Deskstudie naar een verantwoorde, gecoördineerde aanpak van PRRSv in Nederland
In opdracht van het Productschap Vee en Vlees
Eindrapport
Drs. F. Jonquiere1, Dr. A. van Nes1, Drs. T.F Duinhof2 1
Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht 2
Gezondheidsdienst voor Dieren, Deventer
13 juli 2011
Inhoudsopgave Samenvatting
3
1. Inleiding
6
1.1 Kenmerken van het virus
7
1.2 Diagnostiek
7
2. Overdracht van het PRRS-virus
9
2.1 De invloed van contactstructuren
9
2.2 Directe routes van infectie
9
2.3 Indirecte routes van infectie
10
2.4 Bouwstenen voor aanpak van PRRSv-infecties op varkensbedrijven
10
3. Weging van de bekende risicofactoren voor PRRSv-infecties
11
3.1 Rangschikking Externe Risicofactoren
12
3.2 Rangschikking Interne Risicofactoren
15
4. Bekende interventiemethoden om verspreiding van PRRSv tegen te gaan, gekoppeld aan genoemde risicofactoren
18
4.1 Interventies voor Externe Risicofactoren
18
4.2 Interventies voor Interne Risicofactoren
22
4.3 Andere interventiemaatregelen om viruscirculatie op het varkensbedrijf tot staan te brengen 27 4.4 Epidemiologische principes in eradicatieprogramma’s 5. Voorstellen voor aanpak PRRSv in Nederland
28 29
5.1 Advies over uitvoeren pilot: regionaal beginnen
29
5.2 Welk type regio?
29
5.3 Gebiedsinventarisatie door middel van serologische screening
31
5.4 Inventarisatie van “hygiëne/preventie-status” van bedrijven en opstellen van een bedrijfsspecifiek plan van aanpak
31
5.5 Veterinairtechnische randvoorwaarden voor regionale aanpak
31
5.6 Samenvatting: Maatregelen en randvoorwaarden voor opzet van regionale eradicatie van PRRSv
35
6. Aanbevelingen voor het plan van aanpak
37
7. Aanbevelingen voor de langere termijn
39
Bijlage: Regionale aanpak van PRRS; voortgangsbewaking op basis van diagnostiek.
41
Referenties
45
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
2
Samenvatting Op initiatief van de Nederlandse varkenssector is door het PVV een onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor landelijke aanpak van PRRS in Nederland. Een eerste stap in die richting is het inventariseren van de huidige beschikbare kennis, door middel van een deskstudie welke in dit rapport vastgelegd is. Deze deskstudie is gefinancierd door het PVV.
Het doel van de deskstudie is de wetenschappelijke inzichten weer te geven over de verspreiding van het PRRS-virus (PRRSv). Ook wordt een overzicht gegeven van de risicofactoren die hierop van invloed zijn.
Leidraad bij deze deskstudie waren de volgende vragen: 1. Hoe verspreidt PRRSv zich? 2. Welke risicofactoren zijn belangrijk voor de verspreiding en – indien mogelijk – wat is de relatieve bijdrage van elk van de factoren in de verspreiding? 3. Moet de aanpak van PRRS de lijn volgen van hoogprevalente bedrijven naar laagprevalente bedrijven, moet het een topdown benadering zijn, of moeten alle bedrijven in de regio daarbij betrokken worden? 4. Welke uitleesparameters zijn belangrijk? Is de prevalentie onder vleesvarkens de allesomvattende parameter of is het ook belangrijk om andere parameters op te nemen, zodat ook de mechanismen van verspreiding helderder worden en duidelijk wordt waarom de strategie al dan niet gewerkt heeft. 5. Welke verwachting mogen we hebben met betrekking tot vaccinatie in het kader van beheersing en/of eradicatie? Hoe belangrijk is de beperking van de verspreiding door aanpak van bedrijfsgebonden risicofactoren hierbij?
Uit de deskstudie komen belangrijke risicofactoren voor de verspreiding van PRRSv naar voren die van belang zijn voor de Nederlandse varkenshouderij. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar waaruit blijkt welke risicofactoren de meeste invloed zullen hebben. De relatieve bijdrage van de individuele factoren ten opzichte van elkaar is daardoor niet in een kwantitatieve maat uit te drukken. In dit rapport wordt wel een kwalitatieve weging aangebracht, op grond waarvan de risicofactoren gerangschikt zijn naar invloed. De weging is gebaseerd op wegingen in de literatuur en op meningen van experts. Voor introductie van PRRSv op een varkensbedrijf zijn, in volgorde van afnemend
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
3
belang, de volgende risicofactoren van belang: de aanvoer van dieren, het gebruik van (niet goed gereinigde) veewagens en transportmiddelen, de aanvoer van besmette lucht (afkomstig van varkensbedrijven in de omgeving), menscontacten (personeel/adviseurs en andere bezoekers), de aanvoer van sperma en andere materialen, de aanwezigheid van ongedierte en als laatste de afvoer van mest. Voor verspreiding binnen het bedrijf zijn als belangrijkste factoren naar voren gekomen: de lay-out van het bedrijf en direct daarmee samenhangend de algemene hygiënische bedrijfsvoering (inclusief gebruikte protocollen daarvoor) en in het bijzonder de hygiëne rondom personeel en bezoekers. Deze hebben alle drie grote invloed op de preventie van het in contact komen van gevoelige diergroepen met het PRRS-virus. Daarnaast zijn, in volgorde van afnemend belang, de aanwezigheid van meerdere categorieën varkens, de bedrijfsgrootte en de toepassing van vaccinatie, risicofactoren voor het verspreiden en optreden van PRRSv-infecties.
Uit de deskstudie blijkt dat vanwege de eigenschappen van het virus interne maatregelen gericht op minimaliseren van verspreiding binnen het bedrijf een groot effect zullen hebben. Dit is belangrijk voor het draagvlak voor de aanpak van PRRSv. Een van de kansen die hier uit voortvloeien is dat wanneer het PVV besluit PRRSv te beheersen, dit - indien succesvol – altijd zal resulteren in het tot staan brengen van viruscirculatie binnen en tussen bedrijven en als gevolg daarvan tot eradicatie van PRRSv op de bedrijven en in de regio. In een pilot om te bezien of PRRSv uitgeroeid kan worden dienen de interventiemaatregelen zich te richten op het voorkomen van insleep van PRRSv in het bedrijf en op het verminderen van de verspreiding binnen het bedrijf (externe en interne biosecurity). De vorming en training van personeel op varkensbedrijven en in de transportsector zijn belangrijk voor het handhaven van een gewenst niveau van preventie door middel van hygiëne. De noodzakelijke afwegingen voor het gebruik van vaccinatie als interventiemaatregel zijn in dit rapport aangegeven, inclusief een leidraad voor de toepassing van de huidige beschikbare vaccins. Een adequaat en voor ieder bedrijf toe te passen uniform advies op het gebied van vaccinatie kan vooralsnog niet gegeven worden, dit is afhankelijk van de bedrijfssituatie.
Omdat buurtinfecties ook een belangrijke bron van insleep van virus zijn, is het verstandig om een pilot voor de aanpak van PRRSv regionaal in te steken omdat, door gelijktijdige aanpak op alle varkensbedrijven in de regio, een belangrijke bron van insleep verminderd wordt. Daarbij is het advies dit in een varkensarm gebied te doen, aangezien succes belangrijk zal zijn voor het vervolg en het draagvlak in de
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
4
sector. Tevens wordt aangeraden, indien toeleverende bedrijven buiten de regio zijn gelegen, deze te verplichten mee te doen met de regionale pilot.
Uitleesparameters die gebruikt kunnen worden om vermindering van viruscirculatie in een regio te bepalen zijn: de uitstroom van virus negatieve gespeende biggen en, daaropvolgend, vleesvarkens en opfokgelten die seronegatief (vrij van antistoffen) worden. Doordat de viruscirculatie op vleesvarkensbedrijven stopt, zal vervolgens de kans op introductie van virus in buurtbedrijven verminderd worden. Dit zijn derhalve ook de uitleesparameters van de voortgang van de PRRSv-beheersing op varkensbedrijven in een regio.
Hoofdlijnen samengevat: 1. Beheersing start met dezelfde basisvoorwaarden als eradicatie en zal daardoor altijd uitmonden in eradicatie, mits aan alle randvoorwaarden wordt voldaan. 2. De kans om PRRS te beheersen is het grootst in de vorm van regionale aanpak; hiermee worden 'buurtinfecties' zoveel mogelijk uitgesloten. 3. De regio waar de aanpak zal starten moet varkensarm zijn om een eerste succes te kunnen boeken. 4. De vorming en training van varkenshouders en transporteurs, om de vereiste aanpassingen in bedrijfsmanagement en werkprotocollen door te voeren, zal de nodige inspanning en tijd vergen.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
5
1. Inleiding Sinds de ontdekking van PRRSv eind jaren ’80 zijn er pogingen ondernomen om tot beheersing of eradicatie van dit virus te komen. Het virus blijft echter tot op heden een belangrijke veroorzaker van reproductie problemen bij zeugen, abortus en sterfte van jonge biggen en respiratoire problemen bij (gespeende) biggen (Huang & Meng, 2010). Het PRRS-virus versterkt ook het effect van Influenza-, Streptococcen-, en PRCV-infecties bij vleesvarkens, en is door het optreden van secundaire infecties een belangrijke oorzaak voor het gebruik van antibiotica in de varkenshouderij. Ook Meng (2000) geeft aan dat PRRSv inmiddels wereldwijd voorkomt en dat PRRSv kan worden beschouwd als een ziekte met een belangrijke economische impact. Klinge (2009) noemt het zelfs de belangrijkste pathogeen in de varkenssector. Neumann et al en Hermann et al (2005) geven een schatting van kosten aan “clinical losses” voor de varkenshouders in de VS van 560 miljoen dollar per jaar. De varkenssector in de VS had in december 2010 een omvang van 64,3 miljoen totaal aanwezige varkens, inclusief 5,78 miljoen zeugen. Indien deze gegevens gecombineerd worden, resulteert dat in een schade van ongeveer $97 per fokzeug. Als dit geëxtrapoleerd wordt naar Nederland geeft dat een schade van €67 per fokzeug (gebaseerd op schade in de zeugenstapel inclusief de schade onder vleesvarkens). Op basis van een economische analyse op 9 zeugenbedrijven met PRRS-uitbraken in Nederland, kwam de schade uit op € 126 euro per zeug. Dit bedrag is alleen gebaseerd op de schade onder de zeugen (rapport Nieuwenhuis, GD, 2011). Het is dus duidelijk dat PRRS grote problemen geeft op het economische vlak. Daarnaast heeft de ziekte ook invloed op het dierwelzijn en beïnvloedt daarmee ook het imago van de sector op negatieve wijze.
Om deze redenen is het van groot belang voor de varkenssector om de aanwezigheid van PRRSv binnen de varkenshouderij een halt toe te roepen. Een essentiële boodschap daarbij is, dat de maatregelen die nodig zijn voor het beheersen van PRRSv, als bijkomend positief effect ook het risico op overdracht van een groot aantal andere infectieuze ziektes zal verminderen. Er wordt dan gedacht aan infectieuze, zowel bacteriële als virale, aandoeningen, waaronder Actinobacillus pleuropneumonia , Mycoplasma hyopneumoniae (Dee et al., 2010), Porcine circovirus type 2 (Rovira et al., 2002) en, afhankelijk van de genomen maatregelen, besmettingen met streptococcen en staphylococcen. Ook de prevalentie van borstvliesontstekingen en het gebruik van antibiotica zullen sterk dalen na
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
6
doorvoeren van de vereiste management aanpassingen die ook voor de beheersing van PRRSv van belang zijn (van der Peet-Schwering et al. 2008). Het PVV heeft het initiatief genomen een project te starten waarbij PRRSv binnen de varkenshouderij in Nederland beheersbaar wordt gemaakt met als uiteindelijke doel om de ziekte binnen Nederland te eradiceren. Een eerste stap in die richting is de uitvoering van een deskstudie door de Gezondheidsdienst voor Dieren en de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht met als resultaat dit rapport. In dit rapport zullen de noodzakelijke, basisvoorwaarden worden genoemd die essentieel zijn voor beide processen, eerst de beheersing, vervolgens de eradicatie. Dit mondt uit in een concreet voorstel voor een (regionale) pilot studie.
1.1 Kenmerken van het virus PRRS wordt veroorzaakt door een RNA virus (Evans 2010), behorende tot de familie Arteriviridae (Klinge, 2009) en de orde van Nidoviralen. Het PRRS virus is een gastheer specifiek virus; dit betekent dat het alleen varkens kan infecteren. PRRS is dus geen zoönose en het heeft ook geen gevolgen voor andere diersoorten. Belangrijk punt hierbij is ook dat andere diersoorten geen reservoir voor het virus vormen. Met betrekking tot de periode dat het virus kan overleven geven Pitkin et al. (2009) aan dat de periode dat PRRSv in staat is om buiten het varken te overleven ( 6 dagen bij 20 oC), wordt verkort door hoge temperaturen, veranderingen in pH (<6 en >7,6) en langdurige blootstelling aan UV-licht. Daarnaast wordt virus geneutraliseerd door de meeste gangbare desinfectie middelen. Daarentegen kan PRRSv maanden en zelfs tot enkele jaren overleven bij temperaturen tot -20 oC.
