de bekendste man in de partij Johan Robesin. De Partij voor Zeeland (hierna PvZ) zit met twee zetels in de Provinciale Staten van Zeeland. De centrale thema’s van de partij zijn het tegengaan van ontpolderen, een veilig Zeeland (droge voeten), steun voor de traditionele landbouw en visserij en bereikbare basisziekenhuizen in de grootste steden. Het (verkorte) verkiezingsprogramma voor de periode 2011 – 2015 is te vinden op de website van de partij. Het verkiezingsprogramma begint met een algemeen stuk waar de onafhankelijkheid van de partij wordt benadrukt en een verwijt naar de landelijke partijen dat zij slecht het Haagse belang dienen. Daarna volgen de speerpunten die voor een groot deel met ontpolderen te maken hebben of met de Zeeuwse waterhuishouding annex zijn. Voor een provincie direct aan zee zoals Zeeland is dit ook wel logisch maar een iets breder programma zou de partij mogelijk wat meer aanzien geven. Het verkiezingsprogramma eindigt met een serie slogans. De aard van deze slogans doet vermoeden dat de partij eerder een rechtse dan een linkse inslag heeft: meer blauw op straat (ook in de avond), een stop op de subsidie voor windenergie, een stop op ‘waardeloze’ nieuwe natuur en een drastische vermindering van regelgeving. In de verdere analyse zullen we eens kijken hoe de stemmen over de provincie Zeeland verdeeld zijn en of er iets te zeggen is over het type kiezer dat op de partij stemt. Als eerste kijken we naar de algemene uitslagen van de verkiezingen van 2 maart 2011. De algemene uitslag PS 2011. De algemene uitslag van de Statenverkiezingen in Zeeland staat in tabel 1. In tegenstelling tot provincies als Groningen en Drenthe waar 1 partij (de PvdA) oppermachtig is, zijn in Zeeland de traditionele grote drie min of meer aan elkaar gewaagt. De VVD is de grootste partij met bijna zeventien procent van de stemmen maar de PvdA en het CDA volgen onmiddellijk met rond de vijftien procent. Daarna volgend de PVV en de SGP. Beide partijen zijn opvallend. De eerste omdat zij voor het eerst meedeed aan de verkiezingen en onmiddellijk met vijf zetels in de Staten kwam. De SGP valt op omdat zij in Zeeland zo groot is. In veel andere provincies is de SGP juist een kleine partij. De partij zit met vier zetels in de Zeeuwse Staten. Na de SGP volgt de SP met rond de acht procent van de stemmen. Vervolgens volgen de zes kleine partijen waarvan de PvZ de grootste is met bijna zes procent van de stemmen. Dit levert de partij twee zetels op in de Zeeuwse Staten. Daarna volgen met rond de vier procent de Christen Unie, D66 en GroenLinks. De twee kleinste partijen, de Partij voor de Dieren en het nieuwe 50PLUS haalden te weinig stemmen voor een zetel. Opvallend aan de uitslagen in Zeeland is de bijna lineaire toename van de zetelverdeling. Van een naar zeven, elk zeteltal heeft een partij. De Partij voor Zeeland wist haar twee zetels in de Staten te behouden maar verloor ten opzichte van 2007 wel. In 2011 werd 5,57 procent van de stemmen gehaald maar in 2007 was dat nog 6,92 procent. Dat is een vrij grote procentuele daling van bijna twintig procent. In absolute aantallen ziet dat er evenwel minder dramatisch uit. In 2007 stemden 10.402 mensen op de PvZ en in 2011 daalde dat aantal naar 9456. Een daling van circa negen procent. Dat vooral de procentuele daling ook een gevolg is van de opkomst, zien we in de volgende paragraaf. Tabel 1. Uitslag verkiezingen Provinciale Staten van Zeeland 2011 49
Percentage Zetels 16,83 7 15,84 7 14,21 6 11,80 5 11,10 4 8,49 3 5,57 2 4,69 2 4,11 2 3,59 1 1,93 0 1,84 0
VVD PvdA CDA PVV SGP SP Partij voor Zeeland Christen Unie D66 GroenLinks 50PLUS Partij voor de Dieren
