een monoloog
LUUK HOEDEMAEKERS
PERSONAGES/POPPEN
Adam, een twintiger (in het tweede bedrijf een dertiger) Vaderpop, een houten marionet Moederpop, een wit masker op een stok Zusterpop, een kleine speelgoedpop Broederpop, een levensgroot omhulsel zonder kop waar de acteur zelf in kan kruipen Schoonbroerpop, een ietwat gezette pierrot Omapop, een lappenpop
varkensgebraad en kerstkroketten
2
EERSTE BEDRIJF
Een kerstfeest in de jaren tachtig. We zien een huiskamer. Bloemetjesbehang. Een deur links naar de inkomhal, een deur rechts naar de keuken. Centraal een lange tafel met daarboven een kroonluchter met kaarslampjes. Een kerstboom. Verder nog veel kerstversiering. De tafel is feestelijk gedekt. Het voorgerecht staat klaar. Aan tafel zitten Vaderpop, Moederpop, Omapop, Zusterpop, Broederpop en Schoonbroerpop. De acteur zal met iedere pop op een specifieke, ‘pop-eigen’ manier kunnen spelen en zo de personages tot leven brengen. We horen een ouderwets kerstlied en een geroezemoes van stemmen. Adam komt binnen, te laat.
ADAM (zingend) Dag vader en dag moeder, dag zuster Ursula, ik zie het hier niet zitten, ik ga naar … . Nee, ik ben geen zot. … Dag broeder zon, dag zuster maan. … Nee, ik ben geen religieuze zot. … Dag allemaal. … Nee, ik ben geen roddelblad, al neem ik soms geen blad meer voor de mond. … ‘Ik ben wie ik ben, door de genade Gods ben ik wie ik ben’. … (gaat naar Zusterpop, streelt haar door de haren) Dag zusje, ben je weer drachtig? Bevalt het werpen je zo goed? (quasi-onschuldig) Ben ik te laat? Neem me niet kwalijk. (hard) Misschien moest ik nog wel wat zuipen vooraleer ik jullie hier kon zien? (neemt een klein stukje touw uit zijn zak) Kijk eens,
varkensgebraad en kerstkroketten
3
ik ben op zolder geweest. Ik heb er gezocht en ik heb er gevonden. Wat heeft hij gevonden? De laatste deur heeft hij gevonden. (suggestief spelend met het touwtje) En ik houd de sleutel stevig vast. Nee, schrik maar niet. Ik ben te laf. Angst is al jaren een vertrouwde metgezel, mijn metgezel, maar een kameraad kan ik hem niet echt noemen. Hij cirkelt rond me als een zwerm wespen rond een pot gelei. Hij valt me aan en steekt me. Of ben ik het die kringetjes draai rond hem? Ik kan de cirkel niet openbreken. Nee, ik ben te laf. Doodsbang ben ik, doodsbang om te sterven en er heilig van overtuigd dat ik, wat de rest van de wereld betreft, er net zo goed niet geweest had kunnen zijn. In het bos valt een boom om, niemand hoort het, maakt zo een boom dan wel geluid? Doodsbang om te sterven ben ik, terwijl ik nog niet geleerd heb om te leven. (omhelst Omapop) Is er nog hoop, Oma? Weet jij het? Heel het menselijk leven schijnt te steunen op geloof en hoop, (vol zelfverachting) behalve het mijne. Mijn leven is verspild leven, ik leef het per ongeluk. Mijn leven zou pas betekenis kunnen krijgen als het geleefd werd door iemand anders, iemand die er niet alleen voor zichzelf iets van zou kunnen maken. Ik ga voor het leven verloren, want de werkelijkheid heeft mij niet zo nodig, ze laat mij vallen, ongezien en ongehoord. Leven is geen oplossing voor mij, maar wie durft beweren dat er een oplossing is? (gaat zitten) Laten we maar aan het voorgerecht beginnen. Hoe had ik het kunnen weten: garnalencoctail! En daarna? Kippensoep met balletjes? Varkensgebraad met zelfgedraaide kerstkroketten en een fijne groentekrans? Of is het een krans van fijne groenten? En om de maag te sluiten: een goedkoop, tweekleurig kerstgebak met er bovenop, zonder spelfouten als het een beetje meezit, een chocolade kerstwens, die als hij eenmaal uitgeloot is onder sereen applaus door de gelukkige uitverkorene mag genuttigd worden? … Oh, heb ik het menu verraden? Wat jammer. Doe ik je pijn, moedertje? Bevalt mijn cynisme je niet zo? Meer heb ik nochtans niet te bieden. Ik ben ook maar een product van jullie driften, excuus, het waren waarschijnlijk plichten. (Adam gaat op de plaats van Moederpop zitten en neemt het masker) MOEDERPOP (toonloos) Adam had een meisje moeten zijn. We hadden nog zo graag een meisje gehad. We zouden haar Eva geheten hebben. ADAM (heeft Moederpop terug gezet en is naar de deuropening gevlucht) Ik kan er niet tegen, moeder. Ik wil uit mezelf breken en schreeuwen van onmacht. Jullie woorden sluipen mijn lichaam binnen en vreten me aan, beseffen jullie dat dan niet? De pijn die jullie me ongeweten bereiden is een gemaskeerde vorm van kwaad. … varkensgebraad en kerstkroketten
4
God, wat haat ik deze ‘feestjes’. … (stilletjes voor zich uit mijmerend) Jullie weten nog niet dat ik een vriendin heb? Ze heet, noodgedwongen wellicht, … Eef. (tot denkbeeldige Eef) –Ik noem je ‘mijn Senegaleefje’. Je bent niet zo … gespierd.- Ik ken haar pas drie maanden. We zien het wel zitten met elkaar. Nee, haar meebrengen durf ik niet. Misschien is ze niet goed genoeg voor jullie. (hard) Haar moeder heeft zich met karnaval een keertje in haar blote reet door het dorp laten rijden. Op een serveerkarretje, versierd met groenten en fruit. Een krans van fijne groenten. Glaasje op, laat je rijden. Jullie zullen dat schandaal waarschijnlijk wel gemist hebben. Karnaval is niets voor jullie, niets voor moraalridders, of beter nog, niets voor moraalschildknaapjes, want door jullie ridder te noemen zou ik hen die deze eretitel werkelijk verdienen onrecht aandoen. –Nee, Eef, wees maar niet bang, ik breng je niet naar hier. Ze hebben mij nooit gerespecteerd, hoe zouden ze het jou dan kunnen doen?- (begint te eten) Mocht het jullie interesseren, ik heb gisterenavond in het jeugdhuis rondgehangen. Gewoon maar wat gedronken. Op automatische piloot. Routine. Meer niet. Ongelooflijk toch, dat heerlijke gevoel van langzaam weg te zatten, in nevels te verdwalen, controle te verliezen en het zelfvertrouwen omgekeerd evenredig te voelen stiigen. Worden diegene die je hoopt te zijn maar die je niet kan verwerkelijken. (glimlacht) Door de genade Gods? Vade retro, Paulus. –Waarom laat jij je nooit eens gaan, mijn lieve Eef? Ben jij al wie je bent? (venijnig) Of ben je bang? Bang voor karnaval? (klein) Laat me niet in de steek, mijn lieve Eef. Ik ben niet sterk genoeg. Nog niet. Gun me nog wat tijd.- (gaat naar Schoonbroerpop) Wat zeg je, schoonbroer, mag ik niet zoveel drinken? (draait de arm van Schoonbroerpop op de rug) Wat zeg je, koffielepelaar? Waar pas jij in dit geheel? Waar haal je in godsnaam het lef, broertje, boertje? (laat hem los) Ik moet jouw waarheid niet. –Mijn lieve Eef, haal me uit mijn alleenzaamheid. Ik vraag je, laat me niet aanbakken in zelfbeklag waar ik zo vol van schijn te zijn dat er geen plaats meer is voor de ander, zonder wie die ik er niet kan zijn.- Of toch? … Oma? … Oma, verkoop me nog wat van je wijsheid of vertel me tenminste waar ik haar kan vinden. ‘Wijsheid is aanvaarden wat op je weg komt’, zei je me. Misschien stel ik je teleur, maar dat heb ik nooit geloofd. Ik kan mezelf niet eens accepteren, laat staan de mensen en de dingen die op mijn weg verschijnen. Alleen dit lichaam al doet me walgen. Nee, ik hou niet van dit lichaam, deze broeder ezel die niet meer is dan een scherm tussen mezelf en de totale ondergang. Ik moet wel erg lelijk zijn, als zelfs de spiegels zich van me afkeren, te bang om me hun waarheid toe te schreeuwen. varkensgebraad en kerstkroketten
5
Groot gelijk had Job toen hij de dag van zijn geboorte vervloekte en zei: ‘die dag, duister had hij moeten blijven, uitgesloten van de dagen van het jaar, niet toegelaten tot de kring der maanden’. Oma, jij weet toch dat zelfrespect en ik niet zo goede vrienden zijn. (neemt opnieuw de plaats in van Omapop) OMAPOP Je bent nog zo jong, Adam. Te jong. Daarom begrijp je het niet. Je wil te veel, zonder de pijn die er hoe dan ook mee verbonden is. Misschien moest je voorlopig maar blij zijn met je beperkte wijsheid, want uiteindelijk is de enige troost die ze je biedt dat je het nut van haar beperkheid leert waarderen. (fluisterend) Laat het verleden los, Adam. Groei. Groei naar buiten. Ontgroei je angsten. Zij, wij, hebben ze misschien gekweekt, maar je mag ze daarom nog niet oogsten. Angst is geloof in het onheil. Roep het niet over je af, Adam. Angst jaagt de vreugde op de vlucht. Adam, hou op met slaaf te zijn van je verleden in je eigen vreemde wereld. Verzoen je met je verleden en het gebruik dat verleden als uitvalsbasis om het ‘nu’ voldoening te laten schenken. ADAM (Vaderpop en Moederpop strak aankijkend) Ik ben niet bang. Ik ben niet bang. Ik ben niet bang. (tegen Vaderpop en Moederpop) Ja, ik kijk jullie aan. Waar heb ik jullie aan verdiend? Of vergis ik mij in mijn grote gelijk en komt de eer van die vraag eerder jullie toe? Zal ik deemoedig het hoofdje buigen, het kopje leggen? Jullie kennen zelf het antwoord op die vraag. Ik zal het niet geven. Of toch een hint, misschien? Nee, niet nodig. Touché. Punt voor de ouders. Mijn achterstand begint serieus te worden. Ik werp nu al de handdoek. Ik doe een knieval en voel me in mijn toch al kleine wereld weer een stukje minder mens. Is de genoegdoening compleet genoeg? (maakt buiging) Dan dank ik jullie. Einde van een voorstelling die ik nooit heb willen spelen. Nee … geen applaus, niet nodig. Geef me alleen maar het antwoord op die ene prangende vraag. Zeg me wie ik nu nog voor jullie ben? Vlees of vis? Vlees noch vis? Een leeg kostuum? Ja, ik ben een leeg kostuum. Je hangt het aan een haakje in de kast. En met wat geluk mag het later afgedragen mee met Spullenhulp, naar Polen, voor een tweede kans, onder minder gunstig gesternte weliswaar, maar toch. (glimlacht) Mijn verbeelding aan de macht, komt dat zien. ‘Verboden te verbieden’, fluistert mijn verbeelding me toe en soms hunker ik dan naar een tijd waarvan ik geen deel kon uitmaken wegens te jong. Misschien is dat maar beter zo, het recht op dromen was geen geboorterecht voor mij en daarom mag ik mezelf niets toewensen –waar zou ik trouwens het lef vandaan halen?-, dan kan ik, ik-mens-zonder-wens, ook niet teleurgesteld worden. (crescendo) Mijn varkensgebraad en kerstkroketten
