Dimensie 3
AUGUSTUS • SEPTEMBER
2002 1999 -31
Afgiftekantoor Brussel X
Tweemaandelijks tijdschrift van DGIS
WERELDVOEDSELTOP DGIS
Directie-Generaal Internationale Samenwerking FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL & ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Dimensie 3 A
u
g
u
s
t
u
s
•
In dit nummer S
e
p
t
e
m
b
e
r
2
0
0
2
BALANS p. 1
Belgische overheidshulp in 2001
p. 2
© Novo Mundo
WERELDVOEDSELTOP Hongerbestrijding gaat veel te traag
TRIBUNE p. 6
De landbouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking
p. 7
© S. Frederix
LANDMIJNEN Ratten redden mensenlevens
RAPPORT 2002 p. 10
UNCTAD is (relatief) optimistisch voor de MOL
p. 12
p. 16
© X. Van der Stappen
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET ECOTOERISME Afrikanen en fauna: gemeenschappelijke belangen?
ZUIDKAAP Charleroi verwelkomt Senegal
Foto omslag : © Novo Mundo
p de ‘Wereldvoedseltop: vijf jaar later’ die normaliter eind en tweede, en voor de meeste regeringen nog belangrijker O E vorig jaar had moeten plaatsvinden in Rome, maar door de wereldtop (24 augustus – 4 september) in Johannesburg terreurdaden van 11 september uitgesteld werd tot in mei jl., (Zuid-Afrika) is deze over ‘Duurzame Ontwikkeling’. Dertig jaar noemde UNO-secretaris-generaal Kofi Annan de honger in de wereld “een van de ernstigste schendingen van de rechten van de mens”. Net zoals in 1996 nemen de landen zich plechtig voor om tegen 2015 het aantal hongerlijders te halveren tot 400 miljoen. In de oorlog tegen de honger zit de wereld “in een wedren tegen de tijd”, concludeerde de FAO-baas, Jacques Diouf op de slotdag van de top. Of de doelstelling haalbaar is, blijft de vraag, en lijkt volgens kenners weinig waarschijnlijk. En over de manier waarop die doelstelling bereikt moet worden, heerst grote verdeeldheid. Het is dus een wedren met hindernissen.
geleden had in Stockholm de eerste wereldconferentie over het milieu plaats, in 1992 was het de beurt aan Rio de Janeiro. In Johannesburg wordt onderzocht welke vooruitgang er geboekt werd tijdens de voorbij tien jaar in vijf domeinen en hun aanverwante sectoren: water, energie, gezondheid, landbouw, en biodiversiteit. Dit alles onder de slogan “ We inhabit the earth. And we must rehabilitate our one and only planet” (*). In ons volgend nummer brengen we verslag uit van deze conferentie. (*) “We bewonen de aarde. En we moeten de enige planeet die we hebben weer herstellen”
De redactie
BALANS
BELGISCHE OVERHEIDSHULP IN 2001 DGIS/ABOS- uitgaven van de voorbije vier jaar (in euro) Administratiekosten Bilateraal direct Bilateraal indirect Multilateraal Totaal DGIS/ABOS
1998 35.751.449 107.943.004 166.802.357 137.918.537
1999 33.232.351 121.024.848 162.365.569 153.659.530
2000 29.463.385 130.918.267 171.616.163 184.466.249
2001 25.308.431 140.162.215 201.416.269 128.971.417
509.783 863
524.677.824
600.895.599
567.272.252
Belgische ODA-uitgaven van de voorbije vier jaar (in miljoen euro en % BNP) ODA BNP ODA/BNP
1998 801,5 226.762
1999 713,2 235.397
2000 889,4 248.619
2001 965,7 262.482
0,35%
0,30%
0,36%
0,37%
Globale Belgische inspanning voor ontwikkelingssamenwerking In 2000 en in 2001 (in euro) DGIS/ABOS Min. Financiën bilateraal Min. Financiën multilateraal Nationale Delcrederedienst Min. Buitenlandse Zaken Andere ministeries Gemeenschappen, Regio’s, Provincies, Gemeenten Totaal
2000 600.895.599 3.945.227 162.183.595 34.234.096 40.618.095 7.410.034
2001 567.272.252 4.827.994 246.892.870 41.190.000 51.247.818 7.392.978
40.105.951
46.859.567 *
889.392.597
965.683.479
* Partiële raming op basis van de cijfers 2000 Noot: ODA staat voor ‘Official Development Aid’ en betekent overheidshulp, en ABOS of ‘Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking is de vroegere naam (tot 1999) van DGIS.
Dimensie 3 / 2002-3
1
WERELDVOEDSELTOP
HONGERBESTRIJDING GAAT VEEL TE TRAAG Voedsel is een mensenrecht
vooruitgang tijdens de voorbije vijf jaar. Maar er zijn ook stappen in de goede richting gezet, met name het ngo-voorstel voor een ‘gedragscode voor het recht op adequate voeding’. Die zal bepalen hoe vooral de overheid, maar ook andere actoren (bedrijven, ngo’s) het mensenrecht op voeding moeten respecteren, beschermen en realiseren. België staat zeer positief tegenover deze code, zoals staatssecretaris Eddy Boutmans onderstreepte in zijn toespraak op de top in Rome. Het voorstel is dankzij lobbywerk van o.a. België in de slotverklaring geraakt, zij het onder de afgezwakte benaming ‘een set van vrijwillige richtlijnen’ die binnen twee jaar op papier moeten staan.
Op de eerste Wereldtop in 1996 was reeds overeengekomen dat het aantal hongerlijders in de wereld in 2015 gehalveerd moet zijn. Of die doelstelling gehaald wordt is zeer de vraag. Er zijn 800 miljoen hongerlijders op onze planeet, waaronder 300 miljoen kinderen. Dagelijks sterven er maar liefst 24.000 mensen van de honger. In plaats van 22 miljoen zijn er de voorbije jaren amper 6 miljoen mensen jaarlijks uit de spiraal van de honger geraakt. Met die snelheid duurt het nog 60 jaar voor de honger in de wereld gehalveerd is! Procentueel werd echter vooruitgang geboekt: in 1970 was nog 37 procent van de mensheid ondervoed, nu ‘slechts’ 17 procent. Alleen steeg de wereldbevolking zo snel – vandaag zijn we met meer dan 6 miljard – dat de daling in absolute getallen veel bescheidener was.
Voedselzekerheid is de toestand waarin elke mens, op elk moment, toegang heeft tot voldoende voedsel om een gezond en actief leven te leiden
‘Gedane beloftes werden niet nageleefd. Erger nog, de daden hebben de woorden niet weerspiegeld. Jammer genoeg stonden de politieke wil en de financiële middelen niet in verhouding tot de blijken van menselijke solidariteit’, zo omschreef FAO-directeur-generaal Jacques Diouf het gebrek aan
Honger en armoede zijn nauw met elkaar verbonden. In combinatie met een gebrek aan gezondheidszorg, onderwijs en inkomen ontstaat een vicieuze cirkel waar men moeilijk uit geraakt. Om de voedselzekerheid veilig te stellen moet eerst de armoede worden bestreden. Voldoende eten ter beschikking te hebben, volstaat niet om ‘voedselzeker’ te kunnen leven. Een boer, die te weinig geld heeft en in slechte gezondheid verkeert, zal vaak moeten kiezen tussen zich laten verzorgen of eten. Erger nog, armoede maakt van voedselzekerheid een generatieprobleem. Geen onderwijs voor kinderen betekent minder kansen op een job. Net als hun ouders zullen ze niet genoeg te eten hebben. Armoede is ook een bedreiging voor het milieu. Arme gezinnen zullen alle natuurlijke rijkdommen (gronden, bossen, rivieren) in hun omgeving tot ‘de laatste druppel’ uitpersen om in hun levensonderhoud te voorzien. Kortom, ze verarmen hun leefmilieu en hypothekeren meteen alle kansen om
© FAO / G. Diana
Niet minder dan 186 landen hebben de slotverklaring goedgekeurd van de Wereldvoedseltop die afgelopen juni plaatsvond in het FAO-hoofdkwartier (1) in Rome. Deze stelt dat het aantal chronisch ondervoeden in de wereld tegen 2015 met de helft verminderd moet zijn, meer bepaald van 800 miljoen naar 400 miljoen. Regeringen, internationale organisaties, de civiele maatschappij en de particuliere sector worden opgeroepen om hun inspanningen te verdubbelen en hun krachten te bundelen in een internationale alliantie tegen de honger. ‘De bestrijding van de honger verloopt veel te traag om onze doelstelling te bereiken’ zei VN-secretaris-generaal, Kofi Annan in zijn openingstoespraak.
2
Openingsplechtigheid met Kofi Annan (links) en Jacques Diouf (midden).
Dimensie 3 / 2002-3
uit de hongerspiraal te ontsnappen. De meerderheid van de bevolking in de ontwikkelingslanden leeft van de landbouw, vooral in Afrika. Het lijkt paradoxaal, maar toch woont ook de meerderheid van de chronische, cyclische en tijdelijk ondervoede mensen op het platteland. Daar zijn verscheidene redenen voor. Ofwel zijn de voor landbouw geschikte percelen te klein, ofwel zijn de oogsten eigendom van de grootgrondbezitters. En als de bebouwbare oppervlakte toch groot genoeg is, zijn de opbrengsten ondermaats. De boeren zijn te arm om zaden, insecticiden en meststoffen te kopen, om zich betere werktuigen aan te schaffen, om aan irrigatie te doen. Wegens geldgebrek worden de velden dus niet optimaal benut. De verkoopprijzen van hun producten zijn te laag om er een fatsoenlijk inkomen aan over te houden. Een aantal landen houdt de prijzen laag om de voedselvoorziening voor de steden te verzekeren en zo sociale onlusten te voorkomen. Producten uitvoeren levert ook al niet veel op omdat het aanbod de vraag overstijgt, wat de prijzen doet dalen. Bovendien moeten eigen geteelde producten concurreren met ingevoerde producten of met voedselhulp. Tijdens de Wereldvoedseltop werden de landbouwsubsidies in duidelijke termen gehekeld. De rijke landen moeten ophouden hun landbouw te beschermen, zodat de arme landen de kans krijgen te concurreren op de wereldvoedselmarkt. Volgens de VN spenderen de rijke landen jaarlijks 300 miljard dollar aan landbouwsubsidies. Zo zullen de Amerikaanse boeren bijvoorbeeld in het komende decennium 175 miljard dollar extra steun krijgen van hun regering, wat neerkomt op een verhoging van 62 procent. De Europese Unie mag ook in eigen boezem kijken want daar is 42 miljard euro beschikbaar, waarvan 10-15 procent als exportsubsidie voor landbouwproducten. Het protectionisme van het Noorden neemt dus niet af, maar toe. Handelsbelemmeringen moeten worden afgebouwd, dat zou de ontwikkelingslanden jaarlijks 30 miljard dollar extra opleveren, zo heeft de Wereldbank berekend. De boeren in het Zuiden moeten de concurrentieslag kunnen aangaan met hun collega’s in het Noorden. Dat is niet meer dan eerlijk in onze geglobaliseerde wereld.
