I
DE H Y G I Ë N E AAN DE
KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE TB
BREDA
DOOR
G-. A. 13 R U N I N O S Goj-). li> Luiloiiant der Ai-(ill(>rio
-o-<5^;
-
N I . T M E l i KA' II.
0.
A.
'T 11 I E M K 1891
IW
«
f
L A•''• 9^
DE H Y G I Ë N E AAN DE
KONINKLIJKE MILITAIRE ACADE1\[IE TE
B R E D A
DOOR
G.
A. B R U N I N G ^ S Gep. Ie Luitenant dor Artillerie
-=>-<5*3>-<-
NIJMEGEN H.
C.
A.
ï H I E M E 1891
y
'4,
I) E
HYGIENE AAN DE
KüKIKKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE TE BREDA.
In de volgende bladzijden zullen eenig'e toestanden aan de Koninldijke Militaire Academie worden bescliomvd, die, nu de algenieene aandacht, door het Yoorg-evallene in het vorige jaar ^) op die inrichting is gevestigd, misschien Avel eenige belangstelling verdienen. Ieder, die in openbare instellingen gebreken meent te ontdekken, is zedelijk verplicht deze aan te Avijzen of ze, voor zoover zulks in zijn macht staat, uit den weg te helpen ruimen. De wetgever toch kan zich meermalen geen 1) In NoveinLer en begin December 1890 werden vijftien cadetten vour vrij liooge koortsen in de ziekeninricliting behandeld. Vijf dier gevallen droegen een tj ])lieuti karakter en drie daarvan hadden een doodelijken afloop. Ten gevolge hiervan ontstond eene begrijpelijke ongerustheid onder de ouders der cadetten, tot wier tolk zich de heer llr. (ioekoop, lid van de TAveede Kamer der iStaten-Generaal, maakte door in de zitting van 20 Dec. 1890 eenige opmerkingen en beschouwingen met betrekking tot de K. M. Academie mede te deelen, waarin hij o.a. bet\\iifelde of de gezondlieidsbelangen der cadetten Avel voldoende werden beliartigd en of gezondlieidsscliadelijke plagerijen van cadetten van het eerste verblijtjaar door hunne oudere kameraden wel behoorlijk werden te keer gegaan. Deze opmerkingen gaven den Minihter van Oorlog aanleiding aan de Koningin-Weduwe Regentes het voorstel te doen, over genoemde Academie door eene Connnissie een onderzoek te doen instellen nopens aangelegenheden van inwendigen en huishoudelijken aard. Deze Commissie werd hij Koninklijk Besluit, dd. 5 Januari 1891 benoemd en bracht onder dagteekeniüg van 9 lüaait d. a. \. haar Aei&lag uil.
4 duidelijk begrip vormen Tan den invloed, dien eene wet op de maatscliappelijke toestanden zal uitoefenen, doch zij, die de wet hebben toegepast gezien, er zelf den invloed van ondervonden en haar in hunne naaste omgeving hebben zien werken, kunnen zich dikwijls een juister oordeel vormen over het al of niet doeltreffende er van. Evenzeer zal het soms hun, die in openbare inrichtingen onder de bestaande toestanden zijn opgevoed, eerder gelukken er de gebreken in aan te wijzen dan hun, wien het bestuur of de inspectie is opgedragen. Deze kuimen door den aard hunner betrekking de uitvoering van een maatregel slechts tijdelijk en van verre gadeslaan en zijne werking meestal slechts door hooren zeggen beoordeelen. Door deze redeneering geleid, heb ik gemeend eenige toestanden en maatregelen aan de K. M, Academie onder de algemeene aandacht te moeten brengen. Nu er zooveel moeite Avordt gedaan om die inrichting uit het oogpunt van gezondheid te verbeteren, zou het jammer zijn, indien eenige gegevens verloren gingen, die, geloof 'k, niet van belang ontbloot zijn. Dat het onderzoek eener Commissie, als de in de noot op bladz. 5 bedoelde, niet steeds volledig kan zijn, is uit den aard der zaak duidelijk: zij toch moet bij de vorming van haar oordeel ook grootendeels op de haar door anderen verstrekte gegevens steunen, en zijn deze gebrekkig dan is ook bij den besten wil de uitslag van een onderzoek onvolkomen. Men gelieve dan ook in het volgende geen aanval op de Commissie noch op het bestuur der Academie te zien, maar alleen eene bijdrage tot de goede zaak, de bevordering van de gezondheid en de deugdelijkheid onzer toekomstige officieren. Yoor en aleer tot de eigenlijke bespreking van mijn onderwerp over te gaan, Avil ik er op wijzen, dat het onderwijs in de wetenschap, Avaarop al deze beschouAvingen gebaseerd zijn, namelijk de Hj^giëne of gezondheidsleer, aan de Academie niet gegeven Avordt. Toch is dit een vak, dat voor den officier ver van onbelangrijk is. Ik meen zelfs te kmnien beAveren, dat de kennis er van voor hem, zooAvel
5 ill oorlogs- als in vredestijd, onmisbaar is. Zonder ver in détails te treden, zal het ieder duidelijk zijn, dat eene goede strategie en tactiek zonder hygiëne ondenkbaar zijn. De hygiëne bepaalt de lengte en de snelheid van en den geschikten tijd voor de marschen, zij regelt de keuze der wegen en van het nachtkwartier, geeft het aantal en den duur der rusten aan bij werkzaamheden, schrijft het maximumgewicht van wapening en uitrusting voor, beoordeelt de doelmatigheid der kleeding en is vooral bij de verpleging der troepen van het hoogste gewicht. Ook in tijd van vrede is hare kennis voor den officier een vereischte. Bij de vaststelling van tableau's voor de oefeningen, de regeling van den dagelijkschen dienst, de indeeling der kazernen, de keuze der exercitieterreinen, de regeling der voeding speelt zij eene gewichtige rol, terwijl bij de oefeningen de boven voor tijd van oorlog aangehaalde punten terugkeeren. Men werpe mij niet tegen, dat de geneeskundige dienst daar is om geraadpleegd te worden. Ten eerste heeft men niet ten allen tijde, vooral bij kleine detachementen, een officier van gezondheid tot zijne beschikking en ten tweede wordt, om te Aveten Avamieer een deskundige geraadpleegd moet worden, reeds eene zekere mate van hygiënische kennis vereischt. In tijd van oorlog is het bovendien voor een bevelhebber ondoelmatig en dikwijls ondoenlijk om ruggespraak met den geneeskundigen dienst te houden. De vooren nadeelen, aan een besluit verbonden, dienen dan alle in één hoofd te worden overwogen en beoordeeld. Zonder dat ontbreekt het actief optreden en doortastend handelen, Avaarvan in den oorlog het Avelslagen eener onderneming in de hoogste mate afhangt. De officier moet, waar en in Avelke omstandigheden hij ook geplaatst zij, zelf weten hoe hij zijne ondergeschikten met het oog op hunne gezondheid liehandelen moet. Dit is een eisch, niet alleen uit een militair, maar ook uit een menschlijk oogpunt. Het onderwijs nu in dit voor den officier zoo hoogst belangrijk vak ontbreekt aan de Academie geheel en al. Geheel en al is misschien te veel gezegd: de cadetten der cavalerie en artillerie ontvangen onderricht in de anatomie.
