KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN OPLEIDING COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN
DE TV-SPORTJOURNALISTIEK IN VLAANDEREN DOORGELICHT: DE EVOLUTIE EN PROFESSIONALISERING VAN EEN BEROEPSGROEP
Onderzoek aan de hand van kwalitatieve diepte-interviews
Promotor : Prof. Dr. L. D' HAENENS Verslaggever : M. OPGENHAFFEN
VERHANDELING aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Licentiaat in de Communicatiewetenschappen door Sofie VANDEWEERD
academiejaar 2005-2006
1
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
Lijst van tabellen
4
Lijst van afkortingen
5
Voorwoord
6
Inleiding
7
1. Journalistiek: algemeen
9
1.1. Inleiding
9
1.2. Deontologie in de journalistiek
9
1.2.1. Verklaring der plichten van de journalist
10
1.2.2. Verklaring der rechten van de journalist
11
1.2.3. Code van de Journalistieke beginselen
12
1.3. De beroepsjournalist
15
1.4. Beroepsverenigingen
16
2. Sportjournalistiek
18
2.1. Inleiding
18
2.2. De TV-sportjournalist
18
2.3. Een blik op de sportjournalistiek
20
2.4. Fundamenten
24
2.5. Toenemende professionalisering van de sportjournalistiek
25
2.6. Journalistieke opleidingen in Vlaanderen
27
2.6.1. Inleiding
27
2.6.2. Opleidingen
28
2.7. Journalistieke opleidingen in Nederland
30
2.7.1. Korte geschiedenis
30
2.7.2. Opleidingen
31
2.8. Besluit 3. Sport en televisie
34 35
3.1. Inleiding
35
3.2. De relatie tussen sport en media in de Vlaamse omroepcontreien
36
3.3. Uitzendrechten
37
3.3.1. Inleiding
37
3.3.2. Wijziging televisierichtlijn
38
3.3.3. Sportrechten in Vlaanderen
39 2
3.3.4. De European Broadcasting Union 3.3.4.1. Eurovisie 3.4. Sport op televisie in Vlaanderen
40 40 42
3.4.1. Sporza
42
3.4.2. Sportprogramma’s op de VRT
44
3.4.3. Sportprogramma’s op VTM
46
3.5. Sport op televisie in Nederland
47
3.5.1. Talpa
47
3.5.2. Sportrechten
47
3.6. Vergelijking Vlaanderen-Nederland 4. Digitalisering en betaaltelevisie in Vlaanderen
50 51
4.1. Inleiding
51
4.2. Digitale televisie in Vlaanderen: aanbieders
51
4.2.1. Belgacom 4.2.1.1. Sport tegen betaling bij Belgacom TV 4.2.2. Telenet
53 53 55
4.2.2.1. Sport tegen betaling bij Telenet
56
4.3. Toekomstperspectieven van sport tegen betaling
56
4.4. Naar een ander publiek?
57
4.4.1. Inleiding
57
4.4.2. De metamorfose van het mediapubliek
57
4.4.3. Toekomstige trends
59
4.5. Onderscheidende kwaliteit
60
4.5.1. Inleiding
60
4.5.2. Wat is kwaliteit?
60
DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK
1. Methode van onderzoek 1.1. De geïnterviewde TV-sportjournalisten 1.1.1. Profiel van de TV-sportjournalisten 1.2. Interviewvragen 1.2.1. Algemene vragen ter introductie
63 63 64 65 66
1.2.2. Specifieke vragen voor de gefundeerde theoriebenadering 67 3
1.3. Verwerking van de antwoorden op de algemene vragen
69
1.4. Methode voor de specifieke vragen: de gefundeerde theorievorming 70 2. Analyse van de diepte-interviews 2.1. Analyse van de interviewvragen 2.1.1. Analyse van de antwoorden op de algemene vragen
72 72 72
2.1.2. Analyse van de antwoorden op de specifieke vragen aan de 76 hand van de gefundeerde theorievorming 2.1.2.1. Sportjournalistiek als buitenbeentje
78
2.1.2.2. Deontologie in de TV-sportjournalistiek
80
2.1.2.3. Sport op televisie tegen betaling
82
2.1.2.4. Vermarkting, kwaliteit en kijkcijfers
86
2.1.2.5. Belangrijkste ontwikkelingen in de
88
TV-sportjournalistiek 3. Algemeen besluit
92
Referenties
95
Bijlage 1: Data van de afgenomen diepte-interviews
99
Bijlage 2: Uitgeschreven diepte-interviews met sportjournalisten van de VRT
100
Bijlage 3: Uitgeschreven diepte-interviews met sportjournalisten van VTM
131
4
Lijst van tabellen
Tabel 1: Verklaring der plichten van de journalist
10
Tabel 2: Verklaring der rechten van de journalist
11
Tabel 3: Begrippenapparaat van de journalistieke beginselen
12-13
Tabel 4: Professionele criteria voor kwaliteitstelevisie
61
Tabel 5: Profiel van de geïnterviewde sportjournalisten
64
5
Lijst van afkortingen
AJP
Association de Journalistes Professionnels
AVBB
Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België
BAMA
Bachelor-Master
BJ
Bachelor of Journalism
BVDU
Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers
DAB
Digital Audio Broadcasting
EBU
European Broadcasting Union
EK
Europees Kampioenschap
FNJ
Federatie van Nederlandse Journalisten
HBO
Hoger Beroepsonderwijs
iDTV
interactive Digital Television
IFJ
Internationale Federatie van Journalisten
IOC
Internationaal Olympisch Comité
MA
Master of Arts
NFIW
Nationale Federatie van Informatieweekbladen
NMBS
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
NOS
Nederlandse Omroep Stichting
NTS
Nederlandse Televisie Stichting
OIRT
Organisation Internationale de Radiodiffusion et de Télévision
RTL
Radio Télévision Luxembourg
VRT
Vlaamse Radio- en Televisieomroep
VTM
Vlaamse Televisiemaatschappij
VVJ
Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten
WK
Wereldkampioenschap
WO
Wetenschappelijk Onderwijs
6
Voorwoord
Deze thesis is de afronding van mijn studies in Leuven. Omdat er verschillende factoren zijn die ervoor gezorgd hebben dat die vier jaren een succes werden, wil ik hiervoor graag een aantal mensen bedanken. Ten eerste gaat mijn oprechte dank uit naar mijn ouders. Het is dankzij hen dat ik deze studies kon volgen en ik wil hen dan ook bedanken voor alles wat ze al die jaren voor mij gedaan hebben. Specifiek voor deze eindverhandeling wil ik graag een bedankwoord richten tot mijn promotor, professor Leen d' Haenens. Zij heeft me altijd verder op weg geholpen met allerlei aanwijzingen en nuttige tips en is me blijven ondersteunen en motiveren om mijn eindverhandeling tot een goed einde te brengen. Verder wil ik ook alle sportjournalisten van Sporza VRT en van de sportredactie van VTM bedanken die bereid waren tot een interview. Zonder hun hulp was deze thesis nooit tot stand gekomen. Ten slotte ben ik ook mijn vrienden en medestudenten heel dankbaar voor vier zeer mooie jaren in Leuven. Het was een geweldige tijd, boordevol onvergetelijke ervaringen.
7
Inleiding
“Een goede sportjournalist moet voor ogen houden dat sport de belangrijkste bijzaak ter wereld is” (De Vriese, 29.03.2006).
Dit citaat van Geert De Vriese, de chef van de sport in het journaal op de VRT, zegt veel over het belang van sport in onze maatschappij. Sport is en blijft een publiekstrekker en een sportjournalist moet dat inzien en daar rekening mee houden. Wie vandaag een krant doorbladert, kan dan ook niet meer om de uitgebreide sportrubriek heen. Ook de zappende televisiekijker belandt vaak midden in een spannende voetbal- of andere sportwedstrijd. De sportactualiteit wordt door de media uitvoerig behandeld. De voetballiefhebber wordt overstelpt met live uitzendingen. De openbare omroep schotelt de wielerfan steeds meer rechtstreekse koersverslagen voor en ook andere sporttakken vinden, zij het in mindere mate, regelmatig de weg naar het televisiescherm. Naast de geschreven pers en de audiovisuele media bevat ook het Internet een ruim aanbod sportinformatie. Deze feiten tonen aan dat sport een belangrijke positie heeft ingenomen in de hedendaagse media (Dérèze, 2000, pp. 7-11). Het is dan ook interessant deze ontwikkeling van naderbij te analyseren. Het doel van mijn eindverhandeling is een blik te werpen op de sportjournalistiek in de audiovisuele media, meer specifiek op televisie. Enerzijds heb ik voor dit medium gekozen omdat er de voorbije jaren al ruime aandacht is besteed in Leuvense licentiaatsverhandelingen aan sportjournalistiek in de geschreven pers. Anderzijds heb ik voor televisie gekozen omwille van de sterkte van het medium zelf. Televisie biedt immers talrijke mogelijkheden om de vele kijkers visueel te informeren en te vermaken. De motivering achter de keuze van mijn onderwerp, de professionalisering van de TV-sportjournalistiek in Vlaanderen, is te zoeken in mijn persoonlijke interessesfeer. Ik heb zelf al verschillende sporttakken beoefend en actief aan sport doen is dan ook al jarenlang een tijdrovende hobby. Daarnaast gaat mijn interesse al geruime tijd uit naar de journalistieke professie en ik wou dan ook graag meer informatie over het beroep inwinnen.
8
Vlaanderen staat in mijn eindverhandeling centraal, maar ik zal ook hier en daar enkele ontwikkelingen in Nederland er bij betrekken. Het is interessant om hier even bij stil te staan omdat we op die manier, vanuit een vergelijkend perspectief, een beeld kunnen schetsen van de stand van zaken in Vlaanderen. Het is dus hoofdzakelijk de bedoeling om een aantal evoluties van de voorbije jaren in de TV-sportjournalistiek in Vlaanderen te analyseren en te kijken of er sprake is van meer professionalisering. Er zijn verschillende factoren en ontwikkelingen die van een vak een professie maken. Steeds terugkerende maatstaven bij de afweging in hoeverre de (sport)journalistiek een professie is, zijn (Paulussen, 2004, p. 105): •
het bestaan van een geheel van theoretische kennis die verworven wordt door een specifieke academische opleiding;
•
een zekere institutionalisering via (een) beroepsvereniging(en);
•
de vorming van eigen ethische gedragscodes;
•
een hoge mate van autonomie, die zich onder meer uit in zelfcontrole en zelfregulering;
•
een min of meer gedeelde ideologie, een geheel van opvattingen en attitudes die de beroepsbeoefenaars gemeenschappelijk hebben.
Naast een kijk op het proces van professionalisering zou ik de sportjournalistiek willen plaatsen binnen de algemene journalistiek, ondanks het feit dat ze bekend staat als een buitenbeentje. In het bijzonder zou ik willen nagaan wat het specifieke aandeel is en wat nu precies de verdienste en waardering is van de sportjournalistiek. Meer specifiek tracht ik hierbij een antwoord te vinden op de vraag: wat is de status van de sportjournalistiek binnen de ‘algemene journalistiek’? In het eerste hoofdstuk bespreken we eerst een aantal deontologische regels die gelden binnen de algemene journalistiek. Vervolgens gaan we in het tweede hoofdstuk dieper in op de sportjournalistiek zelf. In het derde en vierde hoofdstuk zal de relatie tussen sport en de media besproken worden, alsook de opkomst van digitale en betaaltelevisie en de toekomstige rol van sport daarin. Ook de veranderingen die daarmee gepaard gaan voor het publiek komen aan bod. In het tweede gedeelte zullen de diepte-interviews met de sportjournalisten geanalyseerd worden en zullen we proberen aan de hand daarvan een antwoord te formuleren op de verschillende vragen omtrent de evolutie en professionalisering van de TV-sportjournalistiek in Vlaanderen. 9
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
1. Journalistiek: algemeen
1.1. Inleiding
De journalistiek is, gelet op haar maatschappelijke rol, een bijzonder beroep. Vaak wordt ze aangeduid als de vierde macht of 'de waakhond van de democratie' (Bardoel, 1993, p. 68). Over de beroepsethiek van de journalist mag dan ook geen misverstand bestaan en hieromtrent moeten er duidelijke regels gelden. Zoals voor elke beroepsgroep zijn er dan ook minimumregels voor behoorlijk professioneel gedrag waaraan journalisten zich dienen te houden.
1.2. Deontologie in de journalistiek
In een democratie hoort vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven zonder inmenging van overheidswege en ongeacht grenzen (Suèr, 1980, p. 38). Het recht op informatie, op vrije meningsuiting en op kritiek is één van de fundamentele vrijheden van elk menselijk wezen. Uit dit recht van het publiek om de feiten en de opinies te kennen, vloeit het geheel van de rechten en plichten van de journalistiek voort. In 1954 is de ‘Internationale Code van Bordeaux’ ontwikkeld. Dit is een code die is opgesteld door de verschillende Europese journalistenbonden en vakorganisaties (Van Dijck, Greven, Schuijt & Snijders, 1995, p. 34). Deze internationale verklaring is wereldkundig gemaakt als een standaard van beroepsgedrag door journalisten in hun werkzaamheid van het bijeenbrengen, verzenden, verspreiden en commentariëren van nieuws en inlichtingen en in het beschrijven van gebeurtenissen (Brewaeys, Voets & Voorhoof, 2005, p. 225).
10
Deze Code is aanvaard te München op 24 en 25 november 1971 door de afgevaardigden van de journalistenvakbonden van de toen nog zes lidstaten van de Europese Gemeenschap. Vervolgens is deze verklaring goedgekeurd door de Internationale Federatie van Journalisten op het Congres van Istanboel in 1972 (Brewaeys e.a., 2005, p. 227). 1.2.1. Verklaring der plichten van de journalist
Deze plichten kunnen slechts worden nagekomen bij de uitoefening van het beroep als journalist indien de concrete voorwaarden tot de onafhankelijkheid en tot de waardigheid van het beroep verwezenlijkt worden. (Brewaeys e.a., 2005, p. 227).
Tabel 1: Verklaring der plichten van de journalist
1. De waarheid eerbiedigen, welke ook de gevolgen ervan mogen zijn. Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen;
2. De journalist moet de vrijheid van informatie, van commentaar en van kritiek verdedigen;
3. Men mag alleen informatie publiceren waarvan de oorsprong gekend is en men mag geen essentiële informatie schrappen, noch teksten of documenten verdraaien;
4. Er mogen geen oneerlijke methodes gebruikt worden om informatie, foto's en documenten te bekomen;
5. De journalist moet er zich toe verplichten het privé-leven van de personen te eerbiedigen en elke gepubliceerde informatie moet zo snel mogelijk worden rechtgezet indien deze onjuist is gebleken;
6. Het beroepsgeheim moet bewaard worden en de herkomst van de bekomen vertrouwelijke informatie mag niet verspreid worden;
7. Men mag zich niet overgeven aan plagiaat, laster, eerroof en beschuldigingen zonder grond en men mag geen voordelen in ontvangst nemen voor het al dan niet publiceren van informatie;
8. Nooit mag men het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in ontvangst nemen van adverteerders;
11
9. Men moet elke drukking weigeren en slechts redactionele richtlijnen aanvaarden van de redactieverantwoordelijken.
(Bron: Brewaeys e.a., 2005, pp. 227-228)
Elke journalist die naam waardig, moet het als een plicht zien om de hierboven aangehaalde principes strikt na te leven en bovendien het recht van kracht in ieder land te erkennen (Brewaeys e.a., 2005, p. 228).
1.2.2. Verklaring der rechten van de journalist
Deze verklaring bevat vijf belangrijke elementen waarop iedere journalist recht heeft. De verklaring luidt als volgt:
Tabel 2: Verklaring der rechten van de journalist
1. De journalisten eisen vrije toegang tot alle informatiebronnen, evenals het recht vrijuit opzoekingen te mogen uitvoeren naar alle feiten die het openbare leven kunnen beïnvloeden. Het geheim van de staats- en privé-belangen kan niet tegen de journalist ingeroepen worden, tenzij uitzonderlijk op grond van helder omschreven redenen;
2. De journalist heeft het recht elke ondergeschiktheid te weigeren die in strijd zou zijn met de algemene lijn van het informatieorgaan waaraan hij meewerkt zoals deze schriftelijk werd vastgelegd in zijn contract van indienstneming. Deze weigering geldt ook voor elke ondergeschiktheid die niet duidelijk met deze algemene lijn overeenkomt;
3. De journalist kan niet verplicht worden een beroepsdaad te stellen of een opinie uit te drukken die strijdig is met zijn overtuiging of met zijn geweten;
4. De redactionele ploeg moet verplichtend ingelicht worden over elke belangrijke beslissing die het leven van de onderneming zou kunnen beïnvloeden. Dit houdt in geraadpleegd worden, voor de definitieve beslissing, over elke maatregel met betrekking tot de samenstelling van de redactie zoals aanwerving, ontslag, overplaatsing en bevordering van journalisten;
5. Wegens zijn functie en zijn verantwoordelijkheid heeft de journalist niet alleen het recht op de voordelen van de collectieve overeenkomsten, maar ook op een persoonlijk contract dat de materiële en morele veiligheid van zijn werk verzekert. Dit contract moet aan de journalist een 12
bezoldiging toekennen die in overeenstemming is met zijn sociale rol en die voldoende is om zijn economische onafhankelijkheid te waarborgen.
(Bron: Brewaeys e.a., 2005, p. 228)
1.2.3. Code van de Journalistieke beginselen
Naast deze Verklaring van de plichten en de rechten van de journalist is er ook nog de Code van de Journalistieke Beginselen. Deze Code werd in 1982 aangenomen door de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB), de Belgische Vereniging van
Dagbladuitgevers (BVDU) en
de Nationale
Federatie van
Informatieweekbladen (NFIW). Ze had als doel om bij te dragen aan het behoud van de integriteit en de vrijheid van de pers. Het begrippenapparaat van de journalistieke beginselen bestaat uit twaalf items (Brewaeys e.a., 2005, p. 229).
Tabel 3: Begrippenapparaat van de journalistieke beginselen
1. De persvrijheid De persvrijheid is de voornaamste waarborg voor de vrijheid van meningsuiting zonder welke de bescherming van de andere fundamentele burgerrechten niet kan gewaarborgd worden. De pers moet het recht hebben ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde de vorming van de publieke opinie te verzekeren.
2. De feiten De feiten moeten onpartijdig verzameld en weergegeven worden.
3. Onderscheid tussen informatie en commentaar Het onderscheid tussen de weergave van de feiten en de commentaren moet duidelijk merkbaar zijn. Dit principe mag geen beperking vormen voor de krant om haar eigen visie en het standpunt van anderen weer te geven.
4. Respect voor verscheidenheid van opinie De pers erkent en respecteert de verscheidenheid van opinie, zij verdedigt de vrijheid van publicatie van verschillende standpunten. Zij kant zich tegen elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, nationaliteit, taal, godsdienst, ideologie, volk, cultuur, klasse of overtuiging in de mate dat de zo beleden overtuigingen niet in conflict komen met het respect voor de fundamentele rechten van de menselijke persoon. 13
14
5. Respect voor de menselijke waardigheid De uitgevers, de hoofdredacteuren en journalisten moeten de individuele waardigheid en privacy respecteren. Zij moeten iedere ongeoorloofde inmenging in persoonlijke pijn en smart vermijden, tenzij overwegingen in verband met de persvrijheid zoals onder artikel 1 bepaald, dit noodzakelijk maakt.
6. Voorstellen van geweld De misdaden, het terrorisme en andere daden van wreedheid en onmenselijkheid mogen niet geroemd worden.
7. Rechtzetting van foutieve informatie Feiten en informatie die na publicatie ervan foutief blijken te zijn, moeten rechtgezet worden en dit zonder beperking, onverminderd de wettelijke beschikkingen inzake het recht op antwoord.
8. Bescherming van informatiebronnen Vertrouwelijke informatiebronnen mogen niet onthuld worden zonder de uitdrukkelijke toelating van de aanbrengers.
9. Geheimhouding De vrijwaring van het geheime karakter in privé- en staatsbelangen, zoals voorzien door de wet, mag de persvrijheid zoals onder artikel 1 bepaald niet aantasten.
10. Rechten van de mens Indien er tegenstelling zou kunnen ontstaan tussen de beoefening van de vrije meningsuiting en andere fundamentele rechten van de mens, moeten uitgevers en hoofdredacteuren op eigen verantwoordelijkheid beslissen aan welk recht voorrang verleend wordt na raadpleging van de betrokken journalisten.
11. Onafhankelijkheid De kranten en journalisten mogen aan geen enkele druk toegeven.
12. Advertenties De advertenties moeten dermate opgemaakt worden dat de lezer ze niet kan verwarren met de berichtgeving.
(Bron: Brewaeys e.a., 2005, pp. 229-230)
15
Omwille van de overzichtelijkheid is het nuttig om journalistieke gedragsregels onder te verdelen in drie categorieën. Dit gebeurt op basis van de relatie van de journalist met de verschillende aspecten van zijn beroep. Ten eerste kent de journalistiek een groot aantal geschreven en ongeschreven regels over de manier waarop wordt omgegaan met bronnen en met de onderwerpen waarover wordt gepubliceerd. Daaronder vallen vragen betreffende bronvermelding, hoor en wederhoor, vermelding van persoonsgegevens, verdachten, minderheden en slachtoffers. Maar ook vragen met betrekking tot privacy, afspraken met informanten en geïnterviewden, kwesties van vertrouwelijke informatie en beroepsgeheim en het (zich laten) betalen voor informatie behoren tot deze eerste categorie. Een tweede categorie betreft de omgang tussen de journalist en zijn beroepsgenoten. Het is noodzakelijk dat deze omgang gebeurt met een zekere eerbied. Journalisten moeten er ook op kunnen vertrouwen dat hun collega’s het vak niet in diskrediet brengen. Onder deze categorie vallen onder meer het aanvaarden van geschenken en reizen, betaalde en onbetaalde nevenactiviteiten, belangenconflicten, collegiale verhoudingen en reclame. De derde en laatste categorie betreft de relatie tussen de journalist en de maatschappij als geheel. Hieronder valt het recht op informatie van het publiek, het recht op objectiviteit en op de scheiding van nieuws en commentaar. Bovendien betreft deze categorie de houding tegenover extremisme en geweld, undercoverjournalistiek en afweging van belangen. Een waterdichte scheiding tussen deze categorieën is zo goed als onmogelijk. Bijna alle regels hebben uiteindelijk invloed op de relatie tussen de journalist en de samenleving. (Van Dijck e.a., 1995, pp. 37-39). Ruud Stokvis stelt dat in de Nederlandse sportjournalistiek de gebruikelijke journalistieke normen, zoals scheiding van verslaggeving en meningsuiting, hoor en wederhoor en controleerbaarheid van feiten nauwelijks toepasbaar zijn op sportjournalistiek (Stokvis, 2003, p.191). Ook Mertens (2004, pp. 11-12) stelt in zijn licentiaatsthesis dat de gebruikelijke normen in de journalistiek, zoals scheiding van verslaggeving en commentaar, controleerbaarheid van de feiten, hoor en wederhoor nauwelijks toepasbaar zijn op de sportjournalistiek. De algemene journalisten hebben de idee dat technische zwakheid, gebrek aan kennis en kunde, onjuistheden en ethische dwalingen inherent zijn aan de sportjournalistiek.
Dat komt niet door de maatschappelijke relevantie van
16
sportgebeurtenissen, maar wel omdat sport populair is en verkoopt (Van Gompel, 2002, pp. 33-34). Bij televisie en radio vertaalt zich dat in kijk- en luistercijfers. Vele journalisten zien zulke gedragscodes ook als een inperking van hun professionele vrijheid en beschouwen deze regels als een belemmering van hun journalistieke handelen. Deze gedragscodes dienen echter in de eerste plaats als kwaliteitsgarantie voor het publiek. De lezers en kijkers willen graag duidelijkheid over de wijze waarop het nieuws tot stand komt en ze willen zekerheid over het gegeven of ze een journalist kunnen vertrouwen. De betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid worden bepaald door de wetenschap dat de journalist zich aan de regels van het spel houdt (Van Dijck e.a., 1995, p. 23). We vragen ons in het tweede deel van deze eindverhandeling af in hoeverre deontologische regels van toepassing zijn op het terrein van de sportjournalistiek in Vlaanderen.
1.3. De beroepsjournalist
Naast de opstelling en de inachtneming van deontologische regels, is ook het statuut van beroepsjournalist een deel van professionalisering van het journalistieke beroep. Deze ontwikkeling heeft reeds plaats gevonden in de jaren zestig. Journalist is geen wettelijk erkend begrip, laat staan een beschermde titel. Om het even wie kan zich bijgevolg journalist laten noemen. Anders ligt het met de titel 'beroepsjournalist', die sinds de wet van 30 december 1963 wel wettelijk erkend en beschermd is. Alleen wie sinds twee jaar zijn beroep maakt van journalistiek, en dit in een medium dat algemene berichtgeving verstrekt, kan er aanspraak op maken. Met het statuut wilden de toenmalige initiatiefnemers voor professionele journalisten aannemelijke werkvoorwaarden zoals vrijheid van doorgang en sociale leefomstandigheden, waaronder een bijkomend pensioen, realiseren. De titel van beroepsjournalist wordt toegekend door een officiële Erkenningcommissie die evenredig is samengesteld uit mediadirecteuren en beroepsjournalisten zelf. De commissieleden worden bij Koninklijk Besluit benoemd. De Erkenningcommissie omvat een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Het eigenzinnige, zelfregulerende concept van de Erkenningcommissie levert tot op vandaag inspiratie in
17
het buitenland. Wie de titel van 'beroepsjournalist' voert zonder daartoe gerechtigd te zijn, riskeert een fikse geldboete. Wie als beroepsjournalist erkend is, krijgt van het ministerie van Binnenlandse Zaken enkele identificatiedocumenten. Het meest gebruikte document is een geplastificeerde kaart, een zogenaamde macaron, die ook als doorgangsbewijs geldt. De documenten vergemakkelijken het journalistieke werk aanzienlijk. Daarnaast kunnen beroepsjournalisten ook aanspraak maken op substantiële voorzieningen die in collectieve arbeidsovereenkomsten of in specifieke conventies opgenomen zijn. Beroepsjournalisten die in vast dienstverband werken, ontvangen bijna een derde meer dan het normale wettelijke pensioen van journalisten. Ten slotte kunnen ze ook aanspraak maken op enkele aanzienlijke prijskortingen, onder meer bij de NMBS, De Lijn en Virgin Express. Het aantal erkende journalisten is sinds het begin ononderbroken aan het stijgen. Deze erkenning duidt alleszins op een professionalisering van het journalistieke beroep (“De Beroepsjournalist”, 2000). Alle tien de sportjournalisten die in vast dienstverband werken bij de commerciële zender VTM, hebben het statuut van beroepsjournalist (Lanssens, 03.04.2006). Op de openbare omroep zijn zestien van de 29 sportjournalisten die er in vast dienstverband werken, erkend als beroepsjournalist bij sportspress (Paternoster, beroepsleden sportspress, 08.05.2006).
1.4. Beroepsverenigingen
Wie erkend is als beroepsjournalist kan zich aansluiten bij de 'Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten' (VVJ) en wordt daardoor ook automatisch lid van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB). Voor de Franstalige collega's bestaat van in het begin de 'Association de Journalistes Professionnels' (AJP). De drie beroepsunies, de AVBB, de VVJ en de AJP, zijn representatief, aangezien ongeveer tachtig procent van de beroepsjournalisten lid zijn van één van die beroepsunies. De AVBB ontstond in 1978 na het uiteenvallen van de algemene Persbond die journalisten en uitgevers verenigde. De AVBB fuseerde daarna met de Beroepsunie van de Belgische Pers die een syndicale werking had. Sindsdien zijn de krantenuitgevers 18
verenigd in de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers (BVDU), met als Vlaamse vertegenwoordiger de Vlaamse dagbladpers. De AVBB is zelf actief in de Internationale Federatie van Journalisten (IFJ), die over heel de wereld zowat 450.000 journalisten groepeert. AVBB-leden hebben automatisch recht op de internationale perskaart die door de IFJ uitgegeven wordt. De VVJ, de AVBB en de IFJ vertegenwoordigen elk op hun niveau de beroepsjournalisten. Daarbij vervullen ze enkele wettelijke opdrachten, behartigen ze de journalistieke belangen zowel op individueel als op collectief vlak en zorgen ze voor de zelfregulering binnen de beroepsgroep. Op die manier waken ze ook over de kwaliteit van de pers in het algemeen (“De beroepsjournalist”, 2000). Daarnaast bestaat er ook nog een Raad voor de Journalistiek. Deze Raad behartigt en verdedigt de journalistieke beroepsethiek, formuleert richtlijnen voor de journalistieke praktijk en behandelt verzoeken die over een journalistieke handeling worden ingediend. De Raad oordeelt per geval en op onaantastbare wijze of de journalistieke beroepsethiek aan de orde is. De Raad voor de Journalistiek kan optreden op verzoek of uit eigen beweging wanneer ze het nodig acht om een bepaalde journalistieke handelwijze te onderzoeken (Brewaeys e.a., 2005, p. 237).
19
2. Sportjournalistiek
2.1. Inleiding
In het eerste hoofdstuk hebben we besproken dat er in het journalistieke beroep heel wat rechten, plichten en gedragscodes gelden. In dit tweede hoofdstuk gaan we na wat voor iemand ‘de sportjournalist’ is, en dan meer specifiek de sportjournalist op televisie. We vragen ons af of de taak van een sportjournalist niet meer is dan de sport alleen maar mooi en rooskleurig voor te stellen en ervoor te zorgen dat de sport populair blijft. Dit is vooral een belangrijk gegeven omdat sport interessant is in commercieel opzicht. Volgens de Engelse sportsocioloog David Rowe heerst er binnen de beroepsgroep van de journalisten in het algemeen de idee dat de sportpagina’s bol staan van ‘inaccuracy, incompetence, technical weakness and ethical failings’ (Rowe, 1999, p.42). Toch is sportverslaggeving, naast politieke berichtgeving, de enige vorm van gespecialiseerde journalistiek die dagelijks het televisiejournaal haalt. Verder gaan we kijken hoe de professie de afgelopen decennia geëvolueerd is, zonder daarbij een al te uitgebreide beschrijving te geven van de lange geschiedenis die de sportjournalistiek eigen is. We gaan nader in op wat de fundamenten en functies van de sportjournalistiek zijn en vragen ons ook af hoe kritisch de sportjournalistiek mag of moet zijn. Ten slotte gaan we dieper in op de opleidingen journalistiek die in Vlaanderen en Nederland worden aangeboden, aangezien dit aspect duidt op een verdere professionalisering.
2.2. De TV-sportjournalist
Over het beroep van TV-sportjournalist bestaan er een aantal vooroordelen. Vaak ziet men alleen maar de plezante, positieve kanten van het beroep. Voor heel wat mensen lijkt een sportjournalist namelijk het leukste beroep ter wereld te hebben. Men heeft de beste plaatsen in het stadion of op de koers en directe toegang tot de atleten. Daarnaast beschikt de sportjournalist over heel wat achtergrondinformatie om toe te voegen aan het commentaar tijdens een sportwedstrijd. Carl Berteele is in zijn thesis op zoek gegaan naar de specifieke kenmerken van een TV-sportjournalist. Ten eerste zou men als goed sportjournalist heel veel interesse 20
moeten hebben voor sport in het algemeen. Verder zou men veel van sport moeten afweten zodat men het reilen en zeilen van de sportwereld kent. Je eigen mening durven zeggen en zorgen voor de nodige praktische ervaring zijn andere belangrijke eigenschappen die een sportjournalist zou moeten bezitten. Specifiek voor een TVsportjournalist zou men ook de moedertaal perfect moeten beheersen en de zaken kritisch kunnen verwoorden. Ten slotte zou men er een korte en vinnige stijl op na moeten houden, aangezien het beeld het belangrijkste element van televisie is (Berteele, 1988, p.71). TV-sportjournalisten kunnen zich voornamelijk bewijzen in rechtstreekse verslagen. Daarin kan men als commentator iets bieden aan de kijkers. Het is immers hun taak om het publiek te blijven boeien bij datgene wat ze onder ogen krijgen. Werken tegen de tijd is een andere factor die onvermijdelijk bij deze beroepscategorie hoort. Daaraan is ook het feit gekoppeld dat TV-sportjournalisten hoofdzakelijk ’s avonds en in het weekend moeten werken. Tijdstippen waarop vele anderen vrij hebben en zich amuseren. Anderzijds kan deze druk wel stimulerend werken want er is altijd een deadline die gehaald moet worden. Een ander aspect heeft met de technische kant van de journalistieke professie te maken. Het kan gebeuren dat men op het laatste ogenblik geen verbinding krijgt of dat de verbinding verbroken wordt. Eveneens kan het gebeuren dat men niet tijdig terug op de redactie geraakt met de nodige informatie. Deze factoren leiden allemaal tot stress die onvermijdelijk hoort bij het beroepsjournalist zijn in het algemeen (Berteele, 1988, p.71). We kunnen dus eigenlijk besluiten dat het niet alleen de sportjournalistiek op zich is die zo stresserend is, maar dat dit ook te maken heeft met het medium televisie zelf. Alles moet snel gebeuren, er bestaat amper een controlemogelijkheid en de techniek laat het soms afweten. Door al deze factoren moeten Tv-sportjournalisten behoorlijk stressbestendig zijn om het werk aan te kunnen. Vooral wanneer het gaat om live uitzendingen is het dus noodzakelijk om niet te snel te panikeren. Sportevenementen die rechtstreeks op antenne worden uitgezonden, kunnen nogal eens onvoorspelbaar zijn. Daarom is het belangrijk dat commentatoren op alles voorbereid zijn. Een TV-sportjournalist moet dus onder druk kunnen werken, flexibel zijn en op gepaste momenten gebruik maken van eerder opgedane ervaring. Dit alles vergt enorm veel inspanning en concentratie. Sportjournalisten mogen dan ook zeker niet als minderwaardig worden beschouwd in vergelijking met andere 'algemene' journalisten. Ze verdienen minstens evenveel respect. 21
Volgens Mercy moeten sportjournalisten zoeken naar een balans tussen enerzijds het weergeven van de waarheid waar het publiek recht op heeft en anderzijds een soort welwillendheid waarop de sport recht heeft. De sportjournalist moet alleszins meer doen dan alleen maar verslag geven. Hij moet ook kritisch zijn. De sportjournalist moet weten wat hij zegt of schrijft. Hij moet zich hardop vragen stellen, maar anderzijds mag hij niet afrekenen met de sport en haar beoefenaars. Het is een moeilijke taak om dat evenwicht te vinden, maar het is wel heel belangrijk. Dit zal ook blijken uit de diepteinterviews met de sportjournalisten. Al een hele tijd is dus de discussie aan de gang hoe dat evenwicht er precies moet uitzien. We worden wellicht iets wijzer als we dieper ingaan op de manier waarop de sportjournalistiek de laatste decennia geëvolueerd is en wat nu eigenlijk haar beweegredenen zijn (Van Pelt e.a., 1989, p. 49).
2.3. Een blik op de sportjournalistiek
De Pelsmaeker is er van overtuigd dat de sportjournalistiek zich tijdens de laatste decennia niet op dezelfde fundamenten heeft ontwikkeld als de andere, ‘niet-sportieve informatie’, omdat ze zelf te lang een element en een werktuig geweest is in het heldentijdperk van de sport (Van Pelt e.a., 1982, p. 39). Uit een interview dat Hoeben (2004, p. 51) deed met Van Pelt, concludeerde hij eveneens dat de sportjournalistiek niet vergelijkbaar is met algemene journalistiek. Door zijn beroep is de sportjournalist automatisch dicht betrokken bij het sportmilieu, wat ervoor zorgt dat hij slechts een kleine afstand heeft tot de sporters zelf. De voornaamste opdracht van de sportjournalist was de sportgedachte en de bewondering van sporthelden bij het publiek levendig te houden. Dat was geen al te moeilijke taak, omdat de sportjournalist meestal zelf rechtstreeks uit de sport kwam. De sportjournalist schreef dus niet alleen over de sport, maar ook en vooral voor de sport. In de periode tot de jaren vijftig werd de sportjournalist door de andere journalisten beschouwd als ‘de neger van de journalistieke wereld’, die gevangen zat tussen het publiek en andere journalisten. Men koesterde een ware minachting voor de sport (Van Pelt e.a., 1989, p. 45). De Vlaamse sportjournalistiek was bovendien onvolwassen, collaboreerde met de sportorganisaties en werd ingezet als propagandamiddel (Van Poppel, 1979, pp. 17-25). De sportafdeling werd aan haar lot overgelaten. Bovendien werkte ze niet zelfstandig en was ze afhankelijk van promotionele acties. Men ging er 22
ook van uit dat sport en kwaliteitsjournalistiek niet verenigbaar waren en bij de aanwerving van sportjournalisten golden dan ook andere regels dan bekwaamheid. De sportieve waarde van het gebeuren was dan ook niet altijd het belangrijkste. Het was een concurrentieslag die collegialiteit en een gemeenschappelijk professioneel streven lange tijd heeft bemoeilijkt. Deze gebeurtenissen hebben de sportjournalistiek in Vlaanderen getekend (Van Pelt e.a., 1989, pp. 45-46). Op het einde van de jaren vijftig onderging de sportjournalistiek een eerste metamorfose door de komst en de ontwikkeling van de audiovisuele media en de inbreng van commerciële belangen. Dit vertaalde zich in de zogenaamde ‘kleedkamerjournalistiek’, die in Nederland al langer van toepassing was (Van Pelt e.a., 1982, p. 41). De douches, bars en hotelkamers van sporters werden opgezocht, in de hoop zoveel mogelijk achtergrondinformatie en spannende, sensationele verhalen te vinden. Van kritiek was niet veel sprake en ook een consistente benadering van de problemen die in de sport aanwezig waren, ontbrak (Van Poppel, 1979, p. 15). Ten gevolge van die kleedkamerjournalistiek waren vele geruchten, die rechtstreeks uit bars of hotels kwamen, de dag erna in de krant terug te vinden. De journalist nam de sporters in bescherming en beschouwde hen als 'underdog' ten opzichte van de bestuursleden. Vele bestuurskamers waren dan ook van mening dat de sportjournalisten uitgegroeid waren tot ‘riooljournalisten’, die het alleen maar opnamen voor de sporters zelf en hun al dan niet gegronde kritiek afvuurden op de leiders. Tot dan gold een actieve sportloopbaan als belangrijkste norm voor het respecteren van een sportjournalist. De jaren zestig brachten eindelijk meer aanzien met zich mee voor de sportjournalist door een nieuwe vorm van professionalisering. Voor het eerst werden er examens ingericht voor sportjournalisten, wat ervoor zorgde dat ze voortaan, in theorie althans, als volwaardig journalist werden beschouwd. Bovendien werden ze ook betaald als ‘volwaardig’ journalist (Van Gompel, 2002, p. 34). De ‘echte’ vernieuwing van de sportjournalistiek kwam er pas op het einde van de jaren zestig. Radiomaker Piet Theys en zijn opvolger Jan Wauters doken op met hun zogeheten ‘confrontatiejournalistiek’ en in het verlengde daarvan de ‘kritische sportjournalistiek’. Sport werd gezien als een sociaal verschijnsel, dat diep verankerd lag in de maatschappij. De samenleving had dezelfde problemen als de sport, zoals corruptie, doping, geweld en moordende concurrentie. Nu de sport als maatschappelijk fenomeen werd beschouwd en aanvaard, moest die sport het ook verder doen zonder de bescherming van de sportjournalisten. Het belang van het medium stond vanaf toen hoger aangeschreven dan het belang van de 23
sport en haar beoefenaars. De sportjournalisten droegen de afstandelijkheid en de twijfel uit als basiselementen van hun vak. In plaats van hen te beschermen, confronteerden de journalisten, zoals Jan Wauters, de sporters met zichzelf en gingen ze uit van een relatie van onderling wantrouwen en achterdocht (Van Poppel, 1979, pp. 72- 81). Die kritische sportjournalistiek moest bovendien dezelfde regels volgen als de algemene kritische journalistiek en zou dus normaal gezien aan dezelfde kenmerken getoetst moeten worden. Maar het ‘probleem’ is dat de sportberichtgeving altijd gemaakt wordt vanuit het verwachtingspatroon van het publiek. Daardoor is er meestal geen behoefte voor de sportjournalist om veel kritiek te geven, omdat ze zelf meestal ook 'fan' zijn. Het meest eenvoudige was om met het volk mee te denken (Hoeben, 2004, pp. 50-51). Van Pelt (1968, pp. 40-42) meende echter dat de sportjournalistiek meer verplichtingen had dan de mensen alleen maar te informeren over datgene ze graag willen horen. Volgens Van Pelt had de sportjournalistiek een opvoedende en begeleidende taak die niet uitsluitend gericht moest zijn op het laagste niveau van de massa. Van Pelt pleitte dan ook voor opinievormende sportredacties, maar tegelijk had hij ook kritiek op journalisten zoals Wauters die al te kritisch en afstandelijk waren en uitgingen van een onmondig en passief publiek. Van Pelt en de ‘linksen’ vonden dat het publiek wel rijp genoeg was voor diepgaande journalistiek. Die instelling bracht twee problemen met zich mee. Ten eerste werd de sportjournalist verweten de sport plots te willen neerhalen, elke keer als ze te hard kritiek uitte op de sport. Kritiek werd namelijk hoofdzakelijk als negatief ervaren. Vanuit de professionele sporttakken kreeg de sportjournalist steeds meer te maken met weerstand, omdat het inkomen werd aangetast wanneer er kritiek was. En die weerstand maakte het hen knap lastig (Van Poppel, 1979, p. 81). Ten tweede was Van Pelt van mening dat er door te veel openbaarheid, kritiek en informatie uit de rand, de sportjournalistiek naar het elitaire zou opschuiven. We kunnen ons echter afvragen of het publiek wel zit te wachten op kritische sportjournalistiek en sport niet enkel als pure ontspanning beschouwt (Van Poppel, 1979, p.152). Met de toename van de vrije tijd, kwam er meer ruimte voor ontspanning en sport leende zich daar perfect toe. De journalist kreeg de extra functie om het publiek gratis van mediavoer te voorzien en ontspanning te bieden (Van Poppel, 1979, p.152). De journalistiek kreeg de naam ‘consumptiejournalistiek’ opgespeld, met sport als een belangrijk middel tot afleiding, ontspanning en verstrooiing. Schabregts stelt in zijn 24
licentiaatsthesis dat als de mensen zich willen ontspannen, ze niets te maken willen hebben met allerlei problemen, tenzij het om schandalen en dergelijke gaat (Schabregts, 2005, p. 68 ). Journalisten als Theys en Wauters gingen absoluut niet akkoord met de overheersende ontspanningsstijl van de sportjournalistiek. Hoewel ze in een dilemma zaten, wilden ze niet afwijken van hun confrontatiejournalistiek. Deze werd echter slechts door een klein publiek geapprecieerd. Blijkbaar is er dus maar een beperkte interesse voor de sportjournalistiek die zich voortdurend vragen stelt. De meerderheid van de mensen beschouwt sport in de media in de eerste plaats als ontspanning, die aantrekkelijk en sensationeel moet zijn. Dat publiek wordt op zijn wenken bediend door de consumptiejournalistiek. Deze vorm van sportjournalistiek houdt rekening met economische overwegingen en is ontstaan uit de idee dat de media voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van een zo groot mogelijk publiek. Daarom moet men de mensen geven wat men wil: ontspanning (Schabregts, 2005, pp. 68-69. ). Ook de openbare omroep lijkt die commerciële kant op te gaan. Door de komst van de commerciële televisiezenders eind jaren tachtig en begin jaren negentig is de klemtoon alleen maar meer in de populistische richting opgeschoven (eigen onderzoek, 2006). De zenders bieden tegen elkaar op en betalen zich blauw aan uitzendrechten en willen hun investeringen minstens terug zien vloeien, door een zo groot mogelijk publiek aan te spreken. Sensationele en ophefmakende beelden krijgen de voorkeur op harde informatie en duiding, die niet gesmaakt worden door ‘de massa’. De mens achter de sporter staat centraal en daar wordt door de televisiemakers dan ook op ingespeeld. De openbare omroep heeft altijd tot doel gehad een maatschappelijke functie te dienen, maar in hoeverre doet ze dat momenteel nog? We zullen op deze vraag in het tweede deel nog terugkomen.
25
2.4. Fundamenten
Van Pelt (1968, p. 40) is het oneens met de hoofdredacties van mediaorganisaties die de klemtoon leggen op het commerciële element in de sportrubriek. Van Pelt is van mening dat sport teveel als ‘consumptieartikel’ verkocht wordt. De sport heeft volgens hem een eigen roeping in de berichtgeving. Het is een belangrijk sociaal-economisch gegeven en een culturele hefboom. Omwille van die redenen mogen de verwachtingen tegenover de sportjournalistiek dan ook niet gering zijn. Van Pelt (1982, pp. 41-42) werkte een aantal fundamenten uit die volgens hem een volwaardige sportjournalistiek zouden moeten garanderen: •
Het belang van de sport uit alle hoeken in het oog houden;
•
Tegemoetkomen aan de behoeften van het publiek;
•
De verschijnselen van de sportontwikkeling herkennen, registreren en becommentariëren;
•
Niet zwaarwichtig of betweterig zijn, maar ernstig en nuchter: de sport zo betrekkelijk zien als ze is, maar wel serieus nemen als maatschappelijk verschijnsel.;
•
Een visie geven op wat wel en niet wenselijk wordt geacht in de leiding, begeleiding en ontwikkeling van de sport en in ruimere zin van de gehele bewegingsoperatie;
•
Zich inleven maar tegelijk ook afstand nemen van de sport;
•
Het publiek steun bieden bij het begrijpen van de sport;
•
Het niet laten afweten als het er op aankomt;
•
De sport welwillend benaderen maar niettemin de waarheid durven zeggen;
•
De gevestigde reputaties en zittende federatieleiders tegemoet treden met de strenge maatstaven waarop ze recht hebben;
•
Het evaluerende deel als logisch sluitstuk zien, maar een aantal andere elementen zoals informatie en ontspanning niet over het hoofd zien;
•
Voorkomen dat een doodzonde tegen de intelligentie wordt begaan, maar toch nog een surplus aan artisticiteit vertonen.
