Droogte voorjaar 2011 Evaluatie inzet Kleinschalige Wateraanvoer Voorzieningen Midden-Holland
Versie 1.1 Auteur: E. de Groot Vastgesteld in beraadsgroep KWA, 24 april 2012 Corsanummer: 12.08084
2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ..................................................................................................... 3 Samenvatting ....................................................................................................... 5 1. Inleiding ......................................................................................................... 9 1.1 Aanleiding ............................................................................................... 9 1.2 Doel van deze nota - evaluatie .................................................................. 10 1.3 Leeswijzer .............................................................................................. 11 2. Beschrijving gebeurtenissen ............................................................................. 13 2.1 Weer ..................................................................................................... 13 2.2 Rijnafvoer te Lobith ................................................................................. 14 2.3 Verzilting Hollandse IJssel en proef Hollandse IJssel .................................... 15 2.4 Inzet KWA .............................................................................................. 15 2.5 Financiën ............................................................................................... 16 3. Evaluatie ........................................................................................................ 17 3.1 Inleiding ................................................................................................ 17 3.2 Algemeen beeld ...................................................................................... 17 3.3 Aandachtspunten - Lokaal niveau .............................................................. 17 3.3.1 Brongerichte maatregelen .............................................................. 17 3.3.2 Sturing op andere waterkwaliteitsparameters dan chloride ................. 18 3.3.3 Schaderegeling ............................................................................. 18 3.4 Aandachtspunten - regionaal niveau .......................................................... 19 3.4.1 Beheer Stormstuw Hollandse IJssel en Waaiersluis ............................ 19 3.4.2 Eerder inzetten van de KWA versus de KWA-min variant .................... 19 3.4.3 Noodzaak tot extra wateraanvoer, KWA-plus .................................... 19 3.4.4 Proef Hollandse IJssel .................................................................... 20 3.4.5 Voorspellingen en scenario’s ........................................................... 20 3.4.6 Rol Brielsemeer ............................................................................. 21 3.4.7 Actualisering meetnet .................................................................... 21 3.4.8 Bevoegdheden KWA versus LCW ..................................................... 21 3.4.9 Mandatering ................................................................................. 21 3.4.10 Procedureel .................................................................................. 21 3.4.11 Financieel ..................................................................................... 22 3.4.12 Aanpassen waterakkoord en/of draaiboeken ..................................... 22 3.5 Aandachtspunten - landelijk niveau ........................................................... 23 3.5.1 Startcriteria KWA .......................................................................... 23 3.5.2 Systeemwerking Hollandse IJssel .................................................... 23 3.5.3 Chloride - sturingswaarden ............................................................. 23 3.5.4 Aanleggen extra zoetwatervoorraden ............................................... 24 Bijlage 1.
Deelnemerslijst ............................................................................. 25
3
4
Samenvatting Het voorjaar van 2011 was uitzonderlijk droog. De waterbeheerders in West-Nederland hebben al vroeg in het seizoen moeten besluiten om de Kleinschalige Wateraanvoervoorziening (KWA) in te zetten. Daarnaast zijn door de waterbeheerders verschillende maatregelen getroffen die het volgende tot doel hadden: Zorg dragen voor voldoende zoetwater om aan de interne watervraag te kunnen voldoen. Bestrijden van de (interne) verzilting. Bescherming van waterkeringen. De KWA is in totaal 36 dagen ingezet, van 18 mei 2011 tot en met 22 juni 2011. In totaal is circa 32 miljoen m3 zoetwater aangevoerd. Het grootste deel kon worden gebruikt door hoogheemraadschap van Rijnland. Een beperkt deel (1,3 miljoen m3) is doorgevoerd naar de hoogheemraadschappen Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. In voorliggende nota wordt de werking van de KWA en het samenspel tussen de KWApartners geëvalueerd. Hoofdconclusie Alle KWA-partners kijken ondanks de bijzondere omstandigheden met een positief gevoel terug op de droogte periode van 2011. Zowel in organisatorisch als technisch opzicht is door alle KWA-partners op professionele en adequate wijze samengewerkt. Nieuwe media zoals het telefonisch vergaderen droegen bij aan een efficiënt besluitvormingsproces. Door reeds vroeg in het seizoen te starten met beheersmaatregelen met zowel collega overheden als belangenorganisaties kon West-Nederland langdurig van voldoende zoet water worden voorzien. Hierdoor kon de economische en maatschappelijke overlast tot een minimum worden beperkt. De KWA-partners zijn dan ook trots op het gemeenschappelijk bereikte resultaat. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat het weer en een aantal andere factoren ‘meezaten’. Dankzij de inspanningen van hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kon te Bodegraven continue meer dan de binnen het waterakkoord afgesproken hoeveelheid zoet water worden geleverd, te weten meer dan 10 m 3/s in plaats van de afgesproken 7 m3/s. Vervolgens hoefde er bijna geen water te worden doorgevoerd naar de hoogheemraadschappen Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard, omdat deze gebieden van voldoende zoetwater uit het Brielsemeer konden worden voorzien. Daarnaast viel er op een aantal cruciale momenten net voldoende regen. Iets andere omstandigheden hadden al snel kunnen leiden tot grotere verdamping en verdergaande verzilting van de polder- en boezemsystemen en daarmee mogelijke schade aan landbouw en natuur. Aandachts- en leerpunten Tijdens de evaluatie zijn verschillende aandachts- en leerpunten - inclusief maatregelen – benoemd. Hierbij is onderscheid gemaakt naar lokaal, regionaal en nationaal niveau. Lokaal niveau De aandachtspunten en maatregelen op lokaal niveau hebben alleen betrekking op het gebied van één waterschap en niet op het functioneren van de KWA zelf. Deze aandachtspunten zijn wel in dit rapport opgenomen, maar maken verder geen onderdeel uit van de KWA-maatregelenlijst. De verdere uitwerking zal door de betreffende waterschappen worden opgepakt.
