Christelijk onderwijs in Europa: wat is het toekomstperspectief? Bijdrage van Bas Belder, lid Europees Parlement namens de SGP Algemene ledenvergadering Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) Hardinxveld-Giessendam, 5 april 2014
Inleiding Goedemorgen allemaal, geachte aanwezigen, Mij is gevraagd met u te spreken over het toekomstperspectief voor christelijk onderwijs in Europa. Dat is nogal een onderwerp. Wie ben ik om uitspraken te doen over de toekomst en dan nog wel over het christelijk onderwijs in het veelkleurige Europa. U hebt dan wel een voormalig leraar voor u, maar het is alweer een flink aantal jaren geleden dat ik voor de klas stond. In mijn inleiding wil ik een aantal aspecten belichten die van belang zijn als we spreken over de Europese context voor het christelijk onderwijs. In het besef dat onze gezindte niet afhankelijk is van onze organisaties, regels of inspanningen, maar dat we ons biddend afhankelijk weten van de Heere, zoekend naar de juiste houding ten aanzien van de vragen die op ons af komen. Ik wil hierbij ingaan op:
Ten eerste: de mogelijkheid van Europese wetgeving voor het onderwijs; Ten tweede: Europese ontwikkelingen die het onderwijs raken; Ten derde: Europese samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse christelijke en reformatorische, kortom Bijbelgetrouwe, scholen.
1. Ten eerste: de mogelijkheid van Europese wetgeving: wat zijn de bevoegdheden van Europa op het gebied van onderwijs? De Europese Unie heeft nauwelijks bevoegdheden op het gebied van onderwijs en dat moet zo blijven wat de SGP betreft. Wel is het zo dat het handvest van grondrechten, sinds 2009 onderdeel van het verdrag van Lissabon, in artikel 10 spreekt van de vrijheid van godsdienst. Dat omvat de vrijheid om uiting te geven aan godsdienst op het gebied van het geven van onderwijs. Artikel 14 spreekt van het recht op onderwijs. Dit omvat het recht van ouders op onderwijs voor hun kinderen in overeenstemming met hun godsdienstige overtuiging. Artikel 21 betreft non-discriminatie. Dit omvat een verbod op discriminatie op grond van godsdienst en op grond van seksuele oriëntatie. Op het gebied van discriminatie is de Europese Unie bevoegd, omdat er een rechtsbasis in het verdrag is. De Europese Unie is niet bevoegd op het gebied van artikel 10 over vrijheid van godsdienst en artikel 14 over het recht op onderwijs. Echter, hoewel de EU wel bevoegd is op het gebied van non-discriminatie, is het onderwijs hiervan uitgesloten want het verdrag
bepaalt in artikel 165 dat de inhoud en de organisatie van onderwijssystemen uitsluitend de verantwoordelijkheid van de lidstaten is. Er is Europese wetgeving voor gelijke behandeling bij werkgelegenheid. Die heeft geen betrekking op onderwijs, maar toch wordt er onderzoek gedaan naar de situatie van docenten die moeilijkheden hebben, omdat de school vindt dat ze om godsdienstige redenen geen leerkracht kunnen blijven op een confessionele school. En dan raak je natuurlijk toch de vrijheid van godsdienst en het recht op onderwijs in overeenstemming met de godsdienstige overtuiging. Daarnaast is er een omstreden richtlijn gelijke behandeling in de maak, waarin de Europese Commissie voorstelt dat discriminatie op grond van godsdienst en seksuele oriëntatie verboden wordt, ook in het onderwijs. Deze richtlijn ligt sinds 2009 op tafel, maar is zo omstreden dat lidstaten het er niet over eens worden. Met name Duitsland heeft stevig stelling genomen. De hernieuwde regeringsdeelname van de ChristenDemocratische partij is ongetwijfeld een voordeel in dit verband, maar die heeft wel te maken met een andere coalitiepartner. De eurofractie wil dit de komende tijd dus nauwgezet blijven volgen indien het in het Europees Parlement opnieuw op tafel komt. De Nederlanders van GroenLinks en D’66 in het Europees Parlement zouden het prachtig vinden als ze het werk aan een dergelijke richtlijn kunnen oppakken. De Europese Unie kan ten aanzien van de Europese dimensie van onderwijs wel het optreden van de lidstaten ondersteunen, coördineren of aanvullen. Je kunt dan denken aan uitwisselingsprogramma’s en internationale standaarden, bijvoorbeeld voor taalonderwijs. De Europese Commissie heeft geen standpunt over het christelijk onderwijs in Europa, omdat zij geen specifieke bevoegdheid heeft op dit gebied. Concluderend, de Europese Unie heeft bevoegdheden ten aanzien van non-discriminatie, maar is niet bevoegd op het gebied van onderwijs en godsdienst. Dat weerhoudt de Europese Commissie er echter niet van om zich toch te buigen over kwesties op het snijvlak van discriminatie, godsdienst en onderwijs. Zeker een belangrijk aandachtspunt voor na de verkiezingen.
