Diaconale Zondag, 15 maart 2015: Liturgiesuggesties Vierde zondag van de Veertigdagentijd, jaar B. Lezingen: OT: Jozua 4, 19-5,1 en 5, 10-12 Antwoordpsalm: Psalm 122 Epistellezing: Efeziërs 2, 4-10 Lezing uit het evangelie: Johannes 6, 4-15. Liederen Suggesties: Uit het nieuwe Liedboek: Intochtpsalm: Psalm 122, 1-3: ‘Hoe sprong mijn hart hoog op in mij’ Bij Joh. 6, 1-15: Lied 383, 1-5: ‘Zeven was voldoende’. Lied 392, 1-4: ‘Wie kent de eenvoud van het breken’. Lied 403 C: Danken wij de goede God (Tafelgebed) Lied 546, 1-5: ‘Wees blijde nu, in ’t midden van het lijden’. (Klein Pasen) Lied 836, 1-4: ‘O Heer, die onze Vader zijt’. Bij Efeze 2, 4-10: Lied 117 a, 1-2: Gij, volken, looft uw God en Heer’. Voorbereidende aantekeningen bij de hoofdlezing Johannes 6, 1-15 Het verhaal van de broodvermenigvuldiging is de hoofdlezing op Zondag ‘Laetare’ = ‘Verblijdt U’. ‘Verblijdt u is een citaat uit Jesaja 66 waar een omkeer in de geschiedenis wordt aangekondigd. Op die omkeer wordt op deze zondag vooruitgelopen, de vreugde daarvan doet de zwaarte van de veertigdagentijd oplichten. We krijgen een voorproefje van Pasen voorgeschoteld. Pasen is in dit hoofdstuk steeds al dan niet verborgen aanwezig. Het begint met de plek waar Jezus naar toegaat, de overkant van de zee. Daar klinkt iets in mee van die overkant van de zee waar het volk doorheen getrokken is, achter Mozes aan. Aan die overkant gaat Jezus een berg op en daar klinkt iets in mee van die berg waar Mozes het volk Gods verordeningen leerde (zeker als we horen dat hij daar gaat zitten met zijn discipelen, want een Joodse leraar zit bij zijn onderricht). De geschiedenis van God met zijn volk uit het verleden is daarmee in het heden present. De tijd van Pasen, het feest van de Judeeërs, is nabij – het ongerezen broodfeest. Ook van dat feest geldt dat het gevierd mag worden als iets dat mensen nú aan gaat. Het is geen herinnering aan vroeger, maar geleefde realiteit, een werkelijkheid van levenmet-God die iedere andere werkelijkheid van leven-met-tekort doorbreekt en overwint. Van die realiteit wordt in dit hoofdstuk geproefd. Aan Jezus wordt in het evangelie van Johannes regelmatig gevraagd waar hij het vandaan haalt, met welk recht hij spreekt en doet (zie Johannes 1, 39 en 2,18). Deze keer vraagt hij zelf: waar halen we het vandaan? Deze keer gaat het om brood. In Johannes 4, 8, 31-38 had Jezus zijn leerlingen geleerd wat zijn voedsel was. Hij leefde van het doen van de wil van de Vader. Hij zoekt uit of iets daarvan bij zijn leerlingen is blijven hangen. Wat hebben ze geleerd? Niet zo veel. Filippus geeft aan dat er niet genoeg geld is om voor de menigte brood te kopen. Andreas komt daarop bij Jezus met een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen. Maar ook hij neemt aan dat het niet voldoende is. Hier begint de toehoorder van het verhaal wat argwaan te krijgen. Hier komt een jongen,
een kind – en daarmee iemand die nog niet van Gods Woord wist – met gerstebrood aanzetten, iets wat alles met Gods Woord te maken heeft. Gerstebrood is symbolisch brood. Met Pasen werd een schoof gerst geofferd. Bovendien had midden in een tijd van hongersnood de profeet Elisa ooit honderd man gevoed met twintig gerstebroden (2 Koningen 4, 38-44). Zeker als het ook nog eens vijf broden zijn is de betekenis symbolisch – want vijf is een verwijzing naar de vijf boeken van de Thora, het onderricht van Mozes. De getalsverhouding