Inhoudsopgave Inleiding........................................................................................................................................................................ 3 Totstandkoming................................................................................................................................................. 5 Europa in het voortgezet onderwijs....................................................................................... 10 Europa in het middelbaar beroepsonderwijs.............................................................. 18 Conclusie....................................................................................................................................................................20 Ondertekenaars & sympathisanten......................................................................................... 21 Colofon & bronvermelding.................................................................................................................. 23
2
Inleiding De wereld om ons heen mondialiseert in een rap tempo. Internationale ontwikkelingen hebben een steeds grotere invloed op ons. Zo zijn er weinig producten uit onze supermarkt die volledig Nederlands zijn en zijn Nederlanders vaker en vaker werkzaam buiten de nationale grenzen. De Europese realiteit is overal om ons heen. Jongeren willen de wereld om hen heen begrijpen. Begrijpen om te kunnen verklaren, om er een mening over te kunnen vormen, om er gebruik van te kunnen maken en om er invloed op uit te kunnen oefenen. Daarom vinden wij het schokkend dat in het Nederlandse onderwijs Europese besluitvorming amper wordt behandeld. Ruim een derde van de Nederlandse jongeren (36%) verklaart in een onderzoek van EenVandaag (2014) geen onderwijs over Europa te hebben gehad. Zonde, want wij jongeren zijn nieuwsgierig! Hetzelfde onderzoek toont dat de meerderheid van Nederlandse jongeren (54%) meer onderwijs over Europese politiek wil. Onze generatie heeft behoefte aan onderwijs om de wereld om ons heen te begrijpen, een behoefte waar nu onvoldoende in wordt voorzien. Ons voorstel kunt u zien als het antwoord op deze onvervulde behoefte. Wij zijn van mening dat de behoefte van leerlingen en studenten centraal moet staan. Dat jongeren recht hebben op objectieve informatie en de inzichten om hier mee aan de slag te kunnen gaan. Wij vertrouwen in onze kundige leraren die dit onderwijs kritisch en uitdagend kunnen geven en waarbij tegelijkertijd ingehaakt wordt op de actualiteit.
3
Europa in de klas Dit document is een visiestuk dat schetst hoe dat onderwijs eruit zou moeten zien. Hierin is uiteengezet wat behandeld moet worden om dit onderwijs op de behoeftes van onze generatie aan te laten sluiten. Ons streven is om zowel Nederland in Europa, als Europa in de wereld op degelijke wijze behandeld te krijgen in het curriculum van het Nederlands onderwijs. Dat jongeren onderwijs over Europa willen, is voor ons voldoende argument om dit stuk te schrijven. Desalniettemin zijn er ook andere redenen om ons hierin te steunen. Ten eerste betrekt onderwijs over Europese politiek jongeren bij de Europese democratie. Vorig jaar stemde slechts 29% van de jongeren tot 30 jaar bij de Europese verkiezingen. Jongeren geven in onze gastlessen aan dat zij niet kunnen stemmen voor iets waar ze niks van afweten. Een zorgwekkende situatie. Bovendien kent Nederland het grootste verschil in de hele EU tussen het stemgedrag van jongeren en de rest van de bevolking (Bouza, 2014). Ten tweede is het een gemiste kans om leerlingen op school geen kennis te laten maken met de Europese en mondiale realiteit. Deze kennismaking met de realiteit zou onze concurrentiepositie in deze globaliserende wereld aanzienlijk vergroten, omdat wij met Europa in het onderwijs op jonge leeftijd al bekend worden met het kijken over grenzen. Daarnaast zou de uitgebreidere behandeling van Europa de aansluiting van curricula bevorderen tussen het voortgezet onderwijs enerzijds en beroepsonderwijs en universiteiten anderzijds. Tevens kan de mobiliteit van de leerlingen worden vergroot door hen te informeren over de talloze Europese en internationale mogelijkheden. Ten slotte is de wereld nu zo geïntegreerd, dat lessen over Den Haag niet meer volstaan. Brussel, Washington D.C. en Moskou hebben wellicht evenveel invloed op ons land en dagelijks leven als onze nationale overheid. Dat wij die realiteit niet voldoende behandelen in ons onderwijs zorgt ervoor dat het leeuwendeel van onze generatie een onvolledig beeld onderwezen krijgt en de ingewikkelde werkelijkheid moeilijk kan begrijpen.
4
Totstandkoming Wat vooraf ging 29 mei 2014 lanceerden de Jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken Sophie Maria Pelle en Sebastiaan Rood de petitie Europa in de Klas. Hierin verzochten zij Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om de Europese Unie en Europese politiek een volwaardige plek in het curriculum van het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs te geven. Bij de promotie van de petitie kregen zij veel vragen over de concrete invulling van dit doel. Na herhaaldelijk geconfronteerd te zijn met vragen over hun concrete visie hebben Sebastiaan en Sjoukje van Oosterhout, de opvolger van Sophie Maria, besloten deze visie vanuit Nederlandse jongeren op papier te zetten. De Jongerenvertegenwoordigers vinden het belangrijk dat dit visiestuk een groot draagvlak heeft onder leerlingen, docenten en het maatschappelijk middenveld. Daartoe hebben zij de besturen van NJR en JOB benaderd, met als uitkomst deze gezamenlijk visie ‘Europa in de Klas’.
Consultatie Aan dit visiestuk is een uitgebreide consultatie vooraf gegaan, waarbij het discussiestuk ‘Europa in de Klas’ is voorgelegd ter feedback aan jongerenorganisaties, onderwijsorganisaties en maatschappelijke organisaties. Per mail zijn zij op 22 december 2014 verzocht uiterlijk 27 februari 2015 hun inzichten op het document te geven. Voor de organisaties die wij het stuk hebben toegezonden is op 26 januari 2015 een fysieke consultatieavond georganiseerd op het hoofdkantoor van NJR te Utrecht. Verder zijn wij op 6 februari tijdens de NVLM Lerarendag Maatschappijleer met een zestigtal docenten maatschappijleer in gesprek gegaan over ons stuk. Ten slotte hebben wij op 25 februari in Den Haag overlegd met de D66 Thema Afdeling Europa i.s.m. Thema Afdeling Onderwijs. Er zijn zesentwintig organisaties die schriftelijk hebben gereageerd. Enkele reacties zijn kritisch, maar de algemene tendens is zeer positief. Zo geeft Prof. Dr. André Knottnerus, voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), aan dat het een goede zaak is dat wij meer aandacht vragen voor het thema Europa in het onderwijs. De WRR noemt ons discussiestuk belangrijk en gedegen. Rinda den Besten, voorzitter van de PO-raad geeft aan dat de internationale dimensie in het voorgezet onderwijs zeker een discussie waard is. Over het stuk zelf spreekt zij zich niet uit: over wat wijs is in het VO en mbo laat zij het woord graag aan de experts en die sectoren zelf.