© Novo Mundo
WERELDVOEDSELTOP
De verkoop op de lokale markt van groenten uit de eigen tuin levert een niet te verwaarlozen bijdrage aan het gezinsinkomen. ge gang van zaken, zegt staatssecretaris Boutmans, die tevens pleit voor een nieuw aanpak van de voedselhulp. ‘Om de kleine boeren te beschermen moet de voedselhulp onderworpen worden aan een strenge discipline. Daarom moet het voedsel, indien mogelijk, op de lokale of regionale markt worden gekocht’. Zo heeft België enkele dagen voor het begin van de top met Ethiopië een akkoord gesloten over de financiering (816.000 euro) van voedselhulp. Nog steeds teistert chronische voedselonzekerheid grote delen van het land, waardoor 10 procent van de bevolking of meer dan zes miljoen mensen permanent met ondervoeding worden bedreigd. De Ethiopische regering werkt aan een ambitieus programma om de voedselproductie te verhogen, de distributie en de beschikbaarheid te verbeteren en de administratie, die bevoegd is voor voedselzekerheid te versterken. Het nieuwe voedselakkoord met België kadert in deze strategie. De Belgische financiering zal gebruikt worden om in Ethiopië, in streken waar overschot is, voedsel aan te kopen en dit vervolgens ter beschikking te stellen van streken met een tekort. De overheid staat in voor de aankoop en de distributie.
Nieuw aanpak van voedselhulp Het zijn vooral de kleine lokale boeren die het meest getroffen worden door de huidi-
Dimensie 3 / 2002-3
Deze aanpak van voedselhulp is nieuw en wijkt af van het traditionele concept van import van buitenaf. Niet alleen wordt de
lokale voedselproductie verbeterd, er wordt ook gewerkt aan een beleid van prijsstabilisatie. Tegelijkertijd worden ook de capaciteiten van de verantwoordelijke overheidsdiensten versterkt. Op de Wereldvoedseltop vroeg de FAO 24 miljard dollar extra om de productiviteit van boeren in de Derde Wereld te verbeteren en meer voedselhulp te kunnen geven aan 200 miljoen mensen die er het slechtst voorstaan. Er werd ook herhaaldelijk op gewezen dat de ontwikkelingshulp aan de landbouw in de jaren 1990 met bijna de helft gedaald is. Een neerwaartse trend die kenmerkend is voor alle sectoren van de ontwikkelingshulp tijdens de voorbije twintig jaar. Dit zou verklaren waarom men er totnogtoe niet in geslaagd is om honger en armoede te verminderen. De slotverklaring van de top doet nogmaals een oproep tot de rijke landen om 0,7 procent van het BNP aan ontwikkelingshulp te besteden. In zijn toespraak tot de vergadering kondigde staatssecretaris Boutmans aan dat België zich voorgenomen heeft om deze doelstelling in 2010 te bereiken. Van de regeringen van de ontwikkelingslanden worden eveneens ernstige inspanningen verwacht om hun voedselproblemen op te lossen. FAO-baas Jacques Diouf zei hierover het volgende in een recent interview met de Financial Times: ‘De ontwikkelingslanden zouden een voortrekkersrol moeten spelen. Als zij de ontwikkelde landen de middelen vragen om een wereldprobleem op te lossen, dan moeten ze ook zelf in eigen land hun schaarse middelen mobiliseren ten dienste van de meerderheid van hun bevolking – de armen – en het voorbeeld geven aan de rest van de wereld
3
WERELDVOEDSELTOP om hen daarin te volgen.’
Wereldalliantie tegen honger Nieuw op de agenda van de Wereldvoedseltop was de kwestie hoe de politieke wil te mobiliseren om het voedselprobleem aan te pakken. Het antwoord dat uit de bus kwam is het idee van een ’internationale alliantie tegen honger’, bestaande uit de privé-sector, ngo’s, de VN-familie, regeringen, ontwikkelingsbanken, academici, en particulieren. Een interessant gezelschap, maar kunnen die onderling zo verschillende partijen in de praktijk wel met elkaar samenwerken?
langrijke producten vervaardigen zoals zaden van hoge kwaliteit moeten dat eveneens doen. Mijn opdracht bestaat erin al die actoren te bundelen tot een productief partnership. Er is absoluut geen excuus voor het gebrek aan vooruitgang in de strijd tegen honger en armoede’. België heeft geen bezwaar tegen een alliantie tegen honger, ‘maar ze mag geen nieuwe structuur worden’, vindt staatssecretaris Boutmans.
GGO’s onder vuur De vraag of genetisch gewijzigde organismes (GGO’s) de honger kunnen terugdringen, schiep verdeeldheid tussen de conferentiegangers, vooral tussen de VS en de deelnemers aan het ngo-forum, dat parallel met de officiële top plaats had. De ngo’s eisen een verbod op die gewassen omdat de wereld genoeg voedsel produceert en ze geen antwoord bieden op het probleem van de honger. Bovendien vullen zij de zakken van de multinationals die patenten hebben op het verbeterd zaaigoed dat te duur is voor arme boeren. Zo werd er onder meer het voorbeeld aangehaald van Zimbabwe en Zambia, die vroeger voedsel konden uitvoeren maar er nu moeten invoeren omdat de regering de boeren onder druk gezet heeft om GGO-producten te telen. Die producten, zoals rozen en aardappelen, dienen voor de export en hebben de traditionele gewassen, zoals zoete aard-
© FAO
appelen, bananen en bonen die het dagelijks voedsel zijn, verdrongen. In de slotsessie van het ngo-forum werd afgesproken om actie te voeren voor een moratorium op de ontwikkeling en het gebruik van gentechnologie en duurzame landbouwmethoden te promoten als alternatief. Sommige wetenschappers denken echter dat genetische manipulatie van gewassen de honger kan helpen terugdringen via nieuwe variëteiten, die een grotere opbrengst hebben en beter bestand zijn tegen droogte en de opwarming van de aarde. Inzake genetisch gemanipuleerde gewassen en biotechnologie is staatssecretaris Boutmans van oordeel dat er grote nood is aan onderzoek, maar dan wel onderzoek dat onafhankelijk is van commerciële belangen. ‘Dat onderzoek moet niet alleen technische informatie verschaffen over het nut op korte termijn, maar eveneens over de ethische en sociaal-economische criteria, zoals het recht van de boeren om met kennis van zaken hun eigen keuze te maken’. De staatssecretaris verwees hierbij naar het Protocol van Carthagena dat stoelt op het voorzorgs- en beschermingsprincipe, en op duurzaam gebruik van de biodiversiteit.
© DGIS/J.-M. Corhay
‘Ja. En wat nog belangrijker is, ze zullen wel moeten! Het hongerprobleem kan eenvoudigweg niet worden opgelost door één categorie actoren’, antwoordt Professor Jeffrey D. Sachs, speciaal adviseur van Kofi Annan inzake de Millenniumdoelstellingen (2). ‘De rol van de betrokken regeringen staat buiten kijf maar volstaat niet. De lokale ngo’s spelen in de sectoren gezondheid en landbouw een sleutelrol op het vlak van dienstverlening. Op internationaal vlak moet er financiering van donorlanden komen, bijstand van de FAO en andere organisaties, wetenschappelijke inbreng van de CGIAR (instelling voor internationaal landbouwonderzoek- red.), en andere wetenschappelijke organisaties. De privésector moet zorgen voor goedkope of gratis technologie voor de ontwikkelingslanden. Hetzelfde geldt voor de farmaceutische industrie. Zij moet de arme landen geneesmiddelen tegen schappelijke prijzen leveren. Landbouwbedrijven die levensbe-
Ongeveer 1,5 miljoen boeren kweken hun eigen zaaigoed. De selectie van de zaden is vaak vrouwenwerk.
4
Mits een goed bodembeheer en de juiste technieken kan er in droge streken, zoals hier in de Sahel, met succes landbouw bedreven worden.
