Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Een bekende naam ... Kardinaal van Rossum Gerardusklok - januari 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. Het is me enkele keren opgevallen bij rondleidingen in de kerk van Wittem, dat mensen verwonderd vragen wat dat beeld van Kardinaal van Rossum daar moet. Als je dan zegt dat hij in Wittem gestorven is en onder dat monument begraven ligt, blijven ze je niet-begrijpend aankijken. Jazeker, mensen, hij was een van de paters van Wittem vóórdat hij naar Rome ging en daar kardinaal werd. Oh? - Het schijnt niet met elkaar te rijmen te zijn: pater van Wittem en kardinaal. Paters Redemptoristen zijn toch predikanten, vroeger vooral bekend van de volksmissies? En een kardinaal is toch een 'ander soort' priester? Ja, wat moet ik daarop zeggen? Ook een pater kan kardinaal worden. Hij is overigens niet de enige Redemptorist die kardinaal geworden is... Toen pater Willem van Rossum priester gewijd was, is hij eerst drie jaren leraar geweest op het klein-seminarie. Om het lesgeven te leren, zou je kunnen zeggen. Maar daarna kwam hij terug in Wittem om professor te worden in de theologie, de 'godgeleerdheid' ' Dat was in 1883. Hij deed het zo bekwaam, en had er zoveel slag van om met jongelui om te gaan, dat hij na weer drie jaar ook overste van de studenten werd, en het jaar daarop assistent van de rector. Die rector was, vanaf 1890, pater Frans Peters. Van hem staat genoteerd: '24 jaar lang rector in verschillende redemptoristenkloosters, de laatste drie jaren in Wittem, waar hij de bouw van het nu bestaande klooster begon'. Pater Peters is in juli 1893 gestorven, halverwege de bouw van het nieuwe klooster. Zijn jonge assistent en econoom, pater van Rossum, is hem toen opgevolgd, 39 jaar oud. Van de theologie naar de bouwkunde! Maar ook daaraan bleek hij bekwaam leiding te kunnen geven. Het was intussen een periode van snelle uitbreiding bij de Redemptoristen. In 1894 hebben de Nederlandse paters de zorg voor volksmissies in Brazilië op zich genomen. Er werden dat jaar enkele paters ter oriëntatie vooruitgezonden. Na dat proefjaar besloten de oversten ook pater van Rossum, die alleskunner, als overste te sturen. Maar dat vond pater Petrus Oomen van het Generaal Bestuur in Rome toch te gek. Die man moest voor de wetenschap behouden blijven! En dus werd hij in 1895 naar Rome gehaald. Om leiding te geven aan de beoogde universitaire opleiding van jonge Redemptoristen uit de hele wereld. Maar daar is het toen niet van gekomen. Om een lang verhaal kort te maken: in Rome had hij aanvankelijk geen duidelijke taak en dus werd de theoloog van Rossum het jaar daarop aangezocht als adviseur van de 'Congregatie van het H. Officie'. In 1904 werd hij lid van de pauselijke commissie voor de reorganisatie van het kerkelijk wetboek. In 1909 werd hij bovendien gekozen tot lid van het Generaal Bestuur van de Redemptoristen. Als zodanig trof hij in Scala, waar Alfonsus zijn congregatie gesticht had, een verwaarloosd klooster aan van de zusters Redemptoristinnen. Dat heeft hij bij al zijn andere werkzaamheden ook nog van de ondergang gered en
1
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 gereorganiseerd. In 1911 was zijn naam en bekwaamheid zo bekend geworden dat hij tot kardinaal benoemd werd. In 1918 werd van Rossum kardinaal-prefect van de 'Propaganda Fide', om zo te zeggen het missie-departement van de Kerk. En als zodanig heeft hij enorm veel gedaan voor de organisatie en het zelfstandig maken van de plaatselijke kerken in alle werelddelen. Zelf reisde hij ook de hele wereld af. Zo kwam hij in 1932 op doorreis doodmoe in Wittem aan, na een bezoek aan de Scandinavische landen. Hier is hij toen nog onverwacht op 30 augustus 1932 gestorven, 78 jaar oud. Kunnen we kardinaal van Rossum een man van de Redemptie noemen? Hij was zeker geen doorsneeRedemptorist, en aan hun gewone werk heeft hij nooit deelgenomen. Maar hij was het wel door zijn motivatie en, opvallend, door zoveel mogelijk deel te nemen aan hun samenzijn en hun gebedsmomenten. En als hij op zijn verre reizen tot de mensen van allerlei volkeren sprak, wist hij altijd de afstand van zijn hoge functie te doorbreken met zijn natuurlijke hartelijkheid en eenvoud. Dan was hij, naast hoge prelaat, toch ook een volksmissionaris. En moest hij vanuit zijn verantwoordelijkheid veel met bestuurders contact onderhouden, het ging toch altijd om de 'overvloedige verlossing'.
2
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Hans Helmer, non-conformist Gerardusklok - februari 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. Vandaag stel ik u als 'man van de Redemptie' voor: pater Hans Helmer. Geboren in 1898 te Amsterdam, en overleden in ons klooster van Nijmegen in 1981. Als jongen was hij al een non-conformist. Tegendraads? Nee, dat is het woord niet: hij zocht naar de draad die zijn leven bepalen moest. Hij wilde vooral niet de gemakkelijke aanpassing, waar een ander misschien niet zoveel moeite mee heeft. Hij is van het seminarie weggestuurd, en wist na zijn eindexamen nog niet: priester worden? Ja. Nee. Ja tóch, maar in welke vorm? Op het seminarie van het bisdom had hij het door zijn voortdurend kritische opstelling verbruid. In een kloosterorde dan maar? 'Het kloosterleven', schreef hij als 20-jarige, 'leek mij onverenigbaar met mijn natuur. Trouwens, welke heilige dan ook zou mij in zijn orde willen opnemen? Alleen Jezus is barmhartig genoeg om mij te aanvaarden, in zijn hoedanigheid van Verlosser die niemand van zich wegzond, als Redemptor, ... maar dan moet ik ook Redemptorist worden! Die paters laten de goddelijke barmhartigheid luider spreken dan de rechtvaardigheid.' Hij is Redemptorist geworden. Eerst zeven jaar in Suriname (1926-1933), als pastor voor de hindoestaanse mensen. Daar kon hij het niet over zijn hart verkrijgen om die hindoestaanse en islamitische mensen de dogmatiek en de moraal van de (alleenzaligmakende) Kerk bij te brengen. Maar in de trant van bijbelse verhalen vertelde hij hun de leer en de verhalen van de Blijde Boodschap die voor alle mensen bestemd was. Het ging hem meer om de mentaliteit dan om geboden en verboden. Zo vertelde hij eens bij drie achtereenvolgende gelegenheden de parabel van de verloren zoon: de domheid en de ellende van de zoon; de goedheid van de vader, en de jaloersheid van de oudere broer. En boeiend vertellen kon hij, zoon van een journalist! - Maar filaria, een tropische ziekte, maakte dat hij naar Nederland terug moest. Hij werd rondtrekkend predikant. En daarbij bleek zijn speciale gave om de jeugd te kunnen aanspreken. In de na-oorlogse jaren werd hij uitgezonden als legeraalmoezenier naar Indonesië. Zijn