DISCOURS OVER JONGEREN IN DE NIEUWSMEDIA. OVER “COOL KIDS” EN “YOU TUBE KILLERS”
Discours over jongeren in de nieuwsmedia Over “cool kids” en “You Tube Killers” Joke Bauwens Docente Vrije Universiteit Brussel, vakgroep Communicatiewetenschappen
INLEIDING 1. Minderjarigen worden vandaag op heel tegenstrijdige wijzen gerepresenteerd en vormgegeven in de nieuwsmedia. Van sterke, zelfbewuste kids die op een autonome en buitengewone wijze de sociale, economische en culturele voordelen van de hedendaagse samenleving benutten, tot gevaarlijke, losgeslagen tieners die zo niet een repressieve aanpak, dan zeker bescherming vragen. In dit artikel gaan we in op die ambiguïteit en bediscussiëren we de vraag welke jongerenbeelden dominant zijn in de nieuwsberichtgeving van vandaag, en waarom dit zo is. We focussen hierbij op de berichtgeving over jongeren als internetgebruikers, omdat precies hier het spanningsveld tussen de dominante vertogen over minderjarigen zich uitgesproken kristalliseert. Tegelijk worden het hier en het nu in een historisch perspectief geplaatst, niet het minst omdat de wijze waarop vandaag over jongeren en het internet wordt bericht, symptomatisch is voor het algehele culturele raamwerk van waaruit over jongeren gedebatteerd wordt in de moderne samenleving. Eigenlijk fungeert in heel wat publieke debatten over jongeren het internet als een “mentale metafoor” om te discussiëren over verval en vooruitgang en de daarmee gepaard gaande bezorgdheden en dromen1. Dat het in deze berichten over het internet gaat, doet eigenlijk minder terzake. Veeleer leren deze berichten ons hoe in de moderne samenleving de media bijdragen tot het construeren en reproduceren van maatschappelijke categorieën en definities en hoe zij bepaalde sociale ontwikkelingen en fenomenen normaliseren of integendeel denaturaliseren. Tegelijk zijn vandaag heel wat “morele-paniekvertogen” over jongeren “media-paniekvertogen” geworden waarbij de ongerustheid over jongeren herleid wordt tot een ongerustheid over hun contact met en gebruik van mediatechnologieën2.
1.
2. 3.
I. NIEUWSBERICHTGEVING , JONGEREN EN MEDIATECHNOLOGIEËN : LA LONGUE DURÉE 2. Wanneer men ontwikkelingen die zich vandaag voltrekken vanuit een historisch perspectief beschouwt, komt men heel vaak tot de conclusie dat achter de veranderingen en revoluties die we menen waar te nemen, nogal wat standvastige en hardnekkige patronen schuilgaan. Een gelijkaardig besluit kan men eigenlijk ook trekken als men la longue durée van publieke discoursen die over media en jongeren gaan, onder de loep neemt. Verscheidene auteurs tonen aan dat eeuwenlang reeds bij elke nieuwe mediatechnologische ontwikkeling, steeds weer dezelfde publieke mediadebatten oplaaien. Zo gaat de introductie van nieuwe media altijd gepaard met utopische en dystopische voorstellingen over hun impact op de maatschappij. Bovendien blijkt in al die openbare mediadebatten, waarin de nieuwsmedia een cruciale rol spelen, de aandacht steevast uit te gaan naar de vermeende effecten van mediatechnologieën op het welzijn en welbehagen van kinderen en jongeren. Niettegenstaande de media zelf aan innovaties onderhevig zijn (van massamedia naar interactieve media, van gedrukte cultuur naar beeldcultuur, van thuismedia naar mobiele media), veranderen de denkkaders, visies, verhalen en voorspellingen die in deze debatten naar voor komen, nauwelijks3. 3. Voortbouwend op het onderzoek ter zake kan men de mediaberichtgeving over jongeren en over hun relatie tot mediatechnologieën in het bijzonder grosso modo terugbrengen tot twee grote types van vertoog of discours. Aan de ene kant is er het beloftevolle discours over de sociale en educatieve voordelen van nieuwe mediatechnologieën. Nieuwe media worden vanuit dit discours beschouwd als middelen, toegangspoorten en springplanken die onze kinderen in staat stellen nieuwe werelden te ontdekken. Aan dit discours liggen sterke