1.2 Diagnostiek PRRSv is slecht te diagnosticeren op basis van alleen klinische symptomen. Allereerst verlopen veel infecties subklinisch en ten tweede kunnen de klinische symptomen zeer verschillen. De verschijnselen die PRRSv kan veroorzaken, hebben ook overeenkomsten met de effecten van andere pathogenen en zijn dus niet heel specifiek voor PRRSv. Daarnaast kunnen PRRSv-infecties ook samengaan met secundair optredende andere infecties, die het beeld helemaal lastig herkenbaar maken. Nodelijk (1997) geeft aan dat met PRRSv geïnfecteerde dieren bij
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
7
pathologisch onderzoek ook geen specifieke en macroscopisch zichtbare afwijkingen te vinden zijn. Interstitiele pneumonie (specifiek type longontsteking) is vaak de enige bevinding die wordt opgemerkt bij de sectie en histologie (weefselbeoordeling). Er kan wel aanvullende diagnostiek worden uitgevoerd. Dit kan op meerdere manieren. Zo kan er gekeken worden naar de aanwezigheid van door het dier gevormde antilichamen tegen PRRSv in het bloed. Daarnaast kan de aanvullende diagnostiek zich ook richten op het aantonen van virusdeeltjes zelf. Recente ontwikkelingen op het gebied van het testen van Oral Fluids (mondvloeistof) van dieren die wordt verzameld door middel van “kauwtouwen” die in de hokken hangen, bieden de mogelijkheid om minder bewerkelijke en daarmee goedkopere testmethodieken te gebruiken (Irwin, 2011).
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
8
2. Overdracht van het PRRS-virus
2.1 De invloed van contactstructuren Bij de beheersing van infectieziekten is het belangrijkste doel de verspreiding van ziektekiemen tussen dieren te voorkomen. Eradicatie van een ziektekiem, in dit geval PRRSv, is succesvol wanneer één dier minder dan één ander dier infecteert of een bedrijf minder dan één ander bedrijf infecteert. Interventie (het blokkeren of voorkomen van overdracht van ziektekiemen) kan in het algemeen plaatsvinden door (1) de gevoeligheid van dieren te verlagen, (2) de infectieusiteit (mate van verspreiden van virus door het dier) te verlagen en/of (3) het aantal contacten en het aantal verschillende contacten tussen dieren te verlagen. Verlagen van de gevoeligheid door middel van vaccinatie is mogelijk wanneer het vaccin die werking ook bezit. In het algemeen verminderen vaccins tegen PRRSv echter slechts klinische verschijnselen (groeivertraging e.d.). Vaccins kunnen in principe ook de infectieusiteit zelf verminderen, echter de meeste vaccins zijn daar niet toe in staat. Ook PRRSv-vaccins zijn nog niet in staat gebleken bij te dragen aan een voldoende vermindering van gevoeligheid en/of infectieusiteit van het varken (Kimman et al., 2009). Weliswaar zal de hoeveelheid uitgescheiden virus verminderen na vaccinatie, er is echter geen sprake van een blokkade van de overdracht van virus door middel van vaccinatie. Een andere manier om de infectieusiteit te verminderen is door het dier af te voeren voordat er één ander dier geïnfecteerd wordt of het geïnfecteerde bedrijf te ruimen voordat het bedrijf een ander bedrijf geïnfecteerd heeft. Hierop berust de strategie bij de bestrijding van KVP-infecties. Voor PRRSv is ingrijpen in de contactstructuur de maatregel waarvan het meeste effect verwacht mag worden. Dit betekent dat voorkomen moet worden dat een infectieus dier in contact komt met een gevoelig dier, zowel direct als indirect. Hierop zijn de adviezen in dit rapport gebaseerd.
2.2 Directe routes van infectie Bij directe routes van infectie gaat het om routes die betrekking hebben op levende
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
9
dieren en biologisch materiaal. Deze routes zijn: via urine, speeksel, neusslijm, faeces, sperma, bloed, melk en colostrum. Hermann et al. (2005) geven aan dat varkens via verschillende blootstellingsroutes (routes of exposure) besmet kunnen worden met PRRSv. Deze zijn: intranasale, orale, intramusculaire, intra-uteriene en vaginale blootstelling. Binnen deze routes zijn wel verschillen in de kans dat een bepaalde dosis tot een infectie van het varken zal leiden Het blijkt dat infectie via een huidopening/verwonding de grootste kans gaf om infectieus te zijn. Dit is van belang omdat veel standaard handelingen op varkensbedrijven, zoals castratie, staart couperen, intramusculaire injecties geven, en vooral massa-vaccinatie er dus toe kunnen leiden dat PRRSv wordt overgedragen. Het uitvoeren van deze handelingen is dus een risico factor (zie hoofdstuk 3.2.1.b. en 4.2.1.b).
2.3 Indirecte routes van infectie Bij indirecte routes van infectie gaat het om mechanische overdracht van het PRRSv virus via (neusslijm of ander virushoudend materiaal aan) kleding, schoenen, handen en materialen. Daarnaast is er sprake van externe overdracht (mechanisch) via bijvoorbeeld vogels, insecten, knaagdieren en via aerosolen (virus aan vochtdruppels of stofdeeltjes in lucht) (Evans, 2010)
2.4 Bouwstenen voor aanpak van PRRSv-infecties op varkensbedrijven Maatregelen die de vermindering van virus verspreiding ondersteunen zijn ook de bouwstenen die ten grondslag liggen aan eradicatie •
fase 1: beheersing op het bedrijf: Doorbreken van endemische besmetting met PRRSv op het varkensbedrijf door middel van interne biosecurity
•
fase 2: eradicatie: Voorkomen herintroductie van PRRSv die kan leiden tot een epidemische uitbraak van PRRSv door middel van externe biosecurity
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
10
3. Weging van de bekende risicofactoren voor PRRSvinfecties Er worden in de literatuur factoren genoemd die het risico op het verspreiden van het virus en/of het tot stand komen van PRRSv infecties doen toenemen. Er zijn echter nauwelijks concrete en kwantificeerbare wegingen te vinden van de verschillende risicofactoren (Polson et al. 2005) .Wel kan er een kwalitatieve weging worden aangegeven binnen de risicofactoren voor PRRSv-infecties. Deze is gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur die voor deze deskstudie is geïnventariseerd en meningen van experts op het gebied van onderzoek naar PRRSv. Ook de weging van risicofactoren in het risico inventarisatie programma voor varkensbedrijven (PADRAP, Holtkamp 2011) van de AASV (American Association of Swine Veterinarians) is hierin meegenomen. Op deze gronden is gekomen tot een kwalitatieve ‘rangschikking’ van bekende risicofactoren voor PRRSv, welke zijn onderverdeeld in Externe Risicofactoren (betrekking hebbende op het risico van introductie van PRRSv infectie op een bedrijf van buitenaf) en Interne Risicofactoren (deze hebben betrekking op de bekende risico’s voor verspreiding binnen het bedrijf en het dus endemisch blijven van de PRRSv infectie). De risicofactoren zijn gerangschikt in volgorde van hoog naar laag risico.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
11
3.1 Rangschikking Externe Risicofactoren
3.1.1 Aanvoer van varkens De aanvoer van nieuwe fokdieren op een zeugenbedrijf is een bron van insleep van nieuwe PRRSv infecties. Maar ook de aanvoer van vleesbiggen kan voor een introductie van PRRSv op een bedrijf zorgen (Mortensen et al., 2002; Holtkamp, 2010) 3.1.2 Veewagens en transportmiddelen Hierbij kan gedacht worden aan wagens voor diertransporten, maar ook wagens voor afvoer van kadavers, voer- en mestwagens. Deze leveren vooral risico indien ze niet correct zijn gereinigd, gedesinfecteerd en gedroogd (Dee et al., 2007 Holtkamp et al., 2010). Dit risico is niet alleen van toepassing bij aanvoer van varkens, maar zeker ook bij de afvoer van varkens, indien er geen strikte scheiding is tussen de laadplaats van varkens en de interne schone weg binnen het bedrijf (zie verder bij hoofdstuk 4.2.1.a). De routing van vrachtwagens (bedrijven waar geen viruscirculatie is aangetoond het eerst bezoeken) en scheiding in te bezoeken bedrijven (gescheiden transport-circuit voor fokmateriaal, vleesbiggen en slachtvarkens) is belangrijk 3.1.3 Lucht Dee et al (AASV 2010) geven aan dat er over de afgelopen jaren veel onderzoek is gedaan naar de verspreiding van PRRSv. Het feit dat PRRSv zich, ondanks verbeterde biosecurity, bleef verspreiden, met name in gebieden met een hoge dichtheid van varkensbedrijven, leidde tot de observatie dat transmisse via de lucht een belangrijke rol moest spelen in de verspreiding tussen bedrijven. Dit is bevestigd in het onderzoek van Dee, Pitkin en Otake, 2009 & 2010 en is inmiddels een geaccepteerd gegeven.
De aanwezigheid van ongunstige klimaatomstandigheden verhoogt de kans op langer overleven van het virus. Het virus kan vooral goed stand houden in een vochtige omgeving met een lage temperatuur. Door Dee et al. (2010) zijn de klimatologische omstandigheden onderzocht die overdracht van PRRSv tussen bedrijven bevorderen. De omstandigheden die geassocieerd zijn met een hogere kans op de overdracht van PRRS-virus via de lucht zijn: lagere omgevingstemperatuur (rond het vriespunt), hogere relatieve luchtvochtigheid, meer bewolking, en een laag niveau van zonlicht.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
12
Dee et al. hebben aangetoond dat vooral de virulentie van verschillende soorten/stammen PRRSv virus van invloed is op de mogelijkheid tot verspreiding via lucht. Er is bewezen dat een virulente stam zich nog over een afstand van 9 kilometer kan verspreiden, terwijl een laag virulente stam op die afstand niet meer werd gevonden. Vanwege de overdracht van virus via lucht (aerosolen) wordt de aanwezigheid van varkensbedrijven in de buurt van een bedrijf vaak genoemd als een risicofactor. Zo geven Mortensen et al. (2002) aan dat er een duidelijke relatie is tussen aanwezigheid van geïnfecteerde bedrijven in de omgeving en risico op infectie. Dit is vooral te verklaren door de transmissie van PRRSv via aerosolen. 3.1.4 Mensen Menselijke contacten betreffen niet alleen het personeel, maar ook bezoekers, dierenartsen en leveranciers (van bijvoorbeeld sperma) die van buitenaf infecties kunnen introduceren op een bedrijf (Baysinger et al.,1997). Dit kan op basis van onvoldoende hygiënische maatregelen door middel van overdracht via kleding, schoenen en handen, maar ook door het toestaan dat personeel of bezoekers kunnen parkeren op het bedrijfsterrein, in plaats van op een buiten het bedrijf gelegen parkeergelegenheid. 3.1.5 Sperma en ingebrachte materialen Uit onderzoek is gebleken dat met PRRSv besmet sperma door middel van inseminatie of natuurlijke dekking kan zorgen voor infectie met PRRSv van de zeug (Mortensen et al., 2002). Daarnaast kunnen aangevoerde producten zoals voer, voersupplementen en medicijnen en andere materialen ook zorgen voor introductie van virus van buitenaf via mechanische overdracht op basis van aanwezig virus op de verpakking. 3.1.6 Passieve dierlijke vectoren: insecten, vogels, knaagdieren/ongedierte Vliegen en muggen kunnen als mechanische vectoren functioneren in de overdracht van PRRSv virus deeltjes (Holtkamp et al., 2010). Uit onderzoek is gebleken dat deze vectoren virus deeltjes tot op een afstand van 2,4 km kunnen transporteren vanaf een geïnfecteerd bedrijf (Otake, 2004). Er wordt echter ook aangegeven dat het risico van deze wijze van overdracht zeer laag is
3.1.7 Mest Zowel het gebruik van mestwagens om mest te verwijderen van het terrein van varkenshouders, als het transporteren van mest (vaak over redelijk grote afstanden) en het uitrijden van mest op weilanden zijn een risicofactor. Om iets te kunnen
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
13
zeggen over het risico van deze activiteiten is het van belang om meer te weten over de overleving van het PRRS virus in mest. Volgens een onderzoek van Dee et al. (2005) overleeft PRRSv maximaal 3 dagen (bij 20˚C) tot 8 dagen (bij 4˚C) in gier. Na 8 dagen werd het virus niet meer geïsoleerd en was het ook niet mogelijk dieren te infecteren met behulp van de mest. Kortom, hoewel er via mest veel agentia verspreid kunnen worden, lijkt echter het risico op verspreiding van PRRSv via de mest (zeer) gering. Een algemeen advies kan zijn om een opslagtermijn van minimaal 14 dagen in acht te nemen voordat transport van mest plaatsvindt.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
14
3.2 Rangschikking Interne Risicofactoren De rangschikking van Interne risicofactoren ligt iets ingewikkelder, omdat enkele risicofactoren min of meer van vergelijkbaar belang zijn en dus een even hoog risico veroorzaken. Daarnaast zullen enkele factoren overlappen met externe risicofactoren. Op een gedeelde eerste plaats staan de volgende risicofactoren: bedrijfs lay-out, hygiëne en mensen. Deze vormen alle een hoog risico op endemisch circuleren van het virus, en zijn bovendien niet strikt van elkaar te scheiden. De insteek bij de interne risicofactoren blijft steeds: het voorkomen van (direct of indirect) contact tussen een infectieus dier met een gevoelig dier. Hieronder volgt de verdere uitwerking inclusief uitleg. 3.2.1.a Lay-out bedrijf/ontwerp van de stallen Hierbij speelt de vraag in welke mate er direct contact mogelijk is tussen dieren van verschillende hokken, verschillende afdelingen en leeftijdscategorieën (Holtkamp et al., 2010). Daarnaast moet gedacht worden aan de volgende aspecten: •
Looproutes.