6 physiologie en hygiëne A'an . . . . het paard! Men is dus overtuigd, dat degene, die eenmaal een aantal paarden onder zijn beheer zal krijgen, ook de noodige kennis van den lichaamshouAV, de levensverrichtingen en de gezondheid dier dieren dient te bezitten. Mag dit, waar het menschen betreft, anders zijn? Moet iemand, die later menschen onder zijn bevel krijgt, onkundig zijn van de eischen, die hij aan hun lichaam mag stellen, en van de nadeelige invloeden, waartegen hij hen zou kunnen en moeten beveiligen ? Ik geloof, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het is Avenschelijk en noodzakelijk, dat de aanstaande officier een degelijken cursus volgt in de gronden der hygiëne in haar geJieehn omvang. Men beperke zich hier niet tot het dicteeren van eenige algemeene hygiënische regels in een verloren uurtje. ^) De versterkingskunst der levende strijdkrachten mag volstrekt niet oppervlakkiger behandeld worden dan die der doode weermiddelen. Ik drukte bovendien op de woorden: in Jiaar (jelieelen omvanfj, omdat ik oordeel, dat men zich niet mag bepalen tot het onderwijs in oene uitsluitend militaire hygiëne. Alle onderdeelen dezer wetenschap zijn voor den militair van belang, ook al mogen zij niet in onmiddellijk verband staan met militaire zaken. Als een voorbeeld uit vele behoef ik hier slechts te noemen de prophylaxis tegen besmettelijke ziekten. Ik meen hiermede voldoende te hebben aangetoond, dat het onderwijs in de hygiëne aan de K. M. A. (en in het algemeen aan alle inrichtingen tot vorming van officieren) eene behoefte is. TAvee uren in de Aveek (minder zeker niet), in het hoogste studiejaar, kan daarvoor voldoende Avorden geacht. Mocht men dit te veel Adnden, dan Avijs ik er op, dat het onderricht gegrond moet zijn op eenige kennis der anatomie en physiologie, daar het anders deii noodigen steun mist om begrepen en toegepast te kunnen AVorden. 1) Ook dit geschierlt echter thans niet.
7 Een paar irar lijnteekenen, waarin toch wel eenige Aveelde heerscht, minder en een paar irar hygiëne er hij, en de grond is gelegd tot iets, dat, men zal het mij moeten toestemmen, voor het leger van veel nut zal zijn. En niet alleen voor het leger: een hygiënisch ontwikkeld leger geeft een hygiënisch ontwikkeld volk. Ik stel mij voor hoe de officieren, toegerust met de kennis der hygiëne, daarover theorie zouden houden met het kader, dit weder met de manschappen en hoe deze, na afloop van hun diensttijd, de opgedane nuttige kennis Aveder onder het volk zouden verbreiden. Doch het is waar, zoover zijn we nog lang niet. De gronden evenwel, die ik hierboven ontwikkeld heb, zijn, geloof 'k, overtuigend genoeg om den steun van dit laatste toekomstbeeld te ïamnen ontberen. Ten slotte nog iets, Avaarin ouders en voogden belang kunnen stellen. Waarom is onlangs de algemeene aandacht zoo op het zoogenaamde haren gevallen ? Ahveer eene quaestie van hygiëne. Men vreesde plagerijen, die schadelijk voor de gezondheid konden zijn. Gelooft men nu niet, dat men in de hygiënische ontAvikkeling der cadetten van het oudste studiejaar een machtig middel heeft om dergelijke misbruiken tegen te gaan? Ik ga thans over tot de eigenlijke behandeling van mijn onderAverp, de hygiënische toestanden aan de Academie. In de eerste plaats de door de Commissie voorgestelde verAvarming der slaapzalen en het aanbrengen van gordijnen. Meer dan zestig jaar dient het gel)0UAv als opleidingsgesticht voor aanstaande officieren en nooit is er aan deze maatregelen behoefte gevoeld, 't Is Avaar, de vestingwallen zijn in dien tijd geslecht, maar dat is ook reeds meer dan tien jaar geleden en ik heb vóór en na die slechting op de slaapzalen geslapen, doch het onderscheid is mij niet opgevallen. Men mag zich Avaarlijk Avel tweemaal liedenken, eer men in den tegeuAVOordigen bakterietijd in een gebouAV
8 als (Ie Academie gordijnen (en nog wel van eenigssins dMe stof) op de slaapzalen gaat aanbrengen. En de verwarming? Wanneer deze gedurende den dag en matig plaats lieeft, is zij op zicli zelve, niet schadelijk, doch' wat is eigenlijk het nnt er van ? Vochtig zijn de slaapzalen niet. Koud? Nu ja, maar is koude ongezond? Ik herinner mij niet, dat ik ooit buitengeAvoon onaangenaam door de koude op de slaapzalen ben aangedaan. 2elis in den winter van 1879—80, toen het water op onze Avaschtafels bevroor en onze handdoeken als stokvisschen waren, heb ik nooit over de koude hooren klagen. Tocht is ongezond, dat is ^vaar, doch door verwarming kan men den tocht slechts vermeerderen en hem gevaarlijker maken. Dit alles evenwel zou eene quaestie van gevoelen kunnen zijn. Wij hebben te oordeelen naar feiten. Waar die overtuigend l)ewijzen, dat het bestaande met de hygiëne in strijd is, daar moet verbetering worden aangebracht, ook al wordt de behoefte daaraan niet direct gevoeld. Nu vraag ik mij af: hebben de feiten dit bcAvezen? De ziekte in Novem])er heeft het niet gedaan: het ontstaan van typheuse koortsen is minder in de constructie van gebouwen dan wel in den toestand van den grond en het drinkwater te zoeken, doch ook in deze laatste richting heeft