DE NEDERLANDSE TAALUNIE Dr. Rita HAMERLYNCK D o c e n t a a n d e R ij k s u n iv e r s it e it G e n t
De Nederlandse Taalunie zal voor de meeste lezers van dit tijdschrift zoniet een totaal onbekende, toch zeker een weinig beminde zijn. De gang bare anekdotes over de Nederlandse Staalunie of Paalunie liegen er niet om. Het is dan ook mijn bedoeling om deze meer dan vijf jaar oude internatio nale organisatie in een beter daglicht te stellen (1). Dat deze unie een inter nationale organisatie is hoeft geen betoog wanneer men dit toetst aan de volgende bepaling : « the term international organization dénotés an asso ciation of States established by and based upon a treaty, which pursues common aims and which has its own special organs to fulfil particular functions within the organization » (2). Weliswaar zijn de meeste internationale organisaties gebaseerd op een multilateraal verdrag terwijl er hier, tot hiertoe, slechts sprake is van een bi-lateraal verdrag. Een verdrag tussen het Koninkrijk België en het Konink rijk der Nederlanden dat op 9 september 1980 in het Egmontpaleis te Brussel door de gevolmachtigden van hun vorsten, Ch. F. Nothomb voor België en D. F. van der Mei voor Nederland, werd ondertekend (3). Beide vorsten verklaren in de inleiding bewust te zijn « van het belang van de Nederlandse taal voor de samenleving in Hun landen en dat de overheden van Hun landen samen medeverantwoordelijk zijn voor de Neder landse taal als instrument van maatschappelijk verkeer en als uitdrukkings middel van wetenschap en letteren alsmede voor de vaardigheid in het gebruik ervan». Ze zijn ook overtuigd «dat grotere bekendheid met de Nederlandse taal en letteren in het buitenland zal leiden tot meer waar dering voor de Nederlandse cultuur en dat de gemeenschappelijke zorg voor
(1) J. F le e b a o k e b s , « De Nederlandse Taalunie : een verantwoording », Ons Erfdeel, 1980, 485-499 ; B . D e H o o g , « De Nederlandse Taalunie : drie werkelijkheden », Ons Erfdeel, 1983, 1-8 ; O. D e W a n d e l, « D e Nederlandse Taalunie : v i jf jaren van opbouw », Ons Erfdeel, 1986, 211-219. (2) R . L . B in d s c h e d le e , « International Organizations, General Aspects », in JSncyclopedia of Public International Law, D eel 5, 1983, p . 120. (3) Belgisch Staatsblad, 19 februari 1982, 1786 e.v.
82
B IT A
H A ilE B L Y IS T O K
Overeenkomstig artikel 23 is het verdrag dan ook in werking getreden op de eerste dag van de derde maand na de uitwisseling van de bekrachtigingsoorkonden ttz. op 1 april 1982. Het territorium waarop de Taalunie van toepassing is wordt alleen om schreven voor Nederland, ttz. het Rijk in Europa. De mogelijkheid blijft evenwel open voor een uitbreiding naar de Nederlandse Antillen, mits een diplomatieke notawisseling (artikel 19). Het territorium in België wordt echter niet afgebakend behalve in de vage bewoordingen van artikel 2, 1 : « De Taalunie heeft tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse Gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin ». Volgens artikel 59bis, par. 4, eerste lid en par. 4bis van de Belgische grondwet over o.a. de internationale culturele samenwerking zou de Taal unie van toepassing zijn op het gebied waarover de Raad en de Executieve van de Vlaamse Gemeenschap hun bevoegdheden uitoefenen ttz. in het Nederlands taalgebied en ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun activiteiten o f wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap (6). Bij de uitwisseling van de ratificatieoorkonden werd dan besloten een voorbereidende fase, namelijk de Nederlandse Taalunie in oprichting, te laten ingaan die zou duren tot 1 aprü 1984. Zo zien we dat de Taalunie slechts een goede twee jaar operationeel is. Tijdens deze inleidende periode was de Heer B. J. E. M. De Hoog de Algemene Secretaris en werd daarna opgevolgd door de Heer O.R.P. de Wandel, een Vlaming. Tijdens de periode 1 april 1982 tot 1 april 1984 werd dan vorm en inhoud gegeven aan de 4 organen van deze organisatie. KORT GESCHIEDKUNDIG VOORSPEL
Deze voorbereidende fase die eerder technisch naar voren komt heeft echter een eeuwenlange voorgeschiedenis waaraan we toch niet kunnen voorbij gaan (7). Uit de geschiedenis van de Lage Landen blijkt duidelijk de eenheid van de Nederlandse taal en letteren. Men hoeft maar de namen op te roepen van Hendrik van Veldeke (12de eeuw), Hadewych (13de eeuw), Jacob van Maerlant (f na 1291), Jan van Ruusbroec (f 1381), Geert Grote (f 1384), Michiel de Swaen (|1707), De letterkundige werken : Reinaert de Vos (12de eeuw), Elckerlyc ( ± 1300), Marieken van Nieumeghen (rond 1475) zijn ons vroegste gemeenschappelijk erfgoed. (6) Cfr. A . M a st en J. D itja b d in , o.c.t p . 249, nr 210. (7) Cfr. Memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet inzake de Nederlandse T aal unie, 1980.
DE
N EDERLANDSE
T A A L U N IE
83
De term « Nederlantsch » vindt men reeds in een incunabel of wiegedruk van 1482. Niettemin heeft het gebruik van andere meer regionale benamin gen zoals Nederduyts, Diets, Vlaams, Hollands vaak voor heel wat ver warring gezorgd. Zelfs tijdens de beroerde tijden waarin Noord en Zuid geleidelijk uit elkaar werden gerukt, men denke aan de Pacificatie van Gent van 1576, de moord op Willem van Oranje in 1584, de val van Antwerpen in 1585, getuigen twee publicaties van de blijvende groei naar eenheid. Zo werden in 1574 bij Plantyn te Antwerpen het « Etymologicum » van Cornélius Kiliaan uitgegeven, terwijl in 1584 de « Tweespraak van de Nederduytsche letterkunst » van H. L. Spiegel verschijnt. Dat de gouden eeuw bij onze noorderburen voor een groot deel te danken is aan de noeste arbeid van de ^ 150.000 immigranten uit het Zuiden hoeft geen betoog (8). Van heel grote betekenis voor de eenheid van het Nederlands was de vertaling van de Statenbijbel in 1635 door vertalers komende uit verschillende gewesten. Door het Verdrag van Munster van 1648 werd de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Provincies internationaal erkend. Terwijl de Zeven Verenigde Provinciën als een onafhankelijke staat in de 17de eeuw een grote bloei kennen, begint voor de Zuidelijke Nederlanden achtereen volgens een Spaans (tot de vrede van Rastatt, 1714), een Oostenrijks (tot de vrede van Campoformio, 1797) en een Frans tijdperk (tot 1814) die zeker niet bevorderlijk waren voor de bloei van de Nederlandse taal en letteren aldaar. Weliswaar verschijnt in 1761 nog een « Nieuwe Neder duytsche Spraekkonst » en klaagt J. B. Verlooy, de latere burgemeester van Brussel in 1788 over « onmacht der moederlycke taal in de Neder landen », vraagt het herstel van het onderwijs in de eigen taal en pleit voor de eenmaking van de Hollandse en Vlaamse letteren. Het is vanzelfsprekend dat tijdens het Verenigd Koninkrijk der Neder landen tussen 1814 en 1830, de regering de positie van het Nederlands tracht te versterken. Doch vanaf 1830 moeten de Vlamingen slechts op hun eigen krachten vertrouwen en dit gebeurt langs een kleine elite om die de Vlaamse herleving bewerken. Samenwerkend met J. B. David en J. F. Willems organiseert Dr. F. A. Snellaert (9) het eerste Taal en Letter kundig Kongres op 26 augustus 1849 te Gent. Nederlandse en Vlaamse letterkundigen en schrijvers kunnen hier elkaar opnieuw ontmoeten. Tot 1912 zouden dergelijke congressen afwisselend in Nederland en België worden gehouden (10). Onder de auspiciën van het Congres publiceert dr. L. A. Te Winkel in 1863 zijn « Grondbeginselen der Nederlandse Spelling ». De Belgische regering nam prompt deze grondbeginselen aan en verplicht (8) D r. J. BniEiiS, Zuidnederlanders in de Republiek (1572-1630). Ben demografische en cultuurhistorische studie, 1985, Uitgeverij Danthe St.-Niklaas, 371 p. (9) In 1836 was hij m ede-oprichter van « de taal is gansoh het v o lk ». (10) H e t 39ste Algemeen Nederlands Congres ging door op 19 april 1986 op de Brakke Grond te Amsterdam. Neerlandia, 1986, nr. 1, p. 16 e.v., nr. 2, p . 45 e.v. en nr. 3, p . 26 e.v.