6
verbeelding bedriegt me, of erger nog, ik misbruik haar. Met haar aan de macht schroef ik mezelf steeds dieper vast. Muurvast. Ze neemt loopjes met me, drijft me langs smalle wegen en grachten waarin ik struikel, elke meter, telkens opnieuw. (in paniek) Het stinkende water doorweekt mijn kleren, zoekt zich een weg naar mijn mond en naar mijn longen, druppel voor druppel, om ter snelst, zo lijkt het. Stop! ZUSTERPOP Stop! … (smekend) Asjeblief … . Adam, wat ben je voor iemand? Waarom haat jij jezelf zo? Hou op met jezelf te verminken. Lach, … een beetje. ADAM Lachen? Ik? Jij bent goed gek, jij. Ik lach alleen maar om mijn littekens … (bekijkt iedereen nadrukkelijk) en om de hunne … Genoeg geluld. We kwamen hier toch om te eten, of niet soms. Vooruit, oma-boy, wil je wel eens afruimen, dank-jewel. … Nee, laat maar, ik zal het zelf wel even doen. (ruimt de borden met het voorgerecht af en brengt de borden met soep op) Kom, mijn lieve zus, ik zal je meenemen op ontdekkingsreis door de wonderlijke wereld van het gelittekende menselijke ras. Mag ik je enkele exemplaren voorstellen? (gaat naar Omapop) Kijk eens. Dit is een oma. Een oma is iets wat je nooit vrijwillig in huis haalt. Je krijgt het altijd op je dak gestuurd, je kan het niet weigeren en noodgedwongen geef je het kost en inwoon, in ruil waarvoor je het mag inschakelen bij het tot een goed einde brengen van enkele zeer simpele huishoudelijke taken. Je moet ze wel een beetje kort houden, zodat ze het heft niet in eigen hand gaan nemen. Hun stem mag niet gehoord worden. Dat is hun litteken. (gaat naar Schoonbroerpop) En dit … dit is een schoonbroer. Je kent ze wel, zusje. Je hebt ze in vele soorten, maten en gewichten, maar dit is wel een uitzonderlijke dikke. Vette. Met schoonbroers moet je een beetje geluk hebben. En of wij geluk hebben gehad. Hij trekt alleen zijn smoel open als hem dat gevraagd wordt. Maar dat wil dan natuurlijk niet altijd zeggen dat er dan ook iets zinnigs uit komt. Integendeel. Maar er gaat wel een hele hoop naar binnen. Een hele hoop rotzooi vooral. Daarom leeft ‘het’ ook. Om te vreten. ‘Het’ graaft zijn graf met zijn eigen tanden. Vraatzucht, zijn litteken. (quasi-lief) Zusje, wat heb je ons toch aangedaan? (gaat naar Vaderpop) En hier hebben we een vader. Latijnse naam: pater familias. Maar let op, van het kwaadaardige type, deze. Een soort die je met kruisen niet veredelen kunt. (quasi-trots) Ik word er zelf ook eentje. (naar Moederpop) En hier. Een moeder. Grappig eigenlijk, als het niet zo triestig was. Maar zeker niet te onderschatten. Veel gevaarlijker dan de vader. Veel geslepener. Niet doorzichtig. Onvoorspelbaar. Je ogen altijd goed open houden. (kijkt om zich heen) Wat is er? Waarom zo sprakeloos allemaal? Is er iets dat jullie niet bevalt? Is het varkensgebraad en kerstkroketten
7
beeld dat ik bovenspit niet zo fraai? Of ben ik het? Ligt het aan mij? Vertel het mij. Kom, vlug. Zeg het. … Ik hoor niets. (schreeuwt) Jullie zijn het die mij vanbinnen aangeroet hebben, vergeet dat niet! (begint soep te eten) … We rijden naar Brussel in die schijtgroene Opel van je. Een schijtgroene Opel, vader, hoe is het godbetert mogelijk? Was de korting zo hoog, krentenkakker? Je mag me weer naar mijn therapeut chaufferen. Ons wekelijks ritje naar mijn toekomst. Ik besef alleen nog niet dat de rem op die toekomst naast me zit. In die schijtgroene Opel. Dat besef komt pas later, bij de peut, als ik mezelf zie zitten, met opgetrokken knieën, tegenover jou, in een fictieve situatie die voor een gesprek zou moeten doorgaan maar dan wel een dovemansgesprek blijkt te zijn, een scherm optrekkend tussen jou en mij. Zelfs een fictief gesprek is niet mogelijk. Of moet het zijn: niet meer mogelijk? Was een gesprek ooit mogelijk tussen ons? Nee. Nooit loste je iets, altijd bleef je opgesloten in jezelf, je zette de deur zelfs niet op een kier, waarom zou je ook? Ik klopte toch niet. Had je het nooit geleerd, praten? Net zo min als ik het ooit geleerd heb? Van wie zou ik het wel geleerd moeten hebben. Dankjewel, vader. Bekijk het wrak dat je nu ziet eens goed. (roept) Ik ben een schijtgroene Opel. Ik ben een schijtgroene Opel. (slaat Vaderpop) Hoe voelt dat aan, krentenkakker? Oog om oog, lik op stuk. Waarom sloeg u mij? Groeide ik te sterk? Dacht u in mij uw eigen onmacht te overwinnen? Moet ik daarom iedere week naar Brussel? Vertel me dan toch wat ik daar ga doen. Is het niet wat duur, zevenhonderd frank –gelukkig betaal jij, krentenkakker- om een uur te luisteren naar het gelul van zo een softie-wijf dat met haar lelijk paars gebloemd mantelpakje is blijven steken in de sixties? ‘Verwoord je gedachten, geef ze handjes en voetjes”, zegt ze steeds. Zodat ze me mee kunnen sleuren, steeds dieper? Ik veracht je, pseudo-psycholoogje. Jij investeert niet in mij, jij investeert uitsluitend in eigenbelang. Zevenhonderd frank. En als de deur achter mij dicht gaat kom je klaar bij het tellen van de briefjes en ben je mij alweer vergeten. Tot de volgende betaling. Ik bid voor mezelf dat jouw soort mensen nooit de overhand mag krijgen in deze wereld. (terug tot Vaderpop) Dwing me niet om me je eigen dromen te doen verwezenlijken. Als ik er ooit toch nog in mocht slagen om er één, hoe klein dan ook, te verwerkelijken, dan zal het de mijne zijn, niet de jouwe. En ik laat me hem niet stelen. (slaat Vaderpop opnieuw en zet hem op zijn plaats) Dat had je niet verwacht, hé paps? Val ik je nu eigenlijk niet een heel klein beetje mee? Jij wou toch een man van me maken, me naar het leger sturen toen ik mijn studies stopzette. Het leger ging me volgens jou de wortels bieden die ik zelf niet had, en het leger ging me varkensgebraad en kerstkroketten
8
leren kruipen. Nee, jij ging me leren kruipen. Me in jouw kleren leren kruipen? Me leren onderkruipen misschien? Het is je niet gelukt, hè? Mijn eerste overwinning. High five! Wil je me nu zien kruipen? Geen enkel probleem. Hoe wil je dat ik kruip? (kruipt) Met mijn kont in de lucht? Of helemaal tegen de grond geplakt? Of als een hondje? Ja, als een hondje. Zal ik je schoenen komen likken? Doet dat je wat? Hou je een beetje van je hondje? Kijk hoe het kwispelt, hoe lief het snuffelt. Eten, drinken en (heft een pootje) af en toe eens tritsen is alles wat het wil doen vandaag. Heeft het iets geroken? Pakjes? Kerstpakjes! Wat zou erin zitten? De jaarlijkse Kerstsurprise? Zoek dan, Bobo, zoek. Zoek de goedkope after-shave! (neemt een pakje, maakt het open en haalt er een flesje goedkope after-shave uit) Gevonden! Kadootje voor Adam. Van mama. (cynisch) Maar Adam is niet tevreden, helemaal niet tevreden zelfs, want Adam wacht, ieder jaar steeds wanhopiger, op dat ene cadeau dat jullie hem al zo lang proberen te onthouden: een klein beetje een goed gevoel van eigenwaarde. Het hoeft zelfs niet mooi verpakt te zijn. (zoekt tussen de pakjes) Nee, ik zie het niet. (even ontgoocheld) Nee, het is er niet bij dit jaar. (gaat cynisch verder) Was het weer eens niet in de aanbieding? (zoekt verder) Zoek dan nu maar de dure after-shave, Bobo, zoek! (maakt een ander pakje met een flesje after-shave open) Hoera! Cadeautje voor papa. Van mama. (neemt nog een pakje en rammelt ermee) Ah, en wat is dit dan, weer een pakje voor Bobo Adam? Laat me eens raden wat erin zit. (snuffelt en krabbelt aan het pakje) Perspectief? Toekomstperspectief! Is het dat wat jullie me aanbieden? Bedankt. (schreeuwt) Bedankt! Hoe kan ik dat ooit goedmaken? Dank je papa, dank je mama, dank je oma, dank je broer, dank je zus, dank je schoonbroer. Ik dank jullie wel voor jullie attente vrijgevigheid. Misschien ga ik morgen al uitgebreid genieten van mijn toekomstperspectief, als ik in mijn, sorry, jullie zetel zit, links van jou, papa en rechts van jou, mama en we samen gezellig ‘Familie’ kijken. (neemt Vaderpop bij de nek en spreekt staccato als Vaderpop tegen Vaderpop) Maak niet zo van je theater. Doe niet zo dramatisch. Herschrijf de rollen die je speelt. Verander eens van partituur. Luister naar de regisseur, mijnheer. Ga naar je plaats. (terug als Adam) Vader, je lijkt mijn vader wel. Jaag me maar weer naar de kroeg met je gejammer, je gekreun, je gezucht vol zelfbeklag. Is zelfbeklag erfelijk? Het moet haast wel. (schreeuwt) Mag ik dan asjeblief voor één keer proberen om mijn eigen onmacht te verkleinen, nee, om mijn eigen macht te vergroten, tot ver boven mijn eigen hoofd? … Wat zeg je, vader?
