pergere
verder/voort-/ doorgaan 25appropinquare dichterbij komen, + dat. naderen repetere teruggaan; terughalen; herhalen
basiswoorden Roma les 3 3A Troianus senex, senes puer, pueri bellum 5 est currere fugere, -io timere saevire 10 non enim et cur
Trojaan(-s) oude man jongen oorlog
quoque sed eheu 30 at neque ... neque
(hij/zij/het/er) is rennen vluchten (voor), ontvluchten bang zijn (voor), vrezen woeden, te keer gaan
ubi autem iterum 35 tum
3C fuga umbra patria regnum
niet immers, want en; ook; zelfs waarom?
3B femina 15 Graecus omnes
ook maar ach, helaas maar noch ... noch niet ... en ook niet waar? echter, maar weer, opnieuw dan; toen
vrouw Griek(-s) alle(-n)
vallen roepen, schreeuwen audire horen, luisteren 20 consistere gaan staan, blijven staan rogare + acc. vragen aan respondere antwoorden tacere zwijgen; stil zijn
schip zee slaaf slavin
stare lacrimare 55 dormire ludere sunt dolere
staan huilen slapen spelen (zij) zijn verdrietig zijn, treuren (om) niet weten
nescire 60 procul etiam nam quo nunc
interea quid
sol, soles 15 nubes, nubes ventus unda caelum deus 20 tempestas, -ates sentire
ver weg ook; zelfs want waarheen? nu
lucere iubere +acc. iactare 25 urgere tendere servare amare
4A
errare
tectum somnium dea mater, matres 5 somnus urbs, urbes
parere
(rond)dwalen; zich vergissen zoeken; vragen verschijnen; blijken zeggen (te) wachten (staan); blijven gehoorzamen
subito demum
plotseling pas, zo-even
postulare 10 cogitare facere, -io
videre desiderare
intussen wat?; waarom?
4B
les 4
nieuw
dicere 45 manere
1
navis, naves 50 mare, maria servus serva
40 novus
quaerere apparere
cadere clamare
vlucht schaduw; schim vaderland koninkrijk; koningschap
3D
dak; huis droom godin moeder slaap stad
ad +nv? 30 non iam statim
zien verlangen naar; missen eisen denken (aan) maken; doen
iam ita
2
zon wolk wind golf hemel god storm merken;voelen; menen, denken schijnen, licht geven bevelen aan heen en weer doen schudden in het nauw brengen uitstrekken redden; bewaren houden van, beminnen naar; bij; tot aan +acc. niet meer meteen, onmiddellijk al,reeds; nu zo
les 5 5A silva bos via weg puella meisje caput, capita hoofd 5 iuvenis, iuvenes (jonge-)man socius metgezel, makker terra land, grond, aarde regina koningin is, ea, id 10 tu vos reperire posse gerere 15 bellum gerere vocare venire regere iuvare 20 monstrare dic circum +nv? ibi huc -ne 25 quis fortasse
regia 10 lectus
5B
hij, zij; deze, dit; die, dat jij, u jullie
templum tempel homo, homines man, mens vir, viri man 30 ego ik se avertere fluere relinquere exclamare 35 pervenire salutare
zich afwenden stromen ver-/achter-/ overlaten uitroepen aankomen, bereiken (be-)groeten
deinde vervolgens, daarna heu (=eheu) ach, helaas autem echter, maar
vinden kunnen dragen oorlog voeren roepen; noemen komen sturen; besturen, leiden; regeren; helpen tonen, laten zien; wijzen zeg eens
40 in +acc. ante +nv?
naar, ... in voor +acc.
les 6 6A dolus list filius zoon natus zoon Carthago, -inem Carthago 5 donum geschenk forma vorm, gestalte; uiterlijk; schoonheid amor, -ores liefde cor, corda hart
rondom +acc. daar hierheen vraagwoordje: niet vertalen wie? misschien
3
paleis (aanlig-)bed
35 intrare convenire tegere
mons, -ntes flos, flores
berg bloem
parare
voorbereiden, klaarmaken zich klaarmaken om helpen bedriegen, misleiden
+ inf. adiuvare 15 fallere
excipere, -io
mihi in animo est ik ben van plan ire gaan ferre dragen; brengen 20 mandare opdragen petere (op weg) gaan naar, (op)zoeken; proberen te bereiken; vragen excitare (op-)wekken deponere neerzetten, af-/neerleggen, tollere opheffen, optillen 25 inter +nv?
implere 40 distribuere adire dare movere accipere, -io 45 expellere ubique -que centum alii ... alii 50 et ... et paulatim
binnengaan samenkomen bedekken; verbergen ontvangen; opvangen vullen uitdelen, verdelen gaan naar geven bewegen; ontroeren ontvangen, aannemen; vernemen verdrijven, verjagen overal en honderd sommige(-n) ... andere(-n) zowel ... als; ... en ook langzamerhand
te midden van, tussen +acc.