De opkomst. Het opkomstpercentage in Zeeland was 58,85 procent. Daarmee zit de provincie Zeeland boven het landelijke gemiddelde van 55,97 procent. In Zeeland zijn de opkomstpercentages altijd vrij hoog in vergelijking met de omliggende provincies in de Randstad en in NoordBrabant en Limburg. Echter de veel hoger percentages van Friesland, Groningen en Drenthe worden niet gehaald. Vanwege het eigen karakter van de provincie Zeeland valt dit enigszins tegen. Kennelijk heeft de ligging in het zuiden van Nederland een grotere invloed op de opkomst dan de eigenheid van de provincie. De opkomstpercentages van de laatste vier verkiezingen staan in tabel 2. Daaruit blijkt dat in zowel Nederland als in Zeeland het opkomstpercentage in 2011 het hoogste was. In Zeeland is de trend door de tijd heen duidelijk omhoog. In 2011 stemde in Zeeland maar liefst twintig procent meer dan in 1999. Het hoge opkomstpercentage heeft zoals we eerder al in Drenthe en Groningen zagen, te maken met de ruime aandacht voor de verkiezingen van de media en van de landelijke politiek. Tabel 2. Opkomstpercentages per verkiezingsjaar in Zeeland en Nederland. verkiezingsjaar 1999 2003 2007 2011
Zeeland 48,73 % 51,16 % 52,87 % 58,85 %
Nederland 45,64 % 47,62 % 46,40 % 55,97 %
De Partij van Zeeland en de andere bekendste regionale partijen van Nederland. Nu lijkt het percentage van de Partij voor Zeeland van rond de vijf procent niet heel erg hoog, maar toch is het relatief hoog. Als we het namelijk vergelijken met de resultaten van de meeste andere regionale partijen dan staat de PvZ ferm op de tweede plaats, zie tabel 3. De partij moet alleen de FNP in Friesland voor laten gaan maar laat daarna de rest duidelijk achter zich. De provinciale partijen in Utrecht en in de andere provincies van de Randstad zijn echte splinterpartijen als we ze met de PvZ vergelijken. Daarnaast is de partij ook bijna twee keer zo groot als de Partij voor het Noorden en vijf keer zo groot als de Onafhankelijke Partij Drenthe. 50
In de verdere analyse hebben we hier dus te maken met in procenten, de tweede regionale partij van Nederland.
Tabel 3. Verkiezingsuitslagen in 2011 van de bekendste regionale partijen, in procenten, van hoog naar laag. Partij FNP Partij voor Zeeland Partij voor het Noorden Ouderenpartij Noord-Holland Partij Nieuw Limburg Onafhankelijke Partij Drenthe Leefbaar Almere Platform lokale Partijen Zuid-Holland Platform lokale Partijen Utrecht Brabant Nu
behaalde percentage in 2011 9,18 5,57 3,15 1,88 1,72 1,10 0,62 0,52 0,37 0,24
De uitslagen van de Partij voor Zeeland per gemeente. In tabel 4 staan de uitslagen van de PvZ per gemeente in 2011. De gemeente Sluis is de opvallende winnaar met maar liefst 20,65 procent van de stemmen. Dat percentage is twee of drie maal zo groot als de gemeenten Terneuzen en Hulst die respectievelijk op de tweede en derde plaats staan. De middenmoot bestaat uit zes gemeenten die rond de drie, vier of vijf procent halen. Er zijn vier gemeenten die minder dan drie procent scoren. Het gaat om de gemeenten Reimerswaal, Middelburg, Tholen en Goes. In tabel 4 staan ook de uitslagen van de verkiezingen van 2007. We lezen dat ook toen de kopgroep bestond uit dezelfde drie gemeenten als de beste drie van 2011. Opvallend is dat deze drie gemeenten in ZeeuwsVlaanderen liggen. Vreemd is natuurlijk de uitschieter naar boven van de gemeente Hulst in 2007. Die gemeente lijkt te zijn ingeruild voor de uitschieter naar boven in 2011: de gemeente Sluis. De rangorde van 2011 is voor wat de overige gemeenten betreft ongeveer gelijk als de rangorde van 2007. Het verlies in 2011 ten opzichte van 2007 is derhalve breed gedragen. In 2011 waren er maar twee gemeenten waar de PvZ winst te winnen: Sluis en Veere. In de ander elf gemeenten verloor de partij of bleef de partij op precies hetzelfde percentage steken (Reimerswaal).