•
Aanwezigheid van aparte afdeling/stal voor gespeende biggen, gescheiden van de volwassen dieren.
•
Aantal zeugen per kraamstal (Baysinger et al., 1997); zodat all-in all-out per weekgroep mogelijk is. De capaciteit van afdelingen voor gespeende biggen en vleesvarkens of opfokvarkens moet hier bij aansluiten, zodat ook daar leeftijdsgroepen niet gemengd worden en all-in all-out mogelijk is.
•
Mogelijkheid de tomen vanuit de kraamstal tot de vleesvarkensstal bij elkaar te houden.
3.2.1.b Hygiëne Hygiëne is een risico als niet de juiste protocollen worden gehanteerd met betrekking tot (Holtkamp et al., 2010): •
Het personeel (kleding, schoeisel, persoonlijke hygiëne van vooral de handen)
•
De bezoekers, inclusief de dierenarts; hiervoor gelden dezelfde eisen als voor het personeel.
•
Het uitvoeren van bepaalde handelingen. Hierbij kan gedacht worden aan: castraties, injecties/vaccinaties, staart couperen, oormerken aanbrengen (Hermann et al., 2005)
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
15
•
Ook bij afvoer van destructiemateriaal is het van belang rekening te houden met: afstand tot bedrijf, reiniging vaten/containers, protocol voor routing en hygiëne van personeel
3.2.1.c Mensen Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan personeel, maar ook aan bezoekers en dierenartsen die binnen het bedrijf, tussen verschillende afdelingen infecties kunnen verspreiden. Dit kan door middel van overdracht via kleding, schoenen en handen door onvoldoende hygiënische maatregelen (Holtkamp et al., 2010). 3.2.2 Aanwezigheid van meerdere categorieën varkens Met name bedrijven met veel verschillende leeftijdsgroepen op één bedrijf, dus zowel fokzeugen (oudere dieren) als gespeende biggen (jongere, naïeve dieren), lopen een groter risico op blijvende circulatie van PRRSv vanuit de gespeende biggen naar de andere diercategorieën. Een fysieke scheiding tussen diergroepen kan bijdragen aan het verlagen van dit risico. 3.2.3 Bedrijfsgrootte Uit de deskstudie komen tegenstrijdige resultaten uit onderzoeken naar voren met betrekking tot bedrijfsgrootte. Er zijn meerdere onderzoeken die aangeven dat een varkensbedrijf met grote aantallen dieren een groter risico heeft op (endemische) PRRSv infecties. Enkele andere studies geven echter juist tegenovergestelde resultaten aan, waarbij een toename in bedrijfsgrootte juist leidde tot een afname van risico op PRRSv introducties. De voorzichtige verklaring voor dit gegeven wordt gezocht in het feit dat grotere bedrijven vaak betere biosecurity- protocollen gebruiken en meer gebruik maken van het all-in all-out principe (Mortensen et al., 2002) 3.2.4 Vaccinatie In weerwil van het feit dat verzwakt levende vaccins op veel varkensbedrijven worden toegepast, kan vaccinatie met levende vaccins toch een risico inhouden. Deze risico’s bestaan uit (Meng, 2000) •
er zijn ondanks vaccinatie toch doorbraken (geldt ook voor dode vaccins)
•
de veiligheid van het vaccin: verzwakt levende vaccins kunnen weer virulent worden (reversion to virulence). Dit kan leiden tot reproductieproblemen in drachtige, niet eerder gevaccineerde of geïnfecteerde zeugen.
Zie verder in Hoofdstuk 4 (Interventiemethoden) onder interne risicofactoren.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
16
3.2.5 Schematisch overzicht van Interne en Externe Risicofactoren (RF) Vrij aangepast naar Polson et al. (2005)
Interne RF HOOG
Externe RF HOOG
Externe RF LAAG
Interne RF LAAG
Doel: Stabiliteit
Doel: Stabiliteit
Kans op korte termijn
Kans op korte termijn
succes: LAAG
succes: REDELIJK tot
Kans op lange termijn
HOOG
succes:
Kans op lange termijn
LAAG
succes: LAAG
Doel: Stabiliteit of
Doel: Eradicatie
Eradicatie
Kans op korte termijn
Kans op korte termijn
succes: HOOG!
succes: REDELIJK tot
Kans op lange termijn
HOOG
succes: HOOG!
Kans op lange termijn succes: LAAG
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
17
4. Bekende interventiemethoden om verspreiding van PRRSv tegen te gaan, gekoppeld aan genoemde risicofactoren Ook hier wordt de eerder gebruikte rangschikking van hoog naar laag risico aangehouden, waarbij geldt dat bepaalde factoren intrinsiek met elkaar verbonden zijn en dus lastig apart besproken kunnen worden.
4.1 Interventies voor Externe Risicofactoren
4.1.1 Risicofactor: aanvoer van varkens De aanvoer van varkens is in twee situaties kritisch: a. bij aanvoer van PRRS-besmette varkens op een PRRS-onverdacht/vrij bedrijf, b. bij aanvoer van PRRS-onverdachte varkens op een endemisch besmet bedrijf. In het eerste geval zullen besmette varkens het virus introduceren binnen het bedrijf. In het tweede geval zullen PRRS-vrije/onverdachte varkens besmet worden na aanvoer. Beide situaties kunnen leiden tot viruscirculatie. Afhankelijk van de PRRSvirusstam kan een epidemische uitbraak het gevolg zijn.
Het belangrijkste advies dat wordt gegeven met betrekking tot deze risicofactor is het niet meer aanvoeren van varkens. Dit is de meest betrouwbare interventie om insleep van nieuwe, epidemische PRRSv uitbraken door introductie van dieren te voorkomen. Indien er wel aanvoer is van varkens op het bedrijf, is het gebruik van een quarantainestal vereist. Het protocol voor deze stal dient ook all-in all-out management te omvatten. Zie verder bij de eisen voor een quarantainestal onder “interne risicofactoren” (4.2.1.a). In het geval PRRS-vrije/onverdachte fokvarkens worden geïntroduceerd op endemisch besmette bedrijven, zal niet alleen een quarantaine- maar ook een adaptatie (gewennings)-periode vereist zijn. In de adaptatieperiode kunnen vaccinaties tegen PRRSv worden ingezet. Indien dit ook niet kan worden toegepast, en daardoor varkens steeds direct worden geïntroduceerd in de dracht- of dekstal, dan zal er een streng beleid moeten worden gevolgd om de introductie van met PRRSv geïnfecteerde dieren in een naïeve populatie te voorkomen:
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
18
•
Het leverende bedrijf moet een bekend negatieve (onverdachte) status hebben; dit moet tenminste gelden voor de geproduceerde biggen en opfokvarkens.
•
Vooraf PCR testen op virus van nieuwe dieren, dat wil zeggen 5 – 7 dagen voor gepland transport.
•
Dan 24-48 uur na aankomst op bedrijf nogmaals testen, ter controle van de negatieve status van de aangevoerde dieren.
•
Indien PRRS-vrij/onverdacht fokmateriaal direct wordt ingevoerd in een endemisch besmet bedrijf, dan is vaccinatie van deze fokvarkens op het herkomstbedrijf een belangrijke preventieve maatregel voor de introductie van nieuw fokmateriaal.
4.1.2 Risico factor: Veewagens en transportmiddelen Veewagens kunnen zowel bij de aanvoer als de afvoer van varkens een risico vormen. Indien er geen strikte scheiding is tussen de ontvangstruimte c.q. de afleverruimte voor varkens, en de interne schone weg binnen het bedrijf, kunnen infecties in het bedrijf geïntroduceerd worden. Om dit te voorkomen zijn zowel een ruimtelijke scheiding, als een (hygiënische) scheiding in personeel en materialen vereist; zie verder bij lay-out bedrijf: hoofdstuk 4.2.1.a). Wat betreft de reiniging van veewagens is een juist reinigingsprotocol zeer belangrijk. Dee et al. (2005) geven aan dat er extra aandacht moet worden besteed aan potentiële risicopunten voor overdracht van het virus, zoals het gaspedaal en vloermatten. Deze zullen steeds mee genomen moeten worden in de desinfectie protocollen. De laadruimte zal eerst grof moeten worden gereinigd om al het organisch materiaal te verwijderen, gevolgd door hoge druk reiniging. Dit moet worden gevolgd door desinfectie van de laadruimte waarna deze wordt afgespoeld. De belangrijkste stap in het desinfectie protocol om het virus te inactiveren is de droogtijd. Er moet voldoende tijd zijn om de wagens te laten drogen na desinfectie, voor deze weer in gebruik worden genomen. Vooral voldoende tijd nemen om te drogen zal een probleem kunnen opleveren bij transporten in verband met de vele ritten op een dag. Meerdere ritten per dag per veewagen wordt als onwenselijk ervaren in de VS. Voor de Nederlandse situatie moet hiervoor een oplossing gevonden worden. Voor zover nu onderzocht is, moet de behandeling (reiniging, desinfectie en drogen) 2 uur duren. Door Dee (2007) is het TADD systeem onderzocht (Thermo-assisted Drying and Decontamination). Belangrijke elementen
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
19
van de reinigings- en ontsmettingsprocedure zijn: een temperatuur van 70 graden Celsius gedurende minimaal 20 minuten.
Daarnaast is, zoals eerder al is aangegeven, de routing en scheiding in te bezoeken bedrijven belangrijk is. Dit geldt voor veewagens (aan- en afvoer), bulkwagens, destructiewagens: deze dienen op de “vuile” weg te blijven.
Bij afvoer van destructiemateriaal is van belang protocollen in te voeren: voldoende afstand tot bedrijf, reiniging en desinfectie volgens eerdere genoemde reinigings- en desinfectieprotocollen (zie onder “vrachtwagens”) van vaten/containers, protocollen voor routing (zie “lay-out bedrijf”) en hygiëne van personeel (zie “mensen”)
4.1.3 Risicofactor: lucht De “eenvoudigste” manier om transmissie via de lucht te voorkomen is door te zorgen dat viruscirculatie op varkensbedrijven tot stilstand komt en er dus geen virus meer wordt uitgestoten. (zie bij: virusvrij maken van bedrijven, hoofdstuk 4.3). Indien geen andere varkensbedrijven in de buurt zijn zal de kans op nieuwe introducties via de lucht hierbij niet meer aan de orde zijn. Hierbij moet rekening gehouden worden met verspreiding van virus over een afstand tot 9 kilometer (zie hoofdstuk 3). Indien wel andere varkensbedrijven in de buurt aanwezig zijn, is het maken van regionale afspraken noodzakelijk, waardoor aangrenzende bedrijven tegelijk werken aan de uitvoering van PRRSv-uitstoot beperkende maatregelen. Omdat ook dit vaak niet haalbaar blijkt, is een praktische oplossing die afhankelijkheid van de virusuitstoot uit aangrenzende bedrijven voorkomt, te vinden in de vorm van het gebruik van luchtfilters. Een luchtfilter systeem dat afdoende werkt tegen PRRSv zal gebruik moeten maken van luchtfilters met de kwalificatie 95% DOP@ 0.3 microns (Pitkin et al., 2009; Dee et al., 2010). Dit betekent echter wel dat het hele bedrijf luchtdicht moet worden afgesloten, wat ook betekent dat er gebruik gemaakt moet worden van dubbele deuren/luchtsluizen bij alle in- en uitgangen. Met deze methode is de laatste jaren veel ervaring opgedaan in Minnesota, ook op praktijkbedrijven, met gunstige resultaten (Spronk, 2010).