5
De tijdens de KWA-evaluatie benoemde lokale aandachtspunten zijn: Brongerichte maatregelen: Maatregelen gericht op minimaliseren interne verziltingsbronnen, zoals de Parksluizen en Grote Sluis te Spaarndam. Mogelijke waterkwaliteitsproblemen als gevolg van te voedingsrijk inlaatwater. Lokale overlast als gevolg van hoog opgezette waterpeilen. Nationaal niveau Tijdens de KWA-evaluatie zijn ook een aantal zaken naar voren gekomen die niet op regionaal niveau maar op landelijk niveau moeten worden opgepakt. Het Deltaprogramma – deelprogramma zoetwater – is hiervoor het eerste aanspreekpunt. De relatie KWA en Deltaprogramma is sowieso zeer sterk, omdat de resultaten van het deelprogramma zoetwater van directe invloed zijn op het KWA-waterakkoord en bijbehorende draaiboeken. De waterschappen zijn dan ook intensief betrokken bij het Deltaprogramma. De benoemde nationale aandachtspunten zijn: Evenredige waterverdeling hoofdsysteem. Onvoldoende inzicht in systeemwerking Hollandse IIssel. Chloride: In hoeverre is beperkte tijdelijke verzilting schadelijk voor natuur. waterecologie en land- en tuinbouw. Biedt het aanleggen van extra zoetwatervoorraden soelaas. Regionaal niveau & KWA maatregelenlijst In onderstaand schema zijn de aandachtspunten en maatregelen benoemd die betrekking hebben op het functioneren van de KWA en door de KWA-partners gezamenlijk moeten worden opgepakt. Rijnland is als voorzitter van de beraadsgroep - tenzij anders vermeld – actiehouder van de gedefinieerde maatregelen. Het merendeel van de maatregelen betreft administratieve wijzigingen van het draaiboek. Er bestaat op dit moment geen noodzaak het KWA-waterakkoord aan te passen. Nr
Actie
1
Beheer Waaiersluis en stormstuw HIJ uitwerken en opnemen in draaiboek. Parksluizen. Nadere afspraken mbt. doorspoelen parksluizen, ivm doorvoer KWA-water naar HHSK, waardoor effectief weinig KWA-water voor Delfland overblijft. Eerder inzetten KWA, versus KWA-min variant. Als potentiële maatregel opnemen in draaiboek. Noodzaak tot extra wateraanvoer bovenop KWA, KWA-plus. Geen concrete actie. Is vraagstuk voor Deltaprogramma. Strategische inzet Hollandse IJssel. Formaliseren in draaiboek.
2
3
4
5
Wanneer gereed Eind 2012
Actiehouder
Probleemhouder
Rijkswaterstaat
Rijnland
Actie is geparkeerd tot actualisatie KWA-waterakkoord
Delfland
Eind 2012
Rijnland
Rijnland
Voor 2015, dient er duidelijk te zijn over uitvoering. Eind 2012
Beraadsgroep volgt ontwikkelingen
Allen
Rijnland
Rijnland
6
6
7
8 9 10
11
12 13
14
Vraag aan LCW om voorspellingsmodel Rijnafvoer Lobith te verbeteren. Opnemen scenario’s in draaiboek. Niet alleen droogtescenario’s indien beschikbare KWA < 7 m3/s, maar ook hoosbuien, waterkwaliteitsscenario’s en herfst. Actualisering meetnet. Bevoegdheden KWA versus LCW uitzoeken en in draaiboek beschrijven. De afspraak dat KWA-partners gemandateerd zijn tot het maken van relatief kleine kosten in draaiboek borgen Procedureel. De rol van de beraadsgroep in relatie tot de commissie moet in het draaiboek scherper in beeld worden gebracht Inzichtelijk maken mogelijke financiële optimalisaties. Moeten de structurele KWAkosten gerelateerd worden aan het werkelijke gebruik ipv. de verhouding zoals vastgelegd in het waterakkoord? Aanpassen/actualiseren KWA draaiboeken, zoals contactgegevens, procedures etc.
Eind 2012
Rijkswaterstaat
Allen
Eind 2012
Stichtse Rijnlanden
Allen
Eind 2012 Eind 2012
Rijnland Rijnland
Allen Allen
Eind 2012
Rijnland
Allen
Eind 2012
Rijnland
Allen
Eind 2012
Rijnland
Allen
Actie is geparkeerd tot actualisatie KWA-waterakkoord
Allen
Eind 2012
Rijnland
Rijnland
7
8
1. Inleiding 1.1 Aanleiding KWA waterakkoord Door bijzondere omstandigheden, gekenmerkt door lage Rijnafvoer, (dreigende) verzilting van de Hollandse IJssel en een ongunstig verwachtingspatroon, kan in de beheergebieden van Delfland, Rijnland en Schieland en de Krimpenerwaard een tekort aan zoetwater ontstaan. Om deze gebieden van zoetwater te voorzien is er het Waterakkoord Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen (KWA) Midden-Holland. Bij ingebruikname van de KWA zorgen de inlaatvoorzieningen en de watergangen in het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden voor extra aanvoer van zoetwater uit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek naar West-Nederland. Voor de uitvoering van het waterakkoord is een ambtelijke overleg groep, de Beraadsgroep KWA en een bestuurlijke overleggroep (de commissie KWA) actief.
