De wisselmarkt - 1 van 16
DE WISSELMARKT Inleiding De meeste landen hebben hun eigen munt. Alleen die munt heeft betaalkracht in dat land. Welke problemen spruiten hieruit voort voor de internationale handel?
Begrippen - vreemde valuta (VV) = deviezen =
- sleutelvaluta = munt die internationaal aanvaard wordt als betaalmiddel - wisselmarkt = geheel van de vragers en aanbieders van en naar een vreemde munt Wat versta je onder a) een vrije, zwevende of vlottende wisselkoers
b) een vaste wisselkoers
c) een stabiele wisselkoers
d) spilkoers
e) plafondkoers
f) bodemkoers
Welke voordelen heeft een stabiele wisselkoers?
Wat versta je onder a) aankoopkoers b) verkoopkoers c) middenkoers Hoe ontstaat de wisselkoers (prijs) in een systeem van vlottende wisselkoersen?
De wisselmarkt - 2 van 16
Met welke marktvorm kan je de wisselmarkt vergelijken? Waarom? -
Hoe komt de koers (prijs) tot stand bij stabiele wisselkoersen?
Hoe gebeurt een internationale betaling? a) Import Een Belgische importeur koopt voor 1 mio. dollar goederen in de VS. Hoe gebeurt de betaling? De Belg koopt ........ bij een Belgische bank en betaalt hiermee zijn verkoper. Hij biedt ......... aan en vraagt ......... . Zou er ook geld moeten gewisseld worden, indien de prijs uitgedrukt was in EUR? Bij import zal er vraag zijn naar VV en aanbod van EUR. b) Export Een Amerikaan koopt in België voor 2 mio. EUR witloof. Hoe gebeurt de betaling? De Amerikaan koopt ......... bij een Amerikaanse bank en betaalt hiermee zijn Belgische verkoper. Hij biedt .......... aan en vraagt ......... . Bij export zal er aanbod zijn van VV en vraag naar EUR.
Taak: Breng tegen volgende les de wisselkoersen mee uit een krant.
De wisselmarkt - 3 van 16
1. Prijsvorming bij vrije wisselkoersen 1/ De vraag naar VV Wie zijn de vragers naar VV of wie koopt er VV? 1° 2° 3° Hoe verloopt de vraag (-curve) naar VV? Waarom? Welke gevolgen heeft een koersdaling van de VV (= koersstijging ... ... invoer? Stel dat de koers van de $ daalt van 1 naar 0.8 EUR. Onze invoer uit de VS zal .................
Waarom? ..................................................
De vraag naar VV zal ........................
De koers van de VV zal ...........................
) op de
Toon dit aan op een grafiek. Voorwaarde: de ingevoerde goederen moeten prijselastisch zijn. Leg uit.
2/ Het aanbod van VV Wie biedt VV aan of wie verkoopt VV? 1° 2° 3° Hoe verloopt de aanbodcurve van VV? Waarom? Welke gevolgen heeft een koersdaling van de VV (= koersstijging ....... ) op de uitvoer? Stel dat de koers van de $ daalt van 1 naar 0.8 EUR. De uitvoer zal ................................
Waarom? ...............................................
Het aanbod van VV zal .................
De koers van de VV zal .........................
Welke voorwaarde moet dan wel voldaan zijn? Waarom? Stel dit grafisch voor.
De wisselmarkt - 4 van 16
3/ Welke invloed oefenen volgende factoren uit op de positie van de vraag- en/of aanbodcurve van VV? a) Inflatie Stel dat de prijzen in ons land sneller stijgen dan in het buitenland. Gevolg?
b) Intrestvoeten Stel dat de intrestvoeten in ons land sneller stijgen dan in het buitenland. Gevolg?
c) Koopkracht Stel dat de inkomens en de koopkracht in het buitenland sneller stijgen dan bij ons. Gevolg?
d) Voorkeur van de consument Stel dat we nu liever producten 'Made in Belgium' kopen dan buitenlandse. Gevolg?
e) Productiviteit Stel dat de productiviteit in buitenlandse ondernemingen sterker stijgt dan in de onze. Gevolg?
f) Speculatie Stel dat we een devaluatie van de EUR verwachten. Gevolg?
Vragen en oefeningen 1. Geef de muntpariteit van de belangrijkste landen met de EUR. 1€= $ 1€= £
1€=
Y
2. Welke gevolgen op de wisselkoers van de VV (bv. het £) heeft: a) een hogere inflatie in België dan in VK; b) stijging van de intresten in VK; c) sterkere voorkeur van de Britten voor onze producten ; d) stijging van de koopkracht van de Belgen t.o.v. de Britten; e) stijging van de Belgische productiviteit. 3. Verklaar: de vraag naar en het aanbod van VV hebben een afgeleid karakter. 4. Welke nadelen heeft een systeem van vlottende wisselkoersen voor de internationale handel?
