DE VUURLOOPERS VAN DE STILLE ZUIDZEE DOOR
K. H ERM A N BO U M A N . Een reis van Vancouver naar Nieuw-Zeeland en Australië gaf mij in den zomer van 1935 de zeldzame gelegenheid ooggetuige te zijn van de ceremonie bekend als het „vuurloopen”, zooals die op de Fiji-eilanden pleegt te worden gehouden en daar onder den naam „vilavilarevo” bekend is. In de nabijheid van het plaatsje Suva zouden feestelijkheden gegeven worden, voornamelijk bestaande uit oorlogsdansen van inboor lingen van naburige eilanden en aan het einde daarvan zou de dag besloten worden met een „vuurloop”. Voor deze laatste plechtigheid was een kleine groep vuurloopers van Mbengha, een der vele eilanden van de Fiji-groep, met hun cano’s overgekomen. Het schijnt dat alleen inboorlingen van veraf gelegen eilanden, die niet of weinig met het moderne leven der hoofdplaatsen in aanraking komen, de kunst om onder bepaalde omstandigheden met bloote voeten over de gloeiend heete steenen te loopen, bewaard hebben. Hun komst trok ook onder de inlandsche bewoners van Suva een ongewone belangstelling en — natuur lijk — onder de Europeesche gasten, waaronder wij behoorden. De mannen van Mbengha vormden een kleine groep van typische Fijieilanders, die speciaal voor dit doel hun cano’s hadden volgeladen met steenen van hun eigen eiland, die voor de ceremonie zouden moeten dienen. Den dag, voordat de vuurloop zou beginnen, hadden zij reeds de voorbereidselen ter plaatse gemaakt. Een ronde kuil was in het veld uitgegraven, ongeveer 5 meter in diameter en niet veel dieper dan 4 voet. De uitgegraven aarde was rondom opgeworpen en vormde een kleinen wal. De geheele kuil was gevuld met groote steenen, ongeveer ter grootte van een voetbal of grooter. Daarop waren boomstammen en groote takken gestapeld tot even boven het niveau van den opge worpen wal. Dit hout was een vollen dag voordat de vuurloop een aanvang zou nemen reeds in brand gestoken. Mij werd verteld dat het aansteken
388
K. HERMAN BOUMAN
van dezen vuurkuil een zeer plechtige handeling wordt geacht en alleen door hoofdlieden, met priesterlijk gezag bekleed, mag en kan worden verricht. Niet-ingewijden mogen deze handeling niet verrichten. Het vuur moet door het wrijven van twee stukken hout, een harde en zachte soort, worden opgewekt. Zoodra echter op deze oer-oude wijze het eerste vlammetje is ontstaan en daarmee wat droog gras is ontvlamd, wordt de houtstapel zelf in brand gestoken met dit vuur en dan ge durende een etmaal door eenige inboorlingen zorgvuldig onderhouden. Gedurende dien tijd stijgt een dikke rookwolk ten hemel en verkondigt heinde en ver dat het wonder van den vuurloop zal plaats hebben. Zoo zagen wij reeds lang voor de oorlogs-dansen nog begonnen waren, veraf tegen den rand van een kleinen heuvel den vuurkuil (umu") smoken. En toen de ruim honderd krijgers, hun naakte bruine huid ge tooid met croton-bladeren en vogelveeren, eerst de „heilige drank" bereid hadden onder eindeloos ceremonieel, en daarna hun rhythmische dansen en spiegelgevechten ten slotte hadden beëindigd, kwam het groote oogenblik, waarop de vuurloop zou beginnen. De Fiji-anen en de Europeesche gasten begaven zich nu naar het veld waar de rook nog steeds omhoog steeg. Rondom den kuil geschaard zagen wij hoe een aantal inboorlingen met lange staken en stokken de nog brandende of reeds verkoolde boomstammen en takken
DE VUURLOOPERS VAN DE STILLE ZUIDZEE
389
van de daaronder liggende steenen verwijderden. Onder rhythmisch gezang werden de smeulende stammen op den rand van den kuil ge sleept en dan verder het veld in gebracht, totdat alle steenen geheel bloot waren gelegd. De hitte, die uit den vuurkuil straalde, kon op meters afstand duidelijk worden waargenomen en dichterbij gekomen, moest men de hand voor de oogen houden om den zengenden gloed te kunnen verdragen. Toen de steenen geheel vrij gekomen waren werden deze met staken bewerkt, totdat de eerst onordelijke hoop van steenklompen door het stooten en duwen der inlanders als een soort ruw plaveisel den geheelen kuil bedekten. De hitte was zoo groot, dat een handvol . droog gras op de steenen geworpen onmiddellijk vlam vatte. Het scheen onmogelijk te gelooven dat zoo meteen menschen barrevoets over deze verzengende steenklompen zouden durven en kunnen loopen, zonder ernstige