26
Dit zijn allemaal fundamenten die er volgens Herman Van Pelt voor moeten zorgen dat de sportjournalistiek serieus wordt genomen en dus als volwaardige journalistiek wordt beschouwd. Zowel de journalistieke professie als het belang van de sport op zich, zouden de waardering moeten krijgen die ze verdienen.
2.5. Toenemende professionalisering van de sportjournalistiek
Vanaf 1960 heeft de ‘algemene’ journalistiek en ook de sportjournalistiek zich met toenemende professionaliteit verzelfstandigd ten opzichte van de instellingen en stromingen waarvan ze eerder sterk afhankelijk waren. Vrijheid, onafhankelijkheid en professionele verantwoordelijkheid stonden vanaf toen in de beroepsopvatting centraal en de taak van de journalistiek als 'waakhond van de democratie' werd vanaf toen de primaire taak (Bardoel, 1993, p. 144). Zoals de journalisten zich toen hebben losgemaakt van georganiseerde publieksgroepen, zo zal in de komende jaren het publiek zich verzelfstandigen ten opzichte van de journalistieke professie. Door de toename en de segmentatie van het aanbod en de individualisering en fragmentatie van de consumptie, verschuiven we van een aanbiedersmarkt naar een vragersmarkt (Bardoel, 1993, p. 145). Het antwoord op deze ontwikkeling kan alleen door middel van een verhoging van het niveau van de opleidingen, een verdere uitsplitsing naar werksoorten en een sterkere specialisatie naar inhoudelijke terreinen. Natuurlijk moet dit eerder relatief worden opgevat, want de aantrekkelijkheid van het vak blijft zijn generalisme: ‘van alles een beetje’ (Bardoel, 1993, p.122). De journalistiek blijkt als beroepsgroep ook welbewust te kiezen voor het open karakter van het vak, wat het beroep onbedoeld relatief kwetsbaar maakt voor externe veranderingen en concurrentie. Daarnaast is er het gegeven dat journalisten vaak ingebed zijn in organisaties. Dat is iets dat voor klassieke professies ongebruikelijk is. Omwille
van
voorgaande
redenen
zou
de
journalistiek
nooit
volledig
geprofessionaliseerd zijn. Deze vaststelling echter, dat de journalistiek en dus ook de sportjournalistiek geen volwaardige professie is, houdt geen enkel waardeoordeel in over het vakmanschap van de (sport)journalisten. Het betekent alleen maar dat de (sport)journalistiek niet aan de objectieve formele condities voldoet die van een vak een
27
‘professie’ maken. Bijgevolg geniet de journalistiek niet dezelfde professionele status als de geneeskunde of de advocatuur (Bardoel, 1993, pp. 71-72).
Die formele ‘professionele condities’ zijn, zoals eerder vermeld (Paulussen, 2004, p. 105): •
Het bestaan van een geheel van theoretische kennis, die verworven wordt door een specifieke academische opleiding;
•
een zekere institutionalisering via (een) beroepsvereniging(en);
•
de vorming van eigen ethische gedragscodes;
•
een hoge mate van autonomie, die zich onder meer uit in zelfcontrole en zelfregulering;
•
een min of meer gedeelde ideologie, een geheel van opvattingen en attitudes die de beroepsbeoefenaars gemeenschappelijk hebben
De eerste conditie zullen we in de volgende paragraaf verder behandelen. Dan bespreken we namelijk een aantal opleidingen journalistiek die in Vlaanderen en Nederland worden aangeboden. De tweede conditie, over het bestaan van één of meer beroepsverenigingen voor journalisten, hebben we in het eerste hoofdstuk al besproken en aan die conditie lijkt voldaan, vermits er heel wat beroepsverenigingen voor (sport)journalisten bestaan. We gaan in het tweede deel onderzoeken of aan de drie andere condities voldaan wordt en of de sportjournalistiek dus al meer op weg is naar een ‘echte’ professionalisering. Verder gaan we ook vragen aan de sportjournalisten wat volgens hen de belangrijkste ontwikkelingen zijn in hun professie de laatste decennia. Op die manier trachten we onder meer te weten te komen hoe zij over hun beroep denken en hoe zij tegen het journalistieke handelen aankijken. Duidelijk is alvast de stijging van het aantal journalistieke opleidingen, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Men is niet verplicht een opleiding tot journalist te volgen om het beroep te mogen of te kunnen uitoefenen. Het feit echter, dat het aanbod opleidingen stijgt, is wel een teken van professionalisering. Door een specifieke academische opleiding te volgen, kan iemand die journalist wil worden, een grote kennis ontwikkelen als voorbereiding op het journalistieke beroep. Het stijgende aantal opleidingen is ook een teken van interesse naar het beroep toe en een signaal dat er nood is aan meer gespecialiseerde opleidingen. 28
2.6. Journalistieke opleidingen in Vlaanderen
2.6.1. Inleiding
De journalistiek heeft in de loop van de twintigste eeuw een duidelijke trend naar verzelfstandiging en institutionalisering gekend. Dat hebben we in de vorige paragrafen en het eerste hoofdstuk al toegelicht. Toekomstige journalisten moesten tot voor kort zelf hun weg zoeken. Er bestond immers geen enkele opleiding tot journalist. Met de herstructurering van het onderwijslandschap en de nieuwe Bachelor-Master-structuur (BAMA-structuur), komt daar eindelijk verandering in. Hoewel een journalistiek diploma geen basisvereiste is om in de journalistiek aan de slag te kunnen, merken we de laatste jaren een sterke opkomst van het aantal opleidingen in de journalistiek en de communicatiewetenschappen, wat duidt op een verdere professionalisering. Vooral de laatste twee decennia werden programma’s rond journalistiek en media opgestart en wisten scholen voor de journalistiek en vakgroepen communicatiewetenschap een zekere autonome status te verwerven. Wat het aanbod van opleidingen journalistiek in Vlaanderen betreft, zien we dat er meer praktijkgerichte dan academische opleidingen zijn. Hoewel bijna alle Belgische universiteiten binnen de studierichting communicatiewetenschappen aandacht schenken aan journalistieke scholing, ligt het aantal hogescholen met een specifieke opleiding in de journalistiek toch nog hoger. Verder bestaan er in ons land enkele eenjarige postgraduaat- en postacademische opleidingen in de communicatiewetenschappen of de journalistiek en bieden verschillende instanties, waaronder het Instituut voor de Journalistiek, cursussen in de journalistiek aan (Paulussen, 2004). We zullen nu een aantal opleidingen journalistiek, die in Vlaanderen worden aangeboden, bespreken. Vervolgens gebeurt hetzelfde voor Nederland.
29
2.6.2. Opleidingen
In Vlaanderen bestaat sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur een Bachelor in de Journalistiek aan de hogescholen van Antwerpen, Brussel, Mechelen, Diepenbeek, Gent en Kortrijk. Een driejarige studie dus. Een vierjarige Master in de journalistiek bestaat aan de VLEKHO en de Erasmushogeschool. Het Bachelor-Masterstelsel, ook wel BaMa-stelsel genoemd, is een nadere uitwerking van de afspraken die 29 Europese landen in 1999 in het kader van het Bolognaproces hebben gemaakt om in de komende tien jaar te komen tot één Europese hogeronderwijsruimte. Ieder land streeft naar onderling vergelijkbare graden in het hoger onderwijs. Niet de duur van een opleiding, maar het behaalde eindniveau is het criterium voor de internationale vergelijkbaarheid van opleidingen. In de Bolognaverklaring zijn ook afspraken gemaakt over meer samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg en curriculumontwikkeling. Zo zijn Vlaanderen en Nederland overeengekomen elkaars opleidingen te erkennen en te controleren. Hoewel het niet echt de naam draagt, is ook de opleiding aan een universiteit Master in de communicatiewetenschappen of aan een hogeschool Bachelor in de toegepaste communicatie een goede voorbereiding op het beroep van journalist (“Opleiding”, 30.04.2006).
We bespreken nu enkele van deze opleidingen iets concreter. De Arteveldehogeschool in Gent biedt sinds kort een Bacheloropleiding in de journalistiek aan. Zij kiezen resoluut voor een competentiegericht model. Dat betekent dat het curriculum van de opleiding volledig gebaseerd is op de competenties en de vaardigheden die een journalist voor de uitoefening van zijn beroep nodig heeft, zoals een vlotte pen en grote parate kennis. Het vergaren van algemene kennis en het trainen van de schrijfvaardigheden vormen dan ook de rode draad in de opleiding. De hogeschool biedt de studenten ook de mogelijkheid om een eigen traject uit te stippelen. Zo kunnen ze kiezen voor sportjournalistiek, voor lifestyle, voor muziek en theater of voor politiek. Daarnaast kunnen ze zich verdiepen in het medium dat hen het meeste interesseert (“Bachelor journalistiek”, 2005). Dit wijst op een duidelijke specialisatie binnen deze opleiding in Gent. De studenten kunnen enerzijds dus kiezen voor een specialisatie in een bepaald genre dat hen het meeste aanspreekt om over te schrijven of verslag over uit te brengen. Anderzijds kunnen ze zich ook specialiseren in het medium dat hen het meest interesseert. 30
Ook op de XIOS Hogeschool in Diepenbeek wordt er een Bachelor journalistiek aangeboden. De Bachelor in de journalistiek betreft alle uitvoerende functies op redacties en informatiediensten, dag- en weekbladpers, periodieke pers, gespecialiseerde pers, audiovisuele pers en multimediamedewerker. Men kan er ook een rechtstreekse Bachelor behalen in de voortgezette studie journalistiek. Op de XIOS Hogeschool streeft men naar een beroepsgerichte aanpak. Het lectorenteam leidt de studenten op tot gedreven journalisten. De studenten krijgen tijdens de opleiding beroepsgerichte problemen voorgeschoteld die men dan zelf moet leren verwerken. Daarnaast komt men in aanraking met alle facetten van de communicatie, ontdekt men de wereld van de boodschap en leert men die boodschap ook doelgericht formuleren, in woord en beeld en voor het publiek dat men voor ogen heeft. Naast een grondige kennis van allerlei soorten talen, krijgen de studenten inzicht in het functioneren van mens en maatschappij en zullen ze informatie op een deskundige wijze kunnen verzamelen, ordenen en overbrengen naar een lezerspubliek of een kijk- en luisterpubliek. (“Journalistiek”, 2005). Binnen deze opleiding journalistiek wordt dus geen echte specialisatie aangeboden, maar leert men van alle media iets. Na de opleiding kan men dan ook kiezen en wordt men journalist in gesproken of geschreven media Aan de Katholieke Hogeschool Mechelen wordt men in de Bachelor journalistiek opgeleid tot ‘allround-journalist’. Een journalist die niet alleen het concept bedenkt, researcht en de redactie verzorgt, maar ook het product, zoals een krant, een televisiereportage of een website, zelfstandig vorm kan geven. In het laatste jaar maakt de student een duidelijke keuze voor één specifiek medium (“Bachelor in journalistiek”, z.d.).
31
2.7. Journalistieke opleidingen in Nederland
2.7.1. Korte geschiedenis
De beroepsopleidingen in de journalistiek in Nederland zijn precies veertig jaar oud. Dit is nog relatief jong voor een beroep dat al veel langer bestaat. De discussie die aan de oprichting van de eerste voltijdse opleiding in 1966 is voorafgegaan is, heeft dan ook meer dan een halve eeuw geduurd (Bardoel, 1993, p.125). Tussen 1912 en 1916 heeft er voor een korte periode een parttime-opleiding bestaan aan de ‘Instelling voor Journalisten aan de universiteit van Amsterdam’, maar deze stierf bij gebrek aan belangstelling een stille dood. Pas na de Tweede Wereldoorlog zijn de eerste deeltijdse opleidingen aan de universiteiten van Amsterdam en Nijmegen van start gegaan. Vanaf 1957 laaide de discussie over een volwaardige vakopleiding weer op. De Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) was voorstander van een combinatie van algemeen theoretische, professionele vorming en een journalistiektechnische opleiding. In 1966 ging dan vervolgens, na het nodige gekibbel over één algemene of twee richtingsscholen en over de vestigingsplaats, de eerste voltijdse journalistenopleiding van start in Utrecht (Bardoel, 1993, pp. 126-127). De eerste opleiding in Utrecht ging vanaf de oprichting al snel een eigen weg, aansluitend
bij
het
maatschappelijke
klimaat
en
de
opvattingen
over
onderwijsvernieuwing uit die periode. Onder andere door de kritiek die deze koers uitlokte, kregen later ook andere opleidingsinitiatieven een kans waaronder Tilburg in 1980 en Kampen/Zwolle vanaf 1981. Deze uitbreiding was meer het gevolg van een combinatie
van
particulier
initiatief
en
politieke
besluitvorming,
dan
van
tegemoetkoming aan verzoeken vanuit de beroepssector. Vanuit diezelfde overweging is in 1980 bovendien nog een kleinere, orthodox-christelijke opleiding in Amersfoort gesticht, geheel gefinancierd uit particuliere bronnen (Bardoel, 1993, p. 127). We kunnen dus vaststellen dat na een lange aanloop de beroepsopleidingen zich voorspoedig ontwikkeld hebben. Aanvankelijk hoofdzakelijk in kwantitatieve zin en vervolgens ook in kwalitatief opzicht (Bardoel, 1993, p. 128). In de volgende paragraaf volgt een overzicht van het huidige aanbod in Nederland.
32
2.7.2. Opleidingen
Er wordt meer en meer diversificatie nagestreefd door de oprichting van parttimeopleidingen, het aanbieden van losse cursussen, de verzorging van journalistieke training
voor
academici
en
het
opzetten
van
opleidingen
voor
andere
communicatieberoepen. Dit is onder meer het gevolg van een veranderende arbeidsmarkt, de toenemende onderlinge competitie van HBO-instellingen en de komst van universiteiten op de journalistieke opleidingsmarkten. Daarnaast is er het groeiende besef dat kwaliteitsverhoging noodzakelijk is (Bardoel, 1993, p. 128). Er zijn momenteel talrijke journalistieke opleidingen in Nederland en daarnaast worden er ook veel cursussen journalistiek aangeboden. Men kan een HBO-studie journalistiek volgen in Rotterdam, Zwolle, Tilburg, Utrecht of Ede. Hoewel bij het merendeel een studieduur geldt van vier jaar, kunnen studenten aan de Rotterdamse HBO-opleiding journalistiek al in drie jaar afstuderen. Na afronding van deze Bacheloropleiding verkrijgt men de internationaal herkenbare graad Bachelor of Journalism (BJ). Het hoger beroepsonderwijs (afgekort HBO) is een Nederlandse onderwijsvorm binnen het hoger onderwijs. HBO-opleidingen worden verzorgd door hogescholen. Zij leiden op tot hogere functies bij de overheid of het bedrijfsleven. In tegenstelling tot universiteiten zijn HBO-opleidingen, naast de overdracht van theoretische kennis, gericht op de ontwikkeling van vaardigheden in nauwe aansluiting op de beroepspraktijk. Tegenwoordig is het in Nederland ook mogelijk om een universitaire vervolgstudie journalistiek te doen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Leiden, de Universiteit Utrecht of de Rijksuniversiteit Groningen, allen leidende tot de universitaire graad Master of Arts (MA). Ook een aantal hogescholen in Nederland bieden vervolgopleidingen aan, maar die leiden dan tot een professionele Master in de journalistiek (“Opleiding”, 30.04.2006). We geven nog een iets uitgebreider overzicht van de opleidingen journalistiek in Nederland.
33
Opleidingen journalistiek Hoger Beroepsonderwijs Nederland: •
Hogeschool van Utrecht , faculteit communicatie en journalistiek
•
Opleiding journalistiek Christelijke Hogeschool Windesheim Zwolle
•
Fonteys Hogeschool Journalistiek Tilburg
•
Christelijke Hogeschool Ede-Evangelistische School voor Journalistiek
•
INHOLLAND select studies Rotterdam
Opleidingen journalistiek Wetenschappelijk Onderwijs Nederland •
Praktijkstudie Journalistiek en Nieuwe Media
•
Master Journalistiek, Rijksuniversiteit Groningen
•
Master Journalistiek en media
•
Master Media en journalistiek, Erasmus Universiteit Rotterdam
•
Postdoctorale Dagblad Opleiding Journalistiek, Erasmus Universiteit Rotterdam
•
Postacademische
Opleiding
Economie
voor
Journalisten
en
Communicatiemedewerkers Erasmus Plus, Rotterdam •
Forum voor Communicatie en journalistiek, Hogeschool van Utrecht
Cursussen journalistiek •
Centrum communicatie en Media: zakelijke dienstverlening van Fonteys Hogeschool Journalistiek in Tilburg
•
Centrum voor Communicatie en Journalistiek, Hogeschool van Utrecht
•
Hogeschool van Amsterdam, Instituut Media en Informatie Management en Instituut voor interactieve Media
•
Media Academie, Hilversum
•
PAO, Nederlands Instituut Postacademisch Onderwijs in Leiden
•
The New School for Information Services, Amsterdam
34
Universitaire opleidingen journalistiek Nederland •
School voor Journalistiek Utrecht, Universiteit Utrecht: journalistieke vaardigheid, publiekgericht schrijven en journalistieke ethiek
•
Taalcentrum VU Amsterdam: cursus schrijven voor het web
•
Universitair Talencentrum Nijmegen: cursus wetenschapsjournalistiek
•
Universiteit Leiden: cursus schrijftraining op maat
•
Universiteit Tilburg: cursus journalistiek schrijven
Er worden ook veel cursussen journalistiek aangeboden aan particulieren (“De Journalist”, 2006). De bedoeling is het bijspijkeren van kennis over journalistieke vaardigheden. Dit uitgebreide aanbod wijst erop dat men alle soorten journalistiek tegenwoordig serieus neemt en dat journalisten en andere geïnteresseerden eindelijk de kans krijgen om zich voldoende op te leiden en te specialiseren in de journalistieke professie. Tegenwoordig heeft dus een zekere differentiatie van de opleidingen plaats. Als men een opleiding journalistiek heeft gevolgd, heeft men sowieso een voorsprong op andere journalisten, die geen specifieke opleiding genoten hebben. Men vertrekt met een bagage parate kennis en journalistieke vaardigheden die anderen nog in de praktijk moeten verwerven. Als je dan ook nog fanatiek sportliefhebber bent, ben je de aangewezen persoon om in de sportjournalistiek te stappen.
35
2.8. Besluit
De sportjournalist en zijn professie hebben de laatste decennia een enorme metamorfose ondergaan.
Van
propagandamiddel
en
dienaar
van
de
sport,
groeide
de
sportjournalistiek uit tot beschermer van de sportbeoefenaars en criticus van de leiders, die de kleedkameraanpak van de journalisten niet konden appreciëren. De enorme afhankelijkheid van de sportjournalisten werd gedeeltelijk doorbroken door de confrontatiejournalistiek van radiomakers Theys en Wauters. Ze vonden dat 'journalistiek in se' altijd kritisch moet zijn en deze journalisten namen dan ook afstand van de sporters (Schabregts, 2005, pp. 70-71). Hun aanpak had echter als gevolg dat alleen een kleine groep mensen geïnteresseerd was. Het grote publiek wou sport als ontspanning zien verschijnen in de media. Dat werd op zijn beurt de basis voor de consumptiejournalistiek, die meer dan bereid was rekening te houden met de wensen van het publiek, vooral door het enorme commerciële potentieel van sportevenementen. Sportjournalisten hebben ook altijd een publiek om aan te denken en waarschijnlijk zit daarin net het grootste verschil tussen de sportjournalistiek en de algemene journalistiek. Dat publiek wil dat de sport wordt voorgesteld met veel drama, sensatie en euforie en zonder dat er al te veel kritiek op gegeven wordt (Schabregts, 2005, pp. 70-71). Volgens Van Pelt en De Pelsmaeker moet er een evenwicht gevonden worden tussen wat de sportjournalist zelf belangrijk acht en wat het publiek wil. Dat heeft dan niet alleen betrekking op de inhoud van de sportberichtgeving, maar ook op de vorm en de stijl. Daarnaast moet een sportjournalist zich wapenen met persoonlijkheid en een gerust geweten. Volgens Jacobs zal de sportjournalist overeind blijven als hij voldoende passie voor het vak en belangstelling voor de mensen heeft (Van Pelt e.a., 1989, p. 47). We zien momenteel ook een duidelijke opmars van het aantal opleidingen journalistiek. De opleidingen zullen zich moeten bewijzen binnen een onderwijsaanbod waarin er steeds meer concurrentie is. Dit geldt zowel voor het eigen terrein, de journalistiek, als voor de specialismen die erbij genomen worden. De behoefte aan aangepaste opleidingen zal dan ook blijven groeien (Bardoel, 1993, p. 134).
36
3. Sport en televisie
3.1. Inleiding
Televisie is een populair medium en zorgt net als andere massamedia voor ontspanning, informatie en educatie. In Vlaanderen brengt de kijker gemiddeld drie uur per dag voor zijn/haar televisiescherm door (Dhoest, 2006, p. 9). Mijn keuze voor het medium televisie is onder meer te danken aan haar enorme populariteit. We kunnen ons geen wereld zonder tv meer voorstellen. Door de opkomst en de toepassing van steeds nieuwe informatie- en visualisatietechnologieën en van vernufte apparatuur zijn de mogelijkheden van televisie tegenwoordig groter dan ooit. De keerzijde van de opkomst van audiovisuele media is de commercie rond de verslaggeving. Behalve om het sportgebeuren gaat het in de sportjournalistiek meer en meer om het randgebeuren, zoals de schandalen, de escapades, het geruzie en het seksleven van de sportvedetten. De sportvedette is een hypergemediatiseerd personage (Dèréze, 2000, p. 11). Denken we in eigen land aan Tom Boonen. Feit is wel dat de sportaanvoer gewoon verder gaat en dat het publiek zich dus niet zo erg lijkt te storen aan verschillende vormen van commercie. Het aantal kanalen waarlangs men sportinformatie krijgt blijft groeien. Van sportmoeheid in de media is absoluut geen sprake. Integendeel, het aantal sportprogramma’s op televisie blijft toenemen en de sport wordt steeds verder de media ingezogen. Televisie is nu eenmaal een aantrekkelijk medium. Studies over televisie dwingen ons ook om voortdurend vragen te blijven stellen en te blijven nadenken over dit medium en zijn betekenis. Zolang de televisie zo’n centrale plaats inneemt in onze cultuur, kan er nooit genoeg over worden nagedacht (Hermes & Reesink, 2003, pp. 247-248).
37
3.2. De relatie tussen sport en media in de Vlaamse omroepcontreien
De combinatie ‘sport en media’, maar vooral de combinatie ‘sport en televisie’, verenigt de twee voornaamste massafenomenen van onze samenleving. Om echt populair te zijn, moet een sporttak voldoende aandacht krijgen op televisie. Rechtstreekse uitzendingen van sportmanifestaties worden steeds belangrijker. Televisiemakers hebben ondertussen verschillende technieken ontwikkeld om van een rechtstreekse uitzending een echt spektakel te maken. Hoe spectaculairder en aantrekkelijker een sport op televisie kan worden voorgesteld, des te meer hij aan bod komt. In ons land overheersen de sporten voetbal, tennis, Formule 1 en wielrennen. Dit zijn allemaal sporten die niet alleen schitterende rechtstreekse beelden opleveren, maar die ook gemakkelijk te volgen zijn op het scherm. Voor de zenders is sport ook een manier om hoge kijkcijfers te halen, zodat er hogere reclametarieven gebruikt kunnen worden (Dérèze, 2000, p. 1). De media ondersteunen de sportcompetities en vice versa. Enerzijds is de verslaggeving niet opgesteld als een nieuwsbericht, maar draagt deze bij tot de productie van een spektakel. De klemtoon ligt op het theatrale. De sport zorgt voor een onophoudelijke stroom van nieuws (Dérèze, 2000, pp. 3-4). Tot het begin van de twintigste eeuw, toen sport nog folklore was, was er geen plaats voor in het nieuws. De intrede van de sport als steeds meer verspreide vrijetijdsbesteding, zorgde ervoor dat de sportjournalistiek het leven zag. Het waren de kranten zelf die grote sportevenementen organiseerden, zoals de eerste Ronde van Vlaanderen in 1913, die als promotiestunt voor het blad ‘Sportwereld’ van Karel Van Wijnendaele moest dienen, dat een jaar eerder van start was gegaan. Sport, met wielrennen op kop, werd enorm populair en de massamedia en de sport hielpen elkaar om succesvol te worden. Er ontstond een wisselwerking tussen toenemende sportbeoefening, grotere kennis van sport en meer aandacht in de media. Sport werd een middel tot abonneewerving. De sportredacties werden ingezet als verkoopsinstrument. De massamedia ontdekten welk enorm potentieel er in de sport zit (Van Gompel, 2002, p. 34). Vanuit die ontstaansgeschiedenis zijn de sportjournalisten, of althans de strategen binnen mediaorganisaties, volgens sommigen genoodzaakt om andere normen te hanteren dan de algemene journalist, omdat de media sport nodig hebben. Niet zoals in de economische sfeer en veel minder dan in de politieke berichtgeving, moet de sportjournalistiek rekening houden met andere en bijkomstige aspecten. De massamedia 38
en sport zijn vervlochten in een mystiek huwelijk, het zijn twee fenomenen die elkaar broodnodig hebben, maar elkaar op tijd en stond ook misbruiken. De relatie tussen pers en sport is een liefdesgeschiedenis, een tweevoudig huwelijk. Aan de ene kant is er sprake van een huwelijk uit liefde, omdat de beginperiode van de sportjournalistiek gekenmerkt wordt door journalisten die rechtstreeks uit de sport komen. Aan de andere kant hebben we te maken met een verstandshuwelijk, dat zich uit in grote gemediatiseerde sportevenementen (Van Pelt e.a., 1989, p. 49). Bovendien is sportjournalistiek een mengelmoes van informatie en emoties. Elk record en elke prachtprestatie in de sport wordt opgeklopt tot een sensationeel gebeuren met de creatie van helden en antihelden als gevolg daarvan, zeker op televisie. Volgens Derèze (2000, p. 3) ligt de klemtoon meestal op het dramatische aspect, omdat een emotionele betrokkenheid van het publiek bij het sportgebeuren gecreëerd moet worden. Deze evolutie van vermarkting op televisie spruit onder meer voort uit een toenemende concurrentiestrijd in verband met de dure rechten op sportevenementen, waardoor men gedwongen wordt naar alternatieven te zoeken en de kijker te blijven boeien. In de volgende paragrafen gaan we uiteenzetten wat de situatie in Vlaanderen is wat betreft de rechten op sportevenementen.
3.3. Uitzendrechten
3.3.1. Inleiding
De laatste jaren is het uitzenden van sportevenementen op televisie ‘big business’ geworden. Vooral rechtstreekse uitzendingen van belangrijke voetbalwedstrijden staan garant voor hoge kijkcijfers. Niet alleen de publieke en commerciële omroepen staan voor het verwerven van uitzendrechten in de rij. Sport is ook een ideaal lokmiddel voor abonneetelevisie en ‘pay per view’, zodat mediatycoons bereid zijn diep in de buidel te tasten voor het verwerven van exclusieve rechten. De prijzen op deze markt zijn explosief gestegen. Een nieuwe ontwikkeling lijkt te zijn dat mediabedrijven niet meer volstaan met het verwerven van uitzendrechten, maar meteen een hele club opkopen. Berlusconi heeft sinds jaar en dag AC Milan onder
39
controle, Canal+ is eigenaar van Paris St. Germain en Murdoch kocht zeer onlangs Manchester United. Voor de Europese Gemeenschap is het economische belang één reden om de ontwikkelingen aandachtig te volgen. Een andere reden is het grensoverschrijdende karakter van de handel in uitzendrechten. Niet alleen zijn er internationale competities, zoals de Champions League, maar het publiek is ook geïnteresseerd in de nationale competities van andere landen. Dat wordt in de hand gewerkt door de mobiliteit van spelers en trainers. Als we naar onze Noorderburen kijken, zien we dat het grootste deel van het Nederlandse elftal ondertussen in het buitenland speelt, vooral in Spanje en Engeland. Het is dus niet verwonderlijk dat Nederlandse kijkers beelden willen zien van de wedstrijden die Barcelona en Arsenal wekelijks spelen (Hins, 1998).
3.3.2. Wijziging televisierichtlijn
Op 30 juni 1997 stelden het Europese Parlement en de Raad een wijziging vast van de Televisierichtlijn van de Europese Gemeenschap uit 1989. Een interessante bepaling is artikel 3bis, dat lidstaten de bevoegdheid geeft evenementen aan te wijzen die het publiek gratis moet kunnen zien op de televisie, hetzij live, hetzij met vertraging. Een exclusieve uitzending via abonneetelevisie of ‘pay-per-view’ kanalen mag dan ook verboden worden. Een overzicht van de stand van zaken is te vinden in een rapport van Europees Commissaris Oreja van 3 februari 1997. Zijn inventarisatie toont aan dat de lidstaten drie verschillende methoden hanteren om te zorgen dat belangrijke evenementen niet achter een decoder verdwijnen (Hins, 1998): •
De overheid stelt een lijst op van zeer belangrijke evenementen die live te zien moeten zijn door het algemene publiek;
•
De overheid bepaalt dat iedere omroep die dat wil, na afloop van een evenement een samenvatting moet kunnen uitzenden;
•
De overheid creëert een voorkeursrecht ten behoeve van één of meer algemene omroepen
40
Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat omroeporganisaties die onder zijn bevoegdheid vallen en die exclusieve rechten hebben verworven voor uitzendingen in het buitenland, de lijsten van andere lidstaten respecteren. Het begrip ‘open net’ is niet hetzelfde als ‘publieke omroep’. Op termijn zal de vraag beantwoord moeten worden hoe groot het bereik van een commerciële omroep moet zijn om op één lijn gesteld te worden met de publieke netten. De toewijzing van een beschermd evenement aan hetzij de publieke omroep, hetzij een gekwalificeerde commerciële omroep, kan dan aan de meestbiedende geschieden. Als alleen de publieke omroep in aanmerking komt, zal een regeling nodig zijn om een billijke prijs vast te stellen. Het publieke belang bij het gratis kunnen zien van belangrijke evenementen moet worden afgewogen tegenover een ander algemeen belang, namelijk de financiering van de sport in Europa (Hins, 1998).
3.3.3. Sportrechten in Vlaanderen
De VRT-sportredactie heeft een uitgebreid pakket aan uitzendrechten. Zo heeft Sporza de rechten van het Belgische competitievoetbal, alle grote en minder grote wielerwedstrijden, de vier Grand Slam tennistornooien: Roland Garros, Wimbledon, De US Open en de Australian Open. Verder bezitten ze ook de uitzendrechten van de wereldbeker veldrijden, Formule 1 en de Olympische spelen. Dit jaar ontbreekt eigenlijk alleen de superprestige veldrijden die wordt uitgezonden door Kanaal 2. Sporza zendt ook regelmatig basketbal- en volleybalwedstrijden uit en er wordt ook tijd besteed aan andere kleinere sporten. Dit seizoen, 2005-2006, is het laatste jaar dat Sporza ook de rechten bezit van de UEFA-Champions League. Deze rechten zal het vanaf volgend jaar moeten afstaan aan de commerciële zender VTM. Ook het wereldkampioenschap voetbal in Duitsland zal in 2006 voor het eerst niet door de openbare omroep worden uitgezonden, maar wel door VTM en VT4. Beide commerciële zenders vonden elkaar bij hun verzet tegen de oprichting van het tijdelijke VRT-sportnet Sporza. De Europese publieke omroepen, waaronder ook de VRT, houden wel al zeker de televisierechten voor de Olympische Spelen tot en met de zomer van 2012. Ondanks het verlies van deze twee grote voetbalevenementen, beschikt Sporza dus over een indrukwekkende verzameling uitzendrechten wat uiteraard een uitgebreid journalistenkorps vergt.
41
De Sporza-redactie is aanzienlijk uitgebreider dan die van VTM. Sommige van die uitzendrechten dankt de VRT ook aan de European Broadcasting Union, een overkoepelend orgaan voor publieke omroepen. In het onderzoeksgedeelte zal blijken dat de commerciële omroep niet altijd even gelukkig is met deze internationale samenwerking van de openbare omroep (Eigen onderzoek, 2006).
3.3.4. De European Broadcasting Union
De European Broadcasting Union (EBU), met hoofdkantoor in Genève, is een samenwerkingsverband van de publieke omroepen van voornamelijk Europese staten en enkele staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De EBU heeft 72 actieve leden in 52 verschillende landen en 49 geassocieerde leden in nog eens 28 landen. De EBU werd opgericht op 12 februari 1950. In 1993 fuseerde het met de Oost-Europese kopie OIRT, de 'Organisation Internationale de Radiodiffusion et de Télévision'. De EBU beschikt over een internationaal televisie- (Eurovisie) en radionetwerk (Euroradio). Uitzendingen van de nationale omroepen worden zo beschikbaar gemaakt voor omroepen in andere landen. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om nieuws- en sportuitzendingen. Daarnaast behartigt de EBU de belangen van de nationale omroepen en koopt zij gezamenlijk rechten in van internationale sportevenementen. Eurovision bouwt en behoudt partnerschappen met internationale sportfederaties en heeft tot doel maximale voordelen te behalen voor zowel de sportfederaties als de openbare omroepen. Deze partnerschappen zorgen ervoor de EBU-leden en de andere omroeppartners een unieke positie bekleden. Ze zijn in staat om hun publiek een uitgebreid sportaanbod aan te bieden, waaronder voetbal, skiën, atletiek, wielrennen en zwemmen (The EBU in brief, 23.01.2006).
3.3.4.1. Eurovisie
Eurovisie is niet een op zichzelf staande organisatie, maar is dus onderdeel van de European Broadcasting Union (EBU), een Europees samenwerkingsverband van hoofdzakelijk publieke omroepen. Eurovisie vormt voor deze omroepen een soort uitwisselingssysteem van televisierechten op sportmanifestaties en culturele evenementen. Zij spelen elkaar als 42
het ware de bal toe. De komst, in de jaren tachtig, van ook in sport geïnteresseerde commerciële televisiestations bracht Eurovisie ertoe de regels rondom het lidmaatschap wat aan te scherpen. Men kende voortaan 'gewone' leden, dus publieke omroepen, en 'buitengewone' leden (Biesheuvel, 22.07.1996). Alleen gewone leden kregen toegang tot de verdeling van televisierechten voor internationale sportevenementen. Na een interventie van de Europese Commissie, nuanceerde Eurovisie deze regeling een beetje door voor niet-leden de mogelijkheid te openen van geval tot geval te onderhandelen over uitzendrechten volgens het embargobeginsel. Men mocht bepaalde beelden misschien wel uitzenden, maar dan alleen op een later tijdstip. Deze regeling, en dan vooral de vaagheid van de onderliggende criteria, kreeg veel kritiek van commerciële tv-stations. Ook kwamen bij de Europese Commissie de eerste klachten binnen dat commerciële omroepen om onduidelijke redenen niet in aanmerking konden komen voor het gewone lidmaatschap en dus ook niet voor de sportrechten zonder beperkingen van Eurovisie. Dit alles was voor de Europese Commissie aanleiding om bij Eurovisie aan te dringen op een verdere versoepeling van de embargoregeling voor niet-leden. Nadat Eurovisie dat had gedaan, met handhaving van de exclusiviteit van de uitzendrechten op sportevenementen voor leden, gaf de Europese Commissie uiteindelijk haar fiat aan het nieuwe systeem. Weliswaar vervalste dat systeem de mededinging 'in zekere mate' ten opzichte van commerciële TV-stations, aldus de Commissie, maar daar stonden aanzienlijke voordelen tegenover voor de Eurovisie-leden, die tenslotte een 'publieke opdracht' hebben (Biesheuvel, 22.07.1996). Bovendien werd de mededinging alleen beperkt op de markt voor televisierechten op internationale sportwedstrijden. Nationale evenementen vallen niet onder het Eurovisiesysteem, terwijl niet-leden nog altijd toegang hadden tot uitzendrechten van internationale wedstrijden op een later tijdstip. Kortom, de balans viel in het voordeel van Eurovisie uit. De sportieve aanwinsten van Eurovision bevatten Europese en wereldwijde evenementen zoals de Olympische Spelen, de Champions League, het wereldkampioenschap atletiek, de Ronde van Frankrijk, Roland Garros, de Australian Open en andere grote atletiekwedstrijden (Biesheuvel, 22.07.1996).
43
3.4. Sport op televisie in Vlaanderen
3.4.1. Sporza
In 2004 werd televisiekijkend Vlaanderen verrijkt met Sporza, een tijdelijke sportzender van de VRT. Vanzelfsprekend kwam er op deze komst heel wat reactie van de commerciële zenders. Sommige zenders wilden de VRT zelfs in gebreke stellen voor de commerciële schade die ze zouden lijden omdat veel adverteerders zouden afhaken door het succes van de sportzender. Sporza is de verzamelnaam voor alle sportuitzendingen op de radio- en televisiezenders van de VRT. De openbare omroep heeft ondertussen haar naam veranderd in 'Eén'. Sporza is ontstaan als een apart derde net, naast Eén en Canvas/Ketnet en de zender heeft slechts 96 dagen bestaan, meer bepaald van 31 mei tot 3 september 2004. De gelijknamige radiozender en DAB, Digital Audio Broadcasting, die sportevenementen verslaat, was de opvolger van 927 Live, en bleef ook bestaan na die periode. Het televisienet Sporza was een sportnet dat werd opgericht met als doel de 'moeder van alle sportzomers' te overbruggen. Er stonden voor de zomer van 2004 namelijk verschillende grote sportevenementen op het programma. We denken onder andere aan de Olympische Spelen in Athene en Het Europees Kampioenschap voetbal in Portugal. Indien alle verslaggeving hier rond over Eén, Ketnet en Canvas zou moeten worden gespreid, zou dit de profilering van deze zenders in de war sturen. Om tijdens deze periode een normale programmatie te garanderen, kwam de VRT dus met een tijdelijk derde net op de proppen. Een andere reden voor het oprichten van het televisienet Sporza was de bescherming van de auteursrechten. De Belgische televisie betaalt voor het uitzenden van de sportwedstrijden in eigen land, maar niet daarbuiten. De sportwedstrijden op de zenders Eén en Canvas/Ketnet worden echter ook in Nederland zeer veel bekeken. Volgens sommige tellingen zijn er bij sporten als wielrennen meer Nederlanders die de live verslaggeving op de Belgische televisie volgen dan op de Nederlandse televisie. Het is mogelijk dat een zender die de uitzendrechten voor een land heeft gekocht moet bijbetalen of een boete krijgt als deze zender ook in het buitenland te ontvangen is. Door het uitzenden van sportwedstrijden via Sporza, dat in Nederland niet te ontvangen was, werd dit voorkomen. De komst van het aparte televisienet Sporza werd onder de Nederlandse sportliefhebbers dan ook betreurd. 44
Sporza startte in 2004 in de tweede week van Roland Garros, het Grand Slam tennistornooi in Parijs en eindigde datzelfde jaar, na de atletiekwedstrijd de Memorial Ivo Van Damme in Brussel. Het sportnet bood naast rechtstreekse sportverslaggeving ook omkaderingsprogramma’s aan zoals praatprogramma's en quizzen. Opmerkelijk genoeg hebben niet de commerciële zenders maar wel Canvas zwaar te lijden gehad onder het nieuwe sportnet van de VRT. Canvas bleef de eerste weken steken op een marktaandeel van zeven procent terwijl dat vorig jaar nog bijna dertien procent was, toen Justine Henin en Kim Clijsters in Parijs de vrouwenfinale op Roland Garros speelden. Ondanks alles steeg het globale marktaandeel van de VRT met 1 punt tot bijna veertig procent.Na het afsluiten van het televisienet bleef Sporza verdergaan als een zogenaamd crossmediaal sportmerk. Alle sportuitzendingen op radio en televisie gaan verder onder deze naam en ook de website, die een week voor de sportzender live is gegaan, blijft bestaan (“Sporza multimedia”, 25.04.2006).
45
3.4.2. Sportprogramma’s op de VRT
De sportprogramma’s op de openbare omroep zijn Studio 1 op vrijdag- en zaterdagavond. Studio 1 Live wordt uitgezonden op zondagavond om 17u45, gevolgd door Sportweekend. Sporza zendt uit op zondagnamiddag. Studio 1 op vrijdag is een voetbalmagazine van 35 minuten met een uitgebreide samenvatting van de match die op vrijdag werd gespeeld en een vooruitblik op de rest van het voetbalweekend in de Belgische competitie. De presentatie is in handen van Tom Coninx. Voor het commentaar, reportages en interventies vanuit het stadion zorgen Frank Raes, Filip Joos, Stef Wijnants en Eddy Demarez. Het team achter het vrijdagmagazine is ook in het weekend op post. In Studio 1 op zaterdag, opnieuw met Tom Coninx, staan de verslagen van de zaterdagwedstrijden in de Jupiler League centraal. Met een ruim aanbod aan professioneel beeldmateriaal, van deskundig commentaar voorzien door opnieuw Raes, Joos, Wijnants en Demarez, hoeft de kijker niets van de actie in de voetbalstadions te missen. Uiteraard kijkt Studio 1 op zaterdag ook vooruit naar de wedstrijden die op zondag worden gespeeld. Twee krachtlijnen domineren het vrijdag- en zaterdagmagazine. Enerzijds een zware klemtoon op beeld, beeld en nog eens beeld. Anderzijds de kijker het gevoel geven dat hij of zij er live bij is. Dit ‘live-aspect’ is dan ook zeer belangrijk voor sport. Een sportwedstrijd die achteraf herhaald wordt, heeft nooit dezelfde impact als een sportevenement dat live wordt uitgezonden. Concreet betekent dit dat Studio 1 uitgaat van de expertise en de geloofwaardigheid van zijn commentatoren en reporters, en dat er geen gebruik wordt gemaakt van een analist. Door de nieuwe productionele aanpak, waaronder meer camera’s en meer inspanningen voor ‘kleinere’ wedstrijden, beschikt Studio 1 over meer en beter beeld, wat resulteert in verzorgde beeldverslagen van alle wedstrijden, steeds geduid door de commentatoren en reporters ter plekke. Studio 1 op zondag is de eerste voetbaltalkshow uit de geschiedenis van de Vlaamse televisie. Elke zondagavond praat Frank Raes met vier gasten, voetballers, trainers, fans, helden en antihelden, over de voorbije speeldag en over de ruime voetbalactualiteit. Daarnaast brengt Studio 1 ook nog de mooiste goals, de meest beklijvende beelden en actuele randreportages (“Studio 1”, 2006). In Sportweekend, dat gepresenteerd wordt door Stef Wijnants, staat de globale sportactualiteit van het weekend centraal. Daarnaast is er ook plaats voor boeiende achtergrondreportages en interviews. Naast het zondagvoetbal komen de binnen- en buitenlandse topprestaties in het wielrennen, tennis, atletiek en auto- en motorsport aan 46
bod. Ook de zogenaamde 'kleinere' sporttakken kunnen in de toekomst op de belangstelling van de VRT-sportredactie blijven rekenen (“Stef Wijnants volgt de sportwereld op de voet”, 2006). Sporza op zondagnamiddag brengt allerlei sporten zoals basketbal, handbal, volleybal, atletiek, Formule 1 en tennis. ‘Vlaanderen sportland’, een nieuw programma van dit jaar, wordt gerealiseerd door productiehuis TV De Wereld en komt tot stand in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Cultuur, Jeugd en Sport. Het nieuwe programma past in het algemene sportbeleid van de VRT televisie. De VRT heeft als openbare omroep de opdracht om het publiek te informeren, sensibiliseren en mobiliseren rond sport. Informatie en verslaggeving over topsporten vindt de kijker volop in de nieuwsuitzendingen en de specifieke sportuitzendingen op Canvas en Eén. ‘Vlaanderen Sportland’ vult dat aanbod nu aan met een breed informatief en mobiliserend programma over de actieve en recreatieve sportbeoefening. Het programma sluit ook aan bij de missie en de waarden van de openbare zender. Sport verhoogt immers het groepsgevoel en de sociale samenhang in onze maatschappij. Door te tonen hoe Vlaanderen aan sport doet, heeft ‘Vlaanderen Sportland’ ten slotte ook een aandeel in de beeldvorming over onze cultuur en identiteit. In elke aflevering komen verschillende sporten en sportfacetten aan bod . De nadruk ligt op het recreatieve, sociale en menselijke aspect van sport en sportbeleving. Er
zijn
afwisselend
competitie-
en
spelmomenten,
reportages,
portretten,
situatieschetsen en archiefbeelden. ‘Vlaanderen Sportland’ combineert informatie dus met ontspanning. Het wil de kijker informeren over de klassieke sporten, maar dan wel vanuit een alternatief en origineel standpunt. Geen verslagen van topwedstrijden, maar informatie en reportages over alles wat er bij die sporten komt kijken. Daarnaast is er ook volop aandacht voor minder bekende sportdisciplines. Tegelijk biedt ‘Vlaanderen Sportland’ ook ontspanning. Het is prettige en leuke televisie die de kijker zin doet krijgen om zelf op een gezonde manier aan sport te doen. Het programma zorgt voor adrenaline binnen en buiten de huiskamer, benadrukt dat sport gezond is en dat sporten zorgt voor plezier, een goed gevoel, een brede vriendenkring en grote levensvreugde. Het wil ook kinderen stimuleren om aan sport te gaan doen. Dat gebeurt onder meer door speelse elementen en sportuitdagingen, maar ook door te focussen op fascinerende figuren en rolmodellen uit de sportwereld die inspirerend werken voor jonge mensen. 47
De VRT televisie is ervan overtuigd dat het dynamisme, het enthousiasme en de levensvreugde van de getoonde sporters aanstekelijk zal werken en zo meer Vlamingen in beweging zal brengen (“Vlaanderen sportland”, 2006).