84
B iIT A H A M E E L Y N C K
in. een Koninklijk Besluit van 21 november 1864 deze spelling van De Vries en Te Winkel in het onderwijs van de staatsscholen en in de stukken uit gaande van de regering. In Nederland duurde dit tot 1 januari 1883 vooral eer een soortgelijke beslissing werd getroffen. Ondertussen werkten De Vries en Te Winkel aan een woordenboek der Nederlandse taal, waarvan het eerste deel in 1882 klaar kwam. De her opleving van het algemeen Nederlands taalbewustzijn is sinds een eeuw dan ook niet meer te stuiten, vooral dan sinds de eerste Belgische taalwetten vanaf 1873 (11). In 1863 had J. De Laet evenwel reeds zijn grondwettelijke parlementaire eed afgelegd in het Nederlands doch hield zijn toespraak in het Frans. Slechts 25 jaar later, in 1888 zal Coremans het parlement voor het eerst in de Nederlandse taal toespreken (12). In 1886 werd de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letter kunde opgericht en in 1893 ontstond de literaire beweging «Van Nu en Straks ». Op 18 april 1898 kwam de zogenaamde gelijkheidswet tot stand die dezelfde rechtskracht verleende aan de Nederlandse als aan de Franse versie der wetten en besluiten (13). De taaltoestanden in het leger tijdens de eerste wereldoorlog, waar Vlaamse soldaten werden aangevoerd door nederlands-onkundige officieren, heeft de heropleving van de moedertaal na de oorlog nog aangescherpt. Zodat na de vernederlandsing van de Gentse universiteit er een reeks wetten (14) tot stand kwamen die de vernederlandsing van het bestuur, het onderwijs en de rechtspraak in Vlaanderen tot gevolg hadden. Anderzijds hebben een reeks cultuurhistorici, zoals Professor C. A. Geyl met zijn « Geschiedenis van de Nederlandse Stam » (1948-1949), de geschied schrijving en de culturele verbondenheid met het Noorden sterk beïnvloed. Nog tijdens Wereldoorlog II werd in maart 1944 te Londen door de Belgische en Nederlandse regeringen aldaar besloten om tot een eenvor-
(11) L oi sur l ’em ploi de la langue flamande en m atière répressive, 17 août 1873, M oniteur, 26 août 1873 ; Loi relative à l ’em ploi de la langue flamande en matière administrative, 22 mai 1878, M oniteur, 24 mai 1878 ; L oi réglant l ’em ploi de la langue flamande pour l ’enseignement m oyen dans la partie flamande du pays, 16 juin 1883, M oniteur, 17 ju in 1883 ; Hierdoor m och t o.a. de Nederlandse taal in het Nederlands in plaats van in het Frans w orden gedoceerd... (12) Cas D e p r e z , «S tatus en Statuut van het Nederlands in B elg ië», Heibel, 1986-1986, p p. 20 en 24. (13) L oi relative à l’em ploi de la langue flamande dans les publications officielles, 18 avril 1898, M oniteur du 15 m ai 1898. ' (14) Deze vernederlandsing van de Gentse universiteit w erd in een reeks wetten tussen 1923 en 1930 to t stand gebrach t; Zie ook de w et v a n 15 juni 1935 inzake het gebruik van talen in rechterlijke aangelegenheden, Staatsblad, 22 juni 1935 ; W et van 30 juli 1938 inzake het gebruik der talen in het leger, Staatsblad, 22-23 augustus 1938 ; Regentsbesluit van 23 augustus 1948 inzake het gebruik der talen in de R a a d van State, Staatsblad, 23-24 augustus 1948; W et van 31 mei 1961 inzake het gebruik der talen in de wetgeving e tc ..., Staatsblad, 21 juni 1961 ; W e t van 2 augustus 1963 inzake het gebruik der talen in administratieve aan gelegenheden, Staatsblad, 22 augustus 1963.
DE
NEDERLAN DSE
T A A L U N IE
85
mige schrijfwijze van het Nederlands te komen. Door een besluit van de Belgische regering in maart 1946 en van de Nederlandse regering in februari 1947 werd de spellingseenheid hersteld. Een gemeenschappelijke commissie heeft dan het bekende « groene boekje » of woordenlijst van de Nederlandse taal op 25 augustus 1953 op de markt gebracht. Hiermee waren echter alle problemen niet opgelost daar bv. voor de bastaardwoorden nog verschil lende spellingen mogelijk bleven. In 1967 ging de Nederlandse regering over tot de stichting van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Om institutionele redenen was het toen nog niet mogelijk daar een gemeenschappelijke Belgisch-Nederlandse Stichting van te maken; ten hoogste kon er gedacht worden aan een Bel gische deelneming in het bestuur. Anderzijds heeft de inrichting, op Bel gisch initiatief, van de eerste Algemene Conferentie der Nederlandse Lette ren op 6 en 7 oktober 1951 naar een integratie tussen het Nederlands en Vlaams literair leven geleid. Uit deze samenwerking kwam de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse letteren tot stand, die beurtelings door het Neder lands en het Belgisch staatshoofd wordt uitgereikt (15). Deze conferentie stimuleerde verder de samenwerking tussen de letterkundige musea, de radio- en televisieomroepen, de bibliotheken van Noord en Zuid. De Stich ting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk wordt door België en Nederland gesubsidieerd terwijl het Certificaat Nederlands als vreemde taal en de Algemene Nederlandse Spraakkunst in beide landen worden gepropageerd. Ter bevordering van de Nederlandse taal en letteren wordt, naast de overheidsinitiatieven, ook nog door diverse instituten en organisaties zoals het Genootschap Onze Taal, het Algemeen Nederlands Verbond dat het tijdschrift « Neerlandia » uitgeeft, de Vereni ging Algemeen Nederlands, de Internationale Vereniging voor Neerlandis tiek en de verschillende universiteiten heel wat vruchtbaar wetenschappelijk werk geleverd. Naast deze zorg van talloze particuliere en overheidsinstanties heeft de Taalunie haar ontstaan te danken aan de werkzaamheden van de Gemengde Commissie die opgericht werd ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag van 16 mei 1946 (16). Het verdrag zelf heeft een vrij algemeen en klassiek karakter en heeft als doel « de goede betrekkingen tussen beide landen op gebied van onderwijs, wetenschap en kunst » en hiertoe worden uitwisselingen van prominenten en van kunstmanifestaties voorzien. Over de taal, letteren en Neerlandistiek wordt evenwel met geen woord gerept tot een addendum van 29 maart 1957 (17) stelt, dat de ver(16) Laureaten waren in 1966 : H . Teirlinck ; in 1959 : Adriaan R olan d-H olst ; in 1962 : Stijn Streuvels ; in 1965 : J. C. Bloem ; in 1968 : G. W alschap ; in 1971 : S. V estdijk ; in 1974 : M arnix Gijsen ; in 1977 : W . F . Hermans ; in 1980 : Maurice Gilliams ; in 1983 : Lucebert ; in 1986 : H . Claus. (16) Belgisch Staatsblad, 30 oktober 1948 ; Pasinomie, 30 oktober 1948, p . 807 ; H . v a n H o t jt t e , «E e n Cultureel Verdrag op de Keper besch ouw d», Ons Erfdeel, 1985, 771-776. (17) Tekst : Belgisch Staatsblad van 8 ju ni 1958, p . 4796 : In werking sinds 21 mei 1958.