De wisselmarkt - 5 van 16
2. Prijsvorming bij stabiele wisselkoersen 2.1. Instrumenten om een stabiele wisselkoers te handhaven Welke maatregelen kan de overheid nemen om dat te beletten dat de koers van een munt zakt? Zie: Monetair beleid in de Eurozone. 1E Openmarktverrichtingen Het verrichten van steunaankopen, d.i. het opkopen van zijn eigen munt. De overheid kan eventueel zelfs VV gaan lenen in het buitenland om steunaankopen te doen. Welke gevolgen hebben steunaankopen op de koers van de eigen munt? Leg uit aan de hand van een grafiek. De centrale bank kan hier een goede zaak aan doen. Verklaar. 2E Het verhogen van de basisrente In de E12 bepaalt de ECB de repo of refi-rente en de bodem- en plafondrente. • 1/ Het basisinstrument waarmee de ECB structurele liquiditeitsverstrekking verricht is de refi
of repo (repurchase agreements - de ECB koopt contant effecten van een bank voor 2 weken en verkoopt ze gelijktijdig terug op termijn aan dezelfde tegenpartij tegen de repo-rente - nu = 2%).
•
2/ De ECB verstrekt op het einde van de dag liquiditeiten aan kredietinstellingen met een liquiditeitstekort en neemt liquiditeiten op van banken met een liquiditeitsoverschot. Door de marginale kredietfaciliteit kunnen eindedagtekorten gefinancierd worden en door de depositofaciliteit kunnen eindedagoverschotten belegd worden (resp. 1 en 3%).
Welke gevolgen heeft een verhoging van de basisrente door de ECB?
Welke gevolgen heeft een verhoging van het intrestpeil? a) op de koers van de munt? op de inflatie? b) op de economie? op de begroting? op de aandelenkoersen?
Wanneer onze munt dreigde door de bodemkoers te zakken (zie: EMS) en deze maatregelen niet hielpen konden we voor 1999 onze munt devalueren. Wat versta je onder - devaluatie: een plotse officieel aangekondigde waardevermindering van de munt (een overheidsbeslissing - de spilkoers daalt) Een revaluatie is het omgekeerde van een devaluatie. - depreciatie: daling van de waarde van een munt door het spel van vraag en aanbod (geen overheidsbeslissing - de spilkoers blijft) Een appreciatie is het omgekeerde van een depreciatie. Noot: Theoretisch kan de overheid ook de invoer van goederen beperken, d.w.z. protectionistische maatregelen nemen. Dit lokt echter vaak tegenmaatregelen uit en is in strijd met de GATT-akkoorden. Verklaar.
De wisselmarkt - 6 van 16
Leestekst i.v.m. devaluatie: Winnaars en verliezers 1/ Wie zijn de winnaars bij een devaluatie?
2/ Wie zijn de grote verliezers bij een devaluatie?
Rechtstreekse gevolgen van een devaluatie voor de a) invoer: De invoer wordt duurder en zal dalen indien de ingevoerde producten prijselastisch zijn. b) uitvoer: De uitvoer wordt goedkoper en zal stijgen indien de uitgevoerde producten prijselastisch zijn. MAAR : Dit voordeel kan snel verloren gaan omdat een devaluatie vaak leidt tot inflatie. Verklaar.
Wat kan de overheid doen om dit te beletten?
Welk nadeel heeft de toetreding van ons land tot de EMU in dit verband?
Vraag: Hoe kan de overheid beletten dat zijn munt te hard in waarde stijgt?
Welke nadelen heeft een te sterke stijging van de koers van een munt?
De wisselmarkt - 7 van 16
2.2. Van het Bretton Woodssysteem naar de EMU Tot WO II: gouden standaard. Bij internationale handel gebeurde de betaling eerst in goud, later met munten uit goud geslagen, daarna met convertibel papier geld. Na WO II: zwevende koersen. 1944: Conferentie van Bretton Woods
1° Bretton Woodssysteem: 1944 - 1971 De bedoeling was stabiele i.p.v. zwevende of vlottende wisselkoersen te creëren, om de wereldhandel en de economische groei te bevorderen. Kenmerken van het Bretton Woodssysteem: a) de goudpariteit: de waarde van de valuta's van de deelnemende landen werd in een bepaald gewicht goud uitgedrukt. Goud kreeg een vaste waarde uitgedrukt in USD (1 USD = 0,88868 gram goud). Zo had elke munt ook een vaste verhouding t.o.v. de USD (dollar-pariteit). b) een bandbreedte van 2 %: elke munt mag maximaal 1 % van de dollarpariteit afwijken. Verklaar. c) De USD is volledig convertibel d) Bij een blijvend onevenwicht op de betalingsbalans mag elk land zijn goudpariteit maximaal met 10 % wijzigen. Grotere wijzigingen kunnen enkel met toestemming van het IMF. Op deze conferentie werd het IMF en de Wereldbank opgericht De Wereldbank heeft als doel langlopende leningen te verstrekken voor de ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen (zie p. 32).
