verhaal
Ontdekkingsreiziger van het eerste uur
I Zondag 15 maart 1596 ‘En toch wil ik het nog een keer proberen!’ Willem Barentsz kijkt Peter Plancius aan. Het is nu vier maanden geleden dat ze samen terugkeerden van de mislukte reis langs de noord. Met zeven schepen waren ze uitgevaren om te proberen via de Noordpool naar China en India te reizen. Maar ze waren niet verder gekomen dan Nova Zembla. Toen ze langs de zuidkant van dit eiland voeren, merkten ze dat de zee dicht lag met drijfijs. Willem Barentsz had gezagvoerder Nay voorgesteld om op het land te overwinteren en in de zomer, wanneer het ijs gesmolten was, verder te varen. Maar de gezagvoerder had het niet aangedurfd en het bevel gegeven om terug te keren. ‘Ik zou niets liever willen dan dat je het nog een keer probeert,’ antwoordt Peter Plancius. ‘Maar dan wel boven langs Nova Zembla. Volgens mij is daar veel minder drijfijs, omdat er een open zee is.’ ‘Met jou kan ik tenminste praten,’ zegt Willem Barentsz. ‘Op de vorige reis kon ik dat gezagvoerder Nay maar niet aan zijn verstand gebracht krijgen. Zelfs jou lukte dat niet, terwijl jij toch een van de beste geografen bent.’ Peter Plancius knikt. ‘Door zijn schuld is de reis mislukt,’ zegt hij. ‘Onze geldschieters hebben zich bijna allemaal teruggetrokken. Vooral nu ze weten dat andere schippers via het zuiden langs Afrika een route naar Indië proberen te vinden. Alleen Amsterdam steunt ons nog.’ De twee mannen zwijgen. ‘Hoeveel schepen kunnen we bekostigen?’ vraagt Peter Plancius. ‘Twee,’ zegt Willem Barentsz. ‘En ik wil
D E T I J D VA N O N T D E K K E R S E N H E RV O R M E R S
Jacob van Heemskerck en Cornelisz de Rijp als schipper.’ ‘Maar wil je dan zelf niet ...?’ ‘Nee, ik wil wel de leiding hebben, maar niet het bevel voeren over een van de schepen. Ik wil mijn handen helemaal vrijhouden om de tocht in goede banen te leiden.’ ‘Je maakt me weer helemaal enthousiast!’ zegt Peter Plancius. ‘Wanneer vertrekken we?’ ‘Als het aan mij ligt vanavond nog!’ zegt Willem Barentsz. De twee mannen lachen en schudden elkaar de hand. Enkele maanden later zouden ze dat weer doen, maar nu op het dek van een schip. Op de dag dat ze vertrokken uit de haven van Amsterdam. Op weg naar de noord. Vrijdag 12 juni 1596 ‘Schipper, een beer!’ Heemskerck pakt zijn verrekijker en loopt naar de reling van het schip. Willem Barentsz staat naast hem. Even verderop ligt het schip van Cornelisz de Rijp. Sinds een paar dagen varen beide schepen in de buurt van een onbekend eiland. ‘Roei er met een paar mannen heen om hem te vangen,’ zegt Heemskerck tegen Barentsz. Als een roeiboot naar beneden is gelaten, vaart Willem Barentsz met nog vier mannen naar de ijsbeer. Het is de
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