de Commissie de oorzaak niet kunnen opsporen. Wij zouden echter nog kunnen onderstellen, dat de toestand der slaapzalen een ongunstigen invloed op den algemeenen gezondheidstoestand uitgeoefend en alzoo indirect het ontstaan der koortsen bevorderd had. Nu doet zich evenwel het feit voor, dat ondanks die ziektegevallen en den buitengewoon strengen winter, het aantal zieken tusschen het begin van den cursus en het tijdstip van de komst der Commissie kleiner is dan over een gelijk tijdvak in vorige jaren. Green ongunstige algemeene gezondheidstoestand aldus; juist het tegendeel. Moet het dan niet betwijfeld Avorden, of de voorgestelde maatregelen door de feiten Avel gewettigd worden ? Ieder zal de gebeurtenissen in het afgeloopen jaar hoogst treurig vinden en wenschen, dat alle mogelijke maatregelen geno-
9 men • zullen worden om eene herhaling' te voorkomen, doch beweren, dat zij juist deze verandering- noodzakelijk maken, kan men niet. ^) Afgezien daarvan moeten wij het voorstel dus beoordeelen en dan is er veel, dat er tegen spreekt. Ik haalde reeds het nadeel aan van gordijnen in slaapvertrekk(^n van dergelijke inrichtingen, als een heter houvast voor i)(>smettelijke ziekten. Yeel helpen gordijnen bovendien tegen den tocht niet, tenzij men val- en overgordijnen luM^ft "en deze bij het sluiten zorgvuldig üi het midden en aan d(> kanten bevestigt. Op de anmsementzaal b. v. zijn gordijiKMi en tocli zal men ondervinden, dat het daar, ook wann(HM' zij gesloten zijn, nog flink kan tochten, indien d(^ wind o"p de ramen staat. Eamen, die geopend moeten kunnen worden, zoodanig te maken, dat zij tochtvrij zijn, is practisch vrij wel onuitvoerbaar. Een ieder onderzoeke de ramen in zijn eigen luiis, wanneer de wind er vlak opstaat. Het eenig(^ middel om koude en tocht tegelijkertijd 1)uiten te sluiten is een duhhel raam, iets wat men in ons land veel te weinig aantreft. In het hooggebergte zijn ook de kleinste huisje^ er van voorzien en men bespaart daardoor eene groote hoeveelheid l)randstof. Des zomers neemt men ze af en vervangt VA' in de grootere huizen door jaloezieën. Wil men den "tocht volledig van de slaapzalen weren, men 1)renge dulilieh^ vensters aan. De kosten van aanmaak daarvan zullen zeker mei meer bedragen dan de voorgestelde uit1)reiding van d(Mi verwarmingstoestel en het aanbrengen van gordijnen; de kosten van onderhoud zullen veel geringer zijn. 3Ien lu^me eens de proef met eene der zalen, waar zich de ramen tegenover elkander bevinden en dus de meeste tocht bestaat. Over tocht zal dan niet meer geklaagd word(>n. Ook de Commissie heeft aan dubbele ramen gedacht, doch 1) 'J'en einde inisverslaiid te vuDrkoineu, breiij;- ik luer in lieriiuieriiii;'. dat de oorzaak der koortsen niet ontdekt is kunnen worden en deze in toevamge onistandis'lieden, en niet in nalati^-heid van het bestuurder Aeadeniie. moet gezoelit worden. Men nieene dan ook niet, dat ik eenig verband zoek ie brengen iussclieii liet voorg(.'Vallene en de dour mij aangegeven gebreken.
10 t
Inimie toepassing op de Academie meeneii te moeten verAverpen, omdat dj de- toetreding van zuivere hiclit te zeer heiemmeren. Teg-en deze meening moet ik ten stelligste opkomen. Er is geene inricliting, die op meer practisclie Avijze de toetreding van znivere Inclit zonder tocht ten allen tijde mogelijk maakt. Ik lieb liaar in liet buitenland in yerscMllende inrichtingen toegepast gezien en kan slechts roemen over de doelmatigheid er van. Indien zij goed zijn aangebracht, heeft men met dubbele rameii den toevoer der bnitenlucht geheel in zijne hand. Voor eene goede inrichting is het echter noodig, dat niet alleen beide vensters geheel kunnen geopend worden, maar dat ook het l)uitenvenster van .onderen en het binnenvenster van boven gedeeltelijk kan Avorden geopend. Zijn zij zoo ingericht, dan" zullen zij de toetreding van zuivere lucht niet te zeer belemmeren'; iets doen ze dit natuurlijk, doch dat is juist het doel, dat' men met het aanbrengen van gordijnen l)eoogt en men heeft dan hier het voordeel, dat men haar geheel naar de l)ehoefte kan regelen. Door het toezicht er over, gedurende het verblijf der cadetten op de slaapzalen, aan de escouadeconnnandanten (niet aan oppassers) op te dragen, kan men vrij zeker zijn, dat ze voorzichtig en naar g'elang van de ligging der slaapzalen ten opzichte van den Adnd behandeld Avorden. Men zou in de consignes voor de cadetten eenige Avenken daaromtrent kunnen opnemen; is eemnaal de hygiëne als vak van onderAvijs voor het 4de studiejaar ingeA'oerd, dan zal de toepassing ook begrepen kumien Avorden. En hiermede ben ik genaderd tot een volgend punt, dat ik Avenschte te bespreken, iiamelijk de ventilatie der slaapzalen. De zorg om de temperatuur boven een zeker minimum te houden zal er toe leiden, dat de vensters vroeger Avorden gesloten dan anders. Nu zij hier opgemerkt" dat de slaapzalen zich lievinden boven de anmsementzaal en de leerzalen. Op deze zalen Avordt 's avonds eigenoefening gehouden en de daar verAvarmde en bedorven lucht vindt nu gedeeltelijk haar weg door de zoldenng naar de slaap-
i
I f
!