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) Oprichting: Het IMF werd in 1944 door de conferentie van Bretton Woods opgericht als toezichtsinstantie van het naoorlogs internationaal monetair stelsel. Doel: internationale monetaire stabiliteit bevorderen Het doel van de oprichting van het IMF was het bevorderen van een vlot internationaal handelsverkeer, gesteund op vaste wisselkoersen en een algemene convertibiliteit, d.m.v. de oprichting van een fonds van goud en deviezen waaruit landen met tijdelijke tekorten op hun handelsbalans kunnen putten om hun monetaire reserves aan te vullen. Leden: bijna alle landen (oorspronkelijk 30 leden, nu al 177 landenleden) Middelen: Het IMF beschikt over een 'pool' van deviezen en creëerde SDR's (1 SDR = +/45 BEF). De leden doen een inbreng volgens hun economisch belang. Meer dan de helft komt van de G7 en Saoedi-Arabië. De inbreng bepaalt ook de beslissingsmacht. Ieder land deed een bepaalde inbreng (quotum), deels (25%) in goud of een internationaal aanvaarde munt (goudschijf), deels (75%) in zijn eigen nationale munt. De Groep van Tien (G10) of Club van Parijs wil het IMF daarnaast nog deviezen lenen. Deze G10 zijn: VS, Duitsland, GB, Frankrijk, Italië, Japan, Canada, Nederland, Zweden en België. De 3 kleinste leden laat men tegenwoordig vaak thuis. Men spreekt dan over de G7.
SDR's (Special Drawing Rights): De leden van het IMF mogen beroep doen op het IMF, oorspronkelijk alleen om tijdelijke tekorten op te vullen.
De wisselmarkt - 8 van 16
- Onvoorwaardelijk: voor 25 % van hun quotum (trekking in de goudschijf) plus het bedrag van de eigen munt dat door andere landen geleend werd bij het IMF (trekking in de supergoudschijf). - Voorwaardelijk: voor de resterende 75 % van hun quotum. - Speciale trekkingsrechten (STR's of SDR's): onder erg strenge voorwaarden verstrekt het IMF leningen. Enkel als een land geen andere uitweg meer ziet om uit zijn schulden te geraken, wendt het zich tot het IMF. Het IMF stelt namelijk erg zware voorwaarden. Het IMF legt dat land een zwaar saneringsprogramma op, waardoor sociale uitkeringen moeten worden afgeschaft, de lonen drastisch verminderd moeten worden, of de import van buitenlandse goederen moet worden bevroren. Dit stuit natuurlijk op weerstand bij de plaatselijke bevolking. Wanneer een land dat saneringsprogramma aanneemt geniet het echter terug de kredietwaardigheid van de grote Westerse banken. Vandaag is het IMF eigenlijk meer een bemiddelaar geworden tussen de schuldenlanden en de internationale banken. Evolutie van de activiteiten van het IMF 1944 - 1978: Het IMF beoogt wisselkoersstabiliteit en houdt toezicht op de Bretton Woodsakkoorden (tot '71) en geeft vooral kredieten aan industrielanden. Sinds 1978: Het IMF werd de bankier van de ontwikkelingslanden, het helpt de schuldenlanden. De OL zijn niet kredietwaardig genoeg voor de banken en lenen op lange termijn bij het IMF. Hiermee zit het IMF dus eigenlijk op het werkterrein van de Wereldbank. Over de internationale wisselkoersstabiliteit waakt nu de G7. Het IMF geeft nog wel beleidsaanbevelingen ter bevordering van de monetaire stabiliteit in de industrielanden. De industrielanden lenen niet meer bij het IMF maar op de internationale financiële markten.