K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, Paedagogica Historica 1999, vol. 35, nr. 3, 594; E.A. WARTELLA en N. JENNINGS, “Children and Computers: New Technologies – Old Concerns”, The Future of Children: Children and Computer Technology 2000, vol. 10, nr. 2, 31-43; W. VANOBBERGHEN, “Het utopisch en dystopisch gemeengoed in de vertogen over ‘nieuwe’ media in het verleden en het heden”, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 2006, vol. 34, nr. 3, 270-281. K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 609. E.A. WARTELLA en N. JENNINGS, “Children and Computers: New Technologies – Old Concerns”, l.c., 31-43; K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 593-619; W. VANOBBERGHEN, “Het utopisch en dystopisch gemeengoed in de vertogen over ‘nieuwe’ media in het verleden en het heden”, l.c., 270-281.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2008/5 – 301
301
DOSSIER: MEDIA EN KINDEREN
302
positieve gevoelens ten grondslag die verankerd zijn in het technologisch vooruitgangsgeloof dat de moderniteit kenmerkt. Dit optimistisch discours wordt veeleer vormgegeven door rationele argumenten en spiegelt een betere samenleving voor. Utopische of boom-voorspellingen zijn in dat soort van berichtgeving nooit ver weg. Aan de andere kant vindt dit vooruitgangsdenken steevast een pendant in een discours dat zich laat kenmerken door een persistente bezorgdheid over de blootstelling aan schadelijke media-inhouden en een verkeerd gebruik van nieuwe mediatechnologieën. Dit pessimistisch discours is vervlochten met negatieve gevoelens en wordt sterk tot uitdrukking gebracht door emotionele argumenten. Vooral de bezorgdheid over hoe media het “echte leven” vervangen als het over het verwerven van ethische principes gaat, alsook de ongerustheid over het ondermijnen van de moraliteit van jonge mensen door hen aan te zetten tot verslaving, misdadigheid en seksuele losbandigheid, maken heel vaak het kader en perspectief uit van waaruit jongeren en media worden bediscussieerd in de nieuwsberichtgeving. Deze dystopische of doom-vertogen zijn vaak gebaseerd op onheilspellende berichten en paniekverhalen over allerhande vormen van teloorgang (zoals op moreel vlak), achteruitgang (op het gebied van schoolprestaties bijvoorbeeld) en verlies (van bv. de onschuld van het kind)4. 4. De meeste studies tonen aan dat het tweede kader, het zogenaamde moral panic-denken de berichtgeving over jongeren en mediatechnologieën altijd overschaduwd heeft. In de 19de eeuw bijvoorbeeld creëerden educatieve bladen en kranten paniek omtrent de kwalijke gevolgen van opkomende triviaalliteratuur. Pulpromans, serieromannetjes, almanakken en ballades werden als schadelijk beschouwd voor de ontwikkeling en het normbesef van jonge mensen. In de 20ste eeuw werden achtereenvolgens film, radio en tv aansprakelijk gesteld voor de intellectuele, morele en culturele achteruitgang van de jeugd. Wat de elektronische media bijvoorbeeld sterk uitgelokt hebben is de vrees dat jongeren elke voeling met de maatschappelijke realiteit zouden verliezen en de wereld zoals die in de audiovisuele media werd voorgesteld, voor waar zouden aannemen5. In eigen land ging de introductie van televisie gepaard met een grote bezorgdheid over de verslaving aan een medium dat in De Standaard als “een cocktail van zoute en zure drankjes” werd omschreven6. In de 21ste eeuw zijn de digitale en mobiele informatie- en communicatietechnologieën in het middelpunt komen te staan van allerhande morele paniekver4. 5. 6. 7.