2. Ten tweede: Europese ontwikkelingen die het onderwijs raken Dat de EU niet bevoegd is om wetgevend op te treden op het gebied van onderwijs wil niet zeggen dat we als christelijke en reformatorische scholen niet samen kunnen werken met Bijbelgetrouwe christenen en scholen in andere Europese landen. We kunnen van elkaar leren, elkaar bemoedigen en tot een hand en een voet zijn. Zo hadden we in februari in Brussel op initiatief van de heer Moens een ontmoeting met scholen en onderwijsorganisaties uit zeven Europese landen. Dit was een van de initiatieven die voortkwam uit de internationale conferentie die de VGS samen met Driestar-Educatief en de Fruytierscholengemeenschap in 2012 had belegd. Zo’n bijeenkomst geeft veel herkenning over en weer. Het laat zien dat we op hetzelfde fundament staan en ook met dezelfde seculiere omgeving en krachten geconfronteerd worden. We staan als christenen in een samenleving waar de christelijke boodschap en het christelijke leven steeds meer aangevochten worden. In Brussel hebben we gesproken over de vragen waar we voor gesteld worden vanuit het christelijk onderwijs. Dat de EU niet bevoegd is om regelend op te treden op het gebied van onderwijs wil
immers evenmin zeggen dat er geen ontwikkelingen zijn die het onderwijs raken, dat is namelijk wel het geval.
2a. De Raad van Europa Als eerste wil ik stilstaan bij het rechtskader van de Raad van Europa, de organisatie van 47 landen die losstaat van de EU. We hebben ons in het Brussels overleg laten informeren door een voormalige jurist van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, mevrouw Popescu. Zij ging in op verschillende vragen. Van wie is het kind? Van de ouders of van de staat? Wie is er verantwoordelijk voor het onderwijs? En in hoeverre wordt er iets gezegd over de inhoud van het onderwijs, in hoeverre moet het in overeenstemming zijn met de levensovertuiging van de ouders? Om recht te doen aan de verschillende levensovertuigingen van de ouders heeft de staat de plicht om ervoor te zorgen dat het leerplan voorziet in voldoende pluriformiteit. De staat mag geen indoctrinatie uitdragen die ingaat tegen het recht van de ouders om hun kinderen te laten onderwijzen overeenkomstig hun levensovertuiging. Zorgt de staat niet voor voldoende pluriformiteit, dan kunnen kinderen niet worden verplicht om deel te nemen aan de godsdienstlessen die niet overeenkomen met hun overtuiging. In Nederland hebben we natuurlijk de bijzondere situatie dat we vanwege artikel 23 van de grondwet eigen scholen mogen opzetten die gefinancierd worden door de staat. Je merkt in Europa steeds dat anderen vanuit een onvergelijkbare situatie spreken. Welke ontwikkelingen zijn er zichtbaar geweest de afgelopen decennia in de jurisprudentie? Aanvankelijk formuleerde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onderwijs als het overbrengen van de overtuiging van de ouders op de kinderen. De laatste jaren gaat een ander criterium zwaarder wegen, namelijk gelijkheid en non-discriminatie. Wat is er aan de hand in het hedendaagse onderwijs in Europa? Mevrouw Popescu wijst terecht op de doorwerking van het Cultureel Marxisme. Dat dateert van het begin van de vorige eeuw met als doel: een nieuwe revolutionaire wereldorde, los van de oude die door het christendom gestempeld is. In West-Europese landen is de invloed van dit Cultureel Marxisme thans duidelijk merkbaar. Het Cultureel Marxisme omvat het introduceren van nieuwe begrippen waarin het verkeerde positief wordt geduid en de politieke correctheid belangrijker is dan moraal. Begrippen als diversiteit, keuze, seksuele oriëntatie, tolerantie en non-discriminatie werden de nieuwe morele absolute waarheden. De staat begon de kinderen als het ware over te nemen van de ouders, we zien dit experiment als we kijken naar godsdiensteducatie en seksuele educatie