Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien “Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande, en wenende: maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.” Psalm 126:6 Zo begint de brief die wij in januari van de China zendeling, dokter John West, ontvingen. Dokter West, geboren in Ethiopië, als zoon van een Amerikaanse zendingsarts, kreeg in zijn jeugd al een groot verlangen de Heere te dienen in de zending. Hij werd zendingsarts in China. En daar leerde ik hem kennen in 192. Het was een wonderlijke ontmoeting. Hij werd geroepen vanuit Peking om zo snel mogelijk naar een zuidelijker stad in China te komen, want daar lag ik met hoge koorts, ernstig ziek van tyfus. Het was niet toegestaan maar een Chinees ziekenhuis te gaan, er mocht geen Chinese dokter komen. Voor zieke buitenlanders moest een buitenlandse arts komen, dus werd dokter West opgeroepen. Reizen in China is niet makkelijk te regelen en een spoedreis is bijna onmogelijk. De Heere, Die alles bestuurt, gaf hem zoveel voorrang voor een treinkaartje, zodat hij als op “ ‘t laatste moment” aanwezig was met een infuus en medicijnen. Ziek zijn in een vreemd land is moeilijk en zeker met hoge koorts, in een kamer zonder overgordijnen, waar de tropenzon een nauwelijks te verdragen hoge temperatuur produceerde. Dokter West deed wat mogelijk was, als arts. Daarna knielde hij bij het ledikant en bad de Heere, of deze stervende rank nog beter mocht worden, door kracht uit de Wijnstok, om verder vruchten te dragen voor China. Na enige uren kon ik iets spreken en vroeg hem: “U hebt gebeden om genezende kracht uit de Wijnstok. Kent u zelf de kracht van die Wijnstok Christus?”. Toen is dokter West gaan vertellen wie Christus voor hem is, en hoe Hij hem had leren kennen. Mijn volgende vraag was: “Wat bedoelt u met vrucht dragen voor China?” “Vrucht dragen, dat is Christus bekend maken. Dat heeft het volk van China boven alles nodig”. Twee dagen bleef dokter West op het adres. Er zijn onvergetelijke gesprekken geweest, van eeuwigheidswaarde. Ook over de arbeid die nog in China gedaan moet worden. Zó heb ik dokter West leren kennen. Bij het vertrek in 1992, kreeg ik van hem en zijn vrouw een Chinese schildering, een wijnrank met vruchten. Er was een tekst bij geschreven, Psalm 92: 14-16 en Johannes 15: 5. “Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen”. Het schilderstuk met de druiventros hangt al 5 jaren in mijn werkkamer, en de tekst blijft elke dag een aanwijzing. In deze jaren van 1992 tot nu 1997 is er briefwisseling gebleven met dokter West. Niets over zaken buiten de zendingsarbeid. Elke brief is een getuigenis van Gods trouw en hulp aan christenen in beproeving en Zijn vrede. De laatste brief begint dus met de tekst: “Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.” Verder schirjft hij “Ik heb een familielid van John Stam ontmoet en hij vraagt of er in dat gebied in China waar John en betty Stam
vermoord zijn in 1934, nog geestelijke bloei is gekomen. Heeft het zaad van hun sterven vruchten gedragen?” Bij het lezen van die vraag was ik diep ontroerd. Want het is bijzonder dat de Heere juist in dat gebied in China, aan de Bonisa zending de zegen gaf, met gejuich te mogen maaien, samen met de Chinese christenen die daar wonen. John en Betty Stam, wie waren zij? John was een jonge man uit Nederland. Samen met zijn vrouw Betty Scott, ging John Stam naar China, als zendeling. Hun zendingspost was een eenvoudig Chinees huis in Centraal China. Zij gingen werken onder afgodische Chinezen. Een gebied met miljoenen mensen waar Gods Woord nauwelijks bekend was. Het volk leefde in diepe armoede. John en Betty hebben meet diepe bewogenheid het Evangelie daar bekend gemaakt. Ziekenzorg is een deel van het zendingswerk. Zij hielpen de armen, de zieken, de blinden, de gehandicapten. En zij zaaiden de Evangelieboodschap. Er was in al hun werk uitstralende liefde en bewogenheid voor hun buren, voor de mensen in hun straat, voor de mensen in hun woonplaats, voor de mensen in de wijde omgeving, ook in de heuvels. Gods zegen was te merken. Een kleine christelijke gemeente werd gesticht, en die groeide langzaam. Maar er kwamen berichten over roversbenden, “de boksers”. Die trokken in steeds grotere groepen door het land. Zij kwamen om te roven, te stelen, en toonden haat tegen buitenlanders die in China werkten. Speciaal tegen de christenen en zendelingen. Er werd verteld dat zij buitenlanders gedood hadden. John en Betty hoorden de berichten. Zij vertrouwden op Gods bescherming. Zij wisten dat geloof in Gods opdracht kracht geeft op Hem te vertrouwen. Na anderhalf jaar wordt hun dochtertje Priscilla geboren. Wat een vreugde in het jonge gezin. Op een avond, als John uit de Bijbel voorleest, leest hij de tekst; “Voorwaar zeg Ik u; indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft het alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.” Johannes 12: 24. Ineens is hij stil. Hij kijkt naar zijn vrouw en zegt: “Betty… hoor je dat…” En opnieuw leest hij de woorden. “Als het zaad in de aarde valt… en sterft…, krijgt het véél vrucht”. Met een wonder diepe blik kijkt hij haar aan en herhaalt de woorden. Betty laat die blik uit John’s ogen tot diep in haar hart zinken. Zó heeft hij haar nog nooit eerder aangekeken. “John…, wat bedoel je…?”vraagt zij wat geschrokken. “Betty, ik weet niet wat Gods Woord nu hiermee bedoelt, maar laten we bidden.” Samen knielen ze neer in hun eenvoudige kamertje. Na het gebed staat John weer op, neemt hun kleine Priscilla van drie maanden oud in zijn armen en knielt naast Betty neer. Dan bidt hij opnieuw om Gods bescherming en eindigt met de woorden: “Uw wil is heilig en goed, Heere in de hemel, wij zijn in Uw handen, alles wat U doet is goed!”