86
B IT A
H A M I iR L Y N C K
dragspartijen overleg zullen plegen omtrent alle maatregelen inzake de schrijfwijze van de Nederlandse taal en alles in het werk zullen stellen om de eenvormigheid van die schrijfwijze te bevorderen. Er is echter geen verplichte gemeenschappelijke besluitvorming voorzien. En het is hier dat het schoentje wringt ... In 1962 beval de Gemengde Commissie nog een vergaande integratie aan op het terrein van de Nederlandse Cultuur en stelde een gemeen schappelijke Belgisch-Nederlandse « Hoge Raad » voor. De tijd was echter nog niet rijp en in 1971 stuurde de Gemengde Commissie niet meer aan op een culturele integratie maar verengde haar optiek tot de Nederlandse taal en letteren. Door de ministers van onderwijs en cultuur van beide landen werd hierop ingegaan door een werkgroep ad hoc op te richten op 4 februari 1971 met als mandaat « een concreet en gedetailleerd voorstel te ontwerpen voor een gemeenschappelijk orgaan van advies en samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde ». Op 24 december 1970 was er ondertussen in België een grondwetswijziging tot stand gekomen die de culturele autonomie van de verschillende gemeenschappen inhield en ook het terrein voor de internationale culturele samenwerking effende. De cultuurraden werden toen bevoegd verklaard om wetskrachtige decreten te nemen inzake culturele aangelegenheden, het onderwijs en het gebruik van de talen. Sinds de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen zijn deze en nog andere bevoegdheden overgedragen aan de Gemeenschapsraden (artikel 59bis). Op 20 december 1976 werd het rapport neergelegd over het « Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie » door de voorzitter van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Cultureel Verdrag. Uit het advies van 1962 werden de gemeenschappelijke structuren over de grenzen heen overgenomen, terwijl volgens het advies van 1971 de integratie zou gebaseerd worden op de eenheid van de Nederlandse taal eerder dan op het vager begrip cultuur of beschaving. In februari 1979 benoemden beide regeringen een ambtelijke begelei dingscommissie om de ontwerpteksten, aan de hand van gekregen adviezen en overwegingen van juridische en redaktionele aard, bij te werken (18). De ondertekening op 9 september 1980 van dit verdrag inzake de Taal unie, waardoor de Nederlandse taal een ondeelbaar cultureel erfgoed van alle nederlandssprekenden, ttz. i 20 miljoen zielen (19), wordt, is een enig gebeuren tussen de betrokken landen, doch ook geheel nieuw in het internationaal verkeer. De zorg voor de Nederlandse taal en letteren (18) D at de uiteindelijke verdragstekst ook niet kritiekloos werd onthaald zal blijken uit een studie die de Professoren N . Sybesm a-K nol van de V rije Universiteit Brussel en K . W el lens v a n de Katholieke TJniversiteit N ijm egen daarover op verzoek v a n h et Algemeen Secre tariaat van de Taalunie zullen maken. (19) 14 m iljoen in Nederland en -{- 6 m iljoen in het Vlaam s en Brussels Gewest. D it is m eer dan alle Skandinavische Volkeren samen.
DE
N EDERLANDSE
T A A L T JN IE
87
wordt nu het voorwerp van één gemeenschappelijk beleid. Het vrijblijvend overleg van weleer wordt nu vervangen door vaste afspraken en gemeen schappelijke beslissingen. Meermaals werd door de sprekers (20) tijdens de opeenvolgende plechtigheden van uitwisseling der ratificatieoorkonden (1982) en installatie van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (1983) de nadruk gelegd op de soevereiniteitsoverdracht die de gezamen lijke besluitvorming inhoudt. Artikel 2, tweede lid geeft de terreinen aan waar deze integratie gestalte moet krijgen namelijk « de taal en letteren als onderwerp van wetenschap, de letteren als vorm van kunst, de taal als communicatiemiddel van de wetenschappen, de taal als medium van de letteren, het onderwijs van de taal en van de letteren en meer in ’t algemeen, de taal als instrument van maatschappelijk verkeer ». DOELSTELLINGEN
De te bereiken doelstellingen van de Unie worden omschreven in arti kel 3 : enerzijds de gemeenschappelijke ontwikkeling en bevordering van de kennis van de taal en van de letteren in het Nederlands taalgebied, en anderzijds de bevordering van de studie en verspreiding van de Neder landse taal en letteren in het buitenland. Daartoe legt artikel 4 een zevental verplichtingen op aan de verdragssluitende partijen, terwijl artikel 5 een achttal terreinen afbakent waar samenwerking gewenst is. De verplichtingen in artikel 4 betreffen : a) de oprichting en instandhouding van gemeenschappelijke instellingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag; b) het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal; c) het gemeenschappelijk bepalen van een gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving en officiële publicaties ; d) het invoeren van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot par ticuliere initiatieven op het gebied van woordenboeken, woordenlijsten en grammatica’s ; e) het gemeenschappelijk bepalen van toetsstenen voor het behalen van het « Getuigschrift Nederlands als Vreemde Taal » en het gezamenlijk toekennen van het getuigschrift; ƒ) het voeren ^an een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de (20) D oor dr. J. A . van Kem enade, Nederlands Minister van Onderwijs en W etenschappen ; D oor dr. K . P om a, Vioe-voorzitter van de Vlaamse E xecutieve ; zie v ijf jaar Taalunieverdrag, 1985, p . 62 en 73.
88
R IT A
HAM BBLYNCK
Nederlandse taal en letteren in internationaal verband, in het bijzonder in de Europese Gemeenschappen; g) het plegen van overleg, wanneer in hun betrekkingen tot derde landen o f tot internationale instellingen of bijeenkomsten de belangen van de Nederlandse taal of de doelstellingen van dit verdrag in het gedrang komen. Dat niet alle verplichtingen als vanzelfsprekend zullen toegepast worden blijkt reeds uit enkele commentaren (21) op littera c) van artikel 4. Het is immers een feit dat de rechtssystemen in België en Nederland van elkaar verschillen en dat het kan voorkomen dat dezelfde rechtstermen een heel andere lading dekken. Logisch gezien zou men eerst tot een eenmaking van beide rechtssystemen moeten overgaan vooraleer het beoogde doel kan worden bereikt. Dit is zeker niet de bedoeling geweest, hoogstens kan een op elkaar afstemmen van wetten en reglementen in beide landen het beoogde doel benaderen; de Groot stelt dan ook voor een commissie van juristen in te stellen bij de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren om de unificatie van de juridische terminologie tussen Nederland en België te bestuderen. De aanwezigheid van juristen in het Comité van Ministers en in de Interparlementaire Commissie ware ook wenselijk. Een mogelijke aansluiting van de Nederlandse Antillen zoals voorzien in artikel 19, 2 of een associatie van andere staten zoals Suriname of zelfs Zuid-Afrika volgens artikel 20, zou de unificatie van de rechtsterminologie nog complexer maken zoniet onuitvoerbaar. Dat het Taalunieverdrag een rechtseenheid in België en Nederland wil afdwingen is natuurlijk onzin. Wat wel dient aangemoedigd te worden is de reeds bestaande samenwerking tussen de Belgische en Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken voor de vertaling van verdragen, die geen authentieke Nederlandse tekst hebben. Ten aanzien van artikel 4, littera d) stelt de Groot terecht de vraag of hier ook juridische woordenboeken worden inbegrepen en dit zowel t.o.v. de verklarende als de vertalende juridische woordenboeken. Een inventa risatie van de verschillen tussen de Belgische en de Nederlandse rechtstaal zou welkom zijn vooral dan met het oog op het gezamenlijk instellen van databanken (artikel 5, e). De verplichting om volgens artikel 4, /, een gemeenschappelijk beleid te voeren inzake taal en letteren in internationaal verband en vooral t a.v. de Europese Gemeenschap, mag geen dode letter worden. Twintig miljoen nederlandstaligen hebben het volste recht om in hun eigen taal te mogen (21) Mr. G. R . d e G b o o t, « Belgisch-Nederlands Taalunie-verdrag. E en verborgen opdracht to t rechtsvergelijking en rechtaanifioatie? », Nederlands Juristenblad, 1983, afl. 12, 374-378 en de reactie daarop door E . K a l s h o v e n - V a n T i j e n , in hetzelfde blad afl. 29, 962-964; Zie ook aldaar het naschrift van de Groot.
DE
N ED ERLANDSE
T A A L U N IE '
89
meewerken aan de opbouw van Europa. Een Europese eenheid die gedragen wordt door verscheidene culturen kan alleen verrijkend werken voor alle partijen. Hier ligt dan ook een dwingende taak voor de Taalunie om te waken over de toewijding waarmede onze internationale en Europese ver tegenwoordigers het Nederlands in de ruimste zin verdedigen en propa geren. Zoniet dreigt onze cultuur te vervallen tot een marginaal ver&chijnsel, dat als dusdanig zal behandeld worden. Waar artikel 4 handelt over terreinen van bindende samenwerking kun nen de partijen volgens artikel 5 inzake taal en letteren nog gezamenlijk optreden t.a.v. het wetenschappelijk onderzoek, het onderwijs in binnenen buitenland, vertalingen van de letteren en het aanmoedigen van parti culiere initiatieven. Naast het bevorderen van de databanken inzake ter minologie en woordenlijsten, zullen ook de massamedia aangemoedigd worden om initiatieven te nemen die de doelstellingen van de Taalunie bewerkstelligen. ORGANEN
Zoals het een echte internationale organisatie past heeft het verdrag inzake de Nederlandse Taalunie organen voorzien die verantwoordelijk zijn voor de verwezenlijking van de dwingende en vrijblijvende doelstel lingen, zoals omschreven in de artikels 4 en 5. Deze organen zijn volgens artikel 6 : a) het Comité van Ministers b) de Interparlementaire Commissie c) de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren d) het Algemeen Secretariaat. a) Het Comité van Ministers (artikels 7, 8, 9). Dit is het beleidsbepalend orgaan dat onmiddellijlc na de uitwisseling der ratificatieoorkonden op 27 januari 1982 werd samengesteld. Volgens artikel 8 mogen minstens twee leden van de regeringen van de verdrags partijen daarin zitting nemen. Tijdens de oprichtingsfase die duurde tot 31 maart 1984 bestond het Comité uit de Nederlandse Minister van Onder wijs en Wetenschappen drs. W. J. Deetman en zijn ambtgenoot van Wel zijn, Volksgezondheid en Cultuur drs. L. C. Brinkman. De drie leden van de Vlaamse Executieve waren dr. K. Poma, Vice-voorzitter van de Vlaamse Executieve en Gemeenschapsminister van Cultuur, de Heer J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Waterbeleid en Onderwijs en dr. M. Galle, Gemeenschapsminister van Buitenlandse Aangelegenheden. De voorkeur voor ministers van onderwijs en cultuur zoals het verdrag in artikel 8, 1 voorziet werd dus geëerbiedigd. Dit Comité kwam tijdens de oprichtingsfase viermaal bijeen. Eerst onder voorzitterschap van drs. W. J. Deetman, vervolgens onder die van dr. K. Poma.