Dimensie 3 / 2002-3
WERELDVOEDSELTOP Op de slotdag van de wereldtop ondertekenden 45 landen het Internationaal Verdrag over Plantgenetische Hulpbronnen voor Voedsel en Landbouw, wat het aantal ondertekenaars op 56 brengt. België is er een van. Het verdrag werd op een conferentie van de FAO in november 2001 goedgekeurd en is bedoeld om ’s wereld plantgenetisch materiaal te beschermen, duurzaam te gebruiken en de opbrengsten ervan, inclusief de commerciële, eerlijk te verdelen. Plantgenetisch materiaal dat onontbeerlijk is voor de voedselvoorziening en –zekerheid is met een alarmerende snelheid aan het verdwijnen. In de loop van de geschiedenis werden ongeveer 10.000 soorten gebruikt voor voedsel, vandaag zijn er dat nog 120 die voor 90 procent van onze voeding zorgen. Rijst, maïs, tarwe en aardappelen zijn de voornaamste ‘energie-
leveranciers’. Het nieuwe verdrag, dat bindend is, geeft de landbouwers rechten en schept een multilateraal systeem om de genetische hulpbronnen uit te wisselen van 64 gewassen en foerage, die belangrijk zijn voor de voedselzekerheid in de wereld.
den voor de G8 bijeenkomsten maar niet voor deze die als doel hebben de armoede en ongelijkheid in de wereld te verlichten’. De G8 is de jaarlijkse vergadering van de acht rijkste industrielanden, die eind juni plaatsvond in Kananaskis (Canada). Myriam De Winter
Tot slot: van de 74 staats- en regeringsleiders die de Wereldvoedseltop bijwoonden, kwamen er slechts twee uit het Westen, met name de Italiaanse premier Silvio Berlusconi en zijn Spaanse collega JoseMaria Aznar. De eerste omdat Italië het gastland was van de conferentie, en de tweede omdat Spanje op dat ogenblik voorzitter was van de Europese Unie. Het wegblijven van staatshoofden uit de rijke landen lokte bij de burgemeester van Rome, Walter Veltroni de scherpe opmerking uit dat ‘Westerse leiders wel tijd vin-
Water: grote vraag, beperkt aanbod De rol van water in de voedselzekerheid is onschatbaar, zo werd op de Wereldvoedseltop nogmaals onderstreept tijdens een speciale vergadering. Ongeveer de helft van het beschikbare zoetwater dient voor menselijke consumptie. Landbouw is daarvan de grootste verbruiker: 70 procent wereldwijd en 85-95 procent in de ontwikkelingslanden. Voldoende voedsel produceren om de geografische groei te kunnen bijhouden, is een uitdaging, vooral in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en delen van Azië waar water schaars is.
‘Meer rendement per waterdruppel’ is een oplossing, maar in sommige gevallen kiezen de boeren voor ‘meer dollars per waterdruppel’ door handelsgewassen te telen die geld in de lade brengen. De regeringen van hun kant opteren voor ‘meer jobs per waterdruppel’. De waarde van water moet dus worden erkend, niet enkel omwille van het voedsel dat het helpt produceren, maar ook omwille van het inkomen en de werkgelegenheid dat het schept.
(1) De FAO of de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties richt haar activiteiten op de exploitatie van gronden en water, de productiviteit in landbouw en veeteelt, de overdracht van technologie, landbouwonderzoek en uiteraard voedselzekerheid. (2) De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties keurde in september 2000 acht internationale ontwikkelingsdoelstellingen goed die in 2015 gerealiseerd moeten zijn. Eén van die doelstellingen is de halvering van het aantal mensen dat honger lijdt Die doelstellingen werden opgenomen in de ‘Millenniumverklaring’ (zie Dimensie 3, nr.2-2002).
moeten ook de landbouwers zelf inspraak hebben in beslissingen aangaande hun toegang tot water. Er dreigen ook een paar addertjes onder het gras. Zo kan meer irrigatie schadelijke gevolgen hebben voor het leefmilieu en de gezondheid. Intensieve landbouw kan het broze ecosysteem van de aarde uitputten. Van de wereldwijd 260 miljoen ha geïrrigeerde grond, zijn er 80 miljoen door verzilting aangetast waardoor de vruchtbaarheid van de bodem sterk vermindert. Volgens de FAO is de helft van de geïrrigeerde gronden aan drainering toe, maar dat gebeurt niet. Bovendien werken verkeerde irrigatie- en afwateringstechnieken de verspreiding in de hand van ziekten als schistosomiasis en malaria, die via water worden overgedragen. Vaak overstijgt een beter waterbeheer de voedselproductie. Een studie van de gevolgen van irrigatieprojecten in Burkina Faso, Mali en Tanzania heeft aangetoond dat de bouw van kleine dammen en putten een positieve impact heeft op de gezondheid, de voeding en het welzijn van de dorpelingen.
Er zijn eveneens nieuwe methoden nodig voor het beheer van water dat bestemd is voor de landbouw. In het verleden werden enorme bedragen geïnvesteerd in de ontwikkeling van irrigatiesystemen, maar weinig aandacht geschonken aan de exploitatie- en onderhoudskosten. Opdat het systeem leefbaar zou zijn, moet daar wel degelijk rekening mee gehouden worden. Zulks valt volgens de FAO onder de verantwoordelijkheid van de verenigingen van waterverbuikers.
Dimensie 3 / 2002-3
© FAO
De kleine boeren zouden veel voordeel kunnen halen uit de nieuwe technologieën voor wateropvang, irrigatie en afvoer, maar ze hebben er het geld niet voor. Om te slagen zou de basisinvestering klein moeten zijn, zodat ze al na één seizoen kan terugbetaald worden. En de onderhoudstechnieken zouden ook eenvoudig moeten zijn. Het is aan de overheid om een duurzaam waterbeleid te voeren, maar om dat te doen slagen
5
TRIBUNE
DE LANDBOUW IN DE BELGISCHE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Landbouw en platteland zijn de sleutelsectoren van de ontwikkeling van de meeste landen in het Zuiden. De meerderheid van de bevolking in die landen is afhankelijk van de landbouw, zowel voor voedsel als voor werkgelegenheid en inkomen. Toch is de hulp aan deze sector sinds de jaren 1970 met 20 procent geslonken. De totale hulp van de OESO bijvoorbeeld is gedaald van 9 miljard euro in het begin van de jaren 1980 tot ongeveer 5 miljard in 1997.
D
e Belgische ontwikkelingssamenwerking volgt deze tendens niet en is erin geslaagd haar hulp aan deze sector op hetzelfde niveau te handhaven. Landbouw en de daaraan gekoppelde voedselveiligheid in de bestrijding van de armoede is een van de vijf prioritaire sectoren van ons beleid. Ons land streeft naar een duurzame ontwikkeling van de landbouw die bijdraagt tot de bevrediging van de behoeften van de arme bevolkingsgroepen, waarbij de natuurlijke rijkdommen en het milieu voor de toekomstige generaties worden beschermd. We zetten de voornaamste kenmerken van ons beleid ter zake even op een rijtje:
▲ capaciteitsversterking en organisatorische steun ▲ participerende aanpak ▲ verankering van de acties in de strategieën en structuren van de partnerlanden. DGIS poogt deze doelstellingen te realiseren via: ▲ bijdragen aan de FAO en aan IFAD ▲ bilaterale programma’s in de landbouwsector ▲ plattelandsontwikkelingsprojecten in partnerschap met ngo’s. Deze inspanningen komen het duidelijkst tot uiting in de programma’s van het Belgisch Overlevingsfonds (BOF), dat de voedselproblematiek in een aantal Afrikaanse landen op een geïntegreerde manier helpt aan te pakken, in partnerschap met ngo’s, lokale actoren en multilaterale instellingen. Jaarlijks wordt aan het BOF een bedrag tussen 18 en 25 miljoen euro toegekend voor de financiering van vijf programma’s die gericht zijn op voedselveiligheid op lange termijn.
▲ focus op kleine boeren en kleinschalige familielandbouw ▲ bevordering van duurzame productiesystemen, rekening houdend met het leefmilieu ▲ voorrang aan voedselveiligheid en de strijd tegen de armoede ▲ bevordering van de teelt van voedingsgewassen en kleine familiale opbrengstgewassen
De Belgische samenwerking steunt ook heel actief het internationaal landbouwkundig onderzoek voor de ontwikkeling en de verspreiding van landbouwtechnieken. Deze steun gaat voornamelijk naar programma’s die gezamenlijk gevoerd worden met de Consultative Group for International Agricultural Research (CGIAR) en de Belgische universiteiten. De CGIAR groepeert 16 internationale onderzoekscentra voor landbouw en veeteelt in tropische gebieden. Ook dat onderzoek kadert hoofdzakelijk in het nastreven van voedselveiligheid, strijd tegen de armoede en bescherming van het milieu.
© FAO
Rudy Lagnaux
6
In dienst van de voedselzekerheid steunt DGIS actief het internationaal landbouwonderzoek.
Dimensie 3 / 2002-3
LANDMIJNEN
RATTEN REDDEN MENSENLEVENS Biologe Ellen Van Krunkelsven traint ratten om mijnen op te speuren en ontvangt haar broodheer DGIS graag in het onderzoekscentrum in Tanzania. Het Belgisch project Apopo is naarstig op zoek naar een goedkope en snelle manier om antipersoonsmijnen te detecteren. Want landmijnen maken wereldwijd nog elke dag tientallen slachtoffers.
Mozambique: waarschuwing tegen landmijnen. In dit land moeten nog zo’n slordige 16 miljoen mijnen geruimd worden.
A
rif (37) is boer en vader van zes kinderen. Zoals elke dag vertrekt hij ’s morgens naar zijn velden een eindje buiten het dorp, zijn gereedschapskist onder de arm om zijn tractor te maken. Onderweg puft hij even uit aan de kant van de weg en zet de loodzware kist naast zich neer. Die onschuldige handeling veranderde zijn leven. De dokter kon Arifs leven redden, maar zijn linkerarm en -been is hij kwijt... Elke 35 minuten gebeurt een gelijkaardig verhaal ergens ter wereld. Want er zijn nog meer dan 120 miljoen actieve landmijnen verstopt onder de grond, in 70 landen. De ergst getroffen landen zijn: Afghanistan, Angola, Mozambique, Irak, Cambodja, Vietnam, Somalië, Sudan. Ploegende boeren, spelende kinderen, vrouwen die water halen... Het zijn vooral onschuldige slachtoffers die worden getroffen door antipersoonsmijnen, die jaren na een (burger)oorlog ravage blijven aanrichten. Elke dag worden wereldwijd in een onbewaakt moment 25 mensen gedood en 40 mensen zwaar gewond. Indirect zijn er natuurlijk nog meer slachtoffers: elke boer die zijn veld niet meer kan bewerken, kan zijn gezin niet meer voeden; elk kind dat wegvalt betekent minder inkomsten voor het gezin; om nog niet te spreken van de voortdurende psychologische terreur die mijnen met zich
meebrengen. De sociale en economische gevolgen zijn ook niet te overzien: de wegen, water- en elektriciteitsleidingen zijn verwoest en het is soms te gevaarlijk ze te repareren. Ziekenhuizen zijn overbelast, kinderen durven niet naar school, vrouwen raken niet tot bij proper drinkwater... Om alle landmijnen te verwijderen, is veel tijd en geld nodig. Het Rode Kruis maakte de rekensom: aan het huidig tempo duurt het nog 1.100 jaar en 1.100 miljard oude Belgische frank vooraleer we in een mijnenvrije wereld leven. Een absurd detail: een antipersoonsmijn kost tussen 2,5 en 25 euro om te produceren maar vijftig maal zoveel om ze te ontmijnen.