3.4.3. Sportprogramma’s op VTM
De sportprogrammatie van een zender hangt sterk af van wie de rechten op de sportevenementen in bezit heeft. Dat hebben we eerder al uitgelegd. De uitzendrechten van de Belgische voetbalcompetitie waren lange tijd in handen van de commerciële zender. Met programma’s als ‘goal’ en ‘stadion’ werd het voetbal uitgebreid tot bij de voetballiefhebbers gebracht. Vorig jaar echter, werden de voetbalrechten gekocht door de openbare omroep. Ook de meeste andere sportrechten zitten, zoals eerder gezegd, bij de VRT. Naast een beetje sport in het nieuws, zijn er op VTM dan ook bijna geen sportprogramma’s meer te zien. Eén van de geïnterviewde sportjournalisten van de commerciële zender maakte dit maar al te duidelijk in het interview dat ik met hem had. Hij verwoordde het als volgt: "Wij zijn ook geen gewone sportredactie. Wij doen niks. Wij hebben niks" (Lanssens, 03.04.2006).
Programma’s zoals ‘Koen in Dakar’ en ‘Allez allez Zimbabwe’ worden door onafhankelijke productiehuizen gemaakt. Eerder toevallig hebben deze twee programma’s met figuren uit de sportwereld te maken, maar verder staan die concepten volledig los van de sportredactie van VTM. Het feit dat men zulke programma’s uitzendt, zegt wel iets over het algemeen beleid van de commerciële omroep. Er is blijkbaar interesse vanuit het publiek in het privé-leven van de sporter en VTM speelt daar op die manier op in. De sportjournalisten van VTM, in totaal tien mannen, houden zich nu voornamelijk bezig met buitenlands voetbal. VTM heeft een samenwerkingsverband met Prime en ‘leent’ zijn sportjournalisten aan de betaalzender uit voor voetbalcommentaar (Van Loock, 10.04.2006).
48
3.5. Sport op televisie in Nederland
3.5.1. Talpa
Op televisiegebied in Nederland is er ook het één en ander veranderd door de komst van de nieuwste televisiezender van John de Mol. De zender, Talpa genaamd, gaat als eerste in Nederland volledig digitaal en geautomatiseerd uitzenden. De nieuwe manier van uitzenden betekent een revolutie in medialand. De volledige inhoud van alle programma's van Talpa wordt dagelijks digitaal ontvangen en opgeslagen op een centrale server in Hilversum, waarna het op afstand kan worden bewerkt. De naderende overgang van analoge naar digitale televisie zal, in de overtuiging van Talpa, ook in Nederland binnen afzienbare tijd leiden tot een herschikking van het televisielandschap. Talpa wil daar een rol in spelen, waarmee het starten van een eigen televisiekanaal moet worden gezien als een eerste stap in die richting. Volgens de visie van Talpa vormt free-to-air broadcasting, met de bijpassende brede programmering, een interessant vertrekpunt op weg naar digitalisering. De zender wil streven naar een substantieel marktaandeel en een breed samengesteld publiek (Libbenga, 14.06.2005).
3.5.2. Sportrechten
Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van sportrechten in Nederland is dat Talpa er de rechten van de Nederlandse voetbalcompetitie heeft verworven. Na veertig jaar is de hegemonie van de NOS voorbij. Een tijdperk is voorbij, een ander is aangebroken. Met het totale rechtenpakket is volgens Eredivisie-voorzitter Michael van Praag een bedrag van 69,9 miljoen euro per seizoen gemoeid. RTL krijgt het recht om op vrijdagavond de wekelijkse live wedstrijd uit de eredivisie uit te zenden, en verwerft het 'tweede' samenvattingrecht, voor programma's als ‘Voetbal Insite’. Het andere pakket dat werd geveild, het recht om live wedstrijden van Ajax, Feyenoord en PSV uit te mogen zenden achter de decoder, is verworven door Versatel voor 30,5 miljoen euro. Dat is een grote teleurstelling voor de huidige rechthebbende Canal+. NOS-directeur Dielessen noemt het besluit “een grote teleurstelling”, alhoewel het niet helemaal onverwacht kwam. De uitzendrechten voor de samenvattingen van de eredivisie waren maar liefst veertig jaar in handen van de NOS, uitgezonderd drie maanden in 1996 met Sport7. Tot 49
en met het seizoen 2004-2005 vormde het eredivisievoetbal traditioneel de hoofdmoot van de zondagavonduitzendingen. Dielessen verzekert wel dat Studio Sport blijft bestaan. Het wekelijks sportprogramma van de NOS wordt al sinds 5 april 1959 op zondagavond uitgezonden, aanvankelijk onder de namen Sport in beeld van 1959 tot 1966 en NTS Sport van 1966 tot 1969. Inmiddels verzorgt de Studio Sport-redactie ook andere rubrieken, zoals dagelijkse sportjournaals. Ook de NOS-verslaggeving van grote evenementen zoals het WK en EK Voetbal, de Olympische Spelen en de Tour de France wordt verzorgd door de Studio Sportredactie. Ook van andere topsportevenementen wordt verslag gedaan. Zeker toen het sportaanbod op televisie nog schaars was, werd in veel Nederlandse gezinnen de zondagse agenda altijd afgestemd op ‘Sport in beeld’, zoals velen het programma tot jaren na de naamsverandering bleven noemen. Ook tegenwoordig is de zondagse uitzending van Studio Sport vaak het best bekeken televisieprogramma van de week. De NOS heeft als vervanging voor het verlies van de uitzendrechten van Nederlandse competitievoetbal de uitzendrechten gekocht van de samenvattingen van de Engelse Premier League en de Italiaanse Serie A (Stokvis, 18.09.2005). Uit kijkcijferonderzoek van 2005 is wel gebleken dat de wedstrijden op zondagavond bij Talpa helemaal niet zoveel kijkers lokken als vroeger bij Studio Sport op de NOS. Bovendien is er kritiek op het programma. Er zou teveel reclame zijn. Daarnaast zouden er ook teveel analyses zijn en zou het programma te langdradig zijn. Volgens Stokvis is er een concurrentiestrijd ontstaan tussen Studio Sport en Talpa. Stokvis: “Als je de cijfers van beide bij elkaar optelt, kom je vermoedelijk op het oude aantal kijkers uit.” Ook marketingdeskundige Frank Van de Wall Bake deelt die visie. Zijn bureau deed al onderzoek naar de mening en het gedrag van de Studio Sportkijker. Van de Wall Bake: “Een groot deel van de kijkers beloofde het programma trouw te blijven en dat geldt zeker voor de niet-voetballiefhebbers. Talpa had de illusie dat alle Studio Sport-kijkers zouden overstappen. Maar ongeveer een miljoen mensen keken naar de NOS vanwege de andere sporten en dat is niet veranderd. Talpa mag tevreden zijn met twee miljoen mensen die naar het voetbal kijken.” Stokvis: ”Het lijkt erop dat de ‘casual viewers’, de mensen die af en toe naar voetbal keken, massaal zijn afgehaakt.” Talpa heeft het volgens hem verkeerd aangepakt. “Sport is geen entertainment”, zei Mart Smeets altijd. Die stelling klopt slechts gedeeltelijk in de zin dat mensen het kijken naar voetbal wel degelijk als entertainment ervaren. Talpa maakt echter een 50
denkfout door de samenvattingen te onderbreken met allerlei gesprekjes. Analyses horen bij een ander programma. De kracht van de samenvattingen ligt in de beelden, niet in de toeters en bellen daar omheen. Talpa zegt zich aan te passen aan de smaak van het publiek. Ze doen echter net het tegenovergestelde door voetbal als een show te presenteren. Stokvis: “Naar mijn mening hebben ze de wens van de kijkers verkeerd geïnterpreteerd. Entertainment betekent dat de voetballiefhebbers de wedstrijden gewoon willen zien, verder wil de kijker niks.” Talpa is ook verplicht om de tien minuten een reclameblok uit te zenden en dat beïnvloedt soms de keuze voor een wedstrijd. Verder zijn ze afgestapt van de voorspelbaarheid van Studio Sport die altijd eerst de topdrie van het voetbal uitzond. De kleinere clubs in de eredivisie zijn dan ook tevreden met het Talpa-programma. Volgens Hans Nijland, directeur van voetbalclub FC Groningen, steekt het programma goed in elkaar. Nijland: “Bij de NOS kwamen we pas aan de beurt als niemand meer keek. Dat is nu niet meer het geval. En de pauzes tijdens de wedstrijden zijn het ideale moment om een biertje uit de koelkast te halen” (Stokvis, 18.09.2005).
51
3.6. Vergelijking Vlaanderen-Nederland
Het is duidelijk dat zowel in Vlaanderen als in Nederland grote veranderingen aan het gebeuren zijn wat het aanbod van sport op televisie betreft. Dat heeft veel te maken met de kostprijs van de uitzendrechten. Deze zijn zo duur geworden dat ze nog amper te betalen zijn. Betaalzenders, commerciële zenders en de openbare omroep zijn verwikkeld in een hevige concurrentiestrijd om sport aan te bieden op televisie. De openbare omroep in Vlaanderen staat voorlopig nog heel sterk. Wat het aantal sportrechten betreft, is de VRT zelfs een buitenbeentje in Europa (Meertens, 28.03.2006). De VRT bezit dan ook zeer veel uitzendrechten en heeft alleen de strijd om het WK voetbal en de Champions League verloren. Dat had deels te maken met het feit dat VTM en VT4 samen een bod hebben gedaan op de uitzendrechten van het WK voetbal. Je kunt je afvragen of dat correct is, maar vanuit de commerciële zender weerklinkt de stelling dat ze wel moeten samenwerken om te overleven. Volgens VTM is er gewoonweg geen sprake meer van eerlijke concurrentie. Sommige uitzendrechten gaan zelfs buiten hun weten om naar de openbare omroep, omdat dat zo werd afgesproken in de European Broadcasting Union. Op die manier krijgen ze soms zelfs de kans niet om een tegenbod te doen. De NOS in Nederland is altijd een zender geweest met heel veel uren sportaanbod. Na veertig jaar zijn ze nu voor het eerst de uitzendrechten van de Nederlandse voetbalcompetitie kwijt. Men kan het einde van dat tijdperk betreuren of niet. Studio Sport blijft, zoals in de vorige paragraaf besproken, wel nog veel sport uitzenden. Ook hebben ze nu uitzendrechten gekocht voor buitenlands voetbal. In ons land heeft VTM een samenwerking met Prime wat betreft buitenlands voetbal. Het laatste is over de kwestie van de uitzendrechten nog niet gezegd. We hebben het ook tijdens de diepte-interviews met de sportjournalisten over deze ontwikkeling. Ook de onderwerpen die in het volgende hoofdstuk aan bod komen, de opkomst van digitale televisie en sport tegen betaling, zijn evoluties die in de diepte-interviews terug aan bod komen.
52
4. Digitalisering en betaaltelevisie in Vlaanderen
4.1. Inleiding
De evolutie van techniek en middelen gaat enorm snel en de opkomst van digitale televisie lijkt dan ook onvermijdelijk. Na kleurentelevisie en kabeltelevisie is digitale televisie de nieuwste evolutie op ‘de buis’. Momenteel wordt men meer en meer via reclamefolders en radiospotjes geïnformeerd over de voordelen van digitale televisie. Het is voorlopig nog niet zo ingeburgerd als de GSM of het Internet, maar er zijn toch hoe langer hoe meer mensen die de stap naar digitalisering zetten. Digitale televisie is een nieuwe tv-ervaring. Deze evolutie bevestigt ook weer de stelling hoe belangrijk televisie voor de mensen is. Omwille van het feit dat men toch heel wat uren per week voor de TV doorbrengt, hecht men er veel belang. De kijker verkiest dan ook een uitgebreid aanbod en optimale kwaliteit.
4.2. Digitale televisie in Vlaanderen: aanbieders In het vorige hoofdstuk is ter sprake gekomen dat digitale televisie in Nederland intussen van start is gegaan met de nieuwe zender Talpa. De ontwikkeling van interactieve televisie in Vlaanderen is begonnen met het IO-project. In een proefperiode van 2001 tot 2003 testte de VRT de mogelijkheden van iDTV uit. De openbare omroep werkte daarvoor samen met Belgacom. Aan de hand van een testpubliek in de omgeving van de gemeente Schoten werd gekeken naar wat iDTV allemaal te bieden had. Allerlei toepassingen zoals digital video recording, de timeshiftfunctie, extra kanalen en ondemand programma's kwamen aan bod. De ontwikkeling van iDTV in Vlaanderen werd in 2003 voortgezet in het project Vlaanderen Interactief (“Situatie in Vlaanderen IO”, 29.01.2005). De VRT wil de zenders Eén, Canvas en Ketnet ontlasten via een digitaal sportkanaal. De zender wil namelijk veel sport blijven aanbieden, maar stelt ook vast dat het aanbod van Sporza vaak belastend is. De VRT krijgt enerzijds nogal wat klachten van sportliefhebbers die één of andere sportwedstrijd niet konden zien en anderzijds van niet-sportliefhebbers die klagen omdat hun geliefd programma alweer moest wijken voor een sportprogramma. Daarom wordt er dus gedacht aan een digitaal sportkanaal dat eventueel al vanaf 2007 operationeel kan worden. Volgens directeur 53
televisie Aimé Van Hecke moet topsport haar plaats behouden op Eén en Canvas, terwijl een digitaal sportkanaal een uitweg biedt voor een meer gespecialiseerd aanbod. Hij denkt daarbij onder meer aan tenniswedstrijden zonder Belgen of de kwalificatieritten in de Formule 1. Op 6 december 2005 is de VRT ook van start gegaan met een digitaal aanbod televisie-op-aanvraag via een betaalformule. “De vernieuwing van Ketnet en de opfrissing van het Journaal moeten in 2006 het sluitstuk vormen van de vernieuwingsoperatie die de VRT-televisie in 2004 opstartte”, aldus algemeen directeur televisie Aimé Van Hecke. De programma's van de nieuwsdienst zijn nu al op aanvraag beschikbaar. Sinds begin december 2005 kan de kijker ook eigen producties van de openbare omroep tot zeven dagen na de uitzending opnieuw bekijken. Een tweede pakket slaat op een aanbod uit het VRT-archief. De eerste formule beschouwt hij als publieke dienstverlening. “Het is betalend, maar betaalbaar", aldus Van Hecke. Voor het archiefaanbod belooft Van Hecke dat het zal gaan om "marktconforme voorwaarden" (“VRT start betalend aanbod tv-op-aanvraag”, 23.11.2005). We kunnen ons wel afvragen in welke mate de openbare omroep dan nog voldoet aan het universaliteitsprincipe. De openbare omroep dient voor iedereen toegankelijk te zijn aan dezelfde voorwaarden. Momenteel zijn er in België twee grote aanbieders van digitale televisie, Belgacom en Telenet.
54
4.2.1. Belgacom
Belgacom is in België het voornaamste telecommunicatiebedrijf en is marktleider op verschillende
gebieden,
onder
meer
de
vaste
telefoonlijnen,
de
mobiele
communicatiediensten en de breedbanddata- en -internetdiensten.
De toekomstige mogelijkheden van Belgacom TV zien er als volgt uit: •
Een live uitzending op pauze zetten en hernemen zonder ook maar één seconde te missen;
•
Televisieprogramma's bekijken wanneer men het wil;
•
Met de afstandsbediening aan programma's deelnemen in plaats van via de telefoon of via sms;
•
Uitzendingen opnemen zonder video- of DVD-recorder;
•
Praktische informatie vinden zoals de weersvoorspelling of lotto-uitslagen;
•
E-mailen en chatten.
Om van deze mogelijkheden gebruik te kunnen maken, is het noodzakelijk een abonnement op Belgacom ADSL Go of Plus te hebben, evenals een modem die compatibel is met Belgacom TV (“De toekomst met Belgacom TV”, 2006).
4.2.1.1. Sport tegen betaling bij Belgacom TV
Voor sportliefhebbers of mensen die houden van mooie documentaires, worden er op Belgacom TV themakanalen aangeboden. 'Voetbal op maat' is nu al beschikbaar. En Belgacom doet nog meer om de sportliefhebber te behagen. Sinds augustus 2005 kan de kijker 3 seizoenen lang alle wedstrijden van de 'Jupiler League', de Belgische voetbalcompetitie,
integraal
en
rechtstreeks
volgen,
inclusief
uitgebreide
samenvattingen en nabeschouwingen. De voetbalfanaten kunnen bovendien elk weekend enkele topwedstrijden uit de Italiaanse Serie A bekijken. De uitzendrechten van de Belgische voetbalcompetitie zijn vorig jaar toegekend aan Belgacom Skynet. Belgacom bracht een bod uit van 36 miljoen euro voor de zes pakketten van het contract. Telenet en BeTV vonden echter dat hun recht op een hoger bod geschonden en genegeerd was. Hoe dan ook. Telenet en de Vlaamse Media 55
Maatschappij hebben de rechten op de Belgische voetbalcompetitie verloren (“Voetbalrechten blijven bij Belgacom”, 23.06.2005). In het voetbalcontract tussen Belgacom en de liga is bepaald dat alle 306 wedstrijden, negen per speeldag, integraal gecapteerd worden met zes tot zestien camera’s. Zes wedstrijden kunnen de Belgacom TV-abonnees bekijken in “pay per view”. Dat betekent dat de abonnee moet betalen telkens als hij of zij een wedstrijd wilt volgen. Twee wedstrijden maken deel uit van een abonnement voor het hele seizoen, en de negende wedstrijd wordt rechtstreeks en gratis voor iedereen uitgezonden in Sporza op Canvas, onder de titel “Studio 1 Live”. Al die wedstrijden vormen een zodanig groot pakket dat de VRT-TV hiervoor onmogelijk zelf kan instaan. De productie van de wedstrijden en de omkaderingsprogramma’s is daarom toevertrouwd aan Woestijnvis. De facilitaire kant wordt verzorgd door ondermeer Videohouse - en Outside Broadcast (Jan Cuypers, 2005). Wat het Voetbalaanbod betreft, zijn de volgende abonnementen beschikbaar: •
All Foot: 25 euro per maand;
•
Top Foot: 15 euro per maand;
•
My Club Away: 10 euro per maand;
•
ViaCalcio: 15 euro per maand.
Met het abonnement op ViaCalcio kan men elk weekend 3 topwedstrijden uit de Eerste Divisie van de Italiaanse competitie volgen. Dat kan met Nederlandse, Franse en zelfs Italiaanse commentaar. Het programma bestaat uit één match op vrijdag om 20u30 en twee wedstrijden op zaterdag om 18u en 20u. Tussen de wedstrijden door blijft men bij Belgacom TV ook op de hoogte van de resultaten, de mooiste momenten en de winnaars en de verliezers op 11, de voetbalzender van Belgacom TV (“Voetbal zoals u het nog nooit zag”, 2006). Volgende thema’s komen aan bod:
•
Walem & Crasson: Een maandelijks magazine op maandag 18u waarbij deze ex- rode duivels hun eigen kijk op de Belgische competitie geven. Programma wordt herhaald achteraf.
•
Middenstip: elke woensdag om 18u waarbij achter de schermen gekeken wordt van de nationale voetbalcompetitie. 56
•
Studs FC Brussels: Reality programma over de spelers van deze Brusselse volksclub op donderdag 18u.
•
444: een compilatie van alle doelpunten uit de heenronde elk weekend voor en na LIVE wedstrijden.
•
The Box Jupiler League: Dit programma geeft u alle hoogtepunten van de voorbije speeldag op donderdag om 18u.
•
Scatola Serie A: Samenvattingen van de voorbije speeldag uit de Italiaanse eerste klasse op donderdag om 19u.
•
20 goals: De 20 mooiste goals sinds het begin van de voetbalcompetitie op woensdag om 18u.
4.2.2. Telenet
Telenet werd in september 1996 opgericht met het doel telefonie- en later ook internetdiensten aan te bieden aan residentiële klanten in Vlaanderen. Telenet is ook volop bezig met digitale televisie. Telenet Digital TV biedt heel wat voordelen zoals controle en comfort. Met Telenet digitale televisie kan men kijken naar wat men wilt en wanneer men wilt. Bovendien kan men op elk moment de interactieve Tv-Gids raadplegen, men kan films huren met een druk op de knop en men kan programma’s van de omroepen opvragen en bekijken wanneer men wil. Bovendien is er meer keuze want het aanbod van zenders is groter. Daarnaast kun je Digital TV naast het basisaanbod ook uitbreiden met extra tv-kanalen met sport. Het digitale basisaanbod omvat meer dan 40 digitale televisiezenders en 22 digitale muziekzenders (“Historiek”, 2005).
57
4.2.2.1. Sport tegen betaling bij Telenet
Telenet biedt een aantal sportpakketten aan via PRIME, het vroegere Canal+. Vaak worden die gecombineerd met een filmaanbod (“Zenderaanbod”, 2006).
Sportpakket:
Prijs per maand:
•
PRIME Sport Pack
•
14,95 euro
•
PRIME Sport & Film Pack
•
26,95 euro
•
Combo Sport & Film 1
•
44,95 euro
•
Combo Sport & Film 2
•
32,95 euro
•
Combo Sport
•
22,95 euro
Op PRIME is er Engels, Schots, Nederlands, Duits, Frans, Spaans en Portugees voetbal. Prime heeft een samenwerking met VTM. De commerciële zender ‘leent’ ieder weekend twee commentatoren uit om al die voetbalwedstrijden te verslaan. In ruil mag VTM van de voetbalmatchen die Prime live uitzendt, een samenvatting van een vijftal minuten maken en uitzenden. De sportjournalisten van VTM zijn blij met deze samenwerking met PRIME nu ze de rechten van de eigen nationale competitie niet meer in handen hebben. Zoniet, waren er wellicht nog meer jobs verloren gegaan bij de commerciële zender (Van Loock, 10.04.2006).
4.3. Toekomstperspectieven van sport tegen betaling Er woedt blijkbaar al een hevige concurrentiestrijd tussen de twee telecomgiganten Belgacom en Telenet. Zij zullen zich in de toekomst waarschijnlijk steeds meer gaan mengen in het debat omtrent het sportaanbod op televisie tegen betaling. We zien dit momenteel ook al gebeuren. Er is al een samenwerking tussen Belgacom en de VRT in verband met het Belgische competitievoetbal van de ‘Jupiler league’ en tussen Prime en VTM wat betreft buitenlands voetbal. Verder gaat ook de concurrentie tussen de openbare en commerciële zender gewoon voort. Ook de 58
European Broadcasting Union zit daar voor een deel tussen. Dit samenwerkingsverband van openbare omroepen, maakt het voor deze zenders gemakkelijker om bepaalde sportrechten te verwerven. We hebben de mening omtrent deze evolutie ook gevraagd aan de sportjournalisten zelf.
4.4. Naar een ander publiek?
4.4.1. Inleiding
Een gevolg van de opkomst van digitale en interactieve televisie is de evolutie naar een actiever publiek. De kijker kan in de toekomst meer en meer zelf bepalen welk programma hij wil bekijken, waar en wanneer. Televisiemakers van sommige zenders zullen dan ook vaker gaan kunnen inspelen op specifieke doelgroepen. Op die manier zullen er meer persoonlijke behoeften van de kijkers kunnen worden vervuld.
4.4.2. De metamorfose van het mediapubliek
De verzuiling zorgde er tot enkele decennia voor dat geen enkele redactie zich afvroeg wie tot hun doelgroep behoorde. Het was duidelijk voor wie de krant of het televisieprogramma werd gemaakt. De media waren netjes per zuil ingedeeld. Iedereen had zijn ‘eigen’ krant en een ‘eigen’ omroep. Ook in de jaren van ontzuiling was het niet nodig om over verschillende doelgroepen te spreken. De media ontleenden hun identiteit aan een politieke ideologie en het was tot diep in de jaren zeventig duidelijk waar deze ideologie voor stond. Na verloop van jaren vervaagden de kleuren ‘links’ en ‘rechts’. De vanzelfsprekendheid lid te zijn van een bepaalde krant verdween. Hoewel het aantal lidmaatschappen daalt, is het media-aanbod echter wel exponentieel toegenomen. Een aanbod van dertig televisiezenders in iedere huiskamer is niet meer dan normaal. Het valt dan ook niet mee om in deze situatie de aandacht van de lezer, luisteraar of kijker vast te houden. Tijdens de afgelopen dertig jaar is zowel vraag als aanbod van de media drastisch veranderd. De sociaal-culturele factoren van vroeger bepalen de vraag nu niet meer. Nu 59
zijn het instrumentele en psychologische motieven die de mediaconsumptie beïnvloeden. Als het aanbod toeneemt en de vraag gelijk blijft, zullen de aanbieders logischerwijze moeten strijden voor een plaatsje. Journalisten zullen in de huid van hun publiek moeten kruipen en zullen zich moeten afvragen welke behoeften er onder dat publiek leven. Ze zullen zich moeten afvragen welke functies de gebruikers vervuld willen zien en zullen daarop moeten inspelen. Dè lezer, dè luisteraar en dè kijker bestaan namelijk niet. Emancipatie en heterogeniteit staan centraal (de Wolff, 2005, pp. 93-95) Het zou makkelijker zijn voor de journalistiek als het mogelijk is om duidelijk vast te stellen wat voor het publiek ‘dichtbij’ is en dus interessant. Men zou dan mensen moeten kunnen indelen in groepen met vergelijkbare leefstijlen. Deze betrokkenheid kunnen we onder meer afleiden uit zichtbare, meetbare kenmerken van personen. Dat is het geval bij beroep, specifieke interesses of een overeenkomstige set van waarden. Men gaat ervan uit dat mensen met overeenkomstige leefstijlen op een vergelijkbare manier persoonlijk betrokken zijn bij een onderwerp. Daarnaast is specifieke belangstelling voor een bepaald product of een bepaald interessegebied een tweede factor die kan leiden tot een gemeenschappelijke betrokkenheid bij een bepaald onderwerp. Zo zijn er bijvoorbeeld kijkers met veel interesse voor gezondheid, mode of computers. Levensfase is een derde factor die het begrip persoonlijke betrokkenheid kan verduidelijken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de fase in je leven dat je kinderen opvoedt of de fase in je leven dat je stopt met werken. Ook de levensstijl bepaalt de mate van persoonlijke betrokkenheid omdat het aangeeft welke waarden iemand belangrijk acht in het leven. Een overeenkomstige waarde geeft dan de overeenkomstige betrokkenheid aan en typeert op die manier de doelgroep. Algemeen kunnen we besluiten dat een doelgroep een groep kijkers is met vergelijkbare behoeften. Ten minste, dat is wat de doelgroep zou moeten zijn. Het bepalen ervan is allesbehalve gemakkelijk (de Wolff, 2005, pp. 101-104).
.
60
4.4.3. Toekomstige trends
Tot dusver werd de consument veelal behandeld los van de vraag of van een individuele informatiebehoefte sprake is of van een meer collectieve communicatiebehoefte. Er was tot op heden altijd een gelijk sportaanbod voor iedereen. Digitale televisie echter, zal leiden tot een toename van het aanbod (Dérèze, 2000, p. 10). In de toekomst zal vaker gekozen kunnen worden. Zoveel is duidelijk. Als de techniek het toestaat om informatie te doseren en naar verschillende doelgroepen te differentiëren, dan ontstaat de mogelijkheid om tegemoet te komen aan veranderende, meer individuele informatiebehoeften. Gespecialiseerde- of themazenders worden eerder regel dan uitzondering. Niet alleen Champions League of Formule 1 op het scherm, maar ook handbal en badminton (Dérèze, 2000, p. 10). De veronderstelling is dat de burger in een steeds complexere samenleving meer en meer specifieke informatie nodig heeft om zo rationeel mogelijk beslissingen te kunnen nemen. Deze informatiebehoefte kan niet optimaal bevredigd worden zolang de aanbieder bepaalt welke informatie de ontvanger op welk moment krijgt. Daarom is het nodig dat de consument meer greep krijgt op tijd, plaats en situatie waarin de gewenste informatie kan worden geconsumeerd. Deze meer individueel bepaalde informatiebehoefte heeft al geleid tot verder gaande segmentering van de markt voor gedrukte informatieproducten, voornamelijk voor tijdschriften. Elektronische informatiediensten kunnen nu vanwege hun geringe distributiekosten deze segmentering verder doorvoeren. Door een andere selectie van informatie en een scherper onderscheid naar meerdere doelgroepen, worden allerlei nieuwe diensten mogelijk. Nu ontstaat ook de kans om met inzet van gerichte media deelpublieken aan te spreken en te behouden. Op een Internetsite kan de gebruiker gegevens vinden die hij op dat moment wil weten (de Wolff, 2005, p. 235). Sportuitslagen zullen sneller op het Internet terug te vinden zijn dan via het journaal of via een krant. Omdat het publiek meer keuzemogelijkheden aangeboden krijgt, wordt het een factor waarmee steeds meer rekening gehouden moet worden. De nieuwe media spelen daarbij een belangrijke rol.
61
4.5. Onderscheidende kwaliteit
4.5.1. Inleiding
Het lijkt hoe langer hoe meer noodzakelijk om publieksgerichtheid en publieke opdracht, kijkcijfers en kwaliteit met elkaar te verenigen. Men stuit echter telkens op hetzelfde dilemma. Of men komt tegemoet aan de wensen van het publiek, maar dan is men commercieel bezig, of men gaat voor kwaliteit, maar dan vervreemdt men van sommige publieksgroepen. En omgekeerd. Of men richt zich op de kijkers en luisteraars, en dan verlaagt men het kwaliteitsniveau. Of men richt zich op het maken van kwaliteitsprogramma’s, maar dan telt alleen het oordeel van de maker en zijn of haar vakgenoten (Meijer, 2003, p. 360). In het tweede deel van deze eindeverhandeling gaan we nader in op hoe sommige sportjournalisten denken over kwaliteit, zowel op de openbare als de commerciële zender.
4.5.2. Wat is kwaliteit?
Velen zijn het erover eens dat kwaliteit het keurmerk is van publieke programma’s. Door kwalitatief hoogstaande, onderscheidende, herkenbare en maatschappelijk noodzakelijke programma’s te maken, zou men meer kijkers aantrekken. Maar in hoeverre geldt deze ‘regel’? De Finse onderzoeker Mäntymäki (2002) suggereerde zelfs dat versterking van het kwaliteitsimago kan leiden tot minder kijkers. Het zou dan net het vanzelfsprekende verband zijn tussen de publieke omroep enerzijds en informatie, cultuur, kunst en kwaliteit anderzijds, dat sommige publieksgroepen tegenhoudt om af te stemmen op de openbare omroep (Meijer, 2003, p. 360). Onderzoek van Wober (1996) en Davies (2001) leidde tot de conclusie dat kijkers een onderscheid maken tussen ‘kwaliteitsprogramma’s en ‘kwaliteitstelevisie’. Het lijkt er dan ook op dat ‘kwaliteit’ beschouwd moet worden als een genre-kenmerk van serieuze programma’s en niet als een neutrale evaluatieve dimensie die kijkers aanzet tot het ernaar kijken. Dit schept een probleem voor publieke zenders want als de publieke waardering voor kwaliteitstelevisie en kwaliteitsprogramma’s niet samenvalt, wat moet dan worden gezien als de onderscheidende kwaliteit? 62
Interviews die Albers (1996) en Leggatt (1996) uitvoerden bij Amerikaanse respectievelijk Britse televisieprofessionals, wijzen in een andere richting. Ongeacht of ze werkten voor de commerciële of publieke omroep, en ongeacht het genre dat ze produceerden, waren ze allemaal in staat om kwaliteitsdimensies weer te geven. Bovendien lieten deze dimensies zich goed combineren tot een checklist waarmee in principe elk programma op kwaliteit zou kunnen worden beoordeeld. De tien professionele criteria voor kwaliteitstelevisie luidden als volgt (Meijer, 2003, p. 364):
Tabel 4: Professionele criteria voor kwaliteitstelevisie
1. Was er sprake van goed vakmanschap? 2. Waren er voldoende middelen beschikbaar voor het programma? 3. Was het serieus en waarheidsgetrouw? 4.Was het relevant en actueel? 5. Raakte het verhaal de emoties van de kijker? 6. Deed het een beroep op de nieuwsgierigheid van de kijker en zette het aan tot nadenken? 7. Had de programmamaker een duidelijk doel voor ogen en zette hij of zij dat ook door? 8. Straalde het programma hartstocht en betrokkenheid uit van de makers? 9. Was het programma vernieuwend, origineel en avontuurlijk? 10. Hoe reageerde het publiek, zowel qua aantallen als qua waardering? (Bron: Meijer, 2003, p. 364).
Ondanks het feit dat de lijst nogal inspirerend was, kleven er twee beperkingen aan. Ten eerste veronderstelt de lijst een absoluut idee van kwaliteit dat onafhankelijk van genre, publiek of bedoeling van de maker kan worden bepaald. Ten tweede suggereert de lijst dat de beste programma’s aan alle criteria voldoen en dat kwaliteit dus zelden voorkomt (Meijer, 2003, p. 365). Zelfs veel communicatiewetenschappers durven geen antwoord meer te geven op de vraag wat kwaliteitstelevisie nu precies is. Dat heeft veel te maken met het besef dat de meeste media-analisten vaak alleen maar hun eigen smaak en voorkeur goedpraten. Het is dan ook hoog tijd dat de smaak van 'de man met de pet' ook naar waarde wordt geschat (Dhoest, 2006, p. 23). Er moet daarnaast ook rekening gehouden worden met de eigenheid van televisie. Het is nu eenmaal een massamedium, alleen al door de manier 63
waarop het georganiseerd is. Televisie is misschien wel het massamedium bij uitstek, omdat het er als geen ander in slaagt grote massa's op hetzelfde moment naar hetzelfde programma te laten kijken. Wat toegankelijkheid betreft, vind je dan ook geen 'democratischer' medium. Zoals eerder al gezegd mag het dan ook niet verwonderen dat televisie een 'populair' medium is, althans in de betekenis van: aansluiting zoeken bij wat er leeft bij 'het volk' (Dhoest, 2006, p. 24). Het is dan ook onmogelijk een 'objectief' kwaliteitsoordeel uit te spreken, dat individuele smaken overstijgt. Zonder 'absolute' criteria te willen geven, zijn er wel een aantal analytische categorieën en mogelijke standpunten. Vanuit het standpunt van de makers is een programma bijvoorbeeld goed wanneer: •
het gemaakt is volgens de regels van de kunst
•
het geproduceerd is met de beschikbare middelen
•
de gestelde doelstellingen bereikt zijn
Vaak worden die doelstellingen geformuleerd in relatie tot een bepaald publiek, waarmee we bij het tweede standpunt belanden. Kijkcijfers spelen een zeer belangrijke rol, hoofdzakelijk om vast te stellen of het programma zijn publiek bereikt heeft. Ze vormen echter geen eenduidige aanwijzing van publieksappreciatie. De beoordeling van de kijker is belangrijk, maar mag niet tot enige norm verheven worden. Het is dan ook belangrijk om in te zien dat een programma nooit goed is op zich. Het moet altijd gezien worden in een context: voor iemand, ergens en op een bepaald moment (Dhoest, 2006, pp. 24-25). In elk geval is het belangrijk om los te komen van vastgeroeste oordelen over kwaliteitstelevisie (Dhoest, 2006, p. 26). Kwaliteit is en blijft een moeilijk begrip. Het is niet eenduidig te definiëren en het betekent niet voor iedereen hetzelfde. Wat de ene kwalitatief hoogstaande televisie vindt, vindt de andere maar niks. Kwaliteit is met andere woorden subjectief. Na deze uiteenzetting in vier hoofdstukken over TV-sportjournalistiek en allerlei aspecten van het medium televisie, gaan we nu over naar het onderzoeksgedeelte. Daar werden een aantal van de hier besproken elementen verder onderzocht aan de hand van diepte-interviews met twaalf sportjournalisten van de openbare omroep VRT en de commerciële zender VTM in Vlaanderen.
64
DEEL 2: PRAKTIJKONDERZOEK
1. Methode van onderzoek
1.1. De geïnterviewde TV-sportjournalisten
Om bijkomende insidersinformatie te bekomen over het handelen van TVsportjournalisten zijn er in totaal twaalf diepte-interviews afgenomen met sportjournalisten van de VRT en VTM. Om een evenwicht te hebben in het aandeel journalisten van de openbare en de commerciële zender, is er voor geopteerd om zes interviews af te nemen met sportjournalisten van Sporza VRT en zes sportjournalisten van VTM. De VRT-sportjournalisten die ik heb geïnterviewd zijn respectievelijk Kris Meertens, Geert De Vriese, Marc Willems, Catherine Van Eylen, Thomas Swannet en Renaat Schotte. De VTM-sportjournalisten waarmee ik de diepte-interviews heb gedaan, zijn Jan Dewijngaert, Philippe Maertens, Rudy Lanssens, Peter Morren, Stefan Van Loock en Wilfried Mostinckx.
65
Tabel 5: Profiel van de geïnterviewde TV-sportjournalisten
Openbare omroep VRT Naam
Leeftijd
Vooropleiding
Kris Meertens
47 jaar
Communicatie
Geert De Vriese
44 jaar
Communicatiewetenschappen
Cathérine Van Eylen
34 jaar
Germaanse talen
Marc Willems
47 jaar
Pedagogie
Thomas Swannet
30 jaar
Communicatiewetenschappen
Renaat Schotte
37 jaar
Geschiedenis
Naam
Leeftijd
Vooropleiding
Peter Morren
37 jaar
Communicatiemanagement
Jan Dewijngaert
46 jaar
Maatschappelijk assistent
Rudy Lanssens
44 jaar
Germaanse talen
Philippe Maertens
43 jaar
Landbouwwetenschappen
Wilfried Mostinckx
48 jaar
Lichamelijke opvoeding
Stefan Van Loock
45 jaar
Vertaler-Tolk Ned-Engels-Spaans
Commerciële omroep VTM
(Bron: eigen onderzoek, 2006)
66
1.2. Interviewvragen
Aanvankelijk waren er zes algemene vragen opgesteld voor de sportjournalisten. Allereerst betrof het de voorgeschiedenis van hun beroepscarrière. Ten tweede werd er gevraagd naar hun eventuele specialisatie als sportjournalist in één of meerdere sporten. In de derde vraag werd hun mening gepolst over het aantal vrouwen in de sportjournalistiek en of het cliché van de sportjournalistiek als mannenbastion nog steeds geldt. Ten vierde werd gevraagd naar de al dan niet close contacten die sportjournalisten hebben en onderhouden met topsporters of bestuursleden van clubs. In de vijfde vraag heb ik de mening van de sportjournalisten gevraagd over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie en of ze vonden of de Panorama-uitzending over 'de gokchinees’ binnen de grenzen van de deontologische regels van de journalistiek is gebleven. Ten slotte werd aan de sportjournalisten gevraagd wat ze dachten van de fundamenten van Herman Van Pelt, professor op de faculteit politiek en sociale wetenschappen aan de universiteit van Antwerpen. Dit waren fundamenten die Van Pelt had uitgewerkt om een, naar zijn gevoel, volwaardige sportjournalistiek te garanderen. Deze laatste vraag heb ik echter na twee diepte-interviews weggelaten omdat ze me niet relevant leek voor het onderzoek. De fundamenten waren immers zo theoretisch dat ze ongeloofwaardig overkwamen bij de sportjournalisten. Geert De Vriese, de chef van de sport in het journaal op de VRT, gaf zelfs aan dat als men het woord sport zou vervangen door cultuur of economie, de fundamenten nog zouden kloppen. Er werd eerder cynisch gedaan over het feit dat iemand uit de academische wereld zomaar even ging vertellen hoe het er in de praktijk van de sportjournalistiek aan toe moet gaan. Verder heb ik aan de meer specifieke vragen een nieuwe vraag toegevoegd. Dit paste ook in het kader van de methode van de gefundeerde theorievorming die ik zou toepassen. Om een betere kijk te hebben op het journalistiek handelen, kon ik de sportjournalisten beter een praktische open vraag stellen in plaats van hen te confronteren met deze theoretische fundamenten van Herman Van Pelt. Vervolgens werd de sportjournalisten dan ook gevraagd wat volgens hen de belangrijkste ontwikkelingen zijn in de TV-sportjournalistiek de laatste decennia. Op die manier konden zij mijn studie eventueel nog aanvullen met aspecten waar ik als onervaren iemand in de sportjournalistiek niet bij had stilgestaan.
67
1.2.1. Algemene vragen ter introductie
Afhankelijk van enkele zaken die we wisten na een paar interviews en de manier waarop de sportjournalist in kwestie reageerde op een vraag, konden de algemene vragen wel eens verschillen. Voorbeeld: toen we na het eerste interview wisten hoeveel vrouwen er op de VTM-sportredactie werken, gingen we dat niet meer aan de volgende sportjournalist nog eens vragen. We vroegen dan uiteraard wel nog zijn of haar mening over dat aantal vrouwen op de sportredactie. Het kon ook zijn dat we een bijvraag in het ene interview wel stelde en in een ander interview niet. Dat hing van het antwoord van de sportjournalist af. Dat was ook zo het geval bij de meer specifieke vragen. Alhoewel het een diepte-interview betrof met gesloten vragen, verliep ieder interview daardoor toch altijd net iets anders. De vijf algemene vragen waren: •
Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline vooraleer u op de sportafdeling bent beland?
•
Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport? o Bijvraag: Wat is de normale gang van zaken? Zijn de meeste sportjournalisten gespecialiseerd in één bepaalde sport of niet?
•
Hoeveel vrouwen werken op de sportafdeling en wat vindt u van die situatie?
•
Is het belangrijk voor een TV-sportjournalist om goede, close contacten te hebben met sporters?
•
Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Bent u erdoor verrast of niet? o Bijvraag: Vindt u dat de journalisten zich in de Panorama-uitzending van 5 februari 2006 aan de deontologische code hebben gehouden?
68
1.2.2. Specifieke vragen voor de gefundeerde theoriebenadering
De zes meer specifieke vragen hadden te maken met elementen uit de TVsportjournalistiek die ik nader wou onderzoeken. Op deze vragen is later de analyse van de gefundeerde theorievorming toegepast. Het gaat zowel om zogenaamde clichés uit de sportjournalistiek, zoals het gezegde een ‘buitenbeentje’ te zijn, als om deontologische regels, dus aspecten van professionalisering en evoluties die nu in opmars zijn en waarover ik de mening van de sportjournalisten wou weten. De eigen mening van de journalisten over het journalistieke handelen is dan ook belangrijk en vaak ook heel interessant. Meestal heeft de beroepsgroep zelf het beste inzicht in hoe zulke clichés en evoluties hun vak al dan niet beïnvloeden. Op die manier kwam ik tot de opstelling van de volgende zes vragen:
Sportjournalistiek als buitenbeentje
De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie? Of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd zo serieus wordt genomen?
Code van de journalistieke beginselen
In hoeverre houdt u als sportjournalist rekening met de deontologische code en de rechten en plichten die u hebt als journalist?
Interactieve, digitale en betaaltelevisie
Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van die evolutie?
69
Commercialisering/Vermarkting
Het sportaanbod heeft heel veel te maken met de rechten die jullie zenders verwerven van bepaalde sporten en competities. Men zal dus creatiever moeten omspringen met sportprogramma’s als men bepaalde rechten verliest. Wat zijn dan de alternatieven? En wordt alles dan niet sneller commerciëler?
Kwaliteit/kijkcijfers
Op welke manier doet u onderzoek naar wat de kijkers vinden van de sportprogramma's? In welke mate wordt daar rekening mee gehouden?
Evolutie
Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen van de laatste decennia in de TVsportjournalistiek?
70
1.3. Verwerking van de antwoorden op de algemene vragen
De vijf algemene vragen van het diepte-interview waren niet specifiek opgesteld om de evolutie en het proces van professionalisering binnen de TV-sportjournalistiek nader te analyseren, maar wel om iets meer informatie over de achtergrond van de TVsportjournalisten te weten te komen. Verder waren de vragen een ideale manier om het interview op te bouwen naar de meer specifieke vragen toe. Los daarvan, leverden deze algemene vragen toch heel wat interessante en gediversifieerde antwoorden op. Ik heb in deze algemene vragen naar de voorgeschiedenis van hun beroepscarrière gevraagd omdat ik op die manier meer inzicht verkreeg in de manier waarop een sportjournalist in deze professie terechtkomt. Kiest hij er specifiek voor of rolt hij er eerder toevallig in? De specialisatie van de sportjournalisten vond ik interessant om te weten omdat dit eventueel wijst op een differentiatie binnen de beroepsgroep. Daarnaast wou ik ook het gegeven nagaan of de sportjournalistiek nog steeds zo'n mannenbastion is als vroeger. Verder wou ik ook onderzoeken of het belangrijk is voor een sportjournalist om close contacten te hebben met sporters. Hechten zij daar veel belang aan of bewaren ze liever een grotere afstand met de sporters? De vraag omtrent het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie vond ik interessant in het licht van de actualiteit. In de periode dat ik de interviews heb afgenomen, was het gokschandaal vaak één van de hoofdpunten in het (sport)nieuws. Het leek me dan ook boeiend de mening te weten van de sportjournalisten over deze omkopingszaak.