4.1.4 Risicofactor: mensen Het personeel is een grote risicofactor op insleep en verspreiding van PRRSv op een
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
20
varkensbedrijf. Om deze risicofactor in te perken kan er gebruik worden gemaakt van de volgende protocollen:
Bij binnenkomst op het bedrijf moet het personeel: •
Een nacht van “downtime’ hebben, waarbij er geen contact is met varkens of op een varkensbedrijf gebruikt materiaal.
•
Zich douchen, zowel bij binnenkomst op het bedrijf als bij vertrek van het bedrijf
•
Vooral de handen te ontsmetten, ook na douchen.
•
Zich kleden in bedrijfskleding, inclusief overall en laarzen.
Essentieel is natuurlijk dat personeel gemotiveerd is én blijft om zich ook aan hygiëne protocollen te (blijven) houden. De protocollen voor personeel zijn ook van toepassing voor alle andere bezoekers.
4.1.5 Risicofactor: sperma en ingebrachte materialen Interventiemaatregelen ter voorkoming van insleep via sperma zijn: Beperk de afname van sperma zo veel mogelijk tot één bedrijf, het spermawinstation moet PRRSv vrij zijn, en dit PRRSv vrije spermawinstation moet regelmatig bloed en eventueel sperma monitoren op mogelijke infecties met PRRSv. Ook is het van belang dat nieuwe materialen die het bedrijf op worden gebracht (zakgoed, medicijnen, instrumenten etc), worden gedesinfecteerd en vervolgens een minimum van 2 uur droogtijd wordt aangehouden. Er wordt aangeraden om hiervoor een aparte ruimte te hebben (zie ook bedrijfs lay-out bij de interne risicofactoren).
4.1.6 Risicofactor: dierlijke passieve vectoren: insecten, vogels, knaagdieren/ongedierte Deze risicofactor kan worden geminimaliseerd door gebruik van muggengaas, aangezien het voorkomen van binnenkomst van insecten de belangrijkste preventiemaatregel is. Verder kan er ook gebruik gemaakt worden van insecticiden en antivliegenstrips. Daarnaast kan management van de omgeving ook overlast van vliegen en muggen beperken, door bijvoorbeeld het gras en planten kort te houden en plekken met stilstaand water te draineren. Het gebruik van goede hygiënische maatregelen en het voorkomen van losliggend voer, en weinig mogelijkheden tot het maken van nesten door knaagdieren kan de overlast van deze dieren beperken. Verder kan er gebruik worden gemaakt van vallen en andere methoden voor ongedierte bestrijding.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
21
4.1.7 Risicofactor: mest Zoals eerder is vermeld, lijkt het risico van overdracht van PRRSv via mest transporten en daaraan gerelateerde activiteiten, zeer gering. Niettemin is het wel een risico factor. Een groot deel van de interventie van deze risico factor is te plaatsen onder dezelfde maatregelen als bij de risico factor “vrachtwagens”. Het gebruik van hygiëne protocollen staat daarbij weer centraal. Daarnaast is de plaats van het laden en lossen van de mest van belang in verband met aërogene transmissie van virusdeeltjes uit de mest het bedrijf in. Daarom wordt geadviseerd om voldoende afstand tot het bedrijf, en eventuele buurtbedrijven, aan te houden.
4.2 Interventies voor Interne Risicofactoren
4.2.1.a. Risico factor: lay-out bedrijf/ontwerp van de stallen Bedrijven dienen een aparte quarantaine afdeling te hebben. Deze afdeling dient bij voorkeur niet op hetzelfde terrein/bedrijf te staan. Quarantaine periodes dienen minimaal 12 weken te duren. Indien het bedrijf endemisch geïnfecteerd is met andere kiemen kan de quarantaine periode gebruikt worden om tegen deze agentia te vaccineren. Hierdoor wordt inhoud gegeven aan de adaptatie van de (fok-)varkens aan de bedrijfsstatus. Het advies is om de gespeende biggen op een aparte locatie te houden, bij voorkeur dus niet binnen hetzelfde bedrijf/terrein. Ook hier geldt, als dat niet haalbaar is en de gespeende biggen wel op hetzelfde terrein worden gehuisvest, dan moet er tenminste een aparte schuur voor de biggen zijn met eigen hygiëne voorzieningen. De lay-out van het bedrijf moet het mogelijk maken om een goede interne scheiding (inclusief hygiëne voorzieningen) van de volgende categorieën te garanderen: dragende zeugen, dekstal, kraamstal, gespeende biggen afdelingen, afdelingen met vlees- of opfokvarkens. Bji het voorgaande punt moet tevens voldaan worden aan de eis om afdelingen all-in all-out te gebruiken. Daarnaast wordt door Dee et al.(2009) geadviseerd een aparte ruimte te hebben voor het desinfecteren van nieuwe materialen die het bedrijf op worden gebracht (voer, medicijnen, instrumenten et cetera). Deze moeten vervolgens een minimum van 2 uur droogtijd krijgen, gebaseerd op de droogtijd van vrachtwagens. Zoals vermeld bij de risicofactor vrachtwagens is een goede voorziening voor het ontvangen en afvoeren van varkens van groot belang. De ontvangstruimte c.q.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
22
afleverruimte van varkens dient ruimtelijk en qua hygiëneprotocollen volkomen gescheiden te zijn van de interne schone weg van het bedrijf. 4.2.1.b. Risicofactor: hygiëne Zoals eerder is aangegeven is het advies om gebruik te maken van een gesloten bedrijfsstructuur, of all-in all-out. Indien hier gebruik van wordt gemaakt, dan is het ook zeer essentieel dat er goede hygiëne protocollen zijn om de verspreiding van aanwezig PRRS-virus door de afdelingen en het bedrijf te stoppen. De hygiëne protocollen met betrekking tot transportmiddelen zijn besproken bij de factor “vrachtwagens” (hoofdstuk 4.1.2.). 4.2.1.b. 1. Reinigingsprotocollen voor de gebouwen en faciliteiten: De eerste stap moet zijn: grove reiniging om al het organisch materiaal te verwijderen. Dit moet worden gevolgd door het gebruik van een vetbreker (zeep) en vervolgens desinfectie van de stallen, waarbij het desinfectiemiddel voldoende lang moet inwerken alvorens deze wordt afgespoeld. De belangrijkste stap in het desinfectieprotocol om het virus te inactiveren is de droogtijd. Er moet voldoende tijd zijn om de stallen te laten drogen na desinfectie, voor deze weer in gebruik worden genomen. Als adviestijd wordt aangehouden: minimaal een dag leeg laten of zo lang als nodig is om de afdeling droog te stoken. 4.2.1.b. 2. Hygiëneprotocollen voor uit te voeren (be-)handelingen: Alle handelingen waarbij de huid van dieren wordt doorbroken, zoals vaccinaties en injecties, maar ook castraties en staart couperen van biggen zijn risicofactoren voor het verspreiden van PRRSv. Advies is daarom om altijd gebruik te maken van nieuwe, schone materialen, zoals naalden en scalpels per toom/hok wanneer biggen of groepen varkens worden behandeld, en alle werkvelden te ontsmetten. Hieraan moet worden toegevoegd dat er met het oog op het risico van overdracht via het doorbreken van de huid, een duidelijk positief effect zal zijn van het gebruik van naaldloos vaccineren. Naaldloos vaccineren is vooral van belang tijdens een uitbraak. Overigens moet hier benadrukt worden dat dit positieve effect van naaldloos vaccineren alleen de overdracht van PRRSv zal verlagen indien alle behandelingen naaldloos worden uitgevoerd. NB: er is binnen Nederland nu slechts één naaldloos PRRSv vaccin geregistreerd voor het varken (Porcilis PRRS voor intradermale toediening). Dit is momenteel tevens het enige geregistreerde diergeneesmiddel voor naaldloze toediening.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
23
4.2.1.b. 3. Contacten tussen dieren: Bij contacten tussen dieren gaat het om het aantal contacten tussen dieren én het aantal verschillende contacten. Er wordt dringend geadviseerd om het overleggen van tomen en het mengen van koppels varkens te beperken. Deze maatregelen leveren grote winst op om verspreiding van infecties te voorkomen (Madec, 2002).
4.2.1.c. Risicofactor: mensen Omdat het personeel en andere bezoekers zich op het bedrijf en tussen verschillende afdelingen bewegen, kunnen mensen een grote risicofactor op verspreiding van PRRSv op een varkensbedrijf zijn. Om deze risicofactor in te perken kan er gebruik worden gemaakt van de volgende protocollen: •
Looproutes: het personeel moet zich van jong naar oud door de afdelingen heen bewegen om zo het risico op transmissie van PRRSv van oudere, en eventueel zelfs drager, dieren naar jonge, naïeve dieren te beperken. Alleen indien per bedrijfsonderdeel kleding wordt gewisseld en handen worden ontsmet kan hiervan worden afgeweken.
•
Bij binnenkomst op het bedrijf moet het personeel: 1. Een nacht van “downtime’ hebben, waarbij er geen contact is met varkens of varkensmateriaal. 2. Zich douchen zowel bij binnenkomst op het bedrijf als bij vertrek van het bedrijf 3. altijd bij binnenkomst de handen te ontsmetten, ook na douchen. 4. zich daarna kleden in bedrijfskleding, inclusief overall en laarzen.
•
Personeel dient te allen tijde handschoenen te dragen en deze vaak te verwisselen voor schone, zeker tussen afdelingen, maar ook tussen hokken en zelfs tussen tomen.
•
Het is zeer aan te raden om op strategische plekken in de stallen waspunten voor het wassen en desinfecteren van handen te hebben. Omdat het mogelijk is dat het handschoenen dragen slecht wordt nageleefd, is het ook belangrijk om op locaties (bv tussen compartimenten en (indien nodig) bij afdelingen) een hand desinfectans pompje op te hangen om handen te desinfecteren.
•
Verder wordt geadviseerd om altijd laarzen te wisselen tussen de verschillende bedrijfsonderdelen (compartimenten).
•
Ook het gebruik van voetbaden voor personeel kan het risico op PRRSv overdracht reduceren. Deze (natte) voetbaden moeten worden aangebracht tussen afdelingen en moeten dagelijks (of vaker) worden ververst om de
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
24
desinfectie kracht te waarborgen. Onderzoek naar een droge vorm van schoeiselontsmetting is dan wel wenselijk, gezien het ontstaan van gladde vloeren bij natte voetbaden. Het wisselen van kleding en schoeisel tussen compartimenten en (indien nodig) afdelingen heeft daarom de voorkeur. •
Essentieel is natuurlijk dat personeel gemotiveerd is én blijft om zich ook aan hygiëne protocollen te (blijven) houden.
4.2.2 Risicofactor: aanwezigheid van meerdere categorieën varkens Het advies is om op bedrijven het aantal verschillende leeftijdsgroepen te beperken, door bijvoorbeeld het gebruik van multisite systemen (aparte bedrijven voor gespeende biggen). Ook de invoering van een meerwekensysteem resulteert in de aanwezigheid van minder leeftijdscategorieën op het bedrijf en draagt daarom bij aan het verminderen van viruscirculatie. Een meerwekensysteem zal ook bijdragen aan een betere scheiding tussen de batches geproduceerde biggen, indien deze strikt gescheiden, in verschillende afdelingen, worden opgelegd. Indien een multisite- of meerwekensysteem niet mogelijk is dan kunnen interventie maatregelen gezocht worden in het fysiek scheiden van afdelingen en naleven van strikte hygiëneprotocollen en looproutes (zie interventie maatregelen onder lay-out bedrijf en hygiëneprotocollen onder 4.2.1.a en b).
4.2.3 Risicofactor: bedrijfsgrootte Zoals eerder is genoemd, is er vanuit deze desk studie naar voren gekomen dat de onderzoeken elkaar enigszins tegenspreken op dit gebied. Op grond van deze deskstudie wordt het advies gegeven om gebruik te maken van interne compartimentering binnen bedrijven (hygiënesluizen/drempels) tussen dier categorieën én een eenrichtingsverkeer van varkens binnen het bedrijf.