Aan een christen Chinees vertelt John voorzichtig zijn zorgen. In de nacht is er buiten plotseling geschreeuw en lawaai. Woeste kreten klinken op. Er wordt met kracht op de deur gebonsd. Boze stemmen schreeuwen; “doe open…, doe open….!” John schuift de grendel weg. Rustig opent hij de deur. Schreeuwend komen een paar mannen naar binnen. “Jij bent onze gevangene”, roepen ze tegen John. De uren die volgen zijn vol spanning. John wordt met een touw aan de metalen poot van het ledikant vastgebonden. Zo kan hij niet vluchten. Betty geeft haar dochtertje voeding en gaar naast John op de grond zitten. Slapen kunnen zij deze nacht niet. “Als het zaad in de aarde valt, en sterft…, brengt heet veel vrucht voort”. “Betty, begrijp jij deze woorden goed?” vraagt John. “Misschien zullen zij mij meenemen; misschien moet ik nu als tarwegraan…” Hij zwijgt even. “Maar jij moet met de baby naar de grote zendingspost gaan, en terug gaan naar je ouders.” Betty kan niets zeggen. Wat zij die nacht verder samen besproken hebben, is alléén bij God de Heere bekend. De volgende morgen commanderen de mannen van de roversbende John en Betty met hen mee te gaan, als gevangenen. “Laat mijn vrouw hier bij de baby”, vraagt John. “Néé, is het korte antwoord. “Jullie beiden zijn onze gevangenen. Jullie gaan samen mee.” Betty schrijft een briefje en legt dat met schone kleren in de wieg van haar kind. John buigt zich nog een keer over zijn dochtertje, kust haar, en met ontroering kan hij zeggen: “God zij met jou, mijn kind, tot wederziens, straks hier… of…”En Betty schrijft die woorden op. Met woeste schreeuwen worden zij geroepen om mee te gaan. John en Betty krijgen handboeien om en moeten meelopen met hun belagers, in de richting van de heuvels. “waar gaat de reis naar toe?”, vraagt John aan de mannen. Er komt geen antwoord. Onderweg ontmoeten zij een paar Chinese christenen uit hun jonge, pas gevormde gemeente. Eén man, mr. Lo, komt geschrokken naast John lopen, en roept: “Waar gaat de reis naar toe?” Even is het stil…, dan zegt John met luide stem; “Als het zaad in de aarde valt… geeft het veel vrucht!” de Chinese christen komt dichterbij, wijst naar hun geboeide handen en vraagt dringend: “Waar gaat de reis naar toe?” Heel rustig, heel kalm, mar met krachtige stem roept John; “Wij zijn op weg naar de hemel!” de christenen deinzen verschrikt terug bij deze woorden. Maar mr. Lo volgt hen van dichtbij, hij ziet en hoort alles. John en Betty kijken elkaar aan, in hun ogen is dezelfde rust, dezelfde gewilligheid, en John zegt het weer: “Wij zijn op weg naar de hemel!” De kleine stoet gaat de heuvel op. Daar moeten John en Betty neerknielen. Het is maar enkele minuten. Een zwaard wordt geheven en slaat neer. Zij zijn onthoofd. Hun leven is weggenomen, door moordenaarshanden. Dan zijn zij thuis, voor eeuwig Thuis. Mr. Lo staat daar zwijgend, als een getuige. Diep bedroefd buigt hij zijn hoofd, ziet de ontzielde lichamen van de jonge martelaren. In zijn hart zijn de woorden: “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet
meer zijn… En Die op de troon zat zeide: Ziet ik maak alle dingen nieuw. En zij zullen Zijn aangezicht zien”. Het is het jaar 1934 Mr. Lo en zijn vrouw gaan naar de kleine zendingspost, naar het huis van John en Betty. Daar vinden ze Priscilla, de baby van drie maanden in haar wieg. Er ligt een briefje naast de baby. Een laatste briefje van de moeder, van Betty. Zij lezen de woorden: “Heere ik geef mijn vaderloos kind aan U, ik geef haar in Uw handen, Gij zijt onze God. Immers zal een wees bij U ontfermd worden.” Hosea 14: 4 Mr. Lo en zijn vrouw leggen de baby in een mand, toegedekt met oude lappen. De mand gaat aan een draagstok over hun schouder. Stil en behoedzaam verlaten zij het zendingshuis. Zo zal niemand merken welke kostbare inhoud zij in de mand meedragen. Priscilla wordt naar een hoofdzendingspost gebracht, en later naar haar familie in Engeland. Anderhalf jaar mochten John en Betty in dienst van hun Meester, in dienst van het Evangelie in China werken. Na het sterven