71
1.4. Methode voor de specifieke vragen: de gefundeerde theorievorming
De methode die ik ga toepassen op de zes specifieke vragen van mijn interviews is de gefundeerde theorievorming. Dit kwalitatief onderzoek is gericht op het vergelijken van een relatief groot aantal gevallen. Het onderzoeksdoel is veelal gericht op theorie- of begripsontwikkeling. De analyseprocedure kenmerkt zich door de uitwerking van een analytisch kader aan de hand van voortdurende vergelijking van gevallen. Veel onderzoek is gericht op het toetsen van hypothesen afgeleid uit de theoretische literatuur (Glaser en Strauss, 1967). Zij spreken hier van een logischdeductieve theorie die op de sociale werkelijkheid wordt ‘toegepast’. Zij stellen daartegenover de ontwikkeling van ‘grounded theories’, gefundeerde theorieën in die zin dat zij stap voor stap ontwikkeld worden op basis van systematisch verkregen en geanalyseerde onderzoeksgegevens. De hoofddoelstelling is de inzichten van de onderzoeker te ontwikkelen tot een systematische theorie die past op het empirisch veld. Deze inzichten kunnen zowel gevoed zijn door persoonlijke ervaringen of door de bestaande theorie, als ontleend zijn aan de betekenisverleningen van de onderzochten. De gefundeerde theorie 'past' op het veld van onderzoek, thematiseert kernproblemen of basisprocessen die zich daar afspelen en interpreteert en verklaart deze. Dit ‘passen’ heeft twee kanten. Ten eerste moet aansluiting gemaakt kunnen worden met de leefwereld van de betrokkenen via te ontdekken begrippen. Anderzijds moet de theorie meerdere soorten situaties kunnen beschrijven, via het formuleren van kernthema’s of basisprocessen en deze processen interpreteren en verklaren. De onderzoeker start met enkele globale inzichten die aanvankelijk richtinggevend zijn en in de loop van het onderzoeksproces aangepast worden aan de situatie in het veld van onderzoek. Belangrijke principes zijn constante vergelijking en gerichte verzameling. Wanneer men in het onderzoek op het spoor is gekomen van wat belangrijke elementen blijken te zijn van de zich ontwikkelende theorie, gaat men op zoek naar nieuwe gevallen die de eerdere bevindingen kunnen verscherpen, bevestigen of corrigeren. Bij de gefundeerde theoriebenadering gaat het om het systematisch genereren van theorie uit gegevens die zelf ook systematisch zijn verzameld. Dit ‘gefundeerd’ moet dan zo opgevat worden, dat men zoekt naar een analytische, dus een in begrippen vastgelegde, dekking van het verschijnsel.
72
Bij elk analyseproces gaat het om een wisselwerking tussen begrippen en gegevens en dus tussen de onderzoeker en het bestudeerde verschijnsel. In de gefundeerde theoriebenadering is dit heel sterk het geval, omdat de begrippen waarmee het verschijnsel wordt beschreven tijdens het onderzoek van het verschijnsel ontwikkeld worden. In de gefundeerde theoriebenadering vormen deze onderzoekshandelingen een cyclus die in elke onderzoeksfase vele malen wordt doorlopen. Daarbij zijn onderzoeksvragen en begrippen voortdurend in ontwikkeling (Wester et al., 2004, pp. 40-41). We gaan dus de professionalisering en evolutie van de sportjournalistiek analyseren aan de hand van de gefundeerde theoriebenadering en daarvoor hebben we vijf categorieën opgesteld aan de hand van de interviewvragen. Ten eerste werd de categorie opgesteld waarin wordt nagegaan of de sportjournalistiek nog steeds wordt beschouwd als een buitenbeentje binnen de 'algemene' journalistiek. De vragen over vermarkting en kwaliteit en kijkcijfers van sportprogramma's zijn samengevoegd tot één categorie 'vermarkting, kwaliteit en kijkcijfers', omdat deze vragen elkaar aanvullen en dus best onder één noemer worden gebracht. Daarnaast zijn er nog drie andere categorieën opgesteld. Deze categorieën zijn 'deontologie in de sportjournalistiek', 'sport tegen betaling op televisie' en 'de belangrijkste evoluties in de sportjournalistiek op televisie van de laatste decennia'. Samen geven zij een goed beeld van de evoluties van de sportjournalistiek. Aan de hand van twaalf diepte-interviews hebben we een poging gedaan een beter beeld te ontwikkelen van hoe sportjournalisten, van zowel de openbare als de commerciële zender, tegen het journalistieke handelen aankijken tegenwoordig. Verder hebben we geprobeerd te weten te komen hoe sportjournalisten die bij de televisie werken, zelf over hun beroep denken en wat ze vinden van een aantal ontwikkelingen in hun professie gedurende de laatste jaren.
73
2. Analyse van de diepte-interviews
2.1. Analyse van de interviewvragen
2.1.1. Analyse van de antwoorden op de algemene vragen
In totaal zijn er dus twaalf sportjournalisten van de openbare en commerciële zender geïnterviewd. Bij Sporza werken er in totaal 29 sportjournalisten in vast dienstverband. Bij VTM zijn er dat slechts 10. Er werden dus 12 van de 39 sportjournalisten van VRT en VTM samen geïnterviewd. Dat is afgerond 31% van het totaal aantal sportjournalisten in vast dienstverband bij beide zenders. Wat meteen opvalt aan het profiel van de ondervraagde sportjournalisten (zie tabel 5), is het feit dat ze allemaal een hogere opleiding hebben genoten. Vijf van de zes sportjournalisten van de VRT hebben een universitaire opleiding gedaan. Dit geldt ook voor vier sportjournalisten van VTM. Dit maakt dus dat maar liefst 75% van de geïnterviewde sportjournalisten universitaire studies heeft gevolgd. Kris Meertens van Sporza VRT en Peter Morren en Jan Dewijngaert van VTM, hebben een diploma aan een hogeschool behaald. Opvallend is wel dat al deze opleidingen duidelijk een andere baan dan sportjournalist doen vermoeden. Kris Meertens, Geert De Vriese, Thomas Swannet en Peter Morren hebben wel een communicatie-opleiding gevolgd. Dit soort opleiding wordt wel een goede opleiding genoemd als voorbereiding op het journalistieke beroep. Niemand van de ondervraagde sportjournalisten heeft echter een specifieke opleiding journalistiek gevolgd. Dit gegeven kwam in sommige interviews ook expliciet naar voren. Volgens de sportjournalisten is de vooropleiding blijkbaar niet zo belangrijk en hoeft men helemaal geen (sport)journalistiek te studeren om het beroep te kunnen uitoefenen. De basisvereiste is een enorme interesse voor sport in het algemeen. Wie deze passie bezit, kan proberen er z’n beroep van te maken. Een hoge opleiding is wel handig in het kritisch zijn als journalist. Verder maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat je gestudeerd hebt, aldus de globale mening van de sportjournalisten zelf. De stijging van het aantal opleidingen journalistiek wijst wel op een professionalisering binnen het beroep. De reacties van de sportjournalisten echter, wijzen in een andere richting. Het lijkt erop dat de meeste sportjournalisten denken dat, van zodra men interesse heeft in sport, men ook sportjournalist kan worden. De 74
opleiding maakt volgens hen niet zoveel uit voor de uitoefening van de job omdat men het journalistieke handelen toch vooral in de praktijk leert. De meerderheid van de ondervraagde sportjournalisten heeft eerst op andere plaatsen gewerkt, voordat men op de VRT- of VTM-sportredactie terecht kwam. Vooral werk in de geschreven pers en bij regionale Tv en betaaltelevisie behoren tot de beroepsgeschiedenis van de twaalf geïnterviewde sportjournalisten. Marc Willems stond tot zes maanden geleden als leraar in het hoger onderwijs, maar heeft nu toch, na tien jaar als losse medewerker, definitief voor de sportjournalistiek gekozen. Kris Meertens is het ‘manusje-van-alles’ onder de geïnterviewde sportjournalisten. Hij heeft zelfs op de dokken in Antwerpen gewerkt en jarenlang in het buitenland vertoefd als animator en gids in het toerisme. Hoe dan ook. Wat ze ook gedaan hebben in het verleden, bij de meerderheid heeft altijd in het achterhoofd gezeten dat ze sportjournalist wilde worden. Het klinkt alsof men denkt van: dat is iets dat in je zit of niet. En als dat in je zit, komt vroeg of laat meestal toch de stap naar de sportjournalistiek. Wat betreft specialisatie in één of meerdere sporten, zijn de meeste sportjournalisten het eens. Iedereen begint vrij algemeen. Zeker als je voor het journaal werkt, moet je ongeveer alle sporten doen. Dan doet men bijvoorbeeld vandaag een voetbalverslag, morgen staat men aan het justitiepaleis in verband met de omkopingszaak Ye en morgen zit men op een wielerwedstrijd. Maar na verloop van jaren, door louter toeval, uit interesse of noodzaak, specialiseren de meeste sportjournalisten zich wel in één of meerdere sporten. Peter Morren, Stefan Van Loock en Wilfried Mostinckx zijn voetbalspecialisten. Renaat Schotte en Philippe Maertens zijn gespecialiseerd in wielrennen. Kris Meertens houdt zich voornamelijk bezig met basketbal, atletiek, triatlon en motorcross. De zes andere ondervraagde sportjournalisten hebben geen echte specialisatie. Geert De Vriese is chef sport Journaal bij de VRT en volgt alle sporten op de voet. Catherine Van Eylen heeft als sportanker op de openbare omroep geen specialisatie, net als VRTsportjournalist Thomas Swannet. Jan Dewijngaert, sportjournalist bij VTM, probeert van de ontwikkelingen in alle sporten op de hoogte te blijven, net zoals zijn collega Rudy Lanssens. Ze geven wel toe dat het overwicht sowieso nog altijd op voetbal en wielrennen ligt, de twee populairste sporten bij uitstek in ons land. Marc Willems van de VRT is ook niet gespecialiseerd en zegt dat die non-specialisatie net zijn sterkte is. Hij trekt zijn plan in alle sporten en is dan ook voor veel verschillende opdrachten inzetbaar. 75
Wat de vraag in verband met het aantal vrouwen in de sportjournalistiek betreft, is de meerderheid het met elkaar eens. Sportjournalistiek is nog steeds een mannenbastion. Bij de VRT werken vier vrouwelijke sportjournalisten op een totaal van 29. Dat is afgerond 14% van het totaal aantal sportjournalisten. Hier spreken we dan uitsluitend over de sportjournalisten die vast in dienst zijn. Daarnaast zijn er ook nog twee vrouwelijke losse medewerksters. Als je die losse medewerkers meetelt, kom je aan zes vrouwen op een totaal van 41, omgerekend zo'n 15% van het totaal. Dat maakt de balans dus niet echt veel positiever voor de vrouwen op de VRT-sportredactie. Bij VTM werken er tien sportjournalisten en dit zijn allemaal mannen. Tot een tijd geleden werkte bij VTM wel nog één vrouwelijke sportjournaliste, Joke Vanhaeren. Maar zij werd begin april dit jaar, na de herstructureringen bij de commerciële zender, bedankt voor bewezen diensten. Toen ik vroeg waarom het net Joke is die ontslagen werd, verdedigden de mannelijke sportjournalisten zich met de idee dat het louter met financiële problemen bij VTM te maken heeft en dat Joke is moeten vertrekken omdat ze de laatste nieuwe journaliste was op de sportredactie. Ze is zeker niet moeten vertrekken omdat ze een vrouw is. Volledig bewijzen kan men dat echter niet. De VTM-directie heeft weinig uitleg gegeven bij de ontslagen, maar laten we inderdaad hopen dat haar geslacht geen rol heeft gespeeld in die beslissing. We kunnen hieruit toch besluiten dat de traditie nog steeds niet doorbroken werd. De sportjournalistiek is nog hoofdzakelijk een mannenbastion. Negen van de twaalf geïnterviewde journalisten beamen dat. Alleen volgens Renaat Schotte en Catherine Van Eylen is die tijd definitief voorbij. Opvallend is het antwoord van Kris Meertens. Hij is de enige die het helemaal niet eens is met het gegeven dat de sportjournalistiek een mannenwereld is. Volgens hem is dat een mythe. Een vrouw moet gewoon haar kansen grijpen en haar werk zelf afdwingen. Hij spreekt zelfs over positieve discriminatie ten opzichte van vrouwen. Iets dat door de andere sportjournalisten volledig wordt ontkend. V Volgens de meerderheid van de sportjournalisten is er momenteel sprake van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Toch blijft het nog hoofdzakelijk een mannenbastion, mede omdat vrouwen ook gewoon van nature uit minder geïnteresseerd zijn in sport. Ze dienen zich dan ook minder aan op een sportredactie. Wanneer we vragen naar de al dan niet goede contacten van de sportjournalisten met sporters en bestuurslui, is meer dan tweederde van de geïnterviewde 76
sportjournalisten het erover eens dat goede contacten heel belangrijk zijn in hun beroep. Het is vooral noodzakelijk omdat de sporters dan weten wie je bent, hoe je werkt en of je te vertrouwen bent of niet. Verder is het natuurlijk gemakkelijker om op een snelle manier aan nieuws te geraken. Als men een vertrouwensband opbouwt met een sporter, gaat die waarschijnlijk ook sneller iets vertellen. Anderzijds zijn de sportjournalisten het er ook over eens dat men wel een zekere afstand moet bewaren ten opzichte van de sporters. Een sportjournalist moet ten slotte altijd kritisch blijven. Wat de vraag over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie betreft, valt op dat de meeste sportjournalisten dezelfde reactie hadden. Tien van de ondervraagde sportjournalisten hadden het schandaal toch niet echt zien aankomen. Ze waren enerzijds niet zo verrast dat het gebeurd is, omdat corruptie in het voetbal nu eenmaal van alle tijden is. Ze waren wel verbouwereerd over de manier waarop het gebeurd is, over de omvang van het schandaal en over de mensen die erbij betrokken zijn. Daarnaast waren de meeste sportjournalisten ook verrast over het feit hoe de hele zaak aan de oppervlakte is gekomen. Het is nog maar eens gebleken hoe groot de kracht van televisie is. Het verhaal had in de zomer van 2005 ook al in Voetbalmagazine gestaan, maar toen heeft er geen haan naar gekraaid. Het was door de Panoramauitzending op de openbare omroep van 5 februari 2006 dat de bal aan het rollen is gegaan. Het gerecht is toen pas in actie geschoten. Verder hebben de meeste sportjournalisten ook respect voor de manier waarop de medewerkers van Panorama de zaak hebben uitgespit. Voor hen was het niet altijd gemakkelijk zich aan de deontologische regels van de journalistiek te houden. Ze zijn daar echter vrij goed in geslaagd volgens de meeste, al was het soms ‘objectieve journalistiek op het randje,’ aldus de sportjournalisten. Iedereen beseft echter hoe moeilijk het is om iets te verzwijgen als je zeker bent van je zaak, ook als je niet de harde bewijzen hebt. De mensen van Panorama verdienen dan ook een dikke pluim voor al het verrichte werk volgens de sportjournalisten. Dankzij hen is de zaak uitgepluisd en kunnen de Belgische ploegen volgend jaar hopelijk met een schone lei aan de nieuwe voetbalcompetitie beginnen. Alleen Renaat Schotte en Marc Willems zeiden eigenlijk op geen enkele manier verrast te zijn geweest door de hele omkoopaffaire. Vele Belgische voetbalclubs zaten zo diep in de financiële moeilijkheden dat ze een vogel voor de kat waren. De clubs waren zeer kwetsbaar voor zulke illegale gokpraktijken en het was alleen afwachten tot het zou gebeuren. Ze hadden het al langer zien aankomen. In de volgende paragraaf ga ik nu de specifieke interviewvragen analyseren aan de hand van de gefundeerde theoriebenadering. 77
2.1.2. Analyse van de antwoorden op de specifieke vragen aan de hand van de gefundeerde theorievorming
De formele ‘professionele condities’ zijn, zoals eerder in de literatuurstudie vermeld (Paulussen, 2004, p. 105): •
Het bestaan van een geheel van theoretische kennis, die verworven wordt door een specifieke academische opleiding;
•
een zekere institutionalisering via (een) beroepsvereniging(en);
•
de vorming van eigen ethische gedragscodes;
•
een hoge mate van autonomie, die zich onder meer uit in zelfcontrole en zelfregulering;
•
een min of meer gedeelde ideologie, een geheel van opvattingen en attitudes die de beroepsbeoefenaars gemeenschappelijk hebben
Om te weten of er sprake is van meer professionalisering van de sportjournalistiek, zouden we dus deze vijf condities moeten onderzoeken. De eerste conditie hebben we in de literatuurstudie reeds besproken. Het aantal journalistieke opleidingen, zowel in Vlaanderen als in Nederland, is de laatste jaren fors gestegen. Men is niet verplicht een opleiding tot journalist te volgen om het beroep te mogen of te kunnen uitoefenen. Het feit echter, dat het aanbod opleidingen stijgt, is wel een teken van professionalisering. Door een specifieke academische opleiding te volgen, kan iemand die journalist wil worden, een grotere kennis ontwikkelen als voorbereiding op het journalistieke beroep. Het stijgende aantal opleidingen is ook een teken van interesse naar het beroep toe en dat er dus nood is aan meer gespecialiseerde opleidingen. We hebben echter in de vorige paragraaf gezien dat de geïnterviewde sportjournalisten geen specifieke opleiding journalistiek gevolgd hebben, wat niet op een professionele houding wijst. Dat bewijst volgend antwoord van Philippe Maertens. Hij is echter niet de enige die deze mening heeft.
Philippe Maertens (VTM): ”Wat opleiding betreft. De meeste sportjournalisten hebben universiteit gedaan, terwijl dat niet nodig is. Om een goede journalist te zijn, moet je gewoon gedreven en nieuwsgierig zijn. Die hogere studie helpt misschien alleen in het kritisch zijn.” 78
Wat in deze context dan ook belangrijk is, is het feit dat een aantal sportjournalisten in de diepte-interviews zeiden dat de kennis van de sportjournalisten er de laatste jaren op achteruit is gegaan. Het zou dus geen slechte zaak zijn moesten meer ‘sportjournalisten in spe’ wel zo’n opleiding volgen ter voorbereiding op hun professie. Wellicht is het toch belangrijker dan de sportjournalisten beweren. De tweede conditie, over het bestaan van één of meer beroepsverenigingen voor journalisten, hebben we in het eerste hoofdstuk van de literatuurstudie al besproken en aan die conditie blijkt eveneens te voldoen. Ook de vierde voorwaarde, over zelfregulering binnen de beroepsgroep, komt in de volgende taken van de beroepsverenigingen naar voren: de VVJ, de AVBB en de IFJ vertegenwoordigen elk op hun niveau de beroepsjournalisten. Daarbij vervullen ze enkele wettelijke opdrachten, behartigen ze de journalistieke belangen zowel op individueel als op collectief vlak en zorgen ze voor de zelfregulering binnen de beroepsgroep (Officieel Jaarboek van de Belgische Pers, 2000). We gaan deze vierde voorwaarde echter nog een beetje verder uitspitten omdat in sommige interviews ook de zelfregulering en autonomie van de sportredactie van VTM aan bod kwam. Dit bleek echter niet zo positief te zijn. Ook de derde conditie over ethische gedragscodes in de sportjournalistiek komt in de diepte-interviews aan bod. Op die manier zijn de vier eerste professionele condities getest. Verder vragen we ook naar een paar opkomende trends, zoals sport tegen betaling en commercialisering. Bovendien zullen we in dit tweede deel ook analyseren wat volgens de sportjournalisten de belangrijkste evoluties zijn in hun professie de laatste decennia. Op die manier trachten ook meer te weten te komen hoe zij over hun beroep denken en hoe zij tegen het journalistieke handelen aankijken. We komen dan ook te weten of de sportjournalisten enigszins gemeenschappelijke opvattingen over hun vak hebben. Deze gedeelde ideologie is de vijfde en laatste voorwaarde van professionalisering. De volgende vijf categorieën zullen we nu één voor één bespreken.
1. Sportjournalistiek als buitenbeentje; 2. Deontologie in de TV-sportjournalistiek; 3. Sport op televisie tegen betaling; 4. Vermarkting, kwaliteit en kijkcijfers; 5. Belangrijkste ontwikkelingen in de TV-sportjournalistiek. 79
We hebben voor alle categorieën de antwoorden van de sportjournalisten naast mekaar gelegd en vergeleken om op die manier tot besluiten te komen. Bij elke categorie halen we elementen uit de literatuurstudie aan die dan naast het materiaal uit de interviews worden gelegd. Zo komen we uiteindelijk tot onze conclusies over de professionalisering en evolutie van de TV-sportjournalistiek in Vlaanderen.
2.1.2.1. Sportjournalistiek als buitenbeentje
Het feit dat de sportjournalistiek vroeger werd ervaren als een buitenbeentje ten opzichte van de algemene journalistiek is wel gebleken uit de literatuurstudie. Men ging ervan uit dat sport en kwaliteitsjournalistiek niet verenigbaar waren en bij de aanwerving van sportjournalisten golden dan ook andere regels dan bekwaamheid. De sportafdeling werkte niet autonoom en was afhankelijk van promotionele acties. Het was zeker niet altijd de sportieve waarde van het gebeuren die primeerde.
Het
gemeenschappelijk
was
een
ware
professioneel
concurrentieslag streven
lange
tijd
die
collegialiteit
en
heeft bemoeilijkt.
een Deze
gebeurtenissen hebben de sportjournalistiek in Vlaanderen getekend (Van Pelt e.a., 1989, pp. 45-46). De sportjournalist werd tot de jaren vijftig ook als de 'neger van de journalistieke wereld' beschouwd, gevangen tussen het publiek en andere journalisten. Tijdens die periode van de zogenaamde 'kleedkamerjournalistiek' was de sportjournalist op zoek naar sensationele verklaringen en ontbrak het aan veel kritiek (Van Pelt e.a., 1982, P. 41). De
'confrontatiejournalistiek
en
'kritische
sportjournalistiek'
waren
een
vernieuwing op het einde van de jaren zestig en zorgden voor meer kritiek en achterdocht bij de sportjournalisten. Toch moest men ook aan het publiek blijven denken, dat blijkbaar niet echt zat te wachten op zo'n diepgaande sportjournalistiek. (Van
Poppel,
1979,
pp.
72-81).
Vervolgens
kreeg
men
de
naam
'consumptiejournalistiek' opgespeld, omdat de sport meer en meer over de schandalen rond de sporters ging verslag geven (Schabregts, 2005, p. 68 ). Het was eigenlijk een kwestie van een evenwicht te vinden tussen ontspanning en kritiek en dat is nu eenmaal niet altijd even gemakkelijk in de sportjournalistiek.
80
Ook De Pelsmaeker is er van overtuigd dat de sportjournalistiek zich tijdens de laatste decennia niet op dezelfde fundamenten heeft ontwikkeld als de andere, ‘nietsportieve informatie’, omdat ze zelf te lang een element en een werktuig is geweest in het heldentijdperk van de sport (Van Pelt e.a., 1982, p. 39). Hieruit blijkt dus dat sportjournalistiek vroeger niet zo serieus werd genomen. Momenteel ervaren de sportjournalisten niet meer zo extreem als vroeger dat er wordt neergekeken op de sport of dat ze echt een buitenbeentje zijn in de journalistieke wereld. Dit komt omdat de sport tegenwoordig meer en meer aanvaard wordt, zeggen de sportjournalisten. Deels komt dit door het feit dat de populariteit van sport nog verder is toegenomen in de loop der jaren. Daarnaast is het nieuws in zijn geheel ook meer en meer gepopulariseerd, wat er voor zorgt dat er nu minder denigrerend over 'de populaire sport' wordt gesproken.
Catherine Van Eylen (VRT): “Vroeger was dat ook echt heel duidelijk, sport als buitenbeentje. Sommige collega's zeggen nu nog wel eens: 'en dan nu het serieuze nieuws'. Dat voel ik wel. Maar het is nog niet zo lang dat sport in het journaal de waardering krijgt die het nu krijgt."
Ook Kris Meertens spreekt van een positieve tendens van de sport in het nieuws.
Kris Meertens (VRT): “Het algemene nieuws moet tegenwoordig een beetje wijken voor het succes van de sport. Als Tom Boonen wereldkampioen wordt, begint het journaal daarmee. Ook wordt dat nieuws nu gebracht door de sportanker zelf. Vroeger zou dat bijvoorbeeld door Martine Tanghe zelf gezegd worden, maar nu geeft ze het woord door. En maar goed ook, een sportjournalist heeft daar veel meer affiniteit mee.”
Deze positieve veranderingen willen echter niet zeggen dat de sport volledig wordt aanvaard, altijd en door iedereen. Dat zal ook nooit gebeuren volgens sommige sportjournalisten. Tegenstanders zijn er altijd. Dit gegeven wordt onder andere aangehaald door de chef van de sport in het journaal van de VRT.
Geert De Vriese (VRT): “Ja, absoluut. Ik merk dat nog dagelijks dat sport een beetje als buitenbeentje wordt beschouwd. Dat is eigen aan de sport. Dat is iets dat je altijd zal terugvinden. Zowel bij collega-journalisten 81
als bij kijkers, zullen er altijd sporthaters zijn. Dat gaat nooit over. En die mensen durven de sport wel eens als minderwaardig te beschouwen.“
Ook sportjournalisten van de commerciële zender merken soms, bij omgang met collega’s van de niet-sportredactie, dat er nog altijd een beetje wordt neergekeken op de sport.
Philippe Maertens (VTM): “Wij zitten met de sportredactie soms ook op de algemene redactievergadering waar allerlei onderwerpen besproken worden. In het verleden ging het dan eens over de zaak Dutroux bijvoorbeeld. Dan merk je soms wel, dat als je dan je mond open doet, men wel al eens de reactie had van:’ wat gaat die van de sport zich daar nu mee moeien’. Op dat moment voel je wel van: we zijn maar sport.”
We kunnen hieruit afleiden dat er enerzijds wel een positieve evolutie is naar sport toe. Er is meer aandacht en waardering voor in het journaal. Anderzijds wordt de sportjournalistiek wel nog altijd een beetje als een buitenbeentje beschouwd binnen de 'algemene' journalistiek. Dat wordt door de meeste sportjournalisten ook nog zo ervaren, zowel bij de openbare als de commerciële zender.
2.1.2.2. Deontologie in de TV-sportjournalistiek
Over de vraag omtrent deontologie in de sportjournalistiek heerste er algemene eensgezindheid onder de ondervraagde sportjournalisten. De reactie van de meeste sportjournalisten op deze vraag luidde dan ook dat ze als sportjournalist uiteraard evenveel rekening houden met de deontologische regels van de journalistiek als een algemene journalist. Of dat zou alleszins toch moeten. Daarover bestaat duidelijkheid en dat kwam in de diepte-interviews ook expliciet naar voren. Rudy Lanssens en Geert De Vriese waren kort en duidelijk.
Rudy Lanssens (VTM): “Zeker wordt daar rekening mee gehouden. Wat kun je zeggen en wat niet? Dat is heel belangrijk. Dat is ook weer die waakhondfunctie van de journalistiek. De hele ethiek, dat is soms een dunne grens. Dat moet je als journalist zelf beoordelen of samen met je redactie overleggen en op die manier tot een besluit komen.” 82
Geert De Vriese (VRT): “Per definitie houden wij daar rekening mee. Ten eerste aangezien de sport ook in het journaal zit. Dus je bent ook gebonden aan de deontologische regels van de journalistiek. Maar dat geldt ook voor andere sportprogramma’s. Zo simpel is dat.”
In een aantal elementen van de literatuurstudie klonk er echter soms een andere toon. Verschillende auteurs wezen op het feit dat een sportjournalist zich absoluut van enkele deontologische regels distantieert. Dit komt omdat vele journalisten zulke gedragsregels beschouwen als een inperking van hun professionele vrijheid en een belemmering van hun journalistieke handelen. (Van Dijck e.a., 1995, p. 23). In mijn interviews kwam echter tot uiting dat dit niet het geval is. Men houdt als sportjournalist evenveel rekening met deontologie, al geven sommigen wel toe dat het voor een sportjournalist niet altijd even gemakkelijk is om een grens te trekken tussen wat wel en niet kan. Dat is zeker niet evident als je commentaar moet geven bij sportwedstrijden waar nationale helden bij betrokken zijn. Hierbij verwacht de kijker meer inlevingsvermogen van de verslaggever. Daarom is het voor een sportjournalist niet altijd even gemakkelijk om objectief te zijn. Dat maken volgende antwoorden duidelijk.
Marc Willems (VRT): “Een journalist moet altijd objectief zijn. Maar als je commentaar geeft, zit je soms op of over die grens. Als iemand de voetbalinterland België-Nederland becommentarieert, denk ik niet dat dat altijd volledig objectief gebeurt. Dat zou ook niet gepikt worden door het publiek denk ik. Je moet een beetje meeleven. En dat is journalistiek op het randje. Maar dat is nu eenmaal eigen aan commentaar geven.
Deze houding van de sportjournalisten werd ook in de literatuurstudie al aangehaald. De kritische sportjournalistiek zou dezelfde regels moeten volgen als de algemene kritische journalistiek en dus normaal gezien aan dezelfde kenmerken getoetst moeten worden. Het ‘probleem’ is echter dat de sportberichtgeving altijd gemaakt wordt vanuit het verwachtingspatroon van het publiek. Vaak is er geen behoefte voor de journalist om allerlei kritiek te geven, omdat ze zelf meestal ook 'fan' zijn. Het meest eenvoudige was om met het volk mee te denken (Hoeben, 2004, pp. 50-51). Hier komt ook weer het gegeven naar voren dat de sportjournalistiek, zowel vroeger als nu, wellicht meer dan andere journalistieke disciplines een publiek heeft om aan te denken in de verslaggeving. Marc Willems verduidelijkt dit als volgt. 83
Marc Willems (VRT): “Als ik commentaar geef bij Kim Gevaert en ik doe dat op dezelfde manier als met één of andere Russische sprintster, dan zou het publiek dat ook niet aanvaarden vrees ik. Je moet daar in meegaan.
Daarnaast moet men als sportjournalist wel kritisch blijven bij de wedstrijdresultaten van de sporters.
Marc Willems (VRT): “Als Kim Gevaert presteert onder de verwachtingen, of onder haar kunnen, dan moet ik wel aan haar vragen hoe dat komt. Dan zit je weer op een objectievere journalistieke lijn."
We kunnen uit de voorgaande antwoorden besluiten dat de geïnterviewde sportjournalisten enerzijds wel vinden dat ze zich evenveel als andere ‘algemene’ journalisten aan de deontologische regels van de journalistiek moeten houden. Verder zeggen ze ook daar vrij goed aan te voldoen en daar altijd rekening mee te houden. Dit geldt zowel voor de sportjournalisten van de commerciële als de openbare zender. Anderzijds geven ze ook toe dat het in de sport niet altijd even gemakkelijk is om objectief te blijven omdat men altijd rekening moet houden met de behoeften en wensen van het publiek.
2.1.2.3. Sport op televisie tegen betaling
In de literatuurstudie hebben we aangetoond dat er een duidelijke trend is naar meer sport op televisie tegen betaling. Door de hoge kosten van de uitzendrechten en het feit dat telecomgiganten zoals Belgacom en Telenet zich op deze rechten gaan storten, is die situatie van sport op televisie tegen betaling enorm aan het evolueren de laatste tijd. Ook in deze categorie is er eigenlijk overeenstemming in de antwoorden bij de sportjournalisten. Vrijwel iedereen is het erover eens dat de trend om sport tegen betaling aan te bieden op televisie, onvermijdelijk is naar de toekomst toe. De sportjournalisten beamen dat dit vooral veroorzaakt wordt door de stijging van de kostprijs van de sportrechten, zoals eerder aangegeven in de literatuurstudie. Omwille van die reden, zou deze evolutie dus niet te stoppen zijn. Thomas Swannet en Wilfried Mostinckx vatten de algemene idee omtrent sport op televisie goed samen. 84
Thomas Swannet (VRT): “Ik denk wel dat die evolutie onvermijdelijk is. Ik vind het zeer jammer dat niet meer alles op de openbare netten komt. Er komt een moment dat het WK voetbal op decoder zal zitten. Dan bereik je sowieso een beperkter publiek dan nu en dat vind ik wel jammer. Maar ik vrees dat het een evolutie is die moeilijk tegen te houden zal zijn omdat de rechten zo duur worden. De VRT zit nu nog altijd in een luxepositie. We kunnen momenteel heel veel rechten kopen maar de kosten ervan blijven stijgen. Er komt een moment dat we dingen gewoon moeten laten gaan denk ik.”
Wilfried Mostinckx (VTM): “Die evolutie is onvermijdelijk denk ik. We leven in een kapitalistische maatschappij van vraag en aanbod. De vraag naar sport is groot. Het aanbod aan topevenementen klein. Vroeg of laat verdwijnen de voornaamste dingen dan toch achter betaalzender. Dat is de enige manier om de vraagprijs van de rechten te drukken.
Wel vinden de sportjournalisten het goed dat er een regel is vastgelegd om sommige sporten verplicht op open net te houden. De geïnterviewde sportjournalisten zijn het erover eens dat bepaalde sportevenementen, zoals de Ronde van Vlaanderen of wedstrijden met Kim Clijsters en Justine Henin, gratis moeten blijven voor het grote publiek. Andere, zogenaamde 'kleinere' sporten en andere minder belangrijke sportieve gebeurtenissen, gaan onvermijdelijk achter decoder verdwijnen. Anders is het gewoon niet meer te betalen volgens de sportjournalisten. Daarnaast is er de opkomst binnen deze evolutie van de telecomgiganten Belgacom en Telenet die tegenwoordig al sportpakketten aanbieden tegen betaling. Wilfried Mostinckx ziet in de toekomst nog veel meer sport achter decoder verdwijnen.
Wilfried Mostinckx (VTM): “Er is wel een goede maatregel die de Vlaamse regering ooit genomen heeft om de belangrijkste sportevenementen op open net te houden. Maar ik denk dat het op termijn wel gaat evolueren. Kijk naar wat Belgacom gedaan heeft. Dat gaat over 35 miljoen euro die ze betaald hebben voor een jaar voetbal. En ze hebben nu nog één wedstrijd op Canvas, op zondagavond. Maar dat is een lokroep om de mensen te tonen: ‘kijk, jullie kunnen nog voetbal zien’. Maar van zodra ze genoeg abonnees hebben, zullen ze die wedstrijd niet meer uitzenden op Canvas.”
De telecomgiganten zijn grote concurrenten geworden van elkaar en van de verschillende omroepen wat betreft de uitzendrechten van sportevenementen. Er bestaat 85
momenteel al een samenwerking tussen de zenders en de telecomreuzen en dat zal in de toekomst misschien nog uitgebreid worden.
Jan Dewijngaert (VTM): “We zien hoe langer hoe meer dat de grote telecomgiganten zich op de sport gaan storten. Dat is een evolutie waar wij uiteraard niet zo gelukkig mee zijn. Maar ik denk dat op termijn, en dat is nu ook al een beetje zo, dat het toch tot een samenwerking gaat komen. Dat kan niet anders. We doen dat nu ook al met Telenet, die dus heel veel buitenlands voetbal hebben. Die zeggen dan: ‘we geven die topmatch live, jullie kunnen wel een samenvatting van 5 à 6 minuten uitzenden, dus we werken samen’. Daar gaat het eigenlijk stilaan naartoe en dat vind ik wel een goede evolutie, omdat de sportrechten zo duur worden dat ze eigenlijk niet meer te betalen zijn, tenzij het echt de moeite waard is dan.”
Iets dat ook uit de interviews is gebleken, is dat ook de concurrentie tussen de openbare en commerciële zender in Vlaanderen, nog steeds vrij groot is. Ook die rivaliteit vindt zijn oorsprong in de hele situatie omtrent de uitzendrechten van sportevenementen. De VRT bezit momenteel zeer veel uitzendrechten. De openbare omroep in Vlaanderen is op het gebied van bezit van sportrechten bijna een buitenbeentje in Europa.
Philippe Maertens (VTM): “De sportredactie van de VRT leidt daar een eigen leven. Ze hebben ongeveer alles en ze willen dat vrijwaren. Wij zijn een gevaar, maar digitale televisie is dat ook. Ik hoor dat van wielerorganisatoren, zoals die van ‘Dwars door Vlaanderen’. De VRT heeft een contract tot 2009, maar wilde dat dan al laten openbreken tot 2015. Ik denk dat dat gewoon uit pure angst is voor digitale concurrenten.”
Die concurrentie tussen de VRT en VTL heeft ook deels te maken met de European Broadcasting Union, het samenwerkingsverband van openbare omroepen in Europa. We hebben de werking ervan eerder al behandeld in de literatuurstudie. Dat deze organisatie niet geliefd is bij de commerciële zender komt omdat de EBU volgens hen voor oneerlijke concurrentie zorgt.
Rudy Lanssens (VTM): “Het grootste probleem is dat de meeste rechten Europees aan het EBU verkocht zijn We hebben onder andere geprobeerd om de rechten van de Ronde van Frankrijk te krijgen. We
86
hebben eigenlijk alles geprobeerd. De rechten voor het WK voetbal en de Champions League hebben we verworven omdat we daar individueel over konden onderhandelen.”
Ook collega Stefan Van Loock spreekt van een ongelijke situatie.
Stefan Van Loock (VTM): “Er worden een aantal zaken gewoon achter onze rug besproken. Wij hebben dit jaar de rechten op de wereldbeker voetbal. Maar plots werd een paar maanden geleden bekend gemaakt dat de rechten voor de wereldbeker van 2010 verkocht zijn aan Eurovisie. Er is voor ons nooit een kans op een bod geweest. Wij worden voor een voldongen feit gesteld. Op de duur kunnen wij op geen enkel vlak, niet qua informatie en zeker niet qua sport, concurreren met de VRT. Zeker niet in de gegeven omstandigheden.”
Rudy Lanssens ziet de situatie van VTM dan ook somber in.
Rudy Lanssens (VTM): "Wij hebben weinig rechten, maar we kunnen gewoon niet anders. Dat is heel jammer. Daarom vonden we het ook zo erg dat de VRT ons vorig jaar ook nog het Belgische competitievoetbal afnam. Dat was het enige dat we nog hadden. De VRT heeft alles, echt alles…We zijn dan ook een atypische redactie. Wij hebben niks. Wij doen niks. Wat hebben wij? De nationale ploeg, het Belgisch kampioenschap wielrennen en een beetje veldrijden…"
VTM heeft het de laatste jaren niet gemakkelijk gehad, maar hoopt wel op beterschap nu ze de rechten van het WK voetbal en de Champions League verworven hebben. Verder heeft de VRT nog ongeveer alle uitzendrechten in handen. Zoals eerder al gezegd is de hele kwestie van de uitzendrechten nog niet ten einde. Er zal in de toekomst verder gestreden worden voor de uitzendrechten tussen de openbare en de commerciële zenders, maar ook de strijd tussen de telecomgiganten zal onverminderd doorgaan. Die evolutie blijkt onvermijdelijk.
87
2.1.2.4. Vermarkting, kwaliteit en kijkcijfers
Uit de literatuurstudie bleek dat sport en ontspanning al een tijdje samengaan. Met de toename van de vrije tijd, kwam er meer ruimte voor infotainment en sport leende zich daar perfect toe. De journalist kreeg de extra functie om het publiek gratis van mediavoer te voorzien en ontspanning te bieden (Van Poppel, 1979, p.152). Als de mensen zich ontspannen, willen ze niets te maken hebben met allerhande problemen, tenzij het om schandalen en dergelijke gaat. De journalistiek kreeg de naam ‘consumptiejournalistiek’ opgespeld, met sport als een belangrijk middel tot afleiding, ontspanning en verstrooiing (Schabregts, 2005, p. 68). Uit de antwoorden van de sportjournalisten blijkt dat er ook tegenwoordig ook een duidelijke trend is naar meer commercialisering in de sport. De grote nationale sporthelden zoals Tom Boonen en Kim Clijsters worden uitgebreid onder de aandacht gebracht. En niet alleen wat hun sportprestaties betreft. Ook hun privé-leven staat meer en meer in de kijker, want de mensen zijn daar ook in geïnteresseerd. Een ander gegeven dat in de interviews naar voren kwam, is dat de sport in het nieuws bij VTM wordt afgebouwd omdat is aangetoond dat de kijkcijfers dalen als het sportnieuws begint.
Stefan Van Loock (VTM): "Het aandeel sport in het nieuws wordt afgebouwd omdat de kijkcijfers aantoonden dat het aantal kijkers daalt bij aanvang van het sportnieuws. En daarom zei de directie dat ze het anders zouden gaan aanpakken. Zij willen eigenlijk alleen nog een sportitem brengen als het de sport overstijgt. De evolutie van: alleen nog maar ‘heros’ en geen ‘losers’ meer in de sport. Dat vind ik zeer jammer. Om nu een voorbeeld te geven van die commercialisering. Carlo Bomans werd genoemd als de nieuwe wielerbondscoach. We wilden daar iets over maken met de sportredactie en dan zeggen de bazen: “Carlo Bomans, zo’n lelijke mens.” Ik trek het nu in het belachelijke, maar zo is het letterlijk gezegd. Dan hebben we op de sport zoiets van: ‘doe het dan maar zelf’.”
Wat ook gebleken is, en hier kom ik terug op de professionele conditie van zelfregulering, is dat de autonomie van de sportredactie van VTM niet meer zo uitgesproken aanwezig is. We hebben gezien dat zelfregulering en zelfcontrole condities zijn voor een ‘echte professie’. De VTM-top neemt nu echter beslissingen voor de sportredactie en hebben vaak met de commercialisering van de sport te maken. Dat zien we eigenlijk ook al in het vorige antwoord van Stefan Van Loock. De VTM-directie beslist om de sport in het nieuws af te bouwen zonder daarover te overleggen met de 88
sportjournalisten. Bovendien beslist de VTM-top mee over een reportage omtrent Carlo Bomans en pleit men voor meer commercialisering van het sportnieuws. Dit is geen vorm van professionalisering van de sportjournalistiek. Integendeel. Ook zijn collega Philippe Maertens spreekt van een nieuwe trend.
Philippe Maertens (VTM): "Commercialisering van de sport. Dat is nu aan het gebeuren. En dat is niet plezant en niet correct. Ik ging normaal gezien vandaag een voorbeschouwing maken en de steden van ParijsRoubaix verkennen. Ik zou een vooruitblik maken met Van Petegem en Hoste. Dat zou dan zaterdag worden uitgezonden. Maar in het begin van de week zeggen ze tegen mij: 'blijf donderdag maar thuis'. We willen alleen een stuk van Boonen hebben. Dat vind ik jammer. Stel nu dat Van Petegem zondag Parijs-Roubaix wint en ik wil hem interviewen. Dan zegt hij: 'jullie kennen mij toch niet meer, de boom in.' Die tendens krijg je dan. En ze hebben nog gelijk ook."
Of die trend van commercialisering ook zo sterk zal worden bij de openbare omroep valt nog af te wachten.
Stefan Van Loock (VTM): “De VRT gaat ook mee in die trend, maar zij geven toch ook nog veel meer echt sportnieuws. Ze zijn op zijn minst een pak vollediger dan ons. Ze hebben natuurlijk ook een groot aanbod. Maar toch. Het sportnieuws van VTM werd vroeger toch veel meer gewaardeerd dan nu.”
Bij de VRT is deze trend dus nog niet zo uitgesproken volgens Stefan Van Loock en is die evolutie van vermarkting eigenlijk ook niet vaak echt expliciet vernoemd. Ik heb echter wel de reactie gehoord dat de VRT toch niet meer de BRT van vroeger is qua kwaliteit, wat erop duidt dat ook de openbare omroep aan het evolueren is naar een meer commerciële zender.
Renaat Schotte (VRT): “Ik denk ook wel dat sportjournalistiek commerciëler is, maar heel de maatschappij is commerciëler geworden de afgelopen twee decennia. Ik heb die indruk toch alleszins, als je ziet hoe alles breed wordt uitgespit in de media. Tegenover vroeger is het toch een hele verandering. Zelfs de openbare omroep verkoopt zijn product, zijn programma’s. Dat is iets wat vroeger absoluut ‘not done’ was. Ik vind dat een normale evolutie. Ik denk dat niemand de VRT of de BRTN van vroeger terug wilt waarin de redacties ivoren torens waren, waarop de buitenwereld geen vat had. De tijd dat iemand moraliserend ging vertellen wat de man in de straat moest doen is voorbij. “ 89
Ook VTM-sportjournalist Wilfried Mostinkx spreekt over een aantal veranderingen bij de openbare omroep.
