DE UITDAGINGEN VOOR HET CHRISTELIJK GELOOF IN HET OUDE EUROPA
Terrence Merrigan
1. Inleiding Zoals sommige onder jullie weten, ben ik een ‘niet-Europese vreemdeling’. Ik ben geboren en getogen in Canada, een land dat nu goed op weg is om een ‘seculier’ land te worden …. volgens sommigen ‘naar Europees model’. Ik herinner mij nog heel goed mijn eerste indrukken van Europa – in casu van Vlaanderen. Voor mij – ondanks mijn stevige katholieke ‘roots’ - was Vlaanderen - op het eerste gezicht- een soort religieus Disneyland. Ik was enigszins verbouwereerd door zoveel religie in de openbare ruimte. Overal doken de symbolen van het (katholieke) christendom op – niet alleen majestueuze kathedralen maar ook ontelbaar kleine verwijzingen naar de christelijke cultuur van Europa: - kruisbeelden in bakkerijen en openbare gebouwen; - ‘kapellekes’ langs de weg; - nationale feestdagen ter ere van kerkelijke hoogdagen; - religieuze processies waar duizenden op afkwamen - grapjes over ‘nonkel pater’ en ‘tante non’, en zoveel meer.
Toen mijn moeder mij kwam bezoeken, was zij gecharmeerd – en zelfs een beetje ontroerd – door de talrijke verwijzingen naar Maria in het Kempische landschap. ‘Wat een religieus volk’ heeft zij toen opgemerkt. Ondertussen wist ik dat de zaken wat ingewikkelder lagen, dat de alomtegenwoordigheid van religieuze symbolen en gebouwen niet geïnterpreteerd mocht worden als een bewijs van diep geloof of zelfs van authentieke religiositeit. Want geloof is niet gelijk aan religie en zgn. religieus erfgoed zegt weinig over het volk dat een land bewoont. In wat volgt, zou ik o.m. willen nadenken over het onderscheid tussen geloof en religie in een poging om U enkele bedenkingen aan te bieden m.b.t. de uitdagingen voor het christendom in het oude Europa. Ik zou dit willen doen op basis van vier (4) stellingen. Deze zijn niet bedoeld als gezaghebbende uitspraken maar als persoonlijke overwegingen die de vrucht zijn van mijn eigen worsteling – als academicus en als gelovige – met het religieuze landschap waarin ik 1
terechtgekomen ben. Ik hoop dan ook dat ik niet tussen twee stoelen val – dat mijn overwegingen noch wetenschappelijk noch getuigend genoeg zijn. Bedankt dus bij voorbaat voor uw begrip!
Stelling 1:
Het debat rond de plaats van ‘religie’ in de Europese samenleving verraadt een grote onduidelijkheid m.b.t. de invulling van het begrip ‘religie’.