4.2.4 Risicofactor: vaccinatie De effectiviteit (van levende en dode vaccins) en veiligheid (van levende vaccins) staat ter discussie. Zoals al eerder is vermeld, zijn er risico’s verbonden aan het gebruik van vaccins (zie Hoofdstuk 3: Interne risicofactoren). Wat betreft de effectiviteit van levende vaccins kan gezegd worden dat er na infectie met een veldvirus wel sprake is van significante vermindering van virusuitscheiding en verlaging van de hoeveelheid circulerend virus in het bloed. De effectiviteit van levende vaccins is op dit punt groter dan die van dode vaccins.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
25
Echter er kan ook bij de toepassing van levende vaccins niet voorkomen worden dat er toch virusuitscheiding zal optreden na infectie met een veldvirus. Uit Amerikaans onderzoek (Meng, 2000, & Murtaugh, 2010) blijkt dat uitbraken van PRRSv in Noord-Amerika voorkomen bij gevaccineerde varkens. Ook is niet te voorkomen dat biggen in de baarmoeder geïnfecteerd raken bij veldinfectie ondanks vaccinatie, zelfs als de zeugen al eerder geïnfecteerd waren met dezelfde stam. Recent is ook in Nederland (en in Duitsland) gebleken dat er PRRSv uitbraken plaats kunnen vinden ondanks vaccinatie met verzwakt levende entstof met schade tot gevolg (Nieuwenhuis et al., 2011, onderzoeksrapport GD) . Dit geeft al aan dat bestaande PRRSv vaccins geen 100% bescherming bieden en dat een nieuwe generatie van vaccins noodzakelijk is. Meng (2000) geeft aan dat, gegeven het hoge gehalte aan antigene diversiteit die wordt waargenomen in PRRSv stammen, de kans erg klein is dat een vaccin gebaseerd op slechts een enkele stam van PRRSv effectief zal beschermen tegen verschillende veld stammen van PRRSv. Een beoordeling van de huidige situatie door CVI (presentatie november 2010 voor de werkgroep aanpak PRRS van het PVV) leidde tot de conclusie dat bestaande vaccins niet voldoende bescherming bieden tegen veldstammen die steeds verder afwijken van de vaccinstammen. Bovendien kunnen er veiligheidsproblemen zijn met verzwakt levende vaccins: deze kunnen weer virulent worden. Verder is nog niet voldoende duidelijk hoe lang zeugen geïnfecteerd blijven na een veldinfectie. Met betrekking tot vaccinatie moet opgemerkt worden dat er ook de volgende wetenschappelijke vragen nog niet beantwoord zijn: a. wat is het effect van vaccinatie op de virustransmissie in bedrijven b. waarop is de effectiviteit van bestaande vaccinatie-schema’s (60 dagen dracht en 6 dagen na werpen of 3x per jaar voor de voet) gebaseerd. Op grond van het bovenstaande kan de volgende algemene leidraad voor vaccinatie gelden: 1. het vaccin gebruiken, dat de grootste homologie (genetische gelijkenis) bezit in relatie tot de veldstam op het bedrijf 2. levende vaccins hebben een betere effectiviteit dan dode vaccins m.b.t. het verminderen van virusuitscheiding 3. Indien zeugen worden gevaccineerd met verzwakt levende vaccins dan moet de eerste vaccinatie toegepast worden ruim vóór de eerste inseminatie. 4. PRRS-vrije bedrijven niet enten (óf punt c. toepassen)
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
26
4.3 Andere interventiemaatregelen om viruscirculatie op het varkensbedrijf tot staan te brengen Naast de hierboven genoemde interventiemethodes met betrekking tot bekende risicofactoren, zijn de volgende methoden ook bekend om PRRS-virus circulatie tot staan te brengen. Deze methoden zijn vooral bekend uit de VS, waarbij vooral “herd closure” als het meest betrouwbare systeem wordt beoordeeld (Polson, mondelinge mededeling). •
Vervanging van de hele zeugenstapel (depopulatie/repopulatie): Dit is een drastische maatregel die niet voorkomt dat er weer herinfecties op zullen treden indien niet aan alle biosecurity-voorwaarden wordt voldaan.
•
“Test and removal”: Een methode om zeugen die in bloedonderzoek positief testen (virus of antistoffen) uit de zeugenstapel te verwijderen. Het risico van deze methode is dat niet alle virusdragers gevonden worden. Een ander risico van deze methode is dat de verspreiding van virus juist gestimuleerd wordt wanneer het percentage naïeve (onbesmette) zeugen relatief stijgt, door verwijdering van dieren met een actieve immunologische status, terwijl de viruscirculatie nog niet gestopt is.
•
Tijdelijk afvoeren van biggen op speenleeftijd (behalve eigen aanfok in een separate unit), waardoor de diercategorie die het meest voor virusvermeerdering verantwoordelijk is, niet meer op het bedrijf aanwezig is.
•
“Herd closure”: Hierbij wordt door het niet meer aanvoeren van varkens gedurende minimaal 200 dagen, het afvoeren van gespeende biggen en opfok-/vleesvarkens (behalve eigen aanfok in een separate unit), het uitvoeren van een vaccinatieprogramma, en het aanscherpen van de interne bedrijfshygiëne (20 punten van Madec) de virusspreiding tot stilstand gebracht (Madec F, Waddilove J, 2002).
Bij alle hierboven genoemde maatregelen geldt: om herintroductie van PRRS-virus te voorkomen zal, afhankelijk van de ligging van het bedrijf, een strak toegepaste biosecurity, inclusief luchtfiltratie, noodzakelijk zijn om zo de PRRSv-vrije status te behouden.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
27
4.4 Epidemiologische principes in eradicatieprogramma’s Er zijn inmiddels al vele andere eradicatieprogramma’s uitgevoerd. Deze kunnen deels gebruikt worden als voorbeeld en om bepaalde analogieën te trekken naar een PRRSv pilot. Hierbij kan gedacht worden aan de epidemiologische principes en maatregelen die zijn gebruikt bij de eradicatie van: •
KVP De insteek was: eradicatie door middel van ruimen, dit om zo snel mogelijk te zorgen dat één bedrijf minder dan één ander bedrijf kan besmetten en zo de infectieuze overdracht tot staan te brengen
•
Aujeszky Bij de ziekte van Aujeszky was gekozen voor eradicatie door middel van een vaccinatie programma. Daarnaast werden de zeugen selectief afgevoerd en was er aandacht voor strengere biosecurity maatregelen.
•
PRRSv De epidemiologische onderbouwing van PRRSv-bestrijding in Nederland en de invloed op de PRRSv-transmissie van de huidige beschikbare tools (vaccins en andere interventies) zullen nog nader bestudeerd moeten worden. Het moge bijvoorbeeld duidelijk zijn dat de huidige beschikbare vaccins voor PRRSv niet de zelfde mogelijkheden bieden als die voor Aujeszky. Aan het eind van dit rapport zullen enige kennishiaten belicht worden. Enkele eerste gedachten voor de epidemiologische benadering van een bestrijdingsprogramma voor PRRSv zijn: Om het effect van de bestrijding te volgen dient monitoring plaats te vinden. De eerste effecten zijn waar te nemen bij de uitstroom van gespeende biggen: deze zullen virus negatief worden. Vervolgens zullen de vleesvarkens en opfokgelten seronegatief worden. Doordat de viruscirculatie op vleesvarkensbedrijven stopt zal vervolgens de kans op introductie van virus in buurtbedrijven verminderd worden. Dit zijn derhalve ook de uitleesparameters van de voortgang van de beheersing, welke tevens basisgegevens opleveren voor de opbouw van epidemiologische modellen. De toeleverende bedrijven moeten hiervoor ook onderdeel zijn van de monitoring. Andere klinische parameters, zoals groei e.d. zijn afhankelijk van teveel factoren en onvoldoende discriminerend voor een veldonderzoek.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
28
5. Voorstellen voor aanpak PRRSv in Nederland 5.1 Advies over uitvoeren pilot: regionaal beginnen Op grond van de inventarisatie van de risicofactoren in de deskstudie is het advies dat een regionale aanpak gewenst is, in tegenstelling tot een lokale aanpak op individuele bedrijven. Belangrijkste reden hiervoor is de rol van transmissie van PRRSv via de lucht vanuit omliggende bedrijven. Er wordt derhalve niet gekozen voor de aanpak van hoogprevalente bedrijven of een topdown benadering binnen de varkensproductieketen. Indien niet alle bedrijven uit een geselecteerd gebied mee doen, dan is de kans dus groot dat er alsnog transmissie zal plaatsvinden van PRRSv via de lucht. Dit is mede afhankelijk van de investeringsmogelijkheden voor de pilot: zo lang er nog geen binnenkomende lucht wordt gefilterd door de bedrijven die meedoen aan de pilot, is het eigenlijk al een noodzaak om de pilot regionaal op te zetten. Daarnaast was tijdens de varkenspest epidemie het aandeel buurtinfecties groot. Deze waren zeer waarschijnlijk niet alleen toe te schrijven aan verspreiding van virus via de lucht. Andere, niet nader genoemde oorzaken, speelden ook een rol. Dit onderstreept het belang om alle bedrijven in een regio op het zelfde moment in de aanpak van PRRSv te betrekken.
5.2 Welk type regio? Keuze voor een varkensdicht gebied Voor deze keuze pleit: indien het lukt om een varkensdicht gebied PRRSv vrij te maken in deze pilot, dan is het een programma dat ook succesvol kan worden geïmplementeerd in de rest van Nederland. Tegen deze keuze pleit dat het wel langer zal duren om een positief effect waar te nemen. Dit zal waarschijnlijk leiden tot demotivatie van varkenshouders. Daarnaast zal de pilot als geheel moeilijker uitvoerbaar zijn en dus hogere kosten opleveren. Keuze voor een varkensarm gebied Voor deze keuze pleit: de pilot zal sneller meetbare effecten opleveren en zal relatief makkelijker en goedkoper uitvoerbaar zijn. Dit kan ook zeer motiverend werken voor de deelnemende varkenshouders en dierenartsen en kan een stimulerende werking
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
29
hebben op houders in de directe omgeving van het gebied die horen van de resultaten. Argumenten hiervoor zijn: •
Ervaringen in de VS leiden tot het advies om een varkensarm gebied te gebruiken bij een eerste pilot (Morrison, 2010).
•
In een varkensarm gebied wordt de rol van transmissie via de lucht en de buurtinfecties minder groot, waardoor ook minder kosten ontstaan voor de bestrijding van PRRSv.
•
Een nadeel van de keuze voor een varkensarm gebied is wel dat de pilot dan niet zonder meer toepasbaar zal zijn op de varkensdichte gebieden van Nederland. Dit betekent dat de opzet voor een landelijke project dan weer nieuwe, wellicht onvoorziene problemen en kosten met zich mee zal brengen.
•
Succes boeken in een varkens-arme regio leidt tot motivatie van varkenshouders en tot ervaringen voor die toegepast kunnen worden in varkensdichte gebieden.
Op basis van het bovenstaande wordt geadviseerd om te kiezen voor een varkensarm gebied voor de regionale pilot, met circa 40 bedrijven1. Aangezien dit advies is gebaseerd op eerdere ervaringen met eradicatie pilots voor PRRSv in de Verenigde Staten, is een vergelijking gemaakt tussen de varkens-en bedrijfsdichtheid in de VS en de situatie in Nederland. Bij een vergelijking op basis van gegevens uit 2005 tussen de regio waarin in de VS regionale aanpak van PRRSv is uitgevoerd en een mogelijke varkensarme regio in Nederland die in aanmerking zou komen voor de pilot, komen de volgende resultaten naar voren: voor de pilot in de VS was het aantal varkensbedrijven per km2 dubbel zo veel als het aantal wat in Nederland betrokken zou zijn. Het aantal varkens per km2 binnen de betrokken regio in de VS is bijna 15x zo veel als het aantal in de potentiële regio in Nederland. Teneinde een uitrol naar een varkensdicht gebied te testen, kan de keuze worden gemaakt om enkele indicatorbedrijven uit een varkensdicht gebied in de pilot op te nemen.
1
Statistische berekening: om met een zekerheid 95%, vast te stellen dat het percentage besmette bedrijven terugloopt van 66% naar 33%, zijn 44 bedrijven nodig bij een power van 90% en 38 bij een power van 85% (tweezijdig toetsen).
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
30
5.3 Gebiedsinventarisatie door middel van serologische screening Voordat er verder kan worden gegaan met het uitvoeren van een regionale pilot om te kijken of PRRSv inderdaad kan worden beheerst, c.q. geëradiceerd, is het van belang om te weten wat de actuele status ten aanzien van PRRSv van de varkensbedrijven is. Dit moet worden uitgevoerd door middel van serologische monitoring van de gespeende biggen (PCR) en vlees- of opfokvarkens (ELISA), indien deze niet gevaccineerd zijn. Zie hiervoor het voorstel dat in de bijlage is toegevoegd.
5.4 Inventarisatie van “hygiëne/preventie-status” van bedrijven en opstellen van een bedrijfsspecifiek plan van aanpak
Doel is hier om door middel van beoordeling van de in- en externe biosecurity inzicht te krijgen welke bedrijven het hoogste risico vormen. Tevens fungeert de inventarisatie als een “nulmeting” in het gebied, waarop voor ieder type varkensbedrijf een bedrijfsspecifiek plan van aanpak kan worden gebaseerd. Het plan van aanpak behelst het minimumpakket aan maatregelen (bestaande uit zowel de hygiënische als de management-aspecten) die van belang zijn om tot beheersing en uiteindelijk eradicatie van PRRSv te komen . Bij de noodzakelijke maatregelen wordt, mede op basis van het type bedrijfsvoering, een prioritering aangegeven, zodat gefaseerde invoering mogelijk is. Als voorbeeld: voor vleesvarkensbedrijven is all-in all-out (op bedrijfs- of stal-niveau) van belang naast een laagfrequente aanvoer van varkens, op zeugenbedrijven is scheiding van de zeugen en gespeende biggen een belangrijke factor.