Tabel 4. Uitslagen PvZ, PS 2011 en PS 2007, van hoge naar lage percentages, per gemeente. 2011 1 2 3
Sluis Terneuzen Hulst
% 20,65 9,95 7,33
2007 1 Hulst 2 Terneuzen 3 Sluis 51
% 21,41 13,69 11,07
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Borsele Vlissingen Veere Kapelle Noord-Beveland Schouwen-Dvlnd. Reimerswaal Middelburg Tholen Goes
5,56 5,34 4,16 3,44 3,30 3,17 2,79 2,54 2,52 2,44
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Borsele Vlissingen Kapelle Tholen Noord-Beveland Goes Schouwen-Dvlnd Veere Middelburg Reimerswaal
8,23 6,17 4,25 4,06 3,71 3,56 3,37 2,93 2,91 2,79
Een geografische analyse. We hebben al eerder opgemerkt dat de drie beste gemeenten van 2011, de drie gemeenten van Zeeuws-Vlaanderen zijn. We weten dus al zonder dat we een kaart hebben gemaakt dat er een geografische component in de spreiding van de percentages van de PvZ zit. Niettemin maken we een kaart. Op kaart 1 zien we uitslagen van de PvZ geografisch weergegeven. Vanwege de merkwaardig vormen van de Zeeuwse eilanden en het feit dat ze gescheiden van elkaar liggen is het in dit soort situaties moeilijk om patronen te ontdekken. Daar komt nog eens het klein aantal gemeenten bij dat er nog over is in Zeeland. Kijken we naar de kaart dan valt als eerste op dat de hoge percentages in Zeeuws-Vlaanderen worden gehaald. Het kan niet anders dan dat dit te maken heeft met het feit dat de oorsprong van de partij juist hier in Zeeuws-Vlaanderen ligt. Verder valt op dat de eilanden en de gemeenten die aan kant van de zee liggen meer op de PvZ stemmen dan de delen van Zeeland die tegen Noord-Brabant aanliggen. Vergelijk bijvoorbeeld het lage percentage van Tholen dat vlakbij Roosendaal en Bergen op Zoom ligt met de gemeente Veere op het eiland Walcheren. Of dit te maken heeft met de grote aandacht van de PvZ voor de waterhuishouding van Zeeland (droge voeten), is op voorhand moeilijk te zeggen, maar kan niet worden uitgesloten. De twee grootste steden, tevens gemeenten, Vlissingen en Middelburg laten hetzelfde patroon zien. Vlissingen ligt aan zee en scoort hoger dan het nabijgelegen Middelburg dat niet direct aan zee ligt. In Vlissingen is het percentage dat op de PvZ stemt het dubbele van het percentage in Middelburg. Een opvallend verschil. Als laatste kan nog over de geografie van de stemverdeling van de PvZ gezegd worden dat er een zekere noord-zuid verdeling in zit. Zeeuws-Vlaanderen liggende in het zuiden hebben we al genoemd. De vier gemeenten die daarna het hoogste scoren liggen allemaal op Walcheren en Zuid-Beveland, het eiland onmiddellijk boven ZeeuwsVlaanderen. Derhalve geldt in het algemeen: hoe noordelijker men in Zeeland komt, hoe lager de percentages van de PvZ worden. Het zwaartepunt van de partij ligt in meerdere opzichten in het zuiden van de provincie.
52
Een statistische analyse. Dan kijken we nu nog eens nader en uitsluitend naar de cijfers en percentages die de partijen van Zeeland laten zien. Een bijzondere aandacht gaat vanzelf uit naar de cijfers van de PvZ. We kijken naar de relaties (of statistische verbanden) van de PvZ met andere partijen. We gebruiken hiervoor het computerprogramma SPSS en rekenen telkens de correlatie (de maat van Pearson) tussen de behaalde percentages van de partijen uit. De bedoeling hiervan is om uit te vinden welke partijen het goed doen in gemeenten waar de PvZ het ook goed. Vaak is stemgedrag op een bepaalde manier gebiedsgebonden. Het CDA doet het bijvoorbeeld goed in plattelandsgemeenten terwijl D66 een echte Randstadpartij is. Een nadeel van een statistische analyse in Zeeland is het klein aantal gemeenten. Er is in het verleden voor gekozen om in Zeeland een groot aantal gemeenten samen te voegen zodat Zeeland tegenwoordig de provincie is met het minst aantal gemeenten. Het stemgedrag dat in het verleden vaak per kleine gemeente van elkaar verschilde is met de grotere gemeenten in Zeeland verdwenen. De verschillen die er zijn tussen plaatsen en kleine gebieden blijven wel bestaan maar worden in grotere geografische entiteiten onzichtbaar. Ze gaan op in het gemiddelde van een groter geheel en er kan verder weinig informatie uit worden gehaald. Kijken 53