togen: van schadelijk imitatiegedrag (zoals de schietpartijen op scholen of zelfmoordrages), immorele en amorele gedragspraktijken (zoals cyberpesten of het met de voeten treden van taalregels) tot risicovolle ervaringen met inhouden en contacten die men online opdoet (zoals pedofilie, pornografie of extreem gewelddadig beeldmateriaal dat men op het internet kan vinden)7. Wat al die voorbeelden aantonen, is dat de omgang van jongeren met media een blijvende bron is van bezorgdheid, ongerustheid, angst en – in bepaalde gevallen zelfs – van paniek.
II. MEDIA , MODERNITEIT “JONG -ZIJN ”
5. Toch kan tegelijk niet genoeg onderstreept worden dat beide kaders, het pessimistische én het optimistische, altijd en van meet af aan aanwezig zijn geweest in de moderne nieuwsmedia. Meer nog, om te begrijpen hoe over jongeren en media bericht wordt, is het net cruciaal aandacht te hebben voor de wisselwerking tussen beide vertoogkaders. Het is immers in de tegenstelling tussen het verval- en het vooruitgangsvertoog dat duidelijk wordt hoe media en mediamakers rond sociale categorieën als “jeugd” en “media” verhalen weven die de bestaande sociale orde legitimeren, normaliseren en dus bestendigen. Het is bovendien interessant dat de dubbelzijdige benadering in de berichtgeving over jongeren en media, slechts schijnbaar contradictoir is. We bestempelen ze als “schijnbaar”, omdat beide kaders au fond dezelfde rol spelen in de constructie en reproductie van sociale orde in moderne samenlevingen. Hoe moeten we die schijnbaar contradictoire benadering in de berichtgeving dan begrijpen? 6. Ten eerste wordt beargumenteerd dat de dubbelzijdige benadering die we in de berichtgeving m.b.t. jongeren en media terugvinden, kenmerkend is voor de wijze waarop de moderne mens en bij uitbreiding de moderne maatschappij met zichzelf omspringt. De Britse socioloog Anthony Giddens omschrijft de moderniteit als een sociaal proces dat zich laat kenmerken door verandering, innovatie en dynamisme. Zowat elke verandering, innovatie en dynamisme die de moderniteit met zich meebrengt, heeft een doubleedged character. Aan de ene kant heeft de moderniteit op economisch, sociaal en cultureel vlak heel veel mogelijkheden en kansen gecreëerd voor grote groepen in de samenleving. Aan de andere kant hebben net die brede processen van ontvoogding, vooruitgang en democratisering vaak ook negatieve gevolgen voor
Ibid. K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 598-605; E.A. WARTELLA en N. JENNINGS, “Children and Computers: New Technologies – Old Concerns”, l.c., 31-43. W. VANOBBERGHEN, “Het utopisch en dystopisch gemeengoed in de vertogen over ‘nieuwe’ media in het verleden en het heden”, l.c., 275. R. BURNS en C. CRAWFORD, “School shootings, the media, and public fear: Ingredients for a moral panic”, Crime, Law & Social Change 1999, vol. 32, 147-168; C. THURLOW, “From Statistical Panic to Moral Panic: The Metadiscursive Construction and Popular exaggeration of New Media Language in the Print Media”, Journal of Computer-Mediated Communication 2006, vol. 11, 667-701.