90
B IT A
H AM EKLYNCK
Door elk van de voornoemde ministers werd een persoonlijk vertegen woordiger aangewezen, wat uitgroeide tot een Comité van Plaatsvervan gers. Tijdens diezelfde periode kwamen zij tienmaal samen. De beslissingen waren toen uiteraard van procedurele en organisatorische aard : de benoeming van de Algemene Secretaris en zijn medewerkers en het vaststellen van de personeelsformatie van het Secretariaat, de opstel ling van de statuten van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, de benoeming van de leden van deze Raad, de vaststelling van de begro ting voor 1982, 1983 en 1984 en van de voorlopige regeling voor het financieel beheer. In uitvoering van artikel 15 heeft het Comité van Ministers besloten de zetel van de Nederlandse Taalunie te vestigen te ’s-Gravenhage (22). Na de oprichtingsfase werd op 6 december 1984 Minister Brinkman voorzitter van het Comité van Ministers. Op 21 februari 1985 werd door de Vlaamse Executieve een einde gesteld aan het mandaat van Gemeenschapsminister M. Galle. Dit gebeurde na een rel met Minister Brinkman over diens weigering aan Hugo Brandt Cortius, de P. C. Hooftprijs toe te kennen. Meteen verviel ook het mandaat van Prof. K. De Clerck die zetelde als vertegenwoordiger van Minister Galle in het Comité van Plaatsvervangers, Na de recente regeringswisseling in België (8 december 1985) en meteen ook in de Vlaamse Executieve heeft deze laatste, twee nieuwe ministers aangewezen in het Comité van Ministers. De Ministers Poma en Lenssens worden nu vervangen door Th. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming en P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur. Vanaf 1 januari 1985 werden de bevoegdheden inzake enkele werkvelden door het Comité van Ministers naar de Taalunie overgeheveld. Dit betreft de subsidiëring van het Certificaat Nederlands als vreemde taal, de Inter nationale Vereniging voor Neerlandistiek, de leerstoelen en' docentschap pen Nederlands binnen de E.G., de Stichting Ons Erfdeel, het Komitee voor Frans-Vlaanderen, het Genootschap Onze Taal en de Vereniging Alge meen Nederlands. In september 1984 kwam evenwel de Algemene Con ferentie van de Nederlandse Taal en Letteren reeds onder de auspiciën van de Taalunie tot stand. Het Comité heeft zich naast de vaststelling van de begroting voor 1985 en 1986 ook gebogen over de rechtspositie van het personeel van het Secretariaat, waarover tot hiertoe nog geen beslissing viel. Verder werd er aandacht besteed aan het Nederlands in Frans-Vlaanderen en aan de Belgisch-Nederlandse diplomatieke samenwerking inzake de aktiviteiten van de Taalunie in het buitenland.
(22) Hefc huidig adres is R . J. Schimmelpeirnincklaan 12, 2517 JN ’s Gravenhage.
DE
N E D E B L A N D S T Ï T A A X jTTNIE
91
De taak van hefc Comité van Ministers is als « het » beleidsorgaan zeer belangrijk en dient dan ook met alle nodige ernst te worden waargenomen. Het verdrag voorziet ten minste één bijeenkomst per jaar (artikel 9), wat naar mijn oordeel voor degelijk werk veel te weinig is. Iedere verdragspartij heeft er één stem zodat de beslissingen met unanimiteit moeten genomen worden (artikel 8). Het is het Comité ook geboden om in alle zaken betref fende de Taalunie het advies in te winnen van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (artikel 7), waarover we later zullen uitweiden. b) De Interparlementaire Commissie (artikels 10 en 11). In feite is deze Commissie de voortzetting van een permanente contact commissie tussen leden van de Vlaamse Cultuurraad en de Nederlandse Staten-Generaal die tien jaar eerder was opgericht. Op 6 mei 1983 (23) vond de installatie van deze Interparlementaire Commissie te Brussel plaats, met J. Pede, voorzitter van de Vlaamse Raad, als voorzitter en D. Van Ooijen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs en Weten schappen uit de Nederlandse Tweede Kamer, als onder-voorzitter. Volgens artikel 11 van het verdrag bestaat deze Commissie uit ten minste veertien leden, waarvan de helft uit en door de Vlaamse Raad en de helft uit en door de Staten-Generaal in Nederland wordt gekozen. Ook veertien plaatsvervangende leden worden aangeduid volgens dezelfde ver deelsleutel. De vergaderingen gebeuren afwisselend in Brussel en in ’s-Gravenhage onder een voorzitter van het betrokken land. De vergade ringen zijn openbaar tenzij men besluit een besloten vergadering te houden. Het verslag wordt gepubliceerd. De besluiten van de Interparlementaire Commissie worden getroffen met twee derden van de uitgebrachte stemmen mits een minimum aanwezigheid van vier leden van de Nederlandse en vier leden van de Vlaamse afvaardiging. Het is het volksvertegenwoordigend orgaan dat bevoegd is te beraad slagen over alle zaken met betrekking op de Taalunie en het mag zich daarover tot het Comité van Ministers richten (artikel 10). De bevoegdheid is dus ruimer dan louter advizerend, de ministers mogen desnoods lijfelijk ter verantwoording worden geroepen. De Commissie oefent controle op de uitvoering van het beleid, bespreekt de begrotingen en naast het stellen van schriftelijke vragen, mag ze moties en wijzigingsvoorstellen indienen (24). In 1985 werd voor het eerst 25.000 fl. uitgetrokken voor de werkzaam heden van de Interparlementaire Commissie. De Algemene Secretaris van de Taalunie o f zijn Plaatsvervanger woont de vergaderingen bij en heeft een raadgevende stem. Sinds 1985 kan ook de Voorzitter van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren de vergaderingen met raadgevende stem bijwonen. (23) In dezelfde week als « Flanders T echnology » beurs te Gent. (24) R ed e van J. P e d e bij de installatie van de Interparlementaire Commissie.