varkensgebraad en kerstkroketten
9
Zonde? Ja, vader, je hebt gelijk, vader, het is zonde, vader; hybris, vader. Ik ben klassiek geschoold, remember? Vader? o Gij, die kommrend sterven moest, en Vader waart, en mij liet leven, en me teder leerde leven met uw zacht spreken, en uw strelend hande-beven, en, toen ge stierft, wat late zon op uwen baard; Vader, voor mij zijn er geen vaderbeelden meer, geen oerbeelden, niets. Geen mens, geen wereld, maar vooral geen Oervader. Ik ben een eiland, mijn eigen eiland in een niet-bestaande wereld, niet-geschapen door een niet-bestaande God. Alles is er donker, zelfs de dageraad blijft donker. … (even hoopvol) Maar soms verkleurt hij, doet een beetje pijn aan de ogen en, en, ik klop aan bij mezelf, ik wil me uitnodigen, voor een etentje, voor een avond met mezelf … (hervalt) maar ik geef niet thuis, terwijl ik heel goed weet dat ik er toch moet zijn. (gaat naar Broederpop) Zei jij me niet ooit dat ik niet aan hun verwachtingen moet proberen te voldoen –hoe zou ik die ook maar kunnen kennen?- maar mezelf moet zijn. Waarom, lieve broer, bots ik mezelf dan altijd weer met hen en krijg ik het gevoel dat zij proberen me de indruk op te dringen dat ik me moet terugtrekken in mijn egelstelling? Geef antwoord. (begint de soepborden af te ruimen en rent nu van de ene pop naar de andere) MOEDERPOP Je moet studeren, Adam. Dat is de prijs die je betaalt voor je geluk. ADAM (fel) Geluk toch is maar een bijproduct, nooit het eerste doel. VADERPOP Je moet studeren, Adam. Dat is de prijs die je betaalt voor je geluk. ADAM Dat is ijdel en grijpen naar wind. OMAPOP Je moet studeren, Adam. Dat is de prijs die je betaalt voor je geluk. ADAM Tu quoque, Oma? BROEDERPOP Je moet studeren, Adam. ADAM (bij Zusterpop aanbeland) Je bent zo stil, zusje. Geloof je hen niet? ZUSTERPOP (sec) Ik moet studeren. Dat is de prijs die ik betaal voor mijn geluk. Zaterdag. Ik moet studeren. Maandag hebben we een examen van Latijn. Latijn is een dode taal, maar nu ook een taal voor een dode. Ik … studeer … Latijn. Ik … moet … Latijn … studeren. Dank u …, omdat ik Latijn mag studeren …, maar ik wil spelen, een levend spel, een spel voor levenden. ADAM Studeren, een toverwoord, de sleutel tot het geluk. Universitair studeren, de formule, maar ik begrijp de formule niet, ze spuwt me uit. (schuifelt langs de muur) Ik schuifel langs de muren, hijgend, bijna buiten adem. Ik wil naar binnen, naar de varkensgebraad en kerstkroketten
10
eenzame stilte van mijn kamer, want ik ben bang: ze zien me. Wie ziet me? Mensen zien me. Angst. Altijd weer die angst. Angst die naar de afgrond leidt. Angst die zich constant hernieuwt en die weigert af te slanken. Angst voor mensen, toen en nu. Angst voor mezelf, nu. Ja, ik moet studeren. Ik wil wat worden. Ik wil –wat?- worden. Wat? Ik weet het al, voor dat wie het ook kan weten, voor dat zij het kunnen weten. Ik word … boomchirurg. Boomchirurg wil ik worden. Twijfel? Nee, ik word … politieinspecteur. Politie-inspecteur wil ik worden. Twijfel? Nee, ik word … priester. Priester wil ik worden. Hoe oud ben ik? Nog krediet-gerechtigd? Absoluut, want ik ben nog maar 11. Waardoor wordt een 11-jarige gedreven, buiten twijfels om? Door macht of machteloosheid, luister of luisterbereidheid, naam of naamloosheid, geld of geldingsdrang? Het perfecte idealisme van de zuivere ziel drijft hem, van de zuivere ziel die nog niet is aangetast, nog niet van binnenuit aangevreten of van buitenaf verwond, die nog niet gekwetst is om langzaam dood te bloeden. Ik, 11-jarige, kan van mijn leven nog iets maken dat ik Hem kan aanbieden als geschenk, als tegengeschenk voor wat Hij mij gaf, het leven zelf. Amen. Amen en sluiten. Maar ik, 15-jarige, sluit hierbij de boeken. Nee, ik sta niet-begrijpend en niet-meer-weerbaar toe dat ze voor mij gesloten worden. … Zullen we dan maar een spelletje spelen in afwachting van de blijde intrede van het varkensgebraad? Zullen we … zakdoekleggen? Nee, dat is te simpel en te gewoontjes. Wat dachten jullie van … menserger-je-niet? Daar zouden we hier wel iets van kunnen leren, dunkt me. Maar misschien beter niet vandaag, zeg ik heel voorzichtig, niet op ‘Kerstdag’, niet op het feest van Sol Invictus, het winterzonnewendefeest dat vredesfeest moest worden. Trivial Pursuit dan maar? Of zijn er daarvoor te weinig intellectuelen onder ons? Ook niet dus. Weet je wat, ik zal er één bedenken. We spelen … ‘zoek de slang’. Het is niet zo moeilijk. We zoeken naar de slang die leidt, begeleidt, maar die vooral misleidt. In ieder familienest schuilt er wel zo een slang. De onruststoker, het verdoken ettertje, of etstertje, dat uitdaagt om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad terwijl er nog zo veel vruchten hangen aan de levensboom. De slang die het als levenstaak op zich neemt om mensen ertoe aan te zetten elkaars eenzaamheid te vergroten. De kant van de dood is haar speelterrein. Ik zal op zoek gaan naar de slang en de vijandschap die tussen haar en haar zaad bestaat nog wat aandikken of ik zal haar de kop vermorzelen. Ik zal me blinddoeken (blinddoekt zich met een servet) en haar zoeken. Zoeken en vinden, wees gerust. (gaat naar Moederpop) Ben jij het, moeder? … Ja, misschien ben jij het, moeder. Stroop je huid varkensgebraad en kerstkroketten
11
af en laat zien wie je werkelijk bent, jullie allemaal! (zet blinddoek af) Einde van het spelletje, want ik ruik … varkensgebraad! Kunnen we dan eindelijk verder gaan met eten? Ik kan –gelukkig toch?- niet lang blijven. Ik moet verdomme nog gaan werken. Waaom moest ik in een hotel terecht komen, ik, de boomchirurg-politie-inspecteurpriester, die nu met pinten sleept, glazen spoelt en borden wast. Weten jullie dat werken waar anderen vakantie houden dubbel werken is? Ik zie geen enkele voldoening meer vandaag. Ooit? Nooit! Ik jaag iets na dat niet bereikbaar is en daarom kan ik nooit langer gelukkig zijn dan dat ene moment dat de illusie duurt dat ik niet ongelukkig ben. BROEDERPOP (lachend) Ik zie je daar al staan met je apenpakje aan, kelnertje. (parodieert Adam) ‘Met een dienblad vol halve liters bier voor vette Duitsers van wie de pensen over de broeksband rollen, die zuipen en kotsen, net niet schijten, waar ze staan. Ik moet hen niet. Ik walg van die zwijnen en de biggen die ze droppen. (overdreven) Het hol van hybris is hun habitat. De letters van het woord arrogantie is hetgeen ze vreten. Ik moet hen niet.’ Broertje toch, er is zo weinig wat jij moet. Besef je dan niet dat je door het moeten –o, ironie- heen moet gaan om te kunnen genieten van de dingen die erachter liggen. Jij, die zou willen genieten van de kleine dingen, jij wil misschien zo graag de waarheid kennen, maar ben je ook bereid te twijfelen, te twijfelen aan je eigen inschattingsvermogen dat wel eens veel beperkter zou kunnen zijn dan je zelf vermoedt? Ik betwijfel het. Welke letters vreet jij, broertje? Dezelfde toch? Je weet dat het leven je confronteert met een aaneenschakeling van problemen, maar je bent in je waan blijkbaar niet bereid ze onder ogen te zien, laat staan ze op te lossen. Probeer dàt eerst maar eens onder ogen te zien. Maak er je voor een keertje niet zo gemakkelijk van af en zoek het bij jezelf, niet bij de anderen. Maar daar is lef voor nodig, broertje, lef om je onbetekenende ik even weg te lachen. ‘Voor de meeste problemen, ook voor die van jou, is er ergens wel een oplossing, dus waarom zou je je er druk over maken? En is er toch geen oplossing, dan heeft het ook geen enkele zin om je er druk over te maken.’ Heb ik van oma. ADAM (Broederpop negerend) Oma, altijd weer die oma. Zou jij je beter niet eens nuttig maken, oma, en ons de hoofdschotel brengen? Kost en inwoon, remember? Of wil je liever met me dansen, (sarcastisch) want ik wil dansen, dansen omdat ik zo goedgezind ben al is het dan misschien om de verkeerde redenen. Mag ik deze kerstdans van u, oma? Eventjes maar. Tussen de soep en de patatten, sorry, kerstkroketten. varkensgebraad en kerstkroketten
12