bedoeling om hem met een strop te vangen. Maar als ze dichterbij komen, ziet Barentsz dat het dier daar veel te groot en veel te sterk voor is. ‘We moeten terug,’ zegt hij. ‘We hebben wapens nodig. Bovendien denk ik dat we het met ons vijven niet af kunnen.’ Terug bij het schip aangekomen wordt een tweede roeiboot naar beneden gelaten. Willem Barentsz wil dat ook Gerrit de Veer meegaat. Hij is klein maar snel. Net als Peter Plancius is Gerrit de Veer mee geweest op de vorige reis van Barentsz. Daarom had Barentsz hem gevraagd om weer mee te gaan. We hebben niet alleen sterke mannen nodig, had Barentsz gezegd, maar ook mannen met ervaring. Snel worden allebei de boten volgeladen met musketten, geweren, hellebaarden en bijlen. Voor de tweede keer roeien de mannen naar de ijsbeer. Vanuit twee sloepen wordt het dier aangevallen. Met musketten wordt op de ijsbeer geschoten, met hellebaarden wordt op hem ingehakt. Maar het lijkt alsof de ijsbeer nauwelijks gewond raakt. Twee uur lang duurt het gevecht. Op een gegeven moment slaat een van de scheepsmaats zo hard een bijl in de rug van de ijsbeer dat de bijl blijft steken. ‘We hebben hem!’ Maar tot verbazing van iedereen zwemt de ijsbeer gewoon weg. ‘We gaan hem achterna!’ roept Barentsz. ‘We moeten hem uitputten.’ Als ze de ijsbeer hebben ingehaald, geeft Barentsz het bevel om met de twee boten vlak langs het dier te roeien en hem opnieuw met bijlen aan te vallen. Met alle macht probeert de ijsbeer zich te verdedigen. Maar uiteindelijk moet hij het onderspit delven. Met enkele harde bijlslagen wordt zijn kop aan stukken gehakt en sterft de ijsbeer. De mannen hebben een halfuur nodig om uit te rusten van de vermoeiende strijd. Pas daarna zijn ze weer in staat om naar het
schip terug te varen, de ijsbeer achter zich aan slepend. Als het dier aan boord is gehesen, wordt het gevild. Het vlees wordt klaargemaakt door de kok, maar niemand lust het. Vlees van een ijsbeer is niet te eten! Diezelfde avond pakt Willem Barentsz zijn kaart. Boven Noorwegen tekent hij een eiland en zet er een naam bij. Trots leest hij wat hij geschreven heeft: Bereneiland. Woensdag 1 juli 1596 ‘Toch wil ik rechtstreeks naar het noorden!’ Schipper De Rijp slaat met zijn vuist op tafel. ‘Dan komen we in het ijs vast te zitten,’ zegt Willem Barentsz. ‘En daar heb ik geen zin in. Ik wil naar het noordoosten. Schuin naar de noordpunt van Nova Zembla.’ ‘Geen sprake van!’ zegt De Rijp. ‘Ik ben de baas op dit schip.’ ‘Maar ik ben de leider van de expeditie en ik bepaal de koers!’ ‘Die bepaalt Plancius. En die zegt dat we eerst nog een stuk naar het noorden gaan.’ Willem Barentsz kijkt Peter Plancius aan. Die knikt. ‘Dan ga ik alleen met mijn schip naar Nova Zembla,’ zegt Barentsz en hij loopt de kajuit uit. ‘Stijfkop,’ mompelt De Rijp. ‘Wat is die Barentsz toch een eeuwige stijfkop!’ Later zou Barentsz gelijk krijgen. Terwijl hij met zijn schip onder leiding van Heemskerck naar Nova Zembla koers zette, bleef het schip van De Rijp al na enkele dagen steken in het ijs. Na een mislukte poging om alsnog Barentsz achterna te gaan zou schipper De Rijp terugkeren naar huis. Woensdag 26 augustus 1596 Hard bonken de ijsschotsen tegen de romp van het schip. Het is Barentsz en Heemskerck gelukt om na bijna twee
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