92
B IT A
H A H J3E L Y N C K
Ook van dit orgaan van toezicht van beide parlementen wordt een aktieve en waakzame deelneming verwacht tot welslagen van dit uniek Taalunie-experiment. c) De Baad voor de Nederlandse Taal en Letteren (artikels 12 en 13). Deze Raad wordt omschreven als « de stuwende kracht van de Unie ». Ze bestaat uit 45 leden waarvan het Comité van Ministers op 15 november 1983 de benoemingsbesluiten ondertekenden. De Raad zelf werd plechtig geïnstalleerd op 8 december 1983. Er werden 15 leden benoemd door het Comité van Ministers, 15 leden door de Vlaamse leden en 15 leden door de Nederlandse leden van het Comité. Het voorzitterschap wordt beurte lings waargenomen door een Nederlander en een Vlaming telkens voor één jaar. De Raad vergadert twee à drie maal per jaar en heeft een Bestuur van 6 leden verkozen dat maandelijks vergadert. De huidige voorzitters van dit Bestuur zijn J. E. Fleerackers en A. W. Willemsen. De Raad heeft daarenboven enkele Commissies ingesteld voor de voor bereiding van beleidsadviezen. Dit zijn o.a. de Commissie Taalwetgeving en Interne Cultuurpolitiek, de Commissie Cultuurpolitiek Buitenland en Grensgebieden, de Commissie Begroting, de Commissie Jaarlijkse Confe rentie. Deze laatste Commissie houdt zich bezig met de opzet en inhoud van de jaarlijkse Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren. In de schoot van deze Commissie zijn nog negen werkgroepen opgericht die elk een deel van het beleidsterrein van de Taalunie bestrijken. De Raad bestaat uit deskundigen op het gebied van taalwetenschap, taalzorg, letteren, vertaling, literatuurwetenschap, onderwijs, uitgeverij en boekhandel, vormingswerk, bibliotheek en documentatie, toneel, film, pers, radio, televisie. Er kan ook nog een beroep gedaan worden op andere instellingen en par ticulieren. Volgens artikel 7 moet het Comité van Ministers het advies van de Raad inwinnen, waarvan hij tevens de statuten vaststelt. Anderzijds kan de Raad ook uit eigen beweging adviezen uitbrengen en maatregelen voorstellen met betrekking tot de doelstellingen en beleidsmaatregelen zoals bepaald in de artikelen 2, 3, 4 en 5 van het verdrag. Een belangrijke taak voor de Raad ligt in de coördinering van de vele instellingen, organisaties en instituten die zich op het gebied van taal en letteren bewegen. Zij dient er naar te streven dat de talloze initiatieven een gemeenschappelijk opzet krijgen. De samenwerking met het Comité van Ministers en met het Algemeen Secretariaat moet hier vlot kunnen verlopen. d) Het Algemeen Secretariaat (artikel 14). Dit is het beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende orgaan van de Taalunie. Het is als het ware de motor die de organisatie moet draaiende
DB
N EDERLAN DSE
T A A L U N IE
93
houden. Het staat ten dienste van het Comité van Ministers, van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en van de Interparlementaire Com missie. De Algemene Secretaris of zijn plaatsvervanger heeft in deze voor noemde organen een raadgevende stem tenzij daarover anders wordt beslist. Het Comité van Ministers moet naast de samenstelling ook de rechts positie van het secretariaatspersoneel vaststellen, na advies te hebben ingewonnen van de Raad. Tot hiertoe ontbreekt nog elk rechtspositioneel bestel voor de vijftien Nederlandse en Vlaamse medewerkers van het Algemeen Secretariaat. Dit is zeker niet bevorderlijk voor het aantrekken van bevoegde krachten en voor de werking zelf van dit orgaan. Thans wordt door het systeem van detacheringen uit beide landen voorzien in de personeelsnoden van het Secretariaat. De benoeming, schorsing of ontslag van de Algemene Secretaris gebeurt door het Comité van Ministers na de Raad te hebben gehoord. De Algemene Secretaris vertegenwoordigt de Taalunie in alle rechts handelingen, die deze organisatie in hoofde van haar rechtspersoonlijkheid in beide landen mag stellen. Ter verwezenlijking van haar doel en voor het vervullen van haar taak mag de Taalunie, contracten van burgerlijk recht sluiten, roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, par ticuliere en openbare gelden ontvangen en uitgeven en in rechte optreden (artikel 16). In artikel 16, 2 is er sprake van een Protocol, dat de voorrechten en immuniteiten, nodig voor de uitoefening van de functies en voor het bereiken van de doelstellingen, zou moeten vaststellen. Tot op heden zijn de verdragspartijen daar niet toe overgegaan. De geldmiddelen van de Taalunie zijn zoals in elke organisatie een teer punt. Volgens artikel 17 van het verdrag zal hierin door België voor een derde, door Nederland voor twee derden van de kosten worden voorzien. Het is het Comité van Ministers dat de begroting opstelt en de regelen van financieel beheer voorstelt. Ook de Raad heeft hier adviesbevoegdheid (25). Thans moet er gewerkt worden met 2.400.000 gulden, waarbij de Neder landse Staten-Generaal in 1985 nog een aanvullend krediet van 400.000 gul den stemden, op voorwaarde dat ook de Vlaamse Raad met een in ver houding gelijk aandeel, zijnde 3.600.000 fr. (26), over de brug zou komen. Anderzijds kan de Taalunie voor 1986 nog rekenen op 2.974.000 gulden van de zogenaamde « overgehevelde bedragen ». Hierdoor kan men de taken voortzetten die vroeger rechtstreeks door de Belgische en Nederlandse over heden werden gesubsidieerd. In de praktijk komen de geldmiddelen thans op 96.732.000 fr. (25) Zie V ijf Jaar Taalunieverdrag, 1980-1985, p. 22-24. (26) 1 gulden. = ^ 18 Belgische Franken.
94
R IT A
H A M E R L Y îr O K
SLOTARTIKELS
Uiteindelijk zijn er nog enkele slotbepalingen. Zo zullen eventuele geschillen tussen de partijen over interpretatie of toepassing van het verdrag opgelost worden door onderhandelingen en waar dit niet mogelijk is zullen de betwistingen voorgelegd worden aan een arbitragecommissie, die door het Comité van Ministers zal worden samengesteld (artikel 18). Van een beroep op het Internationaal H of van Justitie is hier geen sprake. Over de territoriale toepassing (artikel 19) hebben we reeds in ’t begin van deze uiteenzetting gehandeld. Artikel 20 laat verder een uitbreiding van de Taalunie toe door een associatie-overeenkomst die de voorafgaande goedkeuring van de verdragspartijen vereist. Men heeft hier gedacht aan landen die nauw met de Nederlandse taal en cultuur verbonden zijn zoals Suriname en Zuid-Afrika. Het Comité van Ministers kan de verdragspartijen aanbevelen om tot bepaalde wijzigingen van het verdrag over te gaan (artikel 22). Zo is artikel 11 van het verdrag reeds niet meer in overeenstemming met de laatste Belgische grondwetsherziening, aangezien de Cultuurraden door de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 werden afgeschaft. Het verdrag is verder gesloten voor onbepaalde tijd, doch de mogelijk heid wordt geboden, om tien jaar na het in werking treden van het verdrag, dit op te zeggen. Deze opzegging wordt van kracht twaalf maanden na de dag van ontvangst van de schriftelijke kennisgeving door de andere verdragspartner (artikel 21). W ERKVELDEN
De Nederlandse Taalunie is nu goed twee jaar effectief werkzaam en dit op meer dan 25 werkvelden (27). Van echte grootse verwezenlijkingen kan op zo een korte termijn derhalve nog geen sprake zijn. Dit tot grote teleurstelling van o.a. Professor K. De Clerck die begin 1986 ontslag nam uit de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren (28). Dat niet iedereen er zo pessimistisch over denkt blijkt uit het wederwoord van de Raadvoorzitters J. Pleerackers en A. W. Willemsen (29). Zij verwijzen naar de nog onvolgroeide Belgische structuren, waar bv. onderwijs nog een nationale aangelegenheid is, zodat dit departement niet vertegenwoordigd is in het Comité van Ministers en de Nederlandse Minister van Onderwijs er geen evenwaardige gesprekspartner heeft aan Vlaamse zijde. Zij geven grif toe dat er nog oprispingen zijn van particularisme maar van een echtscheiding (27) V ijf Jaar Taalunieverdrag, 1985, p . 27-46. (28) D e Standaard van 10 januari 1986, 6 en Topics M agazine, 1986, 31-34. (29) D e Standaard, 11 en 12 januari 1986, 2 ; in Het Nieuwsblad, 29 en 30 april 1986, 18, stelde Minister Brinkman, de huidige voorzitter van het Comité van Ministers dat de kritiek van Professor D e Clerck « soms volstrekt ongegrond » is.
