DE MISSIE VAN ZUSTER HELLEMANS
Bachelorscriptie Geschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen
Caspar Dullemond
1
2
DE MISSIE VAN ZUSTER HELLEMANS Bachelorscriptie Geschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen
Zwolle, augustus 2011
Caspar Dullemond s1835238 Albert Cuypstraat 8 8021 DW Zwolle 038 4527900 www.marktenmissie.nl
3
4
Inhoud
1. Inleiding en vraagstelling
7
2. De bredere context: ‘Naar het oorlogstooneel gingen zij’
9
3. Het doel van het boek: Een ‘hulde aan hare verschillende leiders’
11
4. Het vertelde verhaal: ‘Eene teleurstelling’
14
5. Het niet-vertelde verhaal: ‘I was fourteen years ill’
18
6. Presentatie van het verhaal: ‘Gelukkig toch, dat men zijne toekomst niet weet’
22
7. Zelfpresentatie: ‘Gelukkig en dankbaar toen, om vrouw te zijn’
24
8. Resultaten: De ‘juiste toedracht der zaak’
31
9. Conclusies
36
Literatuur
39
Archieven / Colofon
40
5
6
1. Inleiding en vraagstelling
Ook een strijdtoneel kent zijn vredige momenten. Lisette Hellemans, als verpleegster van het Nederlandsche Roode Kruis uitgezonden naar de Boerenoorlog, maakte ze met enige regelmaat mee. In haar boek Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog beschrijft ze een dergelijk moment: ‘Ik had een mooi plekje opgezocht en ging dikwijls daar wat turen, het was er zoo schilderachtig. Op een groenen heuvel, aan welks voet een klein beekje kabbelde, overzag ik het geheele landschap, de achtergrond van kopjes, de bocht der rivier, de Boerderij aan den overkant op Vrijstaatsch gebied, de breede strandachtige zoom met kaffermeiden, bezig de wasch te spoelen, dat alles te zamen genomen, kan u het onvergetelijke er van doen begrijpen.’1 Het was een kostbaar ogenblik van rust, dat ze als schrijver effectief inzet om wat ruimte te creëren tussen het overlijden van een van haar patiënten en het vertrek voor weer een nieuwe reis door het oorlogsgebied. Haar boek is een verslag van de wederwaardigheden van het team van de ‘2e Holl. Ambulance van het Nederlandsche Roode Kruis’, waarvan zij deel uitmaakte, tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika tussen januari en juli 1900. De inzet van ambulances – veldhospitalen – was één van de manieren waarop Nederland de ‘stamverwante’ Boeren in Zuid-Afrika probeerde te steunen in hun strijd tegen de Britten. De apotheose van het boek is een incident dat in Nederland tot grote verontwaardiging leidde: de leden van de Tweede Ambulance werden op verdenking van spionage door de Britten gearresteerd. Het verblijf van het Ambulanceteam in Zuid-Afrika kwam daarmee tot een abrupt einde: de doktoren werden gevangengezet op Ceylon, de zusters teruggestuurd naar Nederland.2 Het boek verscheen in november 1901, bijna anderhalf jaar na dit pijnlijke incident. De doktoren zaten op dat moment nog steeds vast. Waarom schreef Hellemans dit boek? In haar voorwoord spreekt ze over de ‘treurige, moeielijke dagen’, alweer enige tijd na haar terugkeer in Nederland, dat ze een ‘verlangen’ voelde opkomen om het Nederlandse volk te vertellen ‘welk een heerlijk grootsch werk ons Hollandsch Roode Kruis’ in de Boerenoorlog heeft verricht.3 Maar was dat heerlijke werk al niet genoegzaam bekend? En wat had die dagen na haar terugkeer zo moeilijk gemaakt? Had dat te maken met het feit dat de Ambulancedokters nog steeds vastzaten? Maar waarom noemt ze dat dan nergens in haar boek? Of had haar treurigheid een andere oorzaak? 1
Hellemans, L.M, Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog (Amsterdam, 1901) , 162. Het einde was abrupt, maar niet ontijdig, zo blijkt uit het Amersfoortsch Dagblad van 20 november 1899: ‘Ook deze Ambulance zal vermoedelijk zes maanden uitblijven en dus omstreeks Juni 1900 repatrieeren.’ 3 Hellemans, vii. 2
7
Vragen te over, die samengevat kunnen worden in één vraag: waarom schreef zuster Hellemans haar boek Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog? Dat is dan ook de onderzoeksvraag voor deze bachelorscriptie. Om een antwoord op deze vraag te vinden, beschrijf ik achtereenvolgens de bredere context van de inzet van Nederlandse ambulances tijdens de Tweede Boerenoorlog; het veronderstelde doel van het boek; wat Hellemans in het boek vertelt; wat Hellemans in het boek niet vertelt, maar later wel; hoe ze haar verhaal opbouwt en vertelt; hoe ze zichzelf in haar verhaal aan de lezers presenteert; wat de reacties op het boek waren en wat het effect ervan was. Daarna trek ik enige conclusies en formuleer een antwoord op de hoofdvraag.
8
2. De bredere context: ‘Naar het oorlogstooneel gingen zij’
De Tweede Boerenoorlog (1899 – 1902) kwam als geroepen. Misschien niet voor GrootBrittannië, dat veel te verliezen had en er al vroeg in het conflict achterkwam dat het zich in een wespennest had gestoken. Misschien ook niet voor de Boeren die, ondanks al hun Godsen zelfvertrouwen, diep in hun hart wel wisten dat een conflict met het machtigste land ter wereld niet te winnen was.4 Maar dan toch in ieder geval voor Nederland. De voormalige wereldmacht Nederland kon zo rond de vorige eeuwwisseling wel een positief verhaal over zichzelf gebruiken: wat was er, behalve een verleden, eigenlijk om trots op te zijn? Met dit conflict tussen het Britse wereldrijk en dat kleine, dappere clubje stamverwanten in Zuid-Afrika kreeg het dat verhaal. De Boeren – nakomelingen tenslotte van een van die echte kerels uit de Gouden Eeuw, Jan van Riebeeck – stonden voor alles wat Nederland ooit groot had gemaakt: godsvrucht, ondernemingslust, bravoure. De Boer, aldus E.H. Kossmann in zijn standaardwerk over de geschiedenis van de Lage Landen, groeide uit tot ‘de geus van de negentiende eeuw’ en zijn strijd betekende, zo werd gedacht, een ‘opleving van echt Nederlandse volkskracht’.5 Op veilige afstand en zonder enig risico voor eigen lijf en leden konden de Nederlanders, van links tot rechts6, hartstochtelijk meeleven met iedere nieuwe wending in dit spannende conflict; dat tijdens de eerste zes maanden van de oorlog vrijwel alle overwinningen voor de Boeren waren, kwam het enthousiasme nog ten goede. De beslissing van de Boeren om zich niet aan Engeland te onderwerpen, schrijft Kossmann, was het moment dat ‘een in werkelijkheid machteloos, maar in potentie dynamisch Nederlands nationalisme vorm’ kreeg.7 Machteloos was die opstelling inderdaad, want ondanks een breed beleefde woede over het Britse optreden, deed Nederland praktisch gezien maar bitter weinig. En met een goede reden: het kon zich geen conflict met de machtige buurman veroorloven. ‘Holland was no military power’, zegt de Britse militair historicus Thomas Pakenham, in zijn studie over de Boerenoorlog, op definitieve toon.8 Militaire hulp was dus uitgesloten, al vochten enkele honderden in Zuid-Afrika woonachtige 4
Algemene informatie over het verloop van de Boerenoorlog is goeddeels ontleend aan: Farwell, Byron, The Great Boer War (New York, 1976) en Pakenham, Thomas, The Boer War (London, 1979). 5 Kossmann, E.H. De Lage Landen 1780-1980; Twee eeuwen Nederland en België; Deel 1 1780-1914 (Breda, 1986), 350. 6 Ook een progressief weekblad als de Amsterdammer ‘sluit zich vrijwel volledig aan bij de publieke opinie, die onomwonden partij kiest voor de heroïsche strijd der Boeren tegen het perfide Albion’, zegt Rob Hartmans in De Groene van 1877; Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam, 2002), 30. De prent op de voorkant van deze scriptie, waarin behalve het Britse handelen ook het terughoudende optreden van de Nederlandse regering op de korrel wordt genomen, is daar een voorbeeld van. 7 Kossmann, 351. 8 Pakenham, 256.
9
Nederlanders wel mee aan de boerenzijde, in het zogenoemde Hollanderkorps.9 Het enige militaire ingrijpen van de Nederlandse regering, in september 1900, bestond uit het zenden van de kruiser Gelderland naar Zuid-Afrika om de bejaarde president van Transvaal, ‘Oom’ Paul Kruger, in veiligheid te brengen; een actie die in Nederland met groot enthousiasme werd begroet. Nee, de praktische en morele steun die Nederland de Boeren verleende, moest noodgedwongen een civiel karakter dragen. Medische hulp was wat dat betreft ideaal. In totaal werden vanuit Nederland drie Ambulances – mobiele hospitalen mét personeel – naar Zuid-Afrika gestuurd.10 Om een indruk te krijgen van de sfeer die rondom het vertrek van deze Ambulances werd gecreëerd, volgen we het meeslepende verslag van een zekere Betsy in een voor kinderen bedoelde brochure over de Boerenoorlog, hier aangeduid als de Transvaaloorlog (naar de belangrijkste Boerenrepubliek).11 Op 28 oktober 1899 vertrok van de Amsterdamse Handelskade het Duitse stoomschip König, met onder meer de leden van de Eerste Ambulance als passagier: ‘Zuid-Afrika! Ja, dáár ging de reis heen. Maar het was geen plezierreisje! Naar het oorlogstooneel gingen zij, die moedige, liefdevolle, jonge vrouwen, om de gewonden te verplegen, en de ellende te helpen verzachten, door den afschuwelijken oorlog tusschen Engeland en Transvaal teweeggebracht.’ De menigte, waaronder ook de Amsterdamse schooljeugd, die voor deze gelegenheid had vrij gekregen, trok zich niets aan van de ‘neergutsenden regen’ maar bleef tot het einde toe op de kade wachten, ‘en toen zij eindelijk, de Transvaalsche vlag in top’, langzaam weggleed, bij het zingen van Marnix’ troostlied, kwamen velen de tranen in de oogen’.12 Het vertrek van de Tweede Ambulance, een maand later, voltrok zich in een zelfde warme sfeer. Dokters en verpleegsters gingen aan boord van de Herzog, eveneens een Duits stoomschip. Ook nu regende het op de Handelskade en ook nu was de belangstelling groot; zo groot dat zelfs de havenkranen dienst moesten doen als tribune. En ook nu waren er tranen. Zeker toen het ‘Een vaste burcht is onze God’ werd ingezet, ‘werd het velen wat te machtig’.13 Deze laatste woorden zijn afkomstig uit Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog van Lisette Hellemans. En daarmee zijn we aangekomen bij het onderwerp van deze scriptie. 9
Schulten, P., ‘Nederlandse vrijwilligers in de Boerenoorlog’, in: Armamentaria 33 (Jaarboek Legermuseum 1998-1999), 1. 10 Er was ook nog een vierde Ambulance, die de ‘Hollandsch-Russische’ werd genoemd. Deze werd gefinancierd door een comité in St. Petersburg en uitgerust in Amsterdam. Het hoofdcomité van het Nederlandse Rode Kruis durfde echter niet het Russische personeel van deze Ambulance waarborgen te verschaffen. Zie: Verspyck, G.M., Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967) (Nijkerk, 1967), 88. 11 Betsy, De Transvaalsche Vrijheidsvlag (Rotterdam, z.j.). 12 Ibidem, 3-5. 13 Hellemans, 3.