we als eerste bijvoorbeeld naar het algemene plaatje van de verbanden tussen de partijen in Zeeland dan valt op hoe weinig verbanden er zijn. Het zijn ongeveer de helft minder dan bijvoorbeeld in Noord-Holland waar in 2011 nog 58 gemeenten waren. Toch ziet het algemene beeld in Zeeland er als volgt uit: de PvdA doet het goed in gemeenten waar de SP het ook goed doet en vreemd genoeg ook waar D66 en GroenLinks goed scoren. Dit is merkwaardig want de PvdA is vaak juist sterk in gebieden waar D66 en GroenLinks zwak zijn. Het CDA vervolgens haalt hoge percentages waar de Christen Unie lage percentages haalt. De VVD en de PVV hebben geen significante verbanden met andere partijen. GroenLinks en D66 hebben extreem sterke verbanden met elkaar, ze scoren beide goed in dezelfde gemeenten. In die gemeenten doet de Partij voor de Dieren het ook goed. De SP haalt veel stemmen in gemeenten waar de PvdA, D66 en 50PLUS ook veel stemmen halen. Ze scoren juist slecht in gemeenten waar de SGP sterk is. Het positieve verband tussen de SP en D66 is net als bij de PvdA met D66 vreemd. Meestal is de relatie van D66 met linkse partijen omgekeerd. Het positieve verband dat we hier in Zeeland zien heeft waarschijnlijk met stedelijkheid te maken. Zowel de SP als D66 zijn min of meer stadspartijen. Dan de SGP. De SGP heeft relatief veel relaties met andere partijen, om precies te zijn vier. Dit is een aanwijzing dat binnen Zeeland de partij haar stemmen haalt in bepaalde gemeenten. De SGP haalt veel stemmen in gemeenten waar ook veel op de Christen Unie wordt gestemd. Aan de andere kant stemmen in die gemeenten waar de SGP sterk is, maar weinig mensen op de PvdA, de SP en D66. Dat de SGP in Zeeland geconcentreerd is in bepaalde gemeenten blijkt uit de grote verschillen tussen de resultaten van de partij. Vooral in de drie gemeenten van ZeeuwsVlaanderen stemmen niet veel mensen op de SGP: Sluis 0,95 procent, Terneuzen 5,26 procent en Hulst 0,15 procent. Als we hier de drie beste gemeenten van de SGP tegenover zetten wordt duidelijk hoe groot het verschil is: Reimerswaal 35,37 procent, Tholen 27,90 procent en Borsele 18,56 procent. Dan de Partij voor Zeeland. De partij heeft maar een significant verband met een andere partij, namelijk een negatief verband met de Christen Unie. In gemeenten waar de PvZ goed scoort, doet de Christen Unie het juist niet goed. Alle andere verbanden met de andere partijen zijn uiterst zwak en bovendien lang niet significant. We kunnen er alleen nog aan toevoegen dat de partij het waarschijnlijk ook niet goed doet in gemeenten waar de SGP juist sterk is omdat de Christen Unie en de SGP elkaar overlappen. Toch moeten we voorzichtig zijn om te concluderen dat er een verband bestaat tussen de resultaten van de PvZ en de SGP samen de Christen Unie. Het statistisch verband met de Christen Unie en indirect met de SGP heeft mogelijk met het aparte stemgedrag in Zeeuws-Vlaanderen te maken. We zien hier dat de PvZ het goed doet maar de SGP niet. Dit verklaart het statistisch verband. Dit verband wijst echter niet op een inhoudelijke tegenstelling tussen de PvZ en de SGP. Het is waarschijnlijk toeval omdat de PvZ in Zeeuws-Vlaanderen haar wortels heeft en het daarom hier goed doet. De SGP is ook geconcentreerd in bepaalde gemeenten maar toevallig juist niet in Zeeuws-Vlaanderen. Dat heeft niks met de sterke positie van de PvZ in Zeeuws-Vlaanderen te maken. Er valt op basis van deze eerste statistische analyse dus eigenlijk nog maar weinig over de PvZ te zeggen. Vaak is het bestuderen van de relaties met andere partijen nuttig want het maakt meer duidelijk over de plaats op de links-rechts-as van het politieke spectrum, waar de partij staat. Bij de PvZ is dat vooralsnog onduidelijk. We hebben daarom nog enkele statistische berekeningen gemaakt om te kijken of we toch nog wat meer over de PvZ te weten kunnen komen. 54