6B
6C
sedes, sedes zetel; woonplaats Tyrius Tyriër, Carthager vestis, vestes kleding(-stuk), kleren; kleed cena maaltijd 30 hospes, -pites gast; gastheer mensa tafel vinum wijn memoria herinnering animus hart, geest; moed; stemming
convivium carmen, -mina lumen, -mina 55 nox, noctes sermo, -ones insidiae (pl.) fatum
4
error, -ores 60 oculus
feestmaal lied, gedicht licht; oog nacht gesprek hinderlaag lot(-geval), noodlot zwerftocht, vergissing oog
pater, -tres dolor, -ores sidus, sidera nos 65recitare fugare bibere narrare habere 70 incipere, -io renovare praeterire suadere cognoscere 75 cupere, -io
post +nv? multa postremo sic 80 vix tamen
vader verdriet, pijn ster wij, ons voordragen op de vlucht jagen; verjagen drinken vertellen (over) hebben, houden beginnen vernieuwen voorbijgaan, gaan langs aanraden leren kennen; te weten komen, vernemen begeren, verlangen, willen, wensen
capere, -io aedificare complere navigare 15 occultare spectare aperire urere ducere 20 a/ab +nv? in +abl. de +nv? intra +nv?
na, achter +acc. veel (dingen) tenslotte zo nauwelijks, met moeite toch, echter
decimus 25 nondum itaque primo (bijw.) clam nocte 30 nec ... nec
les 7 7A annus auxilium equus ceteri (pl.) 5 ora insula
murus castra (pl.) porta 10 flamma
an jaar hulp paard (de) overige(-n) kust eiland
muur (leger-)kamp poort vlam, vuur pakken, (in-)nemen grijpen bouwen vullen varen verbergen kijken (naar) openen; openbaren, bekendmaken (ver-)branden brengen, voeren, leiden van(-af); door +abl. in, op van(af); over +abl. binnen +acc. tiende nog niet dus, daarom; en zo eerst, aanvankelijk in het geheim, stiekem ’s nachts noch ... noch; niet ... en ook niet of (vraagwoord)
7B
5
sacerdos, -otes miles, -lites hasta 35 rex, reges
priester soldaat lans koning
nomen, -ina naam; naamwoord nomen mihi est ik heet credere +dat. geloven, vertrouwen carere +abl. missen, zijn zonder, nodig hebben 40 haerere blijven steken, vastzitten trahere trekken, slepen cum +nv? sine +nv?
(samen) met tegelijk met +abl. zonder +abl.
numquam nooit 45 certe (bijw.) zeker, ongetwijfeld ecce kijk!
55 Romanus
door (heen), over; gedurende +acc.
primum (bijw.) eerst frustra tevergeefs
les 8 8A arma (pl.) filia fata (pl.) coniunx, -iuges 5 custos, -odes
wapens dochter lotsbeschikkingen echtgeno(o)t(e) bewaker, wachter
pulcher, -chri mooi ponere
plaatsen, neerzetten ornare versieren surgere oprijzen, opgaan; opstaan 10 liberare +abl. bevrijden van caedere vellen, doden, afslachten
7C sanguis, -ines lingua corpus, -pora 50 dens, dentes venenum clamor, -ores mors, mortes modus
per +nv?
bloed tong; taal lichaam tand vergif (ge-)schreeuw (de) dood manier, wijze; maat
8B vulnus, -nera pes, pedes salus, -utes
Romein(-s)
invadere
binnenvallen, aanvallen necare doden temptare proberen, op de proef stellen mortem obire de dood tegemoet gaan, sterven 60 horrere +acc. huiveren voor punire be-)straffen
6
15funus, -era labor, -ores Penates pugna hostis, -es
wond voet redding, behoud; heil, welzijn begrafenis; dood inspanning, arbeid, moeite; ellende Penaten, huisgoden strijd, gevecht vijand
20 caedes, -es
bloedbad, slachtpartij
impellere ad
ille, illa, illud die, dat; hij, zij maestus plurimi (pl.) fidus 25 multus varius altus aspicere, -io eripere, -io 30 ruere defendere satis (bijw.) magis (bijw.) atque 35undique
bedroefd zeer vele trouw, betrouwbaar veel verschillend; allerlei hoog, diep zien, aanschouwen ontrukken in-/neerstorten; (voort-)snellen verdedigen genoeg, voldoende meer, liever en aan/van alle kanten
8D ara tempus, -pora telum gladius 40 vita
altaar tijd wapen zwaard (het) leven
medius magnus miser, -eri unus 45 iratus +dat. meus bonus
midden, middelste groot ongelukkig één woedend/boos op mijn goed
7
drijven naar; aanzetten tot vadere gaan 50 egere +abl. missen, nodig hebben cedere gaan, komen; wijken instare + dat. achterna zitten op de hielen zitten tenere (vast-)hebben, (vast-)houden; bezet houden percutere, -io doorboren 55fundere (uit-)storten, gieten
les 9 9B lux, luces os, ora ira culpa 5 fundamentum dextra arx, arces virtus, -utes
licht mond; gezicht woede schuld fundament rechterhand burcht moed, dapperheid
tantus 10 saevus summus in summa arce
zo groot wild, woest hoogste boven op de burcht zelf
ipse continere
vast-/tegenhouden; bedwingen, bevatten 15 curare +acc. zorgen voor; zich bekommeren om
perdere te gronde richten; verliezen ostendere tonen, laten zien concutere, -io hevig doen schokken evertere omverhalen 20 pugnare vechten desinere ophouden hic ... hic
Graecia verbum 45 carus insanus longus media nocte
hier ... daar
9D omen, omina mora 25 signum pars, partes hora
voorteken oponthoud, uitstel teken deel; kant uur
laetus secundus 30 noster, nostri nullus vester, vestri parvus
blij, verheugd tweede; gunstig ons, onze geen jullie, uw klein
supra +nv? extra +nv?