vijf en twee roept het manna in gedachten (Exodus 16), want men mocht vijf dagen verzamelen en daarna een dubbele portie (op Sabbat werd er niet geraapt). Men kan bij twee ook denken aan Wet en Profeten, samen een benaming voor de Hebreeuwse Bijbel. Kortom: het Woord van God is aanwezig. Dat waar Jezus het in Johannes 4 over had gehad, dat hij leefde van het doen van de wil van de Vader, wordt hier nader uitgewerkt. Er wordt maaltijd gehouden op de berg, net als bijvoorbeeld in Exodus 24, 11 of Jesaja 25, 6. De scharen mogen delen in datgene waar Jezus zelf van leeft: er is genoeg. Zij gaan zitten in groepen, geordend, zoals het volk door Mozes geordend werd bij de tocht door de woestijn en de ontvangst van de Thora. Ze zitten in groen gras, als het ware de grazige weide van Psalm 23 waar de goede herder de kudde heen leidt. In het Johannes-evangelie worden de leerlingen niet ingeschakeld bij het delen van het brood. Jezus spreekt de zegen uit en dankt, hij breekt en deelt zelf. De anderen mogen ontvangen. Hij gaat voor bij de maaltijd op de manier waarop later tijdens de liturgie van de gemeente gedankt, gebroken en gedeeld zal worden. Er volgt een teken van overvloed aan brood, zoals er eerder een teken van overvloed aan wijn was (Johannes 2, 1-11). Brood en beker samen, de liturgie–eucharistie, avondmaal. Hij doet dat met het brood, maar ook met de vis. Jezus zal in het vervolg van het hoofdstuk zijn leerlingen meer vertellen over brood ( Ik ben het brood des levens, Johannes 6, 35). Maar de vis was in de antieke wereld volksvoedsel, maar ook een symbool voor leven dat verrijst uit de dood. Aan de overvloed die er is als mensen zich opstellen voor de wil van de Vader wordt een nieuw element toegevoegd. In Johannes 6 krijgen mensen een voorproefje van het feest van de toekomst, het feest dat nabij is, het Pasen dat zich aan Jezus en henzelf voltrekken zal en waar mensen zich nu al voor open leren stellen, hun hand voor openen. Veertigdagenproject samen met de kinderen In Kind op Zondag wordt een Veertigdagenproject voorgesteld, met als thema: ‘Met open handen’. Met de kinderen in kerk en kindernevendienst kunt u in deze periode stil staan bij de verschillende betekenissen die open handen kunnen hebben. In dit project gebeurt dat aan de hand van elke zondag een andere poster, waarop het verhaal verteld wordt van Eef. De posters van de projectverbeelding vormen een stripverhaal. Elke week komt er een nieuwe plaat bij, waardoor steeds meer van het verhaal in beeld wordt gebracht. Het verhaal gaat over Eef, een meisje dat helemaal alleen met de trein naar opa en oma gaat. Hoewel… Als je goed kijkt, zie je dat ze niet helemaal alleen is. Haar opa zit ook op de trein, maar hij verkleedt zich zodat ze hem niet herkent. Als wij op weg gaan naar Pasen, lijken we een beetje op Eef. We zijn onderweg, we weten niet precies wat we onderweg zullen meemaken. Maar als we goed kijken, zien we dat er steeds iets van Pasen te zien is. Je kunt op weg gaan naar het feest van het nieuwe leven, maar dat leven gaat ook steeds al een beetje met je mee. Wie zijn handen opent krijgt daar iets van te zien. U kunt dit Veertigdagenproject bestellen bij Kind op Zondag. Op de vierde zondag ontdekken we dat Eef niets te eten bij zich heeft. Gelukkig krijgt ze een broodje. In het Bijbelverhaal zitten vijfduizend mensen in het gras, met geopende handen om te ontvangen en te delen.