DE
NEDERLAN DSE
T A A L U N IE
95
is er zeker geen sprake. Heel belangrijk voor de verdere werking zijn de bijkomende gelden van 3,6 miljoen fr. die nu door de Vlaamse Raad ge stemd werden. Helaas, kan ook een Taalunie het niet stellen zonder genoeg zame middelen. De geuite kritiek dient dan ook een spoorslag te zijn om met moed en volharding de doelstellingen van de Taalunie na te komen. Hopelijk was dit een storm in het gekende glas, dat voor de ene half leeg en voor de andere half vol was. Het is de bedoeling hier in ’t kort een overzicht te geven van de voornaamste werkvelden van de Taalunie. In 1951 werd de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren opgericht in het kader van de culturele betrekkingen tussen Nederlanders en Vla mingen, doch werd in 1984 vervangen door de Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren. Deze nieuwe Conferentie wordt nu in het kader van de Taalunie georganiseerd door haar adviesorgaan, de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. De eerste Conferentie ging door op 14, 15 en 16 september 1984 in Den Haag. Door negen werkgroepen werden 80 aanbevelingen aan de Raad overhandigd onder de titel «Bouwstenen voor een Taalunie-beleid » (30). De tweede Conferentie werd op 24 en 25 oktober 1985 te Alden Biesen gehouden en er werd aandacht besteed aan o.a. onze gemeeenschappelijke literatuur, de vertalingen,- de buitenlandse leerstoelen, de spelling en woor denlijsten, de spraakkunst en het certificaat Nederlands als tweede en als vreemde taal (31). De Prijs der Nederlandse letteren komt met ingang van 1 januari 1986 onder de werking van de Taalunie. Daartoe moet het reglement worden gewijzigd en is er ook een voorstel om de prijs uit te breiden tot de categorie drama. Daarenboven zou een onafhankelijk curatorium, benoemd door het Comité van Ministers, deze prijs moeten toekennen. Vanaf 1986 zou de Taalunie de publicatie verzorgen van het Literair, het Dramatisch en het Kritisch Akkoord. Dit viel vroeger onder de bevoegd heid van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren. Reeds op 15 oktober 1984 bood de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren de resolutie van de Algemene Conferentie over de vaste boekenprijs aan het Comité van Ministers aan. Hier begeeft de Taalunie zich op Europees glad ijs aangezien reeds op 25 november 1981 de Europese Commissie daarover een beschikking (32) trof. In deze beschikking, die de Taalunie met name vernoemt, oordeelde de Commissie dat de overeenkomst tussen de Nederlandse Vereniging ter (30) J. F iiE braokbbs, « Eerste Algemene Conferentie Nederlandse Taal en Letteren, Nieuwe Stijl », Ons Erfdeel, 1984, 783-784. (31) Neerlandia, nr 6, december 1985, 208-212 ; Joris D e D e ïïr w a b r d b r , « Tweede Algemene Conferentie Nederlandse Taal en Letteren, Ons Erfdeel, 1986, 141-142. (32) P B .L . 54/36 van 25 februari 1982.
96
B IT A
HAM ERLYNCK
Bevordering van de Belangen der Boekhandels (V.B.B.B.) en de Vereniging ter Bevordering van het Vlaams Boekwezen (V.B.V.B.) inhoudende een stel sel van collectief exclusief verkeer en een collectieve vertikale prijsbinding in het handelsverkeer van Nederlandstalige boeken tussen België en Neder land, een inbreuk vormde op artikel 85, lid 1 van het E.E.G. verdrag. Dit artikel stelt het principe van de vrije mededinging waarvan onder bepaalde voorwaarden opgesomd in lid 3, kan worden afgeweken. Deze voorwaarden worden hier niet vervuld. Bij arrest van 17 januari 1984 heeft het Europees H of te Luxemburg de zogenaamde Boekenkartel-beschikking van de Com missie bevestigd, althans wat betreft de « transnationale » overeenkomst. Er mag dus geen prijsbinding meer bestaan t.a.v. boeken die geëxporteerd worden. Het H of heeft zich hier niet uitgesproken over de weerslag van het communautaire mededingingsrecht op bestaande nationale systemen van vertikale prijsbinding die, hetzij bij wet (zoals de wet « Lang » in Frankrijk), hetzij door afspraak (zoals in België en Nederland) zijn opgelegd (33). In een arrest van 10 januari 1985, in de zaak Centres Distributeurs E. Leclerc v. S.A. Thouars (229/83), werd ondertussen de Franse wet « Lang » niet in strijd geacht met het Europees Gemeenschapsrecht (34). Volgens artikel 4, b van het Taalunieverdrag besluiten de verdragspar tijen tot « het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraak kunst der Nederlandse taal ». Het Algemeen Secretariaat heeft over de bevoegdheden van het Comité van Ministers daaromtrent juridisch advies gevraagd. Het zou niet duidelijk zijn of dit beleidsorgaan direct bindende spellingsbesluiten mag uitvaar digen o f zich moet beperken tot het adviseren van een spellingsverdrag of tot een aanpassing van de nationale wetgeving. In het eerste geval zou men bijna kunnen spreken van een quasi-supranationale bevoegdheid alhoewel het Comité van Ministers, geen van de respektievelijke regeringen onafhankelijk orgaan is, zoals dit bv. wel het geval is voor de Europese Commissie. Wanneer de verdragspartijen echter overdracht van soeverei niteit hebben bedoeld dan zou hier dwingend optreden, daarvan een uiting zijn. Naast deze juridische vragen bestaan in deze aangelegenheid, ook nog formele problemen omtrent het lot van de in België en Nederland bestaande spellingscommissies en de eventuele overdracht van de werkzaamheden en dossiers naar de Taalunie. Wat de inhoudelijke problematiek betreft werd een werkgroep ad hoc, ressorterend onder het Algemeen Secretariaat, opgericht. Deze werkgroep van 3 Nederlandse en 3 Vlaamse professoren zal aan het Comité van Ministers concrete voorstellen moeten doen.
(33) Jurispi'udeniie 1984, p. 19; zie W . V a n G e r v e n , M. M abesceatt, J. S ttjy o k , « H andels en E conom isch R ech t », D . I I , B , 1985, Story Scientia, p. 167-170, 174, 215-217. ( 34) N og niet gepubliceerd.
DB
N ED ERLAN D SE
T A A L U N IE
97
De Taalunie zal evenwel eerst een enquête houden bij de gewone man o f vrouw over de behoefte aan een spellingswijziging. Een duizendtal personen zullen de keuze krijgen tussen 72 woordparen bv. Nederlands/ nederlands, bessensap/bessesap, aktie/aetie, vrouw/vrau, thuis/tuis, wordt/ wort, enz. ... De bedoeling is vooral de dubbelspelling en enkele inconsekwenties uit het groene boekje te halen. Tegen eind 1986 zou het Comité van Ministers tot een beslissing moeten komen over dit netelig probleem (35). Sinds geruime tijd bestond bij docenten in het Nederlands als vreemde taal als bij tal van andere groepen in de Nederlandse en Vlaamse samen leving een behoefte aan een Algemene Nederlandse Spraakkunst (A.N.S.). Onder impuls van het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, waarvan alle hoogleraren in de Nederlandse taalkunde deel uitmaken, werd op 1 februari 1977 het redaktionele werk aangevangen. De aanvankelijk voorziene periode van vier jaar werd ruimschoots over schreden en in 1983 en 1984 was het dan ook de verdienste van de Taalunie om dit projekt financieel mogelijk te maken. Op 13 november 1984 werd het eerste exemplaar van de A.N.S. overhandigd aan de Heer K. Poma, toenmalig Voorzitter van het Comité van Ministers. Over de netelige problemen omtrent de gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving zoals voorzien in artikel 4, c van het verdrag hebben we reeds gehandeld in de eerste helft van ons betoog. De Taalunie heeft haar aandacht dan ook meer toegespitst op het financieel steunen van de Gemeenschappelijke Werkgroep Documentatieterminologie die bezig is op het gebied van archief, bibliotheek, documentatie en informatie. Er wordt ook bijgedragen aan eenzelfde terminologie op mediagebied in het kader van de B.R.T. en de N.O.S. Ook wordt er steun verleend aan een project « Aardrijkskundige termen in Nederland en Vlaanderen ». Tevens is er over leg geopend tussen de Belgische en Nederlandse instituten voor normali satie om op terminologisch gebied tot samenwerking te komen. De Taalunie heeft ook geldelijke middelen ter beschikking gesteld voor regionale woordenboeken in verband met Brabantse, Limburgse en Vlaamse dialecten. Immers volgens artikel 4, d behoort het beleid t.a.v. particu liere initiatieven op dit vlak ook tot haar doelstellingen. Het Getuigschrift « Nederlands als Vreemde Taal » wordt sedert jaren ver leend aan buitenlanders die buiten onze grenzen Nederlands leren. In mei 1985 namen 850 kandidaten deel aan de examens elementaire kennis, basiskennis en uitgebreide kennis. Krachtens artikel 4, e van het Taalunier verdrag moeten de toetsstenen nu gemeenschappelijk bepaald worden. Per 1 januari 1985 werden de dossiers daaromtrent door het Nederlands Minis terie van Onderwijs en door het Vlaams Commissariaat-Generaal voor (35) Autotoerist, dialoog, nr 5, 16 m aart 1086,
62-63.