OMA Stop met jezelf te beschadigen, Adam. Je bent zo een mooi geschenk, aan de aarde onttrokken. Je naam houdt een belofte in. ADAM En wie of wat bent u dan wel, omaatjelief? Bent u misschien ‘een deel slechts van die kracht, die steeds het goede doet en daarvan kwaad verwacht?’ Faust, min of meer. (Adam brengt nu zelf de borden met het hoofdgerecht binnen. Hij begint te eten.) Kroketten. De laatste keer dat we die hier gegeten hebben was op een zondag ergens in mei. Ik herinner me dat omdat ik die nacht niet thuis gekomen ben. Herinneren jullie je dat nog? (glimlachend) Natuurlijk wel. Wat dachten jullie ? Hè, ouwe, wat dacht je? Heb ik je toen doen schrikken? Dat moet haast wel. Je zal wel niet veel geslapen hebben, die nacht. Ik heb nooit verteld wat er gebeurd is, die nacht. Eigenlijk was er helemaal niets gebeurd, die nacht. Ik was na een avondje stappen alleen maar in slaap gevallen, op de middenberm van de grote ringlaan. Ik geloof dat ik er mezelf meer letterlijk dan figuurlijk eens flink te kakken heb gezet. Te kijk en te kak. Smakelijk. Het moet een fraai gezicht geweest zijn, maar dat heb ik alleen maar van horen zeggen. Onze buurman heeft me wakker gemaakt toen hij ter kerke ging. Ik heb me dan maar met gras afgeveegd. Ik vond het wel grappig toen. De buurman blijkbaar niet. Hij kon het niet zo appreciëren. Heeft hij het nooit verteld? Hij zal het niet gedurfd hebben, bang om door jullie voor leugenaar gescholden te worden. Of misschien ook wel uit lafheid. Of uit respect, wie weet, om jullie Adamsbeeld niet nog meer te ontluisteren. Dat voorrecht heeft hij mij gelaten. Coup de théâtre. De kers op de slagroom. De fijne groenten op het varkensgebraad. (Adam gaat nu achter Vaderpop staan en fluistert tegen hem.) Moeten we de TV niet opzetten? Of is ‘hij’ al geweest? Pa, is ‘hij’ al geweest? ‘Zelig Krestfest. Espressione hollandès. Zelig Krestfest.’ Je ziet die toch zo graag, die ouwe rukker met zijn petje op. Maar ik niet. Ik walg van die Godsmoordenaar die zoveel mooie mogelijke dingen heeft kapot gemaakt. (tegen TV) Wij willen jou niet meer. God is dood nu. (drukt Vaderpop met het gezicht in zijn bord) God is dood, maar nog niet begraven. Zijn lijk ligt nog boven aarde en iemand moet nu een graf maken, Hem erin gooien en Hem toedekken met ongebluste kalk. Zullen wij tweeën dat samen doen? (is geschrokken van wat hij heeft gedaan, neemt een zakdoek en begint Vaderpop schoon te vegen) Sorry, maar ik liet me weer eens even gaan. Sorry, het zal niet meer gebeuren. (lachje) Vandaag toch alleszins niet meer, als dat een troost mag zijn. Vergeef het me, vader. Of vergeef het me niet, zoals je zelf wil. Het staat je anders wel, een carnavalsmasker van fijne groentenkrans. En jij mag het varkensgebraad zijn. Maar varkensgebraad en kerstkroketten
13
carnaval is niet echt jouw cup of thea, isn’t it? Maar wat is dat wel, dat zou ik wel eens willen weten, kan je dat geloven, ouwetje, met je schuurpapieren stem vol van … schaamte? Wat weet ik eigenlijk van jou? Maar wat doet het er ook toe? (kortaf) Blijf maar zitten waar je zit. (gaat terug naar zijn eigen plaats) Mijn hoofd zit weer vol molentjes. Ze wieken met hun armen, het ene moment al wat enthousiaster dan het andere, maar ze stoppen nooit. Ik kan ze niet doen stoppen. Laat het asjeblief vlug nacht worden, dan vind ik rust en vallen mijn gedachten weer in de plooien die ze verlieten toen ik opstond. Opstond en opstandig werd. Opstand. Kopstand. Alles binnenstebuiten, alles ondersteboven. Opstand. Laat me slapen, zodat ik me kan ontvoeren van mezelf. Laat me inslapen zodat ik nooit meer bang hoef te zijn om weer wakker te worden. Ik wil niet meer opstaan, niet meer opstaan om te leren dat ik zonder pijn toch niets meer kan leren. Dat is mijn litteken dat me schroeit, ieder moment van de tijd die me nog rest om ongelukkig te zijn en om me over plezier geen zorgen te hoeven maken. Ik ben het vechten moe. Het vreet aan me, het vreet mijn energie weg, het vernietigt mijn gedachten. Hoe dikwijls sta ik met die gedachten niet midden op een kruispunt en weet dan niet waar ik met hen heen moet. Ze spelen hun spelletje met me en laten me verdwalen tussen uitersten. Ik vlieg tegen de muren op, dat is hun bedoeling. Mijn wanhoop is de voedingsbodem die ze nodig hebben om te kunnen groeien en om zo hun greep op me te kunnen verstevigen. De gedachte alleen al… . Ik twijfel. Ik kan richting Tibet. Gedachten zijn de golven van de geest. Waar komen golven vandaan? Uit de zee. Waar gaan ze heen? Terug de zee in. Waar komen gedachten vandaan? Gedachten komen uit de geest. Waar gaan ze heen? Juist. Terug de geest in. Wees geduldig, Adam, laat ze weer tot rust komen en terugkeren naar hun oorsprong. Word soepel, zij worden het ook; laat ze opkomen en weer wegglijden; nodig ze niet uit, volg ze niet en voed ze niet, maar laat ze zijn wat ze zijn: gedachten, meer niet. Stop. Terug naar het kruispunt, snel. Andere richting. Een wegwijzer naar God-weet-waar. Is dat zo? Verdrijf ze, aanvaard ze niet. Zing, dans, maak muziek, geef ze geen schijn van kans. Prijs de Heer, ‘dankt Hem onder alles’. Paulus. Hij weer. Leun op de kracht van Gods Woord en rust vol vertrouwen in de tegenwoordigheid van Zijn Geest. Zei wie wanneer ook weer tegen me? Wiens Geest? Mijn eigen geest is een mestkuil, een verslinder van vooral halve waarheden die samenspannen tegen mij. Het is zo vermoeiend om constant mijn gedachten te corrigeren. Ik kan niet meer stil blijven staan. Help me! Gedachten, teksten, citaten overstromen me en overrennen me. ‘Gij varkensgebraad en kerstkroketten
14
maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende’. Past dit in deze context, is het dit wat de geïnspireerde schrijver bedoelde, ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik niet meer alleen wil zijn met mijn gedachten, ik ben veel te veel alleen. Me, myself and I. Ik voel geen eenheid meer met anderen. Naar waar is dat mensmakend gevoel verdwenen? Kon ik de dingen die ik voel, die anderen voor mij toch ook gevoeld moeten hebben, die dingen die ik onbeschrijflijk denk, kon ik ze maar beschrijven. Kon ik het onzegbare maar verwoorden zodat ik me voor mezelf geen mythes meer moet creëren en niet meer zo uniek moet zijn. Ik wil janken, het tranen laten regenen in mijn hart om te bewijzen dat niet ieder verdriet een kind van egoïsme is, en tegelijkertijd wil ik schateren om te bewijzen dat niet iedere lach een afspiegeling van de ziel is. VADERPOP (fluisterend, maar steeds crescendo) Adam, waar zijt gij? Adam, wie heeft u verteld dat gij naakt zijt? Adam, hebt ge soms gegeten van de boom die ik u verboden heb? ADAM Mijn zondeval. Ik laat me, ook al besef ik het dan niet, de vrijheid die mij rechtens mijn geschapenheid naar Gods beeld van nature uit toekomt, afnemen. Ik ben niet in staat om mijn eigen vrijheid te omarmen. Ze ontglipt me en valt van tussen mijn vingers neer als dood stof. In plaats daarvan heb ik voor mezelf een gevangenis opgetrokken, maar jullie hebben ze me helpen bouwen. Jullie reikten me de stenen aan, ik metselde de muur rondom me. Onzekerheid op angst. Schuld op onzekerheid. Angst op schuld. Ik kan maar ‘ik’ zijn dankzij jullie, of moet ik ‘ik’ zijn ondanks jullie. Misschien ga ik ooit nog wel op zoek naar mijn vrijheid en als ik haar vind, vind ik haar in de kracht om die dingen te doen waarvan ik weet dat ik ze zal moeten doen. Maar eerst moet ik mijn schuld aanzuiveren. Wie, oma? Ik, oma. Denk ik toch, oma. Aanzuiveren, stuk bij brok. Sneller nog, nu het nog kan, sneller aanzuiveren, Adam. Plat gaan en bekennen. Schuld bekennen. Deemoedig. Trots mijn trots wegslikken. (gaat in foetushouding op de grond liggen) Mammie, ben je daar ergens? Help me, asjeblief. Hef je vloek over mij op en laat mij worden tot wie God mij voorbestemde. Niet uw wil maar Zijn wil geschiede. (gelaten) Als Hij wil ingrijpen, wie zal Hem daarvan weerhouden? Hoe zou ik dan, uitgerekend ik, naar voren durven brengen wat ik wil? Ik kan alleen maar op de surplus van Zijn genade hopen, de genade van Hem van wie beweerd wordt dat Hij nog altijd in ballingschap verblijft, maar die ooit terug zal komen en die me dan ofwel vergiffenis zal vragen ofwel ze me zal schenken. varkensgebraad en kerstkroketten
15
Waar ben ik de veelbesproken vrijheid die mij de keuze zou moeten laten misgelopen? Er is voor mij geen keuze, hoe zou ik ze dan kunnen beminnen? Daarom moet ik weg nu, weg van dit gebaande pad, op pelgrimstocht om mezelf te verliezen in de hoop mezelf te vinden, om niet langer mijn eigen vraag te moeten zijn, op pelgrimstocht om op pelgrimstocht te kunnen blijven gaan, naar daar waar de geur van wilde rozen me wil ontmoeten.
varkensgebraad en kerstkroketten
16
TWEEDE BEDRIJF
Tien jaar later. Opnieuw Kerstmis. Een appartementje in de jaren negentig. Witte muren. Een paar deuren, een paar kasten. Centraal dezelfde tafel als in het eerste bedrijf, maar ze is nu niet meer helemaal uitgeschoven. Verder veel kerstversiering, gedeeltelijk herkenbaar, gedeeltelijk nieuw. De tafel is feestelijk gedekt, op ongeveer dezelfde manier als in het eerste bedrijf. Het voorgerecht staat klaar. Aan tafel zitten Moederpop, Zusterpop, Broederpop en Schoonbroerpop. Adam komt binnen, te laat. Hij draagt een reiswieg. Hij omhelst Moederpop en Zusterpop en geeft Broederpop en Schoonbroerpop een hand.