5.5 Veterinairtechnische randvoorwaarden voor regionale aanpak In dit onderdeel zullen de verschillende condities worden beschreven die van invloed zullen zijn voor het slagen van de pilot en die betrekking hebben op veterinairtechnische onderdelen.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
31
5.5.1 Transport & handel Zo min mogelijk transporten van varkens het gebied in! (Morrison, 2010). Indien er een grote hoeveelheid transportbewegingen het gebied in plaats vinden dan is het effect van de pilot niet meer goed te meten, omdat nieuwe PRRSv infecties in het het gebied geïntroduceerd worden. Ook de handel en het transport zullen intensief bij de pilot betrokken moeten worden: •
Gescheiden transporten voor verschillende categorieën (vervoer biggen versus vervoer vleesvarkens)
•
Bepaalde transportauto’s reserveren uitsluitend voor bedrijven die mee doen aan de pilot (dit geldt ook voor de voerwagens)
•
Deze eisen moeten ook aan de Rendac auto’s gesteld worden, inclusief een schoonmaak en desinfectieprotocol (zie “vrachtwagens”).
•
Hygiëne protocollen zijn vereist; afspraken over consequente uitvoering zijn van groot belang.
•
Herkomst van aangevoerde varkens: Op de bedrijven die meedoen aan de pilot zullen alleen nieuwe biggen mogen worden aangevoerd die komen van bedrijven die ook mee doen met de pilot. Dit in verband met het minimaliseren van de insleep (externe biosecurity), ook als de biggen van buiten het gebied komen
•
Verder is het zeer aan te bevelen op de vleesvarkensbedrijven alleen bedrijfs allin-all-out toe te staan.
5.5.2 Tijd Het is van groot belang te benadrukken dat het noodzakelijk is voor langere tijd in dit traject te willen investeren. Hierbij moet gedacht worden aan een periode van minimaal 4 tot 5 jaar.
5.5.3 Samenwerking & Communicatie In het gebied is het essentieel dat alle betrokkenen bij het project (varkenshouders, dierenartsen, etc) mee willen en zullen werken! Uit eerder uitgevoerde pilots in de VS is gebleken dat een gebrek aan wil om mee te werken leidde tot het mislukken van een pilot. Een uitstekende communicatie tussen toezichthouders, coaches, varkenshouders en dierenartsen is dus een voorwaarde. Het is essentieel dat een voorman vanuit de varkenssector als leider/communicator een voortrekkersrol zal gaan vervullen.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
32
Daarnaast moet worden benadrukt dat er al meerdere (succesvolle) voorloper bedrijven zijn geweest die, met het invoeren van hygiëne en managementmaatregelen, erin geslaagd zijn (de uitstroom uit) hun bedrijven PRRSv vrij te krijgen en te houden (Groenland et al., 2010 en Franssen et al. 2008). Dit mag dienen als voorbeeld en motivatie voor de varkenshouders.
5.5.4 Coaching/Toezicht en instellen van een expertgroep. Er zullen personen aangewezen worden die een begeleiders/coachings functie moeten gaan vervullen naar de varkenshouders en betrokken dierenartsen toe. Het advies luidt dat deze personen extern moeten worden ingehuurd. Deze zullen intensief met de varkenshouders samenwerken en hen voorlichten en coachen tijdens de uitvoering van de pilot. Daarnaast zullen deze externe adviseurs ook goed contact moeten hebben met de begeleidende dierenartsen en hen ook moeten voorlichten over het project en hun rol binnen deze pilot. Deze laatste twee adviezen zijn met name van belang omdat in dit project, de ondernemer - in plaats van de dierenarts - het voortouw zal moeten nemen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het programma voor de eradicatie van Aujeszky, waar een grotere rol kon worden toegeschreven aan de effectiviteit van het vaccin en het vaccinatie-protocol. Het bedrijfsmanagement (= rol varkenshouder) speelt in de aanpak van PRRSv een veel grotere rol dan in de aanpak van Aujeszky indertijd. Om te komen tot uniforme, zowel bedrijfsoverstijgende als bedrijfsspecifieke, maatregelen verdient het aanbeveling een expertgroep in te stellen. Deze groep is verantwoordelijk voor het opstellen van normen voor gezondheidstechnische en managementvraagstellingen (zoals vaccinatie-schema’s, hygiëneprotocollen) zoals die bij de begeleiding en coaching van varkenshouders, bedrijfsmedewerkers en bedrijfsadviseurs nodig zijn.
5.5.5 Rol veehouder Er zal vorming en training van de varkenshouders noodzakelijk zijn. Het is absoluut van belang om, ook naar de varkenshouder toe, aan te geven dat de maatregelen van dit programma basisvoorwaarden zijn voor succes en bovendien de transmissie van een groot aantal andere ziektekiemen dan PRRSv zal voorkomen!
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
33
5.5.6 Vaccinatie Zoals hierboven beschreven bij de interventiemethoden is de inzet van vaccinatie aan discussie onderhevig. Omdat er echter ook positieve effecten te noemen zijn, is vaccinatie van belang voor de aanpak van PRRSv in een regio.
5.5.7 Controle van de voortgang op basis van de (dalende) PRRSv-prevalentie. Controle van alle betrokken bedrijven in de regio is belangrijk. Dit moet worden uitgevoerd door middels van serologische monitoring van de gespeende biggen (PCR) en vlees- of opfokvarkens (ELISA), indien deze niet gevaccineerd zijn. Alleen dan kan het effect van de genomen maatregelen gemeten worden. Zie voor de uitvoering het voorstel dat in de bijlage is toegevoegd.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
34
5.6 Samenvatting: Maatregelen en randvoorwaarden voor opzet van regionale eradicatie van PRRSv 1. Duur van de pilot: 4 tot 5 jaar
2. Starten in een varkensarme regio.
3. Deelname door alle varkensbedrijven binnen deze regio, (aantal afhankelijk van het gewenste meetbare resultaat: liefst circa 40 stuks)
4. Eventueel enkele bedrijven uit een ander, varkensdicht gebied in de pilot laten meelopen met het oog op uitrol naar varkensdicht gebied.
5. Instelling van een expertgroep, verantwoordelijk voor uniforme normen en richtlijnen voor de begeleiding en coaching van varkenshouders, bedrijfsmedewerkers en bedrijfsadviseurs.
6. Bepaling actuele PRRS-status op deelnemende bedrijven door serologisch monitoring van niet gevaccineerde gespeende biggen en vlees- op opfokvarkens.
7. Vastleggen interne en externe biosecurity op deelnemende bedrijven (nulmeting)
8. Opstellen van een bedrijfsspecifiek plan van aanpak op basis van de onderzoeksuitslagen en beoordeling van de biosecurity (punt 5 en 6). Dit plan bevat een prioritering van de te nemen maatregelen.
9. Vaccinatie op basis van bedrijfsspecifiek advies: zie leidraad.
10. Transport: a. zo min mogelijk transporten het gebied in b. gescheiden transport biggen/vleesvarkens c. alleen aanvoer van biggen van deelnemende bedrijven binnen of buiten het gebied d. speciale veewagens voor varkensvervoer naar pilotbedrijven (+ R&O) e. speciale veevoerwagens voor vervoer naar pilotbedrijven (+ R&O)
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
35
f.
speciale destructiewagens voor ophalen kadavers van pilotbedrijven (+ R&O)
g. mestwagens; zelfde eisen als varkens- of voerwagens; uitsluitend binnen het gebied te gebruiken.
11. Controle door middel van bloedonderzoek:: a. 3 keer per jaar op alle deelnemende bedrijven b. 3 diercategorieen: gespeende biggen, zeugen, vlees-/opfokvarkens c. per bedrijf 2 diercategorieen bemonsteren, zie bemonsteringsschema’s waarbij onderscheid tussen bedrijven met en zonder vaccinatie d. als biggen en opfokgelten van buiten het gebied komen, moeten ook die bedrijven gemonitord worden
12. Organisatorisch: a. voortrekkersrol door voorman uit de varkenssector b. begeleiding en training van varkenshouders, dierenartsenpraktijken en transporteurs door extern bureau,m.b.t. de hantering van vereiste arbeidsen hygiëneprotocollen c. frequente communicatie naar de betreffende varkenshouders en dierenartsen in het gebied
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
36
6. Aanbevelingen voor het plan van aanpak
a. Uitgangspunt/aanname: Doelstelling van een regionaal project is: Het verkrijgen van inzicht in succesvolle strategieën om PRRSv te beheersen. Met beheersen wordt bedoeld: het virusvrij maken van de biggenuitstroom uit zeugenbedrijven. (Dit zal onvermijdelijk leiden tot eradicatie van virus op de bedrijven.)
b. Welke tools wil het PVV ook daadwerkelijk inzetten? 1. Coaching varkenshouders 2. Vaccinatie; op basis van de leidraad in hoofdstuk 4 “Interventiemethoden”. Zie ook het advies in hoofdstuk 7 (Aanbevelingen voor de langere termijn): inzetten op de ontwikkeling van een nieuwe generatie vaccins. 3. Bedrijfsvoering op bedrijven (vleesvarkens: bedrijfs all-in all-out en dus meerwekensysteem op zeugenbedrijven) eventueel daaraan gekoppeld prijsgarantie? 4. Regelgeving voor handelaren/voerfabrieken/Rendac in verband met transporthygiëne. 5. Faciliteren/verplichten van luchtfiltering. 6. Invoering van een gereguleerde reiniging en ontsmetting van transportmiddelen (TADD, of aangepast programma voor veewagens). 7. Het PVV kan overwegen een aantal voorloperbedrijven binnen de varkenssector, die nu al bezig zijn met de aanpak van PRRSv en die gevestigd zijn in varkensdichte gebieden, mee te laten lopen in de pilot. Deze bedrijven kunnen functioneren als “indicatorbedrijven” (testbedrijven) voor het verloop van de aanpak op bedrijfsniveau in een varkensdichte regio. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er in deze bedrijven een grotere kans op introductie van PRRSv is dan in de varkensarme gebieden. 8. Verder adviseren we om een website op te zetten (zie voorbeeld BPEX voor dysenterie) waarop alle openbare informatie voor de bedrijven die meedoen aan de pilot geplaatst zal worden. c. Wie financieert de noodzakelijk geachte tools voor de pilot? Als voorbeeld kan dienen: luchtfiltratie is op grond van de deskstudie een voorwaarde om een bedrijf in een varkensdichte regio PRRSv vrij te maken. Het verplichten van het aanschaffen van luchtfiltratie eenheden voor varkensbedrijven zal
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
37
echter hoge kosten met zich mee brengen en wellicht de motivatie voor het meedoen aan de pilot sterk verlagen. d. Onderzoek naar faalredenen Tijdens de pilot zullen er, naast positieve resultaten, ook tegenvallende uitkomsten en onvermoede problemen de kop op steken. Het is natuurlijk van belang hier zo veel mogelijk op te anticiperen. Een van de manieren waarop er met problemen kan worden omgegaan, is het hebben van een draaiboek om een adequate respons te kunnen geven op het moment dat er sprake is van een tegenvaller of probleem. Er zal dan direct een onderzoek moeten worden ingesteld naar de oorzaak/redenen achter het ontstaan van het probleem. Met problemen/tegenvallende resultaten kan hier worden gedacht aan een herinfectie met PRRSv in een bedrijf dat meedoet in de pilot, een gebrek aan motivatie van deelnemers binnen de regio en het niet succesvol kunnen stoppen van viruscirculatie (endemische infectie) op een bedrijf. Voor de inzet van externe ondersteuning (mensuren) en het uitvoeren van nader laboratoriumonderzoek moet budget worden gereserveerd. e. Voorstel: gelijktijdige/uniforme uitvoering van acties op alle bedrijven. Onderdelen: uitvoering van op maat gesneden bedrijfsspecifiek hygiëne en management programma (op basis van inventarisatie met een uniforme beoordeling door middel van checklist). Eventueel gelijktijdige vaccinatie van alle bedrijven, indien dit voldoet aan de bedrijfspecifieke omstandigheden (zie leidraad voor vaccinatie). f. Toezicht en controle: hoe kan dit het best georganiseerd worden? Voorbeelden: 1. Toepassing van hygiëne protocollen in de transportsector. 2. Herkomst van biggen van deelnemende bedrijven aan de pilot of van bekend onverdachte bedrijven. 3. De voortgang in prevalenties van PRRSv op de bedrijven. 4. “Sanctionering” van varkenshouders kan aan de orde zijn indien zij zich niet aan gemaakte afspraken en voorwaarden houden.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
38
7. Aanbevelingen voor de langere termijn
Naast een aantal aanbevelingen op de langere termijn, die hieronder genoemd worden, is het van essentieel belang dat dit project wordt ondersteund en synchroon loopt met verder onderzoek naar de problematiek rond PRRSv. Dit project biedt uitgelezen kansen om de lacunes in kennis en wetenschappelijke resultaten op het gebied van PRRSv en PRRSv beheersing te onderbouwen met gericht wetenschappelijk onderzoek. Deze aanbevelingen worden hieronder samengevat onder het kopje: kansen in de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis omtrent PRRSv.