302 – TJK 2008/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
EN DE CONSTRUCTIE VAN
LARCIER
DISCOURS OVER JONGEREN IN DE NIEUWSMEDIA. OVER “COOL KIDS” EN “YOU TUBE KILLERS” mens en maatschappij8. Eén instructief voorbeeld in dit verband levert het werk van de Franse socioloog Alain Ehrenberg die als gevolg van de ontvoogding, zelfbeschikking en zelfvervolmaking, de moderne mens ziet ten onder gaan aan “de ziekte van de autonomie”, la fatigue d’être soi, de depressie9. De vaststelling dat elke dynamiek die de moderniteit met zich meebrengt zowel een opportunity side als een dark side heeft en dus op sociaal, cultureel, economisch en vandaag zeker ook op ecologisch gebied contradictoire gevolgen kan hebben, is alvast één paradox waarmee de moderne samenleving – haar instellingen én burgers – moet leren omgaan10. 7. Daarmee samenhangend brengt de Deense communicatiewetenschapster Kirsten Drotner een andere paradox van de moderniteit onder de aandacht. Net omdat verandering en vooruitgang inherent zijn aan de moderniteit, heeft de moderne mens – als individu en als lid van instellingen en collectiviteiten – moeten leren leven met de mogelijkheid dat het evenwicht, de orde en continuïteit waar we naar streven in onze samenleving, bijzonder broos is. Volgens Drotner dienen we vooral de weerkerende media panics op die manier te begrijpen. In dergelijke paniekvertogen die de media zelf creëren rond – veelal andere – media, worden de mogelijks ontwrichtende en verstorende krachten van mediatechnologische veranderingen geproblematiseerd om de bestaande sociale verhoudingen te legitimeren11. Een terugkerend voorbeeld in dit verband is de vrees dat nieuwe media de traditionele rollenpatronen tussen volwassen opvoeders (ouders en leerkrachten) en jongeren dreigen te verstoren. Zo werd bij de opkomst van televisie de angst geuit dat dit medium de opvoedende rol van ouders en in het bijzonder de autoriteit van de vader zou ondermijnen12. Dezelfde bezorgdheid zien we vandaag terugkeren bij internet dat als het medium van de jongeren wordt omschreven en waar de oudere generaties wat meewarrig, onwetend en hulpeloos op lijken toe te kijken13. Of het nu over televisie of internet gaat, beide discoursen drukken dezelfde angstvallige moderne bezorgdheid uit over het in stand houden van sociale evenwichtsverhoudingen – van machtsverhoudingen zeg maar – tussen volwassenen en jongeren. Deze vaststelling brengt ons bij
8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
de tweede schijnbare contradictie die de contouren uitmaakt waarbinnen over jongeren en media wordt bericht. 8. Auteurs zijn het er over eens dat de wijze waarop men over het kind en de jeugd is gaan denken in de moderniteit eveneens gestoeld is op een tegenstrijdigheid, zij het dan opnieuw een schijnbare. Met de graduele uitbreiding van de sociale, economische en culturele rechten van de arbeidersklasse, kregen ook het kind en later de tiener een andere betekenis. Door ze niet langer in te schakelen als arbeidskrachten, gingen de levensomstandigheden van heel wat jonge mensen erop vooruit, maar tegelijk verloor de jeugd ook haar positie en status van economische en sociale onafhankelijkheid die zij ontleende aan haar bijdrage in het arbeidsproces en gezinsinkomen. De vrijheid die kinderen en jongeren op het gebied van educatie en entertainment wonnen, ging dus ook gepaard met een groter wordende sociale en economische afhankelijkheid14. Bovendien luidde die nieuwe vrijheid niet het einde in van de volwassen controle en disciplinering, integendeel. Het maatschappelijk toezicht op jongeren vond dan niet langer plaats in de fabrieken of op de erven, maar zette zich voort op de schoolbanken en in de vrije tijd15. Net die ontwikkeling die het kind-zijn doormaakte bij het begin van de 20ste eeuw, leidde tot een ietwat dubbelzinnige houding t.a.v. kinderen, die zich vandaag zeer uitdrukkelijk manifesteert. Aan de ene kant worden kinderen en jongeren door ouders, scholen en andere opvoedende instanties in onze samenleving aangezien als volwassenen-in-wording, kwetsbaar, onschuldig en afhankelijk, die vorming, sturing en begeleiding nodig hebben. Aan de andere kant worden zij ook als vrijetijdsconsumenten en speelvogels beschouwd, sterke, vrije en soevereine consumenten, die hun handelen zelf richting geven. Het is duidelijk dat vooral de commerciële spelers in onze samenleving (de cultuur-, media- en voedingsindustrieën om er maar enkele te noemen), doch lang niet alleen deze, kinderen en jongeren als dusdanig benaderen. Wat we dus zien, is de tegenstelling tussen, enerzijds, een denkkader dat jonge mensen wil beschermen en behoeden voor anderen of voor zichzelf, en, anderzijds, een denk-