10
3. Het doel van het boek: Een ‘hulde aan hare verschillende leiders’
Het omslag spreekt boekdelen. De achtergrond is effen kaki, de belettering olijfgroen. Bovenop deze schutkleurcombi is een knalrood kruis geplaatst. Het is duidelijk: hier wordt medische bijstand in een oorlogssituatie verbeeld. En inderdaad: ‘MET MEE’
HET
ROODE KRUIS
staat er bovenaan in klein kapitaal te lezen, met in een kleiner corps daaronder: ‘in den
Boeren Vrijheidsoorlog’. De auteursnaam staat in hetzelfde kleinere corps als de tweede helft van de titel, deels in klein kapitaal: ‘Zuster HELLEMANS’. Helemaal onderaan staat, in een schrijfletter, de uitgever vermeld: ‘Gebr. Koster Amsterdam’. De achterkant van het omslag is leeg gehouden. Bij de zwaar symbolische kleurstelling van het omslag steekt die titel wat bleekjes af. Het is een titel die nogal wat ruimte laat tussen het handelen van het Rode Kruis en de betrokkenheid van de auteur – die ook nog eens met de louter functionele titel van ‘Zuster’ wordt aangeduid – daarbij. Het is een afstandelijke titel, en dat lijkt vooral te zitten in het gebruik van het woord ‘mee’. Haal dat woordje weg en de auteur is voluit onderdeel van een teamprestatie. Nu staat de auteur enigszins op afstand en krijgt de titel iets bewust nietszeggends, dat in schril contrast staat tot het vanzelfsprekend geformuleerde politieke statement in de tweede helft van de zin: ‘in den Boeren Vrijheidsoorlog’. Is dit teveel aandacht voor een simpel woordje – de werkwoordverkorting ‘mee’, onderdeel van een zin die misschien wel door de uitgever is bedacht? Niet als het een mogelijke eerste clou is voor de beweegredenen van de auteur, want die zijn in het boek zelf maar spaarzaam te vinden. De enige expliciete verwoording van de motivatie om het boek te schrijven – afgezien van een paar regels aan het slot, waarop we verderop nog terugkomen – komen we tegen in de inleidende anderhalve pagina, getiteld ‘Geachte lezers,’. Ze heeft dit boek geschreven, vertelt de auteur, vanuit een ‘verlangen’ om het Nederlandse volk te vertellen ‘welk een heerlijk grootsch werk ons Hollandsch Roode-Kruis in dezen BoerenVrijheidsoorlog verricht heeft’, een verlangen dat ontstond in ‘treurige, moeielijke dagen’ die ze sinds haar terugkeer uit Zuid-Afrika ervaren heeft. In die stemming, vertelt ze, heeft ze haar ‘zoo dierbaar’ geworden dagboek uit die periode weer ter hand genomen en, ‘verwijlende in het indrukwekkende verleden’, was ze aan het schrijven geslagen.14 Twee dingen vallen in deze verantwoording met name op: het uitspreken van een gevoel van triestheid en het feit dat het doel van het boek blijkbaar het beschrijven van de
14
Ibidem, vii.
11
recente prestaties van het Nederlandse Rode Kruis in Zuid-Afrika is. Om met het eerste te beginnen: waarom waren de dagen na haar terugkeer in Nederland – althans sommige ervan – zo treurig en zwaar geweest? Was dat omdat de Boeren hun ‘vrijheidsoorlog’ inmiddels aan het verliezen waren? Of had het eerder te maken met het nachtkaarsachtige en dus onbevredigende einde van de Rode Kruis-missie? Dat laatste lijkt het meeste voor de hand te liggen, juist ook in verband met het tweede genoemde punt: het benoemen van de grootse prestaties van het Ambulanceteam als motivatie voor het schrijven van haar boek. Dat is een thema waar ze in de rest van haar inleiding niet meer bij weg gaat. Nadrukkelijk meldt ze een paar regels verderop dat het ‘steeds het streven is geweest van de leden der Holl. Ambulances, om het vertrouwen, in hen gesteld, zich waardig te maken’.15 In een nieuwe alinea werkt ze deze gedachte verder uit: ‘Niet altijd had de 2de Holl. Ambulance haar gewenscht succes; helaas!’, aldus Hellemans, en dat kwam omdat zij dikwijls in haar ‘heiligen plicht’ belemmerd werd. Toch, voegt ze er aan toe, is het team steeds daarheen getrokken ‘waar hulp noodig was’ en zij heeft daar haar werk met ‘toewijding’ gedaan.16 We zitten hier met een aflopende reeks: eerst is er een ‘heerlijk grootsch’ werk verricht, daarna hebben de Nederlandse Ambulances het in hen gestelde vertrouwen waard willen zijn, en daarna heeft de Tweede Ambulance lang niet altijd heeft kunnen bereiken wat ze wilde, maar wel steeds enorm haar best gedaan. In minder dan anderhalve pagina zakt Hellemans terug van ‘indrukwekkende’ resultaten naar goede bedoelingen. Is haar boek soms een apologie, de verantwoording van een mislukking – een heldhaftige mislukking weliswaar, maar toch een mislukking? De laatste zin van het voorwoord wijst nadrukkelijk in die richting. De grootste prestatie van de Tweede Ambulance is geweest, schrijft ze in een laatste winding van de eerder ingezette neerwaartse spiraal, dat deze ‘bij al hare herhaalde teleurstellingen haar ondernemingsgeest niet verloren heeft’ en daarom brengt ze graag ‘een welverdiende hulde aan hare verschillende leiders’, de doktoren.17 Het klinkt, na de overtreffende trap waarmee ze haar inleiding was begonnen, een beetje schril; alsof ze niet alleen een lezerspubliek, maar ook zichzelf moet overtuigen. Dit lijkt dus, na de nodige omtrekkende bewegingen, haar doel met dit boek te zijn: het oprichten van een monumentje voor de Ambulancedokters, die in moeilijke omstandigheden méér dan hun plicht hebben gedaan en wie het teleurstellende eindresultaat van de missie niet aangerekend mag worden. Maar is dat wel het doel? Of is het een middel
15
Ibidem. Ibidem, viii. 17 Ibidem, viii. 16
12
om weer een ander doel te bereiken? Zuster Hellemans rept er in haar boek met geen woord over, maar er was met die leiders van de Tweede Ambulance iets bijzonders aan de hand: ze zaten, verdacht van spionage, al meer dan een jaar vast op Ceylon. Is haar boek impliciet een rechtvaardiging van het handelen van de Ambulancedokters, en daarmee een poging bij te dragen aan hun vrijlating? Dan komt dat woordje ‘mee’ uit de titel ook in een ander licht te staan: haar méégaan suggereert dan een positie van relatieve objectiviteit. Het boek krijgt zo net iets meer status, namelijk als betrokken maar tóch betrouwbaar verslag – niet slechts pleidooi, maar ook notulen. We zullen zien of de hoofdtekst aanwijzingen biedt ter bevestiging van deze hypothese.
13
4. Het vertelde verhaal: ‘Eene teleurstelling’
Met het Roode Kruis mee heeft de vorm van een reisverslag: vertrek en terugkeer vormen vrijwel de grenzen van het verhaal. In de eerste zin van het eerste hoofdstuk neemt de schrijver afscheid van haar familie en al halverwege pagina 2 is ze aan boord van de Herzog. En helemaal aan het eind van het laatste hoofdstuk schrijft ze hoe ze in Vlissingen de loopplank van de Hardwarden-Castle afsnelt om haar vader te omhelzen. Er is nog net ruimte voor een paar regels slotbetoog, waarin ze de hoop uitspreekt ‘dat allen die mijne wederwaardigheden zullen lezen de overtuiging zullen hebben, dat wij steeds gestreefd hebben, het vertrouwen door het Nederlandsche Roode Kruis in ons gesteld, waardig gemaakt te hebben’
18
– een kleine, maar opvallende variatie op de rechtvaardiging in de inleiding,
waar het gestelde vertrouwen niet rechtstreeks gekoppeld is aan een opdrachtgever, maar enigszins in de lucht blijft hangen. Dan volgt de allerlaatste zin van het boek, die een eigen alinea meekrijgt en curieus genoeg tussen aanhalingstekens staat: ‘“God zegene het Roode Kruis! Behoede de krijgsgevangenen, en schenke den Boeren de overwinning!’”19 Met deze uitspraak is het boek rond – met een vergelijkbare rechtvaardiging was ze haar verhaal ook begonnen. Ook in de inhoud wordt duidelijk dat het boek een reisverslag is. Hellemans neemt alle ruimte om de gebeurlijkheden onderweg te beschrijven. Van de niet zo spannende heenreis met de Herzog bijvoorbeeld doet ze uitgebreid verslag: anderhalve pagina wijdt ze aan het Neptunus-feest, dat traditioneel op schepen werd gevierd bij het passeren van de evenaar. Ook verderop in het boek is er, tussen alle oorlogshandelingen door, volop plek voor beschrijvingen van het mooie landschap, de enge dieren, het vreemde eten en de bijzondere gebruiken van de bevolking. Ook de hoofdstuktitels wijzen in de richting van een reisverslag, zij het van een reis door een oorlogsgebied: in slechts drie van de zestien titels ontbreekt een aanduiding van plaats.20 Sowieso geven de hoofdstuktitels een aardig beeld van de opbouw van Hellemans’ verhaal:
1. Geachte lezers, 2. Aan boord van de “Herzog” 3. Van Lorenzo Marquez naar Pretoria
18
Ibidem, 221. Ibidem. 20 ‘Geachte lezers,’, ‘Eene teleurstelling’ en ‘Door Generaal Buller in de val gelokt’. 19
14
4. Op het oorlogsveld 5. Met een bommeltrein naar de Drakenbergen 6. Ons hospitaal in Harrismith 7. Onze ambulance in ‘t vrije veld bij Potgietersfarm 8. Eene teleurstelling 9. Door Generaal Buller in de val gelokt 10. Met een witte vlag door de vechtlinie 11. Van Glenco Junction naar Pretoria en eenige dagen van rust 12. Opnieuw op ’t pad en onze lotgevallen te Christiana 13. Een trektocht van negentien dagen met zestien patiënten 14. Onze gevangenneming op weg naar de boeren linies 15. De Tweede Hollandsche Ambulance verlaat als krijgsgevangenen der Engelschen Pretoria 16. Op de Harwarden-Castle “naar huis toe” 21
Voor het onderzoek in deze scriptie is het niet nodig uitgebreid stil te staan bij de door de Ambulance verrichte werkzaamheden. We kunnen volstaan met een schets op hoofdlijnen. De Tweede Ambulance, met als ‘leidend arts’ dokter J.D. Koster22, kwam per schip aan in Lorenzo Marquez (nu Maputo in Mozambique) en reisde van daaruit per trein naar Pretoria, de hoofdstad van de Boerenstaat Transvaal. Daar werd de Ambulance gereedgemaakt voor haar medische taak. Vervolgens ging de reis naar Harrismith (januari) en later Nadal (februari-maart). Hier kwam de Ambulance midden in de opmars van de Britten terecht en kon hij niet verder. Via Pretoria werd een nieuwe tocht ondernomen, nu richting het westen, naar Christiana. Na de nodige werkzaamheden daar, ging de Ambulance voor de derde keer naar Pretoria, dat ondertussen in handen van de Britten was gevallen.23 Het was, zoals ook uit de hoofdstuktitels duidelijk wordt, een reis met hindernissen. Hoe ‘schoon die had kunnen zijn, slechts ellende bracht zij met zich’, zegt Hellemans niet 21
De inleiding is in deze opsomming ook als hoofdstuk opgenomen. Voor het gemak zijn de hoofdstukken hier genummerd. 22 De Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis in den Transvaalsch-Engelschen oorlog 1899-1901 (Den Haag, 1901), 183. Het personeel van de Tweede Ambulance bestond verder uit de artsen L.M. Metz, C. Pino en W.F.H. Schelkly; de ‘pleegzusters’ S.C. Charbon, A.M. Drayton Lee, L.M. Hellemans, G. van Sevenhoven, H.E. Stoffers, H.G.C. Westerbeek van Eerten, onder leiding van J.L.H. Slot; de verplegers A. Etter, A. de Hooge, E. Meuleman; en de administrateur D.D. Ihle. 23 Deze gegevens zijn behalve uit het boek van Hellemans ook ontleend aan: J.C. de Villiers, ‘The Medical Aspect of the Anglo Boer War, 1899-1902’ , in: Military History Journal, Vol. 6 No. 2, december 1983 (The South African Military History Society / Die Suid-Afrikaanse Krygshistoriese Vereeniging), geen paginanummering.