op scholen. Het laatste speelde in Hongarije in 1919, maar is onverminderd actueel: de Wereldgezondheidsorganisatie kwam in 2010 met een standaard hiervoor die nu wordt geïmplementeerd in Polen, Spanje, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk, ook al hebben ouders er nooit om gevraagd. Dat het haaks staat op de levensovertuiging van ouders is blijkbaar van ondergeschikt belang. Een duidelijk bewijs zien we daarvoor in de zaak van de Duitse familie Konrad, waar Duitse hoven redeneren dat de noties van pluralisme in de samenleving en de integratie van minderheden belangrijker wegen dan het recht van de ouders op onderwijs naar eigen levensovertuiging via thuisonderwijs. En het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat erin mee! Het stelt zelfs dat er geen inbreuk wordt gepleegd op het recht van de ouders omdat ze na schooltijd en in het weekend de kinderen hun eigen levensovertuiging kunnen meegeven!
2b. actuele ontwikkelingen De zojuist geschetste ontwikkeling van decennia heeft dus nog niets aan actualiteit ingeboet! Zowel in de EU als in de Raad van Europa zijn er initiatieven die Bijbels genormeerd onderwijs ondermijnen. Op het Brussels Beraad werden we daar ook over geïnformeerd door David Fieldsend, een Brit die in de EU en bij de Raad van Europa opkomt voor christelijke waarden met zijn organisatie Care for Europe. Hij ging daarbij in op, opnieuw, seksuele diversiteit en godsdienstonderwijs. Het gaat om initiatieven van organisaties als de International Planned Parenthood Foundation, een organisatie die zogenoemde seksuele en reproductieve rechten promoot, en de Europese Humanistische Federatie die de scheiding van religie en politiek nastreeft. Zij maken zich sterk voor verplichte alomvattende seksuele educatie op alle scholen, een zogenaamd neutrale positie tegenover gezinsvormen en seksuele oriëntatie en meer het experimenteren aanmoedigt dan een stabiele relatie. Dit baseren ze op zogenaamde ‘intieme’ burgerschapsrechten. Het gaat in feite om het opleggen van een nieuwe seculiere moraliteit. De afgelopen maanden is er veel te doen geweest om een verslag van het Europees Parlement, opgesteld door de Portugese socialiste Estrela, waarin zaken staan die haaks staan op wat we onze kinderen willen meegeven op dit gebied. De ouders komen slechts aan bod als ‘andere belanghebbenden’. Deze teksten gaan zover dat ik ze het beste op een nette manier kan typeren als verwerpelijke vormen van seksuele educatie voor kinderen zo jong als van 0-4 jaar, gebaseerd op normen van, opnieuw, de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit rapport is twee keer verworpen door het Europees Parlement, er is dus geen meerderheid voor, maar de voorvechters geven niet op. Op het gebied van godsdienstonderwijs is er een oproep van de Europese Humanistische Federatie tot een levensbeschouwingsneutrale positie. Daarbij is sprake van een groeiende onverdraagzaamheid ten opzichte van de invloed van geloofstandpunten op kinderen, met name bij de publiek gefinancierde scholen. Dit raakt ook de ruimte voor gebed en zang op scholen. Het idee is dan dat godsdienstonderwijs de verschillende godsdiensten op gelijke hoogte plaatst met als leerkracht een seculiere onderwijzer. Openlijke uitingen van godsdienst worden bestreden met als argument de kinderrechten en de autonomie van het kind. Ja, ze gaan zelfs zo ver dat godsdienstig onderwijs wordt gezien als een vorm van kindermisbruik. ‘Mensenrechten’ worden dus aangegrepen om godsdienst buiten de school te houden. En tegelijkertijd wordt er aangestuurd op verplicht onderwijs in de seculiere moraal. U voelt wel aan: ook al zijn seculieren in Europa lang niet altijd in de meerderheid, de seculiere wind is er niet minder guur dan in Nederland, zo herkenbaar maar ook zo venijnig is de manier van redeneren. In veel landen