5
Ook veel jongerenorganisaties spreken zich positief uit. Zo zijn de Jonge Atlantici “Zeer te spreken!”, en AEGEE en IFMSA-NL vinden ‘Europa in de Klas’ “Een ontzettend goed initiatief!”. Ten slotte waren wij erg blij met positieve reacties van werkgevers en werknemers. VNO-NCW meldt ons: “Goed initiatief en steun op afstand”. FNV: “Jullie pleidooi voor meer Europese politiek in het onderwijs ondersteunt de FNV”.
Alle feedback is samengevat en op 9 maart 2015 besproken door de Jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken, NJR en JOB. Elke bijdrage is ter harte genomen en besproken. Hieronder vindt u een samenvatting op hoofdlijnen hoe deze feedback verwerkt is. Internationalisering, Erasmus+ en onderwijs als doel Veel organisaties hebben positief op ons stuk gereageerd en hebben aangegeven een goede link te zien met het uitwisselingsprogramma Erasmus+. De Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU) wil graag dat Nederlandse jongeren meer in het buitenland gaan studeren. Dit kan enerzijds bereikt worden door meer voorlichting over het uitwisselingsprogramma Erasmus+, maar de VSNU geeft aan dat een behandeling van de Europese realiteit in het voortgezet onderwijs hier ook aan kan bijdragen. Aangaande het mbo is CINOP positief en hint net als de VSNU op de link naar Erasmus+. FNV Jong geeft in haar reactie aan dat het onderwijs geen middel, maar een doel op zich is. Wel zien zij in verder gaande internationalisering van het onderwijs een kans zien om jeugdwerkloosheid in Europa te bestrijden. Het mag niet zo zijn dat leerlingen getoetst gaan worden over hun kennis over Europese subsidieprogramma’s. Wij kunnen ons in de feedback van beide organisaties vinden. Onderwijs is voor ons geen middel om sociale problemen op te lossen, maar een doel op zich. Wij staan voor een gedegen behandeling van de Europese realiteit, waarbij leerlingen meer kennis nemen van de internationale context en internationale ontwikkelingen beter kunnen duiden. Wij zijn desalniettemin blij met positieve neveneffecten, zoals meer Nederlandse jongeren die in het buitenland studeren en werken, en een hogere politieke participatie bij Europese verkiezingen.
6
Studielast, krapte in het curriculum en professionele ruimte Het tweede punt dat aangedragen is door organisaties, is dat zij zich zorgen maken over de studielast voor leerlingen en de professionele ruimte van de docent. Zij onderschrijven het belang van een betere behandeling van Europese vraagstukken in het VO en het mbo, maar vinden dat docenten nergens toe verplicht moeten worden, maar juist dienen te worden gefaciliteerd. Ook is er zorg om een verhoging van de studielast voor leerlingen, en wordt gevraagd of zij hier achter staan. Om hen in dit punt tegemoet te komen hebben wij op veler verzoek het aantal uren dat wij voorstelden sterk genuanceerd door het te vermelden als slechts een indicatie. Dit punt hebben wij meegenomen en met veel docenten maatschappijleer besproken op de Maatschappijlerarendag te Den Haag. Daar hebben wij hen de vraag gesteld hoe zij tegen een toevoeging van extra eisen in het curriculum stonden, en of er onderwerpen waren die juist uit het onderwijscurriculum mochten verdwijnen. De leraren die wij daar direct hebben gesproken gaven aan positief tegenover het verscherpen van de eindtermen en de kerndoelen te staan, als dat leidt tot een betere behandeling van de Europese realiteit. Omdat het thema Europa op dit moment nog niet altijd stevig in de eindtermen verankerd is, kost het docenten vaak extra werk om geschikt lesmateriaal te vinden of te ontwikkelen. Veelal ten koste van hun vrije tijd. Daarnaast kwamen er uit de gesprekken geen concrete suggesties over irrelevante eindtermen die uit het curriculum geschrapt zouden kunnen worden. Zij gaven aan dat gedegen kerndoelen en eindtermen over Europese politiek ervoor zorgen dat methodemakers lesmodules moeten ontwikkelen om docenten in het veld beter te faciliteren en dat aspirant-docenten beter op dit onderwerp worden voorbereid. In die hoedanigheid ervaren zij een versterkte facilitering bij een aanscherping van het curriculum, zonder dat zij in te sterke mate beknot worden in hun professionele ruimte. Daarbij viel onze integrale behandeling positief op, omdat wij de verscherping van het curriculum op verschillende vakken hebben verdeeld en de studielast niet bij één enkel vak hebben neergelegd. Verder hebben enkele docenten uit het hoger onderwijs aangegeven dat bij hun studenten de elementaire kennis van internationale betrekkingen ontbreekt. Zij zien zich gedwongen volledig bij de basis te beginnen als het gaat over de Europese realiteit (bijvoorbeeld uitleggen wat de Europese Unie en Raad van Europa doen), terwijl zij dit sterk niet als hun verantwoordelijkheid ervaren. Hierin zien zij juist een verantwoordelijkheid voor het voortgezet onderwijs. Aangezien hun ervaringen slaan op studenten die uit vrije wil voor een opleiding met een internationale inhoud hebben gekozen, zegt dit veel over de algemene behandeling van Europese politiek en vraagstukken in het Voorgezet Onderwijs.