verbrandingen te verkrijgen. Terwijl de vuurkuil op deze wijze door een aantal inboorlingen, onder eentonig maatgezang, in gereedheid werd gebracht, hadden zich de eigenlijke vuurloopers, ongeveer acht in aantal, een eindweegs van den kuil in het gras gezet. Zij waren op dezelfde wijze gekleed als de krijgers, die de oorlogsdansen hadden uitgevoerd; ook zij droegen over het naakte bruine lijf een rijken tooi van crotonbladeren, fel rood, groen en bruin-geel gekleurd, die hun als een mantel om de heupen hingen, en bovendien getooid met witte strikken en de hals omhangen met kransen van cambodjabloemen. Onderwijl deze kleine groep zich in het gras had neergezet, had ik de gelegenheid een van hen te onder zoeken. Het verlof daartoe had ik — evenals een tweetal andere neuro logen, die in ons gezelschap waren * — verkregen van den aanvoerder van het troepje, een oude man met sterk gerimpeld gelaat, die, naar mij bleek, een zekere priesterlijke waardigheid („tahoea” ) bezat en leiding en gezag over zijn volgelingen uitoefende. Het nauwkeurig onderzoek bracht feitelijk niets bijzonders aan het licht. V an eenige bescherming tegen het vuur, op welke wijze ook op het lichaam aangebracht, was geen sprake. De voetzolen waren niet dikker dan deze bij menschen, die onder alle omstandigheden en over elk terrein met bloote voeten plegen te gaan, gevonden kfcn'tl& ru ' worden. De gevoeligheid voor tast- en pijngewaarwordingen over de voeten en beenen was volkomen normaal, zóó zelfs dat speldeprikken
*) Zie de resultaten van hun onderzoek in „the British Medical Journal" (Dec. 1935, vol 11, p. 1267) „Observations on Fijin Fire-Walking” by Sir James Purves» Stewart and Prof. David Waterston.
390
K. HERMAN BOUMAN
pijnlijke reacties opwekten, zooals men dat onder geheel normale om standigheden zou mogen verwachten. Onderwijl nu de smeulende vuurkuil van de verkoolde boom stronken werd gereinigd, een arbeid die nogal veel tijd in beslag nam, trokken de vuurloopers zich gezamenlijk in een kleine hut van palm bladeren terug. Deze was wat verder op het veld, buiten de groep van kijkende en heen en weer wandelende toeschouwers, die den kuil om ringden, opgericht. Daar zaten de vuurloopers in stilte in een kring rondom hun priesterlijken aanvoerder. Het was mij niet goed mogelijk juist te zien wat zij daar deden, maar het was toch duidelijk, dat zij gedurende al dien tijd in meditatie verzonken waren, als plechtige voorbereiding voor de taak, die hun wachtte. Eindelijk scheen dan de vuurkuil voor de ceremonie gereed te zijn. De steenen waren geheel vrij gekomen en de hitte straalde naar alle kanten uit; de verkoolde houtbrokken waren verwijderd en het eentonige maatgezang der inboorlingen, die nu hun werk verricht hadden, verstomde. Dan trad de stilte in. Aller oogen wendden zich naar de kleine hut van palmbladeren op eenigen afstand. Op een rij achter elkaar loopende en voorafgegaan door hun ouden priester, kwamen nu de mannen uit Mbengha regelrecht naar den vuurgloed toegeloopen. Met afgemeten passen, het hoofd rechtop, in plechtige processie, niet ter zijde kijkende en met strakken blik bereikten zij den rand van den kuil. W ij omstanders hielden het hart vast toen de voorman den vuurkuil genaderd was. Daar stapt hij werkelijk over den rand en zet zonder merkbare aarzeling zijn voet op de gloeiende steenen. ■ Een tweede volgt, dan komen de anderen. In den vuurkuil gekomen loopen zij achter elkaar in een cirkelboog langs den rand. De steenen rollen hier en daar onder hun voeten en wiebelen; soms heeft een der vuurloopers moeite zijn evenwicht te bewaren op dezen onzekeren ondergrond. Een oogenblik zie ik een hunner voorover vallen en met de handen de steenen aanraken; maar hij staat spoedig weer op. Tweemaal loopen allen met snelle passen, half balanceerend van steen op steen, den kuil in het rond onder de doodsche stilte der toeschouwers. Dan geeft de oude leider het sein; de vuurloopers grijpen naar bundels groen gras, die tevoren reeds op den rand van den kuil gereed waren gelegd. Deze groene grasbundels leggen zij dan snel op de heete steenen tot een hoop en gaan er allen op zitten, de oude man in het midden. Een oogenblik stijgt een gezang uit hun midden op — en de ceremonie is ten einde! De geheele vuurloop had ongeveer \x/i a 2 minuten geduurd.