15
voor niets aan het begin van haar boek.24 Een kleine voorsmaak van al die ellende kreeg het Ambulanceteam al op de heenweg. Op 4 januari werd de Herzog geënterd door een Britse kruiser: er zou contrabande aan boord zijn.25 Het schip werd voorzien van een Britse vlag en onder escorte naar Durban gevaren. Daar wist de kapitein een Duits oorlogsschip, de Condor, te waarschuwen. Hellemans schrijft: ‘Het goede resultaat bleef dan ook niet lang uit. Na drie dagen werd heel stil de Eng. vlag voor de Duitsche verwisseld en verdwenen alle Eng. Jantjes van onze boot.’ Opgelucht stemden de passagiers van de Herzog in met het ‘Wacht am Rhein’, dat de matrozen van de Condor triomfantelijk hadden ingezet.26 Het was de eerste – en veruit minst serieuze – van een drietal arrestaties dat het team van de Tweede Ambulance tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika zou meemaken. Begin maart 1900 bevond de Ambulance zich in de buurt van Ladysmith, waar de laatste fase van de belegering plaatsvond die achteraf gezien kan worden als het keerpunt in de Boerenoorlog. De uitgehongerde Britse bezetting van dit strategisch gelegen dorp stond op het punt zich over te geven, toen onverwacht een ontzettingsleger onder leiding van generaal Buller opdook. De Boeren, die zich al zeker voelden van de overwinning, konden niet omgaan met deze plotselinge omslag in de krijgskansen en sloegen op de vlucht. Zuster Hellemans maakte het van nabij mee. In de hoofdstukken ‘Eene teleurstelling’ en ‘Door Generaal Buller in de val gelokt’ beschrijft ze de snel op elkaar volgende ontwikkelingen. Eerst de hoop dat Ladysmith door de Boeren zal worden ingenomen. Dan de terugtocht van de Boeren: ‘Het was eene verwarring, die niet te beschrijven is, doch om nooit te vergeten.’27 Dan, in een van de weinige passages in het boek waarin ze werkelijk haar angst verwoordt, het wachten op de hongerige Britten: ‘Wat zou de toekomst mij brengen. O! dapper zou ik mij wel houden, ik gevoelde mij sterk, maar ik vreesde de uitgehongerde troepen uit Ladysmith’. Daarna de opluchting toen de Britse soldaten, niet alleen de officieren, maar ook de gewone ‘kahkis’ bescheiden en beschaafd bleken te zijn, en eigenlijk veel beter gezelschap dan die toch wat botte en onnozele Boeren: ‘In stilte vergeleek ik hen bij onze soldaten, heel net gebruikten zij hun vork en mes en hunne manieren tegenover mij, als eenige dame, lieten niets te wenschen over. Zelfs verontschuldigden zij zich over hun toilet en handen, die natuurlijk sporen van het landleven droegen.’28 Dan de nieuwe schrik dat ze inmiddels blijkbaar onder Brits bevel stonden en gedwongen werden het verplegend personeel van het Intombi-kamp, het beruchte 24
Hellemans, 3. Een gebruikelijke tactiek van de Britten in deze fase van de oorlog, schrijft Farwell: ‘boarding several foreign vessels and hauling them off to Durban to have their cargoes examined’, Great Boer War, 155. 26 Hellemans, 11. 27 Ibidem, 65. 28 Ibidem, 75. 25
16
hospitaalkamp onder de rook van Ladysmith, te versterken. Zes weken – ‘een hoogst onaangenamen tijd’
29
– werkten ze in het kamp, waar besmettelijke ziekten rondgingen en
schoon drinkwater vrijwel ontbrak. Na de nodige protesten bij de Britse bevelhebber, generaal Buller, werden ze uiteindelijk vrijgelaten. Op 23 juni 1900 keerde het Ambulanceteam terug in Pretoria, om een week later weer te vertrekken voor een nieuwe missie. Hellemans: ‘Ten derde male trok de 2de Holl. Ambulance uit Pretoria met goed voorziene transportmiddelen de Boeren tegemoet.’30 Het is de laatste opgewekte zin in het boek. De laatste 33 pagina’s van Met het Roode Kruis mee zijn gewijd aan de derde en fatale arrestatie van het Ambulanceteam, onmiddellijk na zijn vertrek uit Pretoria op 1 juli 1900. Twee in burgerkleding gestoken Britten, naar eigen zeggen vertegenwoordigers van de ‘militaire overheid’, kwamen de Ambulance achterop en eisten dat alle aanwezige brieven werden ingeleverd. De Ambulances fungeerden namelijk, vertelt Hellemans, bij gebrek aan een postdienst, soms ook als informele brievenbezorgers. Diverse brieven van inwoners van Pretoria, bestemd voor vrienden en familie achter de Boerenlinies, maar ook in Nederland, waren de dagen daarvoor aan de leden van de Ambulance aangeboden. ‘Enkelen onzer namen ze aan, niets kwaads vermoedende. Had ik zelf niet brieven van mij aan de vertrekkende 1ste Duitsche Ambulance medegegeven, juist een week geleden?’, schrijft Hellemans.31 Onder gewapend escorte werd de Ambulance teruggebracht naar Pretoria. Daar werden de doktoren krijgsgevangen genomen en kregen de zusters te horen dat ze op transport naar Nederland moesten. De Ambulance had namelijk ‘compromitteerende brieven’
32
bij zich gehad, luidde
de Britse verklaring. Hellemans vraagt zich af ‘wie ons toch zoo’n boosaardigen brief medegegeven had, of … waarom moesten wij dan weg, wij die onschuldig waren en van niets wisten; en waarom die twee doktoren, die geen brieven hadden, of… moesten de Boeren alle medische hulp ontnomen worden, om ze zoodoende te verzwakken?’33 Protesten mochten niet baten. Onder zware bewaking werd het gezelschap naar Kaapstad gebracht, waar doktoren en verpleegsters van elkaar gescheiden werden. Aan boord van de Harwarden-Castle, het schip dat de verpleegsters terug naar Nederland moest brengen, schrijft Hellemans, ‘vernamen we tot onze ontzetting, dat alle heeren naar Ceylon vervoerd waren.’34
29
Ibidem, 121. Ibidem, 187. 31 Ibidem, 188. 32 Ibidem, 197. 33 Ibidem, 202. 34 Ibidem, 216. 30
17
5. Het niet-vertelde verhaal: ‘I was fourteen years ill’
Wie was Lisette Hellemans? In haar boek is ze uitermate zuinig met achtergrondinformatie over zichzelf. Ja, er is de korte vermelding van een familie, van wie ze aan het begin van het boek afscheid neemt. Er is een vader, die ze op de allerlaatste bladzijde in de armen valt. En er is, onderweg van de boot naar Pretoria, de ontmoeting met een ‘zuster uit het Utrechtsche ziekenhuis, waar wij beiden onze opleiding genoten hadden’.35 Dat is de enige informatie waarmee ze buiten het kader van het verhaal treedt. Alle andere persoonlijke informatie – hartelijke ontmoetingen, gezellige bijeenkomsten, ontroerende afscheiden, angst en verdriet – is ontleend aan de Zuid-Afrikaanse context. In andere bronnen zijn plukjes voorgeschiedenis te vinden, die samen een minimaal portret opleveren. Magdalena Lizette (‘Lisette’) Hellemans werd op 27 januari 1873 geboren in Dordrecht, als dochter van Johannes Hellemans en Atje Maria Veldman.36 Ze werd gedoopt in de Evangelisch-Lutherse kerk.37 In 1895 deed ze ‘met goed gevolg’ examen bij de ‘Vereeniging Ziekenverpleeging’ in Utrecht. Ze werkte toen als verpleegster in het Academisch Ziekenhuis van die stad.38 Daarna was ze werkzaam als hoofdverpleegster in de Chirurgische Kliniek in Rotterdam.39 Ze ging naar Zuid-Afrika als vervanger van een andere verpleegster, een ‘mej. Boer’ uit Den Haag.40 Voor het functionele verhaal dat ze, als ‘Zuster Hellemans’, wil vertellen, is dergelijke informatie blijkbaar niet van belang. Ze had, zoals we gezien hebben, een doel: vertellen dat haar Ambulanceteam enorm zijn best heeft gedaan. We nemen aan dat ze ook een achterliggend doel had: een bijdrage leveren aan de vrijlating van haar dokters, die nog altijd gevangen zaten op Ceylon. Wat zij in haar boek vertelt, moet binnen die functie passen en zo haar betoog ondersteunen. Wat niet binnen die functie past en haar betoog dus niet ondersteunt, laat ze weg. Nu is wat iemand niet vertelt, lastiger in kaart te brengen dan wat iemand wel vertelt. Er zijn echter in andere bronnen drie concrete punten te vinden waarop Hellemans een aanvulling geeft op het verhaal in haar boek. 35
Hellemans, 15. Kopie uit geboorteregister, beschikbaar gesteld door het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag, ontvangen op 4 februari 2011. 37 Brief van het Gemeentearchief Den Haag aan het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, d.d. 13 december 1990. In: Archief ‘Lizette Magdalena Hellemans’, Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam. 38 Utrechtsch Nieuwsblad, 15 juni 1895. 39 Amersfoortsch Dagblad, 20 november 1899. 40 Leeuwarder Courant, 18 november 1899. 36
18
In een krantenartikel uit 1931 blikt Hellemans terug op de oprichting van de Koloniale School voor Meisjes en Vrouwen in Den Haag, tien jaar eerder. Zuster Hellemans was de initiatiefnemer en de eerste directeur van deze school geweest, tot een ziekte haar in 1928 dwong het werk neer te leggen. Haar Zuid-Afrikaanse ervaringen, meldt ze in dit artikel, hadden haar ‘de overtuiging geschonken van de noodzakelijkheid voor, die naar verre gewesten vertrekt om er haar leven of een deel er van door te brengen, niet onbeslagen ten ijs te komen’. Het is, zegt ze, ‘onverantwoordelijk’ om naar ‘verre gewesten trekken zonder te weten, wat het leven daar geeft.’ 41 Een tweede aanvulling op haar boek geeft de vroegere zuster in 1934, in een brief aan Cor Ramondt-Hirschmann, voorzitster van de Nederlandse afdeling van de ‘Internationale Vrouwen Bond voor Vrede en Vrijheid’. Hellemans was na haar verblijf in Zuid-Afrika langzaam maar zeker betrokken geraakt bij de vrouwenbeweging en dan met name de vredestak ervan. In deze brief pleit ze voor het benoemen van een vrouw in het Permanente Hof van Arbitrage van het Vredespaleis in Den Haag, ‘omdat de eenzijdige, mannelijke inzichten niet de volle menschelijke weergeven’.42 Deze overtuiging komt voort, zo schrijft ze, uit haar ervaringen in Zuid-Afrika, ruim dertig jaar voordien. Het leven is in oorlogstijd ‘waardeloos materiaal’, schrijft Hellemans, en geeft daarvan drie schrijnende voorbeelden, in een effectieve reeks van concreet naar meta. Het eerste voorbeeld luidt: ‘Achter het front om Ladysmith lag in een verlaten huis een vrouw, die moeder moest worden.’ Het tweede: ‘In het Imtombi-camp [sic] bij Ladysmith, kort na het opbreken van het beleg, was het eten voor den Engelschen soldaat walgelijk, alzoo niet bedorven. De sterfte was daar 20 - 26% p.d. (Ik was daar ± 6 weken als eenige vrouw met onze Ned. ambulance van het Roode Kruis opgesloten).’43 En het derde: ‘Later bij onze deportatie te Irene, toen wij als krijgsgevangenen in het stationnetje moesten wachten zag ik door de open deur eenige generaals om de kaart der Republieken zitten. Zij verzetten de vlagjes en bij elke mijlpaal werden weer honderden 41
‘De Koloniale School na twintig [sic] jaar’, in: Het Vaderland, 18 september 1931. Het gaat hier om een journalistiek artikel, waarin Hellemans niet sprekend wordt opgevoerd, maar geparafraseerd, zoals in die tijd niet ongebruikelijk was. Duidelijk is wel dat in de hierboven gebruikte citaten de mening van Hellemans wordt weergegeven. 42 Brief van Hellemans aan C. Ramondt – Hirschmann, 4 september 1934. In: Archief Comité ‘1900 Nederlandsche Vrouwen 1911’, Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam. Dat het gaat om de benoeming van een vrouw in het Permanente Hof van Arbitrage wordt in deze brief als bekend verondersteld maar niet expliciet gezegd. Dit is wel het geval in een ‘open brief’ van Hellemans aan Het Vaderland, die ‘wegens te late datum’ niet geplaatst is. Ook deze brief, gedateerd 7 juni 1934, is in het genoemde archief te vinden. 43 De Ambulance was niet steeds in volledige bezetting op pad. Er werd gewerkt met een drietrapssysteem van een hoofdstation (liefst gevestigd in een bestaand hospitaal), een veldambulance en een of meer ‘vliegende ambulances’. Zieken en gewonden werden met een vliegende ambulance naar de veldambulance gebracht voor een eerste behandeling. Zwaargewonden en ernstig zieken werden daarna verder vervoerd naar het hoofdstation. Dit verklaart Hellemans’ opmerking dat ze als enige vrouw in het kamp zat. Uitleg ontleend aan: Hellemans, 19.