Overzicht KWA
Droogte voorjaar 2011 Het voorjaar van 2011 was uitzonderlijk droog. Ook in andere Europese landen, stroomopwaarts van de grote rivieren, was het droog. Tot in juni was het neerslag tekort hoger dan in het recordjaar 1976. In juli sloeg het weer echter drastisch om. Van een zeer droge periode kwamen grote delen van West-Europa in een natte zomer terecht, met lokaal wateroverlast, en losten alle droogte problemen als vanzelf op.
9
Maar dat het weer in juli zou omslaan was tot eind juni niet bekend. Al vroeg in het voorjaar ontstonden er problemen die kenmerkend voor droogteperiodes uit het verleden zijn, zoals bijna droogvallende rivieren waardoor binnenvaartschepen minder zwaar beladen mochten worden, sproeiverboden, verdrogende landbouwgronden, aangepaste wateraanvoervoorzieningen en dergelijke. De waterschappen en Rijkswaterstaat in Midden-Holland hebben al vroeg in het seizoen moeten besluiten om de Kleinschalige Wateraanvoervoorziening (KWA) in te zetten. Daarnaast zijn door de waterschappen verschillende maatregelen genomen die het volgende tot doel hadden: Zorg dragen voor voldoende zoetwater om aan de interne watervraag te kunnen voldoen. Bestrijden van de (interne) verzilting. Bescherming van waterkeringen. 1.2 Doel van deze nota - evaluatie In het waterakkoord KWA is opgenomen dat na iedere ingebruikname van de KWA deze geëvalueerd moet worden. In voorliggende nota wordt de werking van de KWA en het samenspel tussen de KWA-partners geëvalueerd. Het betreft hier geen uitgebreide analyse van de droogte van 2011. Als werkvorm is er door de beraadsgroep voor gekozen om de droogte van 2011 tijdens een gezamenlijk overleg te bespreken, waarbij de focus lag op de leer- en verbeterpunten. Dit overleg is in januari 2012 gehouden. Daarnaast hebben de individuele waterbeheerders eigen – interne – evaluaties opgesteld die voornamelijk handelen over het eigen optreden en handelen tijdens de droogte. De beraadsgroep KWA bewaakt de uitvoering van de in deze nota verwoorde actiepunten.
10
1.3 Leeswijzer In deze nota wordt geen uitgebreide beschrijving gegeven van de werking van de KWA, of andere (gebieds)technische zaken. Al dit soort zaken zijn uitgebreid beschreven in het KWA-waterakkoord en bijbehorende draaiboeken. Voorliggende nota handelt voornamelijk over de leerpunten van de aflopen droogte, met als doel nog beter gesteld te staan voor een volgende keer. In hoofdstuk 2 wordt een korte feitelijke weergave van de gebeurtenissen weergegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de droogteperiode – zowel procesmatig als technisch inhoudelijk – geëvalueerd.
11
12
2. Beschrijving gebeurtenissen 2.1 Weer In onderstaande grafiek is de gemeten neerslag voor het jaar 2011 te Schiphol ten opzichte van het langjarige gemiddelde weergegeven. neerslag Schiphol 2011 t.o.v. langjarig gemiddelde (1981-2010) 180,0
160,0
mm neerslag per maand
140,0
120,0
100,0
80,0
60,0
40,0
20,0
0,0 jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
maanden gemiddelde 1981-2010
2011
Zoals uit de grafiek valt af te lezen heeft het in de maanden maart, april en mei bijna niet geregend. Eind mei en begin juni viel enige regen van betekenis. Vanaf half juni trokken er een aantal storingen over het land met lokaal veel neerslag, waarna in juli het weer definitief omsloeg. Gevolg van het uitblijven van de neerslag was dat begin juni het gemiddelde neerslagtekort tot een recordwaarde van bijna 200 mm was gestegen, zie ook onderstaande kaart. Op een aantal locaties zijn zelfs waarden van boven de 200 mm opgetreden.
13
2.2 Rijnafvoer te Lobith In onderstaande grafiek is het debiet van de Rijnafvoer te Lobith weergegeven, inclusief de 1100 m3/s grens op basis waarvan de KWA wordt ingezet. Rijnafvoer te Lobith 1.600 1.500
afvoer in m3/s
1.400 1.300 1.200 1.100 1.000
30-6-2011
23-6-2011
16-6-2011
9-6-2011
2-6-2011
26-5-2011
19-5-2011
12-5-2011
5-5-2011
28-4-2011
21-4-2011
14-4-2011
7-4-2011
800
31-3-2011
900
datum
Vanaf eind april duikt de rijnafvoer onder de kritische grens van 1100 m3/s. Rond 10 juni lag de afvoer van de Rijn te Lobith tijdelijk boven de 1100 m 3/s en is besloten via de Hollandse IJssel bij Gouda water in te laten. Reden voor deze actie was om ten eerste de licht verzilte ‘prop’water in de Hollandse IJssel kwijt te raken en zodoende een zoetwatervoorraad te creëren in de Hollandse IJssel en ten tweede de Rijnlandse boezem door te spoelen. Deze actie is gelukt en leidde uiteindelijk niet tot verhoogde chloridegehalten in de Hollandse IJssel en de Rijnlandse boezem.