I .^, , ! I j I
<''
^^alen, waar de liiclit dus reeds vóór den nacht eenig'szins verontreinigxl is. Hoe vroeg'er de ramen gesloten Avorden des te gTooter zal die verontreiniging zijn en, bij gebrek aan voldoende ventilatie, zal zij in den nacht zoo groot kunnen Avorden, dat de lucht op de slaapzalen hepaald nadeelig voor de gezondheid wordt. Reeds nu doet zich, ondanks den zoo gevreesden tocht, eiken Zondag bij vele cadetten een verschijnsel voor, dat angstige zielen een vergiftigingsverschijnsel zouden kunnen noemen. Strikt genomen is het dat ook inderdaad. Eeeds 10 tot I-i jaar geleden hadden vele cadetten des Zondags hoofdpijn. ^) Er Averden toen verschillende oorzaken daarvoor genoemd; o.a. het op Zaterdagavond verstrekken van chocolade; doch toen dit op een anderen avond gesteld werd, bleef de hoofdpijn op Zondag. Het dragen der scliako's; gestraften evenwel, die in dagelijksche tenue thuisbleven, Avaren er niet vrij van en ook in de Aveek had, bij de oefeningen, de schako dien invloed niet. Het kerkgaan; ook de opheffing van het verplicht(ï kerkgaan bracht er later geene verandering in. Het langer slapen op Zondag; maar in het verlof had men toch geene hoofdpijn als men langer sliep. Sedert dien tijd is het verschijnsol niet verdwenen, ja eerder toegenomen, Avant ik verneem, dat nu des Zondags het grootste gedeelte van het korps hoofdpijn heeft. De oorzaak hiervan is nergens anders te zoeken dan in eene onvoldoende ventilatie, waaraan het nadeel juist Zondags zich gevoelen doet, omdat de cad(^tten dan 1 a 2 uren later opstaan. Zal men nu als voorbehoedmiddel daartegen de reveille ook des Zondags op den gewon(>n tijd doen slaan? Dan zou men een steen op de veiligheidsklep leggen. Indien de onzuiverheid der lucht na een verblijf van 9 uren hoofdpijn doet ontstaan, zal ze ook in d(Mi nacht reeds groot genoeg zijn om belemmerend o]) het adendialingsproces te werken en in de andere nach.ten zal deze nadeelige werking, al wordt ze den volgende)! dag 1) Bij velen bepaalde het zich tut eene zekere gedniktlieid in het li.mfd of eene ojiaangenanie btemniing'.
12 niet direct gevoeld, toch wel evengoed aamvezig zijn als in den nacht van Zaterdag op Zondag. Deze scliadelijko, eiken nacht terugkeerende factor is, vooral hij eene inrichting als de Academie, niet gering te schatten. Wij hehhen hier toch te doen met jongelieden, wier ont^vikkeling in vollen gang is en die toch hovendien reeds dagelijks 8 a 10 uren voor lessen en eigenoefening in hetrekkelijlc kleine lokalen opeengehoopt Avorden. ^) Hoe gelukkig, dat het er ten minste flink tocht! Wat de toestand zal worden, wanneer men ook die ventilatie gaat wegnemen, zonder er iets anders voor in de plaats te geven, kan iedereen begrijpen, die in de gelegenheid is des morgens met de reveille de slaapzalen te doorloopen. Dat de lucht op eene slaapzaal des morgens niet fiisch kan zijn, is duidelijk, doch er is nog een onderscheid tusschen onfrisch en walgelijk, en dit laatste is zij bepaald, wanneer men des Zondags om 7 uur op de slaapzaal komt. Wil men dus eene verbetering op de slaapzalen aanbrengen, dan brenge men eene betere ventilatie aan. Thans is deze als volgt ingericht: Op de amusementzaal bevindt zich boven elke der 53 gaslampen eene trechtervormige metalen ka]), waarin eene buis uitmondt. De door de gasvlannnen verAvarmde lucht wordt nu grootendeels naar boven gevoerd door deze buizen, die samenkomen en op vijf plaatsen door het plafond heengaan. Op de slaapzaal daarl)oven ziet men dan ook vijf verticale kokers, in elk Avaarvan zich van boven een luikje bevindt, dat voortdurend openstaat; deze kokers komen boven op het dak uit. Er is dus ventilatie, maar is deze voldoende? — Ofschoon d(^ze inrichting voor de amusementzaal niets te Avenschen Ij In Yolo leerzalen Avordt een ,a;root ^^edeelte der kuLieke ruimte -weggenomen door de am])lütlicaters, die geheel gesloten zijn. Dat deze afgesloten ruimten, waar nooit eene menscliclijke hand komt en slechts door de reten en de openingen der inktkokers stof en schrobAvater doordringen, niet hevorderlijk zijn v<jor de zuiverheid der luclit in die vertrekken, behoeft geen betoog. Bovendien voldoen de aldus opgestelde banken volstrekt niet meer aan de eischen, die men tegenwoordig aan goede sclioolbanken stelt. In de later voor leerzaal ingericlite lokalen heeft men ze dan ook terecht niet aangebracht. Ook in de oude Icerzalen editor behoorden ze te vervallen.
13 schijnt ^) over to laten, valt het zoor te betwijfelen of zij voor de daarboven gelegen slaapzaal voldoende is. Ten eerste is de lucht daar niet zoo verAvarmd als op de anmsementzaal en zal dus minder spoedig naar hoven stijgen, ten tAveede is het de vraag of voor eene zaal, lang 52 M. hreed 12 M. en hoog ongeveer 4 M., vijf luikjes voldoende zijn ^). Welken waarhorg heeft men bovendien, dat de bedorven lucht uit de amusementzaal die openingen zal passeeren en niet gedeeltelijk er door in de slaapzaal opstijgen? De trek toch in die kokers is niet steeds even groot; de lucht koelt onderweg af en hare opstijgingssnelheid vermindert dus, en deze afkoeling zal grooter zijn naarmate de slaapzalen kouder zijn en dus meer warmte aan de kokers, en daardoor aan de opstijgende lucht, onttrekken. Bovendien branden op de amusementzaal niet steeds de gaslampen ^); een groot gedeelte van het jaar is de zaal ook niet verwarmd en zal dus de opstijgingssnelheid tot een minimum dalen, terwijl hieraan in ons gure klimaat niet altijd te gemoet zal kunnen gekomen worden door het openzetten der ramen, zoolang de cadetten er aauAvezig zijn. In die gevallen is dus de ventilatie van amusementzaal en slaapzaal zeer gering; er zal iets door de kokers afgevoerd Avorden, doch veel kan dat niet zijn. Hierin zou Avellicht verbetering te brengen zijn: P . Door de ventilatie van anuisementzaal en slaapzaal van elkander te scheiden; 2°. Door te onderzoeken of de Avand der kokers de lucht niet doorlaat; 3°. Door boven in de kokers eene lokvlam aan te brengen ^). Op tAvee der overige slaapzalen (de z.g. ]m])ellen) bestaan 1) Het kan namelijk op de amusemoiitzaal, ondanks deze ventilatie, dikwijls zeer benauwd zijn. 2) Er bevinden zicli bovendien op die zaal in hel plafond nog eeiiige gaten niet treclitervonnige kap, die ecliter grootendeels dichtgemaakt zijn en waarschijnlijk de overblijfselen van een vroeger ventüatiesysteeni vormen. 