19
menschenlevens op het spel gezet.’ Ze noemt vervolgens nog een vierde voorbeeld, dat echter meer een conclusie lijkt te zijn: ‘In het Intombi-camp heb ik de macht gekend van de vrouw, wanneer zij het hoog zedelijk standpunt inneemt.’44 De waanzin van de oorlog komt, zij het in een luchtiger context, ook voor in de derde bron die een aanvulling biedt op de informatie in haar boek. In juli 1938 kwam Hellemans, tijdens een bezoek aan Edinburgh, bij toeval terecht bij een militaire plechtigheid op het kasteel. Haar veteranenmedaille van de Boerenoorlog gebruikte ze als toegangskaartje. In een krantenartikel beschrijft ze wat er gebeurde:
‘Toen dan de plechtigheid was
afgeloopen en iedereen naar den uitgang ging, stootte een van de dames mij aan en wees op een langen statigen officier: ,,dat is generaal Hamilton, hij was in den Boerenoorlog’’. En… daar stond ik voor hem. ,,Do you remember me, Sir’’, vroeg ik; ,,you were at Potgietersdam the day after the relief of Ladysmith. You did take my portret. You were with General Warren’’. Dan begint hij hartelijk te lachen, slaat mij tweemaal op mijn schouder en zegt daarbij: ‘Camarad, Camarad [sic]!’ Dan schudt hij mij de hand. ‘You still look very well’. ,,O! yes’’, zeg ik ,,but I was fourteen years ill after the prisonment at Ladysmith, in Imtombicamp [sic]’’. Dan slaat hij mij nogeens tweemaal op mijn schouder, schudt nogeens mijn hand en met een ,,goodby! [sic] camarad’’ gaan we verder. Het moment zoo aangrijpend uit het verleden, is voorbij. Maar in mij was op dat oogenblik de overtuiging: ,,Wat is oorlog toch een waanzin’’.’45 We hebben nu drie voorbeelden gezien van latere aanvullingen op Hellemans’ herinneringen aan haar verblijf in Zuid-Afrika. Deels zijn deze aanvullingen te verklaren uit nieuw opgedane inzichten. Zo is niet vreemd dat ze, zoals in het eerste genoemde voorbeeld, in latere instantie bedacht dat ze graag wat beter voorbereid op reis was gegaan. Deze realisatie lijkt voor de lijn van haar betoog niet heel relevant. Deze latere aanvullingen zijn ook te verklaren uit de andere rollen die ze inneemt. Bij het eerste voorbeeld spreekt ze als oud-directrice van de Koloniale School, die probeert terug te halen waarom ze ooit het initiatief nam tot de oprichting van de school. Bij het tweede voorbeeld spreekt ze als activiste voor vrouw en vrede, en put ze uit ervaringen waarin deze twee thema’s samenkomen. In beide gevallen verwijst ze naar heroïsche gebeurtenissen waarin zij een rol speelde en die haar tot ervaringsdeskundige maken. Bij het derde voorbeeld is dat iets minder duidelijk. Wat – wie – is ze hier? Misschien een veteraan die in een reüniesituatie graag de oude, deels vermeende, tegenstellingen overstijgt. Of iemand die 44 45
Brief van Hellemans aan C. Ramondt – Hirschmann, 4 september 1934. Lisette Hellemans, ‘Een ontmoeting met Generaal Hamilton’, Het Vaderland, 28 juli 1938.
20
eindelijk de kans krijgt om iets te zeggen dat haar al lang op het hart ligt. Hier is het geen vraag die haar triggert, maar een onverwachte ontmoeting met iemand die haar als ‘camarad’ beschouwt. Zij hem ook? Het lijkt er op, maar dat weerhoudt haar er niet van om hem een aantal dingen duidelijk te maken. Wat bieden deze latere bronnen nu voor aanvulling op het in Met het Roode Kruis mee geschilderde portret? In de eerste plaats was ze, naar eigen zeggen, slecht voorbereid op wat haar in Zuid-Afrika te wachten stond. In de tweede plaats heeft ze tijdens haar verblijf daar nogal wat gruwelijkheden gezien, die een diepe indruk op haar maakten; maar de vrouw in barensnood en de stervende Britse soldaten in het hospitaalkamp komen in het boek helemaal niet voor, net zo min als de met vlaggetjes schuivende generaals. En in de derde plaats was ze zelf meer slachtoffer dan ze eerder liet merken – of doorhad. In het boek is ze soms moe of heeft ze hoofdpijn, maar pas hier blijkt dat het kamp haar een veertien jaar durende ziekte heeft opgeleverd. De lezer kijkt er gemakkelijk overheen: ze meldt dat ze in Pretoria ‘ziek’ wordt en in de volgende zin dat een van de dokters ‘ook door dysentrie’ was aangetast.46 Daaruit moet de lezer maar opmaken dat zij zelf ook last had van dysenterie. Het uitzieken, mag de lezer zelf uitrekenen, duurde ruim een maand.47 We hebben nu bekeken welk verhaal zuster Hellemans in haar boek heeft verteld en wat ze heeft weggelaten. Nu proberen we er op basis van deze gegevens achter te komen hoe ze haar ervaringen én zichzelf in het boek presenteert. Van het wat gaan we naar het hoe.
46 47
Hellemans, 144. Ibidem, 143-146.
21
6. Presentatie van het verhaal: ‘Gelukkig toch, dat men zijne toekomst niet weet’ Zuster Hellemans schreef haar verhaal in twee ronden. Bij ‘regen en zonneschijn, in huis of op pad, aan den oever van een kleinen waterplas, eener uitgedroogde rivier, of hoog op een kopje in de vrije lucht’ hield ze tijdens de reis een dagboek bij.48 Deze aantekeningen werkte ze na terugkeer in Nederland uit tot een boek. ‘Ik beschrijf u mijne indrukken zooals zij zich aan mij voordeden en zooals deze in mijne herinnering voortleven’, zegt ze in de inleiding.49 Haar primaire en secundaire reactie op haar belevenissen lopen in Met het Roode Kruis mee door elkaar heen. De dagboekvorm is spannend voor de lezer omdat deze weet dat de schrijver de einduitkomst van de gebeurtenissen op het moment van schrijven nog niet kent.50 Het gecomponeerde boek weet weer een andere spanning te bewerkstelligen, doordat de schrijver naar believen vooruit kan lopen op de gebeurtenissen en de einduitkomst. In Met het Roode Kruis mee worden beide technieken toegepast, al ontbreekt een van de belangrijkste kenmerken van het dagboek: het gebruik van de tegenwoordige tijd.51 Voorbeelden van de overblijfselen van het eerste – de dagboekvorm – zijn op iedere pagina te vinden. Een voorbeeld van het tweede – het vooruitlopen op de gebeurtenissen – is deze mooie zin, op ongeveer een kwart van het boek: ‘Het afscheid [van een dierbare Boerenfamilie, CD] bracht ons allen onder den indruk van de droeve werkelijkheid, het was of de gezelligheid en rust met hen medegingen; ook de Ambulance kreeg van dien dag af een geheel ander aanzien.’52 Zo zijn er meer hints naar wat nog komen gaat: ‘Had ik toen ooit kunnen vermoeden, dat ik daar [in een hospitaalkamp, CD] ook eenigen tijd met mijne Ambulance zou moeten doorbrengen. Gelukkig toch, dat men zijne toekomst niet weet.’53 Ook de subtiele vooruitwijzingen naar de derde en laatste arrestatie vallen in deze categorie.54 Stijl en opbouw van het boek zijn, zoals al eerder gezegd, die van een reisverslag. Dat is logisch, omdat inderdaad een reis beschreven wordt. Maar het is een vorm die ook in een ander opzicht goed past. Zuster Hellemans beschrijft namelijk een mislukking. De tocht van de Tweede Ambulance laat een heleboel inzet zien, maar weinig resultaat. De metaforische 48
Ibidem, vii. Ibidem, vii-viii. 50 Smith, Sidonie, and Julia Watson, Reading Autobiography (2nd Edition) (Minneapolis/London, 2010), 266. 51 Het dagboek is ‘an open-ended structure written in the present tense’, aldus Rita Felski in Beyond Feminist Aesthetics: Feminist Literature and Social Change (Cambridge, Mass. 1989). Geciteerd in: Stanley, Liz, and Helen Dampier, ‘Simulacrum Diaries: Time, the “moment of writing,” and the diaries of Johanna Brandt-Van Warmelo’, in: Life Writing (Vol. 3, No. 2, 2006), p. 26. 52 Hellemans, 69. 53 Ibidem, 25. 54 Bijvoorbeeld Hellemans, 188: ‘Alle bekenden brachten ons hun afscheidsgroet en velen hadden nog een brief voor vriend of maag, die […] bij gebrek aan postverkeer , op deze manier hunne wenschen vervuld hoopten te zien.’ 49
22
reis uit de literatuur – van de Odyssee tot het laatste deel van Harry Potter – wordt gekenmerkt door hindernissen. Natuurgeweld en ziekten, ontstemde goden en agressieve inboorlingen, onbetrouwbare landkaarten en verbogen richtingwijzers komen op de weg van de reiziger. In de metafoor zijn die tegenslagen er om overwonnen te worden.55 In werkelijkheid, zoals uit het verslag van Hellemans blijkt, ligt dit minder eenvoudig. Maar als een tocht een mislukking is, is het reisverslag wel een ideale vorm om deze mislukking te verkopen. In een reisverslag is het namelijk eenvoudig de omstandigheden leidend te maken: dan overkomen deze de hoofdpersonen, die daardoor zelf minder verantwoordelijk zijn: ze zijn eerder slachtoffer dan agent. En uiteindelijk is Met het Roode Kruis mee een boek over slachtoffers. Nee, niet de Boeren, hoewel die genoeg bemoedigende en troostende woorden meekrijgen, maar de Ambulancemedewerkers zelf. Met de beste bedoelingen gaan ze naar Zuid-Afrika, en dan worden ze daar tegengewerkt. Door de droogte en de hitte en de plotselinge stortbuien. Door de frontlinies die niet netjes op hun plaats blijven. Door de Boeren die zo koppig en zo bot zijn. En vooral door de Engelsen, die het werk van het Ambulanceteam saboteren waar ze maar kunnen. Het mislukken van de reis wordt prachtig gesymboliseerd in de routekaart die in het begin van het boek staat afgedrukt. ‘De zwarte lijn geeft de wegen aan, waarheen ik met de 2e Holl. Ambulance getrokken ben’, schrijft Hellemans bij wijze van toelichting.56 Duidelijk is te zien dat het geen reis is van A naar B en weer netjes terug naar A. Er wordt – door de omstandigheden gedwongen – nogal gezwalkt.57 Van de boot naar Pretoria. Van Pretoria naar Harrismith. Van Harrismith naar Ladysmith. Van Ladysmith op bevel van de Engelsen naar het Intombi-kamp. Van het Intombi-kamp naar Pretoria. Van Pretoria naar Christiana. Van Christiana naar Pretoria. Onderweg naar een nieuwe bestemming gearresteerd en teruggebracht naar Pretoria. Dan op transport gesteld naar de kust en, in het geval van de verpleegsters, terug naar Nederland gestuurd.58
55
‘Life is an odyssey, a journey through many trials and tests, which the hero must surmount alone through courage, endurance, cunning and moral strength’, aldus Jill Ker Conway in When Memory Speaks (New York, 1998), 7. 56 Hellemans, iv. 57 Dat was niet alleen een probleem voor Hellemans’ Ambulance. De Britse opmars had het werk van alle Ambulances nagenoeg onmogelijk gemaakt, schrijft G.M. Verspyck in Het Nederlandsche Roode Kruis (18671967). Ze ‘waren zo goed als geheel door de Britse divisies ingesloten, terwijl de Engelsen de doorlating van elke hulp aan de Boeren, in welke vorm ook, door hun linies of stellingen bleven weigeren. Van elke verdere hulp moest dan ook tenslotte worden afgezien.’ 58 De actie van de Britten stond niet op zichzelf. Farwell schrijft: ‘In July Roberts [de opvolger van general Buller als bevelhebber van de Britse troepen, CD] expelled a number of pro-Boer foreigners, including most of the Hollanders who were key employees of the railway, for they refused to work for the British’, 296.