A. GIDDENS, The Consequences of Modernity, Stanford, Stanford University Press, 1990. A. EHRENBERG, La fatigue d’être soi. Dépression et société, Paris, Odile Jacob, 1998. A. GIDDENS, The Consequences of Modernity, o.c. K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 612. W. VANOBBERGHEN, “Het utopisch en dystopisch gemeengoed in de vertogen over ‘nieuwe’ media in het verleden en het heden”, l.c., 275; S. KLINE, Out of the Garden: Toys and Children Culture in the Age of TV Marketing, Londen, Verso, 1993. J. DE HAAN, C. VAN ‘T HOF en R. VAN EST, “De digitale generatie”, in J. DE HAAN en C. VAN ‘T HOF (eds.), Jaarboek ICT en samenleving. De digitale generatie, Amsterdam, Boom, 2006, 11-23. B. VANOBBERGEN, K. SEGERS en E. HUIJGH, “Het kind als cultuurconsument en -participant: over autonomie en schijnsoevereiniteit”, in N. CARPENTIER, C. PAUWELS en O. VAN OOST (eds.), Het o(be)grijpbare publiek: Een communicatiewetenschappelijke verkenning van het publiek, Brussel, VUBPress, 2004, 425-458. K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 601; S. KLINE, Out of the Garden: Toys and Children Culture in the Age of TV Marketing, o.c.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2008/5 – 303
303
DOSSIER: MEDIA EN KINDEREN
304
kader dat jonge mensen als bijzonder krachtdadig en ondernemend categoriseert16. 9. Een contradictoire benadering, zo lijkt het, maar alweer slechts schijnbaar, want beide denkkaders zijn er op gericht de praktijken van kinderen en jongeren als dusdanig te normaliseren of te problematiseren, dat het bestaande sociale equilibrium niet aan het wankelen wordt gebracht. Ten eerste, omdat in beide denkkaders kinderen en jongeren vaak in emotionele termen (“ons kostbaarste goed”, maar ook “licht ontvlambaar, impulsief ”) en als emotionele wezens (“kwetsbaar, onschuldig, manipuleerbaar”) worden omschreven. De dichotomie en sterker nog de hiërarchie tussen rationaliteit en emotionaliteit, waar het moderniteitsdenken in belangrijke mate op geënt is, worden op die manier eens te meer bestendigd. Ten tweede, ligt aan beide denkkaders de impliciete opvatting ten grondslag dat vroeg of laat jongeren zullen en moeten meelopen in de systemen en structuren die de moderne samenleving schragen. Dat wil zeggen dat elke vorm van deviant, tomeloos, grensoverschrijdend en losbandig gedrag – precies die vormen van gedrag die men vaak aan de ongrijpbare en fluïde tienertoestand toeschrijft – door alle machtsinstellingen in de samenleving, en dus ook door de media, wordt gekwalificeerd als een bedreiging voor de stabiliteit en de status quo. Door precies op probleemgedrag van jongeren in te zoomen, reciteren de media voortdurend dat het sociale evenwicht in de moderne samenleving broos is en dat elke factor die het systeem uit balans brengt, op zijn minst moet opgespoord en gesignaleerd worden. Tegelijk wordt de krachtdadigheid van jonge mensen die door mediatechnologieën almaar lijkt toe te nemen, heel sterk in economische termen opgevat en vaak zelfs verengd tot consumer power of entrepeneurship in de kenniseconomie. Als de jongere dan al als een succesvolle kid of “ket” in de mediaberichtgeving aan bod komt, dan is het heel vaak in de hoedanigheid van een jongere die vanuit economisch en commercieel opzicht attractief en zelfbewust is. Jongeren winnen bij de media, als consument en als toekomstige werknemer/ondernemer, maar wat er ten lange leste het meest bij moet baten is het economische systeem dat zulke soevereine consumenten en ondernemers broodnodig heeft.