ADAM Zalig Kerstkeest allemaal. Sorry dat ik wat later ben, maar ik moest Ruth nog ophalen bij de onthaalmoeder en ze was nog niet helemaal klaar. (gaapt) Geloven jullie dat ik blij ben dat we een paar dagen verlof gekregen hebben? Ik ben bekaf. Drie weken nachtpost laat zijn sporen na, (lacht) zelfs bij mij. Laten we maar aan tafel gaan, ik heb honger als een Arabische volbloed. En Ruthje slaapt nu toch, dus daar hebben we even geen omkijken naar. Wat schaft de pot, mama? Aha, varkensgebraad en kerstkroketten
17
zalmcoctail om te beginnen, hmmm, lekker! En daarna? Ik hoop dat je nog een keertje zelf kroketten gedraaid hebt, want die diepvriesprullen die we op het werk soms te fretten krijgen komen me stilletjesaan de keel uit. Weten jullie nog hoe we die vroeger noemden? Luie-wijven-kroketten. Mogen we beginnen? (begint te eten) … Over luie wijven gesproken, (grinnikend) weet je nog, moeder, hoe je met Kerstmis of met Pasen altijd vertelde dat je nog zo graag een meisje had gehad. Je zou haar Eva heten. Maar het werd een Adam. Heb ik je nooit verteld dat ik ooit een vriendinnetje heb gehad dat Eef heette. Ze was mijn dada en ik dacht toen dat ik zo ontzettend veel van haar hield, maar nu denk ik dat ik alleen maar hield van het idee dat ik me, noodgedwongen, niet beter wetend en toch zo graag van haar gevormd had. Eigenlijk was ze niet meer dan een voorwerp van mijn onvervulde en onvervulbare verlangens die volwassen werden en een soort heimwee naar hoop in zich mee droegen. Ik was tot over mijn oren verliefd op haar, mijn God, wat was ik verliefd op haar, maar in feite was ik nog veel meer verliefd op mijn eigen verliefdheid. Ik besefte toen nog absoluut niet dat, zeker niet de gedeeltelijk ingebeelde, maar zelfs niet de hele pure verliefdheid alleen, nooit een solide basis kan zijn voor welke relatie dan ook. En toch weet ik dat ze mooi kan zijn en dat ze het beste tot haar recht komt als ze de gelegenheid krijgt zich te manifesteren als een deeltje van de zachte kant van het leven, die van het aanvaarden van dingen, ongepland als ze zijn, die van het toejuichen bij het ervaren van hun betrekkelijkheid, dat deel dat we jammer genoeg elke dag een beetje meer verliezen. Mammon moet regeren. Eef! Wat zeg je, zusje? Mijn Senegaleefje (glimlacht bij de herinnering). Ja, ze was mijn eerste echte relatie, als je al van een relatie zou kunnen spreken. Daarna is er alleen nog die vrouw geweest … vóór Esther. (in zichzelf, zoekend naar de juiste woorden) Ze was een beetje gek, vond ik, maar zijn niet alle vrouwen zo? Ik ken er te weinig, ook nu nog. Ze kwam in mijn leven, raasde er doorheen, zette alles op zijn kop, verdween en liet mij achter, ontredderd, in de steek gelaten, heel kleintjes nog. Ze overviel me op een moment dat ik het kwetsbaarst was. Een coupde-foudre bovenop een zonneslag. Ze maakte onze vriendschap voorwaardelijk en ze begreep volgens mij haar wederkerigheid niet. Ze zette geen stappen in mijn richting, wou bewust, wie zal het zeggen, niet investeren. Ze kwetste me daarentegen alleen maar, zelfs ik voelde dat. Ik moest constant schipperen en bijna koos ik ervoor om mezelf te verliezen en niet haar, maar gelukkig kon ik ontsnappen en afhaken toen er bijna geen openingen meer overgebleven waren. De behoefte om varkensgebraad en kerstkroketten
18
in haar te geloven, een behoefte die ik mezelf aangemeten had, die behoefte was veel groter dan het geloof in haar zelf. Ze is uiteindelijk maar een voorbijganger in mijn leven gebleken. Ze was de aankondiging van Esther, de proloog van een nieuw stuk waarvan de schrijver de ideeën al vaag had uitgewerkt maar ze nog niet op papier had vastgeschreven, zichzelf nog alle alternatieven gunnend. Ze moest me ontvankelijk maken voor de veranderingen die ik in mijn leven wel wenste maar nog niet wou. Wat wist ik van relaties? Zeker niet dat we door relaties met anderen pas meer worden wie we in feite zijn. ‘Alle werkelijke leven is ontmoeting’, schreef Buber, en bij God, hij had gelijk, maar hij was niet volledig. Alle leven kan pas werkelijk leven worden door ontmoeting, als alle angsten overwonnen zijn. Niet eerder. Maar hoe maak ik zulke waarheden tot de mijne, ik die zelfs mijn kind-zijn nooit kon vertrouwen en me er angstig voor probeerde te verbergen? (eet traag verder) Ik mis Esther, iedere dag nog. En iedere dag zie ik weer die film. Ongevraagd herhaalt hij zich. … Ik zie je liggen op straat. Nog altijd ben je mooi. Ik zie de chauffeur die uitstapt, die op je neerkijkt en wegvlucht, wegwankelt. Ik zie mezelf zitten wachten. Ik kan niets doen. De ziekenwagen komt -waarom heet zo een ding 'ziekenwagen', je bent niet ziek- veel te laat. Ik kan niet met je mee. Ik zie mezelf weer lopen met Ruthje in mijn armen, naar je ouders. Dan ren ik naar het ziekenhuis. Opnieuw wacht ik. Ik probeer antwoorden te verzinnen om het waarom te begrijpen, maar mijn fantasie laat me in de steek. De dokters roepen me. Ik mag bij je. Maar er is geen hoop meer, ik zie het aan hun ogen. Jij opent de jouwe, ze herkennen mij. Je grijpt mijn hand. 'Blijf bij me', zeg je, 'en vertel me iets moois, zodat ik nog even kan genieten en het kloppen van je hart kan horen in je stem'. Dan ben je er niet meer. Er verschijnt een glimlach om je mond. … Sterven was een kleine moeite, je had het me meer dan eens voorzegd. 'Als ik weet dat ik sterfelijk ben, waarom zou ik dan bang moeten zijn voor de dood', zei je altijd. 'Wanneer ik er ben is de dood er niet, en als hij er is ben ik er niet, waarom zouden we dan schrik voor hem moeten hebben?', zo schudde jij je los van deze last. Maar ik ben niet zoals jij, ik ben maar zoals zovelen die hun eigen sterfelijkheid niet in beeld willen of durven brengen, alhoewel ze heel goed beseffen dat sterven ingebouwd is in het leven, dat we ermee beginnen op het moment van onze geboorte. Voor mij was het altijd veel gemakkelijker dit soort waarheden te geloven dan er ook daadwerkelijk vanuit te leven. De dood was toen voor mij niet 'slechts een gedaanteverandering', zoals jij geloofde. Jij geloofde in zijn herroepbaarheid en vond die ook bewezen. Maar vooral kende jij het wondermiddel varkensgebraad en kerstkroketten
19
tegen de angst voor de dood: zorgen dat je geleefd hebt. … Ik breng je hand naar mijn gezicht en met mijn ogen drink ik je geur, maar misschien drink ik te gulzig, want langzaam vlucht hij weg, hoe ik ook probeer hem in te perken, hem te kooien, hem te bewaren. Hij verdwijnt, voor altijd. Ik zoek, nog steeds zoek ik, maar ik vind niet meer. Ik weet niet waarmee ik mijn dorst nu moet lessen. Ik zou je nog zoveel dingen willen zeggen, want alles is nog niet gezegd. Ik wil de wind voorbij lopen om je te vertellen dat ik tegelijkertijd verdrietig en gelukkig ben als ik jou gelukkig weet. Gelukkig omdat ik je alleen het beste toewens en ik weet dat je dat nu rondom je hebt, verdrietig omdat ik nog geen deel mag zijn van dat beste dat ik je toewens. Wij tweeën, wij sloten ons verbond in de hemel, maar we beleefden het op aarde en ieder moment opnieuw hersloten we het en herbeleefden we het. Dat maakte ons tot meer dan partners, dat maakte ons tot elkaars beste vrienden. We hielden zo van onze babbels, maar nog meer genoten we van onze stilzwijgende gesprekken die ons zo verrijkten juist omdat ze in stilte hadden kunnen rijpen. Maar weeral was ik bang, bang om te verliezen wat ik nog niet had en ook nooit hebben zou, niet beseffend dat je niet van hebben spreken kon. Ik zou je ook nu nog willen vragen: 'kan ik iets voor je doen?', maar je houdt niet van die vraag, ik stel ze veel te vaak. Misschien begrijp je ze niet, maar geloof me, het is nooit meer dan een soms onhandig lijkende manier, maar het is wel een eerlijke en de mijne, om je te zeggen dat ik om je geef en ik beloof mezelf dat ik er, wat er wanneer ook mag gebeuren nu je er niet meer bent, altijd voor je zal zijn als je me nodig mocht hebben. Heel diep binnen in me was er altijd al een plaatsje, speciaal voor jou gereserveerd en dat plaatsje zal je altijd blijven innemen. Ik zal er niemand anders toelaten. Het is mijn Esther-plek. (begint af te ruimen) Als iemand ze maar aanraakt begint al iets in mij te gloeien, heel intens; eens was het een vreugdevuur, nu alleen nog maar de herinnering eraan. … (tot Moederpop) Ik hield van haar, mama, juist omdat ik haar zag zoals ze werkelijk was, maar wat zag zij eigenlijk in mij? Het is een vraag die me altijd beklemd heeft. Was het mijn hang naar mijn eigen ongeluk? 'Als ik me niet ongelukkig voelde, zocht ik wel iets om me ongelukkig te voelen', verweet ze me. Was het dat? Ik geloof het niet. Was het haar geloof in eigen kunnen dat haar naar mij toe dreef om mij op weg te zetten een eigen zelfgeloof uit te bouwen? Een zelfgeloof dat mijn tekortkomingen, mijn zwakheden, die ik altijd sublimeerde in bitterheid, zou moeten vervangen? … Je haalde me op 'uit een ruisende kuil, uit modderig slijk', en ik weet dat het niet altijd even gemakkelijk -vergeef me mijn varkensgebraad en kerstkroketten
20