Liedje om te zingen met de kinderen: Met open handen. Met open handen laat ik weten wie ik ben, wat ik verwacht: God zal mensen niet vergeten, Hij geeft open handen kracht Om te geven en ontvangen, Om te delen in verlangen Dat de toekomst op ons wacht (Tekst Erik Idema. Kijk voor de melodie op www.kindopzondag.nl ) Gebed: Goede God, Wij bidden U om open handen. Open om te ontvangen wat U ons geeft, elke dag opnieuw. Geef ons vertrouwen dat wij niet van onszelf afhankelijk zijn, maar dat U voor ons zult zorgen. Schenk ons dat, uit Uw hand die overvloed geeft. Amen. Gebedje om over na te denken met de kinderen: God, ik kan goed geven, cadeautjes, vriendschap, aan familie en vrienden, aan wie het nodig heeft. Ik kan ook goed zorgen, voor een ander, helpen, en ook voor mezelf, heb niemand nodig. Gewoon de handen uit De mouwen, dat is fijn! Maar iets ontvangen, zomaar krijgen, daar niets voor hoeven doen…. dat vind ik lastig, want vinden ze me dan niet te klein? Is dat niet iets voor mensen die zielig zijn? en komt het dan wel goed? Gewoon met lege handen, Open voor wat ze krijgen? Zingen: ‘Licht van Pasen’ (uit Nieuwe Liedboek, Lied 290) is een lied voor het moment dat de kinderen het licht van de Paaskaars meenemen naar hun eigen ruimte. Gebeden: Uit: ’Een druppel jou’: Heer, laat ons nooit christenen zijn die genoeg hebben aan zichzelf, die opgesloten zitten in een huis waar de ramen gesloten, deuren vergrendeld en de geur en de kleur van de ander niet meer doordringt. Geef ons steeds het verlangen om Christus te volgen. Wij danken U voor Uw Zoon, die de wereld voor ons opende, die op het kruis alles en iedereen omspande, opstond uit de afgrond van dood en kwaad en ons al zegenend bij U bracht.
Wij danken U voor Uw geest, die het vuur aanblaast, en in de ontmoeting met onze broers en zusters vonken laat overspringen waardoor in hen het gezicht van Christus oplicht. Heer van Uw kerk, het gaat ons zo gemakkelijk af om een gemeenschap te zijn zonder de anderen te zien en ons met tevredenheid te spiegelen aan eigen wijsheid en onmacht. Vergeef en verander ons. Leer ons dat we zonder elkaar onaf, kreupel en zwak zijn. Wij danken U dat er meer dan ooit tevoren, mensen uit alle windstreken bij ons wonen, met wie we door Uw Zoon tot één familie behoren. Wij danken U dat we elkaar gegeven zijn en dat Christus ons door hen op een nieuwe wijze verschenen is. Bind ons samen in veelkleurigheid en veelbelovendheid, als een teken van Uw liefdevolle nabijheid. Open onze ogen voor elkaar nieuwe hoop te krijgen. Geef dat we Uw stem verstaan om U met aanstekelijke vreugde te dienen. Door Jezus Christus onze Heer, Amen. Uit: ‘In het huis van de Levende’. Voorbeden: Als wij U bidden, o, God, voor heel uw wereld, om rechtvaardigheid onder de mensen, en de vrede die ons zo ter harte gaat, Dan vragen wij U ook, of Gij ons helpen wilt, zelf heel te maken en recht te zetten, op de plaats ons aangewezen. En als wij U bidden, o God, voor diegenen onder ons, die geroepen zijn om te regeren, dat ze weldenkend zijn en menslievend, Dan vragen wij U ook of Gij ons helpen wilt de lasten mee te dragen van het samen leven op uw aarde, en het samen delen met uw mensen. En als wij U bidden, o God, voor diegenen onder ons, die uitgeteld of uitgeschakeld zijn, die wachten op ontferming, Dan vragen wij U ook, of Gij ons helpen wilt, om hen niet haastig uit de weg te gaan en vergeefs op ons te laten wachten. En als wij U bidden, o, God, voor uw kerk, uw gemeente, om eenheid, bezieling, vernieuwing, zodat ze een levend teken wordt van uw bemoeienis met mensen, Dan vragen wij U ook, of Gij ons helpen wilt, om zelf vertegenwoordiger van U te zijn en te doen wat wij van anderen verwachten. Want zo heeft Hij ons leren bidden, die ons voorging in Uw naam: Onze Vader. Bij viering Heilig Avondmaal: Tafelgebed: Lied bij het breken van het brood:
Als wij weer het brood gaan breken, dat Gij, Heer, ons geeft:
Leer ons dan met hem te delen die geen deel van leven heeft.