quid iuvat +inf.wat helpt het te 50 evenire gebeuren vetare verbieden conservare bewaren deserere verlaten; in de steek laten circumdare +dat. leggen/plaatsen om 55 effugere, -io ontvluchten, ontsnappen ter vale
driemaal vaarwel
les 10 10A
hic, haec, hoc deze, dit; hij, zij 35 orare deësse
Griekenland woord; werkwoord lief, geliefd, dierbaar onverstandig, dwaas lang midden in de nacht
cura vultus , -us pectus, -tora quies, -etes 5 membra (pl.) soror, -ores genus, genera
bidden, smeken ontbreken boven +acc. buiten +acc.
9E crinis, crines (het) haar 40 vox, voces stem numen, -mina knik, wenk; god; (goddelijke) wil/macht Hesperia Hesperia (=Italië)
8
maritus vestigium 10 sepulcrum lacrima placidus
zorg; liefde gezicht borst rust ledematen zuster, zus soort; geslacht; afkomst echtgenoot, man (voet-)spoor graf traan vredig; rustig, kalm
primus divinus 15 solus tuus
eerst(-e) goddelijk alleen jouw, uw
donare terrere laedere 20 violare nolo iungere
geven, schenken bang maken stoten; kwetsen schenden ik wil niet verbinden
adhuc quot
nog (steeds), tot nu toe hoeveel
slechts; zojuist toch niet? (vraagwoord) altijd ooit
11A canis, canes princeps, -cipes
hond eerste, voornaamste; vorst, leider multitudo, -dines menigte aurum goud 5 agmen, -mina groep; stoet decus, decora sieraad; charme; eer campus vlakte, veld ille, illa, illud die, dat; hij, zij
35dubius
weifelend, twijfelend,onzeker duo, duae, duo twee
40 cingere
modo (bijw.) num
les 11
25 liberi (pl.) kinderen matrimonium huwelijk frater, -tres broer coniugium huwelijk gens, gentes volk, stam 30 gloria roem causa reden, oorzaak spes (acc.: spem) hoop, verwachting mens, -ntes geest, verstand pudor, -ores (gevoel van) schaamte
vitam agere flectere
vormen; verzinnen losmaken, bevrijden; betalen
45 semper umquam
10B
maerere
fingere solvere
bedroefd zijn, rouwen een leven leiden buigen; op andere gedachten brengen omgeven, omringen
9
arduus 10 ferus vastus
steil wild, ongetemd uitgestrekt; woest; eenzaam, verlaten
adesse
aanwezig zijn, er(bij) zijn; helpen wachten op, verwachten aarzelen, twijfelen samenvoegen, verbinden voortgaan, voortschrijden
+dat. exspectare dubitare 15 coniungere procedere
transire nunc ... nunc ut
overtrekken, oversteken nu eens...dan weer zoals
11B 20 aqua ager, agri dux, duces
water akker, land; gebied aanvoerder, leider, gids ignis, ignes vuur mala (pl. onz.) kwade/slechte dingen, het kwaad 25 fama gerucht; reputatie, (goede/slechte) naam ater, -tri diversus
zwart, donker tegengesteld; verschillend summus mons de top v.d. berg malus slecht 30 canere nec iam
cruor, -ores bloed 10 imago, -gines beeld; nabootsing, afbeelding totus pius
geheel, heel plichtsgetrouw, vroom supplex, -ices smekend; smekeling
accidere 15 neglegere ardere e/ex +nv? pro +nv? quodam die 20 tunc
gebeuren verwaarlozen branden, in brand staan uit; sinds +abl. voor, in plaats van +abl. op zekere dag toen, dan; vervolgens
12B
(be-)zingen; vertellen
finis, fines
grens, einde; pl.: gebied conubium huwelijk dominus heer (des huizes), meester comes, -mites metgezel, begeleider 25 munus, -nera geschenk; taak moenia (pl.) (stads-)muur
(en/maar) niet meer
les 12 12A auris, aures oor fabula verhaal litus, -ora kust, strand nemo, neminem niemand 5 officium taak; plicht libido, -dines lust; passie, hartstocht hiems, -emes winter honor, -ores eer; (ere-)ambt
praeclarus
zeer helder; schitterend, prachtig iste, ista, istud die, dat; hij, zij
advenire 30 condere repellere
10
aankomen stichten; opbergen terugdrijven; afwijzen
vertere admonere bene (bijw.) 35 vere
draaien, wenden, keren waarschuwen, aansporen
nadat +vvt en, en ook zoals omdat omdat als niet; tenzij, behalve
tyrannus inimicus infans, -ntes 20 impius perfidus certus
zoals; zodra, toen +vvt
overleg; plan; besluit tiran vijandig; vijand klein kind, baby goddeloos trouweloos, onbetrouwbaar zeker, bepaald
deferre decedere 25 omittere
overbrengen weggaan opgeven, loslaten, laten varen odi (pf.) haten perire te gronde gaan, omkomen mihi est + nom. ik heb
cupido, -dines verlangen, begeerte timor, -ores vrees amicus vriend aura briesje; lucht
propter +nv? wegens +acc.