23
7. Zelfpresentatie: ‘Gelukkig en dankbaar toen, om vrouw te zijn’
In de manier waarop Lisette Hellemans over zichzelf en haar omgeving schrijft, vallen drie zaken met name op: bescheidenheid, genuanceerdheid en een sterke behoefte aan zuiverheid en reinheid. Deze drie punten worden hieronder nader uitgewerkt. Bescheidenheid is het eerste kenmerk dat uit dit boek naar voren komt. Het ‘zelf’ van de auteur blijft behoorlijk op de achtergrond. Niet voor niets spreekt Hellemans de helft van de tijd over ‘wij’ in plaats van ‘ik’ en dat ‘wij’ is dan geen majesteitsmeervoud, maar het groepsverband waarvan zij deel uitmaakt.59 Ze schrijft in functie, en valt maar zelden uit die rol – ze is tenslotte de ‘Zuster Hellemans’ van het omslag. Veelzeggend is ook, zoals we eerder zagen, dat de lezer vrijwel niets te weten komt over haar loopbaan tot dan toe. Haar bescheidenheid is ook zichtbaar in de manier waarop ze zich opstelt. Strijdbaar is ze zeker, maar dan vooral als zaken tegen haar normen en waarden ingaan. Verderop komen we daar enkele voorbeelden van tegen. Voor het overige is ze steeds dienstbaar richting patiënten en vooral richting doktoren. In benarde omstandigheden reddert zij met maaltijden en koppen thee en probeert ze door een positieve instelling de stemming er in te houden. Een voorbeeld hiervan is dat ze vertelt dat ze tijdens een paar bijzonder deprimerende uren in het Intombi-kamp vergetelheid zocht in naald en draad: ‘Gelukkig en dankbaar toen, om vrouw te zijn, want ik vond altijd bezigheid en dat gaf afleiding, al vond ik die in het kousenstoppen en het verstellen van de kleeren der Boeren.’ Deze steeds terugkerende bescheiden opstelling betekent overigens niet dat ze passief blijft. Na de val van Ladysmith besloot ze te leren paardrijden, schrijft ze, anders zou ze in het geval van een plotselinge vlucht ‘genoodzaakt zijn geweest op mijn voetjes de reis af te leggen, die onze heeren te paard zouden doen.’ Uitgebreid beschrijft ze hoe de doktoren haar les gaven en hoe krampachtig ze op haar paard zat: ‘Onze beide andere heeren hadden onder schaterlachen het tooneeltje aangezien, en maakten mij schertsend een compliment over mijne elegante houding te paard.’ Sterke nadruk legt ze, hier en elders, op haar eigen beperkingen en onhandigheid: ‘Toen was ik de wanhoop nabij en riep angstig: “ik val er af, ik kan geen evenwicht houden, kom u toch naast mij loopen,” smeekte ik den heer J.’60 Ze leert een
59
Haar teamgenoten duidt ze in de tekst aan met hun titel en de eerste letter van de achternaam. Dokter Koster is ‘Dr. K.’ zuster Westerbeek van Eerten is ‘Zr. W.’. Er is geen goede reden om aan te nemen dat de anonimiteit van haar collega’s beschermd moest worden. Wellicht is deze manier van personen opvoeren een overblijfsel uit de oorspronkelijke dagboekvorm van de tekst. 60 Hellemans, 73.
24
vaardigheid om haar onafhankelijkheid van anderen te vergroten, maar doet dat wel aan de arm van een van haar mannelijke collega’s. Die bescheidenheid komt natuurlijk ergens vandaan. De Amerikaanse gender-historica Joan Scott stelt dat zelfpresentatie sterk samenhangt met een gegeven culturele context. Ofwel, het verhaal dat iemand over zichzelf vertelt, volgt de ‘cultural scripts’ die op dat moment beschikbaar zijn.61 Wat zou voor Lisette Hellemans een dergelijk script kunnen zijn geweest? Volgens autobiografie-specialist Jill Ker Conway worden verhalen van vrouwelijke professionals uit de late negentiende eeuw getypeerd door een zich conformeren aan de traditionele rolverdeling van de ‘man of action and the suffering or redemptive female’. Professioneel succes voor een vrouw is in die periode geen probleem, aldus Conway, zolang ze maar de indruk weet te wekken dat dit succes haar overkomen is en ze haar mond houdt over verdere ambities: ‘She never acknowledges strategizing about how to advance her cause; she is as surprised as anyone else when success is at hand.’ Een toegenomen zelfstandigheid wordt dus betaald met een bescheiden zelfpresentatie. Conway noemt dit ‘the censorship of public selfrepresentation’.62 Hellemans houdt zich in haar tekst dus, op een vanzelfsprekende manier, in. Zo zegt ze niets over haar toch mooie carrière tot dusver: verpleegster in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht, daarna hoofdverpleegster in de Chirurgische Kliniek in Rotterdam.
Hellemans’ genuanceerdheid is een tweede opvallend kenmerk. Ze wil iedereen recht doen – ook de Britse tegenstander. Dat betekent dat ze alleen over individuen onaardige dingen zegt, en dan nog vooral in understatements. Dat ze in het Intombi-kamp, waar ze gedwongen verbleven, slechts konden beschikken over ‘bruin, zanderig’ rivierwater, dat ‘door alle mogelijke onreine en ziektekiemen besmet was’ ziet ze, met moeizame ironie, als ‘een staaltje der hoffelijkheid van Generaal Buller tegenover het Holl. Roode Kruis.’63 Een opmerking die ze meteen van een contrapunt voorziet door te benadrukken dat een andere Britse bevelhebber, generaal Hunter, bij de derde en laatste arrestatie wél zorgde dat er een ‘wagen met lekker drinkwater’ beschikbaar was: ‘Vergeef me, maar ik wilde dit zoo terloops even vertellen.’64 Als ze beschrijft hoe ze, na de val van Ladysmith, omringd wordt door vieze ‘khakies’ met gezichten die haar aan ‘Londensche achterbuurten [deden] denken’ en van wie ze ‘griezelde’, zegt ze daar in één adem achteraan: ‘Stakkers, ze hadden ook zoo’n honger en 61
De redenering van Scott heb ik ontleend aan: Smith & Watson, Reading Autobiography, 56. Conway, When memory speaks, 15-16. 63 Hellemans, 89. 64 Ibidem. 62
25
ontbering geleden en de sporen daarvan waren bij menigeen zeer duidelijk te zien.’65 Vervolgens helt ze weer over naar de andere kant door te vertellen dat de soldaten haar onaangename dingen toeriepen, waar ze dan weer tegenover stelt dat er gelukkig een officier aanwezig was die de soldaten streng berispte met de woorden: ‘“Schaamt ge u niet een vrouw met uwe onbescheidenheden lastig te vallen.”’ En dan maakt ze nogmaals de beweging terug door begrip te tonen voor de opmerkingen van die arme soldaten: ‘’t Was eigenlijk geen wonder, dat men zoo iets hoorde mompelen.’ Iets dergelijks, maar dan omgekeerd, beschrijft ze bij de tocht naar Kaapstad, na de laatste arrestatie. Ze werden vervoerd in een open wagon, onbeschermd tegen zon en kou. ‘En de Engelsche officieren […] schertsten, rookten en smookten. Gentlemanlike, nietwaar?’ Maar gelukkig: ‘De soldaten betoonden zich hartelijker. De wachten van onze doktoren brachten af en toe kokend water, uit de locomotief gehaald.’66 Het is praten in spagaat. Dit voortdurende streven naar evenwichtigheid en nuance lijkt niet per se typerend voor de manier waarop verpleegsters tijdens de Boerenoorlog communiceerden. Alice Bron, een Belgische verpleegster die met hetzelfde schip als Hellemans in Zuid-Afrika aankwam, is veel feller in haar in haar (op publicatie gerichte) dagboek. Met name haar irritatie over de eigenwijsheid en onbetrouwbaarheid van de Boeren houdt ze niet voor zich. Die paar boeren, schrijft ze bijvoorbeeld, die nog doordrongen waren met ‘generous and humane ideas made the great mass of their compatriots appear even more dissappointing than was really’.67 Of, helemaal aan het eind van haar boek, in de propagandatermen van de ware spijtoptant: ‘I had left Europe on the 25th of November with my heart full of pity and sisterly love for the Boers. I returned home depressed and heartsick. My eyes were opened. My readers will realize that this destruction of my faith, my beliefs, and my delusions, noble and humanitarian as they were, was indescribably painful to me.’68 Net zo ongenuanceerd, maar dan de andere kant op, kan F. Wigersma, verpleegster van de Eerste Nederlandse Ambulance, uit de hoek komen. Zij spreekt zich in haar reisbrieven in de Leeuwarder Courant ook in politieke zin uit. Op 24 januari 1900 bijvoorbeeld schrijft ze strijdbaar: ‘De Engelschen schieten zeer zeker met dum-dumkogels.
65
Ibidem, 85. Ibidem, 204. 67 Bron, Alice, Diary of a Nurse in South Africa; with the Dutch-Belgian Red Cross During the Boer War (United Kingdom, 2010), 42. De titel van dit boek klopt niet. Alice Bron maakte deel uit van een BelgischDuitse Ambulance, aldus o.m. De Villiers. De onduidelijkheid zou kunnen zitten in het feit dat ook deze Ambulance uit Amsterdam was vertrokken. Ook het verwarren van ‘Dutch’ met ‘Duits’ zou een verklaring kunnen zijn. 68 Ibidem, 116. 66
26
Er zijn 4 soorten. Ik zal ze alle vier laten zien, wanneer ik terugkom.’69 Dit was een heet hangijzer. Het gebruik van de dumdum kogel, die veel grotere wonden sloeg dan de kogels die tot dan toe gebruikelijk waren, was op de grote Vredesconferentie in Den Haag, nog geen half jaar daarvoor, in duidelijke bewoordingen afgekeurd, ook door Groot-Brittannië zelf, schrijft Farwell.70 Hellemans houdt zich verre van politieke uitspraken. Een wel zeer typerende formulering is deze: ‘De afwisselende omstandigheden gaven ons gelukkig niet veel tijd om ons over ons geleden verlies te treuren.’71 Waarom deze neiging tot nuance? Misschien speelt de eerder genoemde ‘censorship of public-selfrepresentation’ een rol, maar haar collegazusters lijken daar, zoals we gezien hebben, dan toch minder last van te hebben. Nee, ze heeft te maken met een andere vorm van zelfcensuur. Bij alles wat ze zegt, moet ze op eieren lopen. Ze vertelt namelijk haar verhaal in een situatie waarin ze afhankelijk is van de goodwill van de Britse tegenstander, die nog steeds een deel van haar collega’s gevangen houdt. Eigenlijk spreekt ze de aan beperkingen gebonden taal van iemand wier familie gegijzeld is. Dat verklaart wellicht ook die steeds terugkerende behoefte om ook de goede kanten van de Britten te benadrukken. Is het toeval dat ze generaal Buller als voornaamste antagonist neerzet? Als ze zegt: ‘Nooit is het Generaal Buller te vergeven, dat deze beide menschen [patiënten, CD] zoo hebben moeten lijden zonder eenige reden’,72 dan kan ze dat namelijk redelijk veilig doen, omdat de generaal inmiddels, wegens een te defensieve tactiek en teleurstellende resultaten op het slagveld, terug naar Engeland is gehaald en daar met pensioen gestuurd.73
Het derde opvallende kenmerk van Hellemans’ tekst is haar streven naar zuiverheid en reinheid. De voornaamste strijd in het Met het Roode Kruis mee lijkt niet te gaan tussen Engelsen en Boeren, maar tussen netheid en viezigheid. Zelfs als we aanmerking nemen dat een pleegzuster – en dan ook nog een Nederlandse – in die tijd zo ongeveer de verpersoonlijking was van het zuivere en het reine, dan nog is de nadruk die zij dit thema geeft opvallend. Het is misschien wel de duidelijkste lijn die door het boek heenloopt.