volgende activiteit werd het gevangenispastoraat. Maar steeds bleef hij daarnaast bezinningswerk doen op middelbare scholen. En opvallend: hoe hij uit al die sectoren relaties overhield van nazorg voor wat hij noemde zijn 'zorgenkinderen'. Hij heeft hen nagereisd tot het eigenlijk niet meer kon, tot in de uithoeken van het land. Zonder onderscheid te maken of hij daarbij in de grootste rijkdom of in pure armoede terecht kwam. Al in de tijd van 'het rijke roomse leven' heeft hij de vinger gelegd op een aantal zere plekken. Niet als verwijt naar zijn kerk, of uit wrok, maar omdat hij té goed begreep waar het in het evangelie eigenlijk om ging. Zeker niet ongevoelig voor kostbare tradities, heeft hij in het omgaan met wetten en voorschriften voor zichzelf en voor anderen willen waarmaken dat de Schrift niet voor niets spreekt van 'de vrijheid van Gods kinderen'. Vandaar dat hij zo ontzettend veel wilde en kon doen, toen na het Tweede Vaticaans Concilie veel muren werden afgebroken. Hij wilde een brug slaan tussen verleden en toekomst om jong en oud geestelijk gezond te houden. Helmer heeft niet alleen veel gepreekt en talloze retraites gegeven, hij heeft ook veel geschreven. Als redacteur van verschillende tijdschriften. Maar daarnaast publiceerde hij ook vijftig boeken en artikelen, alle over pastoraat of met een pastorale bedoeling. Zijn bestseller was: 'Met Christus', een onconventioneel 'gebedenboek voor grote jongens', dat tussen 1938 en 1960 zeventien drukken heeft gekend. Zijn eenenvijftigste boek verscheen in 1976 (tweede vermeerderde druk in 1980) en heette 'En toch... priester in kenterend getij.' Het is zijn levensverhaal. Als
3
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 motto plaatste hij voorin een tekst van Harvey Cox: 'Alle mensen hebben een ingeboren behoefte om verhalen te vertellen en te horen. Zij willen verhalen hebben om hun leven daarnaar in te richten. Er zijn ook verhalen die speciaal belangrijk zijn als middelen om uitdrukking te geven aan religie. Allereerst het 'getuigenis' als iemand zijn persoonlijke belevenissen vertelt met de goden en demonen...' Helmer heeft zijn leven lang niet anders gedaan. Bij zijn uitvaart zei zijn overste: "Ieder mensenleven - rijk of arm, veel of weinig begaafd - is een ontvouwing, een openbaring van Gods goedheid. Voor niemand is er reden tot fundamentele wanhoop. Die overtuiging heeft Hans Helmer aan de hand van zijn eigen leven sprekend en schrijvend duidelijk voor iedereen onder woorden willen brengen en het is goed, dat wij die overtuiging als de kostbaarste les uit zijn leven meenemen.Twee eigenschappen zou ik hier bijzonder willen noemen: zijn trouw aan de men sen en zijn trouw aan de kerk." Helmer, een 'man van de Redernptie'!
4
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Jo Dankelman: predikant en schrijver Gerardusklok - maart 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. In het kopje boven deze reeks wordt beloofd dat het hier zal gaan over 'markante mensen, die in hun leven en werk de 'redemptie' eigentijdse gestalte hebben gegeven'. Dan mag ik zeker gaan schrijven over pater Jo Dankelman (1914-1989). Ik zie hem vóór me: klein van gestalte, dikke brillenglazen, beweeglijk, duidelijk present, altijd een puntig woord bij de hand. Wonderlijk, hoe hij besloot Redemptorist te worden. Dat lezen we terug in zijn levensverhaal: "Op zekeren dag, we hadden het er al meer over gehad, vroeg moeder weer eens wat ik worden moest. 'Nou, pastoor natuurlijk' zei ik. 'Wil je niet liever Pater worden? Je hebt toch ook al twee Heerooms die Pater zijn. Dat is veel mooier!' 'O, dat vind ik ook goed', antwoordde ik. Dat was het oogenblik van mijn roeping tot Redemptorist. De Apostelen wisten ook van niets, toen zij bij hun netten vandaan geroepen werden." - Wel erg nuchter, maar zo was hij. De eerste drie jaar van zijn priesterleven (1941-1944) is hij rondtrekkend predikant. In die oorlogsjaren is er weinig vermaak, en zijn de kerken vol! Missies, tridua, sacramentenweken. Hij bereidt zijn preken goed voor met de kennis die hij op het seminarie en in de boeken heeft opgedaan, en hij sleutelt voortdurend aan de manier hoe de dingen te zeggen. Maar dan moet in Roermond de pater voor het jeugdwerk onderduiken, en wordt Jo Dankelman aangewezen om hem te vervangen. Kort daarop volgt de evacuatie van Midden-Limburg naar Friesland, en krijgt hij als meegereisd pastor te maken met de dagelijkse zorgen van vluchtelingen in afgelegen Friese dorpjes. Het is een diepe duik in de werkelijkheid van alledag en in het denken en de zorgen van gewone mensen. Misschien dat daar en toen zijn zorg ontstaan is om, wat evangelie en kerk de mensen willen bieden, in verstaanbare taal over te brengen. Dat heeft voortaan zijn voortdurende aandacht, en is zijn bijzonder talent. Na terugkeer uit Friesland wordt hij als kapelaan tevens de redacteur van de Kapelgids, het parochieblaadje van de Kapel in 't Zand te Roermond. Er valt genoeg te schrijven, maar hij doet het zó, dat de mensen elke week uitzien naar de verhalen waarmee hij het blaadje opent. Hij heeft hun toon de pakken! Voortaan is hij predikant én schrijver. Vijf jaar later wordt pater Dankelman aangesteld tot landelijk directeur van de Aartsbroederschap van de Heilige Familie. Dat was een godsdienstige vereniging, in veel parochies over het hele land verspreid, met afzonderlijke afdelingen voor mannen en voor vrouwen. Wekelijks kwamen ze bijeen voor gebed en zang en een praktisch en aanmoedigend woord van de parochiepriester. De meeste afdelingen stamden nog uit de tijd na 1850, en er was grote behoefte om de zaken bij de naoorlogse tijd te brengen. Dankelman schrijft maandelijks het Directeurenblad vol met boeiende onderwerpen. En zo ook artikelen in het wekelijkse Familieblad voor alle leden. Oplage rond de 50.000 exemplaren, lees ik begin 1953. Hij reist de plaatselijke afdelingen langs, en organiseert in 1955 in Venlo een massa-bijeenkomst. Altijd weer was er die bezorgdheid gewone mensen aan te spreken op het beleven van het evangelie in hun dagelijkse dag. Maar de tijden veranderen en de broederschappen verdwijnen. In 1964 wordt Dankelman directeur van het retraitehuis te Zenderen. Het is de tijd van het Vaticaans Concilie.Thuis preekt hij allerlei bezinningsdagen en hij organiseert gespreks- en werkgroepen in de verre omtrek. Maar hij schrijft ook om de mensen uit te leggen wat er in de Kerk gebeurt en waar het om te doen is. Zijn boek 'Christen Nu' haalt in Nederland vier uitgaven en 20.000 exemplaren, en krijgt vertalingen in het Frans, Duits, Italiaans en Spaans. Een andere bestseller, 'Mag ik u even voorgaan?' gaat over de nieuwe liturgie.