7
Talen Van verschillende organisaties hebben wij teruggekregen dat het ook goed zou zijn als er in het talenonderwijs aandacht zou zijn voor Europese vraagstukken. Bij een les Frans kan best het het Europees Parlement in Straatsburg aan de orde komen en bij Duits kan een les ingaan op de taak en de werking van de Europese Centrale Bank. Wij delen de opvatting van de organisaties dat hier mogelijkheden liggen en op hun suggestie is er nogmaals naar het curriculum van verschillende moderne vreemde talen gekeken. De eindtermen van de moderne vreemde talen in het voortgezet onderwijs zijn taalkundig. Wij zijn sterk voor de behandeling van internationale vraagstukken in deze talen, omdat deze talen per definitie internationaal zijn en het een mogelijkheid biedt de praktijk in de klas te halen. Wij kiezen er echter voor om hier geen voorstellen op te doen, omdat deze niet in de huidige eindtermen passen. Non-formeel onderwijs Een aantal reacties gingen ook in op de meerwaarde van kwalitatief non-formeel onderwijs. Het "Model European Parliament", "Wettenstrijd” of de meer dan 63 "Europees Parlement ambassadeur scholen" zijn voorbeelden hiervan. In het non-formeel onderwijs leren leerlingen soms in korte tijd evenveel of zelfs meer over Europese vraagstukken, dan in de gehele opleiding. Wij onderschrijven de kracht van het non-formeel onderwijs, en moedigen een ieder aan door te gaan met hun ontzettend goede projecten, die betrokken jongeren in staat stellen om hun talenten te ontdekken en enorm veel te leren. Ons initiatief gaat daarentegen niet in op non-formeel onderwijs. Dergelijke projecten bereiken slechts een select aantal mensen, zelfs als het om grote initiatieven gaat. Ons doel is elke Nederlandse jongere een gedegen basis te geven om voorbereid de Europese arbeidsmarkt op te gaan en inzicht te hebben in Europese vraagstukken die ons leven van alledag bepalen. Vandaar dat wij ons gefocust hebben op het aanscherpen van het curriculum van het VO en het mbo. Instituties, vraagstukken en het vormen van een eigen mening In de feedback die wij gekregen hebben op de kerndoelen en de eindtermen van het voortgezet onderwijs en de politiek-juridische dimensie van het onderdeel burgerschap in het mbo gingen veel opmerkingen in op hoe de instituties en vraagstukken moesten worden behandeld. Veel organisaties waren het erover eens dat het ingaan op actuele internationale vraagstukken het beste aansluit op de behoefte van de jongeren. Het uitleggen van de instituties zelf is vaak droge kost. Het behandelen van de strikt noodzakelijke institutionele context is voldoende, waarna docenten in kunnen gaan op ‘spannende problemen’. Deze sluiten aan op de praktijk en zijn concreet te koppelen aan de eigen omgeving.
8
Aangaande de vraagstukken zelf droegen veel organisaties onderwerpen aan, zoals Europese waarden, vrede en veiligheid en handelsbetrekkingen. Om zo min mogelijk beperkend in de professionele ruimte van docenten te treden, hebben wij desbetreffende vraagstukken zo veel mogelijk opengelaten. Ten slotte hebben de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer en de Vereniging Geschiedenisleraren Nederland ons verzocht om onze suggestie ‘het vormen van een eigen mening’ te aan te passen. Zij gaven aan dat het voor leerlingen een veel grotere waarde vormt om inzicht te verkrijgen in Europese politiek, en wanneer leerlingen gevraagd worden om hun eigen mening, moeten zij deze ook kunnen beargumenteren. Daar zijn wij het mee eens.
Drie sporen Concluderend ervaren wij grote maatschappelijke steun uit de reacties die wij hebben teruggekregen, hebben wij geprobeerd gegeven feedback zo gedegen mogelijk te verwerken en komen wij na deze consultatieprocedure tot de conclusie dat er drie mogelijkheden zijn om de strijd aan te gaan tegen onwetendheid over de Europese realiteit: 1. Verbeterde behandeling van Europese politiek in het curriculum van het VO en het mbo. 2. Methodiek die docenten beter faciliteert in het geven van les over Europese vraagstukken. 3. Betere training van docenten-in-opleiding aangaande Europese politiek. Bovenstaande sporen zijn individueel te bewandelen, maar de richtingen staan niet los van elkaar. Met name het curriculum bepaalt waar docenten op worden voorbereid en wat er in de boeken van methodemakers staat. Een betere training van docenten zal ook kunnen leiden tot betere methodiek, omdat docenten die vaardig zijn in het geven van onderwijs over Europa sneller voor een methode zullen kiezen die dit gedegen behandelt. Het is belangrijk om alle drie de sporen te bewandelen om gedegen onderwijs over Europa te realiseren. In deze visie richten wij ons met name op het eerste spoor: een gedegen behandeling van Europese politiek in het curriculum.
9
Europa in het voortgezet onderwijs Algemeen – Europees burgerschap Het voortgezet onderwijs heeft vanaf 2006 de wettelijke taak om aandacht te schenken aan burgerschap. Het is aan de scholen zelf om hier invulling aan te geven. Het SLO heeft wel een kader opgesteld dat de scholen kan helpen vorm te geven aan het kerndoel. De Inspectie van het Onderwijs constateert dat de ontwikkeling van het burgerschapsonderwijs de afgelopen jaren stagneert (2011). Vrijwel alle scholen bieden activiteiten rond burgerschap aan, maar er zijn weinig vorderingen in de richting van een geëxpliciteerd curriculum met concrete leerdoelen en een daarop afgestemd aanbod. Een derde van de scholen in het funderend onderwijs heeft nog geen expliciete visie op burgerschap of inzicht in de sociale- en burgerschap competenties van hun leerlingen.
In de Kamerbrief “Burgerschap in het onderwijs” zet Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker (2013) uiteen dat hij de komende periode zal bezien hoe deze kern van burgerschapsonderwijs het beste vastgelegd en uitgedragen kan worden.
10
Dekker: “Ik neem het advies van de Onderwijsraad om de kerndoelen die betrekking hebben op burgerschap aan te scherpen hierbij mee en wil daarbij ook kijken op welke manier kennis over mensenrechten, waaronder de kinderrechten, een plaats kan krijgen”. Dekker stelt dat burgerschap behoort tot de kerntaken van het onderwijs. Wij voegen daar aan toe dat idealiter burgerschap in de juiste (internationale) context moet worden geplaatst. Burgers zijn immers niet alleen maar Nederlands, maar ook Europees en wereldburger. Aandacht voor mensenrechten en kinderrechten is daarbij een stap in de goede richting, maar zonder kennis over Europese en internationale instituties is kennis over deze rechten slechts half werk. Daarmee sluiten wij aan bij het standpunt van het Nederlands expertisecentrum voor Leerplanontwikkeling SLO (2006), dat aanbeveelt om Europees burgerschap op te nemen in de uitwerking van (nationaal) burgerschap. Europees burgerschap voegt namelijk een aantal dimensies aan nationaal burgerschap toe, bijvoorbeeld de Europese Unie als organisatorische en morele gemeenschap. Voor zover dit aansluit op de invulling van actief burgerschap en sociale integratie, kan dit worden geïntegreerd in de verdere uitwerkingen van burgerschapsonderwijs. Europees burgerschap kent echter ook andere aspecten, zoals kennis van de ontstaansgeschiedenis en de werking van de Unie, het belang van het onderwijs in moderne vreemde talen en het voorbereiden op de internationale arbeidsmarkt. Burgerschapsvorming is niet bedoeld om brave burgers voort te brengen, stelt ook het SLO (2014).