69
Leeuwarder Courant, 1 maart 1900. Farwell, Great Boer War, 41. Hij voegt er aan toe: ‘How many were actually fired during the war in South Africa is unknown, but both sides indignantly accused the other of using them, and there is ample and reliable evidence that both sides did.’ 71 Hellemans, 79. 72 Ibidem, 86. 73 Farwell, 319. 70
27
Dit streven naar zuiverheid – waarvan we in de voorgaande hoofdstukken al een aantal voorbeelden hebben gezien – komen we bij Hellemans verschillende vormen tegen. Als al het andere wegvalt, is de eigen zuiverheid haar last refuge. In de misschien wel ontroerendste scène van het boek beschrijft ze hoe ze, onderweg van het Intombi-kamp naar Pretoria – ‘Met de witte vlag door de vechtlinie’ – na weer een nacht onder de sterrenhemel een plekje voor zichzelf zoekt om rustig toilet te kunnen maken. Na een half uur lopen, vertelt ze, vond ik ‘een zeer klein beekje, waarvan het water er redelijk helder uitzag. Eerst diende het stilstaande water tot toiletspiegel, dan tot mond- en waschwater. Ik verstelde een gaatje in mijn kous, en een winkelhaakje in mijn japon, het was er zoo rustig en mooi in den stillen vroegen morgen, de vogels zongen en de zon steeg ten hemel en weer genoot ik van die schoone, eeuwig mooie natuur.’74 Chaos en vuil zijn voor een paar momenten verdwenen. Even is de wereld in evenwicht. Onderweg moeten er regelmatig concessies worden gedaan aan de eigen zindelijkheidsnormen: ‘Hoogst welkom was ons hunne gave en hoewel de lampetkan en het kommetje waaruit we gezamenlijk dronken, er hoogst onsmakelijk uitzagen, lieten we ons daardoor niet weerhouden en waren deze eenvoudige hartelijke luidjes zeer dankbaar.’75 Al eerder heeft ze woorden gegeven aan haar cultuurschok: ‘O! wij verwende zusters, we moesten nog leeren ons te schikken, wat waren we “vies” uitgevallen.’76 Met ‘vies’ bedoelt Hellemans hier ‘vies zijn van’, ofwel haar angst om met viezigheid in aanraking te komen. Maar niet alleen de Boeren zijn vies, zo wordt duidelijk. Ook de Engelsen kunnen op dat punt nog wel iets van de Nederlanders leren. Het ziekenhuis in Harrismith, waar Hellemans en haar collega’s tijdelijk waren gestationeerd, werkte volgens wat Hellemans, met enige afschuw, de ‘Engelsche methode’ noemt. Daar moest iets aan gedaan worden. Gelukkig, schrijft ze, ‘hoewel ik nog veel door de vingers moest zien, kreeg én de zaal én de manier van verpleging een Hollandsch tintje’.77 Soms is het voldoende om er ‘duchtig op los te poetsen’78, maar vaak ligt de onzuiverheid op een fundamenteler niveau. Chaos – metaforische viezigheid – ligt immer op de loer. Door het hele boek heen zijn hier voorbeelden van te vinden. Verwarring is erg.79 De Boeren zijn lastige patiënten, want ze komen en gaan wanneer het ze zelf schikt.80 Een door 74
Hellemans, 134. Ibidem, 35. 76 Ibidem, 31. 77 Ibidem, 40. 78 Ibidem, 97. 79 Ibidem, 65. 80 Ibidem, 57. 75
28
Hellemans georganiseerde theevisite voor enkele Britse collega’s – ‘Lepeltjes alleen ontbraken. Van Houtens cacao en Mariabiscuit prijkten op een email broodschaaltje en werden beschut tegen indringers (de vliegen).’ – gaat niet door omdat de andere zusters niet komen opdagen.81 Steeds opnieuw verkeren de leden van de Ambulance in onzekerheid over de plannen die de Britten met hen hebben: ‘Geen bevel of eenige aanwijzing werd ons gegeven, men liet ons maar zwerven en zoeken: eigenaardige beleefdheid der Eng. generaals tegenover een Roode Kruis Ambulance op transport met zieken.’82 Ook de gedwongen opsplitsing van het Ambulanceteam in gevangenen en gedeporteerden kan op deze manier bekeken worden.83 Hier wordt gescheiden wat bij elkaar hoort te zijn. Het omgekeerde gebeurt in het volgende voorbeeld, de op afstand felste passage van het boek. Ze beschrijft hier haar ontmoeting met een Afrikaner die aan Britse zijde meevecht. Een overloper dus, en dat past niet in haar schema van goed en kwaad: ‘O! ik had dien verrader, ik weet niet wat willen doen, die valschheid was hem aan te zien en … mijn wantrouwen in hem werd ook spoedig gerechtvaardigd’.84 Hier komt samen wat, althans naar haar idee, niet bij elkaar past. Chaos is dan troef. ‘Ambigious things can seem very threatening’, schrijft de antropologe Mary Douglas in haar bekende studie over de culturele betekenis van reinheid.85 Het is verleidelijk om Hellemans’ strijd tegen viezigheid metaforisch te duiden. Want wat is bij haar het schone? Dat is niet alleen zeep en helder water en frisgewassen lakens, maar ook een ‘Hollandsch tintje’: regelmaat, betrouwbaarheid, gezelligheid, eerlijkheid – alles wat niet de chaos is. Viezigheid – de praktische net zo goed als de morele – is besmettelijk. Het vereist een voortdurende beschikbaarheid om de grenzen van het schone te bewaken en het vieze te bestrijden. Maar ook in de medische sfeer is schoonmaak middel. Bij Hellemans lijkt het soms een doel te zijn.
In dit hoofdstuk hebben we drie opvallende aspecten laten zien van de manier waarop Lisette Hellemans zichzelf presenteert: bescheiden, genuanceerd en een groot belang hechtend aan zuiverheid. Dragen deze nu ook bij aan het doel van het boek, namelijk vertellen dat haar Ambulanceteam enorm zijn best heeft gedaan, en aan het veronderstelde achterliggende doel,
81
Ibidem, 117. Ibidem, 87-88. 83 Ibidem, 207. 84 Ibidem, 78-79. 85 ‘Preface to the Routledge Classics Edition’, in: Douglas, Mary, Purity and Danger (London, 1966/2002), xi. 82
29
namelijk een bijdrage leveren aan het vrij krijgen van haar dokters, die nog steeds gevangen zitten op Ceylon? De bescheiden toon lijkt een noodzakelijke voorwaarde om in de beschreven periode als vrouwelijke professional überhaupt gehoord te worden. Vrouwen mogen best een prestatie leveren, zolang ze deze maar niet als een prestatie presenteren, zegt Conway. Door zich zo bescheiden op te stellen, blijft Hellemans binnen de tekst van het culturele script. De genuanceerdheid, die Hellemans gemakkelijk afgaat, maar die niet per se typerend is voor de manier waarop verpleegsters in deze periode over hun ervaringen schrijven, lijkt deels bewust gekozen. Alles wat ze zegt, kan tegen haar collega’s op Ceylon gebruikt worden. Dus scheert ze niet alle Britten over één kam, en probeert ze waar mogelijk, aardige en positieve dingen over ze te zeggen. Dat juist generaal Buller de zwarte piet krijgt toegespeeld, zou ermee te maken kunnen hebben dat deze in Britse politieke kringen verantwoordelijk werd gehouden voor de tegenvallende militaire prestaties in de eerste zes maanden van het conflict. De nadruk op zuiverheid is misschien een onbewuste reactie op de genuanceerdheid die Hellemans elders ten toon moet spreiden. Goed en kwaad zijn in haar boek vermomd als netheid en viezigheid. In metaforen kan ze hardere uitspraken doen. Wij als Ambulanceteam staan voor netheid, lijkt ze te zeggen. En wie ons arresteert, kiest de kant van de viezigheid. Sterker nog: die is de viezigheid.
30
8. Resultaten: De ‘juiste toedracht der zaak’
Het was niet de eerste keer dat Willem Hendrik de Beaufort, sinds 1897 minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet Pierson, kritiek kreeg op zijn slappe houding ten aanzien van de Britse agressie tegen de Boeren in Zuid-Afrika. Het jaar ervoor had hij, onder druk van de Britten, de zelfstandige republieken Transvaal en Oranje Vrijstaat een uitnodiging voor de internationale vredesconferentie in Den Haag moeten weigeren, wat hem op een felle aanval van de oppositie, en dan met name Abraham Kuyper, was komen te staan.86 En nu staat hij afgebeeld in een spotprent van Joh. Braakensiek, tegenover de Nederlandse Maagd, die hem op hoge toon vraagt: ‘Kunt ge ook dát toelaten, zonder protest?’87 Ze wijst daarbij naar de achtergrond van de tekening, waar we een droevige stoet zien passeren. Voorop loopt ‘John Bull’, dat toentertijd nog springlevende symbool van de Engelse welvaart en wereldmacht. Zelfvoldaan kijkt hij voor zich uit. In de ene hand draagt hij een geweer, in de andere het uiteinde van een ketting. Aan die ketting zitten diverse mannen en vrouwen vast. Ze dragen allemaal het symbool van het Rode Kruis op de arm. Hun blikken zijn, ondanks die vernederende ketting, vastberaden en nobel. Een van die zusters moet Lisette Hellemans zijn, al heeft de tekenaar hun trekken heel algemeen gehouden. ‘Kunt ge ook dát toelaten, zonder protest?’ De lege blik van de minister, en meer nog zijn machteloze handgebaar, doen vermoeden dat het antwoord bevestigend zal zijn. De woede in de publieke opinie én de machteloosheid van de regering zijn in deze spotprent, gepubliceerd in de Amsterdammer van 26 augustus 1900, mooi samengevat. Er was verontwaardiging alom, maar op de Britten maakte dit geen indruk. Zij deporteerden de Ambulancedokters, samen met de meeste andere gevangenen uit de Boerenoorlog, naar Ceylon. De zusters werden op de boot naar Nederland gezet. Dat het machteloze gebaar van de minister niet alleen een verbeelding is van de geringe internationale betekenis van Nederland, wordt duidelijk uit De Beauforts antwoord op een vraag die hem op 20 september 1900 in de Eerste Kamer werd gesteld. Hij vindt het allemaal heel vervelend, aldus de minister, maar hij is er niet volledig van overtuigd dat de Britten ongelijk hadden met hun arrestatie. De regering zou het zeer ‘betreuren indien de leden der ambulance, medegesleept door een niet onverklaarbare persoonlijke sympathie voor hun stamgenooten, zich aan eenige daad van onvoorzichtigheid hadden schuldig gemaakt’.88
86
Kossmann, 352. Amsterdammer, 26 augustus 1900. De prent is op het voorblad van deze scriptie afgedrukt. 88 Handelingen der Eerste Kamer, vergadering van 20 september 1900. 87
31
In deze aarzeling stond de minister niet alleen. Ook het hoofdcomité (het bestuur) van het Nederlandse Rode Kruis vond dat de leden van de Ambulance toch wel een beetje slordig waren geweest. Zeker, er was grote waardering voor hun inzet en het was een ‘buitengewoon strenge straf’ die hun door de Britten was opgelegd, maar de ‘stipte naleving’ van de neutraliteit was door de ‘Roode-Kruisdienaren schromelijk […] miskend’. De conclusie moest toch wel zijn dat ze brieven hadden meegenomen voor de Boerencommando’s, al hadden ze dat niet ‘op clandestiene of bedriegelijke wijze’ gedaan. De strenge straf van de Britten zou wel bepaald zijn door ‘de gewichtigen en misdadigen’ aard van de in beslag genomen brieven.89 Daar konden de Ambulance-medewerkers het mee doen. In die omzichtig geformuleerde, maar toch behoorlijke scherpe kritiek van regering en Rode Kruis-bestuur schuilt natuurlijk iets hypocriets. Neutraliteit was bij het vertrek van de Ambulances uit Nederland nauwelijks een thema geweest. Natuurlijk, dokters en zusters gingen naar Zuid-Afrika om ‘de gewonden te verplegen, en de ellende te helpen verzachten, door den afschuwelijken oorlog tusschen Engeland en Transvaal teweeggebracht’, zoals ‘Betsy’ het in haar propagandabrochure De Transvaalsche Vrijheidsvlag braaf verwoordt. 90 Maar achter deze drang naar medemenselijkheid zat ook een diepe behoefte om de Boeren te helpen en ze te laten merken dat ze er niet alleen voor stonden. Dat was een dubbelheid waaraan ook het hierboven al geciteerde bestuur van het Rode Kruis niet ontkwam. Enkele bladzijden voor het tamelijk strenge oordeel over het gebrek aan neutraliteit van de Ambulancestaf, schrijft het bestuur bijna lyrisch over de taferelen rond het vertrek van de ‘vrouwen en mannen, die onder de hoede van de vaderlandsche vlag de zegeningen van het Roode Kruis gingen brengen aan het broedervolk van Nederlandsche geslachte’ en dit dan nog ‘met daden in de vuisten en idealen in het hart’.91 Dit balanceren tussen een ideaal van neutraliteit en een praktijk van partijdigheid was een typerend voor de Ambulances. Pakenham schrijft in The Boer War dat de Ambulances ‘provided practical help, and they were still more useful as tokens of moral support.’92 Paul Kruger, de president van Transvaal, zag dat ook zo. De Ambulances, zei hij, waren een teken dat ‘the whole world is on our side in this struggle for right and liberty’.93 Was het vreemd dat de Britten de Ambulances met enige argwaan bekeken?