wil de dominante levensbeschouwing, of het nu de staatskerk is of het secularisme, de levensbeschouwing in het onderwijs monopoliseren. Een treurig voorbeeld daarvan is het streven van een Franse parlementariër, de heer Salles: hij wil minderheidsgodsdiensten (daartoe behoren in Europa natuurlijk vaak de protestanten) voorzien van het label sektarisch. En kinderen moeten op scholen dan natuurlijk beschermd worden tegen de schadelijke invloeden van de sekten, zo is de gedachte. In de Raad van Europa is er ook een parlementariër, de Moldaafse baptist Ghiletchi, die juist de positie van ouders wil beschermen die hun kinderen willen laten onderwijzen overeenkomstig hun levensovertuiging. Hij is nu op zoek naar ouders die hierin zijn gehinderd zodat hij zijn rapport kan onderbouwen met voorbeelden waarbij ouders onvoldoende ruimte krijgen voor christelijk onderwijs voor hun kinderen.
Een onderwerp dat in de gedachtewisseling met de andere deelnemers van het Brussels Beraad eveneens naar voren kwam, is dat veel van de Bijbelgetrouwe scholen onder vuur komen vanwege de opvattingen over schepping en evolutie. Toch zijn er niet alleen maar bedreigingen en wil ik niet pessimistisch zijn. We hebben het immers over toekomstperspectief? Belangrijk is de christelijke hoop waarover Paulus schrijft in 1 Thessalonicensen 4:13. Dat staat in het teken van het eeuwigheidperspectief. Dat is zo betekenisvol dat Paulus zegt: als we dat niet hadden, waren we de ellendigste van alle mensen. Dat perspectief heeft dus ook betekenis voor hoe we ons leven nu ervaren en hoe we in het leven staan (want hoewel het leven dus niet zonder lijden is, doet deze hoop werkelijk leven!)
3. Ten derde: Europese samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse Bijbelgetrouwe scholen. Na een inkijkje in de Europese kwesties in het beleid en de politiek, wil ik tot slot ook ingaan op de praktische internationale samenwerking tussen scholen. Hiervoor zijn EU-programma’s beschikbaar. De Nederlandse regering heeft zich in het kader van het debat over de Staat van de Unie begin deze week nog uitgesproken voor dergelijke programma’s. Veel van onze scholen maken daar ook gebruik van. Ik heb mijn licht opgestoken bij de Hogeschool Driestar-Educatief en twee scholen voor het voortgezet onderwijs, het Wartburg college en de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap. Driestar-Educatief maakt gebruik van EU-programma’s voor uitwisseling van studenten en docenten. Het Wartburgcollege in Rotterdam heeft ervaringen met subsidies voor de taaltraining van docenten in het tweetalig onderwijs. De Jacobus Fruytier Scholengemeenschap gebruikt Europese programma’s voor internationale conferenties voor docenten en voor scholierenuitwisseling. Ze wijzen erop dat het heel wat papierwerk met zich meebrengt, maar dat het ook zeker de moeite waard is. Met het Europees Platform hebben de scholen goed contact. De lijnen zijn kort en het weet van onze identiteit. Toen een docent tijdens een cursus het beleidsplan tweetalig onderwijs en internationalisering presenteerde en daar nadrukkelijk ‘spiritual formation’ (geestelijke vorming) in noemde, konden mensen dat plaatsen en was er respect voor. En dat wil ik onderstrepen: als je als school samenwerkt met andere scholen en daar Europese subsidie voor krijgt, dan is essentieel dat onze christelijke identiteit niet in het gedrang komt. Ik ben dus blij met de positieve ervaringen van de scholen. Ik hoor ook graag de reacties en ervaringen van de andere scholen in voortgezet onderwijs of primair onderwijs, want ik begrijp dat die naast de training voor leraren eveneens kunnen deelnemen in bijvoorbeeld emailprojecten. Voor het fysiek uitwisselen van leerlingen zijn de kinderen dan immers nog erg jong. Trek ook gerust bij ons aan de bel als er zaken zijn die verbetering behoeven.