5
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 En als het hoogtepunt van de invoering van al die vernieuwingen voorbij is, wordt Dankelman de grote man in Nederland achter de voorbereiding op de zaligverklaring van zijn ordesgenoot Petrus Donders in 1982. Publiciteit overal, wekelijkse gebedsbijeenkomsten in Tilburg, en een nieuw boek: 'Peerke Donders, schering en inslag van zijn leven', dat ook een tweede druk haalt. Ik ga niet alles opnoemen wat hij aan boeken en artikelen geschreven heeft. Ook niet de lezingen en gastcolleges die hij in de jaren van vernieuwing tot aan universiteiten in de Verenigde Staten gegeven heeft. Een rusteloze werker was hij om overal de weg te wijzen naar Christus en naar het evangelie nü. Om mensen in veranderende tijden 'redemptie': uitzicht, nieuwe hoop en vernieuwd geloof aan te reiken. Daags voor zijn ziekenhuisopname in 1989 dwong hij nog de toestemming af van zijn arts om het wekelijks gebedsuur in Tilburg te leiden.Toen hij terugkwam zei hij:"Nu moet ik gaan afronden". Kort daarop, de dag na het ontvangen van de ziekenzalving, is deze onvermoeibare ijveraar op 12 juli 1989 overleden.
6
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Bernard Baars: pastor in oorlogstijd Gerardusklok - april 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. Als ik alles moest vertellen wat 'zijn linkerhand niet wist...' Maar ook ik weet het niet. Geen mens zal het ooit weten, wát hij voor wie gedaan heeft in de oorlogstijd... Ik heb het over pater Bernard Baars, redemptorist. Hij is geboren in 1913; een levendige, vlotte Rotterdammer. Geen woorden maar daden. Dat eerste is bij hem even waar als het tweede. Op zoek naar feitjes uit zijn jeugd, is het enige dat ik gevonden heb de korte beschrijving die iedere Redemptorist moest maken vóór hij zijn kloostergeloften ging afleggen. Kort en oninteressant. Hij schrijft over zichzelf in de derde persoon: 'Bernard, in z'n jongensjaren 'Bep' genoemd, was de vierde van elf kinderen. Zijn ouders zijn Petrus Baars en Margaretha Laukens...', enzovoorts. Geen schrijver dus! Meer zeggen me de foto's uit het album, dat na zijn vroege dood is samengesteld. Meestal staat of zit hij midden in een groep, nergens aan de kant! Hij was een sociaal type die makkelijk contacten maakte. En Bernard was een handige jongen, geen studiehoofd. Hij is zelfs een keer blijven zitten, op de derde klas van het gymnasium. Maar organiseren en dingen klaar krijgen kon hij! En dat talent heeft hij volop gebruikt de korte jaren van zijn priesterleven.Typerend is de tekst die hij koos voor zijn priesterplaatje: 'Ik kan niets doen uit mijzelf (Joh. 5, 30). Maar tot alles ben ik in staat door Hem die me sterkt (Filipp.4,13).' Priester gewijd is hij op 3 september 1939, twee dagen na de Duitse inval in Polen, het begin van de Tweede Wereldoorlog. En op 27 april 1945 is hij in het Duitse concentratiekamp van Bergen-Belsen overleden. Priester gewijd voor de oorlogsjaren! Zijn ouders hebben het bombardement van Rotterdam meegemaakt en overleefd. Zelf was hij in die tijd nog student in Wittem. Maar hoe hij met zijn ouders, broers en zussen weet mee te leven en ze weet te troosten, blijkt uit een brief van zes kantjes. "Dat de nachten daar nog niet rustig zijn, kan ik me wel voorstellen. En ofschoon ik u allen gaarne rustige nachten toewens, wens ik van mijn kant toch ook de Engelsen veel succes toe, om op die manier toch tenslotte weer 'n eigen vrij landje te kunnen worden. Ja, ik zie werkelijk met plezier de dag tegemoet, dat de laatste Duitscher weer zijn voet terugzet over de Nederlands-Duitsche grens." Een jaar later, als hij zijn eerste standplaats in Den Bosch heeft gekregen, schrijft hij: " ... Daar gaat het oproepteken voor de biechtstoel weer - dus eventjes weg, ik kom aanstonds terug. - Hallo, hallo, ik ben er weer na een anderhalf uurtje oponthoud. Ik ben hier nu lekker op mijn plaats. Met Gods genade heb ik hier toch al wat moois tot stand mogen brengen en verschillende mensen weer wat meer levensmoed terug kunnen schenken. Ja, zo in de biechtstoel mag men een hoop goed doen. Wel niet iedereen geeft zich onmiddellijk al over, maar het vraagt dan ook soms heel wat van de mensen. Als ik daarom ook eens een gebedje voor mijn werk hier mag vragen, dan beveel ik graag een heel bijzondere intentie aan, of eigenlijk wel verschillende bijzondere intenties opdat sommige dingen goed opgelost kunnen worden.' Dat van die biechtstoel is veelzeggend. Daar is de anonimiteit beter gewaarborgd dan in de spreekkamer. Maar ook zegt het: het is als priester dat hij in het verzet zit, jongemannen helpt onderduiken, zorgt voor bonkaarten en levensmiddelen, aan kleren weet te komen, en joodse mensen helpt. Hoevelen in de volgende drie jaren, dat weet zijn linkerhand niet. En nog eens: die biechtstoel. Dat is zijn ondergang geweest. Er komt een SS-man bij hem. In zijn goedgelovigheid en hulpvaardigheid trapt Baars erin. Hij wordt door hem verraden. En omdat Baars midden in een netwerk zit, wordt er ook een hele groep verzetsmensen mee opgepakt. Drie concentratiekampen volgen. Ook daar is hij de pastor, de man
7
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 van voedselvoorziening en de ziekenverpleger als er paratyfus uitbreekt. Bergen-Belsen wordt op 15 april 1945 door de Engelse troepen bevrijd. Maar, bericht een getuige over pater Baars:"Hij heeft zich na de bevrijding te zeer ingespannen om allerlei dingen voor de Nederlandse zieke gevangenen bijeen te sjouwen". Twaalf dagen later, op 27 april, is hij daar aan een hevige maagbloeding gestorven, nog geen 32 jaar oud. En anoniem in een massagraf begraven. Pater Baars is een man geweest van de redemptie, in religieuze en in sociale zin.
8
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Pater Bernard Hafkenscheid Gerardusklok door Jan Vinkenburg C.Ss.R.