1971: Ineenstorting van het Bretton Woodssysteem De USD werd na WO II de internationale betaalmunt bij uitstek, de sleutelvaluta (valuta die in het internationaal betalingsverkeer algemeen aanvaard wordt als betaalmiddel). Tengevolge van de immense kapitaaluitvoer stijgt het tekort op de betalingsbalans van de VS na 1965 zeer sterk. Door de grote hoeveelheid USD op de Europese wisselmarkten begon de koers van de USD sterk te dalen. Verschillende landen krijgen wantrouwen in de USD, en zetten hun dollars om in goud. Hierdoor begon de goudvoorraad van de VS sterk te dalen. Op 15 augustus 1971 schaft Richard Nixon de convertibiliteit van de dollar tegen goud af. Met een goedkopere dollar lag de wereld-markt voor de VS weer binnen handbereik dacht hij. Meteen verdween de basis van het Bretton Woodssysteem en lieten bijna alle landen hun munt vlotten. Na 25 jaar werd op die manier abrupt een einde gemaakt aan het Bretton Woodssysteem van stabiele wisselkoersen.
De wisselmarkt - 9 van 16
2° Monetaire evolutie na 1971: slangakkoord Overeenkomst van Washington (dec. '71) De Groep van Tien besloot terug te keren naar stabiele wisselkoersen. De prijs van het goud werd verhoogd en de bandbreedte verbreed tot 4,5 %. Leg uit.
Akkoord van Bazel (april '72) België, Nederland, Luxemburg, West Duitsland en Denemarken sluiten het slangakkoord. Frankrijk, Italië en Ierland traden later toe. Zij sluiten het Slangakkoord: binnen de bandbreedte van 4,5 %, mag het wisselkoersverschil tussen de Europese valuta's maximaal 2,25 % zijn. Teken de 'Slang in de tunnel'.
Leden: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, V.K. en Ierland. Overeenkomst van Parijs (maart '73) De dollar blijft zwak. De Slang-landen laten de dollar los, daardoor verdween de dollar-tunnel. De Europese valuta's begonnen te zweven tegenover de dollar. Verdere evolutie Uit de muntslang groeide het EMS. Later werden ook nog andere overeenkomsten gesloten o.a. in 1987 sloten de 5 belangrijkste industriële landen (G5) het Louvre Akkoord om de dollar niet verder te laten zakken. Noot: Dirty floating = gecontroleerd zweven.
De wisselmarkt - 10 van 16
3° Het Europees Monetair Systeem 1 (1979 - 1998) De kern van het Europees Monetair Systeem is de overeenkomst tussen de centrale banken van de deelnemende landen om de waarde van hun respectievelijke munten binnen nauwe schommelingsmarges te houden tegenover elke andere deelnemende munt. Deelnemende landen: Benelux-landen (‘79: BEF en gulden), Duitsland (‘79: mark), Frankrijk (‘79: frank), Italië (‘79: lire, uit in ‘92 en terug in ‘96), Denemarken (‘79: kroon), Ierland (‘79: Ierse pond), Spanje ('89: peseta), Verenigd Koninkrijk ('90: Britse pond in en ‘92 uit) Portugal (‘92: escudo) en Oostenrijk (begin ‘95 trad de Oostenrijkse schilling toe). Finland (‘96) Het doel van het EMS is een zone van monetaire stabiliteit (prijs- en wisselkoersstabiliteit) in West-Europa tot stand te brengen, door stabiele wisselkoersen te creëren en het invoeren van een Europese valuta-eenheid, nl. de ECU om te komen tot monetaire integratie. Het EMS bevat twee bestanddelen: a) Het wisselkoersakkoord De deelnemende landen hebben onderling muntpariteiten (bilaterale spilkoersen) vastgesteld en de verplichting aangegaan deze pariteiten te verdedigen. D.w.z. zij hebben zich verbonden om de marktkoersen binnen beperkte fluctuatiemarges (2,25 %) rond de pariteit (spilkoers) te houden. Dit gebeurt door rechtstreekse tussenkomst op de wisselmarkt. Sinds 1 augustus 1993 werd die marge verruimd tot 15 % (behalve tussen Duitsland en Nederland). De NBB streefde naar een maximale afwijking van 1% t.o.v. de DEM (Band van Verplaetse). Alle landen van de EU, met uitzondering van Griekenland en Zweden (alhoewel hun munten wel in de ECU zitten) namen deel aan dit wisselkoersakkoord. In 1992 stapten het Engels Pond en de Italiaanse Lire uit het wisselkoersakkoord. Op 24/11/1996 stapte de Lire terug in het EMS (om kans te maken op toetreding in de EMU). Door voor elke munt de koers tegenover de andere munten te berekenen ontstaat een pariteitenrooster. Vanaf 6 maart 1995 (na devaluatie Spaanse peseta met 7% en Portugese escudo met 3.5%) golden volgende bilaterale spil- en interventiekoersen van de munten van de EU-lidstaten ten opzichte van de BEF: Munteenheid
Plafondkoers
Spilkoers
Bodemkoers
Nederlandse gulden Deense kroon Duitse mark Franse frank Ierse punt Spaanse peseta Portugese escudo Oostenrijkse schilling
21.2560 6.2788 23.9520 7.1403 57.7445 0.2815 0.2336 3.4042
18.30540 5.40723 20.62550 6.14977 49.72890 0.24447 0.20121 2.93163
15.76450 4.65665 17.76200 5.29660 42.82600 0.20879 0.17328 2.53470
De wisselmarkt - 11 van 16
b) Mechanisme van de afwijkingsindicator Het is een systeem om de positie van een munt te bepalen t.o.v. het geheel van de communautaire valuta's. De ECU was een muntkorf, een vaste hoeveelheid van alle Europese valuta's (bv. 8 % van een ECU bestaat uit BEF; 32 % uit DEM). Hiermee kan men de spilkoers van de ECU voor elke munt berekenen (bv. voor de BEF is de ECU-spilkoers +/- 39 BEF). Door voor alle munten de plafondkoers te nemen bekomt men de fictieve plafondkoers van de ECU. Analoog kan je de fictieve bodemkoers van de ECU berekenen. Het verschil tussen die fictieve plafondkoers en de spilkoers van de ECU wordt uitgedrukt in een % van de spilkoers. Dit verschil is het maximale afwijkingsinterval van de ECU.