De inhoud van het begrip ‘religie’ is bijzonder moeilijk te bepalen. (i) Gaat het hier om het stellen van bepaalde handelingen – zoals bvb. naar de mis of moskee gaan’, of het dragen van een hoofdoek? (ii) Gaat het om welomlijnde organisaties en structuren die gewijd zijn aan een hoger doel – aan iets wat het alledaagse overstijgt – bvb. het bereiken van de Boeddhistische nirwana of het Islamitische paradijs? (iii) Of gaat het om de overtuiging, dat er ‘iets’ is (het zgn. Ietsisme) wat deze wereld van tijd en ruimte overschrijdt – iets wat zich soms te kennen geeft door middel van intens emotionele ervaringen (zoals een gevoel van verbondenheid met de natuur of de ervaring van geraakt te zijn in lichaam en ziel door een mysterieuze kracht)? Als we de eerste omschrijving nemen (het stellen van bepaalde handelingen), dan zijn er minder en minder religieuze autochtonen in Vlaanderen en een toenemend aantal religieuze allochtonen. Als we de tweede omschrijving nemen (welomlijnde organisaties en structuren die gewijd zijn aan een hoger doel) dan draagt de vrijmetselarij ongetwijfeld een religieuze stempel. De leden worden tenslotte geacht de geestelijke en morele verheffing na te streven. Als we de derde omschrijving nemen (de overtuiging, dat er ‘iets’ is) dan zijn de Europeanen nog altijd zeer religieus. Onderzoek uit de jaren 1999-2000 heeft aangetoond dat een zeer hoog percentage van de Europese bevolking nog altijd in een god of in Iets geloven, …. en nog meer geloven in één of ander hiernamaals. De vraag naar de inhoud van het begrip ‘religie’ is niet louter academisch van aard. Zij heeft verregaande politieke en sociale gevolgen. Denk bvb. aan de discussie m.b.t. het dragen van een hoofddoek. Deze thematiek kwam onlangs opnieuw in de actualiteit naar aanleiding van het ontslag van een werkneemster van de HEMA omdat zij een hoofddoek droeg. De vrouw overweegt een klacht tegen de HEMA in te dienen wegens discriminatie of racisme. Vorige maand heeft NVA-kamerlid Zuhal Demir gereageerde op het feit dat een parlementaire medewerkster een hoofddoek droeg met de volgende uitspraak:
2
"Mensen doen in hun privésfeer wat ze willen, maar in het parlement moeten we de neutraliteit verzekeren. Ik ga er immers van uit dat er in ons land een strikte scheiding tussen kerk en staat bestaat. Een hoofddoek in het parlement kan dus niet, maar dat geldt eveneens voor andere hoofddeksels of elke andere religieuze uiting. Ook een keppeltje, een tulband of een kruisteken hoort niet thuis in het halfrond." De spreekster laat er geen twijfel over bestaan. De religie is een privézaak. Zij hoort thuis in de “privésfeer”. Deze laatste is ook een moeilijk begrip? Want wat zijn de grenzen van de privésfeer – de muren van je woning of het haar op je hoofd? En waar precies begint - en waar precies eindigt - de zgn. ‘publieke’ ruimte die neutraal hoeft te zijn? De vraag naar de plaats van religie in het publieke – d.w.z. het gemeenschappelijke – leven zal centraal staan (of nog centraler komen te staan) in het politieke en culturele leven van het oude Europa in de komende decennia. Het lijkt mij dan ook aangewezen om een poging te doen om een antwoord te formuleren op de vraag naar de inhoud van het begrip ‘religie’ vanuit het perspectief van mensen die hun identiteit bepalen in termen van hun religieuze overtuiging. Als we dat doen, komen we iets dichter bij wat het betekent om een gelovige christen te zijn. Maar voorlopig wil ik het hebben over wat het betekent om echt religieus te zijn – in tegenstelling tot enigszins religieus. Wat bedoel ik hiermee? Dat is het onderwerp van de tweede stelling. Stelling 2:
Religie is een veelzijdig fenomeen dat gericht is op het ‘transcendente’, beslag legt op heel de persoon en aanspraak maakt op exclusiviteit.
Voor de ‘religieuze’ man of vrouw is religie gerelateerd aan wat men als transcendent – als ultiem – beschouwt. Juist daarom wordt de religie opgevat als bepalend voor het persoonlijk geluk en voor de uiteindelijke lotsbestemming van het individu. Voor de religieuze man of vrouw dan, staat alles in het teken van de religie. Zij is (idealiter) bepalend voor wat de religieuze man of vrouw denkt, voelt, en doet. M.a.w. zij legt beslag op het hart (de emoties), het hoofd (het intellect) en de handen (de wil) van het individu. Als zodanig sluit de keuze voor de religie een aantal alternatieve houdingen, opvattingen en handelingen uit. Zij maakt dus aanspraak op exclusiviteit. We zouden dit alles kunnen samenvatten door te stellen dat de religie best gezien kan worden als een allesomvattende levenswijze die elke dimensie van het leven insluit. Idealiter is
3
zij een min of meer geïntegreerde verzameling van houdingen, handelingen, en opvattingen die de exclusieve loyaliteit van de religieuze man of vrouw opeist. Als we de religie zo omschrijven, dan kan zij nooit herleid worden tot de loutere privésfeer. Wat betekent dit voor religieuze mannen en vrouwen in het Europa van morgen? Deze vraag is de aanleiding tot onze derde stelling.