Wilfried Mostinckx (VTM): "De kijkcijfers primeren en iedereen gaat mee in die tendens. De VRT ook. Het nieuws op de VRT van nu is niks vergeleken met het VRT-journaal van tien of vijftien jaar geleden. Dat is ook een populair nieuws zoals VTM vroeger. Daar zit nog nauwelijks verschil in. Wat VTM dan weer noodzaakt om nog populairder te worden en nog meer human interest brengt en de sterren uitspeelt, en dan voornamelijk het privé-leven. Dag Allemaal en Story-toestanden in het journaal. Iedereen schuift naar het populaire genre toe. Dat was vroeger ondenkbaar. "
Vroeger zouden zaken, zoals die nu te zien zijn, nooit vertoond zijn. Nu ligt die situatie toch enigszins anders. Dit wijst er toch op dat de openbare omroep een duidelijke evolutie doormaakt naar meer commercialisering in de sport. Dat de VRT nu ook al herhaling van programma’s aanbiedt tegen betaling is dan ook zeer straf. Dit hebben we in de literatuurstudie reeds verteld. De openbare omroep heeft de plicht rekening te houden met het universaliteitsprincipe. Als ze programma’s tegen betaling aanbieden, wijst dit toch op een versoepeling van de plichten van de openbare zender ten opzichte van de kijker.
2.1.2.5. Belangrijkste ontwikkelingen in de TV-sportjournalistiek
We hebben in de diepte-interviews ten slotte ook altijd gevraagd naar wat de sportjournalist zelf als belangrijke ontwikkelingen zag in zijn professie de laatste jaren. Een evolutie die bij ongeveer alle sportjournalisten ter sprake komt, is de verbetering van de techniek. De sport op televisie is er kwalitatief gezien, op technisch vlak dan, de laatste jaren alleen maar op vooruit gegaan. Vooral de beeldkwaliteit is veel beter. Sport wordt ook vanuit veel meer standpunten en dus met veel meer camera's in beeld gebracht. Bovendien wordt er tegenwoordig ook veel meer sport uitgezonden op televisie en zijn er veel meer mensen betrokken bij sportuitzendingen dan vroeger. Verder is het ontstaan van het Internet een grote stap voorwaarts voor de snelheid waarmee sportjournalisten zelf sportuitslagen ontvangen, wat op haar beurt de snelheid vergroot waarmee het sportnieuws tot bij de kijker komt. Sommigen zijn ook van mening dat de werkdruk is toegenomen omdat er tegenwoordig meer en kortere 90
deadlines zijn. Ook de evolutie naar meer emotie, sensatie en ‘flitsender’ commentaar is ter sprake gekomen. Wat kennis van sportjournalisten betreft, is er een minder positieve noot te horen. De meerderheid vindt dat sportjournalisten vroeger meer parate feitenkennis hadden dan nu. Dat heeft ook weer deels met het Internet te maken. Veel informatie kan nu gemakkelijker worden opgezocht en teruggevonden, waardoor men misschien gaat denken dat die parate kennis niet meer zo belangrijk is. De opleiding van de journalisten heeft, zoals eerder aangetoond, waarschijnlijk een belangrijkere functie dan de meeste sportjournalisten nu denken. Een specifieke opleiding zou volgens hen alleen belangrijk zijn in het kritisch denken en handelen als sportjournalist. De rest leert men wel in de praktijk. Een opleiding zou echter kunnen bijdragen tot meer concrete kennis en een betere kijk op het journalistieke handelen. In de literatuurstudie hebben we het ook over het beroep van sportjournalist gehad. Volgens Mercy moet de sportjournalist zoeken naar een balans tussen enerzijds het weergeven van de waarheid waar het publiek recht op heeft en anderzijds een soort welwillendheid waarop de sport recht heeft. Dat is geen gemakkelijke taak. Al jarenlang is de discussie aan de gang hoe dat evenwicht er precies moet uitzien. (Van Pelt e.a., 1989, p. 49). Uit een interview dat Hoeben (2004, p. 50) deed met Van Pelt, concludeerde hij dat de sportjournalistiek niet te vergelijken valt met algemene journalistiek. Door zijn professie is de sportjournalist automatisch nauw betrokken bij het sportmilieu, wat ervoor zorgt dat hij onvermijdelijk slechts een kleine afstand heeft tot de sporters zelf. Dat brengt op haar beurt de ontwikkeling van positieve en negatieve gevoelens met zich mee. Het blijkt dus niet zo evident voor een sportjournalist om die relatie met de sporter zo objectief mogelijk te houden. Wat uit onze interviews wel is gebleken, is dat de omgang met de sporters veranderd is volgens een aantal sportjournalisten. Een aantal sportjournalisten zeggen dat de afstand tussen sporter en journalist groter is geworden en dat dit deels met de professionalisering van het beroep te maken heeft. Sportjournalisten duiken niet langer meer de kleedkamers in. Ook mediatraining van sporters zorgt voor minder spontaniteit en een andere, meer serieuze professionele omgang tussen sporter en sportjournalist.
91
Rudy Lanssens (VTM): “We zijn een stuk professioneler geworden. Ik kan me die kleedkamerjournalistiek nu niet meer voorstellen. We zijn anders gaan werken. We hebben besloten dat we een zekere afstand moesten bewaren. Of bijvoorbeeld persconferenties. Die waren vanaf toen in speciaal daarvoor uitgeruste plaatsen. We wilden niet langer de ‘cowboys’ zijn. Maar als ik kijk naar Nederland, dan zie ik dat ze daar nog een stuk verder staan. Daar gaat alles via managers van de clubs. Daar is dat allemaal mooi gestructureerd. Hier zijn we nog niet zover, maar de contacten zijn al veel moeilijker dan vroeger. Dat wel.”
Bij de analyse van de algemene vragen bleek ook al dat sportjournalisten het belangrijk vinden goede contacten te onderhouden met sporters, maar dat ze zeker niet te close mogen worden. Er moet een gezonde afstand blijven omdat men de sporters uiteraard ook in minder leuke omstandigheden moet interviewen en dan ook zo objectief mogelijk moet kunnen handelen als sportjournalist.
Wat nu eigenlijk de evolutie is van de kwaliteit van de sportjournalistiek op televisie, blijkt niet zo eenvoudig te zijn. Dat blijkt duidelijk uit de volgende antwoorden. Het zijn twee totaal verschillende visies van VTM-sportjournalisten Philippe Maertens en Wilfried Mostinckx. Ze denken allebei duidelijk anders over de evolutie en een eventuele professionalisering van hun beroep, ondanks hun jarenlange ervaring bij dezelfde zender.
Philippe Maertens (VTM): “Volgens mij zijn de eisen toegenomen en is het niveau van de sportjournalistiek toegenomen. Ik heb onlangs een boek van Joris Jacobs gelezen. Die man is nu tachtig jaar en altijd sportjournalist geweest bij het Nieuwsblad. In zijn beginjaren, als hij urenlang aan een artikel bezig was, kreeg hij wel eens de opmerking van: ‘maak dat nu af, het is maar sport’. Dat heb je nu niet meer.”
Wilfried Mostinckx (VTM): "Ik vind de kwaliteit van de journalistiek, en dan spreek ik ook algemeen, en niet alleen over de sport, afgenomen. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat er andere vereisten aan sportjournalisten worden gesteld. Vroeger was een journalist een slimme mens. Hij moest intelligent zijn in feitenkennis; maatschappijkritisch zijn en zeer goed ter taal. En ik zie die vereisten in de loop der jaren alsmaar afkalven. Tegenover vroeger hoor je ook echt veel minder goede stemmen op televisie. Nu hoor je iemand praten met een accent. Die journalisten zouden toen niet door de stemtesten zijn geraakt. En wat vroeger de gouden regel van de journalistiek 92
was: 'check, double check'. Dat bestaat nu niet meer. En dat heeft alles te maken met de popularisering van de media. Nu geldt de regel: 'Never let the truth interfere with a good story'. De waarheid doet er niet meer toe. Als je maar een leuk verhaal brengt."
Philippe Maertens spreekt dus over een vooruitgang van de sportjournalistiek en haalt een aantal positieve evoluties aan. Wilfried Mostinckx echter, vindt de kwaliteit van de sportjournalistiek er op achteruit gegaan. Hij wijst vooral met de vinger naar de popularisering van de media in het algemeen. Men denkt dus duidelijk anders over een aantal evoluties van de laatste decennia. In het algemeen besluit vat ik de voornaamste resultaten van het kwalitatieve onderzoek nog eens samen.
93
3. Algemeen besluit
Om te weten of er sprake is van meer professionalisering in de TV-sportjournalistiek, hebben we rekening gehouden met vijf ‘professionele condities’. Het aantal journalistieke opleidingen, zowel in Vlaanderen als in Nederland, is enorm gestegen zoals we gezien hebben. Het feit dat het aanbod opleidingen (sport)journalistiek is toegenomen, wijst op een professionalisering van het beroep. Door een specifieke academische opleiding te volgen, kan iemand die sportjournalist wil worden, een grotere kennis ontwikkelen als voorbereiding op het journalistieke beroep. We moesten echter wel besluiten dat de geïnterviewde sportjournalisten geen specifieke opleiding journalistiek gevolgd hebben. Er is ondertussen een ruim aanbod van opleidingen, maar dat lijkt men niet zo belangrijk te vinden. Dit wijst alleszins niet op een professionele houding van de sportjournalisten zelf. Aan
de
tweede
voorwaarde,
over
het
bestaan
van
één
of
meer
beroepsverenigingen voor journalisten, lijkt te zijn voldaan want er bestaan heel wat beroepsverenigingen voor (sport)journalisten. Met deze professionele verenigingen lijkt ook aan de conditie van zelfregulering te zijn voldaan. Dat blijkt uit de taken van de beroepsverenigingen. De VVJ, de AVBB en de IFJ vertegenwoordigen elk op hun niveau de beroepsjournalisten. Daarbij vervullen ze enkele wettelijke opdrachten, behartigen ze de journalistieke belangen zowel op individueel als op collectief vlak en zorgen ze voor de zelfregulering binnen de beroepsgroep (“De beroepsjournalist”, 2000). Uit de interviews bleek echter dat de VTM-sportredactie niet altijd zo autonoom kan werken door een toenemende druk van bovenaf. De VTM-directie eist dat het commerciële aspect van sport meer en meer wordt uitgebuit. De sportjournalisten van deze zender zijn dus niet altijd even vrij in het soort reportages dat ze willen maken, wat uiteraard niet wijst op een professionalisering binnen hun vak. Wat de ethische gedragscodes in de sportjournalistiek betreft, kunnen we concluderen dat de sportjournalisten veel belang hechten aan deontologie. Ze zeggen zich aan die regels te houden, hoewel dat niet altijd even gemakkelijk is. Ze 'claimen' dus evenveel rekening te houden met deontologische regels als de 'algemene' journalisten. Het is alleen niet altijd zo evident om bij sommige commentaren objectief te blijven en een duidelijke grens te trekken. Bij populaire sporten, waarin sporthelden uit eigen land actief zijn, verwacht het publiek meer betrokkenheid van de
94
sportjournalist. Hoever men daarin kan meegaan als sportjournalist, moet men dan ook soms met het gezond verstand afwegen. Ten slotte, of de sportjournalisten ook een gemeenschappelijk geheel van opvattingen delen, hebben we niet specifiek gevraagd in de diepte-interviews. We hebben echter wel gevraagd of de sportjournalistiek nog altijd een beetje beschouwd wordt als een buitenbeentje. Het blijkt dat de meeste sportjournalisten het daar wel over eens zijn. De sport wordt nu eenmaal nog niet overal volledig aanvaard. De sportjournalisten merken dus nog steeds dat ze niet altijd serieus worden genomen door bijvoorbeeld mensen van de niet-sportredactie. Het al dan niet hebben van close contacten met sporters, is een factor waarmee eigenlijk ook een globale visie van de sportjournalisten werd getest. De meerderheid van de geïnterviewde sportjournalisten was het erover eens dat het als sportjournalist gemakkelijker werken is indien men een aantal goede contacten met sporters en bestuursleden kan onderhouden. Ook bleek echter dat de sportjournalisten het eens waren met het feit dat men een gezonde afstand moet bewaren ten opzichte van de sporter. Op dat vlak hebben ze dus een professionelere houding aangenomen. De tijd dat de sportjournalisten de kleedkamers van de voetballers binnendrongen, is definitief voorbij. Wat de overige evoluties in de TV-sportjournalistiek betreft, kunnen we besluiten dat de meningen verdeeld zijn. De meeste sportjournalisten vinden dat hun beroep de laatste jaren op een aantal vlakken is verbeterd. Dit heeft dan vooral te maken met de evolutie van beeld, geluid en techniek. Ook de snelheid en de hoeveelheid informatie zijn enorm toegenomen. Anderen wijzen dan weer op negatieve trends binnen de TVsportjournalistiek. Vooral de commercialisering wordt niet door iedereen gesmaakt. Hierdoor gaat het volgens een aantal sportjournalisten met de TV-sportjournalistiek de verkeerde kant op en zij vinden dan ook dat de kwaliteit van hun beroep er op achteruit is gegaan ten opzichte van vroeger. Zeker het feit dat nu ook de openbare omroep meegaat in die opkomende trend van vermarkting vinden velen een negatieve tendens. De evolutie van sport tegen betaling is een andere trend die we uitgebreid behandeld hebben. Deze evolutie is volgens de meeste sportjournalisten onvermijdelijk naar de toekomst toe, vooral omdat de sportrechten zo duur zijn geworden. We zien dat dit niet enkel een strijd wordt tussen telecomgiganten zoals Belgacom en Telenet. Er wordt ook nog steeds hevig geconcurreerd tussen de openbare omroep VRT en de commerciële zender VTM. Bij VTM spreekt men zelfs van oneerlijke concurrentie, die niet uitsluitend door de VRT wordt veroorzaakt, maar ook door de Europese 95
samenwerking in de European Broadcasting Union (EBU), die de Europese openbare omroepen in deze situatie rond de uitzendrechten steun biedt. Al deze ontwikkelingen wijzen er op dat de TV-sportjournalistiek de afgelopen jaren niet heeft stilgestaan. Evenals het medium televisie, heeft de TVsportjournalistiek, sinds het ontstaan ervan, serieuze veranderingen doorgemaakt. Het was dan ook interessant dieper op deze ontwikkelingen in te gaan en vragen hieromtrent te onderwerpen aan de mensen die er het dichtst bij staan, de TVsportjournalisten zelf. De sportjournalistiek is en blijft nog altijd een beetje een buitenbeentje binnen de ‘algemene’ journalistiek. Het is echter een zeer gepassioneerde en gedreven beroepsgroep
die
niet
afgeschilderd
mag
worden
als
minderwaardig.
De
sportjournalistiek moet daarom ook onder de aandacht blijven in verder onderzoek. Ook evoluties zoals de opkomst van digitale televisie, de toekomst van sport tegen betaling en de rol van de verschillende zenders, telecomgiganten en de European Broadcasting daarin, zijn belangrijke recente ontwikkelingen waar uitgebreider onderzoek meer uitsluitsel kan over geven. Het gaat ten slotte om de toekomst van de TV-sportjournalistiek en de toekomst van een betaalbaar sportaanbod voor iedereen.
96
Referenties Bachelor in journalistiek. (z.d.) [18.03.2006, Katholieke Hogeschool Mechelen/LCP nv: www.khm.be]. Bachelor journalistiek. (2006). [19.03.2006, Arteveldehogeschool: www.arteveldehs.be]. Bardoel, J. (1993) Zonder pen of papier. Journalistiek op de drempel van een nieuwe eeuw. Amsterdam: Cramwinckel. Berteele, C. (1988). Het professioneel profiel van de B.R.T.-T.V. sportjournalist. [Licentiaatsthesis]. Leuven: KU Leuven. Biesheuvel, M.B.W. (22.07.1996). Sport en recht. [19.04.2006, NRC Handelsblad: http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/1996/07/22/Med/01.html]. Brewaeys, E., Voets, F. & Voorhoof, D. (2005). Wetboek media en journalistiek. Mechelen: Kluwer. Costera Meijer, I. (2003). Wat is onderscheidende kwaliteit? Een onderzoek naar nut en noodzaak van een brede programmering bij de Nederlandse publieke omroep, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 31 (4). De Beroepsjournalist. (2000). [16.02.2006, Fonds Pascal Decroos Belgium: http://www.fondspascaldecroos.com/organisaties/journalisten/beroepsjournalist.html]. Dedain, M. (16.12.2005). Masterproef journalistiek. [28.04.2006, Universiteit Gent: http://www.psw.ugent.be/Comwet/page.aspx?id=24]. De journalist. (2006). [18.02.2006, z.u.: http://www.villamedia.nl/journalist/n/opleidingskaart.shtm]. Derèze, G. (2000) Sport en media. Brussel: Koning Boudewijnstichting. De toekomst met Belgacom TV. (2006). [16.03.2006, Belgacom: http://www.belgacom.be/company/nl/jsp/static/who_are_we.jsp]. Dhoest, A. (2006). Populaire televisie. Essays. Leuven: Acco. De Vriese, G. (Brussel, 29.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Dewijngaert, J. (Vilvoorde, 03.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. De Wolff, L. (2005). De krant was koning. Publiekgerichte journalistiek en de toekomst van de media. Amsterdam: Bert Bakker. Hermes, J. & Reesink, M. (2003). Inleiding televisiestudies. Amsterdam: Boom.
97
Hins, W. (1998). Uitzendrechten voor belangrijke evenementen en de EGTelevisierichtlijn. [14.04.2006, z.u.: http://www.ivir.nl/publicaties/hins/evenementen.doc]. Historiek. (2005). [17.04.2006, Telenet: http://www.telenet.be/nl/overtelenet/wiezijnwe/historiek/]. Hoeben, J. (2004). Een onderzoek naar het kritische gehalte van de sportjournalistiek in Vlaanderen: een inhoudsanalyse bij Vlaamse kranten. [Licentiaatsthesis]. Leuven: KU Leuven. Journalistiek. (2005). [14.03.2006, XIOS Hogeschool Limburg: www.xios.be]. Lanssens, R. (Vilvoorde, 03.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Libbenga, J. (14.06.2005). Talpa gaat digitaal uitzenden.. [28.11.2005, VNU business publications: http://www.talpa.tv]. Maertens, P. (Heverlee, 06.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Meertens, K. (Brussel, 28.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Morren, P. (Vilvoorde, 03.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Mostinckx, W. (Leuven, 06.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Opleiding (30.04.2006). [02.05.2006, Wikimedia Foundation: http://nl.wikipedia.org/wiki/Journalist]. Paternoster, G., beroepsleden sportspress, 08.05.2006 (email). Paulussen, S. (2004). Het Journalistieke beroep. [25.03.2006, Universiteit Gent: http://www.internetjournalistiek.be/]. Rowe, D. (1999). Sport, culture and the media: the unruly trinity. Buckingham: Open university press. Schabregts, B. (2005). Doping en de media. Epo voor de topsporter. Opium voor het volk. [Licentiaatsthesis]. Leuven: KULeuven. Schotte, R. (Brussel, 31.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Situatie in Vlaanderen IO. (29.01.2005). [16.02.2006, Kenn: http://www.digitaletelevisie.be/modules/idtv/?id=4].
98
Sporza multimedia. (25.04.2006). [02.05.2006, Wikimedia Foundation: http://nl.wikipedia.org/wiki/Sporza_multimedia]. Stokvis, R. (2003). Sport, publiek en de media. Amsterdam: Aksant. Stokvis, R. (18.09.2005), Talpa mist één miljoen voetballiefhebbers. [16.03.2006, Medialog: http://medialog.blogspot.com/2005/09/talpa-mist-n-miljoen.html]. Stef Wijnants volgt de sportwereld op de voet. (2006). [12.03.2006, één: http://www.een.be/televisie1_master/programmas/e_sprt_programma/index.shtml]. Suèr, H. (1980). Meedoen met de media. Culemborg: Educaboek. Swannet, T. (Brussel, 31.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. The EBU in brief. (23.01.2006). [03.03.2006, EBU: http://www.ebu.ch/departments/operations/ops.php]. Van Dijck, Greven, Schuijt & Snijders. (1995). Ethiek in de journalistiek. Amsterdam: Otto Cramwinckel. Van Eylen, C. (Brussel, 29.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Van Gompel, A. (2002). Mediatisering en commercialisering van de lokale Vlaamse Wielersport. [Licenciaatsthesis]. Leuven: KU Leuven. Van Loock, S. (Vilvoorde, 10.04.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Van Pelt, H. (1968). Sportjournalist verdient het voor vol te worden aangezien. Sporta, XXII, 2. Van Pelt, H., van Mechelen, F., Broeckaert, I., de Decker, A., De Pelsmaeker, I., Késenne, S., Cauwels, A., Claes, D. & Ghoos, J. (1982). Sport en ethiek. Sportacahier, 11. Leuven: Acco. Van Pelt, H., Deckers, W., Mercy, M., t’Seyen, J., d’Hooghe, M., Valérien, H. & Claeys, U. (1985). Blijven geloven in sport. Sportacahier, 15. Leuven: Acco. Van Pelt, H., Vanreusel, B., de Roo, J., Depelsmaeker, L., Verbruggen, H., Jacobs, J., Mercy, M., Poté, K. & Dewael, P. (1989). Sport in Vlaanderen: verleden en toekomst. Sportacahier, 18. Leuven: Acco. Van Poppel. A. (1979). Kritische sportjournalistiek: mogelijkheid of onmogelijkheid? Leuven: KU Leuven. Vlaanderen Sportland. (2006). [12.03.2006, één: http://www.een.be/televisie1_master/programmas/e_sprt_programma/index.shtml]. Voetbal zoals u het nog nooit zag. (2006). [16.03.2006, Belgacom: http://www.belgacom.be/company/nl/jsp/static/who_are_we.jsp]. 99
Voetbalrechten blijven bij Belgacom. (23.06.2005). [03.05.2006, Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten: http://www.agjpb.be/vvj/nieuws.php?nieuwsid=204]. VRT start betalend aanbod tv-op-aanvraag. (23.11.2005). Het Belang Van Limburg. [30.04.2006, Archief van Het Belang Van Limburg Online: http://www.hbvl.be/archief/zoeken/]. Wester, F. & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho. Willems, M. (Brussel, 29.03.2006). Professionalisering sportjournalistiek. [Interview met Sofie Vandeweerd]. Zenderaanbod. (2006). [19.02.2006, Telenet: http://televisie.telenet.be/nl/zenderaanbod/index.asp].
100
Bijlage 1: Data van de diepte-interviews
28 maart 2006:
Diepte-interview met Kris Meertens
29 maart 2006:
Diepte-interview met Geert De Vriese Diepte-interview met Marc Willems Diepte-interview met Catherine Van Eylen
31 maart 2006:
Diepte-interview met Thomas Swannet Diepte-interview met Renaat Schotte
3 april 2006:
Diepte-interview met Rudy Lanssens Diepte-interview met Peter Morren Diepte-interview met Jan Dewijngaert
6 april 2006:
Diepte-interview met Philippe Maertens Diepte-interview met Wilfried Mostinckx
10 april 2006:
Diepte-interview met Stefan Van Loock
101
Bijlage 2: Uitgeschreven diepte-interviews met sportjournalisten van de VRT
Diepte-interview met Kris Meertens, sportjournalist bij Sporza VRT (28.03.2006)
“Heeft u eerst ergens anders of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ik heb wel eens af en toe iets geschreven vroeger, voor kleine tijdschriften. Een stripblad en een modetijdschrift. Af en toe losse opdrachten. Maar ik heb allerlei dingen gedaan. Ik heb in de dokken gewerkt in Antwerpen, ik heb op een bank gewerkt, ik heb toneel gespeeld voor Jan Fabre, en voordat ik op de VRT kwam werken, heb ik een jaar of vijf in het toerisme gewerkt. Als animator, als gids en als host in het buitenland. En dat was plezant. Maar ik wilde altijd wel sportjournalist worden, dat was mijn grote droom. Ik wou eerst zelf profvoetballer worden toen ik zes jaar was. Maar op mijn twaalfde wist ik toch al dat ik sportjournalist wou worden. Maar ik denk dat het toch een beetje een toeval is geweest. Ik ben niet zo iemand die ergens binnen gaat en zegt: 'hier ben ik'. Ik had dat misschien wel moeten doen en dan was ik hier veel vroeger begonnen. Ik ben hier nu van de zomer van 1989. Op mijn dertigste pas ben ik hier beginnen werken. Plots kwam er die opening. Er was een examen voor losse medewerkers. Toen nog door Yvan Sonck uitgeschreven. En Samen met Michel Wuyts en enkele anderen die ondertussen al weg zijn, ben ik hier toen kunnen beginnen.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Ja, in meerdere eigenlijk. Mijn eigen sport is basketbal, ik heb dat heel mijn leven gespeeld. Nu nog een beetje, al kan ik in het weekend niet veel meer spelen, maar ik train nog af en toe met een ploeg. Dus die sport ken ik echt door en door. En hier heb ik mij ook gespecialiseerd in atletiek, triatlon en motorcross. Technisch ken ik bijna niets van motors en dat interesseert mij ook niet. Maar je moet wel een groot atleet zijn. Ik was echt een sportmaniak, nu veel minder.” “Is die specialisatie een bewuste keuze?” “Deels. Dat heeft met mensen te maken. Ik kwam uit dat examen en ik was veruit de beste. Ik was een sportmaniak. Ik had een goed geheugen en haalde 47 op 50. Dus Yvan Sonck was al direct geïnteresseerd in mij. Ik wist veel meer van sport, qua feitenkennis, 102
dan de mensen die hier werkten. Mijn bedoeling was toen eigenlijk om bureauredacteur te worden voor die mensen. Ik zag mezelf helemaal niet op tv werken. Als ik die mensen kon helpen met gegevens, dan vond ik dat al fantastisch. Na dat examen was er ook een stemtest en die was faliekant. Ik had dertig jaar in Antwerpen gewoond. Maar Yvan Sonck vond mijn resultaten zo goed, dat hij mij heeft aangeraden logopedie te volgen, op de VRT zelf. Toen heb ik hier twee maanden geoefend en was dat een beetje doenbaar en toen ben ik begonnen. En Sonck wou mij toen graag bij de atletiek. Basketbal was logisch omdat ik dat zelf speelde. En Louis de Pelsmaeker was zo'n beetje 'fin de carrière', die wou dat niet meer doen. En dan triatlon en motorcross waren twee gaten om op te vullen. Niemand wou dat doen. Maar je moet geluk hebben en het ook een beetje afdwingen. Ik heb de eerste jaren, er was hier toen veel minder personeel, ongelooflijk lange dagen geklopt. Maar ik deed dat heel graag en uit volle overtuiging. Er was Yvan Sonck, Wouter Vandenhoutte en ik dan. Met zijn drieën deden wij eigenlijk alles toen.”
“Op de VRT werken er vier 4 vrouwelijke sportjournalisten op een totaal van 29. Als je de losse medewerkers meerekent zijn er dat 6 op 41. Is de sportjournalistiek nog altijd zo'n mannenbastion?” “Nee, ik vind dat niet en volgens mij is dat nooit zo geweest. Ik vind dat een mythe. Dat gaat voort op het vorige dat ik gezegd heb, dat je het een beetje moet afdwingen. Er is een verschil tussen bepaalde vrouwelijke sportjournalisten en ik ga de namen nu niet noemen, maar het komt erop neer dat er vrouwen zijn die hun kansen hebben gegrepen en anderen die dat niet hebben gedaan. Natuurlijk is sport ook meer vanuit een mannentraditie gegroeid en ik weet dat ook van in de tijd dat ik hier begon. Als er een vrouw binnenkwam, tja, allemaal macho's, en dat is als vrouw niet gemakkelijk. Wat ik nu ga zeggen, ligt er een beetje buiten, maar het mooiste compliment dat ik ooit heb gekregen was van een vrouw en die zei: ‘Kris, ik heb nog nooit zo'n goei mama gezien als gij’. Mijn grote talent is om met kinderen bezig te zijn. Maar dat is ook zoiets dat je moet afdwingen. Ik wil maar de parallel leggen. Dat komt ook een beetje door opvoeding. Maar vrouwen zijn toch minder geïnteresseerd in sport, minder geneigd hier te komen werken. En ik denk ook wel dat vrouwen hier een beetje positief gediscrimineerd worden. In de zin van: ‘we moeten hier toch ook wat vrouwen hebben.’ Ik ben er zeker van dat als er een examen is, en een man en een vrouw hebben een even goede score, dat ze dan de vrouw kiezen. En er zijn mannen die hier niet zouden kunnen
103
beginnen als ze 'maar' wisten wat sommige vrouwen hier weten. Dus dat is ook een soort van discriminatie.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?” “Ja, dat helpt wel, ik heb wel een aantal contacten. Maar dat verwatert ook hé, dat gaat met golven. Er is één sporter die echt een vriend van me is en dat is Marc Herremans. Ik kan het met verschillende mensen ook heel goed vinden, bijvoorbeeld met Kim Gevaert. Maar als haar carrière voorbij is, zal ik haar nog wel eens zien op gala-evenementen, zoals de verkiezing van sportman en sportvrouw van het jaar, maar ik zal haar niet bellen ofzo. Maar ik heb dus wel een heel aantal contacten, en dan vooral in de sporten waarin ik gespecialiseerd ben, dat is wel logisch.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Bent u erdoor verrast? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Ja, ik ben daar toch wel door verrast. Maar ik ben daar dan ook nogal naïef in. Op dat vlak ben ik niet zo’n goede journalist. Ik zie altijd het schone van de sport en de sport zelf interesseert me altijd meer dan de randverschijnselen. Daarom werk ik ook minder graag voor het journaal. Ik ben anders dan een Eric Dupain, die ervan kan genieten zulke reportages te maken, maar ik ben zo niet. Dat zou ik nooit willen om mij voor lange tijd met de randverschijnselen bezig te houden. Ook wat EPO betreft bijvoorbeeld. Ik zou willen dat dat allemaal niet bestond. Als ik de goede fee zou tegengekomen zou ik wensen dat alle sport eerlijk is. Maar jammer genoeg kom je dikwijls verrassingen tegen. Ik heb enorme bewondering voor Luc Van lierde die de Iron Man in Hawai heeft gewonnen. Ik heb dat van dichtbij meegemaakt en dat is zo’n zware wedstrijd…Dat zou voor mij wel een teleurstelling zijn als nu een bericht kwam dat Van Lierde betrapt zou zijn op gebruik van doping. Geen wereldramp, want er zijn veel erger dingen als sport. Maar toch, ik zou er niet goed van zijn.” “Dan heb je een ‘vals’ gevoel erbij?” “Ja, er is niks zo mooi als eerlijke sport, niks zo mooi als eerlijk winnen. En ook, ik ben in het begin van het seizoen met twee van mijn zonen naar Lierse-Club Brugge gaan kijken en ja, wat moet je tegen zo’n jongens zeggen? Eindelijk terug tickets ter plaatse kopen, geen gedoe met fankaarten. Een zalige avond en een goeie match. Maar als je dan daarna hoort van dat schandaal denk je: ‘potverdorie’. Wat moeten die jongens dan 104
denken van dat voetbal! Dat is een droom van een kleine jongen die een beetje aan diggelen wordt geslagen hé, die matchen die verkocht worden. Hoe moet je dat dan weer gaan uitleggen. Ook bijvoorbeeld Gunther Vanhandenhoven, dat is misschien een toffe gast, maar als die dan zo koudweg verklaart van: ‘wij werden niet betaald, dat was gewoon een protestactie, dat had niks met die Chinees te maken’. Ik begrijp dat niet. Als je niet wilt sjotten, sjot dan niet hé. Dan vind ik dat die daarvoor geschorst moet worden. Dat is de mensen een beetje voorliegen, dat is geen mentaliteit voor op een voetbalveld.”
“Bent u het eens met deze fundamenten over een ‘volwaardige’ sportjournalistiek van Herman Van Pelt, professor aan de Universiteit van Antwerpen? (voorleggen aan de journalisten). In hoeverre klopt dit volgens u?” “Dat zal wel kloppen zeker... Het niet laten afweten als het erop aankomt, dat is zo’n beetje ‘hup hup hup’. Dat is zoals skiërs die onderweg worden aangemoedigd. Maar voor de rest, ja, dat zal wel zijn, het is allemaal theoretisch natuurlijk…dat geldt wel voor iedere journalist. Dat is allemaal niet zo specifiek wat hij hier vertelt. En ik voel mij ook meer tv-maker dan journalist. Ik ben heel hard begaan met beelden. Ik heb ook een zeker talent om beelden te zien. Ik probeer altijd mooie reportages te maken.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn of niet altijd serieus genomen worden. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de niet-sportredactie?” “Ja dat is wel zo dat de sport als buitenbeentje wordt ervaren, nog altijd. Nu, persoonlijk heb ik daar weinig last van omdat ik ook veel interesse toon voor het algemene nieuws. Ondertussen is er ook een nieuwe generatie op het journaal die mij misschien al niet meer kent. Maar ik heb zelf nog voor het journaal gewerkt in ’91 tijdens de eerste golfoorlog. Toen zijn we met drie mensen van de sport drie weken voor het algemene journaal gaan werken. Er was te weinig volk. Toen was er toch een zeker respect, want anders laten ze je dat niet doen. Er zal wel een zekere afstand tussen ons bestaan, maar commentaren daarover worden volgens mij vaak al lachend gezegd. Het algemene nieuws moet nu ook meer en meer wijken voor het succes, voor het entertainende van de sport. Als Tom Boonen wereldkampioen wordt, begint ieder journaal daarmee. Dat was vroeger niet het geval. En ook wordt dat nu gebracht door de sportanker zelf.
105
Vroeger zou dat stuk door Martine Tanghe zelf gezegd worden, nu geeft ze het woord door. En maar goed ook, een sportjournalist heeft veel meer affiniteit daarmee.”
“En in hoeverre houdt u als sportjournalist dan rekening met de deontologie?” “Natuurlijk wordt daar rekening mee gehouden. Er is geen verschil daarin, tussen sportjournalisten en journalisten van het algemene nieuws. Die regels gelden voor iedereen. Dat spreekt voor zich.“
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Ziet u hier voordelen in voor de toekomst voor de sportliefhebber? En wat vindt u ervan dat bepaalde diensten tegen betaling worden aangeboden?” “Ik denk dat dat niet te stoppen is. Ik denk ook wel dat de VRT op het gebied van sport bijna een buitenbeentje in Europa is omdat wij zoveel sportrechten hebben. De NOS was vroeger nog straffer, maar die zijn nu het voetbal kwijtgespeeld. Maar er is enorm veel dat nu bij de openbare omroep zit. In een land als Finland met weinig inwoners, wordt het sportaanbod zelfs verdeeld onder drie zenders, één openbare en twee commerciële. Dus ik wil maar zeggen dat de VRT echt een uitzonderingspositie heeft. Er wordt hier nu luidop gepraat over een digitale sportzender. Dat zou helemaal uniek zijn denk ik. Ik hoop dat het lukt. Het zou tof zijn mochten wij dat hebben.”
“Maar gaat de VRT dan ook niet meer vermarkten? Gaan ze dan niet teveel de commerciële richting uit? Als jullie nu bepaalde rechten zouden verliezen, zoals nu die van de Champions League, gaan jullie dan niet naar commerciële alternatieven moeten zoeken om de kijkers te behouden?” Ik weet het niet. Dat zijn twee verschillende dingen hé, de kijkers of de openbare gemeenschap dienen. Er is een decreet en volgend jaar gaan wij bijvoorbeeld de Champions League volleybal uitzenden. Maar dat is iets dat onder politieke druk komt. Dus die kleine federaties schakelen de politiek in om dat op tv te krijgen. Er komt dus een nieuw decreet en de VRT durft daar bijna niet nee op te zeggen. De VRT moet alle geledingen van de bevolking dienen en er zijn zeker volleybalfans dus moeten wij die ook kunnen bevredigen op één of andere manier. Vlaanderen Sportland is ook zoiets. Er is wel lichte druk om ook andere sporten aan te bieden. Maar de Champions League voetbal kunnen we natuurlijk niet vervangen. Dat is weg. Maar ik ben daar ook nogal realistisch in. 106
“Is er dan veel verschil in kwaliteit tussen wat de VRT en VTM aanbieden, ook omdat de VRT een maatschappelijke functie dient? Is daar veel onderscheid tussen wat kan en niet kan?” “Toen het Belgisch voetbal hier voor het eerst verdween en naar VTM ging, toen gingen er ook voor het eerst matchen naar Canal plus. Dat was op vrijdagavond, betalend, en dat was toen nieuw. Toen zeiden veel mensen dat het schandalig was dat je voor het voetbal op tv moest betalen. Zo in de zin van: ‘voetbal is toch iets van het volk’. Maar ik vind dat een rare uitspraak. Je moet de mensen een goede gezondheidszorg aanbieden en steungeld als ze werkloos zijn, maar toch geen voetbal. Dat is zo’n boutade die gegroeid is omdat voetbal een volkssport is. Dus ja, voor mij hoeft het niet. Er is ook een wet die verplicht om bepaalde sportevenementen op het openbare net te houden. Dat is al een hele overwinning vind ik. Ik ben ervan overtuigd dat, nu VTM de Champions League binnengehaald heeft, dat het eerste seizoen nog gratis zal aangeboden worden. Maar daarna niet meer. De mensen willen alle matchen zien. Dat gaat bij VTM ook niet, zij hebben daar het personeel ook niet voor. Geleidelijk aan zullen zij matchen tegen betaling aanbieden. Lijkt me ook logisch. Dat is jammer, maar niet tegen te houden denk ik.”
“Ten slotte. U zit nu toch ook al bijna twintig jaar in het vak. Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Er is ten eerste veel meer volk bij betrokken dan vroeger. Het is ook professioneler. Dat is zeker. Dat heeft vooral met de techniek en de middelen te maken. De sportkennis van journalisten is niet echt groter dan vroeger denk ik. Dat komt ook door het Internet. Mensen lazen vroeger veel meer kranten en boeken en sloegen die informatie meer en voor langere tijd op. Nu worden feiten sneller opgezocht via het Internet. Dat is uiteraard gemakkelijk, maar dat blijft minder lang kleven. Het gaat ook allemaal veel sneller tegenwoordig, die stroom van informatie. Ik vind dat soms dan wel een beetje betreurend als ik met jonge collega’s praat die dan niet kunnen meepraten over de grote kampioenen van vroeger. Die kennis hebben ze minder en minder. Ik wist dat vroeger wel. Dat is het verschil. Mogelijk komt dat ook omdat men nu met meer volk op de sportredactie is, waardoor men zich gemakkelijker kan specialiseren in bepaalde sporten en daardoor van andere sporten niet zoveel meer afweet. Daarnaast is televisie natuurlijk ook veel krachtiger geworden als enkele decennia geleden. Het is nu belangrijker dan andere media. Je ziet veel meer op tv als vroeger. Die evolutie van de sportjournalistiek heeft dus met allerlei factoren te maken.” 107
Diepte-interview met Geert De Vriese, chef sport journaal bij Sporza VRT (29.03.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ja, ik heb eerst voor de geschreven pers gewerkt. Nadien ben ik gevraagd om voor de televisie te komen werken. Dat was voor de functie die ik nu heb. Eerst was dat alleen het journaal, daarna is daar sport in de zevende dag bijgekomen, Studio 1 op vrijdag en zaterdag, Sportweekend, Studio 1 op zondag en Vlaanderen Sportland. Dus ik weet wat doen op een dag!”
“Zijn de meeste sportjournalisten gespecialiseerd in één bepaalde sport of niet?” “Dat hangt ervan af, denk ik. Dat komt meestal met de jaren. Op onze redactie heb je wel een aantal mensen die sterk aan een sport gelinkt zijn. Frank Raes, Filip Joos, Stef Wijnants, Michel Wuyts, Carl Vannieuwkercke, …Maar dat groeit meestal. Je begint altijd algemeen. Als je voor het journaal begint, dan doe je vandaag tennis. Morgen sta je aan het Justitiepaleis in verband met de zaak Ye en overmorgen doe je de koers. Dus je begint ‘breed’. Dat is ook zo binnen een aantal andere media. Bij kranten is dat ook vaak. Je begint regionaal of als algemeen verslaggever. En dan vanuit interesses of puur toeval, groeien er vaak specialismen.”
“Er werken hier 4 vrouwelijke sportjournalisten op een totaal van 29. Wat vindt u van deze situatie?” “Ik denk dat het voor een stuk traditie is. Niet alleen bij de sport, maar ook bij kranten en weekbladen, uitgezonderd de vrouwenbladen dan, waren vrouwen vroeger sterk ondervertegenwoordigd. Toen was er ook absoluut geen sprake van vrouwelijke chefs. En daarnaast heeft dat volgens mij voor een stuk te maken met het feit dat de hele media, en dan spreek ik dus ook over de sportverslaggeving, heel lang een mannenbastion is geweest. Daar moeten we niet hypocriet over doen. Dat is zo. Maar vrouwen krijgen nu wel evenveel kansen als mannen. En dat is ook niet meer dan logisch vind ik. Neem nu Catherine Van Eylen. Destijds, toen ze hier begon, stond er in de krant: ‘eerste vrouwelijke sportanker’. Ik schrok daar wel even van. Ik had daar helemaal niet bij stilgestaan. Maar er is hier geen sprake van discriminatie. En er is ook geen sprake van omgekeerde discriminatie. Dat zou ook geen goeie zaak zijn. Onze stagiairs, en dat is ook een goede graadmeter, zijn nu voor de helft meisjes. Vroeger was 108
de sportredactie echt een mannenbastion. Hier liepen alleen maar macho’s rond als ik de verhalen mag geloven.” “Is dat niet nog altijd een beetje zo?” “Nu? Nee. Ik denk niet dat onze vrouwelijke collega’s last hebben van welke vorm van seksisme dan ook. Een grote mond. Dat zullen we nog wel hebben ja. Maar meer ook niet. En wat ook veranderd is, is de houding van het management. Zowel Lena (De Meerleer) als ikzelf, zijn daar alert op en ook redelijk genadeloos voor. Ik moet niet weten van die onzin die sommigen uitkramen. Mannen die zeggen dat het ingesproken commentaar van een vrouw bij een voetbalwedstrijd per definitie op niks trekt. Zoiets tolereer ik niet. Dus vanuit de ‘bazen’ wordt daar nu ook anders op gereageerd dan vroeger. Zo’n ‘machocommentaar’ is gewoon niet meer van deze tijd. Laat staan dat het ooit van een tijd had moeten zijn. Wij pikken dat hier niet. Ik vind dat absoluut niet kunnen.”
"Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel close contacten te hebben in de sport?” “Ik denk dat het een tweesnijdend zwaard is. Aan de ene kant zit je altijd met het gegeven dat je als journalist je contacten hebt. Dus dat geldt ook voor mensen van de politieke redactie en politici, of voor mensen die zich bezig houden met sociale problematiek en vakbondsmensen. Vaak ben je in het bezit van een GSM-nummer en je gaat met die mensen om. Dat zijn geen vreemden meer. Zeker niet als je iemand al tien keer hebt geïnterviewd. Dat is nu eenmaal zo. Dat is ook gemakkelijk na een tijdje. Maar ik denk niet dat daar echt vriendschappen uit ontstaan. Wat is vriendschap trouwens? Dat moet ook iedereen voor zich uitmaken.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Bent u verrast door de feiten?” “Ja en nee. Nee omdat gesjoemel in de sport van alle tijden is. In Waterschei is een aantal jaren geleden al een omkoopzaak aan het licht gekomen. Iedereen weet dat er in de sport, niet alleen in het voetbal, dingen gebeuren die het daglicht niet mogen zien. Dat is ook internationaal. In Italië zijn er al meerdere schandalen geweest. Dat er aan het einde van de competitie dingen worden afgesproken. Dat gebeurt overal. Maar wat me wel verrast heeft, en ik denk iedereen wel, is dat dit nu op zo’n grote schaal is gebeurd. Dat ploegen onder mekaar iets afspreken, daar keken we niet meer verbaasd 109
van op. Maar nu was er een soort van ‘uitgever’ bij betrokken, die ergens in Azië zat en van daaruit mensen liet gokken op voetbalmatchen in België. Dat had niks meer te maken met sportief lijstbehoud, titelaspiraties of plaatsing voor de Champions League. Het ging puur om dat gokken. Dat is toch wel compleet nieuw. Vroeger is er wel een geïsoleerd geval geweest in Engeland, meer bepaald in Liverpool. Maar dit is echt een gestructureerd, goed georganiseerd netwerk. En niemand gaat me wijsmaken dat dit ook niet in Engeland, Frankrijk of Duitsland gebeurt. Clubs in financiële moeilijkheden worden uitgezocht, er wordt veel geld ingestoken om die clubs te ‘redden’ en dan de matchen te manipuleren. Dat is maffia, dat is georganiseerde misdaad. Dat was voor iedereen wel een verrassing denk ik. Dat had ik absoluut niet zien aankomen.”