eufemismes- voor je moet zijn geweest. Je hebt hard aan mij moeten sleuren, met twee handen. En bij iedere stap die je mij vooruit kreeg, zette ik er twee terug. Ik liet mezelf toe me slecht te voelen, terwijl ik me net zo goed goed gevoeld zou kunnen hebben. Ik wist niet beter en nam met een voor de hand liggende vanzelfsprekendheid aan dat de dingen die ons overkomen onze stemmingen bepalen, maar het is de manier waarop we aankijken tegen de dingen die ons overkomen die dat doet. Zo simpel. En toch zo moeilijk. Jij leerde me druppelsgewijs kennen, je mocht me ook kennen, ik liet het toe, en uiteindelijk kende je me zo goed, beter dan ik mezelf kende, te goed zelfs, want mijn verlangen naar jou werd daardoor zo groot dat ik, toen het eenmaal vervuld was, bijna geen voldoening meer vond. (gaat naar zijn dochtertje) Het spijt me, Ruth, dat ik je toen niet de aandacht gaf die je verdiende maar pijn had zich genesteld op de plaats die jou toebehoorde. De pijn van het verlies zelf was groter dan de pijn van de hoop en van de wanhoop die er toch onlosmakelijk mee verbonden is. Ze wou niet wijken, die pijn. Na de dood van je moeder dacht ik dat het ook voor mij beter zou zijn als ik niet meer zou bestaan. Maar ik realiseerde me pas veel later dat ik, als ik niet bestond, op geen enkele manier voordeel zou kunnen halen uit het feit dat ik niet bestond. Sterven was geen oplossing, dat wist ik, maar leven op dat moment ook niet. Klinken die woorden bekend? Het zijn mijn woorden, afkomstig uit een oud patroon, mijn patroon, gebaseerd op angst. Ik heb daarna lang getwijfeld of ik me al dan niet terug zou trekken, ergens ver weg, verscholen, zonder jou, verscholen voor jou. Ik hoopte zo een teken te kunnen worden van de nooit-aflatende liefde. Ik besefte zelfs niet dat ik wou vluchten, dat verdriet me stuurde. De domheid van de eenzaamheid die ik mezelf wou opleggen was eigenlijk lachwekkend. Het eilandje dat ik me wou bouwen was niet be-leefbaar. Geen enkel eiland is be-leefbaar voor de enkeling, Ruth. Zelfs Robinson Crusoë had Vrijdag. Eén mens is nog géén mens, want niemand kan in zijn eentje werkelijk mens zijn. Juist die eigenschappen die ons menselijk maken kunnen maar zichtbaar worden in onze omgang met elkaar. Maar ik wist het weer eens beter: ik wou leven van mijn dromen omdat ik ze mooier vond dan het leven zelf. Maar een droom zou een droom moeten blijven, anders verdwijnt hij. Daarom zal ik mijn dromen ook nooit opgeven en ook voor jou zal ik een toekomst blijven dromen, wat ze ook brengen mag. Ruth, mag ik oma’s woorden, die voor mij bedoeld waren, naar jou toe herhalen? 'Je naam houdt een belofte in'. We hebben hem samen gekozen, je moeder en ik, en doelbewust bleven we in bijbelse sferen. Zoals varkensgebraad en kerstkroketten
21
die andere Ruth, de Getrouwe, haar schoonmoeder Noömi volgde naar het land van haar ouders, 'Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God', zo zal jij, Ruth, de Vriendelijke, de voetstappen van je moeder volgen. Je lijkt nu al zo veel op haar. (brengt nu de soep op) Heb ik jullie nooit verteld hoe Esther en ik elkaar ontmoet hebben? De eerste keer was bij een toneelvoorstelling. Ik zat in de zaal, zij stond op de scène. Ze was 'the leading lady' en ze zong dat lied (begint ‘Oh happy days’ te zingen, te neuriën). (glimlachend) Was het voor mij, ik denk het niet. Maar ze keek me aan. Ik heb haar diezelfde avond nog terug gezien in een kroeg, zij met haar vrienden, ik alleen. We vochten er met elkaar: we keken elkaar aan, we stootten elkaar af. Ik gaf me het eerst gewonnen, ik gaf het op, zoals altijd. Ze lachte naar me bij het naar buiten gaan, maar het was niet de lach van een overwinnaar. … Ik wist toen nog niet dat ik nog zoveel van je zou leren. Ik leerde zien, werkelijk zien, een opening naar geluk leerde ik zien, een opening naar een begrijpen dat leven meer is dan pure bezigheidstherapie; naar een begrijpen dat je de dingen moet helpen gebeuren zoals je hart en je gevoel je dat ingeven omdat het ze laten gebeuren alleen niet voldoende is; naar een begrijpen dat het onmogelijk is om winkelendwandelend door het leven te flaneren zonder iemand te vertrouwen, want wie dat doet ondergaat zelf de zwaarste gevangenisstraf, neem dat alvast van mij aan. Veel kansen om te ontsnappen krijg je in dat geval niet, maar als zich zo een moment aandient moet je dat grijpen, met beide handen, hoe groot het risico soms ook mag lijken. Jij was zo een moment. Ik greep je. Ik die dacht een steen te zijn, een steen die, in een vijver gesmeten, niet meer dan een paar kringen in het water maakt om dan te verdwijnen zonder nog één spoor van zijn kortstondige aanwezigheid na te laten, ik zou leren dat leven geen vraagstuk is dat maar één keer opgelost hoeft te worden, maar een dagelijkse uitdaging, een perpetuum mobile en nu ben ik blij dat ik niets kan doen om de vraag naar de zin van het leven vandaag voor eens en voor altijd te beantwoorden, want wat, zo troost ik me, zou ik dan in hemelsnaam morgen nog moeten doen? … (met lachje) Eten bijvoorbeeld. Kippesoep. Of is het tegenwoordig kippensoep? Kippensoep, denk ik, met een 'n', zoals in 'double chicken'. (begint te eten) … Enkele weken later heb ik haar opnieuw gezien, in dezelfde kroeg. Ze was er met een vriend. Haar vriend, zo vertelde ze me later. Ze schrok toen ze mij zag, ze had mij daar zeker niet verwacht, ze kon ook niet weten dat ik voor haar gekomen was. Haar vriend leek verward, hij moest iets voorvoeld hebben, terwijl toch niemand wist wat komen ging. … Langzaam leerde Esther me uit varkensgebraad en kerstkroketten
22
te vissen waar zich ergens de knop bevond die ik zou moeten omdraaien. Na lang zoeken vond ik hem, eerst veraf nog, toen duidelijker in beeld. Ondanks het feit dat de letters ondersteboven schenen te staan kon ik het woord lezen dat op de knop geschreven stond. 'Genieten' stond er. 'Genieten' werd een toverwoord en een panacee. Zonder bijsluiter. Genieten. Esther kende het woord. Zij kende de verwondering van het genieten en genoot van de verwondering, van de verwondering van het genieten. Genieten. Bewust met de dingen leren omgaan, alle zintuigen leren gebruiken, kijken en zien, voelen en ruiken, kippensoep zien, ze voelen en ruiken (voelt en ruikt aan de soep) en proeven, kippensoep proeven (proeft van de soep) maar om te beginnen proeven van het woord genieten. Maar ik kon nog niet bij de knop. Stond hij te ver, te hoog? Was er iets dat me verlamde, dat me belette om naar hem te grijpen? Of lag het aan de knop? Waarom kon ik hem niet bereiken? Waarom wilde hij zich niet laten omdraaien? Waarom? Waarom? Waarom? Ik weet dat vragen stellen zekerheden ondermijnt, maar uiteindelijk naar de vrijheid zal moeten leiden. Nu nog altijd stel ik vragen. Wanhopig langzaam nader ik nog steeds. Ik kan en mag niet blijven staan. Ik kijk zelfs al voorbij de knop, naar daar waar de volheid van het genieten zich bevindt, waar het genieten overvloeit, zonder maat. Onderweg probeer ik mezelf uit te lachen. Waarom stond ik mijn eigen geluk altijd in de weg? Ik moet leren loslaten, want er is niets om vast te houden. Als ik dat maar durf te beseffen weet ik ook dat het leven nog fantastische momenten in petto kan hebben, als ik maar weet dat ik meer moet zijn dan alleen maar lid van de supportersclub die het spel 'leven' bekijkt maar er verder zelf niet aan deelneemt. In dat leven is de dood slechts een storing, een ongemak, een koude rilling die tussen de schouderbladen vertrekt en uitgolft naar de tenen. Zelfs hààr dood mag niet meer zijn dan dat. Voorbij de knop. Ik kijk met spanning uit naar de tijd dat ik volledig van het verleden hersteld zal zijn. Ik weet, die tijd komt, maar ik mag hem niet dwingen. Veranderingen zullen wel geleidelijk komen, dat moet ze ook aanvaardbaar maken, aanvaardbaarder voor mij, ik die niet langer dief wil zijn van mijn eigen tijd door vooral in het verleden te willen leven. Idioot die ik was. Alleen het nu telt nog, het hiernumaals. Waarom bezorgd zijn voor morgen? Morgen is een andere dag, de morgen zal voor het zijne zorgen. 'Elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad'. Marcus of Matteüs? Ik wil me ook niet laten haasten naar morgen, daarvoor dringt de tijd nu zo niet meer, ik maak liever een omweg, want niet het aankomen is belangrijk, wel het onderweg-zijn, het reizen is belangrijk, niet de bestemming. Niet de knop. … varkensgebraad en kerstkroketten
23