Algemene aanbevelingen voor de lange termijn: 1. Inventarisatie van circulerende virusstammen in Nederland in verband met aerogene verspreiding van hoog virulente stammen 2. Ontwikkeling en implementatie van systemen voor varkenstransport die een hogere graad van biosecurity garanderen. 3. Aanpassing van wetgeving zodat meer mogelijkheden ontstaan om biggen op aparte locaties te huisvesten. 4. Mogelijk maken van het implementeren van luchtfiltratie op grotere schaal op varkensbedrijven in Nederland. 5. Onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers m.b.t. het voorkomen van de uitstoot van PRRSv. 6. Toepassen van nieuwe vormen van diagnostiek (zoals het gebruik van orale vloeistof) 7. Inzetten van ontwikkeling van een nieuw vaccin. Dit zal echter een zeer lange tijd vergen.
Kansen in de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis omtrent PRRSv: 1. Ontwikkeling van nieuw vaccin. Het verdient aanbeveling om lopende ontwikkelingen te volgen dan wel te ondersteunen. Universiteit Utrecht en CVI werken hier aan. 2. Onderzoek naar de effectiviteit van het opwekken van neutraliserende antilichamen in een vaccinatie model versus een veldinfectie.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
39
3. Onderzoek naar de mogelijkheid van dragerdieren en of, en in hoeverre, reactivatie van de virus infectie mogelijk is. Hierbij moet gedacht worden aan de volgende mogelijkheden: a. Een challenge proef met bekende virus stam van eerdere geïnfecteerde dieren met een andere stam. b. Onderzoeken of het oogsten van macrofagen uit biggen mogelijk is (o.a. om vast te stellen of zeugen nog drager zijn en virus overdragen aan de biggen). 4. Het onderzoek zou zich ook richten op het vervolgen van de regionale pilot. De eventuele faalfactoren moeten in kaart worden gebracht, wat weer een nieuwe richting aan verder onderzoek kan geven. 5. Een uitgebreidere monitoring van bedrijven kan enerzijds informatie geven over een succesverwachting wanneer een pilot verbreed gaat worden over een groter gedeelte van Nederland, anderzijds de vraag waar het grootste risico is op de circulatie van virus: in de gespeende biggen of de vleesvarkens. Als vleesvarkensbedrijven een grote rol spelen om PRRSv circulatie in stand te houden wordt het des te belangrijker om bedrijfs all-in-all-out toe te passen.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
40
Bijlage: Regionale aanpak van PRRS; voortgangsbewaking op basis van diagnostiek. Inhoud: a. doel b. diergroepen en te gebruiken testen c.
steekproefgrootte
d. frequentie van onderzoek e. bemonsteringsschema per bedrijfstype, zonder vaccinatie f.
bemonsteringsschema per bedrijfstype, met vaccinatie
g. interpretatie testresultaten h. overige informatie met betrekking tot de testen
A. Doel Op alle varkensbedrijven in een regio bloedonderzoek uitvoeren ter controle van de actuele PRRS-status. Dit valt samen met het doel van regionale aanpak; het tot staan brengen van viruscirculatie op alle bedrijven in een regio. Op kortere termijn zal dit leiden tot de productie van virus-vrije gespeende biggen op zeugenbedrijven en seronegatieve (antistof-negatieve) vleesvarkens/opfokvarkens op vleesvarkens-/opfok-bedrijven. Op langere termijn zullen aanwezige infecties geheel uitdoven.
De doelstelling van diagnostiek in het kader van regionale aanpak van PRRS-virus is gericht op het meten van het effect van genomen maatregelen in de bestrijding van PRRS-virus. Het onderzoek heeft dan tot doel om vermindering van het percentage geïnfecteerde varkens aan te tonen. In tegenstelling tot algemene monitoring om vast te stellen of een infectie met PRRS-virus aan- of afwezig is, zullen voor het doel van regio-aanpak grotere steekproeven nodig zijn.
B. Diergroepen en te gebruiken testen. De beste graadmeter voor de vaststelling van de PRRS-status zijn niet-gevaccineerde varkens. De virustest (PCR) is het best uitvoerbaar bij gespeende biggen van 8 - 10 weken oud, vanwege het hogere percentage biggen dat viruspositief zal zijn, en de langere tijdsduur waarin viruscirculatie aantoonbaar is in bloed bij deze leeftijdsgroep (Duinhof, 2011). De PCR kan bij gespeende biggen bovendien gepoold worden uitgevoerd (1 test voor 4 monsters). Onderzoek naar virus met de PCR bij biggen rond speenleeftijd is ook mogelijk, dan zal echter een grotere steekproef nodig zijn omdat de te verwachten prevalentie van viruspositieve dieren veel lager zal zijn (zie verder).
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
41
Het aantonen van antistoffen met ELISA kan het best worden uitgevoerd bij niet gevaccineerde vlees- of opfokvarkens van in de tweede helft van de mestperiode of bij de zeugen. Vanwege het hoge percentage gevaccineerde zeugen (rond 70%) in Nederland valt de categorie zeugen op veel bedrijven af. Onderzoek naar antistoffen bij biggen van 8 – 10 weken leeftijd kan beïnvloed worden door maternale immuniteit (antistoffen uit de biest), bij een laag percentage van de biggen, PCR verdient daarom de voorkeur.
C. Steekproefgrootte. Om een goede inschatting te kunnen maken van het verloop van het percentage besmette varkens; is per categorie (zeugen, gespeende biggen, vlees-/opfokvarkens) een aantal van 20 te bemonsteren varkens nodig. Met deze steekproef kan een prevalentie van 15% worden aangetoond. Voor bedrijven waar biggen op speenleeftijd (3 – 4 weken leeftijd) worden afgevoerd, wordt voorgesteld om een steekproef van 30 biggen te gebruiken vanwege een lagere prevalentie in deze groep t.o.v. de gespeende biggen van 8 – 10 weken leeftijd.
Uitgangspunt is dat er per bedrijf 2 diercategorieën bemonsterd worden. Het argument hiervoor is dat circulatie van PRRS-virus binnen de verschillende leeftijdscategorieën kan optreden, een vrije uitstroom van biggen betekent nog niet dat ook de zeugenpopulatie of de aanwezige vlees-/opfokvarkens vrij zijn van virus. Zie verder onder E en F. De eerste bemonstering kan kleiner van omvang zijn om kosten te besparen. Voorstel is om dan 10 monsters per diercategorie te nemen. Indien deze eerste bemonstering negatief is, kan bij de volgende bemonstering de steekproef verhoogd worden naar 20, resp. 30 monsters per diercategorie. Zolang steekproeven van 10 monsters positieve resultaten laten zien, kan het aantal monsters van 10 monsters per steekproef gehandhaafd blijven voor de vervolgbemonsteringen.
D. Frequentie van onderzoek Voorgesteld wordt om 3x per jaar te bemonsteren; dit levert een betrouwbaar beeld op van de ontwikkelingen op de bedrijven. Te overwegen is om een bedrijf gedurende een jaar niet meer te bemonsteren indien alle of een groot deel van de bemonsterde dieren (bijv. 10 zeugen en 10 opfok/vleesvarkens) een positief testresultaat laten zien. Gedurende de tijd dat het bedrijf niet bemonsterd wordt, blijft het als besmet te boek staan
E. Bemonsteringsschema per bedrijfstype ZONDER VACCINATIE. Eerste bemonstering: 10 monsters per diercategorie zoals hieronder vermeld. Vervolgbemonstering: de aantallen in het schema hieronder, indien de eerste bemonstering
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
42
negatief was. •
Zeugenbedrijven (biggen afleveren op 25 kg): Jaar 1 en 2:
20 gespeende biggen per bemonstering (gepoolde PCR)
Jaar 3 en 4:
idem + 20 zeugen (ELISA). startmoment zeugen: indien de PCR twee jaar negatief is.
•
Zeugenbedrijven (biggen afleveren op speenleeftijd): Jaar 1 en 2:
30 gespeende biggen (gepoolde PCR)
Jaar 3 en 4:
idem + 20 zeugen (ELISA). startmoment zeugen: indien de PCR twee jaar negatief is.
•
Zeugenbedrijven met vlees-/opfokvarkens: Jaar 1 en 2:
20 gespeende biggen (gepoolde PCR) en 20 vlees/opfokvarkens (ELISA)
Jaar 3 en 4:
20 zeugen + 20 vlees/opfokvarkens (ELISA) startmoment zeugen: indien de PCR twee jaar negatief is.
F. Bemonsteringsschema per bedrijfstype MET VACCINATIE Eerste bemonstering: 10 monsters per diercategorie zoals hieronder vermeld. Vervolgbemonstering: de aantallen in het schema hieronder, indien de eerste bemonstering negatief was. •
Zeugenbedrijven waar zowel biggen als zeugen gevaccineerd worden: Jaar 1 – 4:
20 gespeende biggen per bemonstering (gepoolde PCR): voor deze bedrijven zijn er twee opties: a. biggen worden 8 weken na de vaccinatie getest b. 3x per jaar wordt een afdeling biggen niet gevaccineerd, zodat tracerdieren/sentinels ontstaan die onderzocht kunnen worden
•
Zeugenbedrijven waar alleen de biggen gevaccineerd worden: Jaar 1 en 2:
20 gespeende biggen per bemonstering (gepoolde PCR): twee opties: a. biggen worden 8 weken na de vaccinatie getest b.3x per jaar wordt een afdeling biggen niet gevaccineerd, zodat tracerdieren/sentinels ontstaan die onderzocht kunnen worden
Jaar 3 en 4:
idem + 20 zeugen (ELISA) startmoment zeugen: indien de PCR twee jaar negatief is.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
43
•
Vlees/opfokvarkensbedrijven: Jaar 1 – 4 :
•
20 vlees/opfokvarkens (ELISA)
Speenbiggenbedrijven Jaar 1 – 4:
20 gespeende biggen (gepoolde PCR)
Algemeen; aangevoerde vleesbiggen en opfokgelten komen van binnen het gebied. Indien niet; dan geldt de bovenstaande bemonstering ook voor de aanleverende bedrijven buiten het pilot-gebied.
G. Interpretatie testresultaten Een bedrijf wordt als besmet beschouwd als er één of meer monsters positief worden getest. Dit geldt zowel voor ELISA- als PCR-testresultaten. Indien één of meer monsters positief zijn bevonden verandert de bedrijfsstatus van “PRRS-onverdacht” in “PRRS-besmet”.
H. Overige informatie met betrekking tot de testen: a. Testkit, leverancier i. Herd Check PRRS ELISA X3 (firma Idexx) Sensitiviteit: 98,1% %, Specificiteit: 99,8% bij een afkapwaarde van 0,4 (S/P-ratio) ii. PCR: een kwantitatieve PCR, Sensitiviteit en specificiteit benaderen 100%.
b. Afkapwaarde van de test: i. De afkapwaarde van de ELISA-test is: S/P-ratio 0,4. ii. De detectielimiet van de PCR is: 3-5 TCID50/ml; Als er een grotere hoeveelheid virus aanwezig is, wordt het monster als positief beschouwd. Genoemde testeigenschappen (sensitiviteit, specificiteit en detectielimiet) zijn minimumnormen voor het gebruik van andere vergelijkbare testen onder Nederlandse omstandigheden.
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
44
Referenties Batista, Laura, Dee, Scott, A., Rossow, Kurt, D., Deen, John & Pijoan, Carlos, (2002), Assessing the duration of persistence and shedding of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus in a large population of breeding-age gilts, The Canadian Journal of Veterinary Research, 66, pp. 196-200 Baysinger, Angela K., Dewey, Cate, E., Straw, Barbara, E., Brumm, Michael. C., Schmitz, Jack, Doster, Alan, & Kelling, Clayton, (1997), Risk factors associated with endemic reproductive deficiencies caused by PRRSV infection, Swine Health and Production , Vol 5, nr 5, pp. 179-187 Belloc, Catherine, Lurette, Amandine, & Keeling, Matt, (2010) Modelling PRRSv control within st a pyramidal network of pig movements, Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010,
p. 266 Breedam, Wander, van, et al. (2010), Porcine reproductive and respiratory syndrome virus entry into the porcine macrophage, Journal of General Virology, 91, pp. 1659-1667 Bruna, Gonzalo, et al., (1997), Comparison of techniques for controlling the spread of PRRSV in a large swine herd, Swine Health and Production, Volume 5, nr 2, pp. 59-65 Cano, Jean Paul, et al., (2009), Infection dynamics and clinical manifestations following experimental inoculation of gilts at 90 days of gestation with a low dose of Porcine reproductive and respiratory syndrome virus, The Canadian Journal of Veterinary Research, 73, pp. 303-307 Cano, Jean P., et al., (2010), PRRS virus vertical transmission dynamics in a sow herd, st Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010, p. 149
Cano, Jean, P., et al., (2010), PRRS modified-live virus mass vaccination and its potential st role in regional control programs, Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010, p.