“Dit zijn enkele fundamenten die professor Van Pelt heeft uitgewerkt. Fundamenten waaraan volgens hem een volwaardige sportjournalistiek moet voldoen. Wat vindt u daarvan?” “Kijk, ik vind dit allemaal prima hoor. Maar dit is iemand die volgens mij niet meer met beide voeten in de realiteit staan en in de academische wereld vertoeft. (leest hardop een zin voor van Van Pelt): “Sport is een sociaal-economisch gegeven en een culturele hefboom”. Ja fijn, maar als er niemand kijkt naar de culturele hefboom, dan gaat ze ook weinig opheffen. Ik kan nog wel vijftig van die regels verzinnen. Ik ben ervan overtuigd dat als je hier nu sport in deze tekst vervangt door cultuur, economie, politiek, seks of wat dan ook …dan klopt die tekst nog.” “Wat is een goede sportjournalist dan voor u?” Een sportjournalist moet volgens mij vooral voor ogen houden dat sport de belangrijkste bijzaak ter wereld is. Je moet de sport ook altijd in zijn context zien en de relativiteit ervan blijven inzien. Sport is in vergelijking met ontslagen bij Ford Genk of de oorlog in Irak een bijzaak. Maar het is wel de belangrijkste bijzaak. Sport is iets dat heel veel mensen fascineert, iets dat heel veel mensen bezighoudt, iets waar veel mensen belang aan hechten. Je moet het ook ernstig nemen. Je mag het niet afdoen als “het is maar de sport”. Je moet dus de relativiteit ervan inzien, maar ook de belangrijkheid voor heel veel mensen. Zeker voor de mensen die hier werken. “Sport komt ook meer en meer vooraan in het nieuws opduiken. Is die belangrijkheid van sport de laatste jaren nog toegenomen?” “Dat is een evolutie die ik hier mee in gang heb gezet. Dat is inderdaad zo en televisie is daar zelfs nog wat achterop gebleven denk ik in vergelijking met kranten bijvoorbeeld. Sport staat vast op de voorpagina. Zelfs bij De Standaard en De Morgen is dat zo. En 110
waarom? Omdat het een belangrijke bijzaak is. Sport is een volwaardige pijler van het journaal, naast het algemene nieuws.“ “De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Ja, absoluut. Ik merk dat nog dagelijks. Dat is eigen aan de sport. Dat is iets dat je altijd zal terugvinden. Zowel bij collega-journalisten als bij kijkers zullen er altijd sporthaters zijn. Dat gaat nooit over. En die mensen durven de sport wel eens als minderwaardig te beschouwen.” “In hoeverre houdt u als sportjournalist rekening met deontologische regels?” Per definitie, aangezien ten eerste de sport ook in het journaal zit. Dus je bent per definitie ook gebonden aan de deontologische regels van de journalistiek. Zo simpel is dat. “En dat geld ook voor andere sportprogramma’s? “Ja, absoluut.“
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van deze evolutie?” “Ik denk dat je een onderscheid moet maken tussen bepaalde dingen. Je moet een aantal dingen duidelijk definiëren en de sport niet als geheel bekijken. Er zijn sportevenementen die we verplicht aan iedere Vlaming moeten aanbieden. Ik heb het bijvoorbeeld over de Ronde van Vlaanderen, het wereldkampioenschap wielrennen of tennismatchen met Clijsters en Henin. In mijn ogen kan er geen twijfel over bestaan dat iedereen de kans moet krijgen om dit gratis te kunnen bekijken. Of men dat effectief ook doet, is mijn probleem niet. Maar ik zie er niet echt graten in om bijvoorbeeld de tweede ronde van Wimbledon, Philippoussis tegen Agassi, op open net uit te zenden. Als iemand dat graag ziet en daar bereid is voor te betalen, dan moet dat kunnen. Onze plicht om sport gratis aan te bieden is daar minder stringent. Kwalificaties formule 1 vind ik ook zoiets. Als je dat graag wilt zien en je betaalt er een "
111
“Er zijn toch ook plannen van de VRT in die richting om zulke sportwedstrijden aan te bieden via een digitaal sportkanaal.” “Ja inderdaad. Dat is ook het plan om die dingen aan te bieden. Kwalificaties of matchen die we niet rechtstreeks uitzenden. Dat soort dingen. Daar kunnen we onze andere netten mee ontlasten.” “Op die manier is Sporza toch ook ontstaan?” “Ja, absoluut. Sporza is ook ontstaan met de bedoeling om Ketnet en Canvas minder te moeten belasten met sport.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk veel te maken met de rechten die jullie verwerven van bepaalde sporten. Zullen jullie een commerciëler kant moeten uitgaan als jullie nog meer rechten verliezen?” “We hebben nu de rechten van het WK voetbal en de Champions League aan VTM moeten laten. Maar wij hebben sinds dit jaar wel het Belgische competitievoetbal.“ “Bieden jullie dan ook niet meer omkaderingsprogramma’s aan?” “Nee, want dat staat dan wel verder los van elkaar. We bieden sinds dit jaar ander voetbal aan. Maar voor de rest…Champions League was tijdens de week, dus vervangen gaan we dat niet. Dat moet ook niet. Maar misschien gaan wij wel iets doen met kleinere sporten. Ik vind dat nu wel een vreselijk woord:’kleinere sporten’.” “Zit daar ook politieke druk achter om een meer gediversifieerd sportaanbod te brengen? Of komt dat van de kijker zelf? Doet u daar op één of andere manier onderzoek naar?” “Is daar vraag naar? Ja. Maar het probleem met kleinere sporten is heel vaak vergelijkbaar met andere problemen. Waarom kijken er te weinig mensen naar tvprogramma’s? Twee redenen. Als je het uitzendt, bevinden mensen zich vaak zelf in het theater of ergens anders. Anderzijds is er de goedkope kreet van: ‘wij willen meer cultuur’. Maar diegenen die het hardste roepen, kijken niet. Het is heel moeilijk om dat evenwicht te zoeken. Men zegt: ‘er moet meer volleybal op tv’. Maar wie kijkt er? We moeten de kleinere sporten brengen op een manier die bestemd is voor iedereen en niet alleen voor de ‘freaks’. We moeten televisie maken voor een geïnteresseerd publiek, niet voor specialisten. Je moet dus proberen het allemaal een beetje ‘verbredend’ te benaderen.” “Moet je dan ook afstappen van specifieke sportterminologie?” “Nee, eigenlijk niet. Maar je moet het toelichten. Onlangs was er een stuk over rugby, een wedstrijd tussen Engeland en Frankrijk. Dan moet je die specifieke rugbytermen 112
niet plots anders gaan benoemen. Maar je moet ze wel even uitleggen aan de kijkers. Je moet over handbal en volleybal en basketbal en rugby niet beginnen met: ‘de stand in eerste klasse is..’. of ‘dit zijn de volledige uitslagen…’ Er zijn zoveel manieren om aan die informatie te geraken, via de krant of via het internet. Dat moet je niet op televisie doen. Je moet een stuk proberen te maken waardoor iemand die geen snars van rugby kent, toch blijft kijken. Iemand die dan achteraf denkt: ‘dat was plezant en dat was goede televisie’. Ten tweede moet je die kleinere sporten ook tussen het voetbal en het wielrennen plaatsen. En niet achteraan in het programma. Dan blijven de mensen ook kijken. En daar varen beide partijen wel bij. Zowel wij, want we verliezen geen kijkers. En de kleinere sporten zelf, want naar dat rugbyverslag blijven veel meer mensen kijken.”
“Tot slot. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Techniek bepaalt natuurlijk veel, maar dan voornamelijk twee dingen. Techniek maakt veel meer mogelijk in hoeveel sport je aanbiedt en op welke manier je het aanbiedt. Ten tweede heeft technologie ook veel meer mogelijkheden geopend om goed geïnformeerd te zijn. Denk maar aan het Internet. Het is nu allemaal veel gemakkelijker. Je weet nu binnen het kwartier wie vijfde was op de 100 meter op de meeting van Dakar en in welke tijd. Vroeger moest een atletiekjournalist dan wachten tot het eerstvolgende nummer van ‘Runnersworld’ uitkwam. We zijn tegenwoordig dus veel sneller van veel meer op de hoogte. In die zin ben je dus wel veel beter geïnformeerd. Sport is natuurlijk ook enorm gemondialiseerd. Vroeger had je in de koers vijf nationaliteiten. Nu heb je er vijftig. Dat is ongeveer het voornaamste denk ik.”
113
Diepte-interview met Marc Willems, sportjournalist bij Sporza VRT (29.03.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportredactie bent beland?” “Ja. Ik werk hier nog maar full time sinds oktober. Ik heb tien jaar als losse medewerker voor de VRT gewerkt. Tot oktober 2005 heb ik in het onderwijs gestaan op een hogeschool in Antwerpen.” “En was dat dan goed te combineren?” “Ja, ook omdat ik coördinator was van twee opleidingen, dus ik kon mijn werk heel goed plannen. Maar het werk is hier de laatste jaren zo toegenomen, dat ik op den duur zeven dagen op zeven aan het werken was. Dat werd teveel. En toen heb ik besloten mijn job aan de hogeschool op te geven en nog uitsluitend als sportjournalist te werken.” “En u mist het lesgeven nog niet?” “Nee, maar ik was ook niet veel meer aan het lesgeven. Ik had ook heel veel vergaderingen en dat werd ik een beetje beu. Alles dat met studenten en collega’s te maken had, vond ik heel tof. Maar alle problemen die op dat hogere echelon de kop op kwamen steken en die ik toch niet kon oplossen, waren er teveel aan. Plus het feit dat er dingen gebeurden waar ik echt niet achter stond.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Nee, eigenlijk niet. Zeker niet in vergelijking met anderen. Ik ken bijvoorbeeld relatief weinig van voetbal. Mijn sterkte is, denk ik, dat ik mijn plan kan trekken in alle sporten. Dat is zowel een voordeel als een nadeel. Mensen die echt heel goed zijn in één sport, laten ze meestal ook alleen maar die sport doen. Ik doe vanalles, maar ik ben wel sinds enkele jaren, dat Yvan Sonck op pensioen is, naast Kris Meertens, tweede commentator bij atletiekwedstrijden. Ik doe ook bijna alles van volleybal.” “Maar de meeste sportjournalisten specialiseren zich wel na een tijdje? “Ja, zeker als het naar live commentaar toegaat. Dan zijn er echt specialisten voor het wielrennen, voetbal of atletiek.”
114
“Er werken vier vrouwen op de sportredactie van de VRT. Ze zijn dus sterk ondervertegenwoordigd. Wat vindt u van die situatie?” “Daarvoor ben ik eigenlijk niet lang genoeg full time hier om echt te zien hoe het hier dagelijks gaat. Ik denk dat vrouwen, als ze goed zijn, hier dezelfde kansen krijgen als mannen. Anderzijds wil ik niet uitsluiten dat er in bepaalde sporten toch nog altijd één of andere vorm van machogedrag of zelfs discriminatie aanwezig is. Het is nu eenmaal niet zo evident voor een vrouw als je de kleedkamers van de voetballers binnen moet om ze te interviewen. Dat komt gelukkig niet meer voor nu. Maar dat lag zeer moeilijk toen. Voetbal blijft een mannenwereld. Wielrennen ook. In atletiek en tennis ligt dat dan weer anders. Ik denk dat er bij veel collega’s en ook bij kijkers nog de gedachte bestaat dat een vrouw niet zo geloofwaardig overkomt als ze die sporten doet. Omdat die vrouw die sport nooit zelf gedaan heeft. Ik vind dat eigenlijk geen afdoende reden, want wie van de mannen heeft op niveau gevoetbald? Er zijn vrouwen die misschien meer van voetbal kennen dan ik, ook al hebben ze zelf nooit gespeeld. Ik vind dat allemaal drogredenen. Maar ja, dat zijn zo van die historisch gegroeide toestanden die moeilijk weg te werken zijn.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel close contacten te hebben in de sport?” “Ik heb goede contacten. In sporten waar ik veel mee bezig ben, zoals volleybal en atletiek, kan ik mensen gemakkelijk bereiken ja. Maar dat zijn absoluut geen vrienden. Ik heb daar niet echt behoefte aan en ik houd die boot ook een beetje af. Ik wil een correct contact met sporters. Puur professioneel. Ik zal hoogstens eens iemand een sms’je sturen om hem of haar geluk te wensen voor een wedstrijd. Dat is alles.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Ik ben daar niet door verrast. Ik ga nu ook niet zeggen dat ik had allemaal had zien aankomen, maar op zich verbaast het me niet.” “Ook niet dat er een gokchinees in het spel is?” Ja, dat vind ik wel straf dat er in China mensen zitten te gokken op matchen van La Louvière. Dan denk ik wel: ‘hoe is dat mogelijk?’ Dat facet verrast me dus wel, maar dat er matchen verkocht worden niet. Dat is van alle tijden. Ik vind ook dat die spelers van tegenwoordig geen echte ploegspelers meer zijn. Het zijn passanten. Die spelen één 115
of twee jaar bij een club en die gaan naar de volgende. Als die daar meer kunnen verdienen, zijn ze weg. Dus ik ben niet verrast. Het draait jammer genoeg allemaal om geld.
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Ik heb dat nooit zo ervaren. Mijn broer is hoofdredacteur van het nieuws. Ik ga niet zeggen dat wij thuis ooit een discussie hebben gehad in de zin van: ‘gij zijt de serieuze journalist en gij zijt maar de sportjournalist’. Maar er is een verschil. Ik vind dat wij meer commentator zijn dan journalist. Wij brengen verslag uit. Dat vind ik geen journalistiek werk. Wat er nu gebeurt omtrent het gokschandaal, dat is wel journalistiek werk. Een journalist is iemand die maatschappelijke zaken uitlegt, in vraag stelt of becommentarieert. Dus het echte journalistieke werk zoals in het algemene nieuws, doen wij maar sporadisch denk ik. Neem nu schandalen rond het wielrennen, rond dopinggebruik. Die worden niet behandeld door journalisten die met het wielrennen bezig zijn. Dat wordt door anderen gedaan, niet door de wielercommentatoren. Die houden zich daar liefst ook niet mee bezig, want die moeten later nog commentaar geven en contacten hebben met die wielrenners. Die verbranden hun vingers liever niet aan zoiets. Net hetzelfde met het gokschandaal in het voetbal. Daar houden de voetbalcommentatoren zich ook niet mee bezig. Er is dus duidelijk een verschil. Ik vind wat wij hoofdzakelijk doen, zeker niet de kritische journalistiek.”
“Maar als sportjournalist houden jullie wel evenveel rekening met de Code van de journalistieke beginselen? “ “Dat wel. Zeker. Een journalist moet objectief zijn. Maar als je commentaar geeft, zit je soms op of over die grens. Als iemand de voetbalinterland België-Nederland becommentarieert, denk ik niet dat dat altijd volledig objectief gebeurt. Dat zou ook niet gepikt worden door het publiek denk ik. Je moet een beetje meeleven. En dat is journalistiek op het randje. Maar dat is nu eenmaal eigen aan commentaar geven. Als ik commentaar geef bij Kim Gevaert en ik doe dat op dezelfde manier als met één of andere Russische sprintster, dan zou het publiek dat ook niet aanvaarden vrees ik. Je moet daar in meegaan. Maar als Kim Gevaert presteert onder de verwachtingen, of 116
onder haar kunnen, dan moet ik wel aan haar vragen hoe dat komt. Dan zit je weer op een objectievere journalistieke lijn. “
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van die evolutie?” “Ik denk dat dat jammer genoeg onvermijdelijk is, gezien de gigantische kostprijs van bepaalde rechten. Als je weet wat sommige rechten kosten en als je dan als tv-zender weet dat er een publiek voor is dat ervoor wilt betalen, dan gaat die firma dat het digitaal platform beheerst, snel zulke beslissingen maken. De Champions League bijvoorbeeld of het Belgisch voetbal, daar zullen we voor moeten gaan betalen waarschijnlijk. Atletiek, daarvan denkt men misschien dat niemand ervoor wil betalen, dus dat blijft dan op open net. Zo gaat het er in de toekomst aan toe gaan vrees ik. Voor bepaalde sporten gaat dat afgewogen worden. “ “Dreigt er dan geen gevaar dat de VRT mee de commerciële tour moet opgaan en afhankelijk gaat worden van geld en die digitale platforms ?” “Dat weet ik niet. Dat is iets voor de top van de VRT. Maar sport is hoe dan ook een publiekstrekker. Ik denk dat de VRT altijd wel een heleboel sport op open net gaat houden. Maar verschillende sporten gaan zeker achter decoder verdwijnen.“
“Doet u eigenlijk ook onderzoek naar wat de VRT-kijker wil?” “Ik zelf niet hé. De VRT wel. De VRT doet heel veel onderzoek. Er is een studiedienst die zich daarmee bezighoudt.” “Ook specifiek naar sport toe?” “Ja, naar vanalles doen zij onderzoek. Na de sportzomer van 2004, toen Sporza gelanceerd is, hebben wij een dag lang alle resultaten ingekeken. De studiedienst had alles onderzocht. Met meningen over de commentatoren en zelfs de co-commentatoren. Op die manier krijg je natuurlijk een goed beeld van wat de kijker ervan vindt.”
“Een laatste vraagje. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Het aantal mensen op de redactie is veel groter dan tien jaar geleden. Maar wij brengen ook veel meer uren sport dan toen. Nu wordt bijna elke wielerwedstrijd uitgezonden. Dus daar gaan ook ontzettend veel middelen naartoe. De werkdruk is ook enorm toegenomen. Sinds het middagjournaal erbij is, zit je al met een deadline om 13u. 117
Vroeger was dat alleen ’s avonds om 19u. Dus nu zit je voortdurend met deadlines. Dat is een evolutie die nog zal toenemen denk ik, zeker met digitale televisie. Volgens mij gaan wij dan een continu journaal hebben. Alles gaat ook digitaal gefilmd worden binnenkort. Dus je kan dat onmiddellijk zelf bewerken dan. Dat is een voorname evolutie. Alles gaat nog sneller. Het VRT-journaal concurreert met het VTM-nieuws. Maar je hebt ook teletekst, radio, GSM. Er zijn andere manieren waardoor mensen het nieuws sneller gaan horen dan via het journaal. Het journaal zal dan volgens mij moeten volgen door nog frequenter uit te zenden. Als ik nu een reportage ga maken, kom ik hier nadien met mijn tape binnen op de redactie en begin ik te monteren. En pas als mijn stuk af is, gaat dat in het journaal. Maar in de toekomst gaat dat veranderen en kom je hier aan met je memoriestick waar alles opstaat. Dat moet dan ingeladen worden in het centraal systeem en vanaf dat moment heeft iedereen daar beschikking over. Dus dan kunnen er al beelden en interviews van mij op de website geplaatst worden vooraleer ik daar een stuk van gemonteerd heb. Dan krijg je via de website misschien al een reactie van iemand voordat het stuk in het journaal is geweest. En wat betreft de evolutie qua kennis van journalisten. Dat is nu eerder negatief denk ik. Ik heb de indruk dat de jongere generaties minder van sport kennen ‘in de breedte’ dan vroeger. Ik heb hier al jonge collega’s horen vertellen over sporten waarvan ik dan dacht: ‘weet je dat zelfs niet?’ En dat ging dan niet over namen, maar over de spelregels van de sport. Men weet dan bijvoorbeeld wel heel veel over voetbal, maar niks of heel weinig over andere sporten. De oudere generatie wist van veel meer sporten veel meer. Hoe dat komt, weet ik niet. Waarschijnlijk was de selectie vroeger nog moeilijker. Het was moeilijker om hier binnen te komen denk ik. En nu is men misschien iets soepeler omdat men meer volk nodig heeft. Dat is mijn indruk. “
118
Diepte-interview met Catherine Van Eylen, sportjournaliste bij Sporza VRT (29.03.2006)
“Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportredactie bent beland?” “Ik heb op de radio gewerkt en voor filmnet en VTM.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Nee, algemeen eigenlijk.” “Is de meerderheid wel gespecialiseerd?” “Dat hangt er een beetje vanaf. Er zijn ook verschillende soorten journalisten. Er zijn mensen die zich heel hard toeleggen op één sport. Maar er zijn er ook die hoofdzakelijk commentaar geven. Iedereen moet sowieso een algemeen aanvoelen hebben.”
“Er werken vier vrouwen werken op de sportredactie. Hoe is dat kleine aantal te verklaren volgens u?” “Is dat zo weinig?” “Ja, losse medewerkers meegerekend kom je aan zes vrouwen, op een totaal van 41. Is er nog altijd minder interesse bij vrouwen voor het beroep?” “Ik denk wel dat dat aan het keren is. Ik denk dat sport heel veel aan belang heeft gewonnen tegenover vroeger. Sport is gewoon enorm gegroeid. Ik merk toch ook dat meer en meer meisjes weten hoe de competitie in elkaar zit enzo.” “De examens op de VRT zijn ook gelijk voor mannen en vrouwen?” “Ja, inderdaad.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel close contacten te hebben met sporters of bestuursleden?” “Dat is een moeilijke en theoretische vraag. Ik denk dat je dat voor jezelf moet bekijken op welke manier je daarmee omgaat in de praktijk. Ik ken best wel wat mensen uit de sport. En het is niet omdat ik nu sportjournaliste ben, dat zij plots anders gaan doen tegen mij. Het wordt natuurlijk gevaarlijk op het moment dat er een schandaal uitbreekt. Maar dat is tot nader orde niet de dagelijkse sportverslaggeving. Als iemand die ik ken geen goede match speelt, dan is dat zo. Dan zeg ik dat en dat weet de persoon in kwestie zelf ook. Ik denk dat je moet proberen daar voor jezelf een beetje verstandig mee om te gaan.” 119
“Je moet ook kritisch blijven.” “Ja voilà. Natuurlijk Dat is zo. Maar gelukkig is sportverslaggeving vaak een positieve job. Je kan meestal op een positieve manier met mensen praten. In tegenstelling tot de politiek bijvoorbeeld, waar het vaak veel serieuzer aan toegaat en waar er veel meer schandalen voorkomen.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Ja, er zijn verschillende dingen die me daaraan verrast hebben. Ten eerste natuurlijk dat het gebeurd is. Maar ik vind wel dat ons voetbal heel veel jaren heel slecht beheerd werd. En waar komen strontvliegen op af? Op de mesthoop natuurlijk. Dus het zat er voor een stuk wel aan te komen. Onze Voetbalbond, dat is een traag en log orgaan. De Bond is gewoon verziekt. De manier waarop de clubs geleid worden, is vaak amateuristisch. Als je ziet wat er allemaal gebeurt. Er zijn vragen over het feit of wij achttien clubs moeten hebben. Waarschijnlijk is dat gewoon te veel voor België en kan men gewoon geen achttien clubs professioneel leiden. Maar het is wel duidelijk dat er een professionelere aanpak vereist is dan tot nu toe het geval was. We wisten dat wel, maar dat de gevolgen daarvan zo groot zouden zijn, heeft ons toch wel enigszins verrast. Ook omdat de gokmaffia in China erbij betrokken was. Ik heb de eerste stukken rond de gokchinees Ye gemaakt en ik weet nog dat wij dachten: ‘wat moeten wij daar nu van denken?’ We hadden nog niet door dat die omkoping zo’n grote vormen had aangenomen. Dit was ook puur voor het gokken, niet resultaatgericht. Dat was nieuw. Wat voor mij ook even schrikken was, was het feit dat die verhalen over het gokken eigenlijk al bekend waren. Dat had vorig jaar al in Voetbalmagazine gestaan. Dat was redelijk goed uitgewerkt, maar daar heeft toen eigenlijk geen haan naar gekraaid. Dat stond daar maar, zonder dat iemand er iets mee deed. En dan plots komt die Panoramauitzending op tv en het hek is van de dam. Daar heb ik ook voor mezelf de bedenking gemaakt dat die macht van televisie zo enorm groot is. Dat was voor mij persoonlijk ook wel even schrikken, ook omdat ik nog niet zolang voor televisie werk.”
120
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Als ik heel eerlijk moet zijn, moet ik wel zeggen dat het nog altijd de collega’s van het algemeen journaal zijn die denken van: ‘hier wil ik mij ver van houden’. Ze zeggen dan wel eens: ‘en dan nu het serieuze nieuws.’ En dat voel ik wel. Vroeger was dat ook echt heel duidelijk. Het is nog niet zolang dat sport in het journaal de waardering krijgt die het nu krijgt.”
“In hoeverre houdt u als sportjournalist eigenlijk rekening met de deontologische code?” “Ja, natuurlijk. Dat moet ook en ik denk ook dat dat hier redelijk goed gebeurt. Maar sport is en blijft nu eenmaal entertainment. En de vraag is in hoeverre je daar als journalist in meegaat. Waar eindigt het supporteren en waar begint het journalistieke? Dat is ook relatief. Neem nu bijvoorbeeld de Franse krant l’Equipe. ‘Onze meisjes’, Clijsters en Henin, komen daar amper in het stuk voor. En hier staan de kranten vol met het feit dat ‘onze meisjes’ de grote favorieten zijn. Maar ik zal in een journaal ook nooit Kim of Justine zeggen. Maar wel Kim Clijsters en Justine Henin. Het is dat onderscheid waar je mee moet opletten.”
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van die evolutie?” “Ik weet echt niet waar het naartoe zal gaan met digitale televisie. Het is ook mijn ding niet en ik bepaal daar niks aan. Ikzelf zou wel willen betalen voor sport. Maar dan zou ik ook willen dat het op een goede manier gecapteerd wordt en op een degelijke manier gebracht. In dat geval zie ik mezelf als klant wel bereid daarvoor te betalen.”
“Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste jaren?” “Ja, alleen al het feit dat er Internet bestaat. Men kan gemakkelijker alles terugvinden van sport. Wat anderzijds ook weer een gevaar inhoudt omdat er zoveel informatie op het Internet staat. Je moet heel goed kijken hoe betrouwbaar je bron is. Wat dat betreft is 121
vooral de snelheid van werken veel groter geworden. Of de stress is toegenomen weet ik niet. De deadlines zijn wel korter denk ik. De hoeveelheid sport op televisie is ook wel toegenomen. Sport zat vroeger ook niet in het journaal. VTM is daarmee begonnen denk ik en de VRT heeft dat nadien overgenomen. En wat je nu ziet, is dat ze alsmaar meer sport beginnen uitzenden. Op de VRT toch. En er is meer aandacht voor de grote, populaire namen. Bij VTM hebben ze ook bijna niks gedaan omtrent het gokschandaal. Wat ook nieuw is bij de VRT is het feit dat zij nu zoveel rechten zijn gaan opkopen en zoveel wielerkoersen zijn gaan uitzenden. Dat is zeker niet altijd zo geweest. Dat is pas sinds de jaren’90.”
122
Diepte-interview met Thomas Swannet, sportjournalist bij Sporza VRT (31.03.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Eigenlijk niet. Ik heb een thesisjaar gedaan en heb dan wat gewerkt om rond te komen en mijn huur te betalen. Maar in mijn laatste jaar had ik al een paar sollicitatiebrieven verstuurd, onder andere naar de sportredactie van de VRT. Dat was een sollicitatie waar ik een jaar niks van gehoord heb, maar net toen ik afstudeerde, na mijn thesisjaar, werd ik door de VRT uitgenodigd voor een examen. In september vond die test plaats. Ik slaagde en kon in oktober beginnen. In het begin was dat als losse medewerker. Ik werkte maar ongeveer één dag in de twee weken. Op een gegeven moment kreeg ik echter de kans om twee weken de Australian Open te doen, ’s nachts. Vanaf toen is het vlotter en vlotter beginnen verlopen en ben ik vaker kunnen komen werken. Ik heb zeer veel geluk gehad eigenlijk qua timing. Maar ik ben ook altijd hierop blijven gokken. Ik heb nooit ander werk erbij genomen waardoor men hier ook wist dat ik altijd beschikbaar was. Ik heb altijd ja gezegd tegen opdrachten en op die manier heb ik veel kansen gekregen om me te kunnen bewijzen.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Ja kijk, als je hier toekomt, begin je vrij algemeen. Je kunt moeilijk binnenkomen en zeggen: ‘ik ben een motorcrossman’. Zeker als je voor het journaal werkt, gaat dat niet. Dat is de actualiteit van de dag die je behandelt. Maar je rolt overal een beetje in. Ik ben drie jaar geleden begonnen met de Champions League en zo in het voetbal gerold. Met de Ronde van Frankrijk ben ik twee jaar geleden begonnen en op die manier ben ik dan in de wielersport terecht gekomen. Maar in het begin doe je sowieso alles. Je kunt je daarna eventueel nog specialiseren.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel en/of goede contacten te hebben in de sport?” “Een afstand moet je wel bewaren, maar contacten hebben is wel heel belangrijk in ons beroep. Soms is het nogal een vrij gesloten wereldje. En als je dan weet hoe je er binnen geraakt of je kent iemand die iemand kent, dan is het altijd wel gemakkelijker. We hebben hier op de redactie natuurlijk wel mensen met enorm veel ervaring. Bijvoorbeeld André Meganck heeft alle telefoonnummers van alle wielrenners. Als wij 123
iemand nodig hebben, bellen we naar André en hij contacteert dan meestal die renner. Op die manier geraak je overal binnen. Als het met voetbal te maken heeft, bel je Frank Raes of Filip Joos even op. Maar je groeit natuurlijk ook wel zelf. Ik heb de voorbije jaren ook een aantal mensen beter leren kennen. Maar echte vrienden heb ik daar tot nu toe zeker nog niet aan overgehouden.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Nee, ik denk niet dat ik echt verrast ben. Ik ben in de eerste plaats wel een beetje verbouwereerd. Ik begrijp echt niet dat zulke jonge mensen zich laten omkopen. Neem nu Mardulier, die nog geen twintig jaar is. Hij droomde ervan profvoetballer te worden, hij wordt het dan en dan doe je zoiets. Dat is vooral iets dat ik niet begrijp. Maar het is natuurlijk zo dat overal waar er geld mee gemoeid is, fraude is. Dus ik ben er niet zo door verrast, maar ik vind het natuurlijk wel jammer, want ik ben de eerste plaats een sportliefhebber. En als je nu weet dat je eigenlijk naar een circus zat te kijken, dat zo georchestreerd werd, dan vind ik dat een zeer spijtige zaak. Ik las gisteren nog een interview met Wilfried Peeters. Als je hoort hoe die man Tom Boonen echt stuurt in een koers…Ik lees dat liever niet. Ik vind het leuker om te denken dat Boonen alles zelf doet. Dat als hij demarreert, dat hij dat zelf beslist bijvoorbeeld. Ik vind het jammer dat alles zo geleid wordt. En dan zijn er wel eens uitspattingen zoals nu met het gokschandaal. Gewoon spijtig dat zoiets moet gebeuren.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Nee, als minderwaardig heb ik dat eigenlijk nooit ervaren. Misschien wel als buitenbeentje. Ik denk ook dat we hier op de VRT een bepaalde naam hebben. We hebben niet de naam van de mensen te zijn die de beste afspraken maken. Ik weet niet of dat eigen is aan de sportjournalistiek. Maar door de jaren heen is hier wel een naam gegroeid van “de sport” van de VRT. Je krijgt dan wel eens te horen: ‘het zal wel weer de sport zijn…’. Maar dat is daarom niet altijd negatief.”
124
“Houdt u als sportjournalist ook altijd rekening met de deontologische code?” “Ja, ik denk het wel. Op de VRT is er één deontologische code opgesteld voor alle journalisten, zowel voor ons van de sport als voor diegenen van het algemene nieuws. Ik denk dat dat genoeg zegt. Wij werken met dezelfde normen en waarden als ‘gewone’ journalisten. Ik denk ook niet dat sportjournalisten mensen zijn die niet slagen als gewoon journalist. Je moet een passie hebben voor sport en ervan kunnen genieten. Daar begint het bij. Daar leg je de basis van een goede sportjournalist te zijn. Dat is een bewuste keuze. Zeker bij mij. Ik wist dat ik sportjournalist wilde worden. Ik heb er nooit over nagedacht om algemeen journalist te worden.”
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u daarvan?” “Ik denk wel dat die evolutie onvermijdelijk is. Ik vind het zeer jammer dat niet meer alles op de openbare netten komt. Er komt een moment dat het WK Voetbal op decoder zal zitten. Dan bereik je sowieso een beperkter publiek dan nu en dat vind ik wel jammer. Maar ik vrees dat het een evolutie is die moeilijk tegen te houden zal zijn omdat de rechten zo duur worden. De VRT zit nu nog altijd in een luxepositie. We kunnen momenteel heel veel rechten kopen maar de kosten ervan blijven stijgen. Er komt een moment dat we dingen gewoon moeten laten gaan denk ik.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk veel te maken met de rechten die jullie verwerven van bepaalde sporten en competities. Bij VTM bijvoorbeeld was er het afgelopen jaar amper iets van sport te zien, buiten enkele randprogramma’s over sporters. Is dat ook toekomstmuziek voor de VRT denkt u?” “De rechten bepalen de programmatie. Dat is duidelijk. Maar ik denk dat dat wel een bewuste keuze is van VTM omdat de kijker ook wel geïnteresseerd is in het leven van de sporter, hoe hij of zij het stelt.” “Is dan dan ook een kwaliteitsverschil tussen jullie?” “Ik denk niet dat wij met de sportredactie ooit zo’n dingen gaan maken. Maar die programma’s zoals ‘Koen in Dakar’ en ‘Wellens en wee’ worden ook niet gemaakt door de sportredacties van VTM en VT4 hé. Dat gebeurt door andere redacties of productiehuizen. Maar wat er nu wel is met het WK voetbal. Die rechten zitten nu dus bij de commerciële zenders VTM en VT4 en wij gaan daar dan ook zeer weinig rond brengen. Ik denk alleen een beetje in het journaal maar daarnaast niet veel. Wij gaan 125
geen reclame maken voor VTM door ’s avonds een talkshow te maken rond het WK. Het blijft concurrentie hé. Wij hebben de rechten van de Ronde van Frankrijk en daar gaan wij wel groots mee uitpakken. Maar daarom vind ik het niet minder erg dat we het WK niet hebben. Dat is wel logisch denk ik.”
“Ten slotte. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Ja, er kan sowieso veel meer qua montage. Je krijgt veel mooiere beelden om mee te werken. Ik werk nu met het archief van het wielrennen van vroeger. Met die beelden kan je weinig spelen. Terwijl je nu een finish van een wielerwedstrijd of een doelpunt in een voetbalwedstrijd vanuit zes of misschien wel tien verschillende camerastandpunten krijgt. Daarmee kun je natuurlijk veel leukere montages maken. En ik denk ook wel dat het allemaal wat ‘flitsender’ geworden is. Niet alleen qua beeld, maar ook wat de commentaren betreft. Vroeger was het meer ‘sec’. Nu is het meer op emotie gericht, meer op de gebeurtenissen er rond ook. Nu met Tom Boonen bijvoorbeeld. Je ziet dat hij leeft bij het volk. Ze zijn er allemaal wild van. Dan spelen wij daar natuurlijk wel een beetje op in door daar aan mee te werken. Maar ik denk dat sport altijd wel geleefd heeft bij het volk. En omdat het algemene nieuws nu iets meer inspeelt op wat het publiek wil, heeft de sport ook een iets prominentere plaats gekregen in het journaal.”
126
Diepte-interview met Renaat Schotte, sportjournalist bij Sporza VRT (31.03.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ja, ik ben begonnen bij de regionale televisie. Daar heb ik twee jaar gewerkt en dan heb ik ook nog drie jaar voor een betaalzender gewerkt. Ik deed daar toen het wielrennen, maar dat werd dan afgeschaft. En op een bepaald moment hebben ze ook mij afgeschaft. (lacht) Maar ik zocht de koers en zo ben ik ook bij de VRT terecht gekomen. Dat was in 1998. Eerst als freelancer en sinds 2001 ben ik vast in loondienst.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Ja, alles wat met wielen te maken heeft. Veldrijden, wielrennen op de weg en ik doe ook baanwielrennen. Ik doe misschien nog één procent andere sporten. Die specialisatie is in de loop der jaren altijd toegenomen.” “Is dat dan de normale gang van zaken? Vrij algemeen beginnen en nadien specialiseren?” “Nee, ik zou niet durven zeggen dat dat de algemene gang van zaken is. Het is een keuze. Ik heb me van in het begin geprofileerd op koers. En ik heb ook altijd gevraagd naar koers en me daar kandidaat voor gesteld. Ik ben daar altijd maar verder in gegaan. Van het één komt het ander en uiteindelijk ben je specialist zonder het te weten. Want ik heb effectief alle sporten gedaan op de regionale zender. Daar heb je geen keuze. Bij lokale televisie moet je alles doen. Maar ik had ook daar natuurlijk al een zekere voorliefde voor de koers.”
“Er werken hier 4 vrouwelijke sportjournalisten op de redactie. Wat besluit u daaruit? Is er sprake van discriminatie?” “Niet meer. Ik denk dat vrouwen het vroeger wel moeilijker hadden om sportjournalist te worden dan nu. Ik heb het meegemaakt op een andere zender dat een verantwoordelijke een vrouw niet de kansen gaf die ze verdiende, puur omdat ze vrouw was. Ik denk wel dat we die fase voorbij zijn. Op de meeste redacties dan toch.” “Gelukkig maar.” “Ja, het is eigenlijk belachelijk om het geslacht een rol te laten spelen. Het gaat erom hoe goed iemand zijn werk doet. Of dat nu een man, een vrouw, een Afrikaan, Aziaat of Europeaan is. Dat speelt allemaal geen rol. Of dat zou toch niet mogen.” 127
“Hoe close bent u eigenlijk met topsporters? Hebt u bijvoorbeeld van de meeste sporters een GSM-nummer?” “Nee, toch niet. De specialist op dat vlak op de VRT is André Meganck. Die heeft van alle wielrenners het GSM-nummer. En ja, oké. Ik heb het GSM-nummer van Tom Boonen. Maar eerlijk gezegd gebruik ik dat alleen maar in het tussenseizoen. Tijdens het seizoen heeft dat geen zin. Hij neemt toch niet op. Het is ook niet nodig om zo dicht bij die sporters te staan.“ “Omdat je een zekere afstand moet bewaren?” “Zeker. Je moet een gezonde afstand bewaren.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau van de voetbalcompetitie, zou kunnen gebeuren?” “Ik ben er niet door verrast. In de topsport en in de rand gaat er veel geld om. Ik denk ook dat de Belgische competitie, sportief gezien, één van de beste competities was midden jaren zeventig, gewoon door het zwarte geld. Buitenlandse spelers kregen hier gigantische salarissen en vonden ons landje dan ook heel aantrekkelijk om in te komen voetballen. Nu zijn we langzaam afgezakt naar een ‘tweedeklasseland’ in Europa qua voetbal. Dat heeft onze competitie kwetsbaar gemaakt en daarom krijgen die gokcircuits kansen. Je ziet dat ook in andere landen die getroffen zijn, zoals Finland. Die clubs zijn niet kapitaalkrachtig en als die spelers minder verdienen, zijn ze kwetsbaarder. Dat is zeker één van de oorzaken. De gokschandalen bestaan ook in grotere landen. Duitsland is ook vernoemd. Maar tot nader orde hebben we nog niet zo’n groot schandaal gezien als bij ons in België. Toch niet van die omvang. Daar gaat het ook nog altijd om geïsoleerde gevallen. Voor zover ik kan volgen, want ik weet daar ook niet alles over. Maar ik zie een groot verschil. Ik denk dat de Belgische competitie een prooi was die er lag om gevangen te worden. Ik heb vandaag toevallig het pleidooi gelezen van Van Basten om een gezamenlijke competitie te organiseren voor Nederland en België. Ik vind dat zelf ook al tien jaar. Van Basten stelt dan voor om dat qua bevolkingsaantallen op te delen. En dan kom je op een competitie met tien Nederlandse ploegen en zes Belgische. Dat vind ik persoonlijk een heel mooi idee. Ik voel mij als ex-passief sportverslaafde
niet
meer
gebeten
om
iedere
week
naar
een
Belgische
competitiewedstrijd te gaan kijken. Vroeger nochtans wel. Als supporter volgde ik alle wedstrijden van Club Brugge. Dus het was niet alleen heel veel tijd die ik erin stak, 128
maar dat had ook veel te maken met wat er op de velden te zien was. Het was spectaculairder en technisch verfijnder. Er liepen toen meer balkunstenaars rond op onze velden dan nu. Ik stoor mij er ook aan dat alle goede Belgen in het buitenland gaan spelen. Er is voldoende geld aanwezig om de beste Belgische spelers een mooi loon te geven, zodanig dat het aantrekkelijk genoeg is om in eigen land te blijven spelen. En moest er dan zo’n liga met Nederlandse en Belgische clubs komen, zou dat zeker aantrekkelijk zijn. Dan krijg je elke week topvoetbal.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Nee, ik heb dat zelf nooit zo ervaren. Integendeel. Ik wilde heel graag sportjournalist worden voor televisie. Absoluut. Dat leek mij onbereikbaar en dat was het ook een tijdje. Maar ik heb veel kansen gekregen bij de regionale televisie. En ook algemeen gezien is regionale tv een kweekvijver van veel redacties bij de nationale televisie. Veel journalisten zijn bij de VRT beland via regionale tv. Maar nu ben ik aan het afwijken van je vraag. Ik vond niet dat sportjournalistiek als minderwaardig werd beschouwd. Ik keek daar naar op. Misschien dat wel de zogenaamde ‘serieuze’ journalisten zo over sportjournalistiek dachten omdat ze sport als cultuurverschijnsel minderwaardig vinden. Ja, dat is hun opinie en ik denk dat je dat nog altijd gaat terugvinden vandaag. Er zullen altijd mensen zijn, en daarom niet alleen journalisten, die zeggen: ‘ja sport, wat stelt dat voor? 22 man die achter een bal lopen, 180 coureurs die op een fiets van punt A naar punt B rijden…Maar het is natuurlijk veel meer dan dat. Als men zich daar niet voor openstelt, is het heel gemakkelijk om sport als minderwaardig te beschouwen. Maar van zodra je bij voetbal iets over tactiek weet en alle mechanismen zoals training en oefensystemen erachter kent. En als je bij wielrennen de tactiek, het ploegenspel en de voorbereiding kent, dan wordt het veel meer dan sport. Dan is het een schaakspel.”
129
“In hoeverre houdt u als sportjournalist rekening met de deontologische code van de journalistiek?” “Ik probeer dat toch te doen. Ik kan natuurlijk niet voor mijn collega’s spreken, maar ikzelf probeer daar toch op te letten. Ik weet niet of er één wettelijke, algemene code is. Maar ik weet wel dat je bepaalde deontologische regels zeker moet volgen als je voor het journaal werkt.” “Dus dat geldt ook voor de sport in het journaal?” “Ja, maar het zijn toch andere werkomstandigheden. Om maar een voorbeeld te geven vanuit het wielrennen. Men spreekt daar voortdurend over Quickstep Innergetic. De topploeg van het moment. Men zou dat als sluipreclame kunnen aanzien in de deontologische code van een algemene journalist. Maar dat is iets dat in de sportjournalistiek absoluut toegelaten is. Het is nogal commercieel en dat is voor een algemene journalist misschien minder aanvaardbaar. Maar ik vind dat niet meer dan normaal dat zo’n ploeg bij haar merknaam wordt aangesproken. Zo heet die ploeg nu eenmaal. Als het systeem zou zijn FC Lefevere, dan had ik daar ook geen problemen mee. Mij maakt het allemaal niet uit. Het is nu eenmaal de officiële naam van die wielerploegen. Dan ga je daarin mee, maar ik heb niet het gevoel dat je daar als sportjournalist een deontologische code mee overtreedt. Integendeel zelfs. Ik vind dat het genoemd moet worden zoals het is. Ik denk dat sportjournalistiek altijd een beetje vooruit is op algemene journalistiek met dat soort dingen. En ik denk ook wel dat sportjournalistiek commerciëler is, maar heel de maatschappij is commerciëler geworden de afgelopen twee decennia. Ik heb die indruk toch alleszins, als je ziet hoe alles breed wordt uitgespit in de media. Tegenover vroeger is het toch een hele verandering. Zelfs de openbare omroep verkoopt zijn product, zijn programma’s. Dat is iets wat vroeger absoluut ‘not done’ was. Ik vind dat een normale evolutie. Ik denk dat niemand de VRT of de BRTN van vroeger terug wilt waarin de redacties ivoren torens waren, waarop de buitenwereld geen vat had. De tijd dat iemand moraliserend ging vertellen wat de man in de straat moest doen, is voorbij.“
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Ziet u hier voordelen in voor de toekomst voor de sportliefhebber?” “Ik vind dat goed en niet goed. Ik vind dat een goeie zaak als dat zorgt voor meer sportaanbod. Dus zaken die anders niet op tv te zien zouden zijn. Er zal waarschijnlijk een publiek voor zijn dat bereid is daarvoor te betalen. Ik heb daar niks op tegen. Ik heb 130
natuurlijk ook zelf drie jaar voor een betaalzender gewerkt. Dus misschien zie ik dat niet zo objectief. Maar aan de andere kant is er niets zo aangenaam als voor een open net te werken dat iedereen kan bekijken en waardoor je ook veel meer reactie krijgt op wat je doet. Het is gewoon dankbaarder. Het ideale voor de Vlaamse sportliefhebber is volgens mij een open sportnet. Wat mij betreft zou het moeten kunnen om twee omroepen te laten samengaan die daar input aan geven en dat sportnet vullen met allerlei programma’s, allerlei sporten. Vrij te bekijken. Met reclame tussendoor, maar geen reclame tijdens de sportevenementen. Alleen na afloop.” “Dus één zender met alleen maar sport?” “Ik vind dat zoiets moet kunnen ja. En liefst een open net.” “Maar dan één zender die ook alle sportrechten bezit?” “Ja, maar het probleem is dat je op één zender niet alles kunt uitzenden. Dus het zou leuk zijn als alle Belgische stations één sportzender zouden oprichten. Maar dat zal, ook politiek gezien, niet haalbaar zijn. Zeker niet op dit moment. Als de grote evenementen bezig zijn, bijvoorbeeld het WK voetbal, dan zijn er twee wedstrijden tegelijkertijd. Dan moet je nog over verschillende zenders beschikken. Voor mij persoonlijk kan er niet genoeg sport op tv zijn. Maar ik ben op dat gebied dan ook niet zoals een doorsnee mens. Nu ben ik wel enkel zo fanatiek wat de koers betreft. Dat geef ik wel toe. Ik weet nu te weinig van de andere sporten om helemaal mee te kunnen zijn. Daar heb ik geen tijd meer voor. Ik heb mijn handen al vol met alleen de koers te volgen. Dat heeft wel als voordeel dat ik de andere sporten dan meer als supporter kan volgen. En niet professioneel.”