98
R IT A
HAM 1 E1 YN C K
Internationale Culturele Betrekkingen, overgedragen. Tevens werd een bedrag van 260.000 fl. toegewezen voor 1985. Nederlands als tweede taal voor de hier verblijvende buitenlanders is sinds 1985 een andere opdracht voor de Taalunie. Hiertoe zou een inven tarisatie van de faciliteiten daaromtrent moeten gemaakt worden en liefst in samenwerking met het Vlaams-Nederlands Overleg Onderwijsresearch en -Documentatie (« O.O.R.D. »). Dit overleg is op 11 juni 1985 van start gegaan en zal voorlopig voor vier jaar onder de auspiciën van de Neder landse Taalunie werken. O.O.R.D. kreeg ook nog andere opdrachten, zoals het onderzoek naar de plaats van het Nederlands in het lesurenpakket van het basis- en voortgezet onderwijs (36). Neerlandistiek extra muros doch in de lidstaten van de Europese Gemeen schap, is sinds 1 januari 1985 de verantwoordelijkheid van de Taalunie die tevens instaat voor de subsidiëring van de docentschappen aldaar. Dit zijn 24 docentschappen in de Duitse Bondsrepubliek, 2 in Denemarken, 13 in Frankrijk, 14 in Groot-Brittannië en 8 in Italië. Voor 1985 bedroeg het subsidiebedrag 339.000 fl. In 1986 zou de rest van de Neerlandistiek extra muros overgedragen worden. Het Comité van Ministers besliste een uitvoerige inventarisatie van de behoefte aan leermiddelen te laten uitvoeren. Daartoe werden 130 docentschappen aangeschreven. In 1987 zou het Comité van Ministers na advies van de Raad hier een zinnig beleid moeten vaststellen. Terecht kan men de vraag stellen of Wallonië, extra of intra muros voor de neerlandistiek, gelegen is. Aangezien de overheveling naar de Taal unie is gebeurd, waarvan het werkterrein, Nederland en het nederlandstalig België is, zou men moeten aannemen dat Wallonië tot het buitenland dient gerekend en alsdusdanig behandeld moet worden. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek telt bijna alle docenten Nederlands extra muros onder haar leden en verleent hen de nodige service, zoals het bijwerken van de ledenlijsten, het verzorgen van een overzicht van de Neerlandistiek, het publiceren van het tijdschrift « Neer landica Extra Muros », het organiseren van de driejaarlijkse « Colloquia Neerlandica ». In 1984 heeft Nederland en in 1985 heeft België de nodige subsidies overgeheveld, behalve dan voor de colloquia, die vanaf 1986 onder het beheer van de Taalunie vallen. De bedoelingen omtrent deze Internationale Vereniging voor Neerlandis tiek werden omschreven in een toespraak (37) van de Heer De Wandel voor de deelnemers van het Colloquium 1985 te Nijmegen. De buitengaatse (36) F . M o u te n s en A . G. S cia b o n e , « Nederlands bij Buitenlanders », W olters Leuven, 1985, in de reeks Voorzetten, nr. 6. (37) Tekat van de toespraak in V ijf Jaar Taalunieverdrag, p. 88-91.
DB
N EDERLANDSE
T A A L T JN IE
99
docenten zullen nu niet langer een geïsoleerd bestaan hoeven te leiden en zullen hierdoor een behoorlijke rechtspositie verkrijgen, waarvoor de Taal unie borg staat. Tijdens dit colloquium werden tevens 3 audiocassettes met bijhorend schriftelijk materiaal aan de deelnemende docenten uitgereikt. De opna men werden gemaakt door Radio Nederland Wereldomroep en de Belgische Radio en Televisie; cassettes met Nederlandse liedjes werden voordien al naar de docentschappen gestuurd om het lesmateriaal aantrekkelijker te maken. Op 15 januari 1985 werden te Breda door de Taalunie alle instanties bijeengebracht die zich ook bezig houden met het overige onderwijs Neder lands in het buitenland. Naast het universitair onderwijs is het lager, voort gezet en niet-universitair hoger onderwijs niet zonder belang. Een twaalftal officiële en officieuse verenigingen namen daar aan deel en wensen tot een coördinering van alle initiatieven over te gaan. In verband met de juridische positie van het Nederlands in de instellingen van de Europese Gemeenschappen werd in de Taalunie een notitie gemaakt door W. Duthoy. Niettegenstaande de verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (38) stelt dat alle officieel erkende talen van de Gemeenschap juridisch gelijk waardig zijn, wordt vastgesteld dat het gebruik van kleine talen, waaronder het Nederlands, in de praktijk van de Raad en de Commissie om financiële redenen werd teruggeschroefd. Nochtans bedragen de kosten van de meer taligheid van de Gemeenschap slechts 2 % van de totale begroting. Volgens het rapport-Nyborg is er alleen in het Parlement een de-facto gelijke behandeling van alle erkende talen. Door België en Nederland zal aangedrongen worden op de volwaardige behandeling van het Nederlands ook in de Commissie en in de Raad van de Europese Gemeenschappen. Het Gemeenschappelijk beleid op het gebied van de letteren is ook een van de verdragsverplichtingen volgens artikel 4, / en 5 en dit zowel in binnenals in buitenland. Daartoe werd door de Raad aanbevolen een inventarisatie uit te voeren met het oog op een harmonische samenwerking op dit gebied. Hierover werd reeds een rapport in 1985 uitgebracht. De verspreiding van onze letteren, eventueel in vertaling, moet volgens artikel 5, g aangemoedigd worden en daartoe werden eveneens inventarisatieopdrachten uitgevoerd. Tevens werd een samenwerking aanbevolen tussen de Taalunie en de Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk te Amsterdam.
(38) Verordening van de R aad van 15 april 1958, P B 6 oktober 1958, 385.
100
B IT A HAMEBT jY N O K
Een andere internationaal gerichte opdracht van de Taalunie is de deelneming aan beurzen. In februari 1985 werd deelgenomen aan Expolangues te Parijs, een internationale jaarbeurs op het gebied van het onderricht in vreemde talen. In maart 1985 was de 8ste Talenbeurs te Brussel aan de beurt. Telkens werd de nadruk gelegd op de bevordering van de verspreiding van de Nederlandse taal en letteren. Door de Taalunie werden heel wat tussenkomsten gedaan opdat radio en televisie daadwerkelijk zouden bijdragen tot een integratie van taal en letteren door hun programma-aanbod en door samenwerking onder de programmamakers. In die zin heeft de Algemene Secretaris van de Taal unie enkele suggesties gedaan ter gelegenheid van de behandeling van de mediawet in de Nederlandse Tweede Kamer. De mogelijke oprichting en exploitatie van een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands Radioprogramma, Radio Delta, met een eventuele uit breiding naar de televisie toe, blijft evenwel nog in het stadium van de wensdromen. Anderzijds hebben de B.R.T. en de N.O.S. een vruchtbaar seminarie georganiseerd voor jonge hoorspelschrijvers uit Vlaanderen en Nederland. Dit wordt hopelijk het begin van Nederlandstalige co-produkties. Met ingang van 1 januari 1985 hebben het Nederlands Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en het Commissariaat-Gcneraal voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Nederlandse Cultuurgemeen schap in België (39), hun subsidies aan een aantal verenigingen en instel lingen volledig aan de Nederlandse Taalunie overgedragen. Het betreft de reeds genoemde Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, het Genoot schap Onze Taal, de Vereniging Algemeen Nederlands, de Stichting Ons Erfdeel, en het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Vanaf 1 januari 1986 kwam de subsidiëring van de leerstoelen en docentschappen Nederlands buiten de E.G. in handen van de Taalunie en dit geldt ook voor de colloquia Neerlandica. Over de overheveling naar de begroting van de Taalunie van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie werden nog geen concrete afspraken gemaakt. Deze stichting, onder gemengd Belgisch-Nederlands Bestuur, heeft thans het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal vol tooid en streeft naar de oprichting van een geautomatiseerde Taalbank van het Nederlands. Deze en andere werkzaamheden vallen immers geheel in de doelstellingen van de Taalunie. BESLUIT
De Nederlandse Taalunie, een wereldprimeur onder de internationale organisaties, kan ten aanzien van de verdragspartijen dwingend optreden (39) Sinds 1 april 1986 w erd dit het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Samen werking van de Vlaamse Gemeenschap.
DE
N ED ERLAN D SE
T A A L U N IE
101
inzake taal en letteren. Ze vertoont evenwel niet alle kenmerken van een supranationale organisatie. Gegroeid uit één van de doelstellingen van de Vlaamse beweging is, deze specifieke geheel-Nederlandse samenwerking en integratie, bezegeld in een nog jonge Taalunie die nog haar sporen moet verdienen. Als men aanneemt dat « de taal de gezellin is van de macht » dan weten we hoe belangrijk het is te slagen. Dat dit niet gemakkelijk zal zijn blijkt recent uit de wei gering van subsidie aan een grensoverschrijdend tijdschrift, «The Low Countries ». Deze zou in navolging van « Septentrion » voor het Franse taalgebied, nu in de Engelstalige wereld de Nederlandse taal en cultuur moeten bevorderen. Een nuchtere en pragmatische aanpak van dit uniek Taalunie-experiment veronderstelt dat elke opbouwende kritiek welkom moet zijn, want «wie men lief heeft mag men niet kritiekloos tegemoet treden », daartoe is evenwel geen ontslagneming nodig. Wij hebben reeds aangestipt dat de verdragstekst duidelijker kan gefor muleerd worden (bv. artikels 2, 1 en 4) en aan de nieuwe Belgische grondwettelijke bepalingen moet aangepast worden (bv. artikel 11). Daarenboven zou een wel omlijnd statuut voor het personeel de werking van de Taal unie zeker ten goede komen. Ook zou de benoeming van enkele juristen in de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren voor het verwezenlijken van de doelstelling van artikel 4, c niet overbodig zijn. Hetgeen reeds tijdens deze enkele jaren werd tot stand gebracht draagt echter onze bewondering weg en mits een aangepaste begroting mag men stellig aannemen dat niet « op rotsige bodem » werd gezaaid.