helder, beroemd
qui,quae,quod die, dat (betr. vnw) quis, quid wie? wat? qui, quae, quod welk(-e)?
dimittere
+pf.
consilium
13A
tangere 10 pendere respicere, -io
15 ut
het is mij geoorloofd, ik mag in de weg staan
13B
les 13
5 clarus
obstare
goed echt, werkelijk
si als, indien cum (voegw.) wanneer, toen postquam +pf. ac 40 sicut quia quod nisi
licet mihi
aanraken hangen omkijken naar; zich bekommeren om wegzenden
11
30 ne ... quidem zelfs ... niet ultro uit eigen beweging
13C spiritus, -us nuntius pauci 35 gratus
adem(-haling); luchtstroom; leven bode; bericht weinige(-n) dankbaar
memor +gen. denkend aan, gedachtig aan premere
incendere
(weg-)drukken, in het nauw brengen leven beloven samenbrengen, dwingen bevallen, behagen zenden, sturen, laten gaan in brand steken
sub + abl.
onder (in/aan)
vivere promittere 40 cogere plac ere mittere
45 dum sponte
terwijl; zolang als uit eigen beweging vanzelf
13D caelum anima fortuna 50beatus
hemel adem; leven; ziel lot, toeval; (on-)geluk gelukkig, welvarend
erigere recipere, -io
oprichten krijgen, ontvangen
peragere
doorbrengen; voltooien plaatsen; stichten; besluiten het doet me plezier beklimmen
statuere 55 iuvat me ascendere sub +acc.
onder
olim saepe 60 adeo
les 14 14A saxum
rots(-blok)
verus invitus
waar; echt met tegenzin, tegen mijn zin hard
durus 5 inferre bellum inferre intellegere iurare per
binnendragen de oorlog aandoen begrijpen zweren bij
vel 10 antea
of; zelfs tevoren, vroeger
14B gaudere descendere ne +imperat. multum (bijw.)
zich verheugen afdalen niet zeer
14C 15 vallis, -es fluvius populus aestas, -ates ripa 20 inferi(pl.) candidus
12
eens, ooit vaak zó(zeer)
dal rivier volk zomer oever (de goden van) de onderwereld stralend; wit
mortuus
dood, gestorven
explicare
uitleggen; uiteenzetten leren,onderwijzen; mededelen
docere
basiswoorden Roma 2
14D 25 digitus proles, -es consul, -ules statua ars, artes 30 imperium pax, paces egregius futurus superbus 35 divus melius aequus
vinger kroost, nakomelingen consul standbeeld kunst, vaardigheid macht, gezag; heerschappij; rijk vrede uitstekend toekomstig trots, hoogmoedig (ver-)goddelijk(-t); god beter rechtvaardig, billijk
designare imponere
aanwijzen leggen op; opleggen parcere +dat. sparen 40 redire teruggaan, terugkeren hic
17A divitiae (pl.)
rijkdom
tacitus dividere 10 relinquere scire exire
vredig, kalm fatsoenlijk, braaf begerig naar +gen moe, vermoeid. uitgeput zwijgend, stil
weten, kennen weggaan, gaan uit
spoedig, binnenkort nihil niets 15 contra (bijw) daarentegen
virgo, -gines
maagd, meisje
nocturnus
nachtelijk
beëindigen
velle
willen
pro +nv?
in plaats van, voor +abl.
interdiu quia quamquam
35 lux, luces summus ignotus niger, -gra, -grum mirus 40 nunc cotidie tandem tam
plus, plures meer 20 felix, -ices gelukkig omnia (pl.onz.) alles
13
opvolgen beschermen leiden, voeren; doen
finire
amicus
17B
hier
bezitten
en niet, maar niet, ook niet, zelfs niet, want niet overdag omdat hoewel
17C
brevi
hinderlaag
possidere
30 nec
delen, verdelen ver-/achter-/ overlaten (aan)
insidiae (pl)
regeren, heersen
succedere 25 protegere agere
potestas, -ates macht finis, fines grens, einde pl: gebied placidus 5 probus cupidus +nv? fessus
regnare
14
vriend licht; dag(licht) hoogst(e) onbekend zwart merkwaardig, wonderlijk nu dagelijks eindelijk zo
17D lupa
18A wolvin, hoer
locus
plaats
45 avus indicium
grootvader teken, aanwijzing
caedes, -des
moord(partij), bloedbad
carcer, -ceres flumen, -mina pastor, -ores 50 uxor, -ores mensis, -ses
kerker, gevangenis rivier herder vrouw, echtgenote maand
alius
ander
tristis, -is, -e
droevig, bedroefd, treurig laag, nederig; gering wreed vroeger, eerder dapper scherp, spits; hevig, fel enorm, reusachtig, geweldig groot
regius suus
koninklijk, koningszijn, haar, hun
crudelis, -is, -e prior. -ores fortis, -is, -e acer, -cris, -cre
portare dragen, brengen 55 desperare de wanhopen aan praebere
10 ingens, -ntes
verschaffen, geven; aanbieden
alere addere statuere
parere, -io
voortbrengen, baren; zich verwerven interficere, -io doden reducere terugvoeren, terugbrengen 60 nolle coepi (pf.)