Mogelijke verklarende factoren. We hebben net als bij de andere onderzochte partijen drie vaak gebruikte variabelen toegevoegd: de mate van stedelijkheid, het aantal WW’ers per gemeente en het inkomen per gemeente. Echter ook dit levert niks op. De PvZ vertoont geen enkel verband met deze drie variabelen. Daarna hebben we de provincie Zeeland gesplitst in Zeeuws-Vlaanderen bestaande uit de drie gemeenten en de rest van de provincie Zeeland bestaande uit tien gemeenten. Zeeuws-Vlaanderen is immers een apart verhaal vanwege de hoge afwijkende percentages die de PvZ hier haalt. We kijken dus apart naar Zeeuws-Vlaanderen en kijken apart naar de rest van Zeeland. Daarna voeren we per gebied dezelfde statistische analyses uit als we hebben gedaan voor de hele provincie Zeeland. Is er nu misschien wel een verband met andere partijen als we Zeeuws-Vlaanderen weglaten? Echter, ook dit levert na allerlei berekeningen niks op. Nergens vertoont de PvZ een verband met andere partijen of met de bekende sociale variabelen. Als laatste hebben we daarom nog enkele gemeenten onder de loep genomen. De gemeente Hulst als voorbeeld van Zeeuws-Vlaanderen en de gemeente Tholen als voorbeeld van de overige tien Zeeuwse gemeenten. Het wordt eentonig maar ook hier worden we niet veel wijzer van. In de gemeente Hulst vertoont de PvZ een sterk negatief verband met de PVV. In buurten en dorpen van Hulst waar veel op de PvZ wordt gestemd, wordt juist weinig op de PVV gestemd. Verder zijn er geen verbanden. Het is onduidelijk hoe dit ene verband moet worden uitgelegd. In de gemeente Tholen heeft de PvZ ook een negatief verband. In dorpen en buurten van de gemeente Tholen waar veel op de PvZ wordt gestemd, wordt juist weinig op GroenLinks gestemd. Andere verbanden zijn er niet. Beide verbanden in Hulst en Tholen, beide verschillend van aard, zijn een beetje exemplarisch voor het bijna ongrijpbare statistische karakter van de PvZ. Op basis van deze statistische analyse kunnen we alleen maar concluderen dat het onduidelijk is hoe de relaties en verbanden van de PvZ met de andere partijen lopen. We kunnen dus ook weinig zeggen over de mensen die op de PvZ stemmen. Ook andere vaak gebruikte variabelen zoals inkomen en woonachtig in de stad of op het platteland hebben geen invloed die leiden tot een stem op de PvZ. Kennelijk stemmen mensen uit allerlei lagen van de bevolking op de PvZ. Een verklarende sociale factor waarom men op de partij stemt, blijft vooralsnog verborgen. Conclusie Gesteld moet worden dat in procenten de Partij voor Zeeland nog altijd de tweede regionale partij van Nederland is. Dat is een prestatie van formaat. Het meest opvallende aan de partij is dat het geografische patroon dat de partij laat zien in sterke mate is, of eerder nog, wordt bepaald door haar verleden. De partij is de opvolger van de voormalige partij voor Zeeuws-Vlaanderen en derhalve vinden we nog steeds de hoogste percentages uitsluitend in de drie gemeenten van ZeeuwsVlaanderen. Alleen Borsele en Vlissingen weten nog enigszins te volgen maar de percentages daar lopen de laatste jaren wel terug. In de rest van Zeeland haalde de partij in het recente verleden (1999) ook nog vrij hoge percentages. Het ziet er echter naar uit dat de partij dat succes buiten Zeeuws-Vlaanderen niet heeft vastgehouden. Niettemin zijn de percentages in Zeeuws-Vlaanderen nog steeds (voor regionale partijen) ongekend hoog. Als in Zeeuws-Vlaanderen tussen de tien en twintig procent van de mensen op de PvZ blijft stemmen, zijn de twee zetels in de Zeeuwse Staten gegarandeerd. Wel is de partij in feite in geografische zin teruggekeerd naar waar het allemaal begon. De Partij voor Zeeland is weer een beetje de Partij van Zeeuws-Vlaanderen geworden. 55
De resultaten van de Partij van Zeeland die een tweedeling in de provincie laten zien tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland, bemoeilijkt een analyse zoals deze. Daar komt nog eens het kleine aantal gemeenten in Zeeland bij. We hebben dan ook gezien dat statistische analyses weinig opleveren. Er valt niet veel te zeggen over de verbanden die de partij heeft met andere partijen. Ook is niet veel duidelijk geworden over sociale verschijnselen zoals inkomen en wel of niet woonachtig in de stad, en de invloed daarvan op het stemmen op de PvZ. Zo is de belangrijkste factor of men wel of niet op de PvZ stemt, geografisch van aard. Of men wel of niet in het mysterieuze Zeeuws-Vlaanderen woont, dat ingeklemd ligt tussen Nederland en België, is de belangrijkste verklarende factor voor het stemgedrag op de Partij van Zeeland. Bronnen De uitslagen van de verkiezingen zijn de vinden op: verkiezingsuitslagen.nl Informatie over de Partij voor Zeeland en het verkiezingsprogramma: partijvoorzeeland.nl CBS: het rapport Provincie Zeeland op Maat, 2007
56