Apopo op zoek naar een goedkope oplossing Het idee om ratten landmijnen te laten detecteren werd in het begin op hoongelach onthaald. Ingenieur Bart Weetjens hield zich in zijn vrije tijd bezig met de landmijnenproblematiek en stuitte op een Canadese publicatie over ratten die in luchthavens werden ingezet om explosieven op te sporen. Hij stapte met dit idee naar de rattenexpert van de Antwerpse universiteit UIA, Ron Verhagen. Hij was de enige die hem ernstig nam. Een paar telefoontjes en subsidie-aanvragen later was de vzw APOPO geboren. Biologe Ellen Van Krunkelsven ruilde twee jaar geleden haar bonobo apen voor ratten, samen met de twee ingenieurs Bart Weetjens en Christophe Cox, om ratten op te leiden tot heuse ontmijners. De ratten leren met hun uiterst verfijnd reukorgaan het explosief TNT van de landmijnen te herkennen. Als dit alles helemaal op punt staat, gaan deze minesweep ratten waarschijnlijk de ontmijningshonden vervangen. Ratten halen het in alle opzichten van de dure honden. Deze knaagdiertjes zijn goedkoop in onderhoud, want ze eten alleen bananen en noten. Ze zijn klein en dus gemakkelijk te transporten en te onderhouden, ze kunnen zich langer concentreren, zijn bestand
Dimensie 3 / 2002-3
7
LANDMIJNEN tegen tropische ziekten en temperaturen, zijn in zes maanden opgeleid... Honden daarentegen zijn ontzettend duur, vragen een training van 1 à 2 jaar, worden snel ziek in een tropisch klimaat, kunnen in warme landen alleen heel vroeg ’s ochtends ingezet worden, moeten altijd met dezelfde trainer werken... Ellen Van Krunkelsven: «Ik denk dat een rat minstens tien keer goedkoper zal zijn dan een ontmijningshond. Maar de exacte prijs kunnen we pas uitrekenen als we helemaal operationeel zijn.» Hoe sneller er een nieuwe, efficiëntere en goedkopere ontmijningsmethode gevonden wordt, hoe beter. Want aan de gangbare ontmijningstechnieken mankeert altijd iets: of ze zijn veilig maar traag, of ze zijn snel maar niet zo grondig. Honden werken bijvoorbeeld efficiënt, maar zijn duur en kennen blijkbaar heel wat nadelen. Een andere methode die heel vaak gebruikt wordt, is de manuele methode met metaaldetectoren. Sappers of ontmijners kammen elke vierkante meter van een veld uit met een metaaldetector aan een staaf. Als dit werkje secuur wordt uitgevoerd, is het een veilige manier. Het nadeel is wel dat het een heel trage werkwijze is omdat eerst alle vegetatie verwijderd wordt, omdat de metaaldetector élk stukje metaal herkent en omdat elke misstap of onvoorzichtigheid de dood tot gevolg kan hebben. Wat een hond in één week doet, daar doet een sapper met metaaldetector een jaar over. De derde methode gebeurt machinaal: een
De Belgische biologe Ellen Van Krunkelsven: laat je vooral niet vertederen door het diertje!...
groot pantservoertuig verkent een contaminated gebied en brengt de mijnen op haar weg onmiddellijk tot ontploffing. De chauffeur zit beschermd in een cabine. Een snelle werkwijze, maar de machine mist gemakkelijk mijnen of raakt ze zonder ze tot ontploffing te brengen waardoor het veld sowieso nog een keer moet gecontroleerd worden met metaaldetectoren of honden. «Er zijn ook veel logistieke problemen met zo’n machine. Als die een mijn raakt, moet je de kettingbanden repareren en reserveonderdelen laten aanrukken. In bijvoorbeeld Angola is dat niet eenvoudig. De wegen zijn onbruikbaar waardoor je alles moet vervoeren met een C-130.»
Met de stofzuiger Apopo gebruikt twee methodes om ratten tot minesweepers op te leiden. Bij de directe detectie worden ratten aangeleerd TNTexplosief te herkennen. Omdat een landmijn pas bij een druk van 2 à 3 kilo ontploft, kan de rat rustig op de mijn blijven zitten, zodat de begeleiders weten waar de landmijn exact ligt. Een andere methode is area reduction waarbij ratten niet meer rechtstreeks op het terrein worden ingezet. Ellen Van Krunkelsven is deze winter in Angola besmette zandstalen gaan halen om haar ratten deze nieuwe en snellere methode aan
te leren. «Eerst creëert een pantservoertuig twee safelines waarin mensen veilig kunnen lopen. Daarna gaat iemand die safelines af met een soort stofzuiger die om de honderd meter een staal zand opzuigt. Als er in de buurt nog een vergeten mijn in de grond zit, zal de staal TNT-deeltjes of alleen de geur bevatten. De geur van TNT lekt namelijk in de grond rond de landmijn. Elke staal krijgt een GPS-code zodat we exact weten welk stuk weg welke staal vertegenwoordigt. Die filters krijgen onze ratten voorgeschoteld. Als ze een staal positief beoordelen, betekent het dat er op die honderd meter nog een mijn moet liggen. Dan wordt alleen dat stuk nog een keer onderzocht. Een snelle, efficiënte en veilige methode.» Ellen Van Krunkelsven: «Eens dat je weet hoe je ratten moet trainen, lijkt het allemaal gemakkelijk, maar het heeft ons veel bloed, zweet en tranen gekost. Met vallen en opstaan gebeurt zoiets. Geur is iets abstracts om mee te werken. En TNT is heel moeilijk te detecteren. Aan een blok TNT ruik je niks. Ratten kunnen die hele lage wel concentraties herkennen. De verdunning die zij moeten ruiken is te vergelijken met een fles whisky in het meer van Genève. Ontmijnen is heel complex. Spijtig genoeg bestaat er geen superoplossing.»
De ratten testen filters uit Angola in een zeshoekige renbaan.
8
Dimensie 3 / 2002-3
LANDMIJNEN DGIS doet mee Apopo ging in 1997 van start en heeft een zesjarenplan, gesubsidieerd door DGIS. Voor de eerste twee jaren om de trainingsmethode in België op punt te stellen trok DGIS 0,65 miljoen euro uit. Daarna werd het project overgeplaatst in Tanzania om gedurende twee jaar een kweek- en onderzoekscentrum uit te bouwen en testen uit te voeren op een echt mijnenveld, goed voor 0,825 miljoen euro van DGIS. Na een evaluatie in mei 2001 werd de laatste fase - om het onderzoek af te ronden en de ratten operationeel te maken - goedgekeurd. In opdracht van DGIS werd Apopo vorig jaar geëvalueerd door twee onafhankelijke experts. De eerste zin van hun twintig pagina’s tellend onderzoeksrapport zegt genoeg: «Apopo has done an excellent job.» Een trainingscentrum in het provinciestadje Morogoro in Tanzania lijkt op het eerste gezicht een vreemde keuze. Er zijn toch geen landmijnen in Tanzania? Ellen Van Krunkelsven: «Angola, een van de dichtst bemijnde landen, heb je te veel logistieke problemen. Het wegennet is onbruikbaar, alles moet ingevoerd worden met vliegtuigen, alles is verschrikkeliijk duur, er is een veiligheidsprobleem... We hebben dus gekozen voor een veilig en stabiel land. Eens de ratten hier helemaal getraind zijn, vliegen we ze gewoon over naar het land
waar ze nodig zijn. Ons oog is nogal snel op Tanzania gevallen omdat de Antwerpse universiteit UIA al langer samenwerkt met de Sokoine University of Agriculture hier in Morogoro. Met het Tanzaniaanse leger werken we ook goed samen. Zij hebben ons een testmijnenveld bezorgd, de landmijnen geleverd en in de grond gestoken.» Wat er met de ratten moet gebeuren eens alles op punt staat en ze helemaal operationeel zijn, is nog de vraag. Ellen Van Krunkelsven: «Moeten we die ontmijningsratten gratis (en dus gesubsidieerd) aan-
Test-mijnenveld. Een rat opleiden tot ‘mini-mijnenveger’ duurt ongeveer een half jaar.
bieden aan andere landen en ngo’s? Hebben privé-bedrijven dan ook recht op gratis of goedkope ratten? Moeten we onze trainingsmethode patenteren zodat niemand met onze financiële en intellectuele investeringen gaat lopen? Of moeten we onze kennis juist zo toegankelijk mogelijk maken? ... We zijn er nog niet uit.» Sara Frederix – Tekst en foto’s
Pavlov en bananen Een rat opleiden tot een mini-minesweeper duurt ongeveer zes maanden. Elke dag worden de beestjes ongeveer twintig minuten getraind. Elke juiste beweging wordt volgens het Pavlov-effect beloond met een klikgeluid en een stukje banaan of enkele pinda’s. In elke fase wordt de moeilijkheidsgraad van dit basisprincipe opgevoerd. Omdat de dieren hongerig moeten zijn tijdens het trainen, worden ze zelfs op een speciaal dieet gezet. ● Stap 1 (twee weken): De eerste twee weken leert het diertje pure TNT te herkennen. Het moet zijn hoofd gedurende zeven seconden door een van de twee gaten van zijn kooi steken waaronder een potje met pure TNT staat, in een ander potje zit azijn. ● Stap 2 (een week): Twee gaten worden er vier en de TNTconcentratie wordt verlaagd door die te mengen met zand en keitjes. De azijn wordt vervangen door neutraal zand. ● Stap 3: (vier weken): De zoektocht naar TNT wordt alsmaar moeilijker gemaakt. De vier gaten worden opgevoerd tot een matrix van zestien waarvan er maar eentje TNT bevat.