Stelling 3:
Europese christenen moeten hun weg vinden te midden een samenleving die religie problematiseert en vanuit een traditie die behoefte heeft aan nieuwe levensvormen.
Er woedt een soort oorlog tussen godsdienstsociologen over de plaats van de religie in de Europese samenleving. Grosso modo kunnen we spreken van twee kampen. Het ene kamp ziet de achteruitgang van de traditionele religieuze praktijk als een symptoom van een verregaande secularisering van het Europese continent. Secularisering hier betekent o.m. het toenemende verlies van invloed van religieuze organisaties en denkpatronen. Met het woord ‘religieus’ bedoelt men alles wat te maken heeft met bovennatuurlijke krachten die tussenkomen in menselijke aangelegenheden. M.a.w. secularisering vertrekt vanuit de ontkenning van het bestaan van goddelijke of bovennatuurlijke krachten die ons leven op één of andere manier bepalen. De ontkenning van deze krachten leidt ook – en onvermijdelijk - tot een gebrek aan belangstelling voor de instellingen en tradities die hierop gebaseerd zijn. De Britse socioloog Steve Bruce is één van de vurigste verdedigers van de stelling dat dit proces reeds vergevorderd is in Europa. Hij voegt eraan toe dat een toename van secularisering onvermijdelijk leidt tot een afname van het aantal mensen dat praktiserend is. M.a.w. hoe meer een volk geseculariseerd wordt, hoe moeilijker het wordt om ‘religieus’ te zijn of te blijven. Er is gewoonweg minder belangstelling voor de religie. Bruce meent dat de teloorgang van religieuze opvattingen kenmerkend is voor modern, geïndustrialiseerde, liberaal-democratische samenlevingen. Hij erkent dat de opkomst van de moderne samenleving niet noodzakelijk gepaard moet gaan met secularisering maar de beschikbare data wijzen in deze richting. Alles is wellicht nog mogelijk maar tot nu toe kan men niet ontkennen dat er – ten minste in Europa - een seculariseringsproces aan de gang is. Concreet betekent dit - naar de toekomst toe – dat er minder (en minder) uitdrukkelijk religieuze mensen zullen zin. 4
Een tweede kamp beweert dat de Europese secularisering een geval apart is. Sommige sociologen spreken zelfs van Europa als een ‘uitzonderlijk geval’. Verdedigers van deze stelling trachten de Europese terughoudendheid t.o.v. de religie te verklaren vanuit de eigenheid van de Europese geschiedenis. Men verwijst in dit opzicht naar de verbondenheid tussen religie en politiek – of zelfs van nationale identiteit – in meerdere Europese landen. Het is in ieder geval opvallend dat precies in die landen waar één religie een monopoliepositie had de secularisering meestal het hardst toeslaat. Zo bvb. meent de Britse sociologe Grace Davie dat vele Europeanen de religie beschouwen als een soort vanzelfsprekendheid. De religie is voor hen min of meer gelijk aan een nutsvoorziening zoals elektriciteit of water. Ze moeten er zelf niets voor doen. Iemand anders zorgt er voor. Het is pas als de nutsvoorziening wegvalt dat we hem beginnen te missen. Dit is uiteraard een gevaarlijke