maanden langs de noordpunt van Nova Zembla om het eiland heen te varen. Maar ze zijn vastgeraakt in een baai. Het ijs is ondoordringbaar geworden. Heemskerck kijkt Barentsz aan. ‘We redden het niet,’ zegt hij. ‘Geef jij het nu ook op?’ zegt Barentsz. Heemskerck schudt zijn hoofd. ‘Willem,’ zegt hij. ‘Ik wil net zo graag verdergaan als jij. Op de vorige reis, toen we langs de zuidpunt voeren, raakten we vast in het ijs. Nu zijn we langs de noordkust gegaan en wat zien we? Dezelfde eindeloze ijsvelden.’ Willem Barentsz zucht. Hij weet dat Heemskerck gelijk heeft. Met pijn in het hart beseft hij dat het doel van de reis alweer is mislukt. Ze zijn gedwongen om het op te geven. ‘Langs welke weg wil je teruggaan?’ vraagt hij. Heemskerck zwijgt. ‘Jacob, langs welke weg wil je teruggaan?’ ‘We gaan niet terug,’ zegt Heemskerck. ‘De kans dat we ergens midden op de zee vast komen te zitten, is veel te groot. Het ijs vriest nu al vast aan het schip.’ ‘Dat betekent dus ...’ zegt Barentsz. ‘... dat we voorlopig in deze baai moeten blijven,’ vult Heemskerck aan. Willem Barentsz knikt. Hij weet wat Heemskerck met ‘voorlopig’ bedoelt. Ze zullen moeten wachten tot het ijs smelt. Dat betekent wachten tot het volgende voorjaar. ‘Dat wordt dus overwinteren,’ zegt Barentsz. ‘Inderdaad,’ zegt Heemskerck. ‘Overwinteren op Nova Zembla.’ Vrijdag 11 september 1596 Het schip ligt al meer dan een maand muurvast tussen de hoog opgestuwde ijsschotsen in de IJshaven. Zo hebben ze de baai genoemd. Omdat het schip te weinig bescherming biedt tegen de snijdende kou en de sneeuwstormen,
besluiten Barentsz en Heemskerck op het land een huis te bouwen. Daarbij ontstaat aanvankelijk een fikse ruzie over de vraag of het hout van het schip gebruikt moet worden. Gelukkig hebben ze enkele dagen geleden in een nabijgelegen rivier een grote hoeveelheid aangespoelde boomstammen gevonden. Met veel moeite slepen de scheepsmaats die door de ijzige kou tot vlak bij het schip. Van sommige mannen vriezen de vingers vast aan de boomstammen. Barentsz en Heemskerck willen het huis dicht bij de IJshaven bouwen, zodat ze het schip in de gaten kunnen houden. Nu het huis bijna klaar is, brengen de mannen alle spullen uit het schip naar het houten huis. Kleren, keukenspullen, dekens, gepekeld vlees, scheepsbeschuit, gedroogde vis, bier en brandewijn. De sieraden die ze hebben meegenomen om in China en India handel mee te drijven, laten ze voorlopig in het schip liggen. Zondag 25 oktober 1596 ‘Een beer, een beer!’ Heemskerck en De Veer kijken op. Ze zien hoe even verderop een grote ijsbeer op enkele mannen afstormt die spullen met een slee vervoeren. De ijsbeer heeft twee kleinere ijsberen bij zich. In paniek laten de mannen hun slee in de steek om naar het schip te vluchten. Een van hen valt echter. Snel rennen Heemskerck en De Veer naar de achtergelaten slee waar ook twee hellebaarden op liggen. Allebei pakken ze een hellebaard om de ijsberen te verjagen. Die rennen nu de vluchtende mannen achterna naar de voorkant van het schip. Heemskerck en De Veer helpen de gevallen man op te staan. Met zijn drieën rennen ze naar de achterkant van het schip en klimmen aan boord. Ondertussen zijn ook de gevluchte mannen aan de voorkant van het schip aan boord geklauterd. Maar de ijsberen willen dat ook doen. Snel deelt Heemskerck bevelen uit.