-
mei
2002
In mijn werkkamer hangt een portret, gevat in een brede goud/gele lijst, in 1826 geschilderd door de Friese schilder Otto de Boer. Het is het portret van mijn ver familielid Bernard Hafkenscheid. Zijn ouders lieten dit maken toen Bernard op 20-jarige leeftijd na het klein/seminarie Hageveld naar Rome vertrok voor vier jaar theologiestudie. Bernard, geboren in Amsterdam op 12 december 1807, kwam uit een gezin van elf kinderen, waarvan er vijf op jonge leeftijd overleden waren. Zijn vader had een groothandel in schilder- en verfstoffen; het was hem voor de wind gegaan en hij had een niet-onaanzienlijk vermogen opgebouwd. Na een reis van zeven weken komen Bernard en ook zijn studiegenoot en vriend Johannes Beelen in Rome aan en beginnen hun theologiestudie aan het Collegium Romanum onder leiding van de Jezuïeten. De 'Eeuwige Stad' maakt een onuitwisbare indruk op de jonge student. Tijdens de revolutiejaren van 18301831 schrijft de paus openbare godsdienstoefeningen uit en Bernard bevindt zich onder het gehoor van beroemde predikanten. Vanuit Rome schrijft hij: "Men hoort er geen beekjes kabbelen, bloempjes worden er niet geplukt, maar de evangelische waarheden worden in haar eigen gewaad gestoken en het volk met meesterlijke welsprekendheid voorgedragen, laat ik liever zeggen: opgedrongen. Gelukkig, driewerf gelukkig Nederland, indien redenaars van zulk een stempel op uwen bodem het evangelie verkondigden!" Bernard zou later één van de beroemdste Nederlandse predikanten worden. Op 17 maart 1832 ontvangt Bernard de priesterwijding. Een paar dagen later rondt hij zijn studie af met het behalen van de titel 'doctor in de godgeleerdheid'. In Rome neemt hij het besluit dat zijn verdere leven zal bepalen: Bernard wil intreden in de congregatie van Alfonsus de Liguori. Hij was tijdens zijn studie gefascineerd geraakt door de theologie en geschriften van Alfonsus. Voor zijn ouders en familie is het besluit om redemptorist te worden een volkomen verrassing. Toch is het weerzien in de Amsterdamse woning hartelijk, en Bernard draagt op 26 juli 1832 zijn eerste plechtige mis op in de kerk 'Geloof, Hoop en Liefde'. Daarna is het groot feest! Eind oktober 1832 komt Bernard in Wenen aan en de vicaris-generaal van de Redemptoristen, pater Passerat, stuurt hem naar Weinhaus om het noviciaat te maken. Daar legt Bernard op 7 oktober 1833 zijn geloften af in de handen van pater Passerat. Zo wordt pater Bernard één van de eerste Nederlandse Redemptoristen. Hij wordt verbonden aan het klooster van St.Truiden in België. Zijn eerste missie geeft hij in Thimister, vier uur reizen ten noorden van Luik. En daarna in Verviers, waar de antiklerikalen een ware kruistocht ontketenen tegen de komst van de Redemptoristen. Zo begint het werk waarin hij groot zal worden: er volgt een lange reeks van volksmissies, retraites en geestelijke oefeningen, samen met zijn medebroeders. Een verslag van zo'n missie, die van Sittard in 1835, liegt er niet om:"De missie moest op de markt worden voortgezet; ontzettend was het getal vreemdelingen, die dagelijks zelfs van ververwijderde plaatsen naar de stad kwamen; de markt kon ten laatste de mensenmassa niet meer bevatten en men plaatste zich voor de geopende vensters, klom op de daken om het woord Gods te horen. En bij de kruisplanting waarmede de missie gesloten werd, waren 25 a 30.000 mensen tegenwoordig, terwijl Sittard slechts 4000 inwoners telde." In die tijd heerste de Kerk over de gewetens van de mensen, stonden priesters in zeer hoog aanzien en speelde de Kerk een belangrijke rol in de emancipatie van de katholieken.
9
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 Een heel andere rol zal pater Bernard spelen als het gaat om de uitbreiding van de congregatie der Redemptoristen. Driemaal steekt hij de Atlantische Oceaan over om in Amerika kerken en kloosters op te richten. In 1851 wordt hij benoemd tot overste van het klooster te Limerick (Ierland) en aan het hoofd gesteld van de missionaire arbeid in Ierland, Engeland en Schotland. Na zeven jaar keert hij hiervan terug en sindsdien woont hij in het klooster van Wittem. Tien jaar lang nog gaat hij voort met het geven van missies en retraites in Nederland, waarbij hij heel het land doorkruist. Bij de missie van Montzen, een Belgisch dorpje niet ver van Wittem, valt hij in de kerk over een bankje, waarbij zijn linker-kniepees scheurt. Hij wordt naar Wittem gebracht. Hij herstelt er goed van, maar dan openbaart zich vocht in de longen. Na een kortstondig ziekbed overlijdt pater Bernard op zaterdag 2 september 1865, 57 jaar oud. Een vroom en oprecht kloosterling met een warm hart én een begenadigd predikant is heengegaan. Hij wordt begraven in de grafkelder van het Wittemse klooster. Voor deze beroemde Redemptorist wordt 50 jaar later in de kloostertuin een standbeeld opgericht.
10
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Broeder Andreas Frissen Gerardusklok - juni 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. In onze reeks over Nederlandse Redemptoristen moet zeker Jan Frissen, bij ons broeder Andreas, een plaats krijgen als markante figuur in de geschiedenis van Wittem. Want, behalve het jaar van zijn noviciaat in Den Bosch en het éne jaar dat hij aan ons klooster van Roosendaal verbonden was, heeft hij verder heel zijn kloosterleven aan Wittem gewijd. Het register vermeldt kort en bondig: 'geboren te Bunde in 1867, geprofest te 's Hertogenbosch in 1898, overleden te Wittem in 1943. Zeer kundig timmerman.' Hij was een werker en een bidder, geen schrijver. Maar toch is van hem één schrijven bewaard: de geschiedenis van zijn roeping tot kloosterbroeder. 'Vader (schoenmaker) ging zelden naar de herbergen, maar ging trouw naar de kerk, en leefde in vrede met zijn vrouw en kinderen. Moeder was zeer bezorgd om haar kinderen braaf op te voeden en leerde ons vroegtijdig te bidden. Wij waren met elf kinderen, maar als er een van ons het huis uitging voor militaire dienst of om te leren, dan zag men haar tranen vloeien. Toen ik haar vroeg om te gaan werken in Luik, hield zij dat met geweld tegen, maar toen ik voorstelde om naar Aken te gaan, gaf zij aanstonds verlof omdat deze stad niet zo slecht is.' Hij bleef tot zijn zestiende jaar thuis helpen in de schoenmakerij. Toen is hij anderhalf jaar naar Maastricht gegaan 'om het schrijnwerken te leren'. Vervolgens heeft hij vijf jaar in de dorpen rondom als timmerman gewerkt, en drie jaar in Aken. 