Bij burgerschapsvorming staan volgens hen drie domeinen centraal: ·
·
·
democratie - kennis over de democratische rechtsstaat en politieke besluitvorming; democratisch handelen en de maatschappelijke basiswaarden participatie - kennis over de basiswaarden en mogelijkheden voor inspraak en vaardigheden en houdingen die nodig zijn om op school en in de samenleving actief mee te kunnen doen identiteit - verkennen van de eigen identiteit en die van anderen; voor welke (levensbeschouwelijke) waarden sta ik en hoe maak ik die waar?
De keuzevakken economie, geschiedenis en aardrijkskunde zijn opgenomen in onze visie omdat zij ten eerste als vak een grote bijdrage kunnen leveren aan Europees en mondiaal burgerschap, ten tweede omdat zij door een groot aantal leerlingen gevolgd worden en ten derde omdat leerlingen die deze vakken niet volgen in de bovenbouw wel voorbereid worden in de onderbouw om het vak te kunnen volgen voor een goede transitie van onder- naar bovenbouw.
Onderbouw – Kerndoelen Het onderwijscurriculum in de onderbouw moet voldoen aan kerndoelen. Deze kerndoelen bepalen wat leerlingen aan het einde van de onderbouw moeten weten en kunnen, bijvoorbeeld over geschiedenis. En wat ze na de eerste twee of drie jaar moeten kunnen berekenen bij wiskunde. In totaal zijn er 58 kerndoelen voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs: Onder ‘Onderdeel E: mens en maatschappij: kerndoel 38’ van het besluit kerndoelen onderbouw VO (Rijksoverheid, 2010) is te lezen: “De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.” Wij wensen Nederland in Europa en Europa in de wereld op degelijke wijze behandeld te krijgen in het vaste curriculum van het Nederlandse onderwijs. Omdat kerndoel 38 niet voorziet in een adequate behandeling van Europese en internationale instituties en deze leerlingen te weinig voorbereid op de te behandelen stof in bovenbouw en eventueel beroepsonderwijs, stellen wij voor het volgende kerndoel hier aan toe te voegen:
‘De leerling leert de werking van en verhoudingen tussen overheden op Nederlands, Europees en wereldniveau begrijpen en kan op basis daarvan een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld vormen. Op basis van deze kennis is de leerling in staat de aangeboden informatie in de vervolgfases van het onderwijs te begrijpen en zich eigen te maken.’ De behandeling van Nederland in Europa en Europa in de wereld moet voor de leerling proportioneel over de leerjaren en over de verschillende aangeboden vakken verdeeld worden. Op deze manier wordt de werklast eerlijk over verschillende vakken verdeeld, wordt de leerling een vollediger beeld inzake deze materie geboden en wordt de aansluiting van basisonderwijs op voortgezet onderwijs op beroepsonderwijs verder verbeterd.
11
Bovenbouw – Eindtermen Maatschappijleer VMBO Alle leerwegen in het VMBO zijn verplicht het vak Maatschappijleer 1 te volgen. In de eindtermen van dit vak wordt de behandeling van Europese en internationale vraagstukken niet beschreven. Wel zijn er algemene eisen opgenomen over het macht en zeggenschap, zoals beschrijven welke mogelijkheden burgers hebben om invloed uit te oefenen op de politiek en het benoemen van kenmerken van een parlementaire democratie. Dat Europa in de bovenbouw van het VMBO niet ter sprake komt, vinden wij een kwalijke zaak. VMBO-leerlingen moeten ook over Europese en internationale vraagstukken mee kunnen praten en denken. Wel merken wij dat deze doelgroep behoefte heeft aan concrete voorbeelden om de relevantie van Europa te begrijpen. “De kandidaat kan: · Onderscheid maken in verschillende niveaus van besluitvorming (lokaal, regionaal, nationaal, Europees en internationaal) en kan voorbeelden noemen van taken en problemen die op een bepaald niveau naar voren (kunnen) komen. HAVO Het vak maatschappijleer vormt een verplicht onderdeel van 120 uur. In de eindtermen staan de volgende exameneisen over Europese politiek vermeld: Subdomein C1: Politieke rechten; de structuur van de democratie: 6. De kandidaat kan de structuur van de vertegenwoordiging op EU-niveau uitleggen. Subdomein C3: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 8. De kandidaat kan aangeven welke gevolgen de vorming van de Europese Unie heeft voor de politieke rechten van de Europese burger.
12
·
Een aantal belangrijke economische, politieke en culturele bindingen tussen Nederland en de Europese Unie beschrijven.
Hiertoe leent hun eigen omgeving zich, en anders doen zich in de actualiteit talloze voorbeelden aan. Ook het aanstippen van de uitwisselingsmogelijkheden binnen het Erasmus+-programma voor VMBO-ers is waardevol, zoals het doen van vrijwilligerswerk of het bezoeken van een andere school voor een periode in het buitenland. Voorstel: In de eindtermen van het vak Maatschappijleer 1 dienen daarbij de volgende eisen te worden meegenomen: ·
Beschrijven hoe Europese en internationale vraagstukken het eigen leven beinvloedt.”
Wij verwachten dat 5 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen.