“Ten slotte. Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties van de laatste jaren in de sportjournalistiek op televisie?” “Informatie. En we hebben veel meer beelden dan vroeger. Als je de regie bekijkt van de Ronde van Vlaanderen van dit jaar en die vergelijkt met de Ronde van 1985, dan is dat verschil immens. Alleen het aantal personeel voor die koers is al vijf maal zo groot als toen en er zijn ook veel meer camera’s. Maar de kracht van het beeld is daarom niet toegenomen. Het beeld blijft grosso modo hetzelfde. Maar in 1985 had je vanuit de helikopter nog geen stabiel beeld. Nu wel. Nu kan men van op grote hoogte haarfijn inzoomen en ook nog eens stabiel blijven.“ “Dus de kwaliteit is vooral toegenomen?” “Ja, het weer leek twintig jaar geleden slechter op de beelden dan dat het nu zou lijken. Dat is wat ik bedoel. Het zal dan misschien wel minder heroïsch zijn. Maar ik wil 131
terugkomen op wat ik eerst zei. Ik denk dat de kern van de zaak informatie is. Deze is enorm toegenomen. In vijf jaar tijd is er een tendens geweest, en ik denk dat het Internet daar voor een groot deel mee te maken heeft, om het nieuws onmiddellijk uit te brengen. Zo snel mogelijk en zoveel mogelijk. Wat dan specifiek de wielersport betreft, is dat men daar tegenwoordig een labtop op de commentaarpositie heeft waarop voortdurend de nieuwsberichten te volgen zijn. En als er nieuws is in verband met één of andere koers, dan weten de kijkers dat ook meteen. En dat is een enorme evolutie. Vroeger moest de kijker een dag wachten op de uitslag van een rit. Nu duurt dat maar een paar minuten. Op alle vlakken is die informatietoevoer groter geworden. De GSM zorgt ervoor dat we in een live uitzending onmiddellijk naar nieuws kunnen zoeken als er gebeld wordt.” “Brengt dat dan ook niet meer stress met zich mee?” “Nee, niet echt, want je evolueert daarin mee. Ik zie daar ook vooral de voordelen van in. Ik vind dat zelf aantrekkelijk. Want iemand die echt geïnteresseerd is in sport, zal voortdurend relevante informatie kunnen ontvangen. Ik denk dat de kijker nu veel beter bediend wordt dan vroeger. En alles hangt een beetje samen. Onze hele leefwereld is een informatiesamenleving geworden, in West-Europa althans. Maar neem nu het Internet en de GSM. Al die zaken zorgen ervoor dat er altijd maar meer sport wordt aangeboden. En ook gespecialiseerder. En dan is het een zaak voor de journalist om in dat gigantische informatieaanbod te filteren en aan een breder publiek toch de essentie mee te geven. Zeker de tv-journalist moet ervoor zorgen dat de kijker niet verzuipt in dat bos van informatie en nieuwtjes.”
132
Bijlage 3: Uitgeschreven diepte-interviews met sportjournalisten van VTM
Diepte-interview met Peter Morren, sportjournalist bij VTM (03.04.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Nee. Ik ben hier wel begonnen op het radio- en het ochtendnieuws. Toen de nieuwsredactie werd uitgebreid, hadden ze meer journalisten nodig. Zo ben ik dan eigenlijk binnengeraakt. Op vrij korte termijn is dat dan naar ontbijtnieuws-televisie gegaan, wat we hier toen nog hadden. Ik dacht dat een jaar of drie te doen en dan bij de sport te gaan, maar door een gelukkige speling van het lot is dat na negen maanden al gelukt.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Voetbal is mijn ding. Ik ben daar in de loop der jaren meer en meer naartoe gegaan. In het begin doe je een beetje vanalles. Handbal, volleybal en basketbal heb ik ook een tijd gedaan, maar ik heb dat dan geleidelijk afgebouwd. Maar op het moment dat ‘goal’ en ‘stadion’ meer en meer voetbalprogramma’s werden, ben ik ook meer voetbalverslagen beginnen maken. Nu zijn er nog twee dingen. Ofwel presenteer ik de sport in het nieuws. Maar daarnaast doe ik de voetbalverslagen.”
“Hoeveel vrouwen werken op de sportafdeling?” “Eén sportjournaliste, en één van de hoofdproducenten is een vrouw.” “Te wijten aan de traditie van een mannenbastion?” “Dat zal wel zo zijn, maar we hebben er niks op tegen als er vrouwen zouden zijn met meerdere kwaliteiten die zich kwamen aanbieden. Niemand gaat zeggen: ‘die mogen er niet bij.’ In Italië en Spanje is de meerderheid van de voetbaljournalisten trouwens een vrouw, wat ik wel bizar vind. Vooral in Spanje zie je ongelooflijk veel vrouwen rond het voetbalveld. Zowel voor radio als televisie, voor kranten iets minder. Maar voor radio en TV echt heel veel. Dus de deur staat hier open voor vrouwen.”
133
“Dus totaal geen sprake van discriminatie?” “Nee nee, helemaal niet. Destijds toen Joke hier kwam, hadden we echt zoiets van ‘waarom niet eens een vrouw voor wat meer diversiteit’, we vonden dat zeker oke. Maar het blijft beperkt.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport? Bijvraag: Hoe close bent u met de topsporters, trainers of bestuursleden van sportclubs?” “Tot op zekere hoogte moet je absoluut goede contacten hebben, maar je moet daar ook niet in overdrijven. Het is handig als je een zodanige band hebt met een aantal mensen die belangrijke functies bezitten, of die belangrijk zijn in die sport waar je vooral mee bezig bent. Het is handig als je die gemakkelijk kan bereiken opdat, indien nodig, je ze via korte weg en snel, via een GSM- of thuisnummer, kan bereiken. Maar je moet daar ook niet van profiteren. En mensen die nog actief zijn in de sport, kan je ook weer niet als vrienden gaan beschouwen, omdat er misschien een dag komt waarop je ze vervelende vragen moet stellen. Je moet een beetje afstand bewaren, maar dat soort dingen groeit wel in de loop der jaren. Andere gegevens die ik niet heb, zoek ik wel op in de gids.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Bent u erdoor verrast? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Voor een stuk wel, voor een ander stuk dan weer niet. De omvang verrast me wel een beetje, maar niet echt dat het gebeurt en dat het clubs zijn in het milieu La Louvière, Bergen, enzovoort. We zijn daar de afgelopen jaren ook regelmatig gekomen en we dachten af en toe van: ’wat gebeurt er hier’. En je stelt je wel vragen bij sommige mensen die er rondlopen, en dan sta ik daar niet verstomd van dat daar dingen gebeuren, onderling. Het zou me niet zo verbazen moesten zulke clubs als La Louvière, Charleroi en Bergen, naar het einde van de competitie toe elkaar wat helpen, als de ene in degradatienood verkeert. Dat gebeurt vaak. En als dan in dat soort clubs naar zwakke figuren wordt gezocht om een gokcircuit te dienen, dat is dat een dunne lijn. In die omgevingen, bij dat soort clubs, dat soort spelers en trainers verbaast me dat niet zo. Daar zal dat wel lukken.
134
Bij Lierse, ook weer enerzijds verbazend, anderzijds niet, wetende van de financiële problemen van de club de laatste jaren. Kandidaat-investeerders kunnen slechte bedoelingen hebben, zoals in dit geval bij Zheyung Ye.” “Het is dan misschien wel het meest verrassend dat het nu om een Chinees ging, die
met
zijn
maffiose
gokpraktijken
betrokken
is
in
het
Belgische
competitievoetbal?” “Wel ja, inderdaad. De omvang en de uitdeining hebben me wel verrast. Het was een uitgebreid circuit geworden, met Belgische wedstrijden en clubs. Dat Ye zo’n verregaande controle kreeg over mensen en clubs in België, dat is wel verrassend.” “De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Soms merk ik dat wel. Omdat sport voor een stuk afgebouwd is in het nieuws en omdat er door mensen met andere functies andere keuzes worden gemaakt. Het is wel een andere mentaliteit. Door het feit dat de sport een beetje minder aan bod komt, hebben we soms wel dat gevoel van: het is maar de sport’, al is dat meer smalend denk ik. Ik werk hier nu ook al zeven jaar. Ik laat dat over me heen gaan. Ik weet dat de dingen die we maken, dat we die goed proberen te maken. En de groep die bij ons zit, is uiteindelijk een heel stuk hechter dan de heterogene groep die er op de nieuwsredactie zit.”
“En wat de journalistiek zelf betreft, u houdt dan als sportjournalist toch ook rekening met de Code van de journalistieke beginselen?” “Tuurlijk, tuurlijk. Ik ben daar persoonlijk niet zo ongelooflijk mee bezig, maar er zijn natuurlijk altijd dingen die je in je achterhoofd houdt, waar je van weet dat je die wel en niet kan doen. Maar journalisten van de nieuwsredactie of andere redacties zullen daar misschien nog meer mee bezig zijn. Wij weten dat wel, maar wij zijn uiteindelijk met onze hobby bezig, sport is onze passie. Ik heb dat toch nog, en de meeste van mijn collega’s ook denk ik, de bewondering kunnen opbrengen voor het geen we allemaal graag doen. En we mogen er weer bij zijn van op de eerste rij. Dus ja, die deontologie is er wel, maar we zijn er niet elke dag mee bezig.”
135
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, meer en meer tegen betaling. Is deze evolutie onvermijdelijk volgens u?” “Het kost natuurlijk allemaal veel geld hé. En voor ons is het natuurlijk nog veel moeilijker dan voor de VRT, omdat wij van reclame-inkomsten moeten leven en zij van dotaties. Je wilt een evenwicht zoeken voor een bepaalde dienstverlening voor je kijker. Maar op het moment dat je hier, bij VTM, geen groot publiek kan aanspreken, dan is het eigenlijk einde oefening voor ons. Ik denk dat andere zenders wel een selectief, zeer geïnteresseerd en gespecialiseerd publiek kunnen aanspreken, en dat er daar wel mensen bereid zijn om te betalen voor dingen te zien die niet in het algemeen aanbod steken. Nu de VRT, wij in het verleden, bieden de nationale voetbalcompetitie aan op een vrij breed platform. Maar je hebt altijd specialisten en fanatici die willen betalen om al die matchen live te zien. Er zijn nu al mensen bereid om te betalen voor buitenlands topvoetbal. En dat zoiets niet voortdurend in prime-time live kan worden uitgezonden op de openbare zender is vrij logisch denk ik, zeker gezien de huidige marktsituatie. Al die dingen kosten heel veel geld. Het moet ‘in return’ zijn. Daarom dat betaalzenders dat soort pakketten kunnen kopen om dan vervolgens ook tegen betaling aan te bieden aan de kijkers. Dus ja, ik denk wel dat betalen voor sport een onvermijdelijke evolutie is naar de toekomst toe. Gespecialiseerde zenders gaan zich meer en meer toespitsen op de liefhebbers. En ze steken dat dan tegen betaling achter decoder. Maar voor een openbare zender of een private zender die een breed publiek wil bereiken, ligt dat natuurlijk anders.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk ook te maken met de rechten die jullie verwerven op bepaalde sporten en competities. U zult dus waarschijnlijk wat creatiever moeten omspringen met sportprogramma’s als uw bepaalde rechten verliest. Zoekt u dan naar meer commerciële initiatieven om dat sportaanbod te vervangen? Zoals het voorbije jaar. Dat waren meer programma’s over het leven rond de sporter.” “Nee, ‘allé allé Zimbabwe’ heeft niks te maken met onze sportredactie. Dat is iets van de dienst programmatie. Dat is een realityserie die zich toevallig in de sport afspeelt. Maar de sport als uitgangspunt wordt daar niet gebruikt. Het gegeven op zich dat Zimbabwaanse jongens hier in België een opleiding komen volgen als veldrijder onder de vleugels van iemand die iets te betekenen heeft in de Vlaamse wielersport, is een leuk uitgangspunt van een programma van de dienst programmatie. Maar daar hebben 136
wij niks mee te maken. Dat staat volledig los van elkaar. Dat programma was er sowieso gekomen. Het is niet de vervanging van iets anders.”
“Op welke manier doet VTM onderzoek naar wat de kijker wil? Wat onderneemt VTM om onderscheidende kwaliteit aan te bieden aan de kijker?” “We hebben onlangs nog iets te horen gekregen van onze programmadirecteur. Kijkcijfers is één zaak. Maar daarom gaat het niet altijd om absolute kijkcijfers. Het gaat er vooral om dat men voldoende publieksgroepen bereikt die interessant zijn voor de adverteerders. Een commerciële omroep hangt nu eenmaal nog altijd sterk af van reclame-inkomsten. Daarom moeten we ook diversifiëren, bijvoorbeeld SMS-gebruik koppelen aan programma’s. We moeten dus andere middelen gebruiken om geld binnen te krijgen. Maar de belangrijkste bron van inkomsten voor dit bedrijf blijft natuurlijk reclame, dus je moet rekening houden met de reclamemarkt. Deze gaat zich nu wel meer en meer richten op heel selecte groepen. Die pikken er bijvoorbeeld vrijgezelle vrouwen uit tussen 18 en 23. Er is dan bijvoorbeeld een bepaald product voor die doelgroep dat men wil verkopen. Voor dat marktsegment gaan zij dan een programma maken waardoor zoveel mogelijk mensen bereikt worden en op die manier ook met dat product in aanraking komen. Bijvoorbeeld Vitaya en VijfTV doen dat. Deze zenders kunnen zulke strategie toepassen. En wij zijn daar voor een stuk slachtoffer van omdat wij geen specifieke doelgroep moeten bereiken maar een breed, algemeen publiek. Dus het gaat om kijkcijfers, maar men wil vooral programma’s maken die voor de adverteerders, voor de reclamemarkt belangrijk zijn. Voor ons zijn dat mensen tussen 18 en 54. Die acht men hier het interessantste. Het algemeen marktaandeel kan soms niet zo goed zijn, maar wel voor onze doelgroep, en dat is waarmee men mogelijke adverteerders kan bereiken. Dat wordt hier telkens weer afgewogen.”
“Ten slotte. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Ik vind dat moeilijk. Wat de sportjournalisten betreft, denk ik dat de vakmensen van nu net zo gepassioneerd zijn als vroeger. We zijn er nu zeker zo fanatiek mee bezig en willen zoveel mogelijk kennis hebben van sport. Vroeger misschien nog dat tikkeltje meer. Maar de passie blijft, de ‘knowhow’, de basiskennis was en is er. Die kennis is opgeslagen en kan heel ver gaan. Sommige sportjournalisten zijn wandelende encyclopedieën. Dat is nu niet anders. Maar de middelen zijn natuurlijk veel beter geworden. Er is gewoon veel meer sport op TV en als het gebracht wordt , dan gebeurt 137
dat door veel meer camera’s. Het wordt veel korter op de bal gebracht. Maar anderzijds moet er nu wel rekening worden gehouden met dingen waar twintig jaar geleden geen rekening mee hoefde gehouden te worden. Vroeger was dat ook allemaal niet zo geregeld met de sportrechten en de zenders waren vrijer in wat ze konden doen. Dat is nu een serieuze beperking. Als je nu ergens aankomt en je weet dat je pas de tweede of derde ‘speler’ in rij bent, dan is dat zeer jammer. Dan wil je dingen doen die je niet kan. Dan wil je dingen doen om de kijker zo goed mogelijk te informeren. Maar dat gaat of mag dan niet altijd. Je krijgt de tijd niet. Of ja, je krijgt een minuutje. Je kunt gewoon niet doen wat je wil, niet interviewen wie je wil. Dus dat zijn dingen die zeker veranderd zijn. Maar in de hoofden van de journalisten is er niks veranderd. Als je niet gepassioneerd bent, kan je hier ook niks komen doen. Dat is enerzijds een groot voordeel om te doen wat je graag doet. Maar anderzijds achtervolgt het je ook altijd. Je pakt het met je mee en blijft het altijd op de voet volgen.”
138
Diepte-interview met Jan Dewijngaert, sportjournalist bij VTM (03.04.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ja, ik heb drie jaar als freelancer op Studio Brussel gezeten. Namelijk van 1986 tot en met 1989. Ik deed daar interviews voor ‘sportbrunch’, een zondagprogramma. Het was de tijd dat Studio Brussel nog maar een paar dagen per week uitzond. Dat was nog samen met Mike Verdrengh. Zo ben ik eigenlijk begonnen.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Nee, de sporten waar ik me voornamelijk probeer mee bezig te houden zijn atletiek en voetbal. Maar ik probeer alles te volgen, alhoewel dat de twee sporten zijn waar ik toch het meest van weet.” “Is het hier zo dat je eerst algemeen begint en je nadien gaat specialiseren?” “Ja, zeker in het begin was dat zo. Dus dan had je maar één blokje in het nieuws waarin alles kwam en dan moet je alles volgen. Maar op een bepaald moment werden er pakketten gekocht, rechtenpakketten dus van sporten. En dan ben je verplicht om je te gaan specialiseren, afhankelijk van die aankopen. Vroeger hadden we de Memorial Van Damme en toen heb ik me daarin verdiept, ook omdat mijn vrouw aan atletiek deed.”
“Er werkt één vrouwelijke sportjournaliste op de VTM-sportredactie, Joke Vanhaeren. Is dat gewoon traditiegetrouw?” “Het is toch wel een mannenbastion. Dat is zo. Het feit dat Joke hier is, heeft gewoon met haar verleden bij VTM te maken heeft en het feit dat ze interesse heeft getoond voor de sport. Er zijn dan een aantal selectieproeven geweest waarin ze toch wel uitblonk en het bleek ook dat ze wel haar mannetje kon staan. Maar het is gewoon een beetje een wereld op zich, het is een hele speciale wereld. Plus, vroeger was het ook zo dat wij de voetballers gingen interviewen in de kleedkamers, dus die stonden daar echt volledig naakt hé.” “Dat ligt nogal moeilijk voor vrouwelijke journalisten dan…” “Ja, en nu kan dat ook allemaal niet meer. Dat heeft er dan ook wel deels mee te maken. Dat is er een beetje uit gegroeid.” “Is de afstand met de sporters dan vergroot ten opzichte van vroeger?” Nu ja, dat vind ik wel.” 139
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel en/of goede contacten te hebben in de sport? Hoe close bent u met de topsporters, trainers of bestuursleden van sportclubs?” “Ja, maar ik denk in het algemeen als journalist sowieso. Want als je begint, dan ken je helemaal niemand. En je ondervindt dat na een tijdje in je job, zeker als je voor het nieuws werkt. Naarmate je meer mensen kent, hoe gemakkelijker het allemaal wordt. Je weet onmiddellijk wat er is gebeurd. Je kan iedereen opbellen, dus die contacten zijn in onze job ontzettend belangrijk. Maar je moet ook niet met iedereen superbevriend zijn. Dat heeft soms zelfs nadelen. Ik vind dat je een zekere afstand moet bewaren. Sowieso ga je met sommigen veel beter opschieten dan met anderen. Dat is zoals in het leven hé. Dat is normaal. Maar echt close…Ik kan me niet herinneren dat ik in mijn carrière thuis drie sporters ontvangen heb om maar iets te zeggen. Er zijn er wel geweest, maar alleszins niet veel.”
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Wat mij het meest verrast heeft, is dat het zo met naam en toenaam aan de oppervlakte is gekomen. Dat heeft mij verrast, niet dat het bestaat of dat het er is. Helemaal niet. Maar het zijn ‘potjes die meestal gesloten blijven’. Het zijn zaken die zeer moeilijk naar de openbaarheid kunnen worden gebracht, omdat je mensen kwetst. Je moet geweldig voorzichtig zijn, je moet zeer goede informanten hebben, want je kan niet zomaar namen op straat gaan gooien als je niet 100% zeker bent dat ze erbij betrokken zijn. In die zin heeft mij dat enorm verrast, de manier waarop dat aan de oppervlakte is gekomen. Want er zijn heel veel dingen waar wij vermoeden van: ‘die match, daar is iets niet mee in orde’ of de eindronde tweede klasse, komaan seg! Maar je kunt dat nooit bewijzen, en nu is dat wel gelukt en daar ben ik wel door verbaasd.” “En de uitzending van panorama. Vond u dat dan correct? Omdat er toen al mensen met de vinger zijn gewezen voordat er echte bewijzen tegen hen waren.” “Wel, ik vond het in die zin wel sterk dat er namen genoemd werden, omdat ik de reputatie van reportagemakers ken en zij moeten echt wel zeker van hun stuk geweest zijn. Anders doen zij zoiets niet. Uiteindelijk zei men wel dat er niet zoveel bewijzen waren, maar het maakte mij wel duidelijk dat de bewijzen er wel degelijk zijn, maar daar niet genoemd konden worden.”
140
“Dat heeft dan ook te maken met de deontologie waaraan jullie je moeten houden?” “Ja voilà, inderdaad. Daar moeten wij ons ook aan houden. Zij hebben geflirt met de regels. Maar nu achteraf blijkt wel dat men ook gelijk had in de reportage.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Ja, eigenlijk wel. In die zin is de sport nog een buitenbeentje, maar ik vind wel dat je je als journalist daarin kan onderscheiden. Je kunt proberen om in je werk wat los te komen van de loutere verslaggeving. Bij ons is dat iets moeilijker omdat we echt met beelden en verslaggeving te maken hebben, maar je kan ook dingen gaan duiden en in een bredere maatschappelijke context gaan plaatsen. In die zin kun je wel naam maken als sportjournalist en echt gerespecteerd worden. Er zijn er zo een aantal die dat absoluut wel kunnen. Voor ons voor televisie is dat moeilijker als je alleen maar voor het nieuws werkt. Maar je kan dat wel doen als je echt aan live verslaggeving doet. Als je er dingen van jezelf aan kunt toevoegen, met taal kunt spelen en dat soort dingen. Dan kun je je wel onderscheiden en respect afdwingen, zodanig dat je de iets mindere reputatie van sportjournalist een beetje ontgroeit.”
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van deze evolutie?” “Ik denk dat die evolutie onvermijdelijk is. En ik vind het ook goed dat het bij wet is vastgelegd dat een aantal topmanifestaties niet kunnen achter decoder. Bij ons is bij decreet vastgelegd dat bijvoorbeeld alle topkoersen, zoals de Ronde van Vlaanderen en alle wedstrijden van de Rode Duivels gratis moeten worden aangeboden. Dat is voor ons wel een beetje geruststellend, want we zien hoe langer hoe meer dat de grote telecomgiganten zich op de sport gaan storten. Dat is een evolutie waar wij uiteraard niet zo gelukkig mee zijn. Maar ik denk dat op termijn, en dat is nu ook al een beetje zo, dat het toch tot een samenwerking gaat komen. Dat kan niet anders. Dus mensen die echt met zoveel geld opkopen achter decoder, en die dan zeggen van: ‘oké, als tweede keus gaan wij naar een open net en verkopen een deel door’. We doen dat nu ook al met 141
Telenet, die dus heel veel buitenlands voetbal hebben. Die zeggen dan: ‘we geven die topmatch live, jullie kunnen wel een samenvatting van 5 à 6 minuten uitzenden, dus we werken samen. Daar gaat het eigenlijk stilaan naartoe en dat vind ik wel een goede evolutie, omdat de sportrechten zo duur worden dat ze eigenlijk niet meer te betalen zijn, tenzij het echt de moeite waard is dan. Dus ofwel zeg je van: ‘je hebt nog een decoder en daarachter sport, en dus ook de minder populaire sporten waarvoor je kan betalen.’ Aan de andere kant heb je de open zenders die toch de evenementen die voor het grote publiek belangrijk zijn, kunnen uitzenden.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk ook te maken met de rechten die jullie verwerven van bepaalde sporten en competities. U zult dus waarschijnlijk wat creatiever moeten omspringen met sportprogramma’s als uw bepaalde rechten verliest. Maar dit jaar hebt u toch vrij weinig alternatieven aangeboden, niet?” “Ja, dat heeft met verschillende dingen te maken. Dat heeft te maken met wat er op dat moment op de markt is. Als je op een bepaald moment het voetbalcontract kwijtspeelt, dan kun je zeggen: ‘ah, we willen tennis, de Davisbeker of de Fedcup of we willen de wielerwedstrijden’. Maar als dat niet te koop is, dan kan je daar natuurlijk niet aan hé. Dat zijn meestal pakketten die je koopt voor een aantal jaren. Bijvoorbeeld de Ronde van Frankrijk is verkocht voor zes jaar aan de VRT. Dat kan dan gewoonweg niet.” “Dus je hebt dan gewoon geen alternatieven?” “Nee, inderdaad, dan heb je niks. De wereldbeker was daarvoor al wel gekocht, en de Champions League ook. Maar ja, dat gaat dan pas in het jaar nadien, dus dan val je wel even in een leeg gat.” “En wat met de meer commerciële programma’s zoals ‘allé allé Zimbabwe’ dan?” “Ja, dat staat volledig los van ons. Daar hebben wij niks mee te maken. Dat is zuiver iets van productiehuizen.”
“Op welke manier doet VTM onderzoek naar wat de kijker wil?” “Dat heeft met onder andere kijkcijfers te maken natuurlijk. Maar dat zijn andere diensten die zich daarmee bezig houden, daar weet ik vrij weinig over.”
“Wat zijn volgens u de belangrijkste de evoluties van de sportjournalistiek de laatste decennia?” “Ik vind dat er de laatste vijftien jaar ongelooflijk veel veranderd is. Dat heeft uiteraard te maken met de manier waarop dingen in beeld gebracht worden. Toen wij het 142
voetbalcontract hadden, gaven wij alle wedstrijden uit. Dat was ongekend. Ik spreek nu over vijftien jaar geleden. Sportweekend pikte er toen maar een paar wedstrijden uit, maar wij gaven ze allemaal hé. Dat was ongezien. En nu met het nieuwe voetbalcontract zie je dat de wedstrijden ook allemaal met zoveel camera’s in beeld worden gebracht. Toen was dat soms nog met één camera. Alleen die evolutie is al enorm. Het aanbod is ook veel groter geworden. Nu kan je bijna elke sportmanifestatie live op televisie volgen. Terwijl je vroeger daar een paar dagen nadien iets van kon zien, of er waren gewoon geen beelden. Ik vind ook de omgang met de ploegen en met de sporters op zich heel erg veranderd. Zoals ik al zei, gingen wij vroeger gewoon de kleedkamers binnen en gingen we iemand in zijn blootje interviewen. Nu kan dat niet meer. De opgang van de mediatraining is ook enorm. Elke sporter is gedrild. Iets spontaans heb je bijna niet meer. Ook de manier van werken rond de wereldbeker of de Champions League, dat eigenlijk in handen is door een managementbureau, is ongelooflijk gewijzigd. Ook de manier waarop er geld wordt ‘geslagen’ naar sportmanifestaties toe is veranderd. De bedragen zijn enorm toegenomen. Dat vind ik zo de voornaamste ontwikkelingen eigenlijk.” “En vindt u dat dan hoofdzakelijk positief?” “Nee, ik vind het zeker niet altijd positief. Zeker wat de omgang betreft. En de concurrentie is ook veel scherper geworden. Je kan niet zomaar nog iets vertellen tegen een collega. Die collegialiteit houdt op een bepaald moment op. De kranten zie je ook enorm evolueren. Vroeger bracht een krant op maandag nog een voetbalverslag. Nu echter vind je dat niet meer. Je vindt op maandag alleen nog verhalen van spelers, en niet de wedstrijdverhalen ‘an sich’. Dat was tien à vijftien jaar geleden ondenkbaar. Dan vond je dat misschien wel op dinsdag of woensdag. Dus de snelheid van de media is enorm toegenomen. Ik vind de sportjournalistiek ongelooflijk veranderd.”
143
Diepte-interview met Rudy Lanssens, sportjournalist bij VTM (03.04.2006) “Heeft u eerst ander werk gedaan of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” Ja, ik ben begonnen als freelancer op de regionale redactie van het Nieuwsblad. Daarna ben ik gaan werken bij Voetbalmagazine. Een tijd later ben ik dan, ongeveer gelijktijdig, bij Humo en VTM gaan werken. Voor Humo schrijf ik nu nog af en toe iets.
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Nee, dat heb ik nooit gedaan.” “Wat is de normale gang van zaken? Zijn de meeste sportjournalisten gespecialiseerd in één bepaalde sport of niet?” “Nee, kijk. De redactie is samengesteld uit het sportlandschap. Het werkt hier zo ongeveer volgens de publieke belangstelling. Dus het overwicht ligt op voetbal, wielrennen en dan komt al de rest. Mensen die hier binnenkomen als tennisrespondent bestaan nu niet meer, hoewel tennis natuurlijk ook zeer populair is momenteel. Ik heb bijvoorbeeld tafeltennis gedaan vroeger. Daar was niemand in geïnteresseerd. Maar ik deed dat dan en toevallig werd dan een Belg, Jean-Michel Saive, het nummer 1 van de wereld. En tien jaar geleden heb ik zelf ook nog tennis gedaan, op Roland Garros. Maar het blijft toch hoofdzakelijk voetbal en wielrennen. Dus ik kan het eigenlijk niet zeggen. Wij zijn ook een atypische sportredactie. Wij hebben niks. Wij doen niks. Wat hebben wij? De nationale ploeg, het Belgisch kampioenschap wielrennen, een beetje veldrijden…Maar op een normale sportredactie, laat ons zeggen de radioredactie van de VRT, is het meestal zo dat iemand onderaan begint, dus onderaan de groep aansluit en de kleinere sporten doet. Maar ja, het kan evengoed zijn dat ze iemand nodig hebben voor het voetbal. Dus dat ligt eraan waar er een tekort is.”
“Er werkt één vrouw op de sportredactie, Joke. Hoe komt dit volgens u? Is de sport toch nog steeds een mannenbastion?” “Ja, ik denk het wel. En het is zeker een stuk traditie, maar daarnaast zijn er gewoon veel minder vrouwelijke kandidaten. Mannen zijn wat meer ‘haantjes’ denk ik, vrouwen zijn dat wat minder. En dan is het ook moeilijker voor vrouwen omdat zij in een mannenwereld terechtkomen. Ik herinner mij Mieke Houtteman die vroeger ook bij ons heeft gewerkt. Dat was de tijd dat wij nog de kleedkamers van de voetballers introkken. 144
En zij deed dat dan ook wel, maar dat bleef toch een rare situatie. Dat is echt maar vijf jaar geleden, maar ik kan me dat nu niet meer voorstellen. Dus ik wil maar zeggen. Daar was toen ook een vrouw bij en soms was dat een beetje raar. Maar wij hebben nooit iemand geweigerd omdat het een vrouw was. Maar je komt ze gewoon veel minder tegen. Die interesse is er gewoon minder dan bij mannen. Kijk bijvoorbeeld eens gewoon in je studentenkring. Wie gaat er naar het voetbal kijken? Mannen toch meer dan vrouwen. De sportredactie is gewoon een spiegel van de maatschappij.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel en/of goede contacten te hebben in de sport? Hoe close bent u met de topsporters, trainers of bestuursleden van sportclubs?” “Dat is belangrijk. De kern van de journalistiek is het hebben van die contacten. Je kunt alleen iets te weten komen als je close genoeg bent met iemand.” “Maar tegelijk moet je dan toch ook die kritische afstand bewaren?” “Ja, dat is een evenwicht dat je moet zoeken. Ik heb dat zelf meegemaakt. Ik heb heel veel met de judoka’s opgetrokken. Dat is dan ook zoiets. Ik ben daarin gerold en zij zijn dan ook vrij groot geworden. Ik heb daarmee op stage gezeten in Lanzarotte. Je zit ermee samen en dat is dan niet eens competitie. De cameraman die bij me was, was een heel vlotte jongen. We hebben daar pannenkoeken gebakken voor de judoka’s. We zaten daar ‘s avonds mee in de discotheek. Op die manier creëer je wel een band ja. Dat heeft dan voordelen, want je hoort er echt bij. Dus als één van die judoka’s dan verliest, dan zal die jou nadien gemakkelijker opzoeken dan een journalist die men niet zo goed kent. Natuurlijk zal die judoka dat dan eerder tegen mij zeggen. Zeker als die jou om 2u ’s nachts in de discotheek nog verteld heeft dat zijn lief het heeft uitgemaakt en hij daar niet goed van is. Dus dat werkt dan door. Aan de andere kant zal ik die sporter wel niet minder kritisch benaderen. Als diezelfde judoka zijn eerste kamp verliest door zijn eigen stomme schuld, dan zal ik dat ook vermelden. Hetzelfde met epo. Dus ik kan niet zeggen dat die close band mijn beeld zou beïnvloeden. Maar het belangrijkste is, en dan kom ik terug bij het eerste luik van je vraag. Je moet absoluut goede contacten hebben. Dat is eigen aan de stiel van journalist. Maar ik kan me niet voorstellen dat mijn beste vriend een topsporter is.”
145
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Ja, ik ben een beetje verrast door de schaal. Maar dat het gebeurt, verwondert me eigenlijk niet. Het Belgisch voetbal is in verval, op alle vlakken. En dat heeft op de meeste plaatsen te maken met de economische situatie. Men heeft het lang kunnen volhouden om met zwart geld te betalen. Dat is al tien jaar zo hé. Al die clubs die zijn verdwenen of moesten fusioneren, Club Luik in de tijd, KV Mechelen, Antwerp, …Dan is dit bijna een logisch gevolg. Belgen hebben trouwens altijd gesjoemeld. Contracten van spelers en trainers die onder tafel werden betaald. Dat is altijd zo geweest, ook in eerste klasse.” “Had u zelf soms al een vermoeden van omkoping bij het zien van bepaalde wedstrijden?” “Nee, maar je hoort wel verhalen. Dat is een paar jaar geleden ook al gebeurd hé. Met Sint-Truiden en Antwerp was dat zeker. Toen heeft Antwerp ook klacht ingediend omdat Sint-Truiden betaald zou zijn door Charleroi waardoor Antwerp gedegradeerd zou zijn.” “Maar die omkoping was dan nog voor sportieve doeleinden. Dat ging over wel of niet degraderen. Nu ging het puur om geld?” “Ja, maar als je dat een beetje nuchter bekijkt hé. Als jij voetballer bent in een club zoals Lierse. En ze sukkelen al jaren om een licentie te houden. En jullie zijn als speler al drie maanden niet betaald. En dan op een bepaald moment zeggen ze tegen u: ‘ja, jongens, we hebben een geldschieter gevonden’. Je bent blij. De week daarna zegt het bestuur: ‘ja kijk, hij twijfelt nog een beetje.’ En dan komen ze zeggen: ‘we moeten iets doen’. En dan gaat dat nog niet eens over de match vervalsen. Dan gaat dat bijvoorbeeld om extra je best doen of minstens twee doelpunten maken. En dan vraagt de voorzitter wie er meedoet. En tien mensen zeggen ja en jijzelf twijfelt. En dan komt de trainer zeggen: ‘ah, jij wilt hier de boel saboteren.’ En dan zeg je: ‘ja, weet je wat, ik zal niet meedoen, zet mij maar op de bank.’ Omdat je de hele club niet de dieperik in wilt jagen door jouw ‘schuld’. En dan doe je niet mee, maar de week erna blijk je wel mee in het complot te zitten, want je wist ervan. En zo begint dat dan. Iedereen heeft wel een beetje schuld in die zaak. Maar ik weet nog altijd niet in hoeverre je nu mensen kan veroordelen in die zaak. Zelfs bij Paul Put heb ik nog twijfels. Misschien zijn er inderdaad mensen geweest die hem met een pistool bedreigd hebben. Ik weet het niet.” 146
“Wat die uitzending van panorama over het gokschandaal betreft. Vond u dat dan verantwoord dat daar al namen genoemd werden?” “Ja, ik heb daar zelf altijd een beetje moeite mee. Ik ben meer een verslaggever. Maar journalisten hebben natuurlijk ook wel enigszins de taak om te spitten en om dingen aan het licht te brengen. Dat is ook een beetje onze waakhondfunctie. Het is nu ook gebleken dat de meerderheid van de namen die genoemd werden, effectief betrokken zijn bij de zaak. De hele ethiek, dat is soms een dunne grens. Dat moet je als journalist zelf beoordelen. Of samen met je redactie overleggen en op die manier tot een besluit komen.” “Dus er wordt sterk rekening gehouden met de deontologie?” “Zeker. Wat kun je zeggen en wat niet? Dat is heel belangrijk. Dat is ook weer die waakhondfunctie. Stel dat Panorama dat niet uitzendt. Dan raakt de bal niet aan het rollen hé. En dat is net hetzelfde in de algemene journalistiek. Dus ik vind dat wel kunnen dat ze die namen genoemd hebben. Als dat voldoende onderzocht, gecheckt en gefundeerd is toch. 100% zekerheid kan bijna niet. Maar als dat met de nodige voorzichtigheid gebeurt, is dat oké.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Ja, er is nog wel een verschil tussen algemene en sportjournalistiek. Men kijkt voor een stuk nog op ons neer, hoewel dat relatief is. Met Boonen, Clijsters en Henin win je natuurlijk wel aan belangstelling en zit je natuurlijk vaak vooraan in het nieuws. Dat is misschien altijd wel een beetje geweest, maar nu zit je toch met echte wereldtoppers. Maar het is toch zo dat sport een trapje lager staat. Het is maar een onderdeel van iets ruimers hé.”
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat is uw mening daarover?” “Die evolutie is niet te stoppen. Maar ik vind dat nu nog relatief meevallen. Dat zou nu al veel meer kunnen zijn. Als ik een sportevenement organiseer en ik wil daar zoveel mogelijk geld uithalen. Dan verkoop ik dat aan iemand die ook weet of er een markt 147
voor is. Wat is het verschil met een theaterstuk of een opera of een popconcert? Daar kopen mensen kaartjes voor. Eigenlijk zijn wij ongelooflijk verwend met sport. En zoals er nu de evolutie is met Belgacom TV. Dat is volkomen logisch. Maar er is een wet die zegt dat bepaalde sportevenementen gratis moeten worden aangeboden, en dan is dat maar zo. Maar er zijn nog voldoende andere sportgebeurtenissen en ik verwacht wel dat er veel meer ‘pay-tv’ gaat komen. Zelfs de Champions League. De openbare omroep zendt dat nu uit, maar ik kan me voorstellen dat er vanuit de politiek op een bepaald moment een reactie gaat komen. Een reactie in de zin van: ‘ja, kijk, dat is maar een deelpubliek dat daarnaar kijkt en de rechten zijn zo gigantisch hoog…waarom niet iedereen een beetje laten betalen om dat voetbal te zien?’ Dan betaal je vijf of tien euro per maand daarvoor. Waarom zou dat niet kunnen? Mij lijkt het logisch naar de toekomst toe.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk veel te maken met de rechten die jullie verwerven van bepaalde sporten en competities. Dat heeft u reeds gezegd. U zult dus waarschijnlijk wat creatiever moeten omspringen als uw bepaalde rechten verliest. Welke alternatieven zijn er dan?” “Dit jaar zonden we veldrijden, Champions League volleybal en Fedcup tennis uit. Eigenlijk zenden we alles uit wat we kunnen krijgen. Maar het grootste probleem is dat de meeste rechten Europees aan het EBU verkocht zijn, de European Broadcasting Union. Dus we hebben onder andere geprobeerd om de Ronde van Frankrijk te krijgen, we hebben zowat alles geprobeerd denk ik. De rechten voor het WK voetbal en de Champions League hebben we verworven, maar daar konden we ook individueel voor onderhandelen. Maar er loopt nu volgens mij nog altijd een rechtszaak van VTM bij het Europees hof tegen de monopoliepositie van de openbare omroep. Want ons bod voor de Ronde van Frankrijk lag hoger dan het individuele bod van de VRT. Maar dat heeft dan weer met die EBU te maken. Wij hebben weinig rechten, maar wij kunnen gewoon niet anders. Dat is heel jammer. En daarom vonden we het ook zo erg dat de openbare omroep ons ook nog het Belgische competitievoetbal afnam. Dat was ongeveer het enige dat we nog hadden. De VRT heeft alles hé, echt alles.” “Hoeveel sportjournalisten werken er eigenlijk bij VTM?” “Tien. Bij de VRT zijn er dat…” “29. En dan met losse medewerkers erbij 41.” “Ja, zie je. Dat is wel heel veel. Dus ja. Wij gaan nu de Champions League doen. We hebben die rechten voor drie jaar. Ik vind ook dat de Champions League een 148
programma is voor de commerciële omroep. Het is een commerciële omgeving, met al die sponsors, en die vragen dat ook. De VRT kan dat dan wel, maar zoals dat op de NOS is bijvoorbeeld, dat vind ik wel beter. Maar ja, de VRT wilt dat maar allemaal doen. Ik weet ook niet waarom. Die zomer van 2004. Toen konden ze het allemaal niet kwijt, ze hadden geen ruimte. En dan met dat Belgisch voetbal… Ja sorry, maar dan nemen zij wel mijn job af hé!”
“Wat zijn volgens u de belangrijkste evoluties in de sportjournalistiek de laatste decennia? Zijn dat hoofdzakelijk de techniek en de middelen? Of heeft dat eerder met de journalisten zelf te maken?” “Ja, je kan veel meer in beeld brengen, je kan alles veel sneller in beeld brengen. Ik heb dat nu zelf niet meer meegemaakt, maar de tijd dat er gewerkt werd met negatieven, en die moesten dan nog op een waslijn gehangen worden en aan elkaar geplakt. En dan moest dat nog gemonteerd worden. Ik kan me dat nu niet meer voorstellen. Ik ben begonnen toen we geen straalwagens hadden. Dat was soms racen tegen de tijd. We hadden ook geen GSM en er was nog geen Internet. Als je nu ook ziet wat je allemaal kan doen met beelden. Dat zijn toch de voornaamste evoluties denk ik.” “En wat de afstand met de sporter betreft. U zegt zelf dat u vijf jaar geleden nog de kleedkamer in ging. Nu niet meer. Waarom is dat veranderd?” “We zijn een stuk professioneler geworden. Ik kan me die kleedkamerjournalistiek nu niet meer voorstellen. We zijn anders gaan werken. We hebben besloten dat we een zekere afstand moesten bewaren. Of bijvoorbeeld persconferenties. Die waren vanaf toen in speciaal daarvoor uitgeruste plaatsen. We wilden niet langer de ‘cowboys’ zijn. Maar als ik kijk naar Nederland, dan zie ik dat ze daar nog een stuk verder staan. Daar gaat alles via managers van de clubs. In België is het eventueel nog mogelijk om sommige spelers persoonlijk te benaderen. Daar niet meer. In Nederland gaat alles via die persmanagers. Zij regelen alles tot in de puntjes. Daar is dat allemaal mooi gestructureerd. Hier zijn we nog niet zover, maar de contacten zijn al veel minder gemakkelijk dan vroeger. Dat wel.” “En vindt u die grotere afstand tussen sportjournalist en sporter dan beter?” Nee, niet echt. Ik heb graag een diepe zucht van Jan Ceulemans, als blijk van vertrouwen dat hij in mij heeft. Ik heb uiteraard liever dat hij tegen mij praat dan tegen een journalist van de VRT bijvoorbeeld. Alleen is dat voor ons veel moeilijker op dit moment. Bij sommige clubs gaat dat nog wel. Ik merk dat nu. Dat werkt heel lang door.
149
Ik presenteer ‘goal’ nu al een hele tijd niet meer, maar die contacten heb je nog wel. Dat blijft dus wel duren. Dat is een soort netwerk waarin je zit.
150
Diepte-interview met Philippe Maertens, sportjournalist bij VTM (06.04.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ja. Ik ben in 1984 afgestudeerd als bio-ingenieur. Daarna heb ik drie jaar gedoctoreerd. En dan heb ik een jaar legerdienst gedaan en tijdens die legerdienst, ben ik beginnen schrijven voor de Gazet van Antwerpen, voor regio Leuven en voor ‘Roda’, een autotijdschrift. Maar zij zochten iemand om over de fiets te schrijven en ik wou dat graag doen. Ik ben eigenlijk ook in de journalistiek terechtgekomen via vrienden van mij die schreven voor ‘Sporta’. En zij wisten dat ik nogal bezeten was van wielrennen. En dat gebeurde allemaal hetzelfde jaar, tijdens mijn legerdienst. Ik heb dan ook nog heel even voor de radio gewerkt, maar Jan Wauters was daar niet tevreden van mij. Die stuurde mij door naar teletekst. Dat heb ik dan ook een paar weken gedaan. Daarna heb ik gesolliciteerd in de landbouwsector. Dat was eind 1988. Toen ging VTM ook beginnen. En dat leek me ook wel iets. Dus ik heb eigenlijk in beide sectoren werk gezocht. Een tijdje later ben ik bij VTM als freelancer kunnen beginnen. Dat was in het weekend en daarnaast doctoreerde ik dan nog. Sinds 1991 ben ik vast bij VTM in dienst.”
“Bent u gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Ja, wielrennen.” “Maar bent u ook algemeen begonnen?” “Dat is vrij snel gegaan bij mij. Het was van in het begin duidelijk dat ik een wielerman was. Ik hield vroeger al alles bij van het wielrennen. Maar toen ik op VTM begon, was dat uiteraard algemeen. Ik moest alles doen. Maar ik wist veel meer van de koers dan alle vaste medewerkers die daar waren. Dus als er koers was, mocht ik dat dan meestal ook doen. En zo is dat gegroeid.”