89
De Vereeniging, 118-119. Betsy, 4. 91 De Vereeniging, 115. 92 Pakenham, 256. 93 Geciteerd in: Pakenham, 389. 90
32
Opdrachtgever en landsleiding vonden dus dat het Ambulanceteam op zijn minst een inschattingsfout had gemaakt. Dit besef zal Hellemans niet geholpen hebben in de ‘treurige, moeielijke dagen’ na haar terugkeer. Zij had wat uit te leggen en dat deed ze dan ook. Zij ging haar collega’s ‘een welverdiende hulde’ brengen en vertellen over dat ‘heerlijk grootsch werk [dat] ons Hollandsch Roode-Kruis in dezen Boeren-Vrijheidsoorlog verricht’ had. 94 Hellemans’ boek, dat in november 1901 verscheen, werd welwillend ontvangen. Al na een maand kon de uitgever een advertentie in de kranten plaatsen, waarin trots geciteerd werd uit de diverse positieve recensies.95 ‘Een boeiend belangwekkend verhaal’, vond het Rotterdamsch Nieuwsblad. Een boek, aldus de Telegraaf, dat ‘de liefde en opoffering [schetst] van de leden der ambulance en de leniging der smarten waar daartoe slechts de gelegenheid geboden werd’. De Nieuwe Rotterdamsche Courant had het beste door wat Lisette Hellemans met het boek van plan was: ‘Het voornaamste doel dat de schrijfster met de openbaarmaking beoogde was de leden der 2e Holl. Ambulance […] te verdedigen tegen de Engelsche aantijgingen en de onverschoonbare handelwijze van Buller […] in ’t ware licht te stellen.’ Dat doel wist Hellemans in ieder geval deels te bereiken. Voor diezelfde Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef ze een op de laatste hoofdstukken van haar boek gebaseerd verhaal over ‘de juiste toedracht der zaak’, dat op 27 november werd geplaatst.96 Hendrik Seret, kamerlid voor de zeer Boervriendelijke Anti-Revolutionaire Partij, pikte het bericht op en op 7 december sprak de Tweede Kamer voor het eerst in ruim een jaar over de gevangen Ambulancedokters.97 Uitgebreid werd bij dit debat uit Hellemans’ verhaal geciteerd.98 Tot directe resultaten leidde een en ander niet. De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Robert Melvil baron Van Lynden, partijgenoot van Seret, gaf in zijn beantwoording aan afhankelijk te zijn van Britse medewerking, die maar steeds niet kwam. Wel klonk in zijn verhaal duidelijk meer sympathie voor de dokters door dan bij zijn liberale voorganger: ‘Ik wil niet ontkennen dat het lot der heeren mij ook hard voorkomt’.99 Met dat lot viel het in de praktijk overigens wel een beetje mee, wist de pers te melden: ‘De doctoren (…) van het Roode Kruis ondervinden tijdens hun krijgsgevangenschap op Ceylon veel steun van Engelsche autoriteiten bij hun medische studiën.’100 Dokter Koster mocht zelfs een interviewer te woord staan. Aan het Haagsch Dagblad vertelde hij dat zijn 94
Hellemans, vii-viii. Het Nieuws van den Dag, 10 december 1901. 96 Handelingen der Tweede Kamer, vergadering van 7 december 1901. Het citaat uit het stuk van Hellemans in de Nieuwe Rotterdamse Courant is ook aan deze Handelingen ontleend. 97 De laatste keer was 4 december 1900 geweest. 98 Handelingen, 7 december 1901. 99 Ibidem. 100 Rotterdamsch Nieuwsblad, 30 december 1901. 95
33
collega’s en hijzelf door de Britten eerst als ‘riff raff scum’ werden beschouwd, maar dat ze inmiddels, na ingrijpen van de Gouverneur, gezien worden als ‘overwonnen vijanden, die als eerlijk soldaat gestreden hadden voor hun recht en voor hun vaderland’.101 De ‘welwillendheid’ van de autoriteiten is groot, vat Koster samen; een bewering die in een breder kader lijkt te passen. ‘Prisoners had few complaints about their treatment while in British hands’, schrijft Farwell, die toch op andere punten de Britten niet spaart, in zijn studie van de Boerenoorlog.102 De gevangenen werden uiteindelijk vrijgelaten, niet door ingrijpen van de Nederlandse regering of door de publicaties van een Ambulancezuster, maar omdat de oorlog tot een einde kwam: op 31 mei 1902 gaven de Boeren zich over. En op 6 juli van dat jaar kon dokter Koster de pers telegraferen: ‘Ambulance vertrekt woensdag per stoomschip Hamburg.’103 ‘“God zegene het Roode Kruis! Behoede de krijgsgevangenen, en schenke den Boeren de overwinning!’”, had zuster Hellemans haar lezers toegeroepen aan het einde van haar boek.104 De meest bescheidene van haar drie bedes was nu tenminste verhoord.
Hoe ging het verder met Hellemans zelf? Niet iedere stap in haar professionele loopbaan is in de archieven terug te vinden. In 1912 werkte ze als ‘inwonend verpleegster’ bij het Rode Kruis in Den Haag.105 Daarna woonde ze enige tijd in Groningen. Niet duidelijk is wat ze daar deed.106 Vanaf 1916 was ze terug in Den Haag, waar ze in 1919 een ‘kolonialen cursus’ startte, die in 1921 uitmondde in de al genoemde Koloniale School voor Meisjes en Vrouwen.107 Ze was niet alleen de initiatiefneemster, maar ook de eerste directrice van de school. In mei 1928 moest ze om gezondheidsredenen stoppen met haar werk. Dit had niet te maken met de ziekte die ze eerder in het Intombi-kamp in Zuid-Afrika had opgelopen, maar met een ‘ernstige vergiftiging’ als gevolg van slechte riolering onder het schoolgebouw, waar zij deze jaren inwonend was.108 In het Johannahuis in Wassenaar herstelde ze van haar ziekte, waarna ze in 1930 nog voor een klein jaar terugkeerde naar Den Haag. Ze bleef betrokken bij haar school, onder meer als beheerder van het G.J. Oudemansfonds, dat beurzen verstrekte aan leerlingen die het schoolgeld van de Koloniale School niet konden betalen. 101
Interview oorspronkelijk in het Haagsch Dagblad, hier geciteerd uit: Nieuwe Tilburgsche Courant, 31 juli 1902. 102 Farwell, 423. 103 Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 6 augustus 1902. 104 Hellemans, 221. 105 Amersfoortsch Dagblad, 22 juni 1912. 106 Brief Gemeentearchief Den Haag, 13 december 1990. 107 Het Vaderland, 18 september 1931. 108 Ibidem.
34
Al eerder was Hellemans, zoals we gezien hebben, betrokken geraakt bij de vrouwenbeweging. In 1911 was ze lid van het comité ‘1900 Nederlandsche Vrouwen 1911’, dat verder bestond uit C.C. van Dorp-Pelgrim, J.S. Kramers-Breukelman, Elisabeth Baelde, Johanna van Peski en W.C. Pruis-Jacobs. Met een oproep in de dagbladen en een brief aan koningin Elena van Italië protesteerde het comité tegen de oorlog tussen Italië en Turkije.109 Het archief van het comité werd twee jaar later ter beschikking gesteld van de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’ in Amsterdam. Daarna bleken de stukken spoorloos verdwenen. Hellemans voerde namens het comité een soms uiterst vervelende correspondentie met de verschillende betrokken partijen. Tot in de jaren dertig liep deze affaire door.110 In 1938 bezocht ze het vijftigste congres van de International Council of Women in Edinburgh. Tijdens haar verblijf daar ontmoette ze een oude bekende: de bejaarde Britse generaal Ian Hamilton, die onder meer in 1915 de geallieerde troepen in Gallipoli had aangevoerd. Zij herkende hem van een eerdere ontmoeting tijdens de Boerenoorlog, waar hij haar op de foto gezet zou hebben.111 Ook deze onverwachte reünie is in het voorgaande al beschreven. In oktober van datzelfde jaar werd Hellemans, met alle andere nog levende Boerenoorlogveteranen ‘die den Nederlandschen naam hoog hielden’, gehuldigd in Metropole in Den Haag. Minister-president Colijn was een van de gasten.112 Vanaf 1931 woonde Lisette Hellemans opnieuw in het Johannahuis in Wassenaar. Daar overleed ze op 19 maart 1956. Ze werd 83 jaar oud.