Subdomein D4: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 12. De kandidaat kan aangeven welke gevolgen de vorming van de Europese Unie heeft voor de sociale rechten van de Europese burger. Subdomein E4: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 16. De kandidaat kan aangeven welke gevolgen de Europese integratie heeft voor de Nederlandse cultuur en identiteit. Verder is het volgende over de praktijk van de parlementaire democratie vermeldt:
Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie: 7. De kandidaat kan: · de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau beschrijven; In de eindtermen mist de behandeling van de instellingen van de EU en de link met de actualiteit. Daarom stellen wij de volgende toevoegingen voor: Voorstel: Subdomein B3: 5. De kandidaat kan: · de waarden en praktijk van de rechtsstaat in Nederland vergelijken met die van enkele andere westerse landen en de Europese Unie. VWO Het vak maatschappijleer vormt een verplicht onderdeel van 120 uur. In de eindtermen staan de volgende exameneisen over Europese politiek vermeld: Subdomein C1: Politieke rechten; de structuur van de democratie: 6. De kandidaat kan: de structuur van de vertegenwoordiging op EU-niveau uitleggen. Subdomein C3: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 8. De kandidaat kan aangeven welke gevolgen de vorming van de Europese Unie heeft voor de politieke rechten van de Europese burger. Subdomein D4: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 12. De kandidaat kan: · een vergelijking maken tussen de Nederlandse verzorgingsstaat en die in een ander westers land; · aangeven welke gevolgen de vorming van de Europese Unie heeft voor de sociale rechten van de Europese burger.
Subdomein C1: 6. De kandidaat kan: · de structuur van de vertegenwoordiging en de taken van de instellingen op EU-niveau uitleggen. Subdomein C2: 7. De kandidaat kan : · de fasen in het proces van de politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal, nationaal en Europees niveau beschrijven. Wij verwachten dat 15 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen.
Subdomein E4: Internationale vergelijking en internationale organisaties: 16. De kandidaat kan: · aangeven welke gevolgen de Europese integratie heeft voor de Nederlandse cultuur en identiteit; · een vergelijking maken tussen de Nederlandse maatschappij en een ander West-Europees land naar posities en kansen van migranten. Verder is het volgende over de praktijk van de parlementaire democratie vermeld: Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie: 7. De kandidaat kan: · de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau beschrijven; Wat net als bij de HAVO in de eindtermen mist, is de behandeling van de werkwijze van de instellingen van de Europese Unie en de link met de actualiteit.
13
Daarom stellen wij wederom voor om bij “Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie ‘Europees niveau’ toe te voegen bij de te beschrijven fasen in het proces van politieke besluitvorming. Daarbij wordt verondersteld dat de leerlingen ook kennis nemen van de taken van het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Europese Raad, de Raad van Ministers en het Europese Hof van Justitie. Verder vinden wij het belangrijk dat VWO’ers kennisnemen van de taken van de andere instellingen van de Europese Unie, te weten het Europese Hof van Justitie en de Europese Centrale Bank. Bij de laatste dient ook de Economische en Monetaire Unie behandeld te worden. Verder dienen ook de Raad van Europa en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens behandeld te worden en dient uitgelegd te worden dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens toeziet op de naleving van deze mensenrechten. Leerlingen dienen kennisgenomen te hebben van de verschillende rechten die in dit verdrag zijn opgenomen en hoe dit verdrag zich verhoudt tot onze grondwet.
Voorstel: Subdomein B3: 5. De kandidaat kan: de waarden en praktijk van de rechtsstaat in Nederland vergelijken met die van enkele andere westerse landen en de Europese Unie. Subdomein C1: 6. De kandidaat kan: · de globale inhoud van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en haar verhouding tot de Nederlandse grondwet omschrijven. · de structuur van de vertegenwoordiging en de taken van de instellingen op EU-niveau uitleggen. Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie 7. De kandidaat kan: de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal, nationaal en Europees niveau beschrijven; Wij verwachten dat 20 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen
Geschiedenis VMBO In het huidige eindexamenprogramma wordt alleen bij de theoretische leerweg aandacht besteed aan de relatie tussen Nederland en Europa: 19. De kandidaat kan herkennen en beschrijven op welke wijze de Europese samenwerking zich na 1945 ontwikkeld heeft en welke invloed de Europese Unie heeft. Het is zonde dat alleen bij de theoretische leerweg aandacht wordt besteed aan de relatie tussen Nederland en Europa. Wij zouden graag zien dat bij alle leerwegen passende invulling wordt gegeven aan thema’s zoals Europese samenwerking en
14
eenwording na 1945 evenals de impact die de EU heeft op Europese burgers. Voorstel: Daarom zouden wij graag het volgende aan de eindtermen van alle VMBO-leerwegen willen toevoegen: ·
De kandidaat kan herkennen en beschrijven hoe de Europese samenwerking zich na 1945 ontwikkeld heeft van de ECSC tot de EU en welke invloed de Europese Unie heeft.
Wij verwachten dat 5 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen.
HAVO In het huidige eindexamenprogramma wordt in tijdvak 10 aandacht besteed aan de EU. Voor dit tijdvak gelden de volgende kenmerkende aspecten: · de eenwording van Europa; · de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen; · de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen. Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie 10. De kandidaat kan: · uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft · ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren; · de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848.
Voorstel: Wij zijn van mening dat de ambitie op dit gebied hoger mag liggen. Daartoe doen wij het volgende wijzigingsvoorstel om “de eenwording van Europa” te vervangen en om aan domein D een onderdeel toe te voegen: Voor tijdvak 10 gelden de volgende kenmerkende aspecten: · de eenwording van Europa en de ontwikkeling van de Europese Unie en de Raad van Europa Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie: 10. De kandidaat kan: · uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren; · de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848 · uitleggen hoe deze stromingen zich verhouden tot Europese partijen en bewegingen. Wij verwachten dat 10 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen.
VWO Voor tijdvak 10 (1950-heden) gelden de volgende kenmerkende aspecten: - de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog; - de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld; - de eenwording van Europa; - de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaalculturele veranderingsprocessen; - de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie 10. De kandidaat kan: - verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken; - belangrijke denkers noemen hun opvattingen over de relatie tussen staat en onderdanen; - uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren; - uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland heeft ontwikkeld sinds 1795;
15
·
de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848.
Voorstel: Wij stellen voor het volgende toe te voegen aan tijdvak 10: · De eenwording van Europa en de ontwikkeling van de Europese Unie en de Raad van Europa Verder zien wij graag toegevoegd aan domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie:
10. De kandidaat kan: · uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren; · de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848; · uitleggen hoe deze stromingen zich verhouden tot Europese partijen en bewegingen. Wij verwachten dat 20 extra studielasturen noodzakelijk zijn voor bovenstaande toevoegingen.