14
2.3 Verzilting Hollandse IJssel en proef Hollandse IJssel Als gevolg van de lage Rijnafvoer en de invloed van de zee op het zoutgehalte van de Hollandse IJssel steeg het chloridegehalte aan de monding van de Hollandse IJssel tot maximaal 900 mg/l en bij het inlaatpunt te Gouda tot maximaal 250 mg/l. Nadat gestopt was met inlaten te Gouda stabiliseerde het chloridegehalte in de Hollandse IJssel zich op circa 250 mg/l.
Chloride Hollandsche IJssel (1ste halfjaar 2011) 1000 C16 Kop Hollandse IJssel 900 C33 IJsselzoom - Capelle a/d IJssel 800 C30 Fietsveer Ouderkerk
Chloride (mg/l)
700
C26 Zandlosplaats bij Bodew es
600
C11 Veerpont Moordrecht
500
C008 Gem aal Gouda (buiten boezem )
400 300 200 100 0 10-7-11
8-7-11
6-7-11
4-7-11
2-7-11
30-6-11
28-6-11
26-6-11
24-6-11
22-6-11
20-6-11
18-6-11
16-6-11
14-6-11
12-6-11
10-6-11
8-6-11
6-6-11
4-6-11
2-6-11
31-5-11
29-5-11
27-5-11
25-5-11
23-5-11
21-5-11
19-5-11
17-5-11
15-5-11
13-5-11
datum
2.4 Inzet KWA Naar aanleiding van het teruglopende debiet in de Rijn te Lobith en de (dreigende) verzilting van de Hollandse IJssel is conform het waterakkoord besloten tot inzet van de KWA. Onderstaand schema laat zien wanneer de KWA-beraadsgroep en commissie hebben vergaderd en besloten hebben tot inzet en beëindiging van de KWA. Datum 9 mei 2011
Beraadsgroep Positief advies inzet KWA
11 mei 2011 16 mei 2011 19 mei 2011 23 mei 2011 26 mei 2011 6 juni 2011
Overleg geannuleerd Positief advies inzet KWA Stand van zaken -> 6 m3/s Stand van zaken -> 10 m3/s Stand van zaken -> 11 m3/s Bijeenkomst Haastrecht: bespreken doorspoelen Hollandse IJssel Stand van zaken -> 12+ m3/s Advies beëindiging KWA Reservering geannuleerd
7 juni 2011 21 juni 2011 22 juni 2011
Commissie Overleg geannuleerd ivm. verwachte hogere Rijnafvoer Overleg geannuleerd Besluit tot ingebruikname KWA
Besluit tot beëindiging KWA
De KWA is in totaal 36 dagen ingezet, van 18 mei 2011 tot en met 22 juni 2011. In totaal is circa 32 miljoen m3 zoet water aangevoerd, waarvan een beperkt deel (1,3 miljoen m3) is doorgevoerd naar de KWA-partners Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. 15
In het KWA-waterakkoord is afgesproken dat er minimaal 7 m3/s zoet water te Bodegraven moet worden aangevoerd. Vanwege relatief gunstige omstandigheden was De Stichtse Rijnlanden in staat gemiddeld meer dan 10 m3/s te leveren.
Inlaatpunt te Hekendorp
Voor wat betreft het gebied van Schieland voorziet de KWA voor een deel in de zoetwatervraag (1,1 m3/s van de totale watervraag van 2,5 m3/s). Tijdens de droogteperiode is continue water ingelaten vanuit de Hollandse IJssel (ca 1 m3/s) om een deel van het gebied van Schieland van water te voorzien, waarbij volstaan kon worden met een hogere inlaatgrens voor chloride (ca. 400 mg/l i.p.v. 250 mg/l). 2.5 Financiën Door De Stichtse Rijnlanden is voor de KWA € 93.500,- aan kosten gemaakt. Conform het waterakkoord zijn deze kosten doorberekend aan de KWA-partners.
16
3. Evaluatie 3.1 Inleiding Op dinsdag 24 januari 2012 heeft de beraadsgroep KWA – ondersteund met een aantal inhoudelijke adviseurs – (zie bijlage 1) de inzet van de KWA geëvalueerd. De resultaten van deze bijeenkomst zijn in de volgende paragrafen weergegeven. In paragraaf 3.2 wordt het algemene beeld weergegeven dat de leden van de beraadsgroep aan de droogte hebben overgehouden, waarna in de daaropvolgende paragrafen nader wordt ingegaan op de aandachts- en leerpunten. Hierbij is onderscheid gemaakt naar: Lokaal niveau: Aandachtspunten voor de individuele KWA-partners. Regionaal niveau: Aandachtspunten die betrekking hebben op het functioneren van de KWA en een gezamenlijke aanpak behoeven. Nationaal niveau: Aandachtspunten die niet op regionaal niveau maar op landelijk niveau moeten worden belegd. 3.2 Algemeen beeld Alle KWA-partners kijken ondanks de bijzondere omstandigheden met een positief gevoel terug op de droogte periode van 2011. Zowel in organisatorisch als technisch opzicht is door alle KWA-partners op professionele en adequate wijze samengewerkt. Nieuwe media zoals het telefonisch vergaderen droegen bij aan een efficiënt besluitvormingsproces. Door reeds vroeg in het seizoen te starten met beheersmaatregelen met zowel collega overheden als belangenorganisaties kon Midden-Nederland langdurig van voldoende zoet water worden voorzien. Hierdoor kon de economische en maatschappelijke overlast tot een minimum worden beperkt. De KWA-partners zijn dan ook trots op het gemeenschappelijk bereikte resultaat. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat het weer en een aantal andere factoren ‘meezaten’. Dankzij de inspanningen van de Stichtse Rijnlanden kon te Bodegraven continue meer dan de binnen het waterakkoord afgesproken hoeveelheid zoet water worden geleverd, te weten meer dan 10 m3/s in plaats van de afgesproken 7 m3/s. Vervolgens hoefde er bijna geen water te worden doorgevoerd naar Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard, omdat deze gebieden van voldoende zoetwater uit het Brielsemeer konden worden voorzien. Daarnaast viel er op een aantal cruciale momenten net voldoende regen. Iets andere omstandigheden hadden al snel kunnen leiden tot grotere verdamping en verdergaande verzilting van de polder- en boezemsystemen en daarmee mogelijke schade aan landbouw en natuur. 3.3 Aandachtspunten - Lokaal niveau Tijdens de evaluatie zijn ook een aantal punten naar voren gekomen die alleen betrekking hebben op het gebied van één waterschap en niet op het functioneren van de KWA zelf. Betreffende punten zijn wel in dit rapport opgenomen, maar worden door de betreffende waterschappen verder opgepakt. 3.3.1 Brongerichte maatregelen Het bestrijden van interne verziltingsbronnen, zoals zoutekwelpolders en schut- en lekverliezen bij sluizen die in verbinding staan met zoutere externe watersystemen, veroorzaken een deel van de zoetwaterbehoefte in droge perioden. Twee concrete voorbeelden zijn de Parksluizen te Rotterdam en de Grote sluis te Spaarndam. Schieland
17
en de Krimpenerwaard wordt deels via Delfland van zoetwater voorzien. Door schut- en lekverliezen van de Parksluizen te Rotterdam kan het relatieve zoute water uit de Nieuwe Waterweg richting Schieland en de Krimpenerwaard stromen. Om deze zoutindringing tegen te gaan is 2 m3/s zoetwater ten behoeve van doorspoeling nodig, terwijl er naar het gebied van Schieland dezelfde hoeveelheid wordt doorgevoerd, waarvan 1,1 m3/s uit de KWA. Voor Delfland blijft er dan effectief weinig KWA-water over. Bij een herziening van het waterakkoord zijn hierover nadere afspraken tussen de KWA-parnters noodzakelijk.
Parksluizen, te Rotterdam Delfland is in samenwerking met Schieland en de Krimpenerwaard bezig om te kijken op welke wijze deze zoute bron kan worden aangepakt. Een dergelijke problematiek speelt ook in Rijnland. Als gevolg van de interne verzilting (zoutekwelpolders en sluis Spaarndam) is relatief veel water voor doorspoeling nodig om er voor te zorgen dat er geen ‘verzilt’water richting de Greenports stroomt. Rijnland onderzoekt of het mogelijk is deze interne verzilting te verminderen. 3.3.2 Sturing op andere waterkwaliteitsparameters dan chloride In de KWA wordt nu voornamelijk gestuurd op de parameter chloride terwijl – bijvoorbeeld in natuurgebieden – ook andere waterkwaliteitsparameters van belang kunnen zijn. Als voorbeeld gelden de Kralingse Plassen in Schieland en de Krimpenerwaard waar door de inlaat van voedingsrijkwater problemen ontstonden met de waterkwaliteit. Het betreft hier een voornamelijk lokaal probleem. Het KWA-water is afkomstig uit de grote rivieren welke over het algemeen een betere voedingstoestand hebben dan de polder- en boezemsystemen in West-Nederland. De andere waterbeheerders hebben dan ook geen waterkwaliteitsproblemen ondervonden met het aangevoerde KWA-water. 3.3.3 Schaderegeling Om voldoende zoetwater richting de KWA-partners te kunnen aanvoeren worden in het watersysteem van De Stichtse Rijnlanden de waterpeilen opgezet. Hierdoor kan lokaal schade ontstaan. Ook bij de andere waterschappen kunnen lokaal – als gevolg van het opzetten van waterpeilen om bijvoorbeeld een watervoorraad te creëren - soortelijke problemen optreden. Het betreft hier een aandachtspunt dat door de individuele waterschappen zelf moet worden opgelost. De instrumenten hiervoor zijn: het peilbesluit en een eventuele schaderegeling.