De European Currency Unit of ECU Binnen de EU worden sedert lang rekeneenheden gebruikt om er de schulden en vorderingen van de lidstaten in uit te drukken. Om al deze rekeneenheden te harmoniseren werd in '78 de Europese Rekeneenheid (ERE) omgedoopt tot ECU. De ECU wordt gedefinieerd als de som van een vast aantal eenheden van de valuta's van de EU-lidstaten ( een korfmunt): 1 ECU = O,6242 DEM + 0,08784 GBP + 1,332 FRF + 151,8 ITL + O,2198 NLG + 3,431 BEF en LUF + O,1976 DKK + O,008784 IEP + 1,393 GRD + 6,885 SPP + 1,393 POS. De ecu was een korfmunt en is een gewogen gemiddelde van de wisselkoersen van alle EU-munten. Het gewicht van elke munt in de ECU wordt vastgesteld volgens het relatief belang van het BBP van iedere EU-lidstaat in het gezamenlijke BBP van de EU, alsmede het aandeel van iedere EU-lidstaat in de intracommunautaire handelsverrichtingen.
Resultaten EMS: 1/ 1979 tot 1992 In 1992 kon men, na meer dan 10 jaar EMS, tevreden terugblikken op de bereikte resultaten. Er waren weliswaar enkele herschikkingen nodig geweest, maar de invloed hiervan bleef al bij al relatief beperkt. De grootste koersbewegingen in het EMS deden zich voor tijdens de eerste vier jaren, toen het systeem zijn evenwicht nog moest vinden. In die eerste vier jaren kwam er gemiddeld om de 7 maanden een herschikking van de spilkoersen. Daarna slechts gemiddeld één om de 18 maanden. De opmerkelijkste prestatie werd geleverd door de BEF en de Deense kroon: terwijl deze munten in de eerste 4 jaar nog in het peloton van de zwakke munten zaten, hebben zij na '83 aansluiting gevonden bij de DEM en de Nederlandse gulden. Dankzij de toegenomen wisselkoersstabiliteit werden speculatieve kapitaalstromen ontmoedigd. Deze wisselkoersstabiliteit was echter maar mogelijk als de economische prestaties, voornamelijk dan op het vlak van de inflatie, convergeren (gelijklopend zijn). Sinds 1983 is de inflatie in alle EMS-landen drastisch gedaald en is het verschil met Duitsland en Nederland (de landen met de laagste inflatie) aanzienlijk kleiner geworden. Uiteindelijk is het de bezorgdheid om de concurrentiekracht geweest die de zwakkere EMS-landen tot meer economische discipline heeft aangezet. Door de hardemuntpolitiek werden ze gedwongen interne saneringsmaatregelen te nemen, om een verslechtering van hun betalingsbalans te vermijden. We kunnen stellen dat de zwakkere EMS-landen de laatste jaren een merkwaardige saneringsinspanning geleverd hebben, die zich vertaald heeft in een grotere economische evenwichtigheid. De bereikte graad van wisselkoersstabiliteit is dus stevig onderbouwd en moest niet worden afgekocht met hogere renteverschillen met Duitsland. Het belangrijkste verschilpunt tussen de oorspronkelijke bedoelingen en de feitelijke ontwikkeling van het EMS is dat het systeem is uitgegroeid tot een DEM-zone. De DEM en niet de ECU is de spil geworden van het systeem. Bij EMS-spanningen zijn het steeds de zwakke munten geweest die hun rentetarieven moesten optrekken, terwijl de DEM-tarieven meestal onaangeroerd bleven. De werking van het EMS als een DEM-zone heeft tot gevolg dat de economische ontwikkelingen in Duitsland nu nog sterker overwaaien naar de andere EMS-landen. Deze moesten extra matigingsinspanningen leveren om hun munt aan de DEM te blijven koppelen.