Dimensie 3 / 2002-3
● Stap 4 (een week): Dan mag het diertje uit de kleine kooi en moet het dezelfde oefening doen in een kamer van twee op vier meter. ● Stap 5 (vier weken): Daarna moet de rat hetzelfde doen, maar in een test-mijnenveld waar eerst de TNT-zakjes op de grond worden gelegd, en daarna dieper en dieper in de grond gestopt worden. ● Stap 6: In deze fase wordt de TNT in kleine zakjes gestoken in plaats van plastieken potjes. De zakjes worden eerst op de grond gelegd, daarna vijf centimer in de grond gegraven. Hoogstwaarschijnlijk zullen de zakjes nog vervangen worden door TNT-stukjes, gebakken in modder. ● Stap 7 (vier tot acht weken): Nu wordt de grond bespoten met een vloeistof die TNT bevat. Langzaamaan wordt de concentratie verlaagd. Sommige plekjes worden alleen met water besproeid om te vermijden dat de rat niet gewoon leert bespoten plekjes te detecteren. ● Stap 8 (vier tot acht weken): In een laatste fase mag de rat aan de slag met echte mijnen. S.F.
9
RAPPORT 2002
UNCTAD IS (RELATIEF) OPTIMISTISCH VOOR DE MOL De armoede uit de wereld helpen is niet zo moeilijk, maar er is wel een andere aanpak voor nodig. Zo luidt de optimistische boodschap van de UNCTAD. Haar rapport over de (49) Minst Ontwikkelde Landen * bevat evenwel een vaststelling die tegen de stroom ingaat: hoe meer een land afhankelijk is van de uitvoer van grondstoffen, hoe armer het wordt. Dat geldt in het bijzonder voor Afrika.
E
r bestaan oplossingen voor de armoede in de minst ontwikkelde landen, en ze zijn niet zo onhaal« baar als beweerd wordt. We mogen niet te pessimistisch zijn. Extreme armoede kan overwonnen worden, maar er is wel een andere aanpak voor nodig.” Aan het woord is Charles Gore, hoofd van het Bureau Economische Zaken van UNCTAD, een instelling die zich in het verleden vaak heeft gedistantieerd van de stellingen van de Wereldbank en het IMF. Hij is ook de auteur van het UNCTAD-rapport 2000 over de Minst Ontwikkelde Landen (MOL)*. Een paradoxaal - en moeilijk te ontcijferen - rapport dat enkele kritische geluiden laat horen.
Armoede onderschat in Afrika “Achter het globaal positieve beeld gaan zeer uiteenlopende economische trends schuil”, aldus UNCTAD. De organisatie stelt namelijk vast dat “de ernst van de armoede in de Afrikaanse MOL totnogtoe onderschat werd”, terwijl in de Aziatische MOL “de armoedegraad weliswaar extreem hoog blijft (…), maar toch relatief
minder sterk blijkt.” In Afrika verdient 65 procent van de bevolking van de MOL minder dan één dollar per dag (extreme armoede), in de Aziatische MOL is dat slechts 23 procent. En slechts 5 van de 29 Afrikaanse MOL ontsnappen aan een tweede vaststelling: minstens 80 procent van de bevolking moet er zien rond te komen met minder dan 2 dollar per dag. Conclusie van het rapport: “De kloof tussen de MOL onderling neemt nog toe, met name tussen de landen die fabrikaten en diensten uitvoeren en de landen die primaire producten uitvoeren, brandstoffen niet meegerekend.” Erger nog: de extreme armoede is in dertig jaar tijd verdubbeld. Ze treft vandaag 307 miljoen mensen, en “als de huidige trends zich doorzetten, zal de toestand in de MOL nog verergeren”, aldus UNCTAD. Afrika blijft sterk afhankelijk van de export van grondstoffen, terwijl “in de landen waar er diversificatie is, de armoede afneemt”, legt Charles Gore uit. Op dat vlak is de economist van UNCTAD het niet eens met de heersende opvatting van de internationale instellingen, die stellen dat de MOL
Incidentie van de armoede in de MOL, ingedeeld op basis van hun exportspecialisatie, 1981-83, 1987-89 en 1997-99 (aandeel van de totale bevolking dat minder dan 1 dollar per dag verdient). 90 80 70 60 Percentage
50 40 30 20 10 0
Grondstoffen (excl. petroleum)
Landbouwproducten
Mineralen
Fabrikaten
Fabrikaten (zonder Bangladesh)
Diensten
Bron: UNCTAD
10
Dimensie 3 / 2002-3
RAPPORT 2002 zich in de eerste plaats moeten openstellen voor de wereldmarkt. “Economische groei vermindert inderdaad de armoede”, reageert Charles Gore, “maar niet om het even welke groei.”
Een ander nationaal beleid Toch is de UNCTAD-economist paradoxaal genoeg relatief optimistisch. Na zijn negatieve vaststellingen benadrukt hij dat “men over het algemeen te pessimistisch is. Het is wel degelijk mogelijk om de armoede snel te verminderen dankzij pragmatische oplossingen.” Maar dan wel niet met de nationale plannen die de regeringen momenteel uitwerken onder impuls van de Wereldbank en het IMF, en die geen aanhoudende groei opleveren. “Deze strategieën zijn niet afgestemd op ontwikkeling, maar alleen op structurele aanpassing. Ze leiden weliswaar tot groeiopstoten, wanneer de omstandigheden gunstig zijn, maar niet tot aanhoudende groei”, aldus Charles Gore. Wat moet er dan gebeuren? Voor UNCTAD “moet het hoofddoel erin bestaan de gemiddelde levensstandaard van de gezinnen zo snel mogelijk te verdubbelen” door een beleid van productieve ontwikkeling te voeren dat banen schept en exportdiversificatie mogelijk maakt. Op die manier zou het percentage inwoners van een land die minder dan één dollar per dag verdienen,
Dimensie 3 / 2002-3
dalen van 65 procent naar 20 procent. Het kapitaal moet daarbij komen van “de rijke minderheid”, die moet bijdragen tot de nationale productie. Dit op het eerste gezicht nogal simplistische perspectief druist in tegen de huidige trend waarbij niet de inkomens van de mensen de prioriteit zijn, maar de internationale concurrentiekracht. Het hangt volgens UNCTAD zowel af van de politieke wil van de nationale regeringen als van het internationale beleid. Het Rapport benadrukt immers dat “de valstrik van de armoede een mondiaal verschijnsel is dat door de globalisering nog dreigt toe te nemen.” Het stelt voor om de hulp op te voeren, de schuld te verlichten en de markttoegang te vergemakkelijken. Ook de opbrengst van de verkoop van basisproducten zou moeten worden gestabiliseerd. UNCTAD publiceerde haar rapport op het ogenblik dat de Internationale Arbeidsorganisatie vaststelde dat de economische globalisering het informele karakter van de economie versterkt en de ontwikkelingslanden marginaliseert. André Linard InfoSud
* “The Least Developed Countries Report 2002: escaping the poverty trap” (ref. E.02.II.D.13, ISBN 92-1-112562-6) kost 30$ en kan besteld worden in de boekhandel of geraadpleegd op website: www.unctad.org/en/pub/index.htm
De VN hebben een lijst van MOL opgesteld die vandaag 49 landen telt. De lijst wordt om de drie jaar herzien door de Economische en Sociale Raad. Momenteel worden voor het opstellen van de lijst de volgende criteria gehanteerd: ● Laag inkomen (800 dollar), gemeten op basis van het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner; ● Tekort aan menselijke middelen, gemeten met een samengestelde index (herziene fysieke indicator van de levenskwaliteit) die gebaseerd is op verschillende indicatoren: de levensverwachting bij de geboorte, de calorie-inname per inwoner, het percentage schoolbezoek in het lager en middelbaar onderwijs en de alfabetiseringsgraad bij volwassenen; ● Gebrek aan economische diversificatie, gemeten met een samengestelde index (indicator van economische diversificatie) die gebaseerd is op de volgende indicatoren: aandeel van de industriële sector in het BBP, aandeel van de industriële arbeidskrachten in de totale arbeidskrachten, jaarlijks verbruik van commerciële energie per inwoner en door UNCTAD opgestelde index van de concentratie van de goederenexport.
11
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET ECOTOERISME
AFRIKANEN EN FAUNA: GEMEENSCHAPPELIJKE BELANGEN? De toeristische industrie in Oost-Afrika speelt vooral de aantrekkingskracht van de natuurreservaten en de bewoners uit. De fauna en de landschappen van de savanne lokken miljoenen bezoekers, die elk jaar bijdragen tot de economische en politieke stabiliteit van sommige landen zoals Kenya. De etnische minderheden die van het toerisme leven, ondervinden daar soms de nadelige gevolgen van. Is dit soort economische exploitatie van hun milieu en hun imago goed of slecht voor de Afrikanen?
D
e Verenigde Naties hebben 2002 uitgeroepen tot Internationaal Jaar van het Ecotoerisme en hebben daar in mei jl. een wereldtop over gehouden in het Canadese Québec. De rode draad door dit speciaal jaar is de oproep tot 'verantwoord reizen'. Het ecotoerisme zit de laatste jaren in de lift en is een van de meest dynamische takken van de toeristische industrie aan het worden. Het is te omschrijven als 'verantwoord reizen in natuurgebieden met eerbied voor het leefmilieu en voor de plaatselijke bevolking'. Voor die bevolking die vaak in afgelegen en onderontwikkelde streken woont, kan het een welkome bron van inkomsten worden. Ecotoerisme mag echter niet verward worden met rugzaktoerisme. Het eerste spitst zich toe op de natuur en de cultuur terwijl het tweede meer op zoek gaat naar avontuur en uitdagingen. Het feit dat sommige landen, ondernemingen en bestemmingen een beleid en programma's uitgewerkt hebben voor de bescherming van het milieu en andere dan weer niet, schept verwarring omtrent de commerciële interpretatie van ecotoerisme.