houding. Je loopt het risico dat er op een dag niets meer over blijft. Davie meent dat Europeanen niet minder religieus zijn dan andere volkeren. Ze gaan gewoon anders met hun religieuze instellingen om. Voor Davie is religie vooral een kwestie van gevoelens en enigszins vage religieuze opvattingen. Zij is er wel van bewust dat de georganiseerde religie in Europa gevaar loopt. Maar zij gaat er ook van uit dat religiositeit nog altijd een toekomst heeft. De Amerikaanse socioloog José Casanova is kritischer m.b.t. Europese analyse van de plaats van de religie in de maatschappij. Volgens Casanova zijn Europeanen – en Europese sociologen in het bijzonder - geneigd om er van uit te gaan dat de Europese ervaring toonaangevend is. Casanova wijst er op dat andere modern, geïndustrialiseerd, liberaaldemocratische samenlevingen minder problemen hebben met de religie dan Europa. Landen zoals de Verenigde Staten bvb. slagen er in om religie beter in het maatschappelijke leven te integreren dan Europa. Casanova spreekt zelfs van een Europese ‘angst’ voor de religie en hij pleit er voor om de heersend Europese afkeer voor de religie in vraag te stellen. Ondanks hun onderlinge verschillen, hebben al deze sociologische analyses één ding gemeen – m.n. het besef dat religie - opgevat als een allesomvattende levenswijze die beslag legt op onze hele persoon – niet langer vanzelfsprekend is op het Europese continent. M.i. is dit wellicht de grootste uitdaging waarvoor christenen – en alle religieuze mensen - in het oude Europa staan.
5
Grace Davie heeft zich zelfs afgevraagd of Europa nog in staat is om open te staan voor mensen die de religie ernstig nemen. Andere waarnemers hebben opgemerkt dat Europeanen geneigd zijn om godsdienstvrijheid gelijk te stellen met de “bevrijding” van godsdienst i.p.v. de vrijheid om godsdienst te beoefenen. Naar de toekomst toe zal men meer dan ooit moed nodig hebben om zich als religieus te identificeren. Maar het is niet alleen de Europese context die het leven van religieuze mensen bemoeilijkt. Voor christenen – en katholieken in het bijzonder - is er een bijkomend probleem – de crisis van de ‘klassieke’ structuren, een crisis die geïntensifieerd wordt door de recente schandalen rond pedofilie. Er zijn uiteraard nieuwe bewegingen en nieuwe vormen van kerkelijk leven … maar ze zijn nog altijd enigszins ‘marginaal’ en ze hebben het populaire beeld van de Kerk als ‘verzwakt en achterhaald’ (nog) niet kunnen wijzigen. Het gevolg is een generatie (of twee) die hun eigen weg moeten zoeken in een grotendeels verdorde religieus landschap. Zij die hun weg gevonden hebben naar één of andere oase hebben alle reden om dankbaar te zijn. Maar ze hebben ook een grote verantwoordelijkheid. Dat is het onderwerp van mijn vierde en laatste stelling.
Stelling 4:
De beoefening van het christelijk geloof in het oude Europa zal moeten gebeuren in het spanningsveld tussen ‘leven in gemeenschap’ en ‘leven in de wereld’, tussen hoop en wanhoop, tussen innerlijkheid en engagement.