De wisselmarkt - 12 van 16
Dit maakt het ook voor Duitsland niet makkelijk. Zij kunnen bv. geen DEM in omloop brengen om een stijging van hun munt in het EMS af te remmen en tegelijkertijd de binnenlandse inflatie beheersen. Het feit dat het EMS een DEM-zone werd is echter de beste garantie voor de ontwikkeling van het EMS tot een zone van munt-stabiliteit en draagt bij tot beperking van de inflatie en rente. (KB-weekberichten 10/3/89)
2/ Crisis 1992 - 1993 Tussen juni 1992 en augustus 1993 beleefde het EMS de zwaarste crisis sinds zijn oprichting in 1979: forse devaluaties van Spaanse peseta, Portugese escudo, Iers pond - loskoppeling Scandinavische munten (Finland, Zweden) van de ECU - uittreden van Britse pond en Italiaanse Lire uit het EMS, - EMS-schommelingsmarges werden verruimd tot 15% (behalve tussen NGL en DEM). Aanleiding: Het Deense referendum met als resultaat de verwerping van de Deense bevolking van 'Maastricht' op 2 juni 1992. Dieperliggende oorzaken: - uiteenlopende inflatieontwikkeling - verschillen in economische groei, werkloosheid, overheidsfinanciën Deze verschillen leiden tot de verwachting van een beleidswijziging in die zin dat de monetaire overheden hun belofte om de wisselkoersen stabiel te houden niet zouden kunnen nakomen. Domino-effect De gevolgen van de devaluatie van een munt voor de concurrentiepositie van andere landen zijn zwaarder, belangrijker naarmate de landen sterker geïntegreerd zijn op handelsvlak. De voornaamste handelspartners van een land met een gedevalueerde munt zijn vaak de volgende slachtoffers van speculatieve aanvallen tegen een munt.
3/ Augustus 1993 - 1999 1° De vrees dat de verruiming van de EMS-marges zou leiden tot grotere wisselkoersvariabiliteit en verzwakking van de monetaire discipline in het EMS werd niet bewaarheid. Sinds eind '93 zitten de munten terug binnen hun vroegere marges. 2° De politieke wil om de convergentiecriteria te halen is duidelijk aanwezig. 3° Monetaire financiering van overheidstekorten is sinds 1/1/94 verboden. 4° Sinds begin 1994 tekent zich in alle EU-landen een duidelijk economisch herstel af. KB-weekberichten van 17 en 24 februari 1995: De weg naar de EMU na de EMS-crisis
EMS-2 In september 1998 ging het EMS-2 van start. Hierin is de Deense kroon gekoppeld aan de euro. Voor de Deense kroon is de schommelingsmarge 2,25 %. Ook de Deens regering is gewonnen voor een deelname aan de muntunie, maar kreeg daarvoor geen fiat van de bevolking in een referendum. Zweden en Groot-Brittannië, de 2 andere pré-ins, nemen niet deel aan het EMS-2.
De wisselmarkt - 13 van 16
4° De EMU vanaf 1999: 1 EURO = 40,3399 BEF Het Comité-Delors moest de realisatie van een Europese Economische en Monetaire Unie voorbereiden (Witboek). Op 23/1/95 volgde Jacques Santer, Jacques Delors op (na 10 jaar voorzitterschap) als voorzitter van de Europese Commissie. Santer werd in 1999 opgevolgd door Romano Prodi.
Het Verdrag van Maastricht Een belangrijke hinderpaal voor de handel in de Gemeenschap bleef bestaan: de nationale munten. Verklaar. Het Verdrag van Maastricht wil niet alleen een monetaire unie tot stand brengen, maar de EU ook uitbouwen tot een politieke unie, die ook bevoegdheden inzake o.a. buitenlands beleid en defensie zal krijgen. Voorwaarden om van een monetaire unie te kunnen spreken: 1/ Volledig convertibele munten; d.w.z. de ene munt moet steeds tegen de andere kunnen omgewisseld worden; 2/ Onherroepelijk vastgelegde wisselkoersen; 3/ Gemeenschappelijke monetaire politiek, landen moet afstand doen van hun autonomie over de monetaire politiek. De laatste 2 voorwaarden zijn in het EMS niet vervuld (wel in de ..........). Opdat de EURO een stabiele, sterke munt zou zijn stelde de EU een aantal voorwaarden waaraan de kandidaatdeelnemende landen moesten voldoen: de convergentiecriteria.