12
Mens of dier? De Afrikanen dragen traditioneel zorg voor hun milieu en exploiteren hun omgeving weinig. In de jaren vijftig moeten ze echter toegeven aan de grillen van steenrijke jagers. In de Golden Sixties hebben de klassieke safari's afgedaan. In de plaats komt er een toestroom van horden toeristen. Kenya en Tanzania willen voortaan meer investeren in het behoud van de fauna dan in het ondersteunen van de extensieve veeteelt die bijvoorbeeld de Maasaï bedrijven. De overheid haalt zijn inkomsten voor een groot deel uit de parken en reservaten, en de internationale opinie kijkt positief aan tegen de aanleg van de parken. De Afrikanen worden verdreven uit hun land, enkel en alleen om het toerisme ter wille te zijn en zogezegd om de wilde fauna te redden. De sociale gevolgen zijn enorm. De buitenlandse deviezen wegen zwaar door in de nationale economie. In Kenya is het toerisme de belangrijkste bron van inkomsten en stelt het een flink deel van de nationale elite tewerk, die een westerse opleiding heeft genoten. Bovendien ondersteunen heel wat milieuorganisaties deze politiek, met name de onteigening van personen om er goede landbouwers van te maken… Vandaag gooien heel wat organisaties het echter over een andere boeg: ze lanceren ontwikkelingsprojecten om de
bewoners van de parken harmonieus te doen samenleven met de fauna. Er wordt een algemeen kader gecreëerd voor de toerist waarbij het beeld wordt opgehangen van een permanente safari. Alles moet bijdragen tot die beeldvorming: het hotel, de lodge, de kaki tenues van de gidsen, de T-shirts met de slogans van Akuna Matata erop, het "Maak je geen zorgen" van The Lion King van Walt Disney, de gestreepte minibussen, … De Maasaï spelen daarbij de rol van "goede wilden". De groepen "krijgers" die op de veranda's van de hotels dansen, hebben niets te maken met het dagelijkse leven van hun landgenoten. Ze dragen een heel "braaf" imago uit van een volk dat er als bij wonder in geslaagd is om ondanks alles zijn cultuur te bewaren.
Toerisme en natuurbehoud De Kenyaanse nationale parken hebben altijd al afgehangen van het machtige minis-
Een leeuwenpark in een ZuidAfrikaanse stad in de buurt van Durban. Dit privé-bedrijf levert wilde dieren aan Afrikaanse parken.
Dimensie 3 / 2002-3
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET ECOTOERISME terie van Toerisme. We kunnen hier dus wel degelijk van een natuureconomie spreken. Met andere woorden: de fauna wordt beschermd omdat ze geld in het laatje brengt. In Kenya zijn de parken heel het jaar open. Er wordt de dieren dus maar weinig rust gegund: ze moeten onder de verrukte blik van de bezoekers jagen, vluchten en zich voortplanten om te overleven. Sommige dieren worden zelfs gevoed, om beter geobserveerd te kunnen worden. Aan de oevers van het Nakuru-meer zijn enkele witte neushoorns losgelaten met hun typische vierkante bovenlip. Ze komen uit een Zuid-Afrikaanse kwekerij. Van zonsopgang tot zonsondergang tekent zich een onophoudelijke stoet wagens af aan de horizon. Het is moeilijk te geloven dat deze wonderbaarlijke kolossen zich in zulke omstandigheden kunnen voortplanten. Het zoutmeer is volledig afgesloten, en alleen vogels strijken er graag neer, waaronder duizenden roze flamingo's. Dit te kleine park werd aangelegd in een welvarend en dichtbevolkt economisch gebied en vormt een constante bedreiging voor de bewoners. Rond het park breidt de stad Nakuru zich uit naarmate de economische activiteit toeneemt. De luipaarden die hier massaal zijn binnengebracht - een gevaarlijke onderneming schrikken er niet voor terug om het park te verlaten, op zoek naar prooien. De 16 belangrijkste beschermde zones worden overgeëxploiteerd. Toch is er een uitzondering: het Amboseli National Park. Dit park, waar je af en toe de besneeuwde toppen van de Kilimanjaro kunt bewonderen, dreigt gesloten te worden wegens de onverbiddelijke woestijnvorming. Die levert in het droogseizoen een droevig spektakel op: ronddolende dieren op zoek naar natuurlijke weilanden die er niet zijn. Het uitgestrekte moeras van het Amboseli-meer verdwijnt beetje bij beetje, waardoor de olifanten alleen nog maar de helaas al te zeldzame bomen kunnen plunderen. De bodemvegetatie wordt zowel bedreigd door het klimaat als door de te grote dierenpopulatie, die schadelijk is voor het milieu.
Kenya: het safariland Sinds 50 jaar leeft de safarihandel zowel van de wilde fauna als van de Afrikaanse bevolking. Dat is de povere balans van een halve eeuw exploitatie van de fauna en van de verdrijving van de Maasaï uit hun land. De Europese toerist is, als bezoeker num-
Dimensie 3 / 2002-3
Is wilde dieren aantrekken om ze te kunnen observeren en ze kunstmatig voeden goed voor het natuurlijke evenwicht? Zuidwesten van Madagascar.
mer één van de Afrikaanse nationale parken, noodgedwongen de hoofdspeler in het behoud van de fauna. Hij heeft het recht om het raderwerk van de Afrikaanse dierenindustrie te kennen. “Out of Africa”, de gladde BBC-documentaires, de avonturenverhalen: het zijn stuk voor stuk uitnodigingen om naar de tropen te reizen. De safari als toerismemodel ontstond in de vorige eeuw in de vorm van jachtpartijen voor de rijken, en is ondertussen uitgegroeid tot een toeristische massaindustrie. Zo verblijven er elk jaar ongeveer 1 miljoen bezoekers in de reservaten van Kenya en Tanzania, op zoek naar de ultieme Afrikaanse sensatie.
In Nairobi: een weeshuis voor dieren, een sloppenwijk voor de Afrikanen Een safari in Kenya begint vaak met een bezoek aan het Nationaal Museum, het park van Nairobi, vanwaar je zicht hebt op de wolkenkrabbers van de stad, het huis van Karen Blixen en het privé-weeshuis voor dieren. Deze mini-ark van Noé biedt onderdak aan kleine dieren die wees zijn geworden. Alle soorten zijn welkom. Elf uur. Kenyanen in overall betreden de ruimte van de jonge olifanten, de babyneushoorns en de nijlpaarden. In reusachtige "zuigflessen" klotsen liters eiwitrijke melk. Elke dag wordt hier een echt fortuin opgeslokt. Elke bewaker draagt zorg voor een bepaald dier, waarbij hij vaak blijft overnachten. De honderden vertederde toeristen dragen bij tot de spoedige vrijlating van de jonge dieren in het immense Tsavo-park. Een paar kilometer verderop ligt "Le Carnivore", een megarestaurant met wild op het menu. Deze dieren zijn evenwel wettelijk beschermd, maar de toerisme-industrie in Kenya lijkt zich daar niets van aan te trekken. Enkele landeigenaars hebben een speciale vergunning gekregen om wild te kweken voor de vleesindustrie.
Minder dan één kilometer daarvandaan ligt Kibera, de grootste sloppenwijk van Nairobi, aan de oevers van een meer waarop rijke blanke Kenyanen zeilen. Sommige bewoners hebben maar net genoeg om elke dag Ugali te kopen, porridge van maïsmeel, tegen een halve euro per kilogram. 1 miljoen mensen - de helft van de bevolking van de hoofdstad - wonen in en sloppenwijken. Van een contrast gesproken.
De fauna-economie Als de wilde fauna de regering niets zou opbrengen, zou ze er wellicht allang niet meer zijn, want de stropers zouden ze hebben uitgeroeid. De nationale diensten voor dierenbescherming (Kenya Wildlife Service) hangen af van het ministerie van Toerisme, dat deviezen binnenbrengt en de belangrijkste werkgever is van het land. Is de bescherming van wilde dieren in een natuurlijk ecosysteem te verzoenen met de financiële noodzaak om duizenden toeristen binnen te laten? Deze industrie wil de bezoekers gewoon bieden waar ze recht op hebben. Een vervormd beeld van Afrika, een oorspronkelijk paradijs waaruit de mens is verdreven. De toerist wil dieren zien in vrijheid en zich vergapen aan het onvergetelijke spektakel van een savanne met duizenden dieren, zonder sporen van menselijke bewoning. Wie zulke beelden koestert, vergeet iets te vlug dat de mens
13
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET ECOTOERISME al 3000 jaar de aarde bewerkt door zijn activiteit als veehouder. Als de reserves zo rijk voorradig zijn, is dat zeker geen toeval, maar het resultaat van het feit dat veetelers en wilde dieren al zo lang samenleven.
Aan wie komt de savanne ten goede? De veehouders zijn ongetwijfeld de grote verliezers van de landverdeling. Een eeuw geleden, op het ogenblik dat de Engelse kolonisten hun intrede doen, worden ze verdreven uit de vruchtbaarste gebieden. De kolonisatie bewapent hun etnische vijanden en stopt ze vervolgens, in 1911, in een reservaat dat tien keer kleiner is dan hun gebied. De rijke grootgrondbezitters vrezen hun veeteeltactiviteit en hun samenhorigheid. De regering doet er alles aan om de Maasaï te verzwakken door hun economie te ondergraven. Zo kunnen ze hun zeboes maar verkopen tegen een kwart van de normale prijs. Bij de oprichting van de natuurreservaten worden de Maasaï verdreven uit de uitgestrekte weilanden en moeten ze uitwijken naar minder gunstige gebieden. Ze hebben daar geen grond genoeg meer voor hun seizoenstrek (transhumance), die nochtans noodzakelijk is om hun veestapel te doen overleven. In die tijd staan de meeste verenigingen voor natuurbehoud achter de verdrijving van de Maasaï uit de savannes ten voordele van de dieren. Om haar acculturatiepolitiek te ondersteunen, stelt de Kenyaanse regering het culturele anachronisme en het tribalisme van de veehouders aan de kaak. Door hun het imago van "goede wilden" op te plakken, rechtvaardigt de overheid haar beleid, waarbij ze grond schenkt aan de landbouwbevolking. De Maasaï-kinderen worden gedwongen om naar pensionaten te gaan. Ze krijgen er de strenge opvoeding die eigen is aan het Britse onderwijssysteem, dat geen rekening houdt met hun culturele eigenheid.
le bijstand. Toch zijn de veehouders goede beheerders van deze uitgestrekte savannes. Dankzij hen heeft er zich een rijke en gevarieerde Afrikaanse fauna ontwikkeld. Ze zijn onderworpen aan een cultureel taboe dat stelt dat ze geen wild mogen eten, en ze mogen alleen wild doden als dat nodig is om hun kuddes te beschermen. Doordat het nomaden zijn en ze een herderseconomie hebben, bestaat er geen enkele competitie tussen het vee en de plantenetende wilde dieren voor de begrazing van de weilanden. Hun grote kennis van fauna en flora bewijst trouwens hoeveel respect ze hebben voor hun milieu. Of het bloeiende ministerie van Toerisme even goed de erfenis van de "traditionele volkeren" in ere houdt - met name als het om het beheer van de natuurlijke rijkdommen en de fauna gaat - is lang niet zeker.