109
Amersfoortsch Dagblad, 17 oktober 1911. Diverse stukken in: Archieven ‘Lizette Magdalena Hellemans’ en ‘Comité 1900 Nederlandsche Vrouwen 1911’, Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam. 111 In het archief van Ian Hamilton, onderdeel van het Liddell Hart Centre for Military Archives, King’s College in Londen, is deze foto niet terug te vinden. Ook zijn er geen aanwijzingen te vinden dat zusters Hellemans en (toen nog) kolonel Hamilton elkaar werkelijk ontmoet hebben in Zuid-Afrika. De ontmoeting zou op 4 maart 1900 moeten hebben plaatsgevonden, maar Hamilton schreef op 8 maart aan een vriend (archiefnummer 2/2/2) dat hij sinds ‘the day Buller came in’ [dat is op 3 maart, CD] het bed moet houden vanwege een ernstige griep, ‘which still has me in the stitches’. 112 Het Vaderland, 11 oktober 1938. 110
35
8. Conclusies
Waarom schreef zuster Hellemans haar boek Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog? Dat was de onderzoeksvraag voor deze bachelorscriptie, waarbij we aannamen dat Hellemans oorspronkelijke verklaring – dat ze wil vertellen wat een prachtig werk haar Ambulance tijdens de Boerenoorlog heeft verricht – niet volledig was. Uit de tekst werd al snel duidelijk dat dit inderdaad klopt. Hellemans lijkt zich met haar boek te willen verdedigen tegen kritiek. Enigszins defensief stelt ze dat de grootste prestatie van de Ambulance was dat deze ‘bij al hare herhaalde teleurstellingen haar ondernemingsgeest niet verloren heeft’ en daarom brengt ze graag ‘een welverdiende hulde aan hare verschillende leiders’, de doktoren.113 Het was blijkbaar nodig. Uit andere bronnen blijkt inderdaad dat er kritiek was op het werk van de Ambulance. Het bestuur van het Nederlandse Rode Kruis had in een rapport over zijn activiteiten in ZuidAfrika gesteld dat de ‘stipte naleving’ van de neutraliteit door de ‘Roode-Kruisdienaren schromelijk [was] miskend’.114 En minister van Buitenlandse Zaken De Beaufort had in de Eerste Kamer gezegd het te ‘betreuren indien de leden der ambulance, medegesleept door een niet onverklaarbare persoonlijke sympathie voor hun stamgenooten, zich aan eenige daad van onvoorzichtigheid hadden schuldig gemaakt’.115 Het incident waar bestuur en regering naar verwezen was de arrestatie van de leden van de Ambulance door de Britten. Ze zouden ‘compromitteerende brieven’ bij zich hebben gehad, wat hen tot spionnen maakte. 116 De zusters werden terug naar Nederland gestuurd en de doktoren gevangengezet op Ceylon, en er was op het moment van schrijven geen uitzicht op hun spoedige vrijlating. Dat was dus de situatie waarin zuster Hellemans aan haar boek werkte: met een besef van het mislukken van de Ambulancereis en een schuldgevoel over het feit dat de doktoren nog steeds vastzaten. Als we haar boek met die achtergrondkennis lezen, worden de beweegredenen van Hellemans een stuk duidelijker: ze schreef haar boek om het ontstane beeld te corrigeren dat haar Ambulanceteam nalatig was geweest. En op die manier wilde ze een bijdrage leveren aan de zaak van haar vastzittende collega’s. Hoe probeerde ze die twee doelen te bereiken? In de loop van deze scriptie zijn we verschillende manieren tegengekomen. 113
Ibidem, viii. De Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis in den Transvaalsch-Engelschen oorlog 1899-1901 (Den Haag, 1901), p. 118-119. 115 Handelingen der Eerste Kamer, vergadering van 20 september 1900. 116 Hellemans, 197. 114
36
Hellemans suggereert in haar boek een zekere mate van objectiviteit en dus, impliciet, betrouwbaarheid. Door het gebruik van het woordje ‘mee’ in de titel (Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog) lijkt ze enige afstand te creëren tot de Ambulance waarvan ze deel uitmaakte. De auteursnaam ‘Zuster Hellemans’ maakt duidelijk dat ze vanuit haar functie wilde schrijven. Hellemans had ook een pamflet over het onrecht van de arrestatie kunnen schrijven, maar ze koos voor een reisverslag. Dit gaf haar niet alleen de kans om uitgebreid de vele activiteiten van het Ambulanceteam te beschrijven, maar het bood ook een kader waarin het falen meer extern kon worden verklaard. De omstandigheden waren leidend, niet het optreden van de hoofdpersonen. De ellende overkwam de Ambulance. Zij was er niet de oorzaak van. ‘Ik beschrijf u mijne indrukken zooals zij zich aan mij voordeden en zooals deze in mijne herinnering voortleven’, zegt Hellemans in de inleiding van haar boek.117 Deze dubbelheid van dagboek en terugblik werkt heel effectief: ze kan het noodlot dat de Ambulance boven het hoofd hing alvast oproepen, en deze dus onvermijdelijk maken, terwijl de lezer toch steeds in de spanning van het moment zit. Uit latere bronnen blijkt dat Hellemans een aantal van haar meer spectaculaire ervaringen tijdens de Boerenoorlog uit het boek heeft weggelaten. Een paar voorbeelden. Ze had nog jaren last van de ziekte die ze in het Intombi-kamp had opgelopen. Paste dat niet in het beeld dat ze schetst van de vrouw die altijd voor anderen klaarstaat? Ze zag Britse officieren vlaggetjes verplaatsen op een kaart ‘waardoor honderden menschenlevens op het spel’ werden gezet. Droeg die herinnering een te pacifistisch stempel? Of heeft ze dit oerbeeld van militaire waanzin pas later bedacht, toen ze actief was in de vrouwen-vredesbeweging? 118 Ze had zich in een blijkbaar kameraadschappelijke sfeer laten fotograferen door een groep Britse officieren, vlak na de grootste nederlaag van de Boeren in de oorlog tot dan toe. Was dat achteraf te weinig zuiver? En ze was naar eigen zeggen professioneel onvoldoende voorbereid op wat haar in Zuid-Afrika te wachten stond. Was dat een te kritische opmerking over haar werkgever? Allemaal hele verschillende (mogelijke) redenen dus, maar met als gemeenschappelijk kenmerk dat ze zouden kunnen afleiden van haar boodschap en haar doel. Hellemans presenteert zich, bewust of onbewust, zoals de lezers uit die tijd dat van haar verwachten, namelijk als een bescheiden vrouw. Zo blijft ze binnen haar ‘cultural script’.119 Ze komt over als bescheiden, vriendelijk, in dienst van anderen, zichzelf
117
Ibidem, vii-viii. Brief van Hellemans aan C. Ramondt – Hirschmann, 4 september 1934. 119 Smith & Watson, 56. 118
37
wegcijferend, onhandig en afhankelijk als het om de haar vreemde ‘mannelijke’ taken en werkzaamheden gaat, maar efficiënt improviserend in haar ‘vrouwelijke’ werkzaamheden. Zo houdt ze de sympathie van de lezer en wordt deze niet afgeleid van het verhaal dat ze wil vertellen. Ze presenteert zich daarnaast ook als een genuanceerd persoon. Dit moet objectiviteit suggereren. Ze probeert in haar verhaal ook de Britse tegenstander recht te doen. Opmerkingen over onfatsoenlijke of onvriendelijke Engelsen worden altijd gecompenseerd met een tegenvoorbeeld. Nooit ook was het Britse leger als geheel het probleem: het waren individuele militairen die haar Ambulance last bezorgden. Dit suggereert niet alleen objectiviteit, wat haar verhaal overtuigender moet maken, maar is ook een vorm van zelfcensuur: ze kon niet te onaardig over de Britten doen, want de dokters voor wie ze haar verhaal schreef, waren nog steeds in Britse handen. Te onaardige kwalificaties hadden wellicht tot repercussies geleid. Niet voor niets noemt ze generaal Buller als hoofdverantwoordelijke voor de ellende die de Ambulance overkwam. Buller was door de Britse politiek tot zondebok van het aanvankelijke mislukken van de Zuid-Afrikaanse veldtocht gemaakt – en vormde dus geen gevaar. Tenslotte zet Hellemans zichzelf ook neer als iemand die staat voor netheid en reinheid. Dat is natuurlijk geen ongebruikelijk kenmerk van een verpleegster, maar Hellemans gaat hier wel heel ver in. Het lijkt wel of haar uitwijdingen over de voortdurende strijd tegen de viezigheid een sublimatie vormen voor de zelfcensuur die ze op politiek-militair gebied moest toepassen. Dat de Britten als volk niet deugen, zegt ze niet. Maar het zijn wel viezeriken, met hun ‘Engelsche methode’ en hun hospitaalkampen waar niet eens schoon drinkwater was. 120 Schoon en vies zijn bij Hellemans een metafoor voor goed en slecht. Door zichzelf als schoon te presenteren, maakt ze haar onschuld vanzelfsprekend: reinheid spioneert niet. Ze heeft er alles aan gedaan om een zo effectief mogelijk boek te schrijven. Maar heeft dat boek nu ook werkelijk opgeleverd waar ze op hoopte? De Ambulancedokters heeft ze er niet mee vrij gekregen. Maar dat lukte de Minister van Buitenlandse Zaken ook maar steeds niet. Wel heeft ze met haar boek een enigszins vergeten kwestie na bijna anderhalf jaar opnieuw op de politieke agenda weten te zetten. Dat is een knappe prestatie. En het lijkt erop dat ze, door er ‘duchtig op los te poetsen’, het toch wat besmeurde blazoen van haar Ambulance weer redelijk schoon heeft weten te krijgen. 121 120 121
Hellemans, 40. Ibidem, 97.
38
Gebruikte literatuur
‘Betsy’, De Transvaalsche Vrijheidsvlag; van Kinderen van Zuid-Afrika voor de Kinderen van Nederland (Rotterdam, z.j.), 48 p. Bron, Alice, Diary of a Nurse in South Africa; with the Dutch-Belgian Red Cross During the Boer war (Milton Keynes, 2010), 116 p. Conway, Jill Ker, When Memory Speaks; reflections on autobiography (New York, 1998), 205 p. Douglas, Mary, Purity and danger (London, 1966/2002), 244 p. Hartmans, Rob, De Groene van 1877; Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam, 2002), 462 p. Hellemans, Lizette, Met het Roode Kruis mee in den Boeren Vrijheidsoorlog (Amsterdam, 1901), 221 p. Kossmann, E.H. De Lage Landen 1780-1980; Twee eeuwen Nederland en België; Deel 1 1780-1914 (Breda, 1986), 478 p. Farwell, Byron, The Great Boer War (New York, 1979), 495 p. Pakenham, Thomas, The Boer War (London, 1979), 659 p. Schulten, P., ‘Nederlandse vrijwilligers in de Boerenoorlog’, in: Armamentaria 33 (Jaarboek Legermuseum 1998-1999), p. 110-124. Smith, Sidonie, and Julia Watson, Reading Autobiography (2nd edition) (Minneapolis, 2010), 394 p. Stanley, Liz, and Helen Dampier, ‘Simulacrum Diaries: Time, the “moment of writing,” and the diaries of Johanna Brandt-Van Warmelo’, in: Life Writing (Vol. 3, No. 2, 2006), p. 25-52. De Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis in den Transvaalsch-Engelschen oorlog 1899-1901 (Den Haag, 1901), 383 p. Overdruk van de 3de afdeeling, XVIe deel der Handelingen van het Nederlandsche Roode Kruis. Verspyck, G.M., Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967) (Nijkerk, 1967), 392 p. Villiers, J.C. de, ‘The Medical Aspect of the Anglo Boer War, 1899-1902’ , in: Military History Journal, Vol. 6 No. 2, december 1983 (The South African Military History Society / Die Suid-Afrikaanse Krygshistoriese Vereeniging), geen paginanummering.
39
Archieven
Archieven ‘Lizette Magdalena Hellemans’ en ‘Comité 1900 Nederlandsche Vrouwen 1911’ in: Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam. (Bezocht op 28 januari 2011.) Archief ‘Ian Hamilton’, in: the Liddell Hart Centre for Military Archives, King’s College London Archives. (Bezocht op 9 februari 2011.) Amersfoortsch Dagblad: Archief Eemland, http://archiefeemland.courant.nu/ Amsterdammer, Archief Groene Amsterdammer, www.groene.nl Leeuwarder Courant: De Krant van Toen, www.archiefleeuwardercourant.nl Utrechtsch Nieuwsblad Het Utrechts Archief, www.hetutrechtsarchief.nl Handelingen Tweede Kamer: Staten-Generaal Digitaal, www.statengeneraaldigitaal.nl Het Vaderland, Rotterdamsch Nieuwsblad, Nieuwe Tilburgsche Courant, Het Nieuws van den Dag / Kleine Krant: Archief Historische Kranten, Koninklijke Bibliotheek, http://kranten.kb.nl/
Colofon
Het onderzoek voor deze bachelorscriptie Geschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen heb ik gedaan in januari, februari en juli 2011. De tekst schreef ik in augustus 2011. Mijn begeleider was prof.dr. Mineke Bosch, hoogleraar Moderne Geschiedenis in Groningen. Graag bedank ik haar voor haar enthousiaste ondersteuning en haar uiterst nuttige kritiek. Dank ook aan Diana Manipud (Information Assistant, Archives and Corporate Records Services, King's College London) en Annette Mevis (Archivaris Aletta, Instituut voor Vrouwengeschiedenis, Amsterdam) en, voor haar meedenken en kritisch meelezen, mijn vrouw, Ilse Dullemond-Bos. Speciale dank aan Wim Dullemond, mijn vader, die de inspiratie leverde voor het onderwerp en een hoop voorwerk verrichte. Deze scriptie is aan hem opgedragen.
Caspar Dullemond Zwolle, 24 augustus 2011.
40