5 humilis, -is, -e
considere 15 cadere de +nv?
niet willen ik ben begonnen, ik begon
secum = cum se duodecim twaalf postea (bijw.) later
quondam ambo sex 20 bis
superior, -ores hoger; beter
finitimus
naburig
orare
25 sollemnis, plechtig -is, -e vehemens, -ntes heftig invitare crescere intendere 30 rapere, -io
50 locare arcere
uitnodigen groeien (in)spannen roven, meesleuren
abire
weggaan
quod valde
omdat zeer
18C monumentum gedenkteken, monument; aandenken 35 posteri (pl.) nakomelingen, nageslacht silentium stilte
vanaf, van (... af); over +abl.
Iuppiter, Iovis Jupiter avis, aves vogel terror, -ores schrik, verschrikking; angst, vrees 40 vallis, -is dal, vallei media in valle midden in het dal mulier, -eres vrouw parentes (pl.) ouders foedus, -dera verdrag, verbond 45 civitas, -ates stad(-staat); burgerij
eens beide(n) zes tweemaal
(de) spelen
primores (pl.) de eersten, de voornaamsten
15
huis
voeden toevoegen plaatsen, stichten; +inf: besluiten te gaan zitten vallen, sneuvelen
18B ludi (pl.)
domus, -us
optimus maximus
bidden (tot), smeken plaatsen, leggen, zetten afweren, afhouden
effugere, -io
ont-/wegvluchten, ontsnappen demere wegnemen resistere + dat weerstand bieden (aan), zich verzetten (tegen) 55 se inferre zich begeven vertere draaien, wenden vertere ad richten op fit
er ontstaat
per (+nv?)
over (heen), door (heen); door (middel van); gedurende. +acc.
60 hinc
best(-e), zeer goed grootst, zeer groot
16
van hier, hiervandaan tamquam alsof modo ... modo nu eens ... dan weer quam (na comparativus) dan aut of
19A victoria
overwinning
gaudium intervallum
vreugde tussenruimte
concursus, -us oploop; botsing, treffen
25 ultimus
5 infestus vijandig, dreigend integer, onaangetast, -gra, -grum ongedeerd minimus kleinste, zeer klein alter, -era, -erum de één/ander (van beiden) tertius derde 10 vulnerare exclamare exspectare exsultare concurrere
verwonden uitroepen, (het) uitschreeuwen wachten op, opwachten; verwachten juichen
laudare existimare
prijzen, loven schatten, menen van mening zijn
30 cognoscere
leren kennen, vernemen in brand steken, ontsteken losmaken; vrijspreken
ferre super +nv? 35 in +abl.
drie toevallig daarom dichtbij vanaf, door +abl. 20 eodem modo op dezelfde manier
paulum paulo ante iure noli(te) +inf.
dragen, brengen; verdragen boven, over +acc. in, op, tijdens een beetje kort tevoren met recht, terecht = imperat. + ontk. (lett: wil niet!)
5 tumultus, -us manus, -us
oproer, onrust, tumult hand
res, res 5 dies, dies 5
zaak, ding; situatie dag
dexter, -tra, -trum 10 subitus alienus altus
(recht-)zaak; reden, oorzaak rechtbank; proces
facinus, -nora daad, misdaad ius, iura (het) recht; rechtbank
regia
paleis
ferrum
ijzer; zwaard, wapen
munus, -nera
geschenk; opdracht, taak hulp; pl.: hulpmiddelen, macht
ops, opes
17
curia
rechts, rechterplotseling(e) vreemd, van een ander, andermans hoog, diep
atrox, -oces
afschuwelijk, gruwelijk prudens, -ntes verstandig 15 celare nuntiare
verbergen berichten, melden
sluiten eruit gooien/zetten plaatsen; besluiten, vaststellen 20 succedere +dat. opvolgen apud +nv? per +nv?
paene haud 25 mox interim aliquot
bij +acc. over(heen); door ... (heen); gedurende +acc. bijna (helemaal) niet weldra intussen enige (onverbuigb.)