RÉSUMÉ EN FRANÇAIS L ’UNION DE LA LANGUE NÉERLANDAISE
L’Union de la langue néerlandaise est une organisation intergouveme mentale qui a vu le jour à la suite d’un traité conclu entre les Pays-Bas et la Belgique. Son objectif est l’intégration, dans le sens le plus large du terme, des Pays-Bas et de la Communauté néerlandophone belge dans le domaine de la langue et des lettres néerlandaises. Ce traité fut conclu le 9 septembre 1980 à Bruxelles et fut ensuite approuvé par le Parlement néerlandais et — en vertu de la révision de la Constitution belge au mois d’août 1980 — par le Conseil flamand. L ’exécution du traité est confiée au Gouvernement néerlandais et à l’Exécutif flamand. LES ORGANES
L’Union de la langue néerlandaise comporte quatre organes. Sa politique est déterminée par le Comité des Ministres, élaborée et mise en œuvre par
102
B IT A
H A M E E IY N C K
le Secrétariat général. Le Conseil de la langue et des lettres néerlandaises émet des avis sur le champ d’action de l’Union linguistique. La Commission interparlementaire y exerce le contrôle. LE COMITÉ DES MINISTRES
Il se compose d’au moins deux membres du Gouvernement néerlandais et d ’au moins deux membres de l’Exécutif flamand, de préférence les ministres responsables de l’enseignement et de la culture. Les parties signataires du traité disposent chacune d’une voix; les décisions ne peuvent donc être prises qu’à l’unanimité. LE SECRÉTARIAT GÉNÉRAL
Il a été établi à La Haye par décision du Comité des Ministres. Le secrétaire général est un Belge, Monsieur 0 . R. P. de Wandel, son suppléant est un Néerlandais, Monsieur W. A. M. de Vroomen. Les autres postes du Secré tariat général sont en principe partagés entre Néerlandais et Flamands. LE CONSEIL DE L A LANGUE ET DES LETTRES NÉERLANDAISES
Il a la tâche de donner des avis au Comité des Ministres soit en requête, soit de sa propre initiative et de proposer des mesures en rapport avec les objectifs et la politique de l’Union linguistique. Il réunit des personnalités qui, par leur compétence ou leurs activités, peuvent contribuer à la réali sation des objectifs. Il a une tâche importante de coordination à accomplir envers les fondations, les instituts et les organisations qui opèrent dans le domaine de la langue et de la littérature néerlandaises. Il doit s’efforcer de transformer, dans la mesure du possible, les initiatives en projets communs et d’épauler ou stimuler le fonctionnement et le maintien des organismes existants. Le Comité des Ministres ne peut prendre de décisions qu’après consultation du Conseil. Le Conseil est amené à s’orienter vers la politique pratique. Il se compose de 45 membres : 15 sont nommés par les ministres flamands intéressés, 15 par les ministres néerlandais impliqués et 15 par le Comité des Ministres. Les personnes qui siègent au Conseil doivent être, en principe, compétentes dans les domaines suivants : la linguistique, le soin de la langue, les lettres, la traduction, la science de la littérature, l’enseignement, l’édition et la librairie, l’œuvre de formation, la bibliothèque et la documentation, le théâtre, le cinéma, la presse, la radio et la télévision. Les membres sont nommés pour une période de quatre ans. Tous les deux ans, 22 ou 23 mem bres démissionnent. Tous les deux ans, le Conseil désigne en son sein deux présidents, un Néerlandais et un Belge, qui exercent à tour de rôle la présidence et la vice-présidence. Six personnes font partie du bureau du Conseil : le président, le viceprésident et quatre autres membres, deux Flamands et deux Néerlandais.
DE
N E D B B L A ÎT D S B
TA A 1 U N IB
103
Le bureau prépare les décisions du Conseil et exerce un controle sur leur mise à exécution. Le Conseil et le bureau sont assistés par le Secrétariat général. Le Conseil organise annuellement une Conférence générale de la langue et de la littérature néerlandaises, manifestation importante des activités du Conseil sur le plan de la langue et de la littérature. LA COMMISSION INTERPARLEMENTAIRE
Elle contrôle le fonctionnement de l’Union linguistique pour le compte des Etats-Généraux néerlandais et le Conseil flamand. Le parlement néerlan dais et le parlement flamand déterminent eux-mêmes la composition et la méthode de travail de la Commission interparlementaire, mais le traité en détermine le nombre de membres : il y a en au moins 14; la moitié est désignée par le Conseil flamand et l’autre par les Etats-Généraux des Pays-Bas, parmi leurs membres respectifs. La Commission interparlemen taire se réunit d’habitude au Palais de la Nation à Bruxelles ou dans une des salles des Etats-Généraux à La Haye. La Commission interparlemen taire règle ses propres activités, élit elle-même son président et son greffier. FINANCES
L ’Union linguistique est financée par la Belgique et les Pays-Bas dans le rapport de 1 à 2. Le Comité des Ministres fixe son budget et règle la gestion financière. RAISONS QUI ONT MOTIVÉ LA FONDATION DE L ’UNION LINGUISTIQUE
Elle a été fondée parce que les gouvernements belge et néerlandais vou laient donner un caractère plus institutionnel à leur coopération dans le domaine de la langue néerlandaise. Les deux gouvernements étaient per suadés que le souci commun de la langue néerlandaise raffermirait les liens entre les Néerlandophones de leurs pays respectifs. Les gouvernements sont persuadés que les autorités publiques de leurs pays ont une responsabilité commune à l’égard de la langue néerlandaise en tant qu’instrument de relations sociales et moyen d’expression pour les sciences et les lettres. OBJECTIFS POURSUIVIS PAR L ’UNION -LINGUISTIQUE
Son objectif est l’intégration, au sens le plus large du terme, des PaysBas et de la communauté néerlandophone de Belgique dans le domaine de la langue et des lettres néerlandaises. Ce domaine comprend la langue et les lettres en tant qu’art, la langue en tant que moyen d’expression des sciences, la langue en tant que support des lettres, l’enseignement de la langue et des lettres et, plus généralement, la langue en tant que véhicule des relations sociales. Les objectifs de l’Union linguistique sont notamment la coopération pour le perfectionnement de la langue néerlandaise, la coo
104
B IT A
H A H E B lY N O i C
pération pour promouvoir la connaissance et l’usage de la langue néerlan daise, la coopération pour promouvoir les lettres néerlandaises, la coopéra tion pour promouvoir l’étude et la diffusion de la langue et des lettres néerlandaises à l’étranger. POLITIQUE COMMUNE
Le traité prévoit une politique commune et impérative dans le domaine de la langue et des lettres, le maintien et la création d’institutions com munes en vue de la coopération et dans le domaine déterminé par le traité. Les deux gouvernements se sont engagés entre autres à déterminer ensemble l’orthographe et la grammaire de la langue néerlandaise. Dans le cadre de leurs compétences, les deux gouvernements s’engagent aussi à harmoniser et intégrer leur politique : par exemple, la détermination d’une termino logie uniforme pour la législation et les publications officielles, l’utilisation de la langue néerlandaise dans le contexte international, l’appui donné à des initiatives privées en matière de dictionnaires et de grammaires, la détermination d’épreuves conduisant à l’obtention du certificat de néer landais en tant que langue étrangère ainsi que l’attribution de ce certificat. INTERVENTION COMMUNE
Les gouvernements agiront aussi en commun, quand cela sera possible et souhaitable, pour encourager la recherche scientifique dans le domaine de la langue et des lettres néerlandaises, pour prôner un emploi judicieux de la langue néerlandaise en particulier dans l’enseignement et dans l’admi nistration, pour établir des banques de données sur le terrain de la termi nologie, pour rédiger des vocabulaires et pour encourager à l ’étranger l’enseignement de la langue, des lettres et de l’histoire de la culture néer landaise. Le traité rend possible l’association avec des pays tiers. Jusqu’à présent, on n’a fait usage de cette possibilité.