3) Bij de door de Connnissie voorgestelde vervanging van het gaslicht door electrisch licht zal deze ventilatie ook het grootste gedeelte harer Averkzaamheid verliezen. 4) Dit bestaat in het aanbrengen eener kleine gasvlam boven in de afvoerende buis, waardoor do lucht aldaar verdund en de zich onder in de buis bevindende gedwongen Avordt naar boven te stroomen. Ue lucht wordt o])
boven do gaslainpeii derg-elijke buizen als op de amusementzaal, die samenkomen in één op het dak uitkomenden koker; op de andere slaapzalen worden daartoe oude, thans ongebruikte schoorsteenen gebezigxl. Voor al deze zalen geldt het bezwaar, dat des nachts de lampen geene genoegzame warmte geven om eene voldoende ventilatie tot stand te brengen; bovendien acht ik op de kapellen één koker te weinig. Het is hier niet de plaats om te bespreken op welke wijze hierin verbetering zou te brengen zijn. Terloops deed ik dit voor de amusementzaal; op de slaapzalen zouden misschien ^vel betere inrichtingen aan te brengen zijn. — Daaraan zou een grondig onderzoek van de in gebruik zijnde ventilatie-methoden in inrichtingen van dergelijken aard vooraf moeten gaan. Er bestaat tegenwoordig op dat gebied nog al verscheidenheid, doch vele zijn zeer kostbaar, beantwoorden slechts onvolkomen aan het doel of geven aanleiding tot kolossale luchtstroomingen, dus tocht! Ik Avil thans iets zeggen over den vrijen tijd der cadetten ^). Men meene niet, dat dit geene quaestie van hygiëne is; na inspanning moet ontspanning volgen en eene voortdurende aaneenschakeling van bezigheden, zonder de noodige rust er tusschen, kan niet anders dan ten nadeole vaii het organisme plaats hebben. Om de volgende beschouAvingen duidelijker te maken, laat ik hier een overzicht voorafgaan van den dagelijkschen dienst. De reveille wordt geslagen om 5 uur 25 min. (des winters om 5 uur 55 min.), 25 min. later heeft het appèl plaats, daarna wordt een kop koffie verstrekt en om 6 uur ('s Av. half 7) vangt de morgen-eigenoefening aan. Deze duurt tot 7^4 uur ('s w. 7 ^ 2), waarna het ontbijt genuttigd Avordt. Rekent men hiervoor in het gunstigste deze wijze uit de verlrekken gezogen, ook al zijn deze niet venvarnid. Een dergelijke icoker met lokvlam kan Lij eene doorsnede van 200 vierk. c.ni. ongeveer 100 a 150 knb. M. kicht afvoeren. 1) Men houde in het oog, dat al mijne beschouwingen den tegenwoordigen toestand betreffen.
15 g-eval 15 min. ^), dan heeft de cadet 25 min. ('s w. 10) vrij vóór de roffel voor de lesuren (5 min. vóór 8en) geslagen wordt. (In den regel is het minder.) Deze duren van 8 tot 12 uur, met 5 min. tusschenruimto tusschen elk uur. Om 12 uur begeven zich de cadetten naar de slaapzalen om zich te wasschen en 10 min. later Avordt het signaal voor het 2de ontbijt gegeven, dat gewoonlijk 12 u"ur 20 il 25 min. aanvangt. Rekent men hiervoor weder 10 min., dan volgt nu een vrije tijd van 20 a 25 min. tot den roffel van 5 min. vóór éénen. De lessen duren dan tot 4 uur. Rukt men echter den geh(Hden middag uit, dan rervalt deze vrije tijd, daar dan reods om 12 uur 40 min. tamboersappèl geslagen Avordt en de cadetten zich dus oiimiddellijk na het 2d(> ontl)ijt wedei- gvreed moeten maken om uit te rukken. Op di(^ dagen AVordt het middagappèl een half uur na de thuiskomst, die in den regel niet later dan 5 uur plaats heeft, gehouden (des Zaterdags, bij inspectie, een half uur na den afloop daarvan) ; op de andere dagen (Dinsdag, Donderdag en Vrijdag) geschiedt zulks om 4 uur 40 min. In het vóór het middagajjpel beschik1)are half uur (het tamboersappèl Avordt 10 min. v()ór het appèl geslagen) l)egeven zich de cadetten Aved(n- naar de slaapzalen om zich te Avasschen en verder toilet voor liet appèl te maken (knoopen poetsen, enz.). Met dit appèl en de daarbij geschiedende inspectie ^) gaat geAvoonlijk 20 min. heen, zoodat op geAvone dagen het middageten om 5 uur, bij uitrukken of inspectie ongeveer om half G, plaats heeft. De avondeigenoefening begint om 7 uur. zooij Vroeger werd \66Ï het 1ste en 2(le ontbijt appèl gehouden; tegenwoordig begeven do cadetten zich na afloop der eigenoefening naar Ac eetzaal en treden hier aan ongeveer ter hoogte van hunne tafels. De luitenant van piket komt 5 a 10 min. na het signaal IJtoi (dat geslagen wordt onmiddellijk na den roftel, die het einde der eigenoefoning aangeeft) binnen en laat een .slag op de trom geven, waarna de cadetten aan tafel kunnen gaan. Hetzelfde geschiedt voor het 2de ontbijt. 2) Tegenwoordig worden op het middagappèl ook inspecties voor den compagnies-commandant gehouden, welke vroeger uitsluitend Zaterdagmiddagna '.) uur plaats liadden. Is ééiie inspectie in de week niet voldoende? Bij het leger, waar men vrij wat meer verslijt en waar men eerder slordigheid in de verzorging der kleeding kan verwaeliten dan bij cadetten, is zij dat wel.