DE VUURLOOPERS VAN DE STILLE ZUIDZEE
391
Na korten tijd verlieten de vuurloopers den kuil en zetten zich wat verder in het gras neer. V an deze gelegenheid maakte ik gebruik denzelfden man, die ik tevoren onderzocht had, nu na afloop opnieuw te onderzoeken, teneinde te zien in hoeverre er brandwonden of blaren aanwezig waren. Het onderzoek leverde ook dit keer niets op, behalve dan dat de man — evenals de anderen — in zijn zweet baadde. Ook de voetzolen waren met vocht bedekt — maar van eenigerlei graad van verbranding was niet het minste spoor aanwezig. Bij het onderzoek naar zijn pijnzin bracht ik een kort oogenblik een brandende cigaret op de voetzool aan. Het effect was verrassend: de man toonde duidelijk dat dit hem veel pijn deed en hij begon oogenblikkelijk boos te worden en dreigde op te springen, maar liet zich gelukkig spoedig tot bedaren brengen. En dat terwijl de gloeiende heete steenen, die men op korten afstand niet zonder de hand voor de oogen te houden kon naderen, hem tijdens zijn vuurloop niet het minste kwaad hadden gedaan! Daarop verlieten wij het terrein, waar de vuurkuil lag te smoken, nu met groen gras bedekt, dat langzaam begon te schroeien en opnieuw den rook ten hemel deed stijgen. De oorsprong van het „vuurloopen” is vrijwel geheel onbekend. Het lijdt nauwelijks twijfel, dat deze in de grijze voorgeschiedenis der menschelijke cultuur gezocht moet worden. Heden ten dage wordt het nog gevonden bij volken, die op zeer verschillend cultuur-niveau staan en verspreid zijn over den aardbol. Zoo is het, behalve op enkele eilanden van de Stille Zuidzee, nog te zien bij sommige stammen in Britsch-Indië. op Mauritius, Trinidad, bij enkele Maleische volken en vermoedelijk ook nog hier en daar in China en Japan en, in Europa, in Bulgarije. Soms is het een pad van enkele voeten breed en eenige meters lang, bedekt met gloeiende steenen of houtskool, waarover de inge wijden loopen; soms is het een ronde of ovale kuil, zooals in het beschreven geval. Het ritueel, waarmee de voorbereiding en de uitvoe ring plaats heeft, is zeer verschillend, maar de kern van het geheele gebeuren: het loopen met bloote voeten over een gloeiende massa, is overal dezelfde. Altijd ook gaat het gepaard met een ceremonieel volgens magische rite. Een priesterlijke leider is dan steeds de hoofd man der vuurloopers en een voorbereiding, bestaande in religieuze aandacht en introversie, schijnt wel nimmer te ontbreken. Er zijn mededeelingen bekend waarbij verhaald wordt hoe godenbeelden voorop gaan bij den vuurloop en idolen door het vuur worden gedragen.
392
K. HERMAN BOUMAN
Soms is het zeer waarschijnlijk, dat deze ceremonie ter eere van een vruchtbaarheids-godheid wordt gehouden en dan gebonden is aan het intreden van de lente. Fra ser ziet de beteekenis van den vuurloop in „sympathische magie”, die er op gericht is de zon opnieuw van levenbrengenden gloed te voorzien. Op andere plaatsen schijnt het tijd stip, waarop de vuurloop gehouden wordt, op eenigerlei wijze gebon den te zijn aan de schijngestalten van de maan. De traditie op de Fijieilanden brengt het vuurloopen in verband met de tijden van hongers nood, die vroeger na langdurige droogte of verwoestende wervel stormen deze eilanden periodiek teisterden en het gewone voedsel der inboorlingen: pisang, kokosnoot enz. vernietigden, waardoor de bevol king aangewezen was op ander voedsel als groote wortelstronken, die eerst door een vuur geschikt moeten worden gemaakt voor het gebruik. In elk geval plegen bij deze gelegenheid de goden aangeroe pen te worden (de ,,god-der-kruiden”, de godin ,,van het hemelsche licht” ) en worden de schimmen der gestorven voorouders („toepaupaus” ) aangeroepen om de bescherming te verkrijgen tegen het verzen gende vuur. Een geheele sfeer van primitieve magie en religieuze bezieling omgeeft deze ceremonie, die zonder dit alles niet schijnt te kunnen worden verricht; meditatie gaat vooraf en incantaties vergezellen deze merkwaardige plechtigheid. De aanraking met het Europeesche leven verdringt ook deze magische handeling, die alleen nog als een relict uit den grijzen voortijd, als een fossiel, nog hier en daar bleef bestaan. Zelfs in de overigens toch zoo primitieve culturen der Stille Zuidzee vindt men alleen nog op afgelegen eilanden de geloovigen, die