273 Dee, S., Otake, S., Pitkin, A., Oliveira, S., Deen, J., Davies, P., Spronk, G., Schwerin, D., Reicks, D., Yeske, P., Schulz, L., Ruen, P. & Pohl, S., (2009), An update of SDECrelated research efforts on the aerobiology and biosecurity of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus and Mycoplasma Hyopneumoniae, Proceedings of Allen D. Leman Swine Conference 2009, pp. 63-70 Dee, Scott, Otake, Satoshi , Oliveira, Simone, & Deen, John, (2009), Evidence of long distance transport of porcine reproductive and respiratory syndrome virus and Mycoplasma Hyopneumoniae, Veterinary Research, 40, p 39-58 Dee, Scott, Otake, Satoshi, Deen, John, (2010), Use of a production region model to assess the efficacy of various air filtration systems for preventing airborne transmission of porcine
reproductive
and
respiratory
syndrome
virus
and
Mycoplasma
hyopneumoniae: Results from a 2-year study, Virus Research, 154, pp177-84
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
45
Dee, S.A., Martinez, C., & Clanton, C., (2005), Survival and Infectivity of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in swine lagoon effluent, Veterinary Record, 156, pp. 56-57 Dee SA, Torremorell M, Thompson R, et al. (2007); Evaluation of the thermo-assisted drying and decontamination system for sanitation of a full-size transport vehicle contaminated with porcine reproductive and respiratory syndrome virus. J Swine Health Prod. 2007;15(1):12–18. Delrue, Iris, Delputte, Peter, L., Nauwynck, Hans, J. (2009), Assessing the functionality of viral entry-associated domains of porcine reproductive and respiratory syndrome virus during inactivation procedures, a potential tool to optimize inactivated vaccines, Vet. Res. 40:62 Dotti, Silvia, et al. (2011), Comparative Evaluation of PRRS virus infection in vaccinated and naïve pigs, Research in Veterinary Science, 90, pp.218-225 Duinhof, T., Schalk, G. van, Esch, E.J.B. van, Wellenburg, G.J. (2011), Detection of PRRSV circulation in herds without clinical signs of PRRS: comparison of five age groups to assesss the preferred age group and sample size, Veterinary Microbiology, 150, pp. 180–184 Editorial, (2010), Porcine reproductive and respiratory syndrome virus:
An update on
emerging and re-emerging viral disease of swine, Virus Research 154, pp. 1-6 Evans, C.M., Medley, G.F., Creasey S.J., Green, L.E., (2010), A stochastic mathematical model of the within-herd transmission dynamics of porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV):Fade-out and persistence, Preventive Veterinary Medicine, 93, pp. 248-257 Franssen, P.J.M. et al. (2008), Clinical and serological effects of improvement of biosecurity on Topigs breeding farms in the Netherlands, Proceediings of het 20th IPVS Congress, 2008. Gradil, C., Dubuc, C. & Eaglesome, M.D., (1996), Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus: Seminal Transmission, Veterinary Record, 138, pp. 521-522 Groenland, Geertjan, van, Duinhof, Tom, F., & Franssen, Paul, J.M., (2010) Eradication of PRRSV: an approach using mass vaccination and high standard internal biosecurity st
without herd closure and partial depopulation, Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010 Groenland, Geertjan, van, Cruijsen, Toine, Geurts, Victor, (2010), A PRRS vaccination strategy to create PRRS-negative growers/gilts in SPF herds (re)infected with PRRS, st Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010
Hermann, J.R., Muñoz-Zanzi, C.A., Roof, M.B., Burkhart K. & Zimmerman, J.J. (2005), Probability of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome (PRRS) Virus infection as a function of exposure route and dose, Veterinary Micobiology, 110, pp. 7-16
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
46
Hermann, J.R., Muñoz-Zanzi, C.A., & Zimmerman, J.J., (2009), A method to provide improved dose-response estimates for airborne pathogens in animals: an example using porcine reproductive and respiratory syndrome virus, Veterinary Micobiology, 133, pp. 297-302 Hermann, Joseph et al., (2007), Effect of Temperature and relative humidity on the stability of infectious Porcine reproductive and respiratory syndrome virus in aerosols, Veterinary Research, 38, pp. 81-93 Holtkamp, Derald, J., Yeske, Paul, Polson, Dale, D., Melody, Jamie, L., & Philips, Reid, C., (2010), A Prospective study evaluating duration swine breeding herd PRRS virus-free status and its relationship with measured risk, Preventive Veterinary Medicine, 96, pp. 186-193 Holtkamp, Derald, J., et al. (2010), Terminology for classifying swine herds by porcine reproductive and respiratory syndrome virus status, Journal of Swine Health and Production, volume 19, nr 1, pp. 44-55 Holtkamp, Derald, J., et al. (2011), PADRAP: Production Animal Disease Risk Assessment Program, Proceedings AASV 2011; p 521 Huang, Y.W. & Meng, X.J., (2010), Novel strategies and approaches to develop the next generation of vaccines against Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus (PRRSV), Virus Research, 154, pp. 141-149 Irwin. C.K. et al. (2011), New developments in oral fluid testing, Workshop Diagnostics, Proceedings AASV 2011 Kimman, Tjeerd, G. (2009), Challenges for porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) vaccinology, Vaccine, 27, 3704-3718 Klinge, Kelly L et al, (2009), Age-dependent resistance to Porcine reproductive and respiratory syndrome virus replication in swine, Virology Journal 2009, 6:177 doi:10.1186/1743 -422X-6-177 Lager, Kelly & Mengeling, William, L., (1994), Pathogenesis of in utero infection in Porcine Fetuses with Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus, Canadian Journal of Veterinary Research, 59, pp. 187-192 Lopez, O.J., Osorio, F.A. (2004), Role of neutralizing antibodies in PRRSV protective immunity, Veterinary Immunology and Immunopathology, 102, pp. 155-163 Loving, C.L., et al. (2008), Differences in clinical disease and immune response of pigs challenged with a high-dose versus low-dose inoculum of porcine reproductive and respiratory syndrome virus, Viral Immunology, September 21 (3), pp. 315-325 Madec F, Waddilove, J., (2002), Control PCV2 or control other factors? Several approaches to a complex problem. In: PMWS and PCV2 diseases: beyond the debate, Merial Symposium, Ames, IA, USA. pp.45-53 Martelli, Paolo, et al. (2009), Efficacy of a modified live porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) vaccine in pigs naturally exposed to a heterologous
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
47
European (Italian cluster) field strain: clinical protection and cell-mediated immunity, Vaccine, 27, pp. 3788-3799 Meng, X.J. (2000), Heterogeneity of porcine reproductive and respiratory syndrome virus: implications for current vaccine efficacy and future vaccine development, Veterinary Microbiology, 74, 309-329 Mondaca-Fernandez, E., et al. (2007), Experimental quantification of the transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus, The Canadian Journal of Veterinary Research, 71, pp. 157-160 Mondaca-Fernandez, E., Morrison, R.B., (2007), Applying spatial analysis to a porcine reproductive and respiratory syndrome regional control programme, The Veterinary Record, July 28 Morrison, Robert, B., (2009), Lessons learned in PRRS regional eradication programs, Proceedings of AASV 2009, p. 19 Mortensen, Sten, et al., (2002), Risk factors for infection of sow herds with Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome (PRRS) Virus, Preventive Veterinary Medicine, 53, pp. 83-101 Murtaugh, M.P, et al. (2010), The ever-expanding diversity of porcine reproductive and respiratory syndrome virus, Virus Research, 154, pp. 18-30 Morrison, Bob, Wayne, Spencer, Davies, Peter & Dee, Scott, (2008), Regional Eradiacation of PRRS Virus: A Pilot Project, Advances in Pork Production, Volume 19, p. 71 Neumann, E.J., Kliebenstein, J.B., Johnson, C.D., Mabry, J.W., Bush, E.J., Seitzinger, A.H., Green, A.L., Zimmerman, J.J. (2005) Assessment of the economic impact of porcine reproductive and respiratory syndrome on swine production in the United States. Journal of the American Veterinary Medical Association 227. pp. 385-392 Nieuwenhuis, N., Duinhof, T. F., Nes, A. van, (2011), Economical analysis of Outbreaks of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus in Nine Sow Herds, onderzoeksrapport GD, ingediend voor publicatie Nodelijk, G., et al. (1997), Seroprevalence of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in Dutch weaning pigs, Veterinary Microbiology, 56, pp. 21-32 Otake S, Dee SA, Moon RD, Rossow KD, Trincado C, and Pijoan C. Studies on the carriage and transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in an individual housefly (Musca domestica, Linnaeus). Vet Rec 2004. 154:8085. Peet-Schwering, C.M.C., van der, Kuijken, N., Raymakers. R., Stockhofe, N., Leengoed, L.A.M.G., van, Binnendijk, G.P., Cruijsen, T., Augustijn, M., Wageningen UR, (2008), Rapport: Effect van vermindering diercontacten op pleuritis bij vleesvarkens, Rapport 111 Pitkin, Andrea, Deen, John, & Dee, Scott, (2009), Use of a production region model to assess the airborne spread of Porcine reproductive and respiratory syndrome virus, Veterinary Microbiology, 136, pp. 1-7
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
48
Pitkin A, Otake S, Dee SA, (2009). Biosecurity protocols for the prevention of spread of porcine reproductive and respiratory syndrome virus. Swine Disease Eradication Center, University of Minnesota College of Veterinary Medicine. Poljak, Zvonimir, Moreau, Isabelle, Misener, Martin, MacDougald, Doug & Dewey, Cate, Cost of PRRS outbreak in a sow herd and economic analysis of control strategies, st
Proceedings of the 21 IPVS Congress 2010 Polson, D. Spiess, D., Philips, R., Kjaer, J. & Holtkamp, D., (2005), Assessment of PRRS Risk for Swine Production Sites: Methods and Applications in Health Management, Proceedings of George Young Swine Health Conference 2005 Prieto, C. et al., (1996), Effects of Porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) on the development of Porcine fertilized ova in vitro, Theriogenology, 46, pp. 687-693 Rovira, A., et al., (2002), Experimental Inoculation of Conventional Pigs with Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus and Porcine Circovirus 2, Journal of Virology, April, pp. 3232-3239 Sandri, Giampietro, Pesente, Patrizia & Giovanardi, Davide, (2010) Herd Closure as a strategy to eradicate PRRSV not always a success in large sow herds, Proceedings st of the 21 IPVS Congress 2010, p. 269
Shi. M., et al., (2010), Molecular Epidemiology of PRRSV: a Phylogenetic perspective, Virus Research, 154, pp. 7-17 Spronk, Gordon, Wetzell, Tom, & Philips, Reid,(2010) Modified live PRRS virus vaccination as a key component in nursery pig performance improvement, Proceedings of the st 21 IPVS Congress 2010, p. 516
Spronk, G., Otake, S., & Dee, S., (2010), Prevention of PRRSV infection in large herds using air filtration, Veterinary Record, 166, pp. 758-759 Stegeman, J.A., Elbers, W.A., Bouma, A., Jong, M.C.M. de, (2002), Rate of inter-herd transmission of classical swine fever virus by different types of contact during the 1997-8 epidemic in the Netherlands, Epidemiology and Infection, volume 128, no 2, pp. 285-291 Torremorell, Montserrat, Baker, Rodney, (2000), Eradication of PRRS virus by changing the pig flow and the introduction of negative replacements into positive sow farms, Proceedings of Allen D. Leman Swine Conference 2000, pp.59-62 Vanhee, Merijn, Delputte, Peter, L., Delrue, Iris, Gedlhof, Marc., F., Nauwynck, Hans, J. (2009), Development of and experimental inactivated PRRSV vaccine that induces virus-neutralizing antibodies, Vet. Res. 40:63 Wills, Robert, et al., (1997), Transmission of PRRSV by direct, close or indirect contact, Swine Health and Production, 5 (6), pp. 213-218 Yeske, Paul, (2003), Analyzing the value of herd stabilization of disease elimination vs. depopulation and repopulation, Proceedings of AASV 2003, pp. 445-449
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
49
Yeske, Paul, (2009), Cost of eradicating diseases according to method, Proceedings of AASV 2009, pp. 15-17 Xiao, Shuqi, et al. (2010), Understanding PRRSV infection in Porcine Lung Based on Genome-wide Transcriptome Response identified by Deep Sequencing, PLoS ONE 5 (6), e11377
Deskstudie Aanpak van PRRSv in Nederland, eindrapport, 13 juli 2011
50