16 dat de cadet na het middagmaal, indien men aanneemt, dat hij daaraan 15 min. l3esteedt, een yrijen tijd overhoudt van l''^4 niir, soms 1^4 uur. De eigenoefening duurt van 7 tot 9^,4 uur met een bvartier tusschenruimte om 8 uur. Om 9 uur 20 min. is het avondappèl en daarna het avondeten; hierna hegeven de cadetten zich naar de slaapzalen en brengen hunne kleeding in orde; hij het slaan der taptoe, om kwartier voor tienen, moeten zij zich te bed begeven, terAvijl om 10 uur een laatste roffel wordt geslagen als signaal, dat alles rustig moet zijn. BeschouAven we dit tableau, dan zien ivij, dat de gezamenlijke vrije tijd per dag der cadetten afwisselt tusschen een maximum van 2^2 en een minimum van V2 uur. Of nu dit minimum voldoende of onvoldoende is, daaromtrent zouden de meeningen kunnen uiteenloopen, doch men zal het met mij eens zijn, dat zelfs het maximum niet te veel is. ^) Zijn nu de cadetten gedurende dien tijd van eiken band ontslagen en kunnen zij zich vrij en lustig bewegen? Men zou zich zeer vergissen, indien men dit meende. Waar de cadet zich ook 1)evindt: in de amusementzaal, op de corridors, op het tmlletje, op de slaapzaal, ja, naar ik hoor, zelfs in de stad en in de door hem zelf bekostigde sociëteit ^), overal worden zijne gangen nagegaan. Op de annisementzaal houdt gedurende den vrijen tijd een officier van politie toezicht, op de andere plaatsen Is het ook wel wensclielijlc, wanneer de cadetten te voren vermoeiende exercitiën of marsclien gehad hebben, het appèl door dergelijke inspecties te rekken, zooals tegenwoordig geschiedt? In zulke gevallen is het wel voorgekomen, dat cadetten gedurende het appèl onwel werden. Zou men zulke waarschuwingen niet ter harte jnoeten nemen'? 1) Op Maandag en Woensdag, wanneer het tainboersappèl om 12 uur 40 min. geslagen Avordt, zit in den regel iedereen nog aan tafel! —Onder eenigszins ongunstige omstandigheden is het mogelijk, dat het aan een cadet niet gelukken kan vóór 's middags na het middageten zijne natuurlijke behoefte te doen! 2) Dit laatste vooral vind ik bedenkelijk. lu onzen tijd was daarvan geen sprake; we waren daar zoo vrij als vogeltjes in de lucht en het ging uitstekend. Nu Avordt de Sociëteit slechts eene tweede amusementzaal, hot aantrekkelijke heeft zij verloren en het doel, de cadetten ook buiten de Academie op eene fatsoenlijke en beschaafde wijze bij elkaar te houden, zal gemist worden. Zij zullen elders hunne vrijlieid zoeken en men bedenke wel waar men lu>n (ip deze wijze lieendrijl't. (Hvgii'ue!).
s
17 i
i
onderofficieren van het leger ^), ter^vijl op de corridors gegradueerde cadetten met het toezicht belast zijn. (Op dit laatste kom ik hieronder terug.) — Van eene ongedwongen vroolijkheid, eene gezellige, prettige ontspanning na de inspanning yan den dag, waaraan op dien leeftijd zoo'n behoefte is, kan onder zulke omstandigheden geen sprake zijn. De cadetten moeten zich gevoelen als gevangenen, die ten allen tijde bewaakt worden. Dat hierdoor de stennning onder hen ongunstig wordt, kan geene verwondering 1)aren. Het zijn HoUandsche jongens, die hunne vrijheid liefhel)ben, en het moet ons, die in rijm en onrijm zoo mot onze HoUandsche vrijheid wegloopen, treurig stenunon, wamieer wij ons opkomend geslacht als gevangenen zien behandelen. Hv herhaal 't, dat ik hier alleen de hygiënische zijde op het oog heb, (Op de paedagogische kom ik misschien bij eene latere gelegenheid terug.) Eene dergelijke l)ehan(l(ding kan niet anders dan eene gedrukte gemoedsstennning onder de cadetten teweegbrengen en we Aveten, dat de toestand van den geest een groeten invloed uitoefent op dien van het lichaam. Hierbij komt iets, dat uit een hygiënisch oogpunt nog meer te betreuren is; 'k maakte er boven reeds met een enkel woord melding van. Op de corridors, die naar de leerzalen leiden, is de surveillance gedurende den vrijen tijd opgedragen aan drie gegradueerde cadetten, op eiken corridor één. Deze moeten toezien, dat geen oudere cadetten naar de leerzalen van het jongste studiejaar gaan en dit zich niet omgekeerd naar de leerzalen der oud(n'e jaren l)egeeft. Deze surveillance duurt één uur (des Zondags 2 urtm) achtereen, zoodat dagelijks aan zes cadetten een uur van hun vrijen tijd (men zie boven hoe groot die is) ontnomen wordt. Wij laten echter buiten beschouAving het minder aangename van dezen dienst en b(>palen ons Aveer tot de hygiënische zijde der zaak. Indien het ergens op de Academie tocht, dan is het zeker Avel op die corridors. Des Avinters is het er bovendien verbazend koud. Men zal dit 1) Om het cadettciikadüi- mot raad bij te staan!
18 begrijpen, Avanneer ik zeg', dat ev op deze corridors, die eene gezamenlijlve lengte van 112 M. liebbeu, 14 deuren en 28 ramen zijn. De afstand tussclien deuren en ramen, die zicli tegenover elkander bevinden, is 8 M. — Waarlijk, indien een nieuwaangekomen cadet door een ouderen ged^vongen werd een uur lang op dien corridor te blijven, zouden alle ouders gewis schande roepen over eene dergelijke gezondheids-schadelijke pJac/erij. Thans worden er dagelijks zes cadetten voor gecommandeerd! Moet men zich niet afvragen of het geneesmiddel op deze wijze niet erger is dan de kwaal? Bovendien, is de maatregel doeltreffend? Men plaatst hier oudere cadetten op schihhvacht om te beletten, dat oudere cadetten zicli aan de jongei'e vergrijpen. Is dat niet den vos 1)ij het kippenhok op wacht zetten ? Vertrouwt men de oudere cadetten niet op de amusementzaal en elders, waarom dan wèl op de corridors ? En vertrouwt men hen op de corridors, waarvoor is dan een officier van politie op de amusementzaal noodig en tal van onderofficieren van het leger elders? ^) Men moge over het haren denken hoe men Avil, het bestrijden er van door maatregelen, die eene gezonde, ongedwongen ontspanning der cadetten belemmeren, ja zelfs direct van nadeel voor de gezondheid kunnen zijn, mag men niet l)illijken. Wij hebben gezien, dat de lessen van 8 tot 12 u" onafgebroken voortduren, Avant de 5 minuten, die tusschen de lesuren zijn en die de cadetten hoog noodig hebben om hunne boeken voor de volgende les bij elkaar te zoeken en naar de opgegeven leerzaal te rennen ^), kunnen Avaarlijk niet als ontspanningstijd Avorden aangemerkt. Nu is deze tijd vau ingespannen opmerkzaamheid (Avant Ave mogen toch aannemen, dat de lessen met aandacht moeten Avorden gevolgd) te lang. Ook de gemakkelijkste les vor1) Door dezen onderofficieren te zware lasten op te leggen, maakt men bovendien eene ])laatsing aan de Academie niet gewild en zal men daar niet de beste onderofficieren krijgen. 2) 5 min. na den roffel, die liet einde eener les aangeeft, wordt een slag op de trom gegeven ; de cadet, die zicli dan nog niet op de bestemde leerzaal bevindt, wordt gestraft.