Economie In het huidige eindexamenprogramma Economie zijn verschillende zaken opgenomen over Europa en de wereld. Zo moeten leerlingen op het VMBO inzicht verwerven in internationale economische betrekkingen zoals Nederland als open economie, de Europese Unie, ontwikkelingsproblematiek en concrete toepassing in een gegeven casus. De eindtermen bij HAVO en VWO zijn uitgebreider en daar worden leerlingen verwacht meer de diepte in te gaan. Nadruk wordt gelegd op de Nederlandse economie en basis-economische beginselen zoals marktwerking en de arbeidsmarkt. Hierbij is één domein gewijd aan internationale arbeidsverdeling en Europese integratie. De Nederlandse economie kan immers niet meer los van de Europese en mondiale markt functioneren. Door het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is onbelemmerde handel mogelijk tussen alle 28 lidstaten. En dankzij de euro en de Europese Centrale Bank wordt de waarde van onze valuta gecontroleerd en op peil gehouden. Wij zouden dan ook graag zien dat de scholieren kennismaken met het integrale functioneren van de Nederlandse economie in een Europese en internationale context.
16
In overleg met de vakvereniging voor economiedocenten ‘VECON’ zijn wij tot de conclusie gekomen dat de eindtermen voldoende mogelijkheid en ruimte bieden voor een integrale en realistische benadering van Europa. De VECON geeft aan tevreden te zijn over deze eindtermen: “Er is geen eindexamen waar geen vraag over Europa in voorkomt”. Daarom dient bij economie ingezet te worden op een versterkte facilitering van docenten om Europa ook integraal in de andere onderwerpen waar van toegevoegde waarde te verwerken. Doordat internationale arbeidsverdeling en Europese integratie een apart domein is, kan het zijn dat docenten dit ook als een apart onderwerp behandelen. Met methodemakers dient gekeken te worden hoe Europese voorbeelden ook in de andere domeinen goed benut kunnen worden en bij de lerarenopleiding zijn wij voorstander van een gedegen en wellicht intensievere behandeling van Europese integratie om docenten hier vertrouwd mee te maken.
Aardrijkskunde Aardrijkskunde is helaas niet vanaf het begin meegenomen in de consultatie. Aangenomen was dat dit vak zich voornamelijk bezighield met natuurlijke thema’s. In de laatste week van de tweeenhalve maandlange raadpleging zijn wij pas op de relevantie van het vak aardrijkskunde gewezen en is er contact geweest met het KNAG. Omdat het niet mogelijk was het proces te verlengen en wij beiden van mening waren dat de voorstellen die wij doen zorgvuldig moeten zijn, ontbreekt voor aardrijkskunde een volledige uitwerking van de mogelijke aanvullingen en aanpassingen van de kerndoelen en eindtermen. Hier vindt u in plaats daarvan een toelichting over de kansen voor de behandeling van Europa bij het vak aardrijkskunde. In dit visiestuk ‘Europa in de Klas’ worden de concepten Europa en EU naast elkaar gebruikt en vaak gezien als één regio. Aardrijkskunde gaat over beide concepten en staat ook stil bij het verschil tussen beide concepten. Bij het vak aardrijkskunde zijn er geen kerndoelen die uitsluitend gaan over Europa en de Europese Unie. Desalniettemin is Europa is een wezenlijk onderdeel in het aardrijkskundecurriculum, vaak in relatie tot andere thema’s. Denk aan integratie, migratie, toerisme, grenzen en conflicten. Daarnaast moeten leerlingen regelmatig de vergelijking maken tussen landen onderling in Europa en vergelijkingen met de rest van de wereld.
Bij aardrijkskunde leren leerlingen thema’s zien vanuit verschillende dimensies. De economische, politieke, natuurlijke (fysischgeografische) en sociaal-culturele dimensie. Europa in de Klas focust zich nu op versterke behandeling van de ecomische en de politieke dimensie. Desalniettemin zijn deze vier dimensies zijn allemaal van belang. Het vak aardrijkskunde combineert al deze dimensies, rekeninghoudend met regionale identiteiten en verschillen daartussen. Juist in een globaliserende wereld is dit van belang. Verder is aardrijkskunde het vak dat gaat over de toekomst en stimuleert het vak leerlingen ook na te denken over het Europa over twintig jaar. Geografische kennis van Europa is nodig om de ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld economie en politiek in dit gebied te begrijpen. Om op een zorgvuldige manier voorstellen te doen voor aanvullingen op de eindtermen is consultatie van het aardrijkskundewerkveld noodzakelijk. Samengevat zien wij mogelijkheden voor een versterkte behandeling van Europa de behandeling van relaties Europa met andere delen van de wereld, migratiestromen naar en binnen Europa, globalisering en regionale identiteit. Wij blijven daarom graag in gesprek met o.a. het KNAG om op een later moment voor het vak aardrijkskunde een overzicht van de kerndoelen en eindtermen te maken met mogelijke aanvullingen daarop.
17
Europa in het middelbaar beroepsonderwijs In de politiek-juridische dimensie die MBOinstellingen aan bod moeten laten komen gedurende alle opleidingen staat het volgende vermeld (MBO Raad, 2011): “De politiekjuridische dimensie betreft de bereidheid en het vermogen om deel te nemen aan politieke besluitvorming. Hierbij gaat het om de participatie in formele zin (stemmen bij officiële verkiezingen) en meer (inter)actieve vormen van betrokkenheid bij besluitvorming op verschillende politieke niveaus (Europees, landelijk, regionaal, gemeentelijk, buurt). Maar ook om actuele, meer op issues gerichte vormen van politieke participatie, zoals duurzaamheid, veiligheid, internationalisering, ondernemerschap, interculturaliteit en levensbeschouwing.
In de praktijk hebben wij gemerkt dat de behandeling van de Europese Unie in deze dimensie ondergeschoven en achtergesteld is. Nederlandse burgers zijn echter sinds het ontstaan van de Europese Unie ook Europese burgers. Om ook invulling te geven aan dit burgerschap willen wij dat studenten op basaal niveau kennis nemen van het functioneren van de Unie. Daarom dient Europees burgerschap een aparte vermelding binnen deze dimensie te krijgen of op en andere manier vermeld te worden in de politiek-juridische dimensie, waardoor deze voldoende aandacht krijgt. Verder staan MBO-studenten in hun specialisme oog in oog met Europese en internationale regels. Het lijkt ons goed om studenten niet alleen te vertellen wat de regels zijn, maar ook te begeleiden in het reflecteren op die regels. Is het nou echt belangrijk dat Europa bepaalt hoe hoog een ladder mag zijn? Is het goed of slecht dat Europa olijfolie zonder etiket in restaurants verbiedt? Allemaal vraagstukken waar MBO-studenten uitstekend in staat zijn zich een mening over te vormen.