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
‘Probeer ze met spiesen van de boot af te houden. Gooi met houtblokken. En jij,’ zegt hij tegen de kok, ‘jij gaat naar beneden om vuur te maken waarmee we de lonten van de geweren aan kunnen steken.’ Terwijl de kok naar beneden gaat, proberen Heemskerck en de anderen de beren tegen te houden met spiesen, hellebaarden, stukken brandhout en zelfs soepketels. Alles wat hard en stevig is, wordt naar de dieren gegooid om ze af te schrikken. ‘Probeer de grote beer te verjagen!’ roept Heemskerck. ‘Als dat lukt, zullen die twee kleintjes hem volgen.’ In het vooronder probeert de kok wanhopig vuur te maken. Maar door de kou wil het maar niet lukken. ‘Kom op met dat vuur!’ roept Heemskerck naar beneden. ‘Ik doe mijn best, schipper!’ Ondertussen lukt het Heemskerck en de andere mannen om de twee kleine beren te verhinderen over de rand van het schip te klimmen. Maar de grootste beer laat zich niet tegenhouden. Met een sprong klampt hij zich vast aan de rand. Verschrikt deinzen de mannen achteruit. Een van hen struikelt over een touw en valt op het dek. ‘Haal die scheepsmaat weg, voordat het beest hem opvreet!’ roept Heemskerck. Maar niemand durft in de buurt van de gevaarlijke ijsbeer te komen. Dan pakt een van de scheepsmaats zijn hellebaard en gooit die naar het dier. Het wapen raakt de beer midden op zijn neus, de gevoeligste plek van een ijsbeer. Door de ijle lucht klinkt een dierlijke kreet van pijn. Ademloos kijken de mannen toe. Plotseling laat de ijsbeer zich vallen. Krijsend verdwijnt hij achter de ijsschotsen, gevolgd door de twee kleinere beren.
Woensdag 4 november 1596 Barentsz en Heemskerck kijken door een kier van Het Behouden Huis naar buiten. ‘Het Behouden Huis’, zo hebben ze hun nieuwe huis genoemd. Enkele weken geleden is het klaar gekomen. Precies op tijd. Want het zal niet lang meer duren, voordat de zon verdwijnt en alleen nog de maan het troosteloze landschap verlicht. De lange poolnacht is begonnen. In Het Behouden Huis zitten de mannen rond het vuur. Ze luisteren naar Heemskerck. ‘Omdat we op een langdurige tocht naar China hebben gerekend,’ zegt hij, ‘is er voldoende voedsel. Toch wil ik voor alle zekerheid zuinig aan doen. Iedereen krijgt vier pond brood per week. Tweemaal per dag zal de kok een warme maaltijd klaar maken. Wat de drank betreft, staat het er minder goed voor. Het meeste bier is bedorven of bevroren.’ De mannen knikken. ‘Zorg dat je voldoende in beweging blijft,’ gaat Heemskerck verder. ‘Desnoods houden jullie een hardloopwedstrijd. Als je maar in beweging blijft.’ ‘Dat zal vanzelf gaan,’ zegt Barentsz. ‘Er moet elke dag hout gehakt worden om te kunnen stoken. Na elke sneeuwstorm moeten gangen gegraven worden om de deuren vrij te houden.’ ‘Op ijsberen jagen houdt je ook lekker warm,’ lacht een van de mannen. ‘Van ijsberen zullen we voorlopig geen last hebben,’ zegt Barentsz. ‘Die trekken rond deze tijd naar het zuiden.’ Er klinkt luid gejuich in Het Behouden Huis. ‘Geen gevaarlijke beesten meer!’ ‘Juich niet te vroeg,’ zegt Barentsz. ‘Binnen niet al te lange tijd kunnen we andere dieren verwachten.’ De mannen kijken verschrikt naar hun leider. ‘Rond deze tijd van het jaar komen de poolvossen. Gelukkig zijn ze minder gevaarlijk dan ijsberen.’