19 dert opmerkzaamlieid, dus herseuarboid. Duurt deze te lang, dan krijgt men eene OA'ers})anning' van hersenen en zenuwen, die niet alleen l)elennnerend werkt op de vatbaarheid om het geleerde in zich o]) te nemen, maar o]) den duur ook een nadeeligen invloed op den gezondheidstoestand van het individu uitoefent. Vandaar dan ook, dat op alle hygiënisch goed geregelde scholen aan de leerlingen een ontspanningskwartier wordt gegeven, hidieii de lessen geruimen tijd achtereen duren. Gebeurt dit iii(4, dan wreekt zich de verongelijkte natuur bij jeugdige individuen in den regel door verstrooidheid, onvatl)aarheid of slaperigheid; bij oudere, waar de wilskracht r(MHls UK^IHontwikkeld is en hersenen en zenuwen gedAvongen kunnen worden hunne taak, ook l)ij onvoldoende rust, te vol1)r(Migen, krijgt men eene geestelijke overlading, die nadeelig op de gezondheid van geest en lichaam moet inAverken. Een voorbeeld van de gevolgen eener (lergelijk(^ overlading der hersenen op de gezondh(üd is de meermalen zichtl)are invloed, dien de examentijd uitoefent. ^) Een dergelijk ontspaniiingskwartier zou 'k ook op d(^ Academie Avenschen ingevoerd te zien. Men zou daarto(> van elk der middelste uren slechts 5 min. behoeven af te nemen. Een groot verlies is dat Avaarlijk niet, terwijl de ontspanning der hersenen aan de beide volgende lessen slechts ten goede kan komen. Kan men het dus uit een paedagogisch oogpunt Avenschelijk vinden, hygiënisch is het een vereischte. 1) Het is verkeerd dezen invloed viin den exanuMitijd te keer te willen gaan door het voovsclirijven van meer practische oefeningen gedurende dien tijd. Ook deze oefeningen vorderen de opmerkzaamheid der hersenen en geven dus geene ontspanning aan het zenuwstelsel, liovendien zal de cadet des te gejaagder moeten studeeren naarmate men hem meer tijd ontneemt en zal hij dan zelfs het kleinste oogenblikje vrijen tijd moeten oport'eren. — Het beste is hom gedurende dien tijd (ik bedoel den tijd gedurende het examen en dien kort daarvoor: den zoogenaamden eigenoefeningstijd, en vooral dezen laatste) geheel vrij te laten; hij kan dan zijn(! werkzaanilu'den zelf regelen en de natuur zal dan vanzelf krijgen wat zij eisoht. Ik verwacht hier de gewone opmerking, dat men niet alleen moet studeeren kort v()ór het examen, maar het gejieele jaar door, en ik antwoord daarop, dat, ook wanneer men gedurende het geheele jaar voldoenden ijver betoont, men toch kort v(iór het examen nog veel tijd noodig lieeft om'liet geleerde zoo in het hoofd te krijgen, dat men het gemakkelijk op liet examen weergeven kan.
20 — Des middags is een dergelijke maatregel oimoodig, daar de lessen dan ten eerste een uur korter duren en bovendien grootendeels uit teekenen en practisclie oefeningen bestaan, bij welke laatste ook meermalen een ontspanningskwartier gegeven Avordt. Men bereikt niets wndei- inspanning, maar een behoorlijk geregelde tijd van ongedAvongen ontspanning is onontbeerlijk, Avil men niet in den jongeling de blijmoedigheid en den levenslust doen verloren gaan, die den grondslag vormen voor zijne verdere zedelijke en lichamelijke ontAvikkeling. Eene hoofdrol bij de zorgen voor een goeden gezondheidstoestand speelt de behandeling van het Avaschg'oed en terecht doet de Commissie hieromtrent voorstellen, Avier bespreking buiten mijn Aveg ligt. Ik zou daar echter nog iets bij Avillen voegen. Thans geschiedt ter controle van het Avaschgoed het volgende : _ Des Zondags na het ontbijt moeten zich de cadetten, die escouade-commandant zijn, naar de slaapzalen begeven om de vuile wasch hunner escouade (in den regel van 10 tot 12 personen) aan de Avaschbazen in te leveren. Een oppasser haalt het goed uit de Avaschzakken der cadetten en doet het in den grooten zak van den Avaschbaas, terwijl deze en de escouade-commandant het aantal noteeren. Dat een dergelijk omstorten en uit elkaar halen van het waschgoed van ongeveer 340 personen den vloer, het beddegoed en de lucht op de slaapzalen moet verontreinigen, behoeft geen betoog en de reuk is dan ook gedurende en ]ia dien tijd allerwalgelijkst. Bij het uitbreken van besmettelijke ziekten is deze regeling zelfs hoogst gevaarlijk. Er kan üich daaronder het waschgoed bevinden van reeds aangetaste cadetten, die in het aanvangsstadium verkeeren en zich, daar zij nog niet reclit weten of zij ziek zijn, nog niet ziek gemeld hebben. Eene voortplanting der ziekte wordt op die wijze zeer in de hand gewerkt. Zou het dan niet verkieselijker zijn, dat het waschgoed in de open lucht en des winters of bij ongunstig weder in de exer-
21 citie-loods werd nagezien, terAvijl niet de escouade-commandanteii, doch de cadetten zelve "hun Avaschgoed inleverden aan de waschbazen, die zich daartoe gedurende een be])aalden tijd (b.v. een half uur) op eene door den compagnies-commandant te bepalen plaats zouden moeten bevinden? Eene andere bron van luchtverontreiniging op de slaapzalen is, het moge vreemd klinken, het schoonmaken er van. De reuk, die op de slaapzalen heerscht, wanneer de hajadères er hebben huisgehouden, is zeer onaangenaam. In onzen tijd heerschte daarom onder de cadetten de meening, dat daarvoor het vuile waschwater gebruikt Averd. In hoeverre die meening gegrond was, weet ik niet, maar ik geloof niet, dat zulks tot dien stank aanleiding zou hebben kunnen geven. Ik zou deze eerder zoeken in het tusschen de reten der vloerplanken zittende organische stof, dat op deze wijze wordt bevochtigd, Avaardoor aan de zich daarin bevindende lagere organismen gelegenheid Avordt gegeven tot ontAAÏkkeling