4. Tot slot. Ik kom tot een afronding. In hoeverre is christelijk onderwijs verankerd in Europa? Wij in Nederland hebben op dit moment een bevoorrechte positie met publiek gefinancierd onderwijs met ruimte voor onze identiteit. Christelijk onderwijs zoals bij onze scholen, of de publieke financiering daarvan, is niet voorgeschreven vanuit Europa, in die zin is het niet Europees verankerd. Maar wel verankerd in de zin dat ouders recht hebben op onderwijs overeenkomstig hun levensovertuiging. De lidstaten
hebben wel een grote marge om dat op hun eigen manier in te vullen. Europa zegt evenmin wat de inhoud van het onderwijs moet zijn. Er zijn geen om zo te zeggen Europese criteria voor.
5. Conclusie Ik kom terug bij de vraag waar we mee begonnen: de vraag naar toekomstperspectief? Zeker, er is toekomstperspectief, maar christelijk onderwijs is blijkbaar steeds minder vanzelfsprekend. Gezien de context in Nederland, maar ook de seculiere geest die eveneens in Europa waart. Die geestelijke strijd is er, om ons heen, maar ook in ons en onder ons. Als we kritiekloos meebewegen met de ontwikkelingen in de maatschappij op allerlei gebied met een alleen maar horizontaal mensbeeld zonder verantwoordelijkheid, dan is er alle reden om bezorgd te zijn. De omstandigheden mogen ons wel dringen tot het gebed en een leven dicht bij het Woord. Als we zo mogen leven dicht bij Gods Woord geven we dat door aan onze kinderen, thuis, in de kerk en, zolang we de gelegenheid hebben, op school. We merkten ook dat de andere deelnemers aan het Brussels beraad Gods hand zagen in de ontmoetingen en gesprekken, omdat we in een gemeenschappelijk klimaat werkzaam zijn. En we mogen vanuit het Woord weten dat het gebed veel vermag. Ook als omstandigheden zorgelijk zijn en we niet goed weten hoe te handelen, dan mogen we wijsheid begeren van God die mild geeft en niet verwijt. Ook als wij het niet verwachten. Een illustratie hiervan is de Franse schooldirecteur die ik sprak. De grote discussie die in Frankrijk heerste over seksuele diversiteit, nieuwe wetgeving en nieuwe seculiere onderwijseisen hebben veel mensen de ogen geopend voor de aard van het onderwijs en de ontwikkelingen die gaande zijn. Hij merkte, als schooldirecteur dat hij nu de gelegenheid kreeg om in de media toe te lichten waar zijn school voor staat. Veel ouders vragen nu of ze hun kinderen bij hem naar school mogen doen. Dat verwacht je niet als uitwerking van een kwalijk initiatief. De zogenoemde verworvenheden en onze eigenheid vinden niet hun grond in onze eigen structuren, maar in Gods handen zijn ook ons onderwijs en onze kinderen veilig en in goede handen. Dan is er toekomst, ook voor christelijk onderwijs, ook in Europa! Ik dank u wel.