De Maastricht-convergentiecriteria Doel: economisch en monetair beleid van de deelnemers op elkaar afstemmen. Om in aanmerking te komen voor deelname aan de monetaire unie, dient een EU-lid te voldoen aan volgende prijs-, wisselkoers- en begrotingscriteria: 1E Een stabiele munt die de laatste 2 jaar geen devaluatie onderging. De munt dient zich binnen de normale schommelingsmarges van het EMS te handhaven. 2E Een lage inflatie (maximaal 1,5 procentpunten hoger dan het gemiddelde van de 3 lidstaten met de laagste inflatie) 3E Een lage intrestvoet (maximaal 2 procentpunten hoger dan het gemiddelde van de 3 lidstaten met de laagste inflatie) (gemeten volgens het gemiddeld rendement van staatsobligaties) 4E Het begrotingstekort van de totale overheid mag maximum 3 % zijn van het BBP, tenzij het in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en de norm benadert, of van een uitzonderlijke en tijdelijke aard is en niet veel hoger ligt dan 3%. 5° Een overheidsschuld van maximaal 60% van het BBP. De brutoschuld van de totale overheid mag maximum 60 % zijn van het BBP, tenzij deze verhouding in voldoende mate afneemt en de norm in een bevredigend tempo benadert. Juni 1997: Top van Amsterdam: stabiliteitsplan (sancties worden voorzien indien de normen niet worden nageleefd na 1999).
De wisselmarkt - 14 van 16
Drie fasen om een E.M.U. tot stand te brengen Fase 1: Vanaf 1/7/1990 1/ De lidstaten stelden convergentieprogramma's op. Dit zijn meerjarenprogramma's met maatregelen die de lidstaten zullen treffen om te voldoen aan de Maastrichtconvergentiecriteria. 2/ Resterende kapitaalcontoles tussen EU-lidstaten werden afgeschaft. 3/ Mogelijkheid tot monetaire financiering alsook de geprivilegieerde toegang van de overheid tot de financiële instellingen werd afgeschaft. Fase 2: Start in 1994 Overdragen van nationale monetaire bevoegdheden aan de EU met oprichting van een Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en een Europees Monetair Instituut (EMI) in Frankfurt, om een gemeenschappelijk monetair beleid uit te bouwen. Het EMI moet de oprichting voorbereiden van de ECB (Europese Centrale Bank), en toezicht houden op de budgettaire ontwikkeling in de lidstaten. Zij zal aanbevelingen opstellen wanneer ze buitensporige tekorten vaststelt. Begin 1998: Mei 1998 besliste een Europese Top wie mag deelnemen aan de EMU: 11 starters: Duitsland, Frankrijk, de Benelux, Oostenrijk, Finland en Ierland Italië, Spanje, Portugal starten op 1/1/99. Griekenland trad toe op 1/1/2001. Zweden, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk gaan niet onmiddellijk deelnemen. 1 juli 1998: ECB werd opgericht. Samen met de nationale centrale banken zal de ECB het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) vormen, dat bevoegd wordt voor het monetair beleid van de EU in 1999 (bepaling geldhoeveelheid en rentetarieven). Fase 3: Vanaf 1999 Timing invoering EURO: 1° 1/1/99: Volledige onherroepelijke vastlegging van omrekeningskoersen (wissel-) tussen de valuta's van de deelnemende landen en de omrekeningskoersen met de EURO. Invoering van een eenheidsmunt, de EURO. De ECU-korf houdt op te bestaan. De EURO wordt een zelfstandige munt, uitgegeven door de ECB. 2° 1/1/99 - 31/12/2001: Vanaf 1/1/99 kan elke girale betaling (cheques, overschrijvingen) in EURO gebeuren. Vanaf die dag kan men elke betaling in zowel BEF als EURO doen, ongeacht de munt waarin de factuur is uitgedrukt. Tijdens de overgangsperiode kan vrij kiezen om zijn rekening van BEF naar EURO om te schakelen. 3° 1/1/2002: Vanaf 1/1/2002 moeten alle girale betalingen in EURO gebeuren. Ten laatste op 1/1/2002 wordt de EURO chartaal beschikbaar in de vorm van bankbiljetten en muntstukken. 4° 1/3/2002: Ten laatste op 1/3/2002 worden de nationale bankbiljetten en munten als wettig betaalmiddel ingetrokken. Noot: De noteringswijze van onze wisselkoers is sinds 1/1/99 veranderd. Vroeger werd 1 eenheid van een VV uitgedrukt in een variabel aantal BEF’s. Nu wordt 1 € (onze munt) uitgedrukt in een variabel aantal VV.