en daarmede tot het voortbrengen van stinkende gassen. Of dit te verhoeden zou zijn door te gelasten, dat de slaapzalen niet geschrobd, maar slechts opgedweild werden, zou te onderzoeken zijn. Als het opheffen van eene bron van organische kiemen, die zich tusschen de reten kunnen vastzetten, is verder het boven aanbevolen verplaatsen van het uitzoeken der wasch te noemen, terwijl men er bovendien bij de cadetten op aan zou kunnen dringen (natuurlijk geen bevel) de onder hunne kribben staande Avaterpotten zoo min mogelijk (en vooral 's avonds niet) te gebruiken. Dit laatste tusschen haakjes geplaatste zou ook eene geringere verontreiniging van de lucht op de slaapzalen des nachts ten gevolge hebben. Of eene andere wijze van bevloermg, b. v. met asphalt, uit een technisch of financieel oogpunt mogelijk zou zijn, durf ik hier niet beslissen. Onder de in het verslag besproken punten komt ook het houden van appèls op het buitenplein voor. Daaromtrent moet ik het volgende opmerken : In mijn tijd werd het appèl meestal op het binnenplein
22 gehouden en 'k herinner me, dat 'k het altijd ontzettend yervelend vond, ^vanneer het op het buitenplein plaats had. Men had dan (wanneer men door het een of ander toeval een beetje laat Avas) ternauwernood tijd om halfgekleed naar beneden te hollen en, op het buitenplein gekomen, stond men daar warm en buiten adem in 't gelid en in vele gevallen volstrekt niet meer beschut dan op de binnenplaats. Op den rechtervleugel had men dik^vijls den trek, die onder de buitenpoort doorkwam, op den'linkervleugel stond men soms in een luchtstroom, die tusschen twee aldaar aanwezige gebouwen doortrok. Ik geef toe, dat men zoo nauw niet kan zien, doch ik wil maar zeggen, dat, als men het binnenplein uit lujgiënisclie gronden (gelijk in het Verslag staat) verlaten heeft, men op het buitenplein niet veel wint. Bij zekere windrichtingen is het binnenplein minder tochtig dan het biütenplein. Ook is het voor de officieren lastiger: zij moeten steeds vooraf onderzoeken of het appèl daar mogelijk is. Is men er eenmaal en blijkt het bij nader inzien toch, dat het weder minder geschikt is, dan gaat men er uit den aard der zaak minder spoedig toe over om de cadetten naar binnen te zenden dan op het binnenplein, ^vaar dat in minder dan geen tijd geschiedt. Bij opkomenden regen duurt het bovendien geruimen tijd eer men op militaire •irijze onder dak is gekomen. Op de klacht, dat de cadetten bij de buitenappèls soms natte voeten kregen, antwoordt de Commissie, dat dit geenszins behoeft te gebeuren, doch ook niet geheel onmogelijk is. Geheel te voorkomen zal het, naar mijne meening, zonder anti-militaire overbezorgdheid, nooit zijn. Dit alles te zamen genomen, schijnt het mij wenschelijker toe, dat het bepalen van de plaats voor het appèl weder even als vroeger geheel aan den kapitein der week worde overgelaten. De Commissie heeft met bewonderenswaardige nauwgezetheid nagegaan waar de tocht voor de cadetten nadeelig was. Ecue plaats is echt(>r aan hare aandacht ontsnapt,
23 namelijk cle badinrichting'. Men bemerkt den toclit dan ook niet, wanneer de inrichting- niet ver^varmd is; hij is echter in sommige gedeelten zeer hinderlijk en natuurlijk nadeelig voor de gezondheid. De badkamertjes hebben geene deuren, doch zijn door een linnen A^oorhang voor het oog afgesloten. In sommige dier kamertjes nu bevindt zich aan de tegenovergestelde zijde een raam en deze ramen sluiten zeer slecht. Staat de Avind hierop, dan is het baden in die kamertjes zeer gevaarlijk, te meer daar nu en dan de deader badinrichting opengaat en den tocht nog vermeerdert. In dat geval stijgt ook menigmaal een noodgeschrcemv : „Deur toe! deur toe!" op. — Het is zeer geAvenscht, dat hierin verbetering gebracht Avorde en dubbele vensters is ook hier het eenige Avat helpen kan. Ten slotte nog eene opmerking, Avaarmede ik deze beschouAvingen Avil eindigen. Wanneer de officier van piket des avonds het signaal voor het eindigen van het avondeten heeft doen slaan, treden de cadetten Aveder aan en marcheeren compagniesgeAvijze, geleid door den sergeant der Aveek, over de binnenplaats naar de slaapzalen. Deze maatregel heeft des Avinters zijne bedenkelijke zijde. Het uit de goed verwarmde eetzaal, zonder eenige meerdere bedekking dan de kAvartiermuts, in de Avinterkoude langzaam over de tochtige binnenplaats marcheeren kan niet anders dan veelvuldige verkoudheden ten gevolge hebben. Dat er bij eenigszins vaatbare individuen ernstige ziekten uit kunnen voortkomen, valt evenmin te ontkennen. Ik ben er volstrekt niet voor van de cadetten kamerplanten te maken en daarom valt ook de verwarming der slaapzalen niet in mijn smaak; eene doelmatige verharding is bij aanstaande officieren meer dan elders op hare plaats, doch als methode van verharding zou men dezen maatregel minstens genomen zonderling kunnen vinden. En dit te meer, daar er voor de gevolgde handelwijze volstrekt geen grond bestaat. Uit de eetzaal toch leiden tegeuAvoordig tAvee flinke trappen naar de slaapzalen. In mijn tijd kon men ndsscliien mecnen, dat de toen
24 bestaande houten trap te bouwvallig was om vele personen tegelijk te kunnen dragen, thans mist men ook dezen grond. Hiermede ben ik aan het einde mijner beschouwingen, die, hoop 'k, iets mogen bijdragen tot datgene, ^^ aarnaar steeds met zooveel zorg van alle zijden gestreefd is geworden : het maken van de Koninklijke Militaire Academie tot een hygiënisch uitstekend ingericht en bestuurd opleidingso.rd voor de officieren van ons leger. ZEIST, 14 Mei
1891.