Madagascar: gegrild vlees voor de spoken van het woud Ranomafana is een natuurreservaat van 41.000 hectare in Oost-Madagascar dat aangelegd werd op het grondgebied van de Tanala. Sinds 1986, het jaar waarin het reservaat werd opgericht, leven hier 12 makisoorten. Er is ook een ongelofelijke biodiversiteit, die echter bedreigd wordt door de kolenbranders en de wildstropers. Het eiland kent een nooit eerder geziene
bevolkingsaangroei. In de zo sterk aanwezige bodemvegetatie zijn de dieren minder goed zichtbaar dan in de Afrikaanse savanne. Gaandeweg hebben de gidsen ontdekt dat ze de dieren kunnen lokken door kippen te braden, die de bezoekers moeten gaan kopen in de dorpen. Het vervelende is echter dat op die kippen minder interessante vleesetende soorten afkomen dan de fameuze maki's. De externe instellingen en de geldschieters sluiten de ogen voor dergelijke praktijken. Sinds het park werd opgericht, proberen sociale projecten de dorpsbewoners te verhinderen om in het woud te gaan om voedsel te zoeken of hout te hakken. Wat zal er van de "door het toerisme geredde" fauna geworden als de hulp stilvalt of de politieke instabiliteit het eiland isoleert?
De nationale parken met makkelijk controleerbare grenzen In Zuid-Niger ligt het nationale Tapoa-park, ook wel W genoemd, omdat de Niger er zo sterk kronkelt. In maart steken de opzichters broussevuren aan, naargelang de wind. Op die manier vormen er zich grote vlakten, waardoor de al te zeldzame bezoekers een beter zicht hebben. Bulldozers trekken de pistes die weggespoeld zijn door de regen. Dit is ook een gunstige periode om op het vee van de Peul te jagen. Het park grenst aan drie landen:
In de Sahelstrook steken de kuddes de grenzen over. Op die manier ontsnappen ze aan de controle van de Staat, die veeteelt als een nationale hulpbron beschouwt. Ook de grensparken maken het mogelijk om deze markt te controleren. De mogelijke verspreiding van de runderpest bij de wilde planteneters is een van de argumenten die de staten hanteren om te vermijden dat het vee massaal de landsgrenzen oversteekt.
Land is opnieuw de prooi van de regering wanneer ze beslist om de gemeenschappelijke gronden te verdelen in afzonderlijke percelen. De seizoenstrek is nu onmogelijk geworden voor de veehouders, en ze zien zich verplicht zich van hun kuddes te ontdoen, hun land te verkopen en de culturele standaard van de meeste Kenyanen te aanvaarden. Deze maatregel duwt de gezinnen in het individualisme en maakt in heel wat gebieden een definitief einde aan de socia-
14
Dimensie 3 / 2002-3
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET ECOTOERISME Burkina in het westen, Togo in het zuiden en Nigeria in het oosten. Veeteelt is enorm belangrijk voor de Nigerese economie, en het is dan ook ondenkbaar dat de kuddes de grens oversteken om verkocht te worden en in waarde te verdubbelen. De opzichters zijn duidelijk meer bezig met het controleren van de kuddes van de Peul in de streek dan met het tellen van de wilde dieren. Gezien de geringe middelen waarover ze beschikken, kunnen ze de fauna onmogelijk bewaken. De opgegeven populatiecijfers zijn dan ook veel te hoog. Soms ontdekken ze vleeskampen tijdens hun zoektocht naar veehouders in overtreding. De wildstropers stoppen hier allerlei soorten vlees (schildpadden, hagedissen, gazellen, roofdieren, …) in zakken. Het vlees is bestemd voor de buurlanden en wordt gebruikt voor sausen, om amuletten mee te maken of om traditionele geneesmiddelen te bereiden.
Een povere balans Na vijftig jaar beheer van de parken en de "natuurreservaten" in Kenya of elders stel-
len we in sommige gevallen ernstige milieuschade vast. In het Amboseli-park is de woestijnvorming zo erg dat olifanten in januari de laatste bomen ontwortelen te midden van horden dorstige zebra's, een triest schouwspel. Deze uitgestrekte savannes, die vroeger beheerd werden door de Maasaï, verworden geleidelijk tot woestijngebieden die overgeëxploiteerd worden door het toerisme. De te grote kuddes planteneters zijn blijkbaar belangrijker dan de biodiversiteit. Ook al krijgen de olifanten de pil, worden ze kunstmatig gevoed en worden er dieren ingevoerd uit Zuid-Afrika waarvoor een hoge prijs wordt betaald, op lange termijn is dit geen oplossing voor het probleem van het vreedzame samenleven tussen mens en dier. Ook al heeft het ministerie voor Natuurbehoud zware inspanningen geleverd om zich een socialer imago aan te meten door de bevolking te betrekken bij het beheer van de parken, de economische en sociale ongelijkheid dreigt nog voortdu-
De Maasaï kunnen hun traditionele geneesmiddelen alleen bereiden als ze toegang hebben tot gebieden met een grote biodiversiteit. Door de aanleg van parken heeft de plaatselijke bevolking soms geen toegang meer tot de natuurlijke reservoirs die vroeger beschermd waren omdat ze als heilig werden beschouwd. De verstoring van het natuurlijke evenwicht in sommige parken zou ook te wijten zijn aan het wegvallen van een matigend element: de mens en zijn kudde.
Dimensie 3 / 2002-3
rend toe te nemen naarmate de demografische druk stijgt.
Een betere toekomst? Het voorbeeld van het Woud van het Verdwaalde Kind Voor het eerst in Kenya wint een gemeenschap een proces tegen de machtige Kenya Wildlife Service en wordt een heilig woud dat tot het grondgebied van de Loita behoort, geregistreerd in hun naam. Ze mogen er de activiteiten beoefenen die ze nuttig vinden voor de gemeenschap en die tegelijk het ecosysteem beschermen. Het woud heeft een rijke biodiversiteit en is de belangrijkste bron van geneeskrachtige planten en weilanden in geval van ernstige droogte. Met dit krachtige gebaar hebben de leden van deze hechte gemeenschap compromissen geweigerd en hebben ze kunnen verhinderen dat er een hotel werd gebouwd, er het hele jaar door een massale toestroom was van toeristen en er wegen werden aangelegd. Op die manier blijven de groepen beperkt tot enkele wandelaars die begeleid worden door gidsen uit de gemeenschap, en hoopt de gemeenschap het woud te beschermen en tegelijk rechtstreeks te profiteren van de positieve economische gevolgen. Komt het betrekken van de plaatselijke bevolking zonder een beroep te doen op externe krachten en zonder inmenging van de regering het ecotoerisme ten goede? In dit concrete geval lijkt het vanzelfsprekend. In het Woud van het Verdwaalde Kind leefde destijds een wilde knaap die de Maasaï leerde te overleven in het woud, inwijdde in het woudleven en hun respect bijbracht voor het broze evenwicht van dit ecosysteem. Het toerisme komt de bevolking ten goede. Het bestaat uiteraard, en u hebt er wellicht kennis mee kunnen maken. Xavier Van Der Stappen Tekst en foto's
Gezien het grote succes wordt de door DGIS gesponsorde Maasaï-tentoonstelling (*) op het domein HanSur-Lesse verlengd tot 4 november 2002. Het is een unieke en interactieve tentoonstelling met honderden documenten en etnologische voorwerpen over dit herdersvolk in Kenya. Open: iedere dag van 12u. tot 18u. Info over de verschillende toegangsprijzen: tel 084/37 72 13. Gratis toegang voor houders van een ticket (grotten, reservaat, museum) (*) Zie Dimensie 3 nr. 3/2001
15
ZUIDKAAP
CHARLEROI VERWELKOMT SENEGAL Drie op een rij: een portret
Camara is niet de eerste de beste: hij geeft les aan de Ecole Nationale des Beaux Arts in Dakar en heeft al tentoonstellingen gehad in Oostenrijk, Italië, GrootBrittannië, Abidjan, Buenos Aires...
Ibrahima Kébé: maakt kleurrijke, een beetje naïeve schilderijen. Het zijn net bevroren en foto-achtige scènes, uit het leven gegrepen. De familie staat altijd centraal: kinderen, vrouwen, koppeltjes, dieren... Kébé heeft al tentoongesteld in België, Frankrijk, Zwitserland, Liechtenstein. Hij is de enige van de drie die van zijn schilderkunst leeft. Elke dag trekt hij naar zijn atelier in het kunstenaarsdorp in Dakar. Oorspronkelijk waren dit prefab huisjes voor de Aziatische arbeiders van het sportstadium. Toen die terug naar huis keerden, heeft president Senghor zaliger er een kunstenaarsdorp van gemaakt.
Seyni Gadiaga: maakt kleurrijke, abstracte schilderijen waarin hij houten voorwerpen, kraaltjes en traditionele Peul elementen verwerkt: een driehoek staat voor vruchtbaarheid van de vrouw en de aarde, het typerende reliëf in zijn doeken verwijst naar de traditionele scarificaties. Ook hij geeft les aan de Ecole Nationale des Beaux Arts. Zijn werk was eerder al te zien in de Verenigde Staten, Frankrijk, Ivoorkust, Munich, België.