Ik moest mezelf eerst even opzij zetten, maar ik heb haar telefoonnummer opgevraagd en ik heb haar gebeld. Ze wou me zien. Het klikte meteen, en hoe. … (begint af te ruimen) Het afruimen gaat ieder jaar een stukje sneller. Eerst oma, vorig jaar vader. Haar mis ik nog het meest en dat spijt me. Het hoort zo niet, ik weet het. Niet alles is verwerkt. Ze had zoveel mensenkennis en wijsheid in zich. Pas nu begin ik, stuk bij brok, heel af en toe, een heel klein beetje te begrijpen van wat ze me allemaal vertelde. 'Ontgroei je angsten', zei ze ooit, 'wij hebben ze gekweekt, maar je mag ze niet oogsten'. Ze doorgrondde me helemaal. Ik was in die tijd inderdaad gekruid met mijn eigen angsten, maar ik had nooit geleerd ze te exploreren. Ik was alleen maar bang, maar waarschijnlijk hield ik er onbewust van om bang te zijn, zei ze me, omdat ik zo tenminste besefte dat ik leefde, hoe dan ook. Angst is altijd al een slechte raadgever geweest. Ze deed haar best om mij niet alleen dat duidelijk te maken, maar ook om me te bewijzen dat de zekerheden die ik vanuit mijn angsten zo krampachtig had willen blijven geloven niet altijd kloppen, en dat ik aan dat idee juist plezier zou moeten beleven. En dat is een heel ander uitgangspunt. Haar dood kon ik onder andere daardoor een plaats geven in mijn leven, maar ik aanvaardde hem niet. De zijne kon ik wel aanvaarden. Er zijn zelfs momenten geweest dat ik hem ervan verdacht te genieten van een zelfuitgeroepen martelaarschap dat een dankbare bekroning moest worden voor zijn ziekte, die, met de dood in het vizier, een ultieme kans bood om te schitteren. Dat was zijn voordeel. Het mijne lag op dat moment in de mogelijkheid tot zelfbevrijding. Dacht ik toen. (neemt de fles wijn die op tafel staat en schenkt iedereen een glas in) Een glaasje wijn? Mag ik mezelf overslaan? (neemt een karaf water en schenkt zichzelf een glas in) Water in een wijnglas, een mager restant van een uitgelekt verleden. Ik heb heel wat van mijn creativiteit misbruikt voor de rechtvaardiging van een dorst die er eigenlijk geen was. 'Een mens moet toch ergens aan doodgaan', …, 'het leven is zo al kort genoeg', …, 'one for the road', …, 'water is goed voor de vissen', …, 'in de hemel is geen bier, daarom drinken wij het hier', …, 'eentje om het af te leren', …, 'waar de brouwer is hoeft de bakker niet te komen', …, 'ik ken iemand die nooit dronk en toch leverkanker kreeg'. Ik werd een meester in zelfmisleiding, meester tussen zoveel meesters. Ik keek met hen in het glas, vaak te diep, maar ik zag alleen mijn eigen nietszeggendheid erin weerspiegeld. Wat zij zagen weet ik niet, heel veel moois kan het nooit geweest zijn. MOEDERPOP (toonloos) Je dronk nogal veel. Veel te veel. Ik herinner mij die ene keer. Je was zo jong nog. Ik kwam je 's middags wakker maken. Je kamer stonk. Je varkensgebraad en kerstkroketten
24
had overgegeven, in je bed. Toen had ik nog medelijden met je. Ik heb alles opgekuist. Ik heb je lakens uitgewassen, maar ik moest uitkijken, want ik wilde niet dat je vader het te weten kwam. Ik was bang voor zijn reactie. ADAM Drinken was een vlucht en zoals iedere vlucht werd die een verslaving toen ze éénmaal dat -op dat moment tenminste zo ervaren- geluksgevoelen dat de ontvluchte werkelijkheid niet kan geven, begon op te wekken. In mijn drankfantasmen probeerde ik tevergeefs verleden, heden en toekomst te verenigen. Ik moest wel drinken. Mijn ingeperkt denken liet geen andere optie open. Het was Esther die mij mijn denkpatronen leerde wijzigen, en mijn drankpatronen in één moeite door, het was zij die me deed begrijpen dat iedere gedachte zijn eigen kinderen voortbrengt. Ze leerde me met mondjesmaat, zoals een baby leert. Ik moest leren de wortels, de navelstreng die me met mijn zelfhaat verbond, door te knippen. Gezonde zelfliefde, geboren uit zelfaanvaarding bleek het enige mogelijke vertrekpunt om anderen lief te kunnen hebben. Ik moest vertrekken met een enorme achterstand, maar ik kan nog altijd heel wat deelnemers inhalen. Als er al prijzen worden uitgedeeld, zal het pas aan de streep zijn. Ik heb geen drank meer nodig. (neemt zijn glas water) Ik wil er de zon in zien spelen, zelfs nu, en er haar een regenboog uit laten toveren als teken van een verbond tussen mij en mezelf. BROEDERPOP Ik herken je niet meer, Adam. Wij herkennen je niet meer, gelukkig maar. ADAM (recht tegenover Broederpop) Ik heb je altijd verkeerd beoordeeld, broertje. Ik dacht dat jij het was die mij mijn arrogantie, een schijfje familietrots als aandenken, had ingeprent. Maar ik zat goed fout, vergeef het me. Ik was het zelf, ik, ik, ik die altijd danste rondom mijn eigen gouden ik, zonder reden. Gelukkig heb ik je leren vertrouwen, een beetje, maar nog niet zoals ik mijn eigen spiegelbeeld heb leren vertrouwen. Als ik vroeger in de spiegel keek, zag ik alleen maar een indringer aan het werk, een tegenstander die heel subtiel, maar met een dodelijke precisie bezig was mij te slopen en me van binnenuit te ondergraven. Nu durf ik mijn spiegelbeeld zelfs los te laten. 'Het ga je goed. Je kan mij mezelf niet meer doen misleiden. Ik ben blij dat ik iemand was die jij mocht kennen. Vergeet me niet, spiegelbeeld, nooit'. … We trouwden in september. Het was warm die dag. De warmste dag van ons leven. In een paardenkoets reden we naar de kerk. Wat me is bijgebleven is hoe vader van dit ritje heeft genoten, alsof het zijn eigen trouwdag was, maar ik gunde het hem van harte. … (brengt nu het hoofdgerecht op) Hier zijn we er dan mee, het … varkensgebraad en kerstkroketten
25
varkensgebraad. Zal ik het snijden, hier op tafel? (begint te snijden en rond te delen) Het is gek, ik weet ook niet hoe het komt, maar als ik zo een varkensgebraadje met kerstkroketten zie moet ik altijd aan ‘die grappige oude man met zijn petje’ denken, die man waar papa zo naar opkeek en die met Kerstmis altijd onze huiskamer kwam binnenvallen. Is hij al trouwens al geweest vandaag? (roept) Zelig Krestfest! Zelig Krestfest Urbi, Zelig Krestfest Orbi! Mag ik me nog één keertje laten gaan? Eén keertje maar? Mag het even? (als vroeger) Nee, ik mag het niet, ik mag dit niet, ik mag dat niet! (herpakt zich) Sorry. Sorry, 'verboden te verbieden'. God, hoe kon ik zo stom zijn om vastberaden achter dat soort valse credo's aan te hollen, fier, eigenwanig eigenlijk. Klinkt 'verboden te vissen' niet zoveel mooier, zoveel minder verbiederig en minder cru? Verboden te vissen naar een verleden dat nu door diep water is meegezogen en omsloten. Ik sta bij mijn eigen begrafenis, wankelend op het dek, als de eerste de beste dronkaard. Asverspreiding op zee. De asverspreiding van mijn verleden. Knokke. 29 december. De man vertrouwt het niet. 'Nu een boot huren, met dit weer, mijnheer?' 'Ja, mijnheer'. Ik en mijn rugzakje vol verleden, een rugzakje vol met steentjes. Steentje 'jeugd', steentje 'angst', steentje 'onzekerheid', steentje 'schuld', steentje 'drank' … Ik en mijn steentjes en nu ga ik ze verspreiden, begraven. De zee is ruw. Met één hand hou ik me aan de reling vast en met de andere knoop ik de veters van mijn rugzak los. Ik haal ze naar boven, steentje voor steentje. Ik bekijk ze, één voor één, en neem graag afscheid. Ik moet me daarvoor geen krachtig wegwerpgebaar aanmeten. Ze vallen uit mijn hand -mijn hand?- en verdwijnen in het groengrauwe water. De schreeuw die ik naar buiten wil wringen om hen te vergezellen gaat zijn eigen weg. De voldoening die hij achterlaat is er niet minder om. … Ik hield van de zee. Nog steeds hou ik ervan. Met haar ben ik er maar één keer geweest, maar hoe dikwijls waren we er niet met de hele familie op vakantie? En ieder jaar opnieuw renden we om het eerst naar de souvenirshop op de hoek van de dijk om te kijken of ze die postkaarten ‘met ons erop’ nog altijd in de rekken hadden liggen. Ooit had iemand die foto genomen, het moet tijdens onze eerste vakantie in Duinbergen zijn geweest. (tot Moederpop) Jij en pa genietend van een ijsje, jij met een krant op je hoofd om je tegen de zon te beschermen. En wij met ons drieën, gravend in het zand, in onze vooroorlogse zwempakjes waar wij ons zo voor schaamden. En toch gingen we ieder jaar weer kijken of we nog in de kaartenmolen zaten. Het was een ritueel geworden, een gewoontepatroon dat we niet wilden doorbreken, ook niet hoefden te doorbreken. Het jaar dat we er niet meer bij waren in varkensgebraad en kerstkroketten
26
de molen zou onze laatste vakantie samen zijn, zo voelde ik het aan. Ik kreeg gelijk. Er waren nog van die rituelen tijdens onze vakanties aan zee. Mijn obligate nummertje strandventers imiteren, bijvoorbeeld. (imiteert ijsventer) 'Chocoglacé olàààààààà. En dan die andere, die met zijn gebakjes: ’Mooie verse bollen, mooie verse bollen, verse bollen met crème of confituur!' Zolang ik mezelf niet moest zijn lukte alles. Ook later ging ik regelmatig naar zee. Alleen. Flaneren langs de golven, ritme opdoen, mijn ziel gelijk stemmen met het op en af, met het yin en yang. In gedachten schreef ik dan boeken, meesterwerken, mijn meesterwerken. Hoe? Ik weet het niet. Vanuit een pseudo-mystieke verbondenheid met die ene zee, die Ene, misschien? De Noordzee. Nog roept ze me, niet om me te omarmen, niet om van me te eisen, maar om me te geven. Nog altijd spreek ik met het water en het antwoordt, maar niet altijd op mijn vragen. Het kabbelt-brabbelt zijn eigen woorden, zijn eigen taal, het schrijft zijn eigen boeken, het zijn niet de mijne, toch lees ik ze en door ze te lezen krijgen ze pas hun betekenis, worden ze begrijpelijk, soms. … Ik moest wel verhuizen. Te veel dingen in mijn omgeving herinnerden me aan haar. De stoel op het terras voor de kroeg op het pleintje. Vanuit onze eetkamer zag ik hem, de stoel waarop ze gezeten had, die laatste avond voor we naar huis gingen. Ik zag het boompje waartegen ze op een nacht ooit geplast had, rechtopstaand, om me te bewijzen dat ze best haar mannetje kon staan (Adam zet muziek op, hij zingt en danst). Hanenvroeg uit hun bed groeten Adam en Ruth nu 's morgens de dingen, vanop het platteland: (improviserend nu) Dag hond, compagnon de route, dag kat, compagnon maison. Dag havik, jachtklaar, dag duif, hapklaar grijpbaar. Dag keizersnee-geschoren-koe, dag keizersnee-geboren-kalf, lurkend aan je moeder, haar eigen dochters hoeder. Ik ben veel te weinig gek. Ik zou paarse kousen moeten aantrekken, een gele broek, een groen hemd en een blauwe das. Ik zou moeten uitroepen: 'ja, ik ben een beetje gek, en jullie, jullie zijn een beetje veel te weinig gek! Jammer voor jullie, maar neem mij mijn gek-zijn asjeblief niet af!' (zingt) 'Laat me, laat me mijn eigen gang maar varkensgebraad en kerstkroketten