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
‘Hoe kunnen we die het beste verjagen?’ vraagt een van de mannen. ‘Verjagen?’ zegt Barentsz. ‘Niks verjagen. We gaan ze vangen! Er is niets zo lekker als een aan het spit gebraden poolvosje! Elke dag zetten we vossenvallen rond het huis.’ Opnieuw stijgt een luid gejuich op. De woorden van Barentsz stellen de mannen gerust, hoewel ze allemaal weten dat ze een moeilijke tijd tegemoet gaan. Een tijd waarin zelfs de lichtste verkoudheid het lichaam kan verzwakken. Dat blijkt wel uit het gekreun van de zieke scheepsmaat die op een matras dicht bij het vuur ligt. De chirurgijn heeft al verschillende aderlatingen toegepast. Maar aan de blik van de heelmeester is te zien dat hij bezorgd is. Later zou blijken dat de bezorgdheid van de chirurgijn terecht was. Na twee maanden vechten tegen de kou en de koorts stierf de zieke scheepsmaat. Hij werd door zijn maten begraven in de harde, koude poolgrond. II Vrijdag 25 december 1596 Het is Kerstmis. Barentsz en zijn mannen schuiven nog dichter naar het vuur. Het is het enige licht in Het Behouden Huis. Al het vet voor de grote lamp in het midden en de kleine lampjes bij de slaapkooien is op. De mannen luisteren naar de poolwind die aan één stuk door de sneeuw opjaagt tegen de houten wanden. Sinds twee dagen zitten de mannen opgesloten. Heemskerck heeft iedereen verboden naar buiten te gaan. Geen sneeuw ruimen, geen hout hakken, geen poolvosje vangen. Het is te gevaarlijk. Eén stap buiten de deur en je bevriest van top tot teen. Zelfs het vuur kan de mannen amper verwarmen. Terwijl hun kousen bijna verbranden – zo dicht zitten ze bij het vuur – zijn hun ruggen ijskoud. Er wordt
gezocht naar spaanders en plankjes. Maar ook die zullen snel opgebrand zijn. Zonder vuur zijn ze hopeloos verloren. Zwijgend kijken de mannen naar de zwak opflikkerende vlammen. Niemand durft iets te zeggen. Door hun hoofden flitsen allerlei gedachten. Gedachten aan thuis, Kerstmis met het gezin, een warm bed. Gedachten aan het gestrande schip, aan het verre onbereikbare oosten. Gedachten aan kou, ziekte en dood. Hoe lang nog? Wordt dit hun laatste kerstfeest? Enkele dagen later zou de sneeuwstorm ophouden en konden de mannen weer naar buiten om hout te halen. Dit gaf hun hoop. Hoop om te overleven, hoewel de winter nog lang niet voorbij was. Dinsdag 16 februari 1597 Gerrit de Veer heeft zijn dagboek opengeslagen. Hij wil opschrijven wat er de laatste dagen is gebeurd. Voor het eerst dit jaar hebben ze de zon weer gezien. Maar zolang de zee bedekt is met ijs en het schip is vastgevroren, kunnen ze niet weg. ‘Weten jullie wat voor dag het vandaag is?’ zegt hij vrolijk tegen de anderen. Niemand kijkt op. Maakt het wat uit wat voor dag het is als je uitgeput bent, als je ziek in je kooi ligt, als je tanden bijna uit je mond vallen? ‘Vastenavond!’ zegt Gerrit de Veer. Weer reageert niemand. Tot Heemskerck moeizaam opstaat en naar het wijnvat loopt. ‘Vastenavond,’ zegt hij. ‘Dat moeten we vieren. Feest is feest. Iedereen krijgt een extra kroesje wijn. Gerrit, help jij me even om de wijn uit te delen.’ Gerrit de Veer krabbelt snel wat in zijn dagboek en slaat het dicht. Samen met Heemskerck deelt hij de wijn uit. Eerst aan de mannen die rond het vuur zitten, daarna aan de scheepsmaats die ziek in hun bed liggen. Met ieder van hen maakt hij een praatje