Als wij weer de feestwijn drinken, die Gij, Heer, ons geeft
Leer ons dan om te gedenken, wie een lege beker heeft.
Als wij weer de kring gaan sluiten om wat Gij ons geeft:
Leer ons dan om vast te houden, wie geen hand in handen heeft.
Als wij weer de lofzang zingen om wat Gij ons geeft:
Leer ons dan voor hem te roepen, die geen stem meer over heeft.
Als wij zo de toekomst vieren, die Gij, Heer, ons geeft:
Leer ons dan vandaag te zorgen, voor wie zelfs geen morgen heeft.
Eten voor vijfduizend mensen Preeksuggestie: In deze preeksuggestie worden de verschillende beelden uit Jozua 4,19-5:1,10-12 Johannes 6,1-15 door elkaar gebruikt, verweven tot in één beeld. ‘Onvoldoende, niet genoeg, onmogelijk.’ Onmogelijk om vijfduizend man, vrouwen en kinderen nog niet eens meegerekend, van eten te voorzien. Werkelijk, we hebben niet genoeg, niet om de werkloosheidsuitkeringen te handhaven, niet om de pensioenen op peil te houden, niet om ontslagen te voorkómen. Echt, ’t is onvoldoende. Je prestaties zijn onvoldoende om je hier te handhaven, om door te groeien op deze plek, om dit project tot een succes te maken. Onvoldoende, niet genoeg, onmogelijk. Daarmee lijkt de kous af. Getallen liegen niet. We moeten reëel zijn: wat niet kan, dat kan niet. Onvoldoende, niet genoeg, onmogelijk: als een niet-aflatende stroom komen de woorden op je af. Het lijkt wel de Jordaan, letterlijk de naar-beneden-stromer. Over een kleine afstand heeft de Jordaan een verval van 400 meter – niet te stuiten totdat hij eindigt in de Dode Zee, een zoute plas van stilstaand water, waar niks groeit en alles dood gaat. En daar staat Jozua, met heel het volk, aan deze kant van de Jordaan, terwijl hij aan de overkant moet zijn. Want daar ligt het beloofde land. Het land waarvoor ze weggetrokken zijn uit Egypte. Veertig jaar zijn ze al onderweg. Een onmogelijk lange tijd. Maar vandaag wordt het onmogelijke waar: het volk bereikt de overkant van de Jordaan. Ze trekken er dwars doorheen, de priesters met de ark voorop. En zodra de priesters hun voeten in het water zetten, komt de stroom van de Jordaan tot stilstand. Het water rijst op, als een enorme dam, maar het hele volk kan overtrekken, en staat op het droge tot en met de laatste man. Die niet aflatende stroom van de Jordaan wordt drooggelegd. Net zoals in den beginne God het water naar één plaats liet stromen, zodat er droog land verscheen (Gn 1,9); net zoals na die enorme watervloed Noach en zijn ark droog land bereikte (Gn 8,13,14), net zoals Mozes met het volk door de Schelfzee trok op het droge (Ex 14,21,22) en Jona door de walvis op het droge werd gespuugd (Jona 2,10), zo trekt Jozua met het volk over de droge bedding van de Jordaan om de overkant, het droge, te bereiken. De chaos van de oerzee, de stortvloed van menselijk onvermogen: het droogt allemaal op. Het volk bereikt het beloofde land: vaste grond onder je voeten. Vaste grond onder je voeten op de tiende dag van de eerste maand. Die dag staat er niet voor niks bij. De eerste maand, dat is het voorjaar, de oogsttijd, wanneer de Jordaan meer dan overvol water staat en die dam water die ontstond dus werkelijk ongelofelijk indrukwekkend moet zijn geweest. Maar, veel belangrijker nog, de tiende dag van de eerste maand is precies op tijd om drie dagen later, op de veertiende dag, Pesach te vieren. Net zoals ze in Egypte hadden gedaan, vlak voordat ze vertrokken: op de