20B audacia
(over-)moed
concursus, -us oploop, geren, botsing, treffen gradus, -us stap; trede, trap metus, -us vrees, angst 35 trepidus tranquillus
40 iacere deicere, -io
zenuwachtig rustig naar buiten roepen noemen ontkennen; weigeren; zeggen dat niet liggen
flectere
naar beneden gooien (om)buigen
domum
naar huis
21A forma
vorm, gestalte, schoonheid
vox, voces
stem; woord, geluid
sinister, -tra, -trum ullus
links, linker-
5 nudus
18
curia, senaatsgebouw
30 senex, senes oude man; oud scelus, -lera misdaad
evocare appellare negare
claudere eicere, -io constituere
20A
19B
iudicium
ieder, elk; geheel wild, fel, woest
absolvere
15 tres forte ideo prope a/ab +nv?
causa
omnis, -is, -e ferox, -oces
incendere
toestromen, slaags raken
verst, buitenst, laatst
(ook maar) enig/ één naakt
sordidus
vuil, smerig; verachtelijk
occupare
bezetten, innemen; in beslag nemen
incitare
aansporen, aanvuren
25 condere
stichten, op-/verbergen
persuad ere +dat. overreden overhalen, overtuigen
pellere tradere
verdrijven overhandigen
invenire
vinden, ontdekken
deducere
abesse
afwezig zijn, ontbreken
naar beneden brengen; brengen naar, begeleiden; wegvoeren 10 opprimere neerdrukken, overweldigen concedere toegeven, toestaan ponere plaatsen, leggen, zetten deprehendere grijpen, betrappen vincere overwinnen
21B 15 Roma (abl.)
uit Rome
supplicium exemplum
(dood)straf voorbeeld
testis, testes
getuige
30 tantum
slechts
naar Rome verwarring; menigte
C. stipendium
Gaius (afkorting) soldij
5 adulescens,-ntes jongeman senator, -ores senator (lid v.d. senaat)
liber,-era,-erumvrij 20 prior, priores vroeger, eerder, vorig
nil = nihil
niets
gen + causa trans +nv?
onrecht
legatus
gezant
tevoren daar(heen)
welsprekendheid eendracht
membrum consilium
lid, deel, ledemaat (be)raad; plan, besluit
situs gelegen alius, alia, aliud ander singuli (pl.) één voor één elk afzonderlijk quietus rustig 15 reliquus overig extremus buitenst, uiterst, laatst neuter,-tra,-trum geen v. beiden
25 obses, -sides gijzelaar, gegijzelde leger
sapiens, -ntes wijs, verstandig similis, -is, -e + dat. gelijk aan, lijkend op
incolumis,-is,-e ongedeerd 30 audax, -aces (over)moedig remittere reddere
eloquentia concordia
5 auctoritas, -ates gezag, aanzien voluptas, -ates genot, genoegen pars, partes deel, kant; rol, taak fames, -es honger seditio, -ones opstand 10 plebs, plebem plebs, lager volk
22C
pulcher, -chra, mooi -chrum tutus veilig
ante (bijw.) eo (bijw.)
23A
20 cito (bijw) snel iterum iterumque telkens weer id est dat wil zeggen
nobilis, -is, -e van adel, voornaam
liever willen
35 non solum ... niet alleen ... ... sed etiam ... maar ook etiam ook; zelfs
wegens, om over(heen), aan de overzijde van +acc.
iniuria
toestaan
procul a/ab +nv? ver van +abl.
15 metuere vrezen inicere, -io +dat. gooien in dimittere wegzenden, laten gaan
exercitus, -us
10 malle
19
burger
uter, -tra, -trum? wie (van beiden)?
comprehendere grijpen
armare (be)wapenen liberare +abl. bevrijden van affirmare verzekeren, bevestigen
civis, cives
22A Romam turba
permittere
22B
20 conficere, -io voltooien, afmaken, doden
terugsturen teruggeven; maken tot
20
agere
leiden, voeren; doen, handelen
in +acc. abs te
naar, ... in, jegens = a te + door jou
afferre
aandragen, brengen naar
ut +con.
praeterea
bovendien
opdat, dat, om te; zodat, dat (op)dat niet, om niet te toen, nadat; omdat; hoewel
ne +con. 20 cum +con.
24A decretum ingenium regnum Romanus
24B beslissing, besluit aard, karakter; talent koninkrijk; macht, heerschappij Romein; Romeins
5 ambitio, -ones het rondgaan; eerzucht, ambitie occasio, -ones gelegenheid; reden ius, iura (het) recht; rechtbank; rechtspraak adventus, -us posterus 10 anxius
25 movere
bewegen, in beweging brengen; ontroeren
volgend, later angstig, bezorgd
ad +nv?
considerare
bekijken, overwegen
15 differre
educare opvoeden interrogare (onder)vragen vindicare a/ab beschermen tegen, bevrijden van
(aan)komst
wreed, gruwelijk, afschuwelijk
discedere
onecht, vals; verkeerd
ignoscere +dat. vergeven sinere (toe)laten, toestaan
atrox, -oces
adimere
falsus
naar, bij, tot aan +acc.
ut +ind. perf. zodra, toen 30 hoc modo op deze manier
iustitia
rechtvaardigheid
magister, -tri
meester, leraar; aanvoerder rug forum, marktplein
tergum forum
uitstellen, verschillen
21
25B
10 reditus, -us terugkeer consensus, -us instemming, overeenstemming fides, -es 5
trouw, betrouwbaarheid
scelestus iustus
misdadig rechtvaardig
15 celebrare
druk bezoeken; vieren, verheerlijken
committere instituere producere intermittere 20 tradere
toevertrouwen aan instellen naar buiten leiden onderbreken overhandigen, overleveren dedere overgeven, uitleveren discere leren, vernemen bellum gerere oorlog voeren reducere terugvoeren, terugbrengen tussen (door); temidden van +acc. adversus + nv? tegen(over) +acc. is, ea, id
disciplina
discipline, tucht; leer
imperium
macht; gezag; rijk; heerschappij; bevel
30 ordo, ordines rij, gelid; stand ignarus
niet wetend
militaris, -is, -e militaire, leger-
25 inter +nv?