18
3.4 Aandachtspunten - regionaal niveau In deze paragraaf zijn de aandachtspunten en maatregelen benoemd die betrekking hebben op het functioneren van de KWA en door de KWA-partners gezamenlijk worden opgepakt. Rijnland is als voorzitter van de beraadsgroep - tenzij anders vermeld – actiehouder van de gedefinieerde maatregelen. 3.4.1 Beheer Stormstuw Hollandse IJssel en Waaiersluis Net voor de inzet van de KWA werden er op de Hollandse IJssel onverklaarbare hoge chloridegehalten gemeten. Uiteindelijk kon dit verklaard worden door de onderhoudswerkzaamheden aan de stormstuw te Krimpen aan den IJssel. Door het tijdelijk sluiten van de stormstuw ten behoeve van onderhoud werd het zoutere water tijdelijk tegen tegengehouden. Door het openen van de stormstuw stroomde het zoutere water in één keer naar binnen waardoor de chloride gehalten ineens opliepen. Voor wat betreft de Waaiersluis geldt dat in de aanloopfase een aangepast schutbeheer is uitgevoerd en bij het bereiken van de chloridenorm van 250 mg/l is de inname gestopt. Het beheer van de stormstuw en de Waaiersluis dienen opgenomen te worden in het draaiboek. 3.4.2 Eerder inzetten van de KWA versus de KWA-min variant De beslissing om te starten met de aanvoer via de KWA werd – vanwege onzekerheden in de weermodellen voor wat betreft de neerslag in het stroomgebied van de Rijn en de daarmee samenhangende voorspelling van de Rijnafvoer te Lobith – een aantal keren uitgesteld. In principe is het mogelijk dat De Stichtse Rijnlanden eerder water richting Rijnland gaat sturen, de zogenaamde KWA–min variant. Deze variant dient als scenario in het draaiboek opgenomen te worden. 3.4.3 Noodzaak tot extra wateraanvoer, KWA-plus Rijnland heeft in 2011 bijna continue kunnen beschikken over 10 m3/s zoet KWA-water. Met deze hoeveelheid konden alle functies (peilbeheer, natuur, landbouw, veiligheid) net worden bediend. Nadere analyse laat zien dat Rijnland in droge perioden in eerste instantie minimaal 12 m3/s en als de droogte langer duurt uiteindelijk 25 m3/s nodig heeft. Eerste belangrijke conclusie is dan ook dat de 4 m 3/s die minimaal door de KWA voor Rijnland moet worden geleverd, veel te weinig is om alle functies optimaal te kunnen bedienen. Het volgende wordt dan ook aanbevolen: Voor de korte termijn dient ingezet te worden op een minimale zoetwateraanvoer van 12 m3/s (voor alleen Rijnland, dus totaal minimaal 16 m3/s). Voor de middel lange termijn dient ingezet te worden op een zoetwateraanvoer van 25 m3/s (voor alleen Rijnland, dus totaal minimaal 29 m3/s). Technisch gezien zijn er verschillende mogelijkheden voor extra wateraanvoer. Daarbij speelt ook de vraag of het op landelijk niveau mogelijk is om meer water naar het westen van Nederland te sturen in plaats van naar het IJsselmeer. In het kader van het Deltaprogramma worden hier reeds vergaande verkenningen naar verricht. Tijdens de KWA zijn testen uitgevoerd om zoetwater vanuit de Lek via de Krimpenerwaard door te voeren naar de Hollandse IJssel. Met name de test van 2,5 m 3/s doorvoer naar gemaal Verdoold via twee bemalingsgebieden verliep naar omstandigheden goed. De lozing van het Lekwater op de Hollandse IJssel heeft bijgedragen aan een verlaging van het chloridegehalte van de Hollandse IJssel voor de
19
innamepunten Gouwesluis en Gouda. De test doorvoer Krimpenerwaard wordt meegenomen in mogelijke oplossingen voor alternatieve zoetwateraanvoer. De droogte van 2011 onderstreept nogmaals de gevoeligheid van West-Nederland voor droogte en de noodzaak tot het komen van adequate maatregelen op regionaal en nationaal niveau. Aangezien dit onderwerp reeds op landelijk niveau is belegd, volgt de beraadsgroep alleen de ontwikkelingen. 3.4.4 Proef Hollandse IJssel De KWA wordt conform het waterakkoord in werking gesteld op het moment dat de Rijnafvoer te Lobith kleiner is dan 1100 m 3/s en er in de Hollandse IJssel – als gevolg van zoutindringing vanuit zee – verhoogde chloridegehalten op de Hollandse IJssel voorkomen. In principe bevat de Hollandse IJssel een zoetwatervoorraad van circa 7 miljoen m 3. Het idee is om deze zoetwatervoorraad niet al in het begin van een droge periode te verbruiken maar te sparen (bufferen) voor ‘slechtere’ tijden. Om dit te kunnen bewerkstellingen moet voorkomen worden dat er ‘zout’water de Hollandse IJssel intrekt. Dit betekent dat dan de KWA eerder moet worden aangezet, bijvoorbeeld bij een chloridegehalte lager dan 200 mg/l te Krimpen. Deze maatregel heeft de volgende voordelen: Doordat de KWA eerder wordt ingezet dan normaal is de watervraag bij de overige KWA-partners waarschijnlijk nog gering zodat de aangevoerde 10 m3/s waarschijnlijk geheel voor intern Rijnlands gebruik kan worden ingezet. De strategische buffer wordt ingezet zodra er via de KWA te weinig water voor Rijnland wordt aangevoerd. In principe is er dan voldoende zoetwater op de Hollandse IJssel beschikbaar om twee weken vooruit te kunnen. Betreffend idee is tijdens de droogte van 2011 als proef uitgeprobeerd. De resultaten waren dermate positief dat besloten is deze maatregel in het draaiboek op te nemen. Dit vereist ook afstemming op landelijk niveau met de LCW. 3.4.5 Voorspellingen en scenario’s Essentieel voor een tijdige en juiste KWA-inzet en andere droogtemaatregelen is een goede voorspelling van de Rijnafvoer. Uit 2011 bleek dat de voorspelde Rijnafvoer als gevolg van de onzekerheden in de weermodellen voor wat betreft de neerslag in het stroomgebied van de Rijn te veel fluctueerde, waardoor het lastig was goede beheermaatregelen te nemen. Door de KWA-beraadsgroep wordt onderkend dat het voorspellen van de Rijnafvoer lastig is, maar toch wordt richting de LCW aangedrongen op het waar mogelijk verbeteren van de bestaande modellen en prognoses. Om sneller te kunnen reageren op wijzigende situaties is het noodzakelijk dat er scenario’s beschikbaar komen in het draaiboek. Niet alleen droogtescenario’s maar juist ook van hoosbuien en waterkwaliteitsscenario’s. Eén van de scenario’s waar behoefte aan is, is het scenario wat te doen als via de KWA geen 7 m3/s kan worden geleverd. Hoe ziet de waterverdeling er tussen de KWA-partners dan uit? Of te wel: uitwerking verdringingsreeks met KWA-partners. Ander aandachtspunt is droogte in de herfst. Afgesproken is dat een aantal scenario’s wordt uitgewerkt en opgenomen in het draaiboek.