“Er werkt één vrouw op de sportredactie van VTM, Joke.” “Ja, dat was zo. Ze is deze week ontslagen. Niet omdat ze vrouw is hé. Er zijn 28 mensen ontslagen op VTM. Onze secretaresse ook.“
151
“Dat is natuurlijk zeer jammer voor al die mensen... Ik wou net vragen hoe een vrouw eigenlijk onthaald wordt op de sportredactie? Is het nog steeds zo’n mannenbastion?” “Ja, dat is wel zo. Ik weet nog toen Joke naar ons kwam dat verschillende collega’s wel reageerden met bepaalde vooroordelen. Zij kwam van ‘Royalty’. Maar het ging er vooral om dat ze dachten: ‘een vrouw kan geen voetbal’. Dat zit er echt ingebakken. Een vrouw als sportjournalist, dat gaat wel, maar niet voor voetbal. Ikzelf vind dat bullshit. Als ik naar NOS kijk en ik hoor daar een vrouw het voetbal doen, dan heb ik daar geen enkele moeite mee. Vooral in België kan dat precies nog niet. Je moet er maar eens op letten. De vrouwen op de VRT-sportredactie doen ook geen voetbal. Terwijl Joke dan ook nog zelf voetbalt. Het is zeker niet dat ze er niets van kent.” “Worden vrouwen dan toch nog altijd een beetje gediscrimineerd?” “Ik weet het niet. Ik denk dat het algemeen is dat een vrouw zich altijd en overal dubbel zo hard moet bewijzen. Dat geldt dus niet alleen voor de sportjournalistiek. Dat geldt in elke job. Dat is onrechtvaardig, maar dat is wel zo.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om goede contacten te hebben in de sport?” “Ja, dat is wel. Het helpt wel. En ik heb redelijk goede contacten met de meeste coureurs. Ik heb het gevoel dat ik wel goed in de markt lig bij hen. Ik ben geen klootzak. Maar echt vrienden onder die wielrenners heb ik dan ook weer niet. Neem nu Museeuw. Dat is iemand die altijd twee gezichten heeft gehad. Na een koers nodigde hij mij eens uit om iets te gaan drinken met zijn familie en vrienden. Ik stond er eerst niet zo positief tegenover, maar hij bleef aandringen en ik ben toen uiteindelijk ook meegegaan. Dat was ook heel gezellig. Maar een paar dagen later, op een andere koers, liep hij mij gewoon voorbij. Alsof hij me niet kende. Maar onlangs was ik nog met hem gaan fietsen en een paar dagen later belde hij me op voor een nummer van een collega van mij die hij had kwijtgespeeld. Dus dan is dat wel weer tof dat hij naar mij belt. Dat schept wel een band. Maar vrienden, nee. Met sommige sporters versta je je ook beter dan met anderen. Dat is logisch. En af en toe ga je daar dan eens iets positiefs over zeggen, zonder dat je het beseft. Maar verder gaat dat niet. Ergens blijf je voor die sporters ook gewoon iemand die ze af en toe nodig hebben. En één keer ze ‘groot’ zijn, zijn ze je liever kwijt dan rijk.”
152
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar had u ook maar kunnen denken dat dit in ons land, op het hoogste niveau, zou kunnen gebeuren?” “Ja, ik vind dat toch wel straf. Corruptie in het voetbal heeft natuurlijk altijd bestaan, maar ik vind het straf dat het in eerste klasse gebeurt en dan ook nog door een Chinees. Ik gok hier in België ook wel eens via Unibet op een wielerkoers. Dat zit in onze genen ingebakken. Maar voetbal is moeilijk om te arrangeren. In niet-ploegsporten kun je gemakkelijker ‘foefelen’.” “Het was nu ook puur om het geld te doen?” “Ja,inderdaad. Meestal waren er ook wel sportieve doeleinden aan verbonden. Dat was nu niet het geval. Maar zelfs als dat gebeurt in vierde provinciale is de drijfveer geld. Het draait uiteindelijk altijd om geld.”
“De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Eigenlijk ondervind ik dat niet. Ik kan dat zelf heel hard relativeren. Er zijn collega’s die zo bloedserieus over hun vak kunnen bezig zijn van “sport is een spiegel van de maatschappij” en “wat er in de sport gebeurt, gebeurt ook in het leven” en daarom is sportjournalistiek belangrijk. Ik vind dat dikke zever. Ik vind sport ook wel belangrijk, maar het blijft amusement. Bijna de helft van de krant bestaat uit sport. Dus dat wil zeggen dat sport wel leeft. Maar het blijft ontspanning. Ik ga dat nooit overroepen. Maar wat wel soms gebeurde, is het volgende. Wij zitten met de sportredactie soms ook op de algemene redactievergadering waar allerlei onderwerpen besproken worden. In het verleden ging het dan wel eens over de zaak Dutroux of een onderwerp waarbij het genoom van de mens besproken wordt bijvoorbeeld. Dan merk je wel soms dat als je dan je mond open doet, men wel al eens de reactie heeft van:’ wat gaat die van de sport zich daar nu mee moeien’. Op dat moment voel je wel van ‘we zijn maar sport’. Maar aan de andere kant kun je die mensen ook weer verbazen. We zijn wel slimme mensen. Ik merk dat dikwijls als er een quiz is, dat die van de sport altijd het meeste weten. Dat is altijd wel leuk.”
153
“Houden jullie als sportjournalist dan ook evenveel rekening met de deontologische regels?” “Natuurlijk. Ja ja. Wij werken met net dezelfde regels. En daarnaast kunnen wij ook enorm snel werken. Sneller als de andere redacties denk ik. Als Paul Van Himst om tien voor zeven moest overlijden, dan hebben wij voor het nieuws van zeven uur een stuk klaar over hem. Dat is dan misschien niet fantastisch, maar het zou wel af zijn. Wij kunnen gigantisch snel werken. En dat is dankzij het feit dat wij op zaterdagavond het voetbal snel moeten monteren. Dat is ook een kunst.” “Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van die evolutie?” “Ik weet het zo niet. Ik denk dat het onvermijdelijk wordt. Ik denk dat we niet kunnen ontsnappen aan digitale televisie. Wat mezelf betreft, sport is mijn job, maar zelf heb ik thuis nog een ordinair oud televisietoestel staan. Teletekst heb ik niet. Prime of Belgacom TV ook niet.” “Denkt u niet dat u in de toekomst bijna verplicht wordt om wel te abonneren? Grote sportevenementen blijven op open net, maar de rest gaat resoluut naar betaalzenders.” “Op zich is dat een goed idee. Belgacom TV geeft nu reeds het voorbeeld. Zij brengen alle negen wedstrijden van eerste klasse live. Dat kost een bom geld. Wie gaat dat betalen? Als je per se de match La Louvière-Roeselare wilt zien, betaal er dan voor hé. Val daar de kijker op open net niet mee lastig. Maar het is niet aan mij besteed en ik vraag me af of dat op termijn rendabel gaat zijn. Het feit dat ik zelf als sportliefhebber nog geen abonnement heb, is misschien al tekenend. Tot de dag van vandaag, kan je het belangrijkste sportnieuws ook nog zien op open net hé.”
“Het sportaanbod heeft natuurlijk ook te maken met de rechten die jullie verwerven van bepaalde sporten en competities. Afgelopen jaar had de VRT zowat alles. Ook van het competitievoetbal, dat jarenlang bij VTM zat, hebben ze dit jaar de rechten verworven. Wat hebben jullie nog om enigszins tegen de VRT op te kunnen boksen?” “Tja, niet veel, volleybal onder andere. Maar dat is nog zoiets. De VRT is de openbare omroep. Ik heb er geen moeite mee dat zij met veel geld bieden op de rechten van het voetbal en het wielrennen. De populairste sporten in Vlaanderen. Maar neem nu de 154
Formule 1. Ze bieden er op en halen de rechten binnen. Maar uiteindelijk kunnen ze het dan niet uitzenden omdat er op hetzelfde moment ook voetbal en wielrennen is. En dat maakt de Formule 1-kijker kwaad. Moet je dan het geld van de belastingbetaler gaan gebruiken om die sportrechten van VTM af te pakken en uw concurrent kleiner te maken? De VRT heeft gewoon teveel nu. Ik ben een wielerliefhebber, maar ik zet mijn tv niet op voor de Ronde van Zwitserland of de Ronde van Normandië. Of zelfs niet voor de Driedaagse van De Panne. Het interesseert me wel, maar ik ga er toch mijn tv niet voor opzetten. Maar je betaalt er wel voor hé. Wij allemaal. En dat vind ik wel een beetje betreurend. En nu kom ik terug op die volleybal. Maaseik en Roeselare zijn Europese top in het volleybal. Nu mag een club in Europa alleen maar Champions League spelen als die wedstrijden op tv komen. Dat zit effectief in het reglement van de Europese Volleyballiga. Je kunt zeggen: ‘dat is nu de taak van een openbare omroep om die matchen in beeld te brengen.’ Maar dat doen ze dan niet…” “Veel alternatieven hebben jullie alleszins niet als je zoveel rechten verliest aan de openbare omroep?” “Nee, alleen veldrijden hebben we regelmatig gebracht in de winter. En binnenkort hebben we natuurlijk het WK voetbal en de Champions League.“ “Waarom denkt u dat de VRT dat doet? Al die rechten kopen en de sporten zelf dan nog niet eens allemaal kunnen uitzenden. Is dat pure concurrentie?” “Ja, ik denk het wel.Dat leidt een eigen leven daar hé, die sportredactie. Het is een gezellige bende, ze hebben ongeveer alles en ze willen dat vrijwaren. Wij zijn een gevaar, maar digitale televisie is dat ook. Ik hoor van wielerorganisatoren, zoals die van ‘Dwars door Vlaanderen’. De VRT heeft een contract tot 2009, maar ze wilden dat dan al laten openbreken tot 2015. Ik denk dat dat gewoon uit pure angst is voor digitale concurrenten. Maar waarom doen ze dat nog? Ook omdat ze het gewoon graag doen hé.”
“Doet u bij VTM veel onderzoek naar wat de kijker wil? Ook wat sport betreft?” “Wijzelf doen dat niet, maar VTM doet dat via kijkcijfers hé.Dat is eigenlijk de enige manier voor ons om dat te weten te komen. Hoe meer kijkers, hoe mee reclame ze eraan kunnen verkopen. En wat sport betreft is dat voetbal, wielrennen en tennis. En voor de rest nul komma nul. Echt waar. Nul komma nul. Andere sporten trekken amper een publiek aan. Jammer genoeg. Ik vind het bijvoorbeeld ook een schandalige tendens in het VTM-nieuws van de laatste jaren dat er nog heel weinig sport in zit. Maar je kan die kijkcijfers perfect meten per minuut. Als het nieuws begint, blijven die kijkcijfers vrij 155
constant totdat het sportnieuws begint. Dan is er een dipje. En na het sportnieuws stijgt dat terug. Maar dat is niet alleen bij VTM, maar bij alle zenders. Dus wat moet er gebeuren? Dat dipje moet weg, dus we gaan minder sportnieuws geven. Of het moet alleen nog over onze helden gaan, Boonen, Clijsters, enzovoort. Maar volgens mij ga je de sportliefhebber daarmee wegjagen. Na een tijd zie je gewoon geen sport meer dus de sportliefhebber zal wel weggaan. Ik vind dat een foute evolutie.” “Pure commercialisering van de sport?” “Ja, dat is wat aan het gebeuren is. En dat is niet plezant en niet correct. Ik ging normaal gezien vandaag een voorbeschouwing maken en de steden van Parijs-Roubaix verkennen. En ik zou een vooruitblik maken met Peter Van Petegem en Leif Hoste. Dat zou komende zaterdag dan worden uitgezonden. En morgen zou ik dan hetzelfde doen met Boonen. Maar in het begin van de week zeggen ze tegen mij: ‘blijf donderdag maar thuis. We willen alleen een stuk van Boonen hebben.’ Dat vind ik jammer. Stel nu dat Van Petegem zondag Parijs-Roubaix wint en ik wil hem interviewen. Dan zegt hij: ‘jullie kennen mij toch niet meer, de boom in.’ Die tendens krijg je dan. En hij heeft nog gelijk ook.”
“Een laatste vraagje. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste decennia?” “Volgens mij zijn de eisen toegenomen en is het niveau van de sportjournalistiek toegenomen. Ik heb onlangs een boek van Joris Jacobs gelezen. Die man is nu tachtig jaar en altijd sportjournalist geweest bij het Nieuwsblad. In zijn beginjaren, als hij urenlang aan een artikel bezig was, kreeg hij wel eens de opmerking van: ‘maak dat nu af, het is maar sport’. Dat heb je nu niet meer. En wat opleiding betreft. De meeste sportjournalisten hebben universiteit gedaan. Terwijl dat niet nodig is. Om een goede journalist te zijn, moet je gewoon gedreven en nieuwsgierig zijn. Die hogere studie helpt misschien alleen in het kritisch zijn. Maar je hebt volgens mij wel twee soorten journalisten. Enerzijds heb je echt de journalisten, anderzijds heb je meer de reporters en de verslaggevers die commentaar geven bij een wielerkoers of een voetbalwedstrijd. Neem nu bijvoorbeeld die bekermatch van een paar weken geleden waarbij Conçeicao, de speler van Standard, zijn truitje in het gezicht van de scheidsrechter duwde. Het is heel leuk om commentaar te geven bij die wedstrijd. Maar eens die wedstrijd gedaan is, moet de journalist spelen. En dan moet je Conçeicao gaan zoeken. En dat is er teveel aan geworden. Dat zie ik bij veel van mijn collega’s. Dat is niet leuk natuurlijk. Je moet de vervelende mens gaan uithangen. Dat zijn bijna twee gescheiden beroepen aan het 156
worden. In theorie doen we beide. We doen alles. Maar ik betrap mezelf en mijn collega’s erop dat, hoe ouder je wordt, hoe meer de gedrevenheid weggaat om nieuws na te jagen.” “Is de afstand met de sporter ook groter geworden?” “Ik vind dat niet. Maar dat hangt af van het niveau van de sporter natuurlijk. Hoe belangrijker de sporter, hoe onbereikbaarder hij of zij is. Tom Boonen is daar een goed voorbeeld van. Ik kan die nu niet meer zomaar bellen.” “Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met de evolutie van de media?” “Ja, ook. Hij wordt nu niet meer alleen lastiggevallen door wielerjournalisten, maar ook door de Flair, Dag Allemaal of een firma die worsten produceert. Zij willen ook allemaal Tom Boonen. Die mens wordt zot hé. Dat was vroeger niet het geval geweest.“
157
Diepte-interview met Wilfried Mostinckx, sportjournalist bij VTM (06.04.2006) “Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline gewerkt vooraleer u op de sportafdeling bent beland?” “Ik heb eerst acht jaar voor VRT radio gewerkt. Maar ook voor omroep Brabant, de verkeersredactie en Studio Brussel. En ik heb ook nog wat freelancerwerk gedaan en op scholen enkele interims gegevens. Maar toch voornamelijk radio -en televisiewerk.”
“Bent u nu gespecialiseerd in het verslag geven van een specifieke sport?” “Ja, ik heb als specialisatie voetbal.” “En bent u wel met alle sporten begonnen op VTM?” “Nee, laat ons zeggen dat ik bij de radio begonnen ben als niet-specialist. Want als je ergens bijkomt, zijn de plaatsen meestal al ingenomen. Toen ik bij de radio begon, had je Jan Wauters, Leo Hellemans en Frank Raes, die het voetbal deed. Dus je schuift daar wel in en af en toe deed ik dan wel eens een voetbalwedstrijd, maar ik deed toch hoofdzakelijk de nevensporten, zoals basketbal. Maar tegen de tijd dat ik overstapte naar VTM, was ik al tweede voetbalreporter op de radio. Dus eigenlijk was ik al gespecialiseerd voor ik bij VTM ging werken.”
“Is de sportredactie nog steeds zo’n mannenbastion? Ik heb vandaag van Philippe vernomen dat Joke ontslagen is, dus nu blijft er geen enkele vouw meer over op de sportredactie…” “Ja, maar ze is niet ontslagen omdat ze vrouw is, denk ik.” “Nee, dat beweer ik ook niet. Maar wat was bijvoorbeeld de reactie toen Joke op de sportredactie kwam werken?” “Joke is echt wel geïnteresseerd in sport. Maar zij heeft in haar jeugd nooit de voornaamste sporten beoefend. Alle jongens die in de sportjournalistiek zitten, hebben wel gevoetbald of een andere sport gedaan. Je merkt dat als iemand die sport zelf beoefend heeft bij het commentaar geven. Dat is nog iets anders als journalist. Iemand die zelf gevoetbald heeft, heeft toch een surplus.” “Je hebt meer ‘feeling’ met de sport.” “Ja, natuurlijk. Je hebt sneller door waarom iemand dingen doet, je kan sneller beoordelen of een controle moeilijk was of niet. Terwijl dat voor iemand die nooit gevoetbald heeft, veel moeilijker is. Die persoon begint sowieso met een handicap. De 158
sport, zeker op televisie, is zodanig geëvolueerd naar alleen nog de voornaamste sporten, voetbal en wielrennen. Ook tennis nu met onze meisjes. Maar de andere sporten worden praktisch helemaal geband van het scherm. Dat is jammer, maar dat is nu eenmaal zo. Als je die sporten dan niet zelf bedreven hebt, is het veel moeilijker. Vooral als commentator hé, als journalist doet het er niet zoveel toe. En voor vrouwen is dat dan vaak een handicap en daar komt dan nog bij dat ze vaak al niet zo geïnteresseerd zijn in sport als mannen. Ze starten altijd met een achterstand. Ik heb nog nooit een vrouw geweten die ‘uit de losse pols’ drie of vier spelers kon opnoemen van de Braziliaanse nationale ploeg die in 1970 het WK Voetbal gewonnen heeft. Vrouwen hebben dat gewoon niet.” “Ze missen dus vooral een stuk ‘background’?” Ja, dat is echt waar. Bij een examen scoren ze altijd minder. Als ik Joke een voetbalverslag hoor inlezen, dan weet ik dat ze die sport zelf niet gedaan heeft. Ik voel dat aan alles wat ze doet. En het is niet anders bij de andere vrouwelijke sportjournalisten. En bij televisie is dat dan nog moeilijker dan bij de geschreven pers omdat je ook het commentaar moet geven. Als Joke zegt over een flodderschot: ‘hij knalt de bal op de doelman’. Dan denk ik: ‘nee Joke, dat was geen knal’. Of als ik Catherine Van Eylen het sportnieuws hoor presenteren, dan voel ik dat ze niet weet waar ze het over heeft. Ze kent dat niet. Dat is afgelezen. Die klemtonen liggen niet altijd juist. Dat is proper, maar niet ‘erop’. Dat is het verschil tussen een goeie en een minder goeie nieuwslezer of sportanker.
“Is het belangrijk voor een sportjournalist om veel close contacten te hebben in de sport?“ “Ik vind van niet. Dat heeft soms wel zijn voordelen want je komt gemakkelijker aan het nieuws. Maar als je vertrouwd bent met die mannen, heb je het nieuws maar mag je het niet brengen.” “Je moet een kritische afstand ook bewaren?” Ja. Maar ik word natuurlijk ook ouder en ik heb dat ook wel zien evolueren. Maar vroeger was dat een gulden regel voor een journalist: ‘houd afstand van uw opponent’. En dat heb ik ook altijd gedaan. Je kunt wel eens iets afspreken, maar echt close worden…nee, nooit.
159
“Wat is uw gevoel over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie? Corruptie is natuurlijk van alle tijden, maar bent u misschien toch verrast door het feit dat dit in ons land, op het hoogste niveau, heeft kunnen gebeuren?” “Ja en nee. Ik ben niet verbaasd dat het zich voordoet. Omkoping is er altijd geweest en er zijn altijd verhalen die circuleren. Je weet dat dat deel uitmaakt van het voetbal. Maar wat mij het meest verbaasd heeft, is de omvang van het schandaal en hoe snel het nieuws plots naar boven is gekomen. En ook, en dat is nog maar een recente wet, is het feit dat corruptie nu strafbaar is. Vroeger was omkoping gerechtelijk niet strafbaar. De speler in kwestie kon wel gestraft worden door de voetbalbond, maar dat is iets anders. Hij kon geschorst worden, maar niet gerechtelijk vervolgd. En nu het gerecht er zich mee moeit, zie je voor het eerst dat men niet meer gewoon woord tegen woord kan ‘spelen’. Het gerecht heeft bewijzen gezocht en gevonden, waardoor de spelers nu door de mand vallen. Dat is heel nieuw voor mij. En ten tweede is het feit dat de gokmaffia in China zich komt moeien met de voetbalcompetitie in ons land ook wel verrassend voor mij.” “En hoe belangrijk is de rol van de journalisten in deze zaak geweest volgens u? Want eigenlijk is het allemaal begonnen met de uitzending van panorama.” “Nee, dat is absoluut niet waar. De zaak is begonnen met een artikel van Jan Hauspie in Voetbalmagazine, vorig jaar in juni.” “Ja, inderdaad, maar toen is daar niet veel mee gebeurd.” “Ja, dat is waar. Dat moet ik zelf ook toegeven. Hauspie is een goede collega en vriend van mij, maar ik had dat artikel zelf ook niet gelezen. Dat was in juni, einde voetbalseizoen, het was vakantie en je bent dan met andere dingen bezig. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat de voetbalbond toen zelf geen initiatief heeft genomen om dat eens grondig uit te pluizen. En ook wat de Panorama-uitzending betreft. Dat was in januari, maar eigenlijk is de zaak pas echt aan het rollen gegaan toen het gerecht heeft ingegrepen. Dus wat nu naar buiten komt, is echt het werk van het gerecht. De journalisten van Panorama hadden wel een aantal mogelijkheden, bijvoorbeeld om undercover te gaan. Dat is iets dat het gerecht niet kan. Maar die heeft dan weer veel meer andere mogelijkheden dan journalisten.Die mogen een telefoon aftappen en dat soort toestanden.” “Hebben de journalisten zich in die uitzending aan de deontologisch code gehouden?” “Ja, dat is een zeer goede vraag. Ik denk dat ze daar aan het flirten waren met de grens. Ze noemden namen en beschuldigden mensen zonder bewijslast. Dat vind ik er eigenlijk 160
wel over. Als ik iemand beschuldig: ‘gij hebt u laten omkopen’, dan heb ik ook bewijzen bij de hand. En die hebben zij nooit gebracht en daar heb ik wel moeite mee. Achteraf is nu wel gebleken dat ze gelijk hadden. Bovendien is het ook een baanbrekende reportage geweest, maar ze waren wel de hele tijd aan het flirten met de grenzen van de deontologische code en ze zaten er ook af en toe over volgens mij.” “Als sportjournalist houd je daar toch ook evenveel rekening mee als een ‘algemeen’ journalist?” “Ja natuurlijk.” “De sportjournalistiek wordt vaak beschreven als een buitenbeentje in de journalistiek, en dan met name als zou ze minderwaardig zijn. Is dit momenteel nog altijd merkbaar, bijvoorbeeld bij omgang met collega's van de nietsportredactie, of merkt u misschien op andere manieren dat de sportjournalistiek nog niet altijd serieus wordt genomen?” “Ja, maar dat was vroeger meer het geval dan nu. Omdat het nieuws gepopulariseerd is, zitten die algemene journalisten nu ook met populaire onderwerpen, zoals sport. En nu doen ze niet meer zo denigrerend over ons. Ik herinner mij wel. Vorig jaar heb ik meegewerkt met een Engelse productiemaatschappij in verband met twintig jaar Heizeldrama. En toen heb ik met verschillende collega’s van mij van in die tijd gepraat, onder andere met Mark Uytterhoeven. En wat Mark wel is bijgebleven van die tijd, en dat is ook één van de redenen waarom hij uit de sportjournalistiek is gestapt, is het feit dat hij als sportjournalist niet au sérieux werd genomen als journalist. Hij was één van de ooggetuigen van het drama en mocht zijn verhaal wel gaan doen op buitenlandse zenders, maar niet op de toenmalige BRT. Door de eindredacteurs van het algemene nieuws werd hij gewoon genegeerd. Het was maar sport.Vroeger was dat dus zo, nu ervaar ik dat eigenlijk niet meer.”
“Er is de laatste jaren de opkomst van digitale en interactieve televisie. Er zijn ook initiatieven om via deze weg meer sport aan te bieden, al dan niet tegen betaling. Wat vindt u van die evolutie?” “Die evolutie is onvermijdelijk denk ik. We leven in een kapitalistische maatschappij van vraag en aanbod. De vraag naar sport is groot. Het aanbod aan topevenementen klein. Vroeg of laat verdwijnen de voornaamste dingen dan toch achter betaalzender. Dat is de enige manier om de vraagprijs van de rechten te drukken. Langs de andere kant is er wel een goede maatregel die de Vlaamse regering ooit genomen heeft om de echte belangrijke evenementen wel op open net te houden. Maar ik denk dat het op 161
termijn wel gaat evolueren. Kijk naar wat Belgacom gedaan heeft. Dat gaat over 35 miljoen euro die ze betaald hebben voor een jaar voetbal. En ze hebben nu nog één live wedstrijd op Canvas, op zondagavond. Maar dat is een lokroep om de mensen te tonen: ‘kijk, jullie kunnen nog voetbal zien’. Maar van zodra ze genoeg abonnees hebben, gaan ze die wedstrijd gewoon niet meer uitzenden op Canvas. Ik heb zelf een abonnement bij Belgacom nu en ik kan gewoon naar al die wedstrijden kijken. Ik betaal daar 25 euro per maand voor. Maar je ziet die evolutie. Nu hebben ze dus nog die wedstrijd op open net om het publiek zoet te houden, maar dat gaat op termijn worden afgevoerd.” “Om terug te komen op de sportrechten. VTM had dit jaar ook nog eens het competitievoetbal verloren aan de VRT. U hield zich daar de afgelopen jaren toch voornamelijk mee bezig. Wat waren dan uw alternatieven afgelopen jaar?” “Ik ben gewoon bij het voetbal gebleven. Maar het is zo dat wij voor het ogenblik een soort ruiloperatie hebben met Prime, de opvolger van Canal+. We hebben een deal dat zij per weekend kunnen beschikken over twee à drie commentatoren. In ruil krijgen wij beelden van de buitenlandse competitie die wij op zondagavond in samenvatting kunnen brengen. Met als gevolg dat mijn weekendwerk vroeger geconcentreerd was op het Belgisch voetbal, en dat ik nu matchen rechtstreeks versla voor Prime. Eén match op vier gaan we zelf naar het buitenland en drie keer op vier geven we commentaar vanuit Brussel. Dus met dat buitenlands voetbal ben ik het hele weekend bezig. Soms combineer ik dat ook met het werk op VTM. Het is natuurlijk wel heel anders dan voordien, hoewel mijn weekend nog altijd besteed wordt aan voetbal.”
“Ten slotte. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek van de laatste jaren?” “Ik vind de kwaliteit van de journalistiek, en dan spreek ik algemeen en niet alleen over de sport, afgenomen. Dus dat geldt zowel voor algemeen nieuws als sportnieuws. En dat heeft onder andere te maken met het feit dat er andere vereisten aan sportjournalisten worden gesteld. Vroeger was een journalist een slimme mens. Hij moest intelligent zijn in zijn feitenkennis, maatschappijkritisch zijn en zeer goed ter taal. Met ook veel aandacht voor taal en het juiste woord. En ik zie die vereisten in de loop der jaren alsmaar afkalven. Je hoort nu iemand met een accent op televisie.” “Maar de stemtesten zijn toch nog altijd vrij streng?” “Vrij streng? Dan had je ze vroeger eens moeten meemaken. Tegenover vroeger hoor je echt veel minder goede stemmen op het scherm. Die zouden toen niet door de testen zijn geraakt. 162
Wat ik bij ons op de redactie ook zie, en dat is dan wel een positieve evolutie, is het feit dat er tegenwoordig veel meer doorgroeimogelijkheden zijn. Ik heb een monteur zien evolueren naar journalist en vervolgens naar eindredacteur. Dat is goed. Journalist worden, kan je ook niet echt leren. Wat vroeger de gulden regel van de journalistiek was: “check, dubbel check”. Dat bestaat nu niet meer. En dat heeft alles te maken met de popularisering van de media. Nu geldt de regel: “never let the truth interfere with a good story”. De waarheid doet er zoveel niet meer toe. Als je maar een leuk verhaal brengt. De kijkcijfers primeren en iedereen gaat mee in die tendens. En zo gaat het alsmaar verder.” “Gaat de VRT ook mee in die tendens?” “De VRT? Het nieuws op de VRT van nu is niks vergeleken met het VRT-journaal van tien of vijftien jaar geleden. Dat is nu ook een populair nieuws zoals VTM vroeger. Daar zit nauwelijks nog verschil in. Wat VTM dan weer noodzaakt om nog populairder te worden en nog meer human interest brengt en de sterren uitspeelt, en dan voornamelijk het privé-leven. Dag Allemaal en Story-toestanden in het journaal. Iedereen schuift naar het populaire genre toe. Dat was vroeger ondenkbaar.” “Dus dat vindt u wel een spijtige evolutie?” “Ja, dat hangt ervan af. Ik heb er het laatst nog met collega’s over gehad. Er is niks mis met een populair product als het goed gemaakt is, maar er is natuurlijk wel een vertekening als we allemaal populistisch worden. En als het er overal niet meer zo op aankomt of het correct is. Dat is dan heel jammer.”
163
Diepte-interview met Stefan Van Loock, sportjournalist bij VTM (10.04.2006)
“Heeft u eerst ergens anders gewerkt of binnen een andere journalistieke discipline vooraleer u bij VTM kwam werken?” “Ik heb nog gewerkt als regionaal correspondent voor Het Nieuwsblad. Maar daarnaast heb ik eigenlijk nooit ander werk gedaan dan dit. Na mijn legerdienst heb ik wel tal van sollicitaties gedaan, maar ik heb die ook allemaal afgeslagen omdat ik niet in die branches wilde gaan werken. Mijn ambitie is altijd geweest om sportjournalist te worden.Via mijn radiowerk op de toenmalige BRT1, ben ik eigenlijk erin gerold. Ik kon na een tijdje vast beginnen op de radio als producer, maar tezelfdertijd kwam VTM met het voorstel om daar te beginnen. Ik heb er toen toch een week over nagedacht, want televisie was niet iets dat me echt interesseerde. Maar omdat ze me gevraagd hebben, begon ik ook wel een beetje te dromen over wat misschien nog mogelijk was in de toekomst. En toen heb ik ja gezegd. Dat was in november 1988.”
“En bent u gespecialiseerd in het verslag geven van één sport?” “In het begin was dat heel algemeen. Maar naarmate de jaren vorderden, was dat meer en meer voetbal. En dat is nu nog steeds het geval.” “Ook nu u de rechten op het Belgisch competitievoetbal niet meer heeft?” “Ja, ook nu nog doe ik bijna uitsluitend voetbal. Maar dan wel buitenlands. VTM heeft sinds dit jaar een samenwerking met Prime. En dan verder zijn we bezig met de voorbereidingen van het wereldkampioenschap voetbal.”
“Is het belangrijk voor een sportjournalist dat men veel close contacten heeft met de sporters?” “Eigenlijk wel. Het is belangrijk dat de mensen weten wie je bent, hoe je werkt en in welke mate je te vertrouwen bent. Dus wat dat betreft is het redelijk belangrijk zodat ze weten dat je geen misbruik maakt van informatie bijvoorbeeld. Dus ik vind het wel belangrijk goede contacten te onderhouden.”
“Is de sportredactie nog altijd zo’n mannenbastion als vroeger? Hoe werd Joke bijvoorbeeld ontvangen op de redactie hier?” “Ik moet eerlijk zeggen, in het begin, en dan spreek ik ook voor mezelf, werd er wel wat getwijfeld over haar capaciteiten. Maar ik heb mijn mening moeten herzien. Joke viel 164
enorm goed mee. Ze was ook zeer ambitieus. Ik vind ook dat ze onterecht ontslagen is. Maar goed, dat is iets anders. Maar wat in haar geval ook was, is dat ze op een zeer slecht tijdstip gestart is op de sportredactie. De bazen zijn op dat moment begonnen met het sportnieuws af te bouwen. De tijd die de sport in het nieuws krijgt, wordt alsmaar minder. En veel sportprogramma’s hadden we ook niet meer door het wegvallen van zoveel rechten. Dus ze is echt op een slecht moment gekomen. Los daarvan blijft het een mannenbastion. Er zijn ook relatief weinig vrouwen die zich aandienen. De verhouding tussen aantal mannen en vrouwen is dus nog wel extreem.” “Waarom wordt het aandeel sport in het nieuws eigenlijk afgebouwd?” “Omdat de kijkcijfers aantoonden dat het aantal kijkers daalt bij aanvang van het sportnieuws. En daarom zeiden ze dat ze het anders zouden gaan aanpakken. Zij willen eigenlijk alleen nog een sportitem brengen als het de sport overstijgt. Het is al Tom Boonen dat de klok slaat. De algemene nieuwsdienst heeft de sportredactie eigenlijk ingepalmd. Wij doen enkel nog de puur sportieve zaken zoals voetbalverslagen. Maar de viering van Tom Boonen zal eerder door een lokale respondent van het algemene nieuws gebeuren.” “En daar zou het VTM-publiek wel naar kijken dan?” “Ja, want dan is het zogezegd meer dan sportnieuws. Dan overstijgt het nieuws het sportieve karakter. Alleen nog maar ‘heros’ en geen losers meer in de sport. En die evolutie vind ik zeer jammer. Maar dat is niet alleen bij ons.” “Gaat de VRT ook fel mee in die evolutie?” “Ja, maar zij geven toch ook nog veel meer echt sportnieuws. Ze zijn op zijn minst een pak vollediger dan VTM. Ze hebben natuurlijk ook een zeer groot sportaanbod. Maar toch. Het sportnieuws van VTM werd vroeger toch veel meer gewaardeerd dan nu. Om een voorbeeld te geven. Carlo Bomans werd genoemd als de nieuwe wielerbondscoach. We wilden daar iets over maken en dan zeggen de bazen: “Carlo Bomans, zo’n lelijke mens.” Ik trek het nu in het belachelijke, maar zo is het letterlijk gezegd. Dan hebben we op de sport zoiets van: doe het dan maar zelf.”
“Eén vraagje over het gokschandaal in de Belgische voetbalcompetitie. In welke mate bent u daar door verrast?” “Dat heeft mij toch wel verrast. Ik was daar redelijk van ontdaan. Ook omdat wij van de pers dat niet eerder hebben opgemerkt. Af en toe werd er wel eens iets met een kwinkslag gesignaleerd. Maar zeker bij televisie moet je dubbel voorzichtig zijn. Je kunt niemand beschuldigen als er niks bewezen is. Dus het heeft me wel verrast. Zeker 165
de omvang van het gokschandaal en de mensen die erbij betrokken zijn. Paul Put is iemand waar ik een heel goede band mee had. Maar de laatste dagen, voordat het gokschandaal uit kwam, deed hij heel raar. En dan dacht ik toch van: “hij zit er voor iets tussen, dat kan niet anders.” Het was toch één van de weinige dingen waar ik de laatste jaren van heb opgekeken. Het is een heel andere soort corruptie dan vroeger. Geen gewone omkoping tussen club A en club B. Het was puur voor financiële doeleinden. Het is te hopen dat de voetbalcompetitie volgend jaar met een propere lei kan beginnen.” “Had u eigenlijk ook al over het gokschandaal gelezen in voetbalmagazine?” “Ja, dat verhaal in de zomer had ik gelezen. Over omkoping in Finland. Maar ja, sinds Panorama is het natuurlijk pas echt bekend geraakt.” “Vindt u dat de journalisten zich in die uitzending aan de deontologische code hebben gehouden?” “Wel, ergens niet. Onderzoeksjournalistiek is natuurlijk iets anders. Maar je zal maar genoemd worden en onschuldig zijn. Dan is je naam wel beklad. Stel nu dat Gunther Vanhandenhoven, die al een hele tijd genoemd wordt, er toch niks mee te maken heeft. Dan wordt je naam toch altijd aan het schandaal gelinkt.” “Maar de bal is wel aan het rollen gegaan met de uitzending…” “Ja, natuurlijk. En hoedje af voor degene die er zich mee bezig hebben gehouden. Er was iets aan het gebeuren en Panorama heeft de goede reflex gehad die zaak te gaan uitspitten. In een aantal dingen zijn ze te ver gegaan, maar het is soms moeilijk als je in zo’n dossier zit. Dan zijn er een aantal dingen die je zeker weet, maar niet kunt bewijzen. Om je dan stil te houden moet verdomd moeilijk zijn. Ze zijn er ook niet in geslaagd het stil te houden.” “Maar een sportjournalist houdt normaal gezien toch evenveel rekening met deontologie als een ‘algemene’ journalist?” “Ja, natuurlijk. Absoluut. Dat zou toch moeten. Het is misschien niet altijd het geval, maar het zou wel zo moeten.”
“De sportjournalistiek wordt wel eens als buitenbeentje beschouwd. Merkt u dat op één of andere manier?” “Ik denk dat dat nu ook een beetje verandert omdat de sport nu heel vaak in het algemene nieuws zit. Met de gerechtelijke zaken zoals dopinggebruik en het gokschandaal bijvoorbeeld. Door de excessen geraakt de sport dus meer en meer in het algemene nieuws. Dat zijn nieuwsfeiten die het sportieve overstijgen. En het puur 166
sportieve, zoals de voetbaluitslagen of het verslag van een wielerwedstrijd, verliest aan aandacht. Maar soms is de grens ook dun. Nieuws in verband met het gokschandaal dat sportief gezien de grootste belangen had, was voor ons. Het meer gerechtelijke nieuws werd verzorgd door de algemene nieuwsdienst. Wij hebben die lijn wel duidelijk getrokken.” “Om even terug te komen op de vraag. Heeft u als persoon nooit ervaren dat u als sportjournalist niet altijd serieus werd genomen?” “Bij momenten wel. Je zit achteraan in het nieuws, dus je moet af en toe je plaats wel kennen. Je mag bijvoorbeeld als laatste je stuk monteren, maar dat lijkt me ook logisch als dat als laatste op antenne moet. Soms zijn er wel zaken geweest waarvan de algemene redactie het sportieve belang niet inzag. Dan hebben wij wel af en toe moeten zeggen dat dat wel belangrijk was. Of omgekeerd. Toen Franky Vandendriessche werd beschuldigd van doping bijvoorbeeld. Dat bleek een misverstand. Hij had dat product voorgeschreven gekregen omdat hij het nodig had. Hij had daar een attest voor. Maar het was dan toch uitgelekt dat hij positief bevonden was en wij moesten daar een stuk over maken voor het nieuws. Maar wij wisten dus dat het geen bedrog was en wilden dat ook op die manier aan de kijker laten weten. De hoofdredacteur is toen razend uit de regie gekomen en zei: “wat denken jullie wel?” “Die sporter is gepakt op doping en jullie spreken hem al bijna vrij.” Maar wij wisten de waarheid erachter. De hoofdredacteur wilde dat we de zaak zouden opkloppen tot een sensationeel bericht. Maar dat hebben we resoluut geweigerd. Vandendriessche is trouwens ook vrijgesproken. Maar dat was inderdaad wel een serieuze rel toen op de redactie. Je moet soms van twee kanten een beetje temperen, want er hangt altijd wel wat spanning in de lucht.”
“Hoe komt het dat VTM dit jaar zo weinig rechten heeft? Heeft dat puur met geld te maken?” “Nee. Want neem nu het nieuwe voetbalcontract. Daar heeft de VRT eigenlijk geen verdienste aan. Het was deze keer een zaak van twee grote communicatiereuzen tegen mekaar. Het was ofwel Belgacom, ofwel Telenet. Belgacom moest bij de VRT een platform hebben om hun product te promoten. Vandaar die zondagavondwedstrijd om 18u op open net. Binnenkort gaat men waarschijnlijk een abonnement op Belgacom TV moeten nemen om nog matchen te kunnen bekijken. De VRT moet geen medailles opstrijken, want ze hebben er geen verdienste aan. Maar wij zouden dat ook niet gehad hebben als Telenet de rechten had binnengehaald. Je moet wat technici en personeel 167
leveren, maar niet het geld voor de rechten. Het was en is een strijd tussen twee communicatiegiganten. Allebei voor een stuk overheidsbedrijven. Wat eigenlijk ook nogal raar is. De ene wil de andere kapot. Belgacom wou de macht voor zich alleen en Telenet een beetje de dieperik induwen. En dat ging alleen als ze het voetbalcontract in handen hadden. Dat was hun enige doel. En daar zijn wij mee het slachtoffer van geworden.” “Denkt u dat de evolutie van sport tegen betaling onvermijdelijk is?” “Er is een wet waarin staat dat alle grote sportevenementen op open net moeten blijven en waar dus iedereen naar moet kunnen kijken. Bijvoorbeeld het rugby in Engeland, de matchen van de nationale ploeg in België,…Maar andere evenementen zullen wellicht naar thema- of betaalzenders gaan. Zeker met de komst van digitale televisie. De techniek verbetert nog steeds. En die evolutie is nog lang niet ten einde. Integendeel. Er kan nog veel veranderen.” “Zijn de rechten van de Champions League, die VTM nu heeft, ook een samenwerking met Telenet?” “Nee, maar zij hebben die rechten ook. Ze hebben de rechten voor betaaltelevisie die dus lager zijn. Telenet had dit jaar ook al de rechten van de Champions League. En dat betekent dat zij de ‘tweedekeuswedstrijden’ mogen uitzenden. Zij mogen nooit de wedstrijden die voor ons land van belang zijn, uitzenden. Stel dat Standard volgend jaar de Champions League speelt in een groep met Barcelona, Rennes en Arsenal. Dan zullen wij de wedstrijd van Standard live uitzenden. Bijvoorbeeld tegen Arsenal. En dan mogen zij de andere wedstrijd in die poule, Barcelona-Rennes, uitzenden.” “Waarom zijn de bedragen voor de rechten lager voor betaalzenders?” “Omdat zij een minder groot gebied bestrijken. Ze hebben een veel kleinere markt. Hun inkomsten zijn op zich ook veel kleiner.” “Kunt u eigenlijk nog eerlijk concurreren met de VRT?” “Als ik dat zo hoor, krijgen zij toch enorm veel belastinggeld. Overheidssubsidies, dotaties, verdoken reclame,…Wij kunnen daar eigenlijk niet meer tegenop. Er werkt op de nieuwsdienst ook tien keer zoveel volk als hier. Op den duur kunnen wij op geen enkel vlak, niet qua informatie en zeker niet qua sport, concurreren met de VRT. Zeker niet in de gegeven omstandigheden.” “Ze hebben ook echt bijna alles dit jaar.” “Inderdaad. En dat komt ook voor een stuk omdat wij in tennis niet genoeg geïnteresseerd zijn. En ook omdat er een aantal zaken gewoon achter onze rug besproken zijn. Wij hebben dit jaar de rechten op de wereldbeker voetbal. Maar plots 168
werd een paar maanden geleden bekendgemaakt dat de rechten voor de wereldbeker van 2010 verkocht zijn aan Eurovisie. Er is voor ons nooit een kans op een bod geweest. Wij worden voor een voldongen feit gesteld.“ “Dus de rechten gaan automatisch naar de VRT?” “Ja, in Eurovisie zitten de Europese openbare omroepen verenigd in een soort vennootschap.” “Geen eerlijke concurrentie meer volgens u?” “Nee, ik vind van niet. Helemaal niet.”
“Ten slotte. Wat zijn volgens u de belangrijkste ontwikkelingen in de sportjournalistiek de laatste decennia?” “Neem op technisch vlak maar gewoon het laatste decennium. De laatste tien jaar is er veel meer veranderd dan die veertig jaar ervoor. Beeldkwaliteit is er enorm op vooruit gegaan. Het in beeld brengen van iets, dus qua regie, is veel verbeterd. De klank is op veel vlakken verbeterd, maar het blijft toch een pijnpunt voor televisie. Het is relatief moeilijk, maar het blijft heel belangrijk. Inhoudelijk, en dan zeker in de berichtgeving, niet zozeer in de verslaggeving, is er een slechte tendens naar sensatie. Er is meer aandacht voor de spelersvrouw in de kranten dan voor de speler zelf bijvoorbeeld. Ik lees dat niet. Of het feit dat een wedstrijdverslag moet wijken voor één of ander modedefilé van een tennisser. Ik ben daar echt niet in geïnteresseerd. Daarom vind ik het ook fijn voor Prime te werken. Daar gaat het puur om de sport.” “Bestaat Prime al lang?” “Nee, van dit seizoen. Maar dat is eigenlijk Canal+. De Vlaamse Canal+ is overgenomen door Telenet. En de televisie van Telenet hebben ze omgedoopt tot Prime. Het is dus de tegenhanger van Belgacom TV. Je hebt Prime sport, Prime action, …themakanalen dus.” “Is er ook een evolutie qua kennis die sportjournalisten bezitten?” “Ja, veel sportjournalisten van tegenwoordig weten inderdaad wel meer over de escapades van de sportlui. Dat die sporter vannacht met die vrouw is weggeweest…Maar als je dan vraagt naar geschiedkundige feiten, dan weten ze het niet. Wat dat betreft, ben ik van de oude stempel. Sensatie of achtergrondnieuws is niet mijn ding. En dat zal het ook nooit worden.“
169