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
en ieder vraagt hij hoe het met ze gaat. ‘Nog last van je maag, Barentsz?’ Willem Barentsz richt zich langzaam op en drinkt uit de beker die De Veer hem aanreikt. ‘Lekker. Wat heb je opgeschreven?’ ‘Dat het een bijzondere ervaring is om op de Noordpool Vastenavond te vieren.’ Ondanks zijn pijn moet Willem Barentsz lachen. ‘Het is goed dat je alles opschrijft,’ zegt hij. ‘Papier kan beter tegen de kou dan een mensenlijf.’ Hij geeft de lege beker terug en gaat weer liggen. Zijn strakke mond verraadt pijn. Gerrit de Veer staat op en loopt bezorgd terug naar de tafel waar zijn dagboek ligt. Als hij het weer openslaat, denkt hij aan wat Barentsz zojuist heeft gezegd. Papier kan beter tegen de kou dan een mensenlijf. Is dit een voorgevoel van de grote leider? Vrijdag 1 mei 1597 Zwijgend zitten de mannen aan tafel. Buiten stormt het. Hoewel de zon al sinds half februari weer schijnt, zit het ijs nog steeds vast. De kok snijdt voor iedereen een stuk van het gepekelde vlees af. Voordat hij het uitdeelt, kijkt hij alle mannen aan. ‘Dit is het laatste,’ zegt hij. Hij verdeelt de stukjes vlees onder de mannen. Normaal zouden ze dat snel opeten. Maar nu eten ze langzaam. Ze willen elk vezeltje proeven en herkauwen. Het lijkt alsof ze nog nooit met zoveel smaak hebben gegeten. Tijdens de stilte voelt iedereen wat de anderen denken. Plotseling gaat de storm liggen. Een van de scheepsmaats loopt naar buiten. Even later komt hij opgewonden terug. ‘Het ijs is gebroken! De zee ligt open. We kunnen naar huis!’ Iedereen rent haastig naar buiten. Hoewel de scheepsmaat enigszins heeft overdreven, juichen de mannen bij het aanzicht van de baai. Die ligt nog bezaaid
met ijsschotsen, maar er is duidelijk stromend water te zien. Vol verwachting kijken de mannen naar het schip. Het zit nog steeds vastgevroren tussen de ijsschotsen. Door het hoofd van Heemskerck schieten de gedachten heen en weer. Hij weet dat de mannen moe en uitgeput zijn. De meesten hebben last van scheurbuik door het eenzijdige voedsel. Maar het schip zit nog vast. Hoe zwaar zal het beschadigd zijn? Zullen ze ermee terug kunnen varen? Moet hij wachten tot het schip loskomt? Of moeten ze met de twee sloepen de terugtocht wagen? Alle mannen kijken hem hoopvol aan. ‘We moeten wachten,’ zegt hij. ‘Misschien kunnen we het schip nog gebruiken.’ Teleurgesteld lopen de mannen naar binnen. Ze kunnen amper hun woede inhouden. Enkelen van hen lopen naar het bed van Willem Barentsz. Hoewel hij al een tijd ziek is, beschouwen ze hem nog steeds als de grote leider. Misschien wil hij wel naar hen luisteren. ‘We willen naar huis, Barentsz. Kunt u niet met Heemskerck praten? We kunnen toch met de twee sloepen varen? Tegen de tijd dat het schip loskomt, zijn we misschien allemaal ziek. Het vlees is op. We willen weg!’ Willem Barentsz kijkt de mannen aan. Hij weet dat ze gelijk hebben. Als ze nog lang op dit eiland blijven, lopen ze het risico dat niemand het zal overleven. Maar hij weet ook dat Heemskerck gelijk heeft. Een zeereis met twee sloepen levert minstens zoveel, misschien wel meer risico’s op. ‘Vraag of Heemskerck bij me komt,’ zegt hij. ‘En laat ons alleen.’ Enkele dagen later zou Heemskerck het bevel geven om de twee roeiboten reisklaar te maken. Wanneer ze zouden vertrekken, zei hij niet. Maar de mannen begrepen dat het niet lang meer zou duren.