Kardinaal Danneels heeft eens opgemerkt dat een christen alleen een christen in gevaar is. In het hedendaagse Europa lopen christenen een zeer reëel gevaar om verweesd achter te blijven. Dit is zelfs het geval in de klassieke ‘parochies’. Deze waren dikwijls gesticht in functie van ‘gemeenschapen’ die niet langer bestaan. Zgn. ‘parochianen’ komen van overal; ze hebben weinig gemeen; hun enige ‘contact’ met elkaar vindt plaats tijdens de dienst zelf – meestal in de vorm van een wat verlegen groet tijdens de vredeswens. M.i. voldoen de klassieke vormen van het kerkelijk leven niet meer aan één van de meest fundamentele noden van de hedendaagse man en vrouw – zowel gelovig als niet-gelovig – m.n. de behoefte aan gemeenschap. Voor christenen is deze behoefte nog meer uitgesproken omdat ze een eenzame weg bewandelen. Bewegingen die christenen een thuishaven kunnen bieden – een oase te midden van de dorre wereld - zijn de toekomst van de Kerk. Er schuilt echter één groot gevaar in de capaciteit van zulke bewegingen om tegemoet te komen aan deze fundamentele 6
nood. Waar gelijkgezinden tegenkomen, is de bekoring groot om de rangen te sluiten. Maar een oase mag geen bastion worden. En zo botsen we op een eerste paradox voor de Europese christen die een thuishaven gevonden heeft: hij moet bereid zijn om zijn oase te verlaten en de woestijn te betreden. Hij moet de maatschappij die weinig of geen blijf met hem weet, tegemoet gaan. Hij moet in de wereld zijn zonder van de wereld te zijn. Hij moet ook leren om de wereld – de maatschappij – die zijn hoogste idealen en zijn diepste verlangens tegenspreekt, altijd het voordeel van de twijfel te gunnen. M.a.w. hij moet blijven hopen – soms tegen zgn. ‘beter weten’ in – dat de maatschappij waarvan hij deel uit maakt nog een toekomst heeft. Hij moet zichzelf a.h.w. dwingen om te zien wat amper te bespeuren valt – de mogelijkheid van een nieuw of hernieuwd leven. Wanhoop vraagt veel minder energie – en inzet - dan hoop. Maar zowel de energie om je oase te verlaten als de hoop die je in staat stelt om te dromen dat de woestijn tot bloei kan komen, kan je alleen putten uit een doorleefd spiritueel leven. De bewegingen die erin slagen om een eigentijdse en diepgewortelde spiritualiteit te ontwikkelen, zijn de toekomst van de Kerk. In de woorden van Karl Rahner: “De toekomstige christen zal een mysticus moeten zijn, of hij zal geen christen zijn”. Zonder zich los te maken van de bredere gemeenschap, moet de hedendaagse christen leren om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen geestelijk leven. Bewegingen die hierin investeren – die hun leden ‘opvoeden’ tot geestelijke zelfstandigheid – zijn de toekomst van de Kerk. Maar hier ook schuilt het gevaar van zelfgenoegzaamheid of zelfingenomenheid. En hier ook is de enige afdoende waarborg tegen dit gevaar de ontmoeting met de wereld – de wereld die ongetwijfeld verzet zal aantekenen tegen onze bevlogen visie. Juist in en door dit verzet – juist in het spanningsveld tussen innerlijkheid en engagement - zal ons geestelijk leven uitgezuiverd worden. Een katholieke christen heeft veel troeven als hij de ontmoeting met de wereld wil aangaan. Sommige van onze grootste troeven zijn de getuigen die ons zijn vooraf gegaan. Ik zou deze beschouwing willen afsluiten door twee van deze getuigen in herinnering te brengen. Eén van hen is de patroonheilige van politici en staatsleiders – Saint Thomas More (+1535). More was een devote leek die de katholieke wereld die hem zo dierbaar was voor zijn ogen zag verdwijnen. Toen de Kerk stelselmatig ontmanteld werd door Hendrik VIII was Mores eerste reactie één van wanhoop. Maar in de maanden vóór zijn marteldood – toen hij opgesloten
7
zat in de Toren van Londen – vond hij zijn gemoedsrust – en zelfs zijn gevoel voor humor – terug. De bron van zijn hernieuwde hoop was zijn vertrouwen in Gods liefdevolle voorzienigheid. Mijn tweede getuige – John Henry Newman - werd zalig verklaard in september 2010. Reeds in de negentiende eeuw, voorspelde – en analyseerde – Newman de golf van secularisering en ongeloof die Europa nu overspoelt. Newman deelde met More een diepgeworteld geloof in Gods voorzienigheid. Beide getuigen waren begaan met het lot van het christelijke Europa. Beiden hebben een angstwekkende fase in het leven van de Kerk meegemaakt. En beiden waren er rotsvast van overtuigd dat de geschiedenis van ongeloof een plaats zou krijgen in Gods heilsplan. Ik beveel ze U aan als U ooit twijfelt aan de toekomst van het oude Europa.
8