27
gaan. Laat me, laat me, ik heb het jammer genoeg niet altijd zo gedaan!' (gaat lachend zitten) Eergisteren kwam ik een oude vriend tegen, ik had hem in jaren niet meer gezien. 'Hé Adam, je ziet er goed uit, anders dan ik je gekend heb, zo vol zelfvertrouwen'. Ik moest glimlachen. Ik vertelde hem maar liever niet dat ik voor een groot stuk nog altijd deed alsof. Om het zelfvertrouwen te kweken dat ik nog ontbeerde deed ik alsof ik zelfvertrouwen had. Dat gaf betere resultaten dan mijn onzekerheden te vervangen door de verkeerde zekerheden die misschien dan wel vriendelijk aangeboden werden en altijd voorhanden waren maar door wie ik weigerde me te laten verleiden. Zodus. Maar het deed me plezier om niet alleen van mezelf te mogen horen dat ik niet meer helemaal diegene was die ik ooit schijn geweest te moeten zijn. 'Geloof me of geloof me niet', zei ik hem, 'maar mijn geloof speelt hierin een grote rol'. Hij keek me toen even heel vreemd aan. Hij geloofde me wel, geloof ik, maar hij begreep me niet. 'Geloof? Oh ja, … dat. Euh, … tot een volgende keer, …, Adam'. Ik versta zijn met minachting gedachte, maar onuitgesproken woorden. Ik hoef ze niet te ontkrachten, ik gun hem zijn gelijk dat ik niet deel, maar ik wil hem vragen waarom hij hen, ons, het enige wat hen, ons misschien nog rest, zo zelfbewust misgunt. Want zelfs vanuit zijn ongeloof moet geloven toch nog de moeite waard zijn, zo lijkt me, omdat het een richtsnoer is dat ons universele wetten van liefde voorhoudt die onze eigen rationele wetten die we zelf maken ver overstijgen, of vergis ik mij nu weer? Maar dat geloof dat mij nu steunt, zelfs tegen de stroom in, dat geloof is net niet voor wat men zwakke mensen noemt, absoluut niet, het is een moeilijke opdracht die de mens tot mens maakt. Ik neem het even weg en wat me aanstaart zijn de duizenden wezensvreemde ogen van de jungle. In een wereld zonder God zijn goed en kwaad niet meer van elkaar te onderscheiden en als er geen mogelijkheid meer open blijft om te verwijzen naar een waardenkader dat ons bestaan overstijgt, als het bestaan als zodanig zinloos is en de mens alleen schepper van zijn eigen waarden, wie zal dan bepalen welke die waarden zullen zijn? Jij, broertje? Of jij, schoonbroer? Jij, mijn zus? U, moeder? Zonder geloof is er geen geweten, is er geen geweten noodzakelijk. Zonder geloof beschikt de mens toch zonder meer over het leven van zichzelf en bijgevolg ook over dat van de anderen, zonder geloof heeft hij geen enkele verplichting meer tegenover wie dan ook. Toch niet tegenover de samenleving en haar door mensenhanden gemaakte regels? (gedreven) Waarom zou je die moeten onderschrijven, ze zijn toch door andere mensen gemaakt, mensen die niet beter of slechter zijn dan jezelf. Doe varkensgebraad en kerstkroketten
28
maar op! De andere met zijn handgemaakte regeltjes en ambachtelijke wetten kan mijn rug op! Ik ben aan niemand verantwoording schuldig, want er is niemand om verantwoording schuldig aan te zijn. SCHOONBROERPOP Jouw geloof is niets meer of minder dan de simpele omwalling van je angst voor het niets, je angst voor het zinloze van het leven, maar als jij de innerlijke rust en de eenheid die je uiteindelijk meent gevonden te hebben op die manier veilig kan stellen, als jij in functie van je zelfbehoud die voor jou zo sluitende theorie denkt nodig te hebben, wie ben ik, wie zijn wij dan om je daarvan te weerhouden? Ieder zoekt toch zijn eigen weg om een aangevoeld tekort op te heffen, ik net zo goed als jij. ADAM Je weet je zo goed uit te drukken, nog steeds, maar geloven is voor mij belangrijker dan te proberen het woord geloven te definiëren. SCHOONBROERPOP. Ik heb geen god nodig om mijn leven zinvol te maken. Voor mij is het doel van het leven heel simpel: méér leven. Iets verder, iets harder, iets vrijmoediger ook, iets … (haalt de schouders op). (uitdagend nu) Bewijs me Hem, Hem van wie jij symbool wil zijn. Kan jij aanvaarden op grond van niets? ADAM Ja, dat kan ik. Ik heb geen Godsbewijzen nodig en ik kan ze voor jou ook niet verzinnen. Dat proberen alleen al zou Hem op voorhand al verraden. SCHOONBROERPOP Ik wil niet moeilijk doen, maar toch probeer je iets te bewijzen, probeer je jezelf te verdedigen voor datgene wat je in je leven liet binnendringen. ADAM Door te geloven probeer ik alleen maar uitdruking te geven aan het feit dat ik Hem, die het mij mogelijk maakt om ‘ik’ te zeggen, herken en erken. (glimlachend) Nee, God drong zich niet aan me op. Nee, Hij overviel me niet, maar Hij kwam op Zijn eigen tempo mijn leven binnen, voorzichtig, om me niet te kwetsen en zonder mijn vermogen om Hem te kunnen ontvangen te overschatten. Ik liet me vinden. Door mijn geloof kan ik nu pas de diepte zien, het geheim van mijn eigen bestaan en nu pas durf ik eindelijk, uit volle borst en zonder schroom, 'God' te roepen. Ik verwelkom de nacht niet meer. 'Dag nacht, nacht dag' wordt 'nacht nacht, dag dag!' Ik maak nu van het heden mijn doel. Niet meer, maar ook niet minder. Nu. Dag … dag! Als ik opsta zal ik me alleen nog maar kleden in zelfrespect en dan zal ik naar buiten gaan en dan zal ik aan bruggen helpen bouwen en zo mensen laten praten. Ja, ze laten praten. Ik wil dat ze praten, dat ze over mij praten, dat ze zien hoe de innerlijke Adam tevoorschijn komt terwijl de uiterlijke Adam wegkwijnt, ik wil dat ze varkensgebraad en kerstkroketten
29
zien hoe ik groei, hoe ik ouder word, hoe ik sterf, hoe ik langzaam sterf aan mezelf en hoe ik langzaam gelukkig word, ik wil dat ze zien dat ik mijn gevoelens niet langer veroordeel, ik wil hen niet langer afstoten omdat ik mezelf niet zou zijn. Ik, Adam, uit de grond getrokken en op de werkelijkheid vastgepind, ga nu aktief deelnemen aan het verwezenlijken van die werkelijkheid. Ik, Adam ha-Risjon, zal niet tegen mijn limieten blijven hangen, zal mijn eigen grenzen constant proberen te verleggen en zelfs die van mijn bevattingsvermogen zal ik niet meer eerbiedigen. Dat uitgestrekt gebied daarachter, dat niet bereikbaar is voor de rede, zal ik niet meer duister laten. Ik, Adam Kadmon, schrijf mijn eigen kabbala en ja, ik zal hen laten praten, meer nog, ik zal van hen leren, ik zal luisteren terwijl ze praten. Ik moet hen laten praten, ik heb geen vat op hun ideeën of op hun gevoelens of op de manier waarop ze me ermee behandelen. Ik heb er niet alleen geen vat op, ik heb er ook geen recht op. Ik kan alleen maar vat hebben op mijn eigen gedachten en hoe ik er anderen mee behandel. Maar daarom moet ik eerst arm worden, arm aan mezelf vooraleer ik mezelf kan verrijken en dus op zoek gaan naar voedsel, voedsel dat geen persoonlijk bezit mag worden. (roept) Iedereen die de zon ziet heeft daar baat bij! Voedsel dat ik wil delen. Niet te weinig heb ik nodig, niet te veel heb ik nodig. Ik heb minder moeite met 'te' nu, minder dan vroeger. Ik geloofde te weinig, of te veel. Te veel dwaze dingen vooral. Te veel banaliteiten van wie ik toeliet dat ze zich keer op keer herhaalden. Banaliteiten mogen zich blijkbaar herhalen, originaliteiten doen dat gelukkig niet, dat maakt hen tot wat ze zijn. Ik wil nu die, voor mij originele, nieuwe opvattingen levenskansen geven. Ik wil ze laten vechten, niet met elkaar, maar met de ideeën en patronen van de oude Adam. Maar die zullen zich zeker niet allemaal of niet helemaal gewonnen geven. Dat hoeft ook niet, dat verwacht ik niet van hen. Soms ben ik blij dat ze er nog zijn omdat ze mij zo de kans geven hen te herinneren als iets waar het goed strijden tegen is. Van sommige wil ik dat ze blijven, maar in andere gedaanten. Zo ben ik trots op de heilige verontwaardiging die ik opnieuw kan voelen, maar gelukkig is ze gelouterd, gezuiverd van in-het-wilde-weg-vooroordelen om de verontwaardiging zelf. Nu is ze menselijker, gelukkig, want zonder haar is mijn leven nu niet aanvaardbaar. Alleen moet ze nog groeien in selectiviteit. Kwaad worden mag. Ik citeer, uit het hoofd, uit de brief van Paulus -hij weer!- aan de Efeziërs, hoofdstuk 4, de verzen 26 en 27: 'Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; en geeft den duivel geen plaats'. Vertaald naar de woorden van het dochtertje van een collega klinkt dat als: 'Ben je boos, neem een varkensgebraad en kerstkroketten
30
roos; zet ze op je hoed, dan ben je morgen weer zoet'. Samen met de verontwaardiging kwam ook de verwondering terug. Zelfs de verwondering van de pijn ontroert me nu. Verwondering, waar was je? Waar hield jij je schuil? Waarom wou jij niet meer bij me zijn? Kom verwondering, en vergezel me. Stap op met Ruth en mij, loop een eindje met ons mee zodat ik haar jou kan doen leren kennen, zodat ze jou uiteindelijk als een klein juweel met zich mee zal willen dragen als ze op zoek zal gaan naar haar vrijheid, niet de vrijheid om de dingen te doen die ze zal willen doen, maar de echte vrijheid, de vrijheid naar binnen toe, de vrijheid om de dingen te doen die ze zal moeten doen.
EINDE
varkensgebraad en kerstkroketten
31