III. JONGEREN
EN INTERNET IN HET NIEUWS
10. Precies in de berichtgeving over jongeren en internet zien we vandaag opnieuw de spanningen tussen al die vertogen samenkomen in een complex geheel van discoursen. Niettegenstaande het internet vaak als een mediumtechnologie wordt voorgesteld die fundamentele verschuivingen, transities en veranderingen heeft ingeluid, zien we au fond de oude vertogen over media 16.
en jongeren terugkeren. En net als vroeger lijken die vertogen vooral middelen om greep te krijgen op de onstuimige en ongrijpbare jongeren die – dit keer – met het internet grenzen aftasten, nieuwe horizonten verkennen en andere werelden betreden. Uiteraard is het internet door zijn imploderende impact (grenzen tussen publieke en private sfeer lijken weggevallen, tijd- en ruimte-ervaringen hebben een andere invulling gekregen), zijn interactiviteit, zijn reikwijdte en schaalvergoting en zijn mogelijkheid tot het publiceren en consulteren van allerhande content, een ander medium dan bijvoorbeeld televisie. Maar onder dat laagje van nieuwigheid blijken de huidige nieuwsdiscoursen over jongeren en het internet de oude vertogen in grote mate te echoën. Enkele voorbeelden uit de nieuwsactualiteit verduidelijken dit. 11. Zo botsen we, in de eerste plaats, opnieuw op de utopische vertogen waarin het internet omschreven wordt als een plaats waar jongeren fascinerende en nuttige ervaringen kunnen opdoen die hen in sociaal, economisch en cultureel opzicht sterker maken. In de nieuwsmedia duiken sinds een poos berichten op die het educatieve potentieel van het internet en met name van de internet-based games bewieroken. De bezorgdheid die vroeger over online gamen bestond (“verslavend”, “afstompend”), lijkt nu plaats te ruimen voor een discours dat de opvoedkundige kwaliteiten van gamen beklemtoont. Jonge gamers zijn niet langer die wereldvreemde, geïsoleerde en asociale “gevallen”, maar competente kids die spelenderwijs kennis en vaardigheden (zullen) opdoen voor hun later leven. Dat zo’n kijk enige nuance brengt in het debat over games, is duidelijk. Tegelijk echter zien we dat door de games en de spelers ervan vanuit dat kader te beschrijven, aan accaparatie wordt gedaan. Hun mogelijks destabiliserend effect op de samenleving wordt ongedaan gemaakt door ze als nuttig en leerzaam te presenteren. Games en jonge gamers gaan stilaan deel uitmaken van het systeem... 12. Het lijdt geen twijfel dat de dystopische verhalen ook in de nieuwsberichtgeving over internet en jongeren blijven overheersen. Het overgrote deel van de berichtgeving over jongeren en internet is negatief van toon. Met de regelmaat van de klok verschijnen berichten die focussen op de onlinerisico’s die jongeren kunnen lopen. Dat gaat van blootstelling aan schadelijke content, contacten met volwassenen die kwade bedoelingen hebben, tot internetafhankelijkheid en taalverval. Maar waar jongeren heel vaak als slachtoffers van media zijn geportretteerd, worden zij in verband met het internet ook vaak in de rol van dader belicht. De Finse jongeman die in november 2007 acht leerlingen doodschoot en zijn schietpartij op YouTube aankondigde, is vooral als YouTube killer in de media benaderd,
B. VANOBBERGEN, K. SEGERS en E. HUIJGH, “Het kind als cultuurconsument en -participant: over autonomie en schijnsoevereiniteit”, l.c., 425-458.