25A
wegnemen, ontnemen aan uiteengaan, weggaan
5 mos, mores gewoonte statio, -ones wachtpost imperator, -ores aanvoerder, bevelhebber, Imperator keizer lex, leges wet
deze, dit, die, dat; hij, zij
portare
dragen, brengen
contendere
zich haasten; zich inspannen
35 e/ex +nv?
uit; sinds; van +abl.
utrum ... an
26A Cn. L. Q. praeceptum
Gnaeus Lucius Quintus voorschrift, les
5 eques, equites ruiter, ridder clades, clades nederlaag; onheil, ramp vis, vires kracht, macht, geweld victor, -ores overwinnaar exiguus
22
of ... of (leidt afh. vraag in)
klein, gering
10 cavere evadere opprimere
oppassen (voor), op z’n hoede zijn
legere
verzamelen, kiezen; lezen
ontsnappen neerdrukken, onderdrukken, overweldigen, onder de voet lopen
haurire
putten, scheppen; drinken
uti (dep) +abl. gebruiken 30 idem, eadem, idem dezelfde, hetzelfde tot (onverb) zoveel
munire
versterken, bouwen
inquit
zegt/zei hij/zij (staat binnen de dir. rede)
15 aliquis, aliquid iemand, iets ne +con. in niet hoofdzin publice (bijw) in het openbaar, van staatswege priusquam voordat privatim (bijw) persoonlijk, privé
26B
vijfde
expugnare
veroveren, innemen (be)kijken
spectare 25 proponere sumere
frumentum oppidum socius
graan, koren (vesting)stad metgezel, makker; bondgenoot
35 robur, robora eik(enhout); kracht, kern plenus +gen.
vol van
accusare
beschuldigen, aanklagen belegeren, bestormen
oppugnare
20 caedes, caedes moord(partij), bloedbad, slachtpartij mille, milia duizend(tal) quintus
26C
excedere
uitgaan, weggaan, naar buiten gaan
40 palam
openlijk, in het openbaar totiens zo vaak raro zelden quisquam, quicquam iemand, iets
voorleggen, voorstellen nemen
27A fortuna
23
lot; toeval; geluk
signum
(veld)teken
ratio, -ones
verstand, rede
25 talis,-is,-e
prospicere, -io vooruitzien, voorzien poscere eisen prodere prijsgeven, verraden
res secundae pl. voorspoed 5 res adversae pl. tegenspoed contentus +abl. tevreden met perpetuus eeuwig, ononderbroken
sentire
melior, -ores
beter
sperare
hopen, verwachten
10 conferre tueri dep
zodanig, zo’n, dergelijk
bijeenbrengen, bijeendragen
voelen, merken; denken, menen
30 conari dep precari dep
proberen bidden, smeken
complecti dep omarmen, omhelzen
beschermen
aliqui,-qua,-quod een of andere septem zeven (7) 35 inde vandaar multo ante veel eerder, lang tevoren
congredi dep samenkomen reverti dep terugkeren proficisci dep vertrekken 15 frui dep +abl. genieten van sequi dep volgen niti dep streven naar; steunen
28A
prope (bijw.) dichtbij; bijna +acc: dichtbij unde vanwaar, waarvandaan 20 hodie vandaag
27B
vinculum
boei
nepos, -otes rector, -ores
kleinzoon bestuurder
res publica
(de) staat
5 indicare conservare
argumentum poculum
bewijs beker
exitus, -us
uitgang
occultus
verborgen, geheim
24
delere habere
aanwijzen behoeden, bewaren; redden
verwoesten hebben, houden +2x acc.houden voor, beschouwen als
augere
vermeerderen, vergroten
25 morari dep
10 animadvertere opletten, bemerken requiescere uitrusten, tot rust komen evertere omverhalen, verwoesten admirari dep
intueri dep
properare putare +AcI 20 fl ere prohib ere retinere patere colere
spreken, zeggen
quin
waarom niet?
29A behouden, ongedeerd
bekijken, kijken naar
occidere
doden
referre
terugbrengen, terugdragen; berichten, melden
hart, geest; moed
heilig, gewijd; eerwaardig
mori, -ior dep sterven 5 sin multo post merito
als echter, maar als veel later met recht, terecht
29B
zich haasten menen, van mening zijn
epistula corona
huilen verhinderen, verbieden terug-/vasthouden, tegenhouden; behouden openstaan verzorgen; bebouwen; vereren
offerre
aanbieden
mirari dep +acc.
zich verwonderen, zich verbazen; bewonderen
exponere capere -io
brief krans; kroon
sermo, -ones virtus, -utes
gesprek; taal voortreffelijkheid; dapperheid, moed
pretiosus
kostbaar
valere
waard/sterk/ gezond zijn het blijkt +A.c.I.