'Ik verdiende er veel geld. Maar als ik dan alleen op mijn kamer zat, dacht ik dikwijls: wat is alles toch ijdelheid.' Een collega op het werk vertelde hem, dat hij vroeger naar het klooster had willen gaan, en er nog steeds spijt van had dat hij het niet gedaan had. Zijn hospita gaf hem een boek te lezen: 'Als je dit uit hebt, ga je naar het klooster!' En werkelijk, zo wás het. Hij schreef erover naar huis.'Moeder was er erg vóór, vader niet zó, maar er was thuis in Bunde juist een missie van de paters van Wittem...' Enfin, hij ging zich in april 1893 aanmelden bij de rector van Wittem. Die zat toen midden in de zorgen voor de bouw van het nieuwe klooster.Twee broeders timmermannen van Wittem, Benedictus Wissink en Andreas Creemers, waren in 1892 kort achter elkaar overleden."Wat kunt u zoal?", vroeg de rector. "Ik ben al tien jaar timmerman." "U bent welkom!" Broeder Andreas heeft toen, met de 76-jarige broeder Vincentius, al het houtwerk verzorgd van onze mooie kloosterbibliotheek. Later ook de fraaie orgelkast in de kerk. De bouw en het meubilair van het voormalige Wittemse buitenhuis 'Emmaus' zijn van hem, en veel meubels in het huis zoals de grote tafels in de eetzaal en de banken in de huiskapel. De houten bedevaartkapel van 1930, door hem nog uitgebreid in 1936, heeft dienst gedaan voor de pelgrims tot begin jaren '60. In 1937 moest hij het van de dokter rustig aan gaan doen vanwege veel te hoge bloeddruk. Hij heeft toen ook resoluut de timmerij - zijn koninkrijk - aan anderen overgedragen en er zich niet meer mee bemoeid. 'Rustig en kalm, zonder last voor anderen of lastig te zijn voor zichzelf,' wordt door zijn medebroeders opgemerkt. Zijn laatste jaren heeft hij feitelijk enkel nog maar gebeden en gelezen. De kroniekschrijver noteert: 'Met een ware passie wierp hij zich op het lezen van lectuur met een godsdienstige inslag. Uitsluitend profane lectuur las hij niet. Het was voor degenen die hem aan boeken moesten helpen, dikwijls om wanhopig te worden. Hij heeft vrijwel alles van de bibliotheek gelezen dat van die aard was en voor hem geschikt.' En wat het bidden betreft: Je zag in hem de smaak voor het bidden en de liefde voor de gebedsmomenten van de kloostergemeenschap. Tot enkele dagen vóór zijn dood was hij 's morgens nog altijd een van de eersten in de huiskapel. Hij woonde er altijd meer dan één H. Mis bij.' Op Palmzondag 1943 was hij vol aandacht bij de H. Mis. Plotseling, tijdens de dankzegging na de communie, begaven zijn krachten hem. De rector gaf hem nog haastig de ziekenzalving. Zacht en kalm, en nog vrij onverwacht, is hij tijdens die dankzegging naar een beter leven overgegaan. De een kan 'een man
11
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 van de Redemptie' zijn door zijn preken, de ander door zijn dienstbaarheid en zijn gebed. Dit laatste is de levensweg geweest van broeder Andreas Frissen.
12
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Henk Manders Gerardusklok - juli/augustus 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R.
Ik aarzel; mag ik dat wel schrijven: 'Henk Manders'? Moet het niet zijn 'pater Manders' of 'professor Manders'? Hem aanspreken met zijn voornaam was voorbehouden aan mensen in zijn naaste omgeving. Voor alle overigen was hij pater Manders of - in de latere jaren van zijn leven - professor Manders. Zo kenden hem de talloos velen die van zijn onderricht in woord of geschrift genoten hebben. Maar laten we bij het begin beginnen. Hij werd geboren op 2 februari 1913 te Roosendaal, als oudste in een gezin van acht kinderen. Zijn vader wilde dat hij het gymnasium volgde in zijn woonplaats. Hij begon dus niet als 12-jarige op ons kleinseminarie. De Redemptoristen leerde hij kennen als acoliet in de paterskerk aan de Kade in Roosendaal en door de schoolretraites te Seppe. Op 8 september 1932 legde hij zijn kloostergeloften af; en na de theologiestudie in Wittem werd hij er op 24 september 1937 priester gewijd. Het jaar daarop werd hij naar Rome gezonden om er zijn studies voort te zetten. Normaal gesproken zou hij die studie in drie jaar voltooid hebben en naar Nederland zijn teruggekeerd; maar het was oorlogstijd. Gedwongen om in Rome te blijven begon hij aan een nieuwe studie: oosterse theologie. Hij was er de man niet naar om zich in zijn studentenkamer op te sluiten; in de weekenden verleende hij assistentie in de parochies van Rome. In zijn nalatenschap troffen wij de preken aan die hij toen gehouden heeft; in het Italiaans, met potlood geschreven, op dat groezelige oorlogspapier. In Rome ook begon hij aan zijn proefschrift 'De liefde in de spiritualiteit van de H. Alfonsus'. Het werd in 1947 uitgegeven. In onze kring een klassiek werk. Zijn jarenlange studie van de geschiedenis van de congregatie en van het leven en de geschriften van onze stichter, maakten hem tot een Alfonsus-kenner bij uitstek. Graag werd op deze kennis een beroep gedaan, niet alleen door confraters uit Nederland, maar ook in Rome, en hij werd zelfs uitgenodigd naar Amerika, de Filippijnen en Australië. Terug uit Rome werd pater Manders benoemd tot docent aan ons grootseminarie te Wittem. Dat bleef hij tot 1966. Van 1950 tot 1955 werd hij tevens belast met de geestelijke begeleiding en vorming van de studenten. Degenen die toen deze vorming van hem ontvangen hebben, denken daar met dankbaarheid aan terug. In de roerige zestiger jaren kromp het aantal studenten sterk in. Besloten werd tot een fusie met de andere Zuid-Limburgse grootseminaries tot de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat, die na enkele jaren omgevormd werd tot Universiteit voor Theologie en Pastoraat. Pater Manders doceerde er tot 1978 dogmatische theologie, liturgiewetenschappen en pastoraal theologie, waarna hij nog enige jaren bijzonder hoogleraar en gastdocent was. Van 1969 tot 1972 was hij bovendien tijdens de zomermaanden gastdocent aan een katholieke universiteit in de Verenigde Staten. Zijn faam als professor was gevestigd. Hij werd als autoriteit erkend. Door tallozen werd een beroep op hem gedaan: door redacties van tijdschriften, door priestercolleges, door religieuzen. Aan het schrijven van boeken kwam hij niet meer toe, wel aan het publiceren van artikelen in tijdschriften en bundels. De lijst van zijn publicaties bevat 159 titels, 113 boekbesprekingen niet meegerekend. Hoe was pater Manders als theoloog? Een bescheiden man. Ikzelf heb hem ooit horen zeggen: Jezus heeft niet gezegd: 'zalig de doctoren in de theologie', maar: 'zalig de armen van geest...' In een interview zei hij eens: Wat ik in Rome geleerd heb en wat ik mijn studenten ook steeds voorhoud, is dat je met studeerkamer-theologie er niet komt. Theologie-beoefening veronderstelt een
13
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 werkzame relatie tot de praktijk. Het luisteren naar het geloof van anderen is een basisvoorwaarde voor de theologie-beoefening. Daar bedoel ik ook de man op de straat mee. Daar valt veel van te leren. Wij moeten als theologen niet menen dat wij de enige gelovigen zijn..." Pater Manders was een man die de Kerk liefhad. Op zijn gedachtenisprentje staat: 'Misschien zou hij het niet graag zo horen: diep in zijn hart was hij hoogkerkelijk, en tegelijk liet hij eerlijk en vrij alle vragen toe, uit welke kerkelijke hoek zij ook kwamen. De kerkgemeenschap was hem lief. Van harte onderkende hij het verlangen naar meer openheid en vrijheid. Geloofsdwang deed hem pijn. Dan konden er felle woorden uit zijn mond komen'. Hij stierf te Heerlen op 23 juli 1996; zijn lichaam werd bijgezet in de grafkelder te Wittem. Tijdens de uitvaartliturgie werd uit zijn testament geciteerd: ik zag graag uitgesproken mijn vertrouwen door God aanvaard te worden omwille van Christus Jezus, ondanks de wijze waarop ik geleefd heb. Door / over dat vertrouwen heb ik altijd gepreekt en ik hoop in dit vertrouwen tot God te mogen gaan'
14
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Jan Plummen, missionaris Gerardusklok door Jan Vinkenburg C.Ss.R.
-
september
2002
Het roept herinneringen op als je leest wat je oud-klasgenoot zelf schrijft: "In 1945-46 maakte ik de 5de klas (gymnasium), maar moest helaas doubleren. Tenslotte trachtte ik in 1948 het staatsexamen te halen, maar zakte." Jan Plummen had, evenals wij allemaal, vanwege de oorlogsomstandigheden een onregelmatige studietijd gehad, en dat wreekte zich hier. Maar enkele jaren later, in 1952, noteerde pater Manders, de leider van het groot-seminarie van Wittem over hem: "Intelligentie goed tot zeer goed. Prudentieel oordeel goed. Voorbeeldig religieus, die zich hier echt op zijn plaats voelt. Harde werker en aanpakker. Vaardig en eenvoudig gehoorzaam. Bij allen bemind. Wordt een goed missionaris en zal ook in de studie en als docent voldoen." Met die bagage is hij, nog als student, in 1952 naar Brazilië vertrokken en daar na twee jaar priester gewijd. Daarmee was zijn oude wens vervuld: "Toen ik nog heel jong was voelde ik een drang in me om priester, en wel missionaris te worden. Dat was echter allemaal nog vaag en onbewust. Door mijn ouders die vaak in Wittem kwamen, en misschien nog meer door een seminarist die in hetzelfde dorp woonde, kwam ik vanzelf tot de paters Redemptoristen." Missionaris, ja. Eerst op de gewone manier van een paar jaar pastoraat vanuit onze kloosters. Daarna drie jaar leraar aan het klein-seminarie om ook dat talent uit te proberen. En toen ook daarvan de uitslag positief was, mocht hij van 1962 tot 1966 vier jaar sociologie gaan studeren in Leuven. En vervolgens is hij missionaris geworden op een opvallende en ongebruikelijke manier. Hij moest les gaan geven in de priesteropleiding, maar hij deed dat altijd met een sociale instelling. Het ging erom, vanuit een reële kijk op de mensen en de maatschappij, zijn studenten het ideaal bij te brengen van het Rijk Gods als een bevrijde en betere wereld. En dat in een periode van militaire dictatuur in Brazilië! Daarbij heeft hij nooit het contact met de basis verloren. Ook al was hij docent, rector van het klooster, en vanaf 1981 nog zes jaar vice-provinciaal: vijftien jaar lang heeft hij gewoond in de wijk Sant'Isabel, Recife, in een gewoon huisje tussen de mensen voor wie hij ook hun pastor was. En zijn laatste veertien jaar was het niet anders: ook toen woonde hij, met zijn studenten, in Ibura in een echte volkswijk van Recife. Daar is hij op 6 september 2001 plotseling overleden. In 1983 nam hij het initiatief om naast de priesteropleiding ook een opleiding te beginnen voor pastorale werkers. Hij werd lid van het wereldwijde secretariaat van de Redemptoristen voor het Apostolisch Leven; lid van het nationale comité voor gezinspastoraat en bisschoppelijk vicaris voor arbeidszaken, nationaal vicepresident van het pastoraat onder vissers, voorzitter van het regionale beraad van de religieuzen. Bij dit alles was hij een nauw medewerker van, en steunpilaar voor Dom Helder Câmara. Om nu verder maar anderen aan het woord te laten, dit is wat de Jornal do Commercio in de rubriek 'reacties van mensen' schreef bij zijn overlijden: "Pater Humberto was een waardevol priester, zijn dood is een betreurenswaardig verlies vanuit menselijk standpunt. We verliezen iemand die streed voor een betere wereld. Hij was een getalenteerde intellectueel. Omdat hij socioloog was, had hij een brede kijk op de Braziliaanse werkelijkheid, en daarom was zijn werk steeds gericht op de minder bevoorrechte groepen in de samenleving", aldus pastoor Edwaldo Gomes. "Hij was een van de grote lichten van de Katholieke Kerk. We verliezen een figuur die geschiedenis maakte door zijn optreden voor de armsten. Ik herinner me nog goed dat, toen Dom Helder Câmara overleed, hij zei dat het de armen waren die een verlies leden. Nu herhaal ik de woorden van Plummen. Opnieuw verliezen de armen een van hun grote verdedigers", zegt pater João Pubben. En Frei Aloísio Fragoso, provinciaal van de Franciscanen van het Noord-Oosten, merkt op: "We verliezen een grote weldaad. Hij combineerde altijd de activiteiten van wetenschapper met die van het godsdienstig handelen. Hij laat een bijzondere les na. Terwijl hij zich wijdde aan de minder bevoorrechten, gebruikte hij zijn intelligentie om de midden- en hogere klassen de ogen te openen voor de noden van de armen. Steeds was hij sterk betrokken bij wat er leefde bij het volk."
15
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 Pater Manders is in het geval van Jan Plummen een profeet geweest, toen hij al in 1952 schreef: "prudentieel oordeel goed. Voorbeeldig religieus. Harde werker en aanpakker. Bij allen bemind. Wordt een goed missionaris en zal ook in de studie en als docent voldoen."
16
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Frater Andreas - ondernemer Gerardusklok - oktober 2002 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. Vandaag opnieuw een verhaal over een missionaris: geen prediker maar een doener. Een zakenman, die niet makkelijk in zijn ziel liet kijken. Maar toch, als je goed kijkt en ook goed in zijn brieven leest, was zijn drijfveer zonder meer: redemptie, bevrijding en welzijn brengen in Christus' naam. 'Frater' Andreas (in Suriname worden onze broeders zo genoemd), werd in 1920 te Nieuwe Wetering geboren als Arie van der Vlugt, een stoere Hollander, zoon van eenvoudige mensen uit het boerenbedrijf. Hij had een lichte afwijking aan zijn voet en werd daaraan al op tienjarige leeftijd geopereerd. Hij moest altijd aangepaste schoenen dragen, maar liet zich niet kennen. "Zodra ik van school was", schrijft hij later, "ben ik als los werkman werkzaam geweest in wegenbouw, boerenarbeid en bloemisterij". Geen vakopleiding dus: dat zat er in die crisisjaren niet in. Des te opvallender is, hoe hij zich ontwikkeld heeft door discipline en zelfstudie. In de rusttijd na een tweede operatie in 1941, ging hij een retraite volgen in Noordwijkerhout, en daar besloot hij Redemptorist te worden. Meteen na de oorlog, in september 1945, trad hij in. Een maand na zijn eeuwige geloften vertrok hij in 1953 naar Suriname. Daar vond hij binnen twee jaar zijn vaste plek: Copieweg. zo'n dertig kilometer ten zuiden van Paramaribo. Daar wonen in hoofdzaak Javaanse mensen, destijds als contract-arbeiders naar Suriname gehaald. Pater W. Ahlbrinck was in 1927 het werk onder hen begonnen. Hij, en ook Andreas, hadden een missie-methode van tussen de mensen leven, geloof verbinden met sociaal-economische activiteiten, en mensen in hun identiteit bevestigen en vooruithelpen. Frater Andreas trof er een klein landbouwbedrijf aan om mensen aan het werk te helpen. Nu rustte de verantwoordelijkheid op de jonge frater, die te horen kreeg dat het landbouwbedrijf beter kon worden opgedoekt, omdat het een verliespost was voor de missie. Maar hij had al gauw de zwakke zijden van het bedrijf door en begon verbeteringen aan te brengen. Van de ezelskar gaat hij over op de bestelwagen. De koffiemolens waren versleten, dus schaft hij een elektrische molen aan. In 1955 waren er twintig koeien en zes zeugen met biggen, maar spoedig wordt de veestapel uitgebreid en de varkensstal vergroot. Hij begint kippen te houden. Maar ook het bouwbedrijf heeft zijn belangstelling. Steenbouw komt in de plaats van houtbouw. Hij bouwt met zijn mannen in 1956 in Vierkinderen een nieuw kerkje van 20 bij 7 meter. In 1957 komt er een cementen vloer in de ontspanningszaal te Copieweg. In 1958 wordt een nieuw kerkje in Lelydorp, en op 25 kilometer afstand nog een derde voor de Indianen. En de arbeiders van het bouw- en het landbouwbedrijf worden tegen ongevallen verzekerd. Als Andreas in 1959 met vakantie gaat, benut hij die tijd om o.a. direct van de Mercedesfabriek in Stuttgart een vrachtwagen te kopen. En hij brengt voor Copieweg allerlei praktische zaken mee: een elektrische melkinstallatie, een koffiebrander, een benzinemotor, slagersgereedschappen enz. Het jaar daarop komen er modelkippenhokken, een slachterij en een vleeswinkel. Er wordt een bron aangeboord, en waterleiding aangelegd. Hij bouwt een theater en koopt een filmapparaat, en op 7 mei 1963 is de eerste filmavond met een toeloop van 500 mensen…Bij alles bleef voorop staan, dat Copieweg een sociaal project moest blijven. Zijn veevoederfabriek en zijn gemengd bedrijf hebben velen aan werk geholpen, en de vakbonden konden altijd bij hem terecht. Dat alles is niet zonder problemen gegaan. Zijn oversten hebben de expansiedrift van de frater een aantal jaren met zorg gevolgd. Toen hij in 1955 het bedrijf overnam, was er vijf man personeel; na veertien jaar waren er 88 in dienst. Was hij zijn hand niet aan het overspelen? Zelf had hij kennelijk ook dat gevoel. Hij vroeg om na zijn verlof van 1969 in Nederland te mogen blijven. Achteraf een soort sabbat-periode. Maar na een half jaar was hij op verzoek van zijn oversten weer op Copieweg terug. Hij was niet gemakkelijk uit het veld te slaan, en hij heeft het gered op een wijze die weinigen voor mogelijk hadden gehouden. Bovendien was hij goed van de tongriem gesneden en wist hij de medewerking van allerlei mensen en instanties te
17
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 krijgen. Hij werd voorzitter van één van de twee werkgevers-verenigingen, en er werd zelfs een beroep op hem gedaan bij de voorbereiding van de nieuwe Surinaamse grondwet in 1975. Hij was actief in het parochieleven en in gespreksgroepen. Hoe hij dat alles aankon? Och, zei deze nuchtere Hollander eens in een gesprek met zijn overste uit Nederland: "de huiskapel, dat is mijn krachtcentrale". Op terugreis van een kort zakenbezoek in Nederland, is frater Andreas op 7 juni 1989 omgekomen als één van de 176 slachtoffers bij de vliegramp in dichte mist op het vliegveld Zanderij bij Paramaribo
18
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Piet Wesseling Gerardusklok door Jan Vinkenburg C.Ss.R.
-
november
2002
...een naam die zeker niet mag ontbreken in onze reeks van Nederlandse Redemptoristen. Hij was een begrip in de jaren '50 en '60. Ik denk, dat heel wat van de jongeren van toen bij het lezen van die naam zullen zeggen: 'o ja, natuurlijk!' Wesseling, geboren in Scheveningen in 1916 en priester gewijd in 1942, was al in zijn studententijd een enthousiasteling. En hij had het voordeel om in de jaren van zijn vorming een leider te hebben in de persoon van p. Chris Oomen, die al even enthousiast was, en een soort ziener. Bovendien was het, kort vóór en aan het begin van de oorlog, een tijd waarin er veel gebeurde en veel besproken werd. Toen de oorlog voorbij was, was zijn vorming afgerond. Hij had de gave van het woord, en in zekere zin had hij zijn tijd mee. In 1946 begon hij een tijdschrift voor jongeren, 'Karakter'. Kort daarop kreeg hij iedere dinsdagavond een vaste radio-rubriek van de KRO, die hij de titel meegaf van 'Dit is leven'. Het was de tijd dat er nog geen TV was, maar de radio het monopolie had. Bekend, al van vóór de oorlog, waren de 'Lichtbakens' van p. Henri de Greeve, door heel veel katholieken en niet-katholieken beluisterd. Daarnaast kwam nu Wesseling met een eigen programma, vooral op jongeren gericht. In 1950 schrijft hij daarover in een brochure: "Wat wil deze uitdrukkelijke bevestiging 'Dit is leven', dit getuigenis van zekerheid, deze enthousiaste uitroep als naam en tegelijk als devies van een beweging van jonge katholieken zeggen? Alleen dit: in het heilig geloof alléén ontmoeten wij de volheid van leven waartoe wij geschapen zijn. Het heilig geloof alleen bevredigt de diepste verlangens van ons hart (...) Alleen zo kan onze menselijke persoonlijkheid haar uiterste mogelijkheden bereiken." Daarnaast voerde hij in dezelfde enthousiaste retoriek in die naoorlogse jaren van woningschaarste o.a. ook een succesvolle actie om verloofden aan een woning te helpen. De pers schrijft in die dagen: "De problemen die pater Wesseling aansnijdt zijn de problemen die hart en geest van de katholieke jongeren bezighouden en om een oplossing vragen. Hij kent ze uit de duizenden brieven die hij ontvangt, en hij bespreekt ze in de taal van de jonge mensen, zijn éigen taal." Niet alleen 'duizenden brieven'. Naar aanleiding van een oproep in zijn radiopraatjes weet hij op 29 mei 1949 50.000 jonge mensen in de Utrechtse Jaarbeurs bijeen te brengen. Na afloop stelt hij in de brochure 'Dit is leven' aan zijn lezers de vraag: "Waar was het al deze mensen om te doen? Geen politiek, geen sportfeest, geen protestmeeting: het ging om het geloof. Er is daar gesproken - en dit werd van tevoren aangekondigd over de figuur van Christus, over het geloof en over de christelijke daad." In 1952 vertrok hij voor enige maanden naar Amerika voor de bestudering van de Amerikaanse methode van zielzorg, maar ook voor studie in de journalistiek aan de Columbia universiteit in New York. Vervuld van zorg voor de jonge mensen trok hij na zijn terugkeer weer jarenlang als een onrustig man, zelden thuis, van stad naar stad om avond aan avond te spreken. Hij was bezield van ideeën die nooit oppervlakkig waren. Zijn artikelen werden door vele jonge mensen gelezen en uitvoerig besproken. Zijn spreekbeurten trokken overal volle kerken en zalen. In 1966, hij was toen 50 jaar, kwam er een verandering in zijn activiteiten. Met instemming van zijn mentor pater Oomen, toen ook zijn provinciaal, werd hij bouwpastoor in Spijkenisse. Het is interessant te lezen, hoe 'modern' hij dat heeft aangepakt. Tè modern, volgens de toenmalige bisschop van Rotterdam A.Simonis, die toen ingreep. In 1975 constateerde de dokter kanker bij hem. Hij heeft er nog drie jaar mee geleefd. Hij was toen leraar catechese en maatschappijleer. En tot op het laatst van zijn ziekbed bleef hij aan een TV-programma van
19
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 veertien afleveringen werken, en bleef hij artikelen schrijven of dicteren. Op 28 september 1978 is hij rustig en vredig gestorven. Eigentijdse 'redemptie', bevrijding, vooral voor jonge mensen
20
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002
Gerard Mathot - priester en kunstenaar Gerardusklok - december 2002 door Marianne Debets De rij van mensen van de Redemptie wordt dit jaar (2002) afgesloten met een bijzondere mens, zowel om zijn persoonlijkheid als om zijn begaafdheid. Hij was priester én fijnzinnige kunstenaar. Een wonderlijke en uiterst vruchtbare combinatie. Hij werd geboren in 1911 te Boskoop als zoon van een graficus. "De liefde voor de vormgeving zit in de familie", zegt hij later in een interview. Hij groeide op in het hartje van Amsterdam en trad in 1931 toe tot de congregatie van de Redemptoristen. Tijdens de proeftijd voorafgaand aan de intreding, schreef hij: "als heel kleine jongen al wilde ik pastoor of padvinder worden en dat eerste ideaal is nooit meer uit mijn hoofd gegaan; dat wisten ze thuis heel goed. Op een zondagochtend had mijn oom in de Onze Lieve Vrouwe Kerk op de Keizersgracht een pater uit de missie horen preken over het geringe aantal priesters in de uitgestrekte missies van Brazilië. Vader vroeg of het niets voor mij was. Met een blij gezicht zei ik: 'ja'. Ik ging nog diezelfde middag naar het klooster en vroeg aan broeder portier: 'Ik wilde graag wat meer weten van de missie, pater worden'. 'Dan moet je bij pater Provinciaal wezen'. En zo werd ik naar een zaaltje gebracht met grote schilderijen en deftige meubels. Maar pater Kronenburg, de provinciaal destijds, nam alle schuchterheid weg en mijn roeping kwam in veilige handen". Enkele jaren na zijn priesterwijding (1936) volgde hij een opleiding aan de kunstacademie en studeerde kunstgeschiedenis; pater provinciaal bood hem gelukkig hiertoe de ruimte. In de tijd dat pater Mathot in Wittem woonde, ontmoette hij de schilder Aad de Haas. Zij werden goede vrienden en werkten nauw samen, hetgeen o.a. resulteerde in 'In Jesus' lijden': een boekje met door pater Mathot geschreven en door zijn goede vriend geïllustreerde lijdensmeditaties. Hij zegt hierover: "Aad de Haas maakt over Jesus' lijden zijn eigen impressie, in een mij zeer bekend handschrift, gevoelig als een seismograaf, verwarrend wellicht voor wie zijn schrift nog nooit las - zoals elke cri de coeur ons verwarren kan (en daarna verrijkt). Maar in elk geval 'echt ' een galm uit het hart, persoonlijk, raak; een meditatie zèlf". Hij was dan ook verdrietig en diep teleurgesteld toen van deze tekeningen werd gezegd: 'dat is Jezus niet'. "Zijn theologen wel in staat om kunst te kunnen beoordelen?", vroeg Mathot zich af. Deze opvattingen in de Kerk veroorzaakten sterke innerlijke conflicten in hem, maar tóch wist hij de balans te hervinden en heeft hij ook het goede in de Kerk weer kunnen ervaren. Toen hij reeds in de veertig was studeerde hij nog theologie en enkele jaren later werd hij ziekenhuis-pastor in de St. Maartenskliniek te Nijmegen. Toen hij dit werk op zich nam, schreef hij: "Ik heb veel gesprekken mogen hebben met mensen die hoe dan ook in een crisis verkeerden. Hier zal het in het ziekenhuis toch voornamelijk om gaan, en dat ligt me" Het was ook eigen aan hem om bijvoorbeeld na te denken over de betekenis van een 'katholiek ziekenhuis'. Hij vond: "de geestelijke zorg dient door ieder gedragen te worden en een pastor is daarvoor dienstig maar op zich zeer onvoldoende" Bescheidenheid en relativeringsvermogen waren hem eigen. Maar in de roeping tot dit werk werd nog eens temeer duidelijk dat het leven van mensen met al de gevoeligheden hem raakte en boeide. Het abstracte trok hem niet. Je kon dit ook beluisteren in zijn preken, retraites en lezingen. Het evangelie moest 'gedaan worden' volgens pater Mathot. Belangrijk was 'dat je hiertoe iets moest loslaten' maar ook ' iets moest volbrengen en waarmaken'. De ander "willen horen en willen zien, voor de mensen leven en zwoegen zoals Hij, dát is een verlossend bestaan, dát is onze christelijke zending", zegt hij letterlijk in zijn preken. En precies dit komt ook tot uitdrukking in zijn ontelbare tekeningen en beelden. Pater Gerard Mathot is erin geslaagd de diepe emotie
21
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2002 van bijbelse en wereldlijke figuren voor velen helder, krachtig en op een ontroerende wijze vorm te geven. De gevoelige en begaafde mens Gerard Mathot wist een evenwicht tussen pastoraat en kunst te vinden. Toch bleef hij diep in zijn hart worstelen met datgene wat op hem afkwam. Zo maakte hij een beeld van het gevecht van Jacob met de engel. De mens vecht met zijn toekomst, maar weet zich uiteindelijk gezegend. In die rust overleed pater Gerard Mathot op 10 mei 2000.
22