Hiervoor is het nodig dat een student inzicht heeft in de onderwerpen die voor hem of haar van belang zijn en waarover politieke besluiten worden genomen. Dit inzicht bestaat uit de verschillende meningen en opvattingen die er over bestaan en uit de verschillende belangen die daarbij een rol spelen. De student (h)erkent de basiswaarden van onze samenleving, leert omgaan met waardendilemma’s en hanteert de basiswaarden als richtlijn en uitgangspunt in Daarnaast willen wij dat studenten op de zijn meningsvorming en bij zijn handelen. hoogte worden gebracht van de mogelijkheden binnen Europese projecten De student heeft kennis over en inzicht in de zoals EUMU en ERASMUS+. Dergelijke volgende onderwerpen die bij de politiek- uitwisselingsprogramma’s verbeteren het juridische dimensie aan bod komen: niveau van de opleidingen en creëren betere · De kenmerken en het functioneren van kansen voor de studenten op de internationale een parlementaire democratie; arbeidsmarkt. Naast een soepele transitie · de rechtsstaat en het rechtssysteem; naar de arbeidsmarkt zal er ook moeten · de rol van de overheid; worden gekeken naar de overgang van het · de belangrijkste politieke stromingen en MBO naar het HBO. Een gedegen hun maatschappelijke agenda’s; behandeling van onderstaande eindtermen · de rol en de invloed op de politieke kunnen deze transitie zo soepel mogelijk laten besluitvorming van belangengroeperingen verlopen. en maatschappelijke organisaties; · de invloed van de Europese Unie op het Om recht te doen aan de verschillende Nederlandse overheidsbeleid en daarmee niveaus op het MBO zal er onderscheid op de Nederlandse samenleving; moeten worden gemaakt tussen de niveaus. · en de rol en de invloed van de Ons voorstel is relevant voor alle niveaus, maar spitst zich toe op MBO Niveau 3 & 4. (massa)media.”
18
Wij stellen de volgende toevoegingen voor de De student is zich bewust van zijn Europees algemene kwalificatie-eisen voor: burgerschap, van de mogelijkheden die dit Burgerschap biedt (zoals Erasmus+, Voorstel: European Voluntary System en open De politiek-juridische dimensie ontwikkeld het grenzen), en hij /zij is in het bezit van de vermogen om deel te nemen aan alle lagen relevante kennis om de kansen van het van politieke besluitvorming en motiveert Burgerschap optimaal te benutten. Dit studenten dit te doen. Hierbij gaat het om de onderwijs kan het beste in een voor de student participatie in formele zin (stemmen bij relevante en herkenbare context worden officiële verkiezingen) en meer (inter)actieve aangeboden, dat daarbij relevant is voor de vormen van betrokkenheid bij besluitvorming opleiding. op verschillende politieke niveaus (Europees, landelijk, regionaal, gemeentelijk, buurt). Bij De student heeft kennis over en inzicht in de behandeling hiervan zien wij met name volgende onderwerpen die bij de politiekmogelijkheden voor thema’s die actueel en juridische dimensie aan bod komen: de persoonlijk relevant zijn, om meer op issues kenmerken en het functioneren van een gerichte vormen van politieke participatie te parlementaire democratie, de rechtsstaat en bewerkstelligen, zoals Europese integratie, het rechtssysteem, de rol van de overheid, de duurzaamheid, veiligheid, internationalisering, belangrijkste (Europese) politieke stromingen ondernemerschap, interculturaliteit en en hun maatschappelijke agenda’s, de rol en levensbeschouwing. de invloed op de politieke besluitvorming van belangengroeperingen en maatschappelijke Hiervoor is nodig dat een student inzicht heeft organisaties, de invloed van de Europese Unie in de onderwerpen die voor hem/haar van op het Nederlandse overheidsbeleid en belang zijn en waarover politieke besluiten daarmee op de Nederlandse samenleving, en worden genomen, in de verschillende de rol en de invloed van de (massa)media. meningen en opvattingen die erover bestaan, Alvorens een soepele doorstroom van het en in de verschillende belangen die daarbij MBO naar het HBO te bevorderen. een rol spelen. De student (h)erkent de basiswaarden van onze samenleving, leert Om de behandeling van bovenstaande omgaan met waardendilemma’s en hanteert toevoegingen aan de kwalificatie-eisen te de basiswaarden als richtlijn en uitgangspunt realiseren, verwachten wij dat circa 5 uur in zijn/haar meningsvorming en bij zijn/haar nodig zal zijn. handelen.