van John en Betty is er een periode van ruim 45 jaar zware onderdrukking en vervolging voor de christenen in die provincie van China gekomen. Er is martelaarsbloed gevloeid. Christenen werden voor vele jaren naar gevangenis en werkkampen verbannen. En nu komt de vraag bij dokter West: “heeft het zaad van hun sterven vruchten gedragen?” Bij de familie van John en Betty zijn veel tranen geweest over hun sterven, na hun korte zendingsarbeid van anderhalf jaar. 1994 Binnenland van Centraal China In oktober 1994 ontmoeten wij daar christenen in een afgelegen gebied. Zij hadden zorg over het grote aantal blinde, dove en gehandicapte kinderen in hun gebied. Men was begonnen met de bouw van een speciale school voor deze kinderen. Maar de bouw werd gestopt. Er was geen geld om het bouwwerk af te maken. Wij hebben die half afgebouwde school gezien, en gedacht dat dit een zendingsopdracht was om vanuit de Bonisa zending hulp te geven. Daarmee werd de school afgebouwd en bij de provinciale regering bekendgemaakt: “Een christen-organisatie uit Nederland heeft ons geholpen.” Wij werden bij de stadsraad ontboden. Ons werd gevraagd: “waarom geeft “Stichting Bonisa” deze hulp? Eenvoudig hebben wij uitgelegd dat wij de opdracht van de grote Medicijnmeester, de Heere Jezus wilden volgen, zoals in de geschiedenis van de broden en de vissen in Mattheüs 14 is geschreven. Hulp geven waar nood is. Er kwam een tweede vraag. “Wil Bonisa-zending s.v.p. helpen voor operatieinstrumenten en ledikanten voor de operatie afdeling in het stadsziekenhuis.
Daarmee zouden ook de christenen een betere verzorging krijgen. Ook daar konden wij hulp geven. In die periode zagen wij in China een samenkomst van christenen, ergens, tussen bamboebossen, in een binnenplaats van een kleine boerderij. Veel blanken stonden daar, voor een kerkdienst door een reizende Evangelist gehouden. Het was mooi weer. De zon scheen warm op de binnenplaats. Maar in de winter, in de kou, regen en sneeuw, moesten zij ook daar buiten zitten. Een kerk zonder dak, zonder muren. Meer dan honderd mensen kwamen daar elke week luisteren naar Gods Woord. 1995 Opnieuw een bezoek vanuit de Bonisa zending aan dit binnenland van China. Weer een verzoek om bij de stadsregering te komen. Daar wachtte een verassing. Zij vertelden: “Wij hebben toestemming gegeven een grote schuur te laten bouwen voor een medische polikliniek, met vergunning het ook voor samenkomsten van de christenen te mogen gebruiken. De kosten van bouwmaterialen waren f 35.000,- en was al vooruit betaald, meet vertrouwen dat de Bonisa zending dat aan de lener in China zou terugbetalen. Zij brachten ons naar de plaats waar “de schuur” tussen de rijstvelden werd gebouwd. Op de bijgedrukte foto ziet u het begin van de bouw van “de schuur” Met verbazing hebben wij er naar gekeken. En zo groot dat er honderden mensen in kunnen samenkomen om het Evangelie te horen. Dan denk je aan de Psalmregels: “Ja Gij zijd die God die d’oren, wonderen doet op wonderen horen.” U, die dit leest, u zult met ons verwonder zijn over Gods werk in China. Hij heeft voor de Bonisa zending open deuren gegeven. Er is nog véél werk te doen in dat grote land met meer dan 1 miljard inwoners. 1996 Bij de officiele opening van deze grote kerk, waren ds. W. van Vlastuin en de heer T. Schultink als afgevaardigden van de Bonisa zending aanwezig. Ds. Van Vlastuin heeft daar uit Gods Woord gesproken. Tienduizenden christenen komen nu in dat gebied zondags in kerken en schuren bij elkaar. Psalmen en geestelijke liederen klinken op tussen de rijst- en korenvelden. Dáár, waar ruim 60 jaar geleden John en Betty Stam als martelaren moesten sterven, als zaad dat werd gezaaid in China’s aarde, daar ruisen nu de vruchten. Daar ruisen rondom de nieuwe kerk halmen met rijst en korenkorrels. En vanuit de hutten, huizen, schuurtjes en vanuit de nieuwe kerk ruist de lofzang tot Gods eer. “Is op het land een hand vol koren, Gekoesterd door de zon, ’t Zal op ’t gebergt geruis doen horen, Gelijk de Libanon.” (bron: Bonisa zending)