De wisselmarkt - 15 van 16
Voor- en nadelen van een monetaire unie Voordelen 1E Geen wisselkoersrisico voor intra-EMU handel: belangrijkste voordeel 2E Minder transactiekosten voor intra-EMU handel (0.5 à 1% van het BBP) Geen kosten van het omwisselen van munten voor intra-EMU handel, en kosten door de verwerking van vorderingen en schulden in verschillende munten in de administratie van ondernemingen dalen (eenvoudiger cashbeheer). Noot: iemand die vroeger met 1000 BEF alle EU-landen afreisde, niets kocht, maar telkens zijn geld liet wisselen, hield 300 BEF over.
3E Een grotere markttransparantie (de prijzen worden in dezelfde munt opgegeven) kan eveneens de internationale handel en indirect de economische groei bevorderen. Doordat de concurrentie gestimuleerd wordt, kunnen de prijzen dalen. 4E Minder inflatie en lagere rente (behalve voor Duitsland) Het verdwijnen van een onzekerheidspremie kan zich ook vertalen in lagere rentetarieven. De risicopremie voor een mogelijke devaluatie verdwijnt uit de rente. In de mate dat de ECB een op prijsstabiliteit gericht beleid voert, zal een lagere inflatie worden verwacht, wat zowel de inflatie als de rente zal doen dalen. --> meer investeringen –> Verruiming geld- en kapitaalmarkt + eliminatie van speculatieve kapitaalbewegingen. Gevolg: 1/ stabielere export- en importprijzen --> meer internationale handel en meer consumptie Import wordt goedkoper --> lagere prijzen. Dit kan de internationale handel en indirect de economische groei bevorderen. 2/ risico’s van investeringen worden beïnvloed door verwachte wisselkoersevoluties --> wisselrisico’s dalen wat kan leiden tot meer investeringen en meer werkgelegenheid
Nadelen 1E De mogelijkheid om door een devaluatie een aangetaste concurrentiepositie te herstellen vervalt. Door tot de EMU toe te treden doet een land immers afstand van zijn munt en een eigen monetair beleid. 2E Een begrotingsstimulans wordt minder efficiënt omdat vraagimpulsen vlugger naar het buitenland vloeien. 3E Als een land na de totstandkoming van de EMU een buitensporig begrotingstekort heeft, zal dit het intrestpeil beïnvloeden van alle leden. Dit wil men voorkomen door vooraf strikte begrotingsafspraken op te leggen. 4° Omschakeling van de nationale munt naar de EUR zal grote kosten vergen. Besluit Voor de meeste landen zal de monetaire unie meer voor- dan nadelen inhouden. Zie KB-Weekberichten: 48/5 en 6 van 5/2/93: Het Verdrag van Maastricht; 50/6 en 7 van 17/2/95: De weg naar de EMU; 50/31 van 17/11/95: Van korf-ECU naar eenheidsmunt; 52/1 van 10/1/97: Zie ginds komt de EURO. Met zijn allen naar de EMU 1+2
De wisselmarkt - 16 van 16
De wisselmarkt - 17 van 16
Vragen 1. Hoe kan de monetaire overheid beletten dat zijn munt de plafondkoers / bodemkoers overschrijdt?
2. Welke wijzigingen ondergaat de vraag- en/of aanbodcurve van VV als de productiviteit bij ons sterker stijgt dan in het buitenland? Welke gevolgen heeft dit voor de wisselkoers? Altijd?
3. In welke mate zijn de schuldenaars winnaars bij een devaluatie?
4. Waarom levert een devaluatie voor binnenlandse ondernemingen zowel winst als verlies op?
5. Verklaar het mechanisme van de afwijkingsindicator.
6. Bespreek de gevolgen van een koersdaling van de VV op de a) invoer b) uitvoer?
7. Het verrichten van steunaankopen om een munt te steunen kan voor de schatkist gunstige gevolgen hebben. Leg uit.
8. Welke gevolgen heeft een verhoging van de discontovoet?
9. De voordelen van een devaluatie kunnen snel uitgedoofd zijn. Verklaar.
10. Wie zijn de winnaars en de verliezers bij een devaluatie?
11. Wat is het doel van het IMF?
12. Welke instellingen werden opgericht tijden de conferentie van Bretton Woods?
13. Bespreek: het slangakkoord.
14. Welke 2 bestanddelen bevat het EMS?
15. Welke voordelen biedt de euro?
16. Was er voor ons een verschil tussen een devaluatie van de DEM en een revaluatie van de BEF met 3 %? Waarom?
17. Leg uit: risicopremie.
De wisselmarkt - 18 van 16
18. Bespreek:
a) Geschiedenis: totstandkoming van de E.M.U. (synthese video) b) Voor- en nadelen van een monetaire unie.