20 afferre
pavor, -ores angst servitus, -utes slavernij praeclarus
ulcisci dep
beroemd; zeer mooi
persequi dep
familiaris, -is, -e vertrouwd, bevriend 5 arcessere afficere, -io
circa +nv?
ontbieden, laten komen aandoen; vervullen
quadraginta
zich gedragen; zich betonen buiten zetten aan land zetten (in-)nemen; grijpen; gevangennemen aandragen, brengen, halen zich wreken (op); wreken, straffen achtervolgen, inhalen; bereiken om ... heen, rondom; omstreeks +acc. veertig
audere semi-dep durven, wagen
31A
uti dep +nv? gebruiken, benutten omgaan met +abl.
misericordia
medelijden barmhartigheid
proelium
strijd, slag
opus, era oratio, -iones
werk; bouwwerk redevoering
quare 10 (ali)quid temere
10 ornamentum sieraad
15 apparet
waarom iets zomaar, onbezonnen
5 acies, -es 5
30B
paratus
pecunia natura
geld natuur, aard, wezen
crux, cruces
kruis
15 lenis, -is, -e manere
25
se praebere
30A
salvus
numen, numina goddelijke macht, goddelijke wil; god(heid) sanctus
loqui dep
zich verwonderen, zich verbazen, bewonderen
28B 15 animus
vertoeven; aarzelen
slaglinie, -veld gereed, voorbereid
superior, -ores hoger; beter; eerder dimicare 10 instare
zacht, kalm, mild
strijden, vechten op de hielen zitten; naderen
blijven, wachten
26
administrare
besturen, leiden;
verrichten, doen se abstinere a(b) zich onthouden van proponere
voorleggen, voorstellen; tevoorschijn halen proelium committere de strijd aangaan 15 committere toevertrouwen; tot stand brengen impedire ne+con verhinderen dat belemmeren dat
libertus
vrijgelatene
facies, -es 5
gezicht, gelaat
incidere 30 effundere
tercht komen in, (voor-)vallen uitgieten, storten
egredi dep
uitgaan, verlaten
oriri dep
ontstaan; opgaan
simul rursus 35 donec +ind. simulac procul
interesse +nv? deelnemen aan, bijwonen +dat animus
31B
regnum mening
beschermer; wreker voluntas, -ates wil, verlangen 5 libertas, -ates vrijheid
suadere
+dat. aanraden
offendere
aanstoot geven, beledigen
casus, -us
val; ongeval; toeval, lotgeval
conscius +nv? op de hoogte van, zich bewust van; medeplichtig aan +gen. dignus +nv? waard(-ig) +abl.
31C 25 toga harena
hart, geest, ziel, moed koninkrijk; macht koningschap, heerschappij
vindex, -ices
20 minister, -tri dienaar beneficium weldaad tribunus militum krijgstribuun (rang in leger)
toga zand
clamare
27
inscribere tendere appetere 15 cedere eicere, -io fieri videri (koppelw) experiri dep
32A
cohortari dep aansporen, bemoedigen
sententia
gelijk(-tijdig) weer, opnieuw zolang als; totdat zodra ver (weg); uit/in de verte
10 contemnere requirere
roepen, schreeuwen
ver-/minachten opzoeken; verlangen schrijven in/op uitstrekken; streven; zich haasten nastreven wijken; gaan eruit gooien; verjagen
auctor, -ores
stamvader; bron zegsman; schrijver; stichter; dader 30 valetudo, -ines gezondheid infirmus cuncti ullus
worden; gebeuren; ontstaan; gemaakt worden gezien worden; schijnen proberen; ondervinden, ervaren
20 item
evenzo, eveneens; evenzeer ipse, ipsa, ipsum zelf; zelfs; juist quasi alsof; als het ware; zogenaamd velut alsof; als het ware secreto apart; onder vier ogen; in het geheim 25 parum (bijw.) (te) weinig utinam +con. pr. ach (moge ...) utinam +con. impf. ach (mocht ...), ach (... maar)
zwak alle(-n) (ook maar) enig/één uterque, utraque, utrumque (elk van) beide(-n) 35 frequens, -ntes veelvuldig;talrijk, in groten getale indicare
aanwijzen; verklappen
miscere
mengen (onder) voegen (bij)
legere
verzamelen; kiezen; lezen naderen; erbij komen (uit-)geven; voortbrengen opnemen, op zich nemen overbrengen; over-/doorsteken
accedere 40 edere suscipere, -io traicere, -io cunctari dep
aarzelen; talmen, dralen
progredi dep
(verder-)gaan tevoorschijn komen
32B medicus
45 ob +nv?
dokter, arts
28
wegens, vanwege; naar ... toe +acc.
infra +nv? diu an domi 50 mox propius bijw quidem nisi
onder +acc. lang(e tijd) of (leidt bijzin in) thuis weldra, spoedig, gauw dichterbij immers, toch als niet; tenzij, behalve
29