304 – TJK 2008/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
DISCOURS OVER JONGEREN IN DE NIEUWSMEDIA. OVER “COOL KIDS” EN “YOU TUBE KILLERS”
minder als een jongeman die met ernstige sociale en psychische problemen worstelde. 13. Dit voorbeeld leert ons ook dat jonge mensen vandaag niet langer louter als volwassenen-in-wording aangezien worden, maar in toenemende mate ook als handelingsbekwame subjecten die verantwoordelijkheid dragen voor hun stappen en vooral voor hun misstappen17. Slachtoffer van de media waren jongeren altijd al, maar in toenemende mate worden ze nu opnieuw geportretteerd als dader, en vergroten de nieuwsmedia allerhande deviante gedragingen (gaande van op het internet aangekondigde moorden of zelfdodingen tot happy slapping) sterk uit. Tegenover die gedragsgestoorde jongeren plaatsen de nieuwsmedia een tegenhanger die ook handelingsbekwaam is, maar niet met destabiliserende gevolgen. Eerder haalden we al het voorbeeld van de competente gamer aan die om zijn kunde en kennis geprezen wordt. Een ander voorbeeld in dit verband verschaft de berichtgeving over computer-mediated-communication (kortweg CMC; de communicatie waarbij gebruik wordt gemaakt van computer of andere digitale media) die de jongeren in menig opzicht taalvaardiger zou maken. In de nieuwsberichten die de handelingsbekwaamheid en competentie van jonge internetgebruikers belichten, zetten economische argumenten en stemmen van commerciële spelers vaak de toon18. 14. Ten slotte wordt in de berichtgeving over het internet de kwetsbare jongere vooral herleid tot een prooi van volwassenen met perverse seksuele verlangens. De berichtgeving over internet, seksualiteit en jongeren leert ons hoe veel ouders van vandaag de veiligheidsbuffer die zij gebouwd hebben rond hun kinderen, zien afbrokkelen door het internet. Het internet is de ergste vijand van de culture of fear, die een huisarrestcultuur en een paranoid parenting met zich meebrengt19. Liefst van al houden we onze jongeren veilig binnen, in de “bewaakte” thuiszone, maar wat als de vijand en boze buitenwereld via internet binnenkomen? 15. Net omdat aan de mythe van de digital natives, cyberkids of Netgeneration de idee ontsproten is dat jongeren ver vooruit zijn op volwassenen en dat ouders en leerkrachten niets anders kunnen dan van aan de zijlijn lijdzaam toekijken hoe de jongeren zich alle internettoepassingen snel en behendig eigen maken, ziet de moderne samenleving zich eens te meer geconfronteerd met een verstoord evenwicht tussen jongeren en hun opvoeders. De nieuwsmedia spelen hierbij de rol die 17. 18. 19. 20. 21.
van hen verwacht wordt. De ontwrichtingen aanwijzen, uitvergroten, stigmatiseren en indien mogelijk accapareren. “Dat zootje ongeregeld” reguleren.