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
Zaterdag 29 mei 1597 Rond Het Behouden Huis klinken de geluiden van hamers en bijlen. Er wordt hard gewerkt aan de sloepen. Sommige mannen brengen een mast aan. Anderen halen de zeilen van het schip om ze op maat te maken voor de kleinere sloepen. Weer anderen zijn bezig om de boorden te verhogen met dakplanken van Het Behouden Huis. Voor het eerst sinds lange tijd fluit iemand een vrolijk wijsje, dat de anderen zachtjes meeneuriën. De gedachte aan huis geeft de mannen weer moed. Plotseling klinkt een ander geluid. ‘Een beer!’ Verschrikt kijken de mannen op. Achter een ijsschots komt een enorme ijsbeer tevoorschijn. ‘Allemaal naar het huis!’ schreeuwt Heemskerck. Zo snel ze kunnen, rennen de mannen naar binnen en vergrendelen de deur. De een pakt een hellebaard, de ander een dikke plank. Een derde kruipt met een musket door de schoorsteen naar het dak. Van daar richt hij zijn geweer op de beer en wacht. Langzaam loopt het dier naar het huis en snuffelt aan de deur. Met zijn klauwen krast hij tegen het hout. ‘Schieten!’ roept Heemskerck naar boven. Vanaf het dak klinkt een schot. De ijsbeer wankelt. De kogel is dwars door zijn lijf gegaan. ‘Ik heb hem geraakt!’ Op dat moment duwen de mannen de deur open en stormen naar buiten op de ijsbeer af. Met hellebaarden, spiesen, stokken en planken hakken de mannen op hem in. Deze keer duurt het niet lang voordat de ijsbeer wordt geveld. De kogel heeft hem te veel verzwakt. Opgelucht kijken de mannen naar het dode dier. Voor de zoveelste keer zijn ze aan het gevaar ontsnapt. Tot op het laatste moment zullen ze op hun hoede moeten blijven. Want een ijsbeer kent geen medelijden. Maar dat geldt ook voor
de mannen. Die zullen zich door niets en door niemand meer laten tegenhouden om terug te gaan. Naar huis. Naar hun geliefde vaderland. Zondag 13 juni 1597 Het is mooi weer. Voor de laatste maal inspecteert Heemskerck de twee sloepen. Enkele mannen zijn bezig om de meest waardevolle spullen uit het schip in te pakken. Het schip zit nog steeds vast in het ijs en heeft verschillende lekken gekregen. ‘Moge God ons helpen thuis te komen,’ prevelt Heemskerck. Daarna loopt hij terug naar Het Behouden Huis. Vanuit zijn kooi ziet Willem Barentsz zijn schipper naar binnen komen. ‘Het is zover, Willem. We gaan.’ Willem Barentsz knikt. Met behulp van twee scheepsmaats komt hij overeind. Op een slee wordt hij naar de rand van het ijs gereden. In de grootste van de twee sloepen leggen ze hem op een bed van dekens. Nog eenmaal richt Barentsz zich op. Over de rand van de boot kijkt hij naar de troosteloze witte vlakte. Hij slaat een kruis en mompelt een gebed. Alle mannen kijken toe en zwijgen. Dan knikt Barentsz met zijn hoofd naar Heemskerck. De terugreis kan beginnen. Vaarwel Nova Zembla. Woensdag 16 juni 1597 ‘Dicht langs de kust blijven!’ Heemskerck staat rechtop in de kleinste van de twee sloepen. Hij wil ervoor waken dat ze in open zee terechtkomen. Als dat gebeurt, zullen de sloepen bij de geringste storm omslaan. ‘Bij het volgende eiland gaan we aan wal. We moeten sneeuw smelten voor drinkwater.’ Even later trekken de mannen de twee boten op het vaste ijs. Plotseling zien ze dat Heemskerck struikelt en in een scheur tussen het ijs valt. De sterke stroom dreigt hem mee te sleuren. Enkele scheepsmaats rennen naar hem toe