19
Conclusie De onderwerpen ‘Europa’ en ‘Europese politiek’ zijn in het huidige VO- en MBO-onderwijs niet of onvoldoende verankerd in de onderwijsdoelstellingen die Nederland zichzelf stelt. Dit leidt ertoe dat 36% van de jongeren nooit les over Europese politiek heeft gekregen. Om een volledig beeld van de werkelijkheid te krijgen is het voor scholieren en MBO-studenten noodzakelijk om ook buiten de bestaande nationale kaders te denken en onderwijs integraal in de juiste Europese en mondiale context te plaatsen. Daar hebben jongeren ook behoefte aan, zo is uit onderzoek van Eenvandaag gebleken. De meerderheid van Nederlandse jongeren (54%) geeft aan meer onderwijs over Europese politiek te willen. Wij willen de wereld om ons heen begrijpen. Begrijpen om te verklaren, om er gebruik van te maken en om er invloed op te hebben. Daarom vinden wij het schokkend dat in het Nederlandse onderwijs Europese besluitvorming amper wordt behandeld. Onze generatie heeft behoefte aan onderwijs om de wereld om ons heen te begrijpen, een behoefte waar nu onvoldoende in wordt voorzien. U kunt ons voorstel zien als een initiatief om in die behoefte te voorzien. Dat jongeren onderwijs over Europa willen, is voor ons voldoende argument om dit stuk te schrijven. Desalniettemin zijn er ook andere redenen om ons jongeren te steunen. Ten eerste betrekt onderwijs over Europese politiek jongeren bij de Europese democratie. Vorig jaar stemde slechts 28% van de jongeren tot 30 jaar bij de Europese verkiezingen. Een zorgwekkende situatie. Bovendien kent Nederland het grootste verschil in de hele EU tussen het stemgedrag van jongeren en de rest van de bevolking (Bouza, 2014). Ten tweede is het een gemiste kans om leerlingen op school geen kennis te laten maken met de Europese en mondiale realiteit. Deze kennismaking met de realiteit zou onze concurrentiepositie in deze globaliserende wereld aanzienlijk vergroten omdat wij met Europa in het onderwijs op jonge leeftijd al bekend worden met het kijken over grenzen. Daarnaast zou de uitgebreidere behandeling van Europa de aansluiting bevorderen en doorstroom vergemakkelijken van voortgezet onderwijs naar beroepsonderwijs en universiteiten. Ten derde is de wereld nu zo geïntegreerd, dat lessen over Den Haag niet meer volstaan. Brussel, Washington D.C. en Moskou hebben wellicht evenveel over ons land en onze politiek te zeggen als onze nationale overheid. Dat wij die realiteit niet behandelen in ons onderwijs zorgt ervoor dat het leeuwendeel van onze generatie een onvolledig beeld onderwezen krijgt en de ingewikkelde werkelijkheid moeilijk kan begrijpen. Dit document is een visie die schetst hoe dat onderwijs eruit kan zien. Uiteengezet is wat behandeld moet worden om dit onderwijs op de behoeftes van onze generatie aan te sluiten. Ons streven is om Nederland in Europa en Europa in de wereld op een degelijke manier behandeld te krijgen. Concluderend is de samenleving sterk veranderd en vraagt zij van leerlingen inzicht in de Europese realiteit. Het huidige curriculum voorziet hier onvoldoende in. In dit stuk hopen wij een richting te geven aan hoe de onwetendheid over de Europese arbeidsmarkt en internationale leefomgeving op een ambitieuze maar haalbare manier te bestrijden. Onze voorstellen faciliteren docenten in hun professionele ruimte voor het bieden van goed onderwijs dat aansluit op de belevingswereld van Nederlandse jongeren. Daarom moeten wij snel handelen, want elk jaar dat het onderwijs niet voldoende is toegesneden op de behoeftes van jongeren is een verloren jaar. Europese en internationale betrekkingen dienen niet langer ontkend, maar erkend te worden in het vaste curriculum van het Nederlandse onderwijs.
20
Ondertekenaars Jongerenorganisaties Namens Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB),
Namens NJR,
Michiel Steegers, voorzitter
Jasmin Schous, voorzitter
Docentenorganisaties Namens de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM),
Namens de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN),
Hans Teunissen, voorzitter
Ton van der Schans, voorzitter
Namens de Vereniging van leraren in de economisch-maatschappelijke vakken (VECON),
Namens het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG),
Jeannet Hommel, voorzitter
Henk Ottens, voorzitter
Initiatiefnemers
Sebastiaan Rood & Sjoukje van Oosterhout, Jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken
21
Sympathisanten Organisaties die het met ons eens zijn dat Europa en Europese politiek een volwaardige plek in het curriculum van het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs verdienen:
22
Bronvermelding ·
·
·
· ·
·
· ·
· ·
Bouza, L. (2014). “Addressing youth absenteeism in European elections”. Geraadpleegd via http://www.youthforum.org/assets/2014/02/YFJ-LYV_StudyOnYouthAbsenteeism_WEB.pdf (26 oktober 2014). Dekker, S (2013). “Kamerbrief over burgerschap in het onderwijs”. Geraadpleegd via http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/12/16/kamerbrief-over-burgerschap-in-het-onderwijs/kamerbrief-overburgerschap-in-het-onderwijs.pdf (26 oktober 2014). EenVandaag (2014). “Onderzoek: Europese verkiezingen”. Geraadpleegd via http://www.eenvandaag.nl/uploads/doc/Rapport%20Europese%20verkiezingen.pdf (26 oktober 2014). Inspectie van het Onderwijs (2011). “De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2009/2010”. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. MBO-Raad (2011). “Kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het mbo, studiejaar 2011-2012”. Geraadpleegd via http://www.mboraad.nl/media/uploads/kwalificatieeisen%20loopbaan%20en%20burgerschap%202011-2012.pdf (26 oktober 2014). CPB Bijzondere publicaties (2005) “Europese tijden -De publieke opinie over Europa & Arbeidstijden, vergeleken en verklaard Europese Verkenning 3” Geraadpleegd via http://www.cpb.nl/publicatie/europese-tijden-de-publieke-opinie-over-europa-arbeidstijdenvergeleken-en-verklaard Bijlage bij Staat van de Europese Unie 2006 Rijksoverheid (2010). “Besluit kerndoelen onderbouw VO” Geraadpleegd via http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/besluiten/2010/09/17/kerndoelenonderbouw-voortgezet-onderwijs/besluit-kerndoelen-onderbouw-vo.pdf (31 oktober 2014). SLO (2014). “Burgerschap”. Geraadpleegd via http://www.slo.nl/primair/themas/burgerschap/ (27 oktober 2014). SLO (2006). “Een basis voor burgerschap”. Geraadpleegd via http://www.slo.nl/downloads/archief/Een_20basis_20voor_20burgerschap.pdf/download (27 oktober 2014).
Colofon Het ‘Visiestuk Europa in de Klas’ is een initiatief van de Jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken, in samenwerking met NJR en de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB). Tekst door:
Encho Muzo, Jasper Witte, Lieke ’t Gilde, Sjoukje van Oosterhout, Sebastiaan Rood
In de totstandkoming van dit visiestuk zijn wij ondersteund door de leden van de NJR Werkgroep Europese Zaken 2014 - 2015: Claudia Elion (Coördinator), Guy Renet (Coördinator), Abdulkadir Tanyildiz, Andrej Josic, Daan Brinkman, Iris van Wilgen, Jens Emmers, Jesper Daniek Saman, Juliëtte Eijkelkamp, Karlien de Boer, Lisa Laumen, Marie-Anne Huizer, Marieke van Eijk, Marlous Albers, Michelle Verhey, Nienke Verhoeks, Nuria Moreno Odero, Roberto Kist, Rosanne Kamer, Roos van der Steijle, Sarafien Hiel, Sarah Looise, Sem Caelen en Shane Pattipeilohy. Foto’s: Oplage:
NJR, Charlotte Eijkelkamp 100 exemplaren
Vormgeving: Jaar van Uitgave:
Milad Khosseini 2015
23
.
© NJR, JOB & Jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken, mei 2015
24