IV. CONCLUSIE: WIENS BEZORGDHEID DE MEDIA EIGENLIJK?
16. Wat we leren uit analyses van oude en recente mediaberichtgeving over jongeren en mediatechnologieën, is dat de dubbelzijdigheid waarmee – volwassen – nieuwsmakers deze thematiek benaderen, indicatief is voor het algehele streven in onze samenleving om jonge mensen, of het nu kinderen, tieners of jong volwassenen zijn, te incorporeren in de bestaande sociale orde. Niet alleen de paniekvertogen, maar ook de vertogen waarin jongeren en het internet in positieve termen worden beschreven, zijn eigenlijk machtsvertogen, die, zoals Drotner stelt, “culturele normen en sociale kwalificaties definiëren”20. Als het over de berichtgeving over jongeren gaat, blijft net die macht om te definiëren vooral een zaak van volwassenen. Dat wordt op verschillende manieren duidelijk. Niet alleen in wie mag spreken, wie een stem krijgt en wie gehoord wordt, maar ook in wat gezegd mag worden. Niettegenstaande jongeren zelf door de nieuwe mediaontwikkelingen veel meer toegang hebben tot fora waar ze aan zelfexpressie kunnen doen en veel meer middelen ter beschikking hebben om eigen ideeën en ervaringen te kunnen publiceren (zoals blogs, social networking sites, discussiefora, YouTube, enz.), blijft in de gevestigde nieuwsmedia de volwassen stem over jongeren het luidst weerklinken. Kortom, de publieke sfeer zoals die door de gevestigde nieuwsmedia wordt vormgegeven, is een publieke sfeer waar jongeren en kinderen nog steeds weinig communicatieve rechten hebben. En als ze al ingeschakeld worden in nieuwsproductieprocessen, een trend die zich de afgelopen jaren heeft ingezet, dan nog zijn het doorgaans – volwassen – mediaprofessionals die hun het recht om te spreken toekennen. Die structurele ongelijkheid die in mediaproductieprocessen ingebakken zit, lijkt in het geval van het publieke debat over jongeren en internet aanleiding te geven tot een discrepantie tussen aan de ene kant de volwassen bezorgdheid over jongeren en het internet, en aan de andere kant de bezorgdheid van jongeren zelf over het internet. Anderen hebben dit de discrepantie tussen “statistische paniek” en “morele paniek” genoemd21. Welke baat hebben jongeren zelf bij de alarmerende en stigmatiserende berichtgeving over school shootings als
R. BURNS en C. CRAWFORD, “School shootings, the media, and public fear: Ingredients for a moral panic”, l.c., 147-168. C. THURLOW, “From Statistical Panic to Moral Panic: The Metadiscursive Construction and Popular exaggeration of New Media Language in the Print Media”, l.c., 674. F. FUREDI, Paranoid parenting: why ignoring the experts may be best for your child, Chicago, Review Press, 2001. K. DROTNER, “Dangerous Media? Panic Discourses and Dilemmas of Modernity”, l.c., 604. C. THURLOW, “From Statistical Panic to Moral Panic: The Metadiscursive Construction and Popular exaggeration of New Media Language in the Print Media”, l.c., 667-701.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
REFLECTEREN
TJK 2008/5 – 305
305
DOSSIER: MEDIA EN KINDEREN
306
de statistieken zelf uitwijzen dat jongerengeweld niet toeneemt, maar integendeel afneemt of dat jongeren vooral door volwassenen worden vermoord, niet door leeftijdgenoten22? En wat helpt het jongeren vooruit om vooral de seksuele of extreem gewelddadige risico’s uit te vergroten, als zij zelf in hun dagelijkse leven in
22. 23.
hoofdzaak met commerciële risico’s of subtielere, vaak onzichtbare vormen van geweld te maken hebben23? Zullen in de media van de toekomst, die men in de overgang naar het nieuwe mediatijdperk ziet verrijzen, de stemmen van jongeren luider te horen zijn of dreigt de geschiedenis weer haar gelijk te halen?
R. BURNS en C. CRAWFORD, “School shootings, the media, and public fear: Ingredients for a moral panic”, l.c., 154. J. BAUWENS en C. PAUWELS (eds.) (in voorbereiding), Cyberteens, cyberrisks, cybertools. Tieners en ICT, risico’s en opportuniteiten, Brussel, Federaal Wetenschapsbeleid; OPTEM (in opdracht van European Commission DG Information Society & Media), Safer Internet for Children: Qualitative Study in 29 European Countries, 2007, Eurobarometer. (het rapport is te downloaden via http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/eurobarometer/index_en.htm).
306 – TJK 2008/5
LARCIER