tiende dag van de maand hadden ze een lam genomen, om dat op de veertiende dag te eten, samen met het ongezuurde brood. Daar aan de oever van de Jordaan, nog maar net gearriveerd in het beloofde land, vieren ze Pesach, bevrijding, met heel het volk. Ze hadden nog niet gezaaid en niet geoogst, maar ze aten ongedesemd brood en geroosterd graan. Er was meer dan genoeg, gewoon van de opbrengst van het land. Onmogelijk. Goed verhaal, maar niet genoeg. Kom op, we moeten reëel zijn. Er zitten hier vijfduizend man om te voeden, we hebben een project te managen, een bedrijf te runnen, een land te besturen. En we hebben vijf broden en twee visjes. Wat niet kan, dat kan niet. Stuur ze weg, die vijfduizend man, laat ze zelf hun eten kopen. (Mt 14,15)
Onmogelijk. Je kunt die mensen niet wegsturen. Je kunt die mensen niet wegsturen als je werkelijk hebt begrepen waar het om gaat. Als je hebt begrepen dat het gaat over het beloofde land, dat land waar het goed is om te wonen. Een land dat niet blijft hangen in de vraag wat er niet kan, maar dat voortbouwt op dat wat wel kan; een land waar je niet wordt afgeschreven vanwege talenten die je niet hebt, maar waar je mag woekeren met hetgeen je wel hebt. Een land waar vrede niet hoeft te worden bevochten; een land waar troost en vergeving is en mensen spreken als mensen. Een land dat niet alleen bedoeld is voor een selecte groep, voor jouw particuliere clubje of voor die ene persoon die toevallig vijf broden en twee vissen heeft. Naar het beloofde land trek je met héél het volk. Daarom krijgt Jozua de opdracht twaalf stenen op te richten. Twaalf stenen, voor elke stam één, om te gedenken dat héél het volk de Jordaan overtrok. Twaalf stenen om te gedenken en nooit te vergeten. Dat gedenken dat is een bijzonder woord in de Schrift. Het betekent meer dan ‘denken aan’, of ‘je herinneren’ zoals je je herinnert dat je nog boodschappen moet doen of morgen een afspraak bij de tandarts hebt. Gedenken is herinneren in de meest letterlijke betekenis van dat woord: her-inneren, opnieuw innerlijk maken. Zo gedenken dat het deel wordt van jezelf, dat het beïnvloedt wat je doet en wat je zegt, dat het opnieuw werkelijkheid wordt. Gedenken en doen gaan hand in hand. In de Schrift is het op de eerste plaats God zelf die gedenkt. God gedenkt zijn verbond met Noach als Hij de regenboog ziet. Ondanks alle trouweloosheid van het volk gedenkt God zijn verbond, blijft Zij trouw aan Haar belofte dat Zij het volk zal leiden naar het beloofde land, dwars door de Jordaan. Om deze gedachtenis van God te gedenken richt Jozua de twaalf stenen op. Twee keer twaalf stenen zelfs: één stapel in de Jordaan en één aan de overkant van de Jordaan. Een stapel aan de overkant om, als je eenmaal in het beloofde land bent, niet te vergeten waarom je daar bent, om je te herinneren dat de melk en de honing bestemd zijn voor allen, voor heel het volk. En een stapel stenen in de Jordaan, om je, tegen de verdrukking in, staande te kunnen houden in de verwachting van wat is beloofd en toegezegd. Gedenken is geen luxe, het is een dringende opdracht, want als we het niet doen, dan vergeten we. Kijk, daar, er is groen gras, eindelijk lente, na al die woestijn. Laat de mensen gaan zitten en deel uit van die vijf broden en twee visjes. Om te gedenken, om niet te vergeten dat er voldoende is, meer dan genoeg, dat het echt mogelijk is: het beloofde land. Amen