zich zonder eenig letsel te ondervinden, kunnen wijden aan deze magie en het „wonder van den vuurloop” kunnen verrichten. Het is een zeer treffend feit, dat de deelnemers aan den vuur loop geen verbrandingen ondergaan; een feit dat ieder, die deze cere monie heeft bijgewoond, in ongeloovige verbazing heeft gebracht. Voor zoover mijn eigen ervaringen — boven beschreven — reiken, is dit feit inderdaad aan geen twijfel onderhevig. Het onderzoek, vóór en na, was daartoe volledig overtuigend: geen spoor van verbranding was direct na de plechtigheid aanwezig. V aak heeft men verondersteld dat middelen tot bescherming tegen het vuur op geheime wijze zouden zijn aangebracht, b.v. door het invetten van de voetzolen met olie of op andere wijze. Daarvan is — zooals gezegd — in dit geval niets gebleken. Ook heeft men vermoed dat het gebruik van narcotica (opium b.v.) vóór de ceremonie, de
DE VUURLOOPERS VAN DE STILLE ZUIDZEE
393
pijnuitingen zou onderdrukken. Maar ook in dat opzicht was het onderzoek negatief; de pupil-wijdte en de reacties waren geheel nor maal en het geheele gedrag van de deelnemers had niets dat op eenige intoxicatie zou kunnen wijzen; ook de bestaande gevoeligheid voor pijn direct na den afloop pleitte daartegen. E r is ook wel op gewezen dat het mogelijk zou zijn, dat een lang durige oefening en harding de gevoeligheid voor pijn en hitte op den duur kan afstompen. Dat op die manier inderdaad een verhoogde „prikkel-drempel” kan ontstaan is niet te miskennen. Onze vuurloopers zouden dan in dit opzicht „specifiek getrainden” moeten zijn. Nu moge het waar zijn dat door oefening de prikkel-drempel verhoogd kan worden en dat sommige menschen —> vooral b.v. in de uitoefening van hun beroep — heete voorwerpen kunnen hanteeren, terwijl ongeschool den dat niet kunnen doen. M aar dit schijnt toch een onvoldoende verklaring onder de buitengewone omstandigheid van het barrevoets loopen over intens heete steenen of gloeiende kolen. M aar afgezien nog van de vraag of pijn inderdaad werd gevoeld en stoïsch werd ver dragen, is het van meer belang er op te wijzen dat de objectieve symp tomen van verbranding (ook zelfs in den „eersten graad” ) geheel ont braken. Het is toch allereerst de vraag, nièt of de hitte wordt verdragen, maar wèl of deze, objectief, geen invloed heeft gehad. Hoewel men met mechanische verklaringen derhalve niet zoo heel ver komt, is er toch naar mijn overtuiging één mogelijkheid die ernstig moet worden overwogen. Het is mij opgevallen — zooals gezegd — dat de vuurloopers na afloop een buitengewone zweetsecretie vertoon den en dat ook de voetzolen met zweet waren bedekt. Het schijnt niet onmogelijk dat daardoor een „stoomkussen” gevormd is tusschen de zolen en de heete steenen, die als protectie gediend heeft tijdens het loopen over de gloeiende massa. De vuurloopers gingen immers met snelle passen over den vuurgloed en bleven niet staan. Gedurende dien korten tijd kan de natte voetzool toch wel tot zekere hoogte beschermd zijn geweest door den zich ontwikkelenden waterdamp. Toch behoeft dit niet de volledige verklaring van het waargenomene te zijn. Er zijn toch parallellen te vinden op ander gebied waarbij deze opvatting geen hulp geeft. Immers bij fakirs, yogi’s, sjamanen enz. kunnen verwondingen worden toegebracht, waarbij de huid geen bloe dingen laat zien en pijn niet tot waarneming komt. In religieuze extase en bij het martelaarschap van geloovigen van allerlei religie kunnen soortgelijke verschijnselen worden waargenomen. Ook bij gehypnotiseerden, personen in trance en bij vele vormen van neurose is zoo iets volstrekt niet ongewoon.
394
K. HERMAN BOUMAN
Maar het ligt niet in de bedoeling van dit reisverhaal beschou wingen te houden over de rol, die het sympathische zenuwstelsel *— dat hier juist van zoo overgroote beteekenis is ■ — in zulke gevallen speelt. W an t al moge ook veel wat onder zulke omstandigheden ge schiedt op een vollediger wetenschappelijke verklaring wachten, toch behoeft men in het gegeven geval van den vuurloop, noch aan „bedrog”, noch aan het „wonder” denken. Het was de bedoeling slechts in het bovenvermelde een beschrij ving te geven van die merkwaardige ceremonie, die zoo zelden kan worden bijgewoond en die toch altijd den objectieven, critischen toe schouwer in hooge mate treft.