Interculturele dialoog
Serigne Mbaye Camara: is begonnen als schilder, maar schakelde snel over op beeldhouwkunst. Hij maakt houten mobielen van recuperatiemateriaal dat hij vindt: houten planken en balken, metaal, koper... Hij werkt altijd rond hetzelfde figuurtje: toen Camara nog schilderde stond zijn figuurtje helemaal geïsoleerd op het schildersdoek, daarna is het eraf gekomen en ontmoet hij vrienden en familie. Communicatie staat dan ook centraal in Camara’s werk. Hij zoekt ook inspiratie in de beschermende gris-gris: tussen de houten figuurtjes ontdek je kinderschoentjes, opgevulde stoffen zakjes... Allemaal heel mysterieus en geladen.
Het is via de eerste Biënnale van Dak’Art in 1992 dat Claude Thoirain en haar man Daniel Fauville gefascineerd raken door Senegalese kunst. «Mijn man, die ook artiest is, was op de eerste Biënnale uitgenodigd. Hij was ontzettend enthousiast, maar hij voelde zich een beetje schuldig dat hij daar als een prins was ontvangen, op kosten van de Franse Gemeenschap. Hij wilde iets terug doen voor de Senegalese kunstenaars die hij had leren kennen. En nu organiseren wij al tien jaar uitwisselingen. Het is bijvoorbeeld al de vijfde keer dat Ibrahima Kébé hier komt.» «Onze droom is dat deze artiesten van hun kunst kunnen leven. Wij proberen ons steentje bij te dragen: we verkopen hun kunst in onze galerie en door de promotie en aandacht hier, stijgt hun marktwaarde in Dakar. Maar we willen meer dan wat kunstwerken in de etalage leggen. Het is belangrijk dat de mensen van Charleroi en België de Senegalese cultuur leren kennen.» Daarom vindt Claude Thoirain het belangrijk dat de kunstenaars hier drie weken blijven. Zo hebben ze workshops schilderen, tekenen, maskers maken en Afrikaanse verhalen gegeven op enkele lagere scholen.
© C. Thoirain
In Charleroi waren tot half juli drie Senegalese kunstenaars te bewonderen: Ibrahim Kébé, Serigne Mbaye Camara en Seyni Gadiaga. Drie weken waren ze ook te gast in ons land. Genoeg tijd om de kinderen van de scholen in de buurt te leren schilderen en maskers maken. Het initiatief werd gesponsord door DGIS. ‘Teranga’, de titel van de tentoonstelling, betekent in het Wolof ‘welkom’. En dat is wat organisatrice Claude Thoirain wil bereiken: «Ik wil Senegal in België verwelkomen. Mijn bedoeling is niet gewoon wat schilderijen naar hier halen. Ik wil onze mensen laten kennismaken met de Senegalese en Afrikaanse cultuur.» Bovendien is ‘Terana’ geen ééndagsvlieg maar een reizende tentoonstelling die in september te bezichtigen is in het Centre Interculturel Mons-Borinage en in december in Espace Senghor in Etterbeek.
16
CamaraIn de studio van de RTBFradio: (van l. naar r.) Seyni Gadiaga, Serigne Mbaye Camara en Ibrahima Kébé.
Dimensie 3 / 2002-3
ZUIDKAAP ’Femme au mouton’ Ibrahima Kébé.
«Dat was een groot succes. Ik ben getuige geweest van een heel hartelijk en warm contact. De kinderen en leraars waren enthousiast en de kunstenaars ook.» Dossierbeheerder, Thérèse Loncke van de Directie Informatie van DGIS, die de catalogus en promotie van dit project subsidieert met 19.300 euro, is het eens met deze aanpak: «De interculturele dialoog is heel belangrijk. Dit soort projecten, dat de kunst én cultuur van een land promoot, willen we in de toekomst zeker nog steunen.» Claude Thoirain is blij met de steun van DGIS want een tentoonstelling over Afrikaanse hedendaagse kunst organiseren is niet altijd even eenvoudig. «Het is al gebeurd dat de werken niet op tijd in België geraken. De kleinste kunstwerken kunnen de kunstenaars in hun eigen bagage meenemen. Soms kunnen we ook een beroep doen op de diplomatieke koffer. Heel handig...»
“Senegalese kunst bestaat niet” © Alain Breyer
Senegal heeft iets met kunst. De eerste president, Léopold Senghor, was zelf een dichter-schrijver en heeft kunst in zijn land altijd gepromoot. In 1966 organiseerde hij het eerste Festival mondial des arts nègres waar de allereerste Senegalese kunstenaars hun werk tentoonstelden. Dat waren er welgeteld tien. Senegal organiseert ook al tien jaar de Biënnale van Dak’Art, een internationale kunsthappening waar vooral Afrikaanse artiesten op uitgenodigd worden. Philippe Pirotte, curator van hedendaagse Afrikaanse kunst: «Toen de Biënnale van Johannesburg ophield te bestaan, heeft Senegal de fakkel overgenomen. Dakar en
Caïro zijn de twee enige Afrikaanse steden die een Biënnale hebben.» Een andere verklaring voor de talrijke kunstenaars die Senegal voortbrengt, moet je zoeken in de cultureel-religieuze sfeer: in tegenstelling tot zijn buurlanden (Mali, Burkina Faso, Guinée) heeft Senegal door een eeuwenlange Islamitische invloed een minder sterke animistische traditie van maskers en fetisjen. De eerste generatie Senegalese artiesten – zoals Iba Ndiaye, Ousmane Sow, Amadou Bâ – gingen bewust op zoek naar hun Afrikaanse en Senegalese roots. De nieuwe generatie wil van die Afrikaanse stempel af. Ze zijn Afrikaan, maar hun inspiratie is niet alleen op Afrikaanse elementen gebaseerd. Zij richten zich tot de wereld en willen universele werken maken. Bestaat er eigenlijk zoiets als ‘Afrikaanse’ hedendaagse kunst? En waarin verschilt
die dan van de ‘onze’? Philippe Pirotte: «Ik wil Afrikaanse kunst niet in een exotisch hokje plaatsen en spreek liever van hedendaagse kunst ‘uit’ Afrika. Het heeft natuurlijk iets met Afrika te maken, maar het kunstwerk gaat niet altijd óver Afrika. Ik kijk liever naar de betekenis van een werk dan van waar het vandaan komt. Hedendaagse ‘Afrikaanse’ kunst moet niet persé nààst ‘Westerse’ hedendaagse kunst bestaan. Ik probeer de twee te vermengen op een en dezelfde tentoonstelling. Anders krijg je gevaar voor getto-vorming en een hedendaagse vorm van exotisme.» Sylvain Sankalé, mede-organisator van de Biënnale in Dakar, heeft het in de catalogus van deze tentoonstelling ook over die schrik voor getto-vorming: «Senegalese kunst bestaat niet. Net zoals Belgische kunst niet bestaat. Magritte en Brel hebben geen nationaliteit; zij behoren tot het mondiale patrimonium. Maar natuurlijk zijn deze drie artiesten geboren in Afrika. Hun kunst en inspiratie zijn in essentie Senegalees, maar zij ambiëren – zoals elke kunstenaar – een universeel karakter.»
© Alain Breyer
Sara Frederix
Dimensie 3 / 2002-3
‘Sans titre’ Serigne Mbaye Camara.
INFO: Galerie Ephémère, Place du Try 33, 6110 Montigny le Tilleul. Tel. 071/51 00 60,
[email protected]
17
Dimensie3 Tweemaandelijks tijdschrift van de Directie-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) Verantwoordelijke uitgever: Cristina Funes-Noppen, Bijzonder Commissaris DGIS Redactie: DGIS – Directie Informatie Karmelietenstraat 15 B-1000 Brussel Tel.: 02 / 519 08 81 Fax: 02 / 519 05 44 E-mail:
[email protected] www.dgic.be Drukkerij: Claes Printing Tel.: 02 / 378 09 39 Lay-out: AVPAO Tel.: 0477 / 937 807 De artikels geven niet noodzakelijk het officiële standpunt weer van DGIS of van de Belgische regering. Overname van artikels is toegelaten mits bronvermelding en een kopie voor de redactie. Abonnement: gratis in België en in het buitenland.
© Alain Beyer
Dimensie-3 verschijnt vijf maal per jaar. Gedrukt op kringlooppapier
Seyni Gadiaga
WEGWIJZER VOOR ASPIRANT-ONTWIKKELINGSWERKERS De Directie Informatie van DGIS publiceert binnenkort de brochure: "Aan ontwikkelingssamenwerking doen". Deze brochure is bestemd voor al wie belangstelling heeft om actief te zijn of ervaring op te doen in de ontwikkelingssamenwerking. De brochure bespreekt alle mogelijkheden om zowel in het buitenland als in België rond ontwikkelingssamenwerking te werken, met vermelding van alle nuttige contactadressen. De brochure is gratis te verkrijgen bij:
DGIS - Directie Informatie Karmelietenstraat 15 - 1000 Brussel Fax: 02/519.05.44 E-mail:
[email protected]
"Aan ontwikkelingssamenwerking doen" is ook beschikbaar op de website van DGIS (www.dgic.be rubriek 'Jobs') en wordt regelmatig bijgewerkt. Belangrijk! De algemene informatiecycli voor aspirant-ontwikkelingswerkers worden voortaan georganiseerd door de Belgische Technische Coöperatie (BTC) maar worden nog steeds volledig gefinancierd door DGIS. Info over het programma, de inschrijvingen, data en plaats bij: Maud Henrard, BTC-dienst Vorming, Hoogstraat 147, 1000 Brussel. Tel. 02/505 37 82 – Fax 02/505 18 46. E-mail:
[email protected] Ter herinnering: de BTC bestaat sinds 1999 en voert in opdracht van de Belgische Staat de directe bilaterale ontwikkelingssamenwerking van DGIS uit.