20
3.4.6 Rol Brielsemeer Het Brielsemeer speelt een cruciale rol in de zoetwatervoorziening van Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard en heeft er onder andere voor gezorgd dat beide waterschappen bijna geen gebruik van de KWA hoefden te maken. In het KWAwaterakkoord kan deze samenhang beter beschreven worden. Vooralsnog is dit onderwerp geparkeerd tot een volgende herziening van het waterakkoord. 3.4.7 Actualisering meetnet Conform het waterakkoord wordt tijdens de KWA een uitgebreid waterkwaliteits- en waterkwantiteitsmeetprogamma uitgevoerd. De droogte van 2011 leert dat met een minder uitgebreid meetnet gewerkt kan worden. Het KWA-meetnet wordt dan ook geactualiseerd. De resultaten van deze actualisatie worden in het draaiboek opgenomen. 3.4.8 Bevoegdheden KWA versus LCW De KWA is via de voorzitter van het droogteoverleg in de LCW-vertegenwoordigd. De waterschappen zijn via de UNIE vertegenwoordigd. Onduidelijk is waar de bevoegdheid van de KWA ophoudt en die van de LCW begint. Wat moet bijvoorbeeld worden gedaan met een advies van de LCW? Tevens is er behoefte aan dat de KWA direct in de LCW is vertegenwoordigd. In overleg met de LCW worden in het draaiboek de rolverdeling en bevoegdheden tussen de KWA en de LCW worden uitgewerkt. 3.4.9 Mandatering Alle kosten – ook de relatief kleine - die in het kader van de KWA worden gemaakt worden nu door de beraadsgroep geaccordeerd. Dit besluitvormingstraject werkt vertragend voor de uitvoering van direct noodzakelijke maatregelen. Afgesproken is dat de KWA-partners voor relatief kleine bedragen - verband houdende met de KWA - naar eigen beoordeling mogen handelen. Verantwoording vindt achteraf plaats. Deze afspraak wordt opgenomen in het draaiboek. 3.4.10 Procedureel Door de beraadsgroep is geconstateerd dat tijdens de droogte effectief is overlegd. Mogelijk dat nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe media en het netcentrisch werken kunnen bijdragen aan een verdere optimalisering van het besluitvormingsproces. De beraadsgroep houdt deze ontwikkelingen in de gaten. Geconstateerd is dat de rol van de commissie versus het mandaat van de beraadsgroep scherper in beeld moet worden gebracht. Eén en ander wordt in het draaiboek nader uitgewerkt.
21
3.4.11 Financieel Ten aanzien van de financiën spelen er twee vragen. De eerst vraag is of ten aanzien van de inzet van de KWA er kostenbesparende maatregelen kunnen worden doorgevoerd en de tweede vraag is of de verdeling van de structurele kosten niet gerelateerd moeten worden aan het werkelijke gebruik in plaats van aan de verhouding zoals vastgelegd in het waterakkoord. De tweede vraag wordt geparkeerd tot een volgende herziening van het KWAwaterakkoord. Voor wat betreft de eerste vraag maken de waterschappen de kosten inzichtelijk die één ieder ten behoeve van de KWA heeft gemaakt, vervolgens wordt gekeken of optimalisaties mogelijk zijn. 3.4.12 Aanpassen waterakkoord en/of draaiboeken Door de beraadsgroep is geconstateerd dat er nu geen aanleiding is om het waterakkoord aan te passen. Alleen de draaiboeken worden op onderdelen aangepast. Het betreft dan: Een aantal technische en procedurele aanpassingen zoals verwoord in paragraaf 3.4 van dit evaluatierapport. Actualisatie van de contactgegevens. Actualisatie communicatie draaiboek, zoals bijvoorbeeld niet meer alle gemeenten bellen, maar wel de Veiligheidsregio’s als agendalid opnemen. Gebruik nieuwe media en LCMS.