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina
en gaan op hun buik op het ijs liggen. Ze strekken hun handen uit naar de schipper. Met alle kracht die ze in zich hebben, trekken ze Heemskerck op het ijs. Terwijl iemand een deken haalt, wrijven de anderen zijn lichaam om het warm te krijgen. Vanuit de andere boot kijkt Barentsz toe. Bijna was hij opgestaan om zijn schipper te helpen. Maar hij voelde al snel dat hij te zwak was. Als even later Heemskerck terugkomt, zegt hij: ‘De volgende keer kom ik je zelf halen.’ De twee mannen lachen, hoewel ze allebei weten dat daar weinig reden toe is. Zodra de mannen de boten over het kustijs naar het eiland hebben gesleept, verzamelen ze sneeuw in een ton en maken een vuur om de sneeuw te smelten. Als ze het gekrijs van wilde vogels horen, rennen ze die achterna om ze te vangen. Verscholen tussen ijsrotsen vinden ze eieren. Die worden eerst aan de zieken gegeven. Want behalve Barentsz zijn ook een aantal scheepsmaats er slecht aan toe. Zondag 20 juni 1597 ‘Ik heb een vogel voor je gevangen.’ Een van de mannen laat trots zijn prooi zien aan een zieke scheepsmaat. ‘Kom op kerel, ik weet ook wel dat je te zwak bent om omhoog te komen, maar een bedankje is toch niet te veel gevraa...’ Plotseling laat hij de dode vogel vallen. ‘Schipper!’ Heemskerck snelt toe. Ook de chirurgijn komt aanhollen. Als die neerknielt voor een aderlating, houdt Heemskerck hem tegen. ‘Dat heeft geen zin meer,’ zegt hij. ‘De man zal het niet lang meer maken.’ Even later hoort ook Willem Barentsz het droevige bericht. Gerrit de Veer zit naast hem. ‘Met mij zal het ook niet lang meer duren,’ zegt Barentsz. ‘Niet zo somber,’ zegt Gerrit de Veer.
Hoewel hij weet dat Barentsz er niet al te best aan toe is, gelooft hij niet dat hij in levensgevaar is. ‘Laat me de kaart nog eens zien, Gerrit.’ Gerrit de Veer pakt de kaart die Barentsz tijdens de lange reis heeft getekend. Samen kijken ze naar de plaatsen waar ze geweest zijn: Noorwegen, het Bereneiland, de Poolzee en natuurlijk Nova Zembla. ‘Kun je me wat te drinken geven, Gerrit?’ Gerrit de Veer pakt een beker met water en helpt Barentsz bij het drinken. Die kijkt hem dringend aan. ‘Heb je het allemaal opgeschreven?’ De Veer knikt. ‘Dat is goed, Gerrit. Dat is goed.’ De Veer voelt hoe het lichaam van Barentsz verslapt en dood in zijn armen valt. Plots komt er een enorme droefheid over hem heen. Een droefheid zoals hij die nog nooit heeft gevoeld. Terwijl het dode lichaam van Willem Barentsz nog op zijn schoot ligt, pakt Gerrit de Veer zijn dagboek. Hij slaat het open en schrijft een datum op: zondag 20 juni 1597. Later, toen de mannen na een uitputtende reis thuiskwamen, zou Gerrit de Veer zijn dagboek uitgeven. Hij wilde dat de hele wereld kennis zou nemen van dit bijzondere avontuur. Een avontuur dat vooral bekend werd door de aanwezigheid van die ene man: Willem Barentsz, ontdekkingsreiziger van het eerste uur. © Van tijd tot tijd. Nederlandse geschiedenis in verhalen Auteurs: Ben Verschuren en Sjef Schmiermann Drunen, DELUBAS Educatieve Uitgeverij, 1999 ISBN: 978-90-5300-039-7
De trek • verhaal: Ontdekkingsreiziger van het eerste uur • pagina