Wat let je om: • dit boekje te gebruiken? • de opgegeven bijbelgedeelten te lezen? • na te denken over wat je leest? • dat ook in praktijk te brengen? • je handen te vouwen en je knieën te buigen? • naar de Heere te luisteren? • met Hem te spreken? • anderen van Hem te vertellen? • dit boekje door te geven? • dankbaar en blij de Heere te dienen?
Inhoud 1. Beroep 2. Bakker 3. Landbouwer 4. Veeboer 5. Verleiding 6. Timmerman 7. Beheerder 8. Pottenbakker 9. Leerlooier 10. Wijnboer 11. Slaaf 12. Militair 13. Koerier 14. Vuilnisman 15. Schoonmaker 16. Ambtenaar 17. Brandweerman 18. Cipier 19. Edelsmid 20. Monteur
21. Herder 22. Postbode 23. Tuinman 24. Ondernemer 25. Dierverzorger 26. Uitvaartondernemer 27. Kunstenaar 28. Tovenaar 29. Bouwvakker 30. Hoofdman 31. Ruwe collega’s 32. Engel 33. Productiemedewerker 34. Chauffeur 35. Luiaard 36. Rust 37. Drukker 38. Ik ben … 39. Tentenmaker 40. Toekomst
1.
Beroep Lezen: 1 Korinthe 10:23-33 In de trouwdienst van zijn broer viel het Jan voor het eerst op dat het huwelijksformulier over een ‘goddelijk beroep’ spreekt. Daar wilde hij meer van weten …
Jan ontdekte dat dit begrip uit de middeleeuwen komt. De rooms-katholieke kerk leerde in die tijd dat je twee soorten werk hebt. Er zijn geestelijken die geestelijk werk doen en leken die natuurlijk werk verrichtten. De reformatie rekende met dat onbijbelse idee af. Het werk van de timmerman en de bakker is natuurlijk anders dan dat van de dominee. Anders, maar niet minder. Als jij de HEERE ook voor je dagelijks werk nodig hebt dien je Hem ook. God wil dat je je handen uit je mouwen steekt en op een eerlijke manier je brood verdient. Zie het als een zegen dat je werken kunt en mag. Door de zondeval ervaren we ons werk lang niet altijd als zegen. Denk alleen maar aan de prestatiedwang en de onderlinge concurrentie op de werkvloer. Laat je niet verleiden tot oneerlijkheid, maar doe je werk zó alsof je het voor de HEERE doet!
Opdracht: Lees vers 31 nog eens. Onthoud vooral het laatste deel: wat je ook doet in je leven, doe het tot eer van God.
2.
Bakker Lezen: Johannes 6:27a; 47-51 Er hangt een heerlijke geur van vers brood. Het is pas vier uur in de ochtend, maar de bakker is al anderhalf uur druk bezig. ‘Het is hard werken, maar ik heb een geweldig vak!’
Bakker is een mooi vak, het is ook een oud vak. In de Bijbel lees je veel en vaak over brood en over bakkers. De eerste keer is dat direct na de zonde van Adam en Eva, waardoor ze het paradijs uit moesten. Buiten het paradijs moest er hard gewerkt worden voor het dagelijks brood. Tegelijkertijd is dat brood ook een gave van God, waar we voor danken en bidden. In Israël waren het aanvankelijk de vrouwen die brood bakten. Later zijn het vooral mannen die zich daarmee bezighouden. In het bijbelboek Jeremia lezen we van de Bakkerstraat. Wellicht hadden verschillende bakkers daar hun winkel. Brood hebben we allemaal nodig. En toch … De Heere Jezus heeft gezegd dat een mens van brood alleen niet leven kan. Hij zei – wijzend op Zichzelf: ‘Ik ben het Brood des levens.’
Opdracht: Er worden in Nederland dagelijks duizenden broden weggegooid. Hoe kunnen we die verspilling terugbrengen? Wat kun jij zelf doen?
3.
Landbouwer Lezen: Genesis 4:1-5; Hebreeën 11:4-7 De ‘stoere’ jongens maakten hem onophoudelijk het leven zuur. Tot op internet achtervolgden ze hem. Op een dag was hij er niet meer. Weggepest.
Over Abel weten we niet veel. Hooguit vier dingen. Dat hij de tweede zoon van Adam en Eva was, akkerbouwer was, vermoord werd en de HEERE liefhad. Dat Abel dicht bij de HEERE leefde, merkte je al gelijk. Je hoorde het. Je zag het. Hij leek sterk op zijn hemelse Vader. Als iemand zo is, valt hij op in de goede zin van het woord. Soms kunnen mensen in hun omgeving dat niet uitstaan. Ze voelen zich veroordeeld omdat hun leven er heel anders uitziet. Kaïn, zijn eigen broer, is zo’n man. Hij ergert zich aan Abel. Dat vrome ventje! De jaloezie en afgunst groeien uit tot haat en uiteindelijk slaat hij zijn broer dood. Abel is er niet meer. Hij is vermoord. Toch is zijn dood niet: einde verhaal. Abel wordt ook in het Nieuwe Testament genoemd. Zijn hele leven is voor ons een voorbeeld.
Opdracht: Veel jongeren hebben te maken met cyberpesten. Wat vind je daarvan en wat doe jij ertegen?
4.
Veeboer Lezen: Genesis 4:6-16 Een vader vliegt naar school, stormt het klaslokaal binnen en slaat de docent knock-out. Waarom? Omdat zijn dochter ten onrechte strafwerk zou hebben gekregen.
Kun jij ook zo woedend worden? ‘Ze moeten mij weer hebben. Altijd mij. Ik pik het niet langer. Ze moeten mij niet meer in de weg staan, want dan …’ Mensen met korte lontjes waren er altijd al. Veehouder Kaïn was ook zo’n figuur. Snel verongelijkt. Gauw boos. Hij groeide op in een gezin waar de ouders de HEERE kennen en dienen. Samen met zijn broer Abel. Maar wat een verschil tussen die twee. Kaïn ergert zich aan Abel. Hij ziet hem eigenlijk niet eens staan. Dat God Abel wel ziet, maakt de ergernis van Kaïn compleet. We weten waar dat op uitliep. Waarom staat deze geschiedenis in de Bijbel? Vooral om ons een spiegel voor te houden. Wie goed kijkt herkent misschien wel iets van Kaïn bij zichzelf. Is het niet bijzonder dat God Kaïn blijft aanspreken?
Opdracht: Ga eens na wat jij zou kunnen verbeteren in de omgang met je naaste. Misschien wel met je broer of zus.