22
3.5 Aandachtspunten - landelijk niveau Tijdens de KWA-evaluatie zijn ook een aantal zaken naar voren gekomen die niet op regionaal niveau maar op landelijk niveau moeten worden opgepakt. Het Deltaprogramma – deelprogramma zoetwater – is hiervoor het eerste aanspreekpunt. De relatie KWA en Deltaprogramma is sowieso zeer sterk. De resultaten van het Deltaprogramma zijn van directe invloed op het KWA-waterakkoord en leiden te zijner tijd waarschijnlijk tot aanpassing van dit waterakkoord en bijbehorende draaiboeken. De waterschappen zijn dan ook zeer intensief bij het Deltaprogramma betrokken. 3.5.1 Startcriteria KWA De inzet van de KWA is nu afhankelijk van een drietal factoren, te weten: Debiet bij Lobith lager dan 1100 m3/s. Verzilting Hollandse IJssel. Ongunstig verwachtingspatroon. Er is nog een vierde factor die van invloed is op de verzilting van de Hollandse IJssel en dat is de waterstand door windopzet in de Nieuwe Waterweg. Deze invloed wordt door de KWA-beraadsgroep onderkend, maar vanwege het ontbreken van goede besliscriteria vooralsnog niet in het waterakkoord of draaiboek opgenomen. Afgewacht wordt of het Deltaprogramma nieuwe inzichten geeft. Ander punt van aandacht is dat conform de huidige startcriteria de KWA in het droge najaar van 2011 weer aangezet zou moeten worden. Normaal gesproken is de inlaatbehoefte in het late najaar gering en inzet van de KWA niet aan de orde, deze nuance wordt aan het draaiboek toegevoegd. 3.5.2 Systeemwerking Hollandse IJssel Aandachtspunt is dat onvoldoende bekend is hoe de systeemwerking van de Hollandse IJssel is in relatie met een beperkte inlaat te Gouda, de zout indringing vanuit zee via de Nieuwe Waterweg en de aanvoer van zoetwater via de Lek. Dat bij lage rivierafvoeren de Hollandse IJssel zal verzilten is een gegeven, maar tot welke waarden is onbekend. Stel dat deze verzilting beperkt blijft tot maximaal 500 mg/l, dan zijn de gevolgen voor de Rijnlandse boezem – i.v.m. opmenging met het zoete KWA-water – relatief beperkt. In dat zelfde kader kan ook gekeken worden naar de eventuele inzet (sluiten bij vloed) van de stormstuw in de Hollandse IJssel of de inzet van een bellenscherm. Bovenstaande vraagstukken zijn reeds onderkend in het Deltaprogramma. Indien de resultaten van het Deltaprogramma daar aanleiding toe geven wordt dit in het KWAwaterakkoord aangepast. 3.5.3 Chloride - sturingswaarden Kernvraag van de hele droogteproblematiek is in hoeverre tijdelijke beperkte verzilting schadelijk is voor de natuur en de land- en tuinbouw. Moet zo lang als mogelijk worden gestuurd op een chloridegehalte van 200 mg/l of zijn tijdelijk ook hogere waarden acceptabel? Immers, indien de diverse teelten tijdelijk met een hoger chloride gehalte toekan, heeft dit direct gevolgen voor het te voeren beheer met betrekking tot de aanvoer van
23
(zoet)water. Op deze vraag is tijdens de droogte problematiek geen duidelijk antwoord gekomen en maakt ook deel uit van het Deltaprogramma. Wel kan in zijn algemeenheid het volgende worden gesteld. In principe zijn de zeer gevoelige teelten voor wat betreft de watervoorziening voor een deel onafhankelijk door bijvoorbeeld eigen bassins en osmose technieken. Maar de vollegrondsteelt is en blijft afhankelijk van de reguliere zoetwatervoorziening. Het blijft dan ook van belang binnen de reguliere middelen te sturen op een chloridegehalte van maximaal 200 mg/l. Van belang is één en ander tijdig met de belangenorganisaties te communiceren, zodat betrokkenen zelf gepaste maatregelen kunnen treffen. Leerpunt hiervan is dat we in onze communicatie met de sector blijven aangeven dat waterbeheerders niet kunnen garanderen dat er altijd zoetwater kan worden geleverd. In het kader van het Deltaprogramma wordt hier reeds onderzoek naar verricht. Voordat uit het Deltaprogramma concrete resultaten komen wordt voor de individuele waterbeheerders het volgende aanbevolen: Bescherm met de reguliere ter beschikking staande middelen zo lang als mogelijk de natuurgebieden. Probeer in droge situaties de Greenports zo lang als mogelijk van zoetwater te voorzien (< 200 mg/l). Vroegtijdige communicatie tijdens droogte met de sector is van groot belang, zodat de sector tijdig kan anticiperen op veranderende omstandigheden. Probeer door middel van gerichte voorlichting de sector voor te bereiden op situaties dat er geen zoetwater kan worden gegarandeerd. Waar mogelijk samen met de sector nadenken over oplossingen. 3.5.4 Aanleggen extra zoetwatervoorraden Tijdens de evaluatie is de vraag gesteld in hoeverre de aanleg van extra zoetwatervoorraden in de regio kan helpen om droge perioden door te komen? Ook dit onderwerp maakt deel uit van het Deltaprogramma, maar over het algemeen kan worden gesteld dat de aanleg van grootschalige seizoensbergingen om water voor de zomer te sparen veel ruimte vergen en daarmee zeer duur zijn. Om Rijnland bijvoorbeeld voor 14 dagen van voldoende zoetwater te kunnen voorzien is een reservoir van 12 miljoen m3 nodig. Uitgaande van een gemiddelde waterdiepte van 2 meter betekent dit een oppervlak van 600 ha! Andere aspecten zijn de waterkwaliteitsproblematiek en een reservoir verbruikt als gevolg van verdamping zelf ook weer water.
24
Bijlage 1. Deelnemerslijst Deelnemerslijst KWA-evaluatie droogte 2011, dinsdag 24 januari 2012. Locatie hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden: Gert van der Kooij, hoogheemraadschap van Rijnland, voorzitter beraadsgroep KWA. René van der Zwan, hoogheemraadschap van Rijnland, technisch coördinator KWA. Ron van der Heiden, hoogheemraadschap van Rijnland, secretaris KWA. George Rouhof, hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, lid beraadsgroep KWA. Jan Smorenburg, hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, adviseur. Bart van der Veer, hoogheemraadschap van Delfland, lid beraadsgroep KWA. Fincent van Woerden, hoogheemraadschap van Delfland, beleidsadviseur. Wilco Werumeus Buning, hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, lid beraadsgroep KWA. Michiel Lips, hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, beleidsadviseur. Afke Blauw, Rijkswaterstaat Utrecht, lid beraadsgroep KWA. En verder nog: Erwin de Groot, hoogheemraadschap van Rijnland, beleidsadviseur en notulist van deze KWA-evaluatie. Rona Vink en Korine